mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
28-06-2010
kattenbelletje, kattebelletje
De kat de bel aanbinden
De uitdrukking gaat terug op
een fabel van Aesopus, waarin de muizen overleggen hoe ze zich kunnen
beschermen tegen de kat; een van de voorstellen is dat men haar een bel
aanbindt. Een goed idee: dat is precies wat wij mensen met onze katten doen als
we willen verhinderen dat ze ongehinderd muizen en vogels vangen. In de fabel
zijn de muizen dan ook wild enthousiast over het voorstel, tot een senior-muis
vraagt: en wie gaat de kat de bel aanbinden? Waarop een lange stilte volgde.
Moraal: het is gemakkelijker
voorstellen te formuleren dan ze uit te voeren.
De betekenis van de
uitdrukking is dan: een onuitvoerbare of uiterst gevaarlijke taak beginnen, de
koe bij de horens grijpen.
Maar niet alle belletjes die
katten aangebonden krijgen zijn kattebelletjes. Mijn studiegenoot Peter
gebruikte in 1965 of zo het mij toen niet bekende woord, in de betekenis van:
een niemendalletje, een vlug of nonchalant geschreven boodschap of gedachte op
een stukje papier. Van Dale steunt hem daarin. Peter zei erbij dat het woord
van het Italiaans kwam: een cartobello
is een klein kaartje. De volksetymologie maakt daarvan dan ons
kattebelletje.
Maar je hebt goed zoeken, vijfenveertig
jaar later, naar cartobello in
Italiaanse woordenboeken: niet te vinden, hoor. Van Dale beweert dan weer dat
het komt van scartabello en
dat zou slecht boek betekenen; een van de betekenissen van scarto is inderdaad van een minderwaardige
kwaliteit, maar bello betekent mooi, niet boek
Een Italiaans etymologisch
woordenboek verklaart scartabello als afkomstig van het Spaans cartapel en dat zou een samentrekking zijn van charta en pellis (vel in het Latijn), een perkamenten
kaartje dus. Scartabellare is in alle geval ook nu nog Italiaans
voor haastig of nonchalant bladeren in een boek en een scartafaccio is een kladboek; faccia is bladzijde. Scartabello heeft in het moderne Italiaans de
betekenis van een tekst van weinig belang.
De Vereniging Onze Taal
verwijst eveneens naar scartabello,
maar zij vertalen het als boekje, register.
Van Dale zou dus de bal weer mis
slaan; een scartabello, een slecht
boek, voorwaar.
De tussen-n dan. Volgens de
taaladviseur van de VRT, die daarin Van Dale volgt, is een kattebelletje zonder
tussen-n ons haastig geschreven onbelangrijk briefje, en een kattenbelletje met
n het belletje dat een kat draagt. Maar de onlangs gewijzigde taalregeling
laat beide toe in beide gevallen, kwestie van het simpel te maken, natuurlijk.
Onze Taal stelt voor dat we het nuttige
onderscheid houden. Waarom ook niet? Maar het blijft arbitrair.
Hoe dat Italiaanse scartabello hier geraakt is? Misschien via de
Italiaanse internationale bankiers uit de Renaissance, die hun leningen en
andere overeenkomsten op dergelijke papiertjes en bundeltjes schreven. Van Dale
geeft als vroegste datum 1662 aan, dus dat zou kunnen kloppen.
Mijn laatste kattebelletje
dateert uit mijn studententijd. In de toen nog gezellige leeszaal van de
filosofische bibliotheek in Leuven kwam een Amerikaanse jongedame van een
sanitaire stop terug met een fors gapende rits achteraan haar rok en nam terug
haar plaats in naast mij. Ik schreef op een snipper zoiets als you left your
skirt open (nadat ik skirt had
opgezocht in het woordenboek...) en schoof haar het briefje toe. Ze wou het
niet lezen, dacht wellicht dat ik oneerbare voorstellen deed; ik insisteerde,
met een ernstig, zelfs bezorgd gezicht; zij nam het uiteindelijk dan toch aan,
met lange vingers en een gezicht als stond míjn rits open. Dan kleurde ze
karmijnrood, zette het op een lopen en kwam even later met een stralende
glimlach en een veilig gesloten rits weer naast mij zitten.
Mijn verhaal, lieve lezers, begint in
Griekenland, Hellas, toen het daar nog beter ging met de economie dan vandaag.
Toch was er toen, 2500 jaar geleden, ook al af en toe een haar in de boter.
Neem
nu de vijgenhandel. Vijgen waren (en zijn) zeer voedzaam en bovendien lekker.
De handel in verse vijgen was in Athene en gans Attica aan strenge regels
onderworpen; wie toch vijgen uitvoerde buiten de grenzen of ze invoerde zonder
belasting te betalen, moest zich daarover verantwoorden voor de rechtbank. Wie
smokkelaars ontdekte en daarover klacht indiende, was een sukofantès, van Gr. sukon,
vijg en fainein, tonen. In Athene had
je geen openbare aanklager, de klacht kwam van je medeburgers. Vijgen kon je
ook gebruiken om je belastingen te betalen. Wie daarmee een loopje nam en zich
daarbij liet betrappen, kreeg ook met de sycofant te maken. Nog erger: wie de
vijgen van de heilige bomen roofde, bijvoorbeeld als de vijgen schaars waren,
werd voor de rechter gesleept, nog steeds door onze sycofanten.
Van dat letterlijk gebruik, namelijk het
wijzen naar de vijgen, kwamen er allerlei afgeleide betekenissen: een
aanklager voor het gerecht in het algemeen en vandaar al gauw iemand die voor
een kleinigheid (een vijg ) naar de rechter stapt, of mensen valselijk
beschuldigt om hen te tergen of om hen geld af te truggelen; ook afpersing door
ambtenaren, of omgekeerd, afpersing van hoger geplaatsten, blackmail. In het algemeen noemde men ook het twisten over
beuzelarijen sycofanterij. Sycofant werd zo een scheldnaam, ook voor
professionele zwendelaars en allerlei bedriegers van de kleine man.
In het Latijn nam men het woord gewoon
over, zoals wij al te veel woorden uit het Frans en meer recentelijk uit het
Engels hebben geleend of gestolen. Men was toen al lang vergeten dat het iets
met vijgen te maken had en dus was een Romeinse sycophanta gewoon een informant, een roddelaar, een kwaadspreker,
een lasteraar, een bedrieger, een oplichter.
Er kwam nog een andere betekenis bij: een
sluwe vleier, een parasiet en dat is de betekenis die we behouden hebben in
onze moderne talen, ook het Nederlands: een sycofant is een pluimstrijker, een
onbetrouwbare vleier met loense bedoelingen, iemand die op zijn eigen voordeel
uit is, maar dat probeert te bereiken door in het gevlei te komen bij belangrijke
personen.
Het is een verschijnsel van alle tijden en
alle culturen, want het woord bestaat in ongeveer alle talen. Wij kennen
allemaal wel dergelijke types. Het zijn meestal onopvallende figuren, zonder opvallende
kwaliteiten, die zich door hun zalvende woorden en slaafse onderdanigheid tegenover
hoger geplaatsten een plaatsje weten te verwerven, zich ongemerkt onmisbaar
maken en zo goed voor zichzelf zorgen, onder het mom van dienstbaarheid aan
anderen of aan een zaak, een hoger doel. Ze nemen nooit zelf de
verantwoordelijkheid, ze voeren enkel uit wat men beslist heeft, of bevolen, of
afgesproken. Zo slagen ze er al te vaak in om een machtige positie te
verwerven, op de achtergrond, in de coulissen, zonder daartoe aangesteld te
zijn. Ze usurperen de macht van anderen, door van hen het oninteressante
voetwerk over te nemen, door hand- en spandiensten te bewijzen. Zo worden ze
stilaan machtiger dan hun bazen.
Horatius beschrijft onze sycofant
meesterlijk in Satire I, 9, die begint met deze onsterfelijke woorden:
Ibam
forte Via Sacra, sicut meus est mos,
nescio
quid meditans nugarum, totus in illis:
accurrit
quidam notus mihi nomine tantum
arreptaque
manu quid agis, dulcissime rerum?
In de fraaie vertaling van Anton Van
Wilderode:
Toen
ik een keertje volgens mijn gewoonte
flaneerde
langs de Via Sacra, over
ik
weet niet welke onzin prakkezerend
maar
alleszins geheel daarin verslonden
komt
schielijk op mij toegeschoten iemand
die
ik niet anders dan bij name kende.
Hij
grabbelt naar mijn hand: Mijn allerbeste,
hoe
maak je het?
In het boek van Frans de Waal dat ik hier
onlangs besprak, geeft de auteur een prachtig voorbeeld van een mannetjesaap
die zelf niet de envergure had om alfamannetje te zijn, maar die met een jonge pretendent
voor die post samenspande om het oude topdier uit te schakelen. Als helper en
bondgenoot van het nieuwe alfadier kon hij dan meegenieten van de voordelen:
voedsel, maar vooral seks met de wijfjes van de groep, wat hem anders niet
vergund zou zijn.
Nu we het toch daarover hebben, seks dus,
citeer ik hier gaarne, maar zonder enige garantie op de juistheid ervan, een etymologische
uitleg die ik vond over ons woord in het Engels, sycophant. Het Griekse woord sukon,
vijg betekent ook gemeenzaam en een beetje vulgair: vulva, het vrouwelijk
geslachts- of schaamdeel, ook in het Nederlands trouwens, hoewel wij het vaker
over een pruim(-pje) hebben. In het Engels is er natuurlijk het beruchte meer
dan suggestief erotische gedicht van D.H. Lawrence, Figs, in 1986 vertaald door (wie anders dan) Paul Claes.
Nu stelt de doorgaans welingelichte
etymologische website voor het Engels etymonline.com
dat de vijg tonen verwijst naar een gebaar met de wijs- en middenvinger en de
duim, waarbij de duim tussen de beide vingers gestoken wordt. In mijn jeugd was
dat een courant obsceen gebaar, waarvan we in onze jeugdige onschuld en
overmoed de fysische oorsprong niet konden vermoeden, namelijk de gelijkenis
van dat gebaar (en de vijg) met het vrouwelijk schaamdeel, zoals Van Dale het
noemt. Sindsdien is het alom vervangen door de opgestoken middenvinger,
ontleend aan de Angelsaksische wereld, giving/flipping
te finger.
In het oude Griekenland zou dat gebaar, ik
bedoel, duim tussen de vingers, al in gebruik geweest zijn en omwille van de
gelijkenis met de vijg in beide betekenissen, bekend geweest zijn onder de naam
sukofainèn, letterlijk de vijg tonen.
Het gebaar was te vulgair om door prominente politici en juristen zelf gebruikt
te worden en dus lieten ze het aan hun medewerkers over om hun tegenstanders op
die manier te beledigen; dat zijn dan de sycofanten. Kan zijn, maar ik ken de
bronnen niet voor deze uitleg, ik heb er niets over gevonden in mijn Grieks
woordenboek.
Ziedaar, lieve lezers, het verhaal van de
sycofant, een woord dat ik gisteren gebruikte om iemand van wie we de naam met
de mantel der onverdiende naastenliefde zullen omhullen, te typeren. Aangezien
mijn gesprekspartners het woord niet kenden, beloofde ik het hier uit te doeken
te doen ten bate van al wie in hetzelfde geval is.
Rest me nog om, als mosterd na de maaltijd,
het even te hebben over vijgen na Pasen, een Vlaamse uitdrukking die synoniem
is met mosterd na de maaltijd, juist. Maar wat is er zo speciaal aan vijgen na
Pasen?
Misschien omdat in de strenge vastentijd
voor Pasen vaak vijgen op het menu stonden als een voedzaam alternatief voor
het verboden vlees. (Overigens was toen alle vlees verboden, ik bedoel ook seks,
maar dat terzijde.) Wellicht was men de mierzoete gedroogde vijgen kotsbeu na
veertig dagen; wie dus nog met vijgen kwam aandraven na Pasen, kwam te laat en
had geen succes. Een andere uitleg: de vijgen kwamen toen zoals nu van het
Midden-Oosten. Indien de aanvoer om een of andere reden vertraging opliep,
kwamen de vijgen wel eens te laat aan, na de vasten, na Pasen en bleken ze
onverkoopbaar.
En dan nog dit als afsluiter: ik heb me
ooit laten vertellen dat men Carolus, de Latijnse versie van mijn voornaam,
Karel, moet uitspreken met de klemtoon op de a, zoals in het Nederlands en niet
op de o; Cárolus, dus en niet Carooolus. Caròlus, zo uitgesproken zou Latijn
zijn voor paardenvijg, paardenuitwerpsel. Ik heb dat smeuïge verhaal vanzelfsprekend
herhaaldelijk met smaak naverteld, evenwel zonder het ooit na te trekken. Toen
ik het ook hier wou debiteren, zocht ik het toch maar even op in mijn
naslagwerken en vervolgens ook op het web. Nergens een spoor van carolus gevonden in die betekenis Het
zal me leren.
Anderzijds is het na al die jaren wel een hele
opluchting dat mijn voornaam niets te maken heeft met onwelriekend dampende paardenvijgen,
het is al erg genoeg dat mijn familienaam verwijst naar de leerlooierstiel,
waarbij de huiden gevet werden met urine.
Ik kan in scherp contrast daarmee nu zelfs met enige onrechtmatige trots
vermelden dat een carolus een gouden
muntstuk is, geslagen onder een van de talloze koningen en keizers die de naam
Karel, Charles, Carlos of Carolus gedragen hebben. Anderzijds... was er niet een ezeltje dat gouden muntstukken scheet? Ach...
De enige echte etymologie van Karel is heel
simpel: het is een vorm van kerel, man.
Al een hele tijd ben ik aan het denken: wat
zou ik eens kunnen doen voor mijn lezers, om ze te danken voor hun voortdurende
belangstelling?
Eerst dacht ik aan een maandelijkse geschenkbon
voor boeken of Cds of Dvds. Maar hoe leg je dat aan boord? Het heeft geen zin
om iedereen te laten mailen, dat geeft jullie en mij allicht een hoop werk. Ik
wens ook de privacy van mijn lezers te respecteren, men hoeft zich niet bekend
te maken om mijn Kroniek te mogen lezen. Een ander probleem is de selectie: hoe
pik je iemand uit de kandidaten? De onschuldige kinderhand, of een
schiftingsvraag? Problemen, problemen
Na nog wat nadenken kwam ik tot dit
voorstel.
In principe elke maand bied ik een bepaald boek
gratis aan, verzendingskosten in België en Nederland inbegrepen. Zo beperk ik
meteen al het aantal geïnteresseerden: wie het boek niet wil, wacht een
volgende gelegenheid af. Je kan ook maar één keer een boek winnen, dat lijkt me fair.
Wie belangstelling heeft kan me mailen,
gedurende 14 dagen en antwoorden op een vraag waarop het antwoord (ook) ergens
in mijn Kroniek staat, in een van de recentere teksten. Na de afgesproken
periode van 14 dagen bekijk ik de antwoorden en indien er meer dan één goed
antwoord binnenkwam, steek ik de namen in een hoed en trek daaruit de winnaar
(M/V); die krijgt dan een mailtje met het verzoek om zijn of haar adres mee te
delen, zodat ik het boek kan opsturen. Wie dat liever doet, kan het ook altijd
komen halen, natuurlijk, dan krijg je nog een koffie toe.
Laten we beginnen met de pocketuitgave van Slow Man (2005) van J.M. Coetzee,
winnaar van de Nobelprijs voor literatuur. Het is een nieuw en ongelezen
exemplaar. Lezers die het Engels niet machtig zijn hoeven zich niet meteen benadeeld
te voelen, binnenkort bied ik zeker een Nederlandstalig boek aan.
De
vraag luidt: delen van Elizabeth Costello
(2003) van J.M. Coetzee verschenen al eerder onder een andere titel. Welke?
Antwoorden via mail graag binnen voor donderdag
8 juli 2010 aan
Met een naam als Frans De Waal kom je
waarschijnlijk niet ver bij een Vlaamse politieke partij. Toch heeft de liberale
Open VLD sinds jaren Patrick De Wael als een van hun toppolitici. Hij heeft het
zelfs tot Kamervoorzitter gebracht, de eerste burger van het hele land. Het kan
dus toch, nomen hoeft geen omen te zijn.
Zijn naam heeft Frans De Waal (°1948) in
elk geval niet gehinderd in zijn carrière als bioloog. Zijn CV leest als het
palmares van een primus perpetuus. Na zijn studies en eerste successen in Nederland
vertrok hij in 1981 naar de Verenigde Staten. Hij is nu een van de meest
bekende primatologen ter wereld. Dat zijn biologen die zich bezighouden met de
primaten, de orde van zoogdieren waartoe de mens, de mensapen, de apen en de
halfapen behoren.
De Waal observeert allerlei apen in
gevangenschap zowel als in het wild en schrijft daarover in tijdschriften en
boeken. Onlangs kocht ik bij De Slegte voor minder dan de helft van de
officiële prijs deze mooie hardcover: Frans de Waal, Our Inner Ape. The Best and the Worst of Human Nature, xi + 272
pp., Granta, London, 2005, ₤ 17.99. Er is een Nederlandse vertaling: De aap in ons.
Waarom we zijn wie we zijn, 24,90 voor de hardcover, maar slechts 10 voor
de Poema Pandora Pocket-uitgave.
Professor De Waal heeft dit boek geschreven
voor een breed publiek, zoals dat heet en hij is daarin bijzonder goed
geslaagd. Je hoeft helemaal geen achtergrond te hebben in welke
wetenschappelijke discipline dan ook om dit boek van voren naar achter geboeid
uit te lezen en daaraan veel plezier te beleven.
Hij vertrekt steeds vanuit de jarenlange
nauwgezette observaties die hij zelf en zijn teamgenoten uitvoerden op allerlei
apen, vooral chimpansees en bonobos. Wat hem daarbij steeds treft is het
menselijk karakter van het dierlijk gedrag. Hij illustreert dat met talloze sprekende
voorbeelden, zowel komische, schokkende als ontroerende. Denk nu niet dat hij
zich ook maar een moment laat leiden door menselijke vooringenomenheid, dat hij
met andere woorden de mens leest in dierlijk gedrag. Of het nu gaat om
opvallende eenmalige gebeurtenissen of patronen die uit duizenden
onafhankelijke waarnemingen overal ter wereld afgeleid worden, steeds hoedt hij
zich angstvallig voor uitspraken die als onwetenschappelijk hineininterpretrieren
zouden kunnen afgedaan worden.
Herhaaldelijk beklemtoont de auteur de
ontegensprekelijke verwantschap tussen mens en aap, die bewezen
gemeenschappelijke voorouders hebben in de evolutie der soorten. De
gelijkenissen in het gedrag van beide is daarom wel te verwachten, maar niet
evident: de mens is zeer grondig verschillend van welk ander zoogdier dan ook,
zelfs van de chimpansee, met wie we misschien wel 99% van onze genen gemeen
hebben.
De Waal gebruikt het typisch gedrag van
deze dieren om elementen uit ons menselijk gedrag te belichten. Na een
inleidend hoofdstuk bespreekt hij achtereenvolgens de themas van macht, seks,
geweld en welwillendheid, bij deze dieren en bij de mens. Het laatste hoofdstuk
brengt de verschillende benaderingen samen in een schitterende en sluitende
samenvatting.
Je kan het boek lezen om de vele dierenanekdoten,
die zonder meer intrigerend zijn en van het boek een echte pageturner maken;
wij hebben iets met apen, dat is duidelijk. Maar wat De Waal met deze voorbeelden
doet is veel meer dan ons vermaken. De auteur is wel degelijk een wetenschapper
en niet voor niets verbonden aan de (menselijke) psychologische faculteit van
zijn universiteit. Hij is gefascineerd door zijn apen, zoals hij ze noemt,
maar niet minder door de mens, als individu, als een wezen levend in een maatschappij
en als soort. Wat hij daarover te zeggen heeft is steeds verrassend en
bijzonder verhelderend op alle punten. Hij sluit daarmee aan bij de grote traditie
die met Darwin begonnen is en die op onze dagen tot de indrukwekkende syntheses
heeft geleid die de biologie ver overschrijden in hun analyse van de mens en
zijn beschaving.
Ik las de Engelstalige versie en heb me voortdurend
verbaasd over de vlotte, aangename, volkomen idiomatische taal. De auteur verblijft
al dertig jaar in de VS, maar ik weet uit eigen ervaring hoe moeilijk het is om
een vreemde taal te hanteren zoals de native
speakers. Je merkt het aan het beeldend taalgebruik, aan allerlei
uitdrukkingen die je niet op school leert. Ik weet niet in hoeverre zijn teksten
herlezen en eventueel bewerkt zijn door medewerkers, maar het resultaat is in
ieder geval voortreffelijk. Over de Nederlandse vertaling weet ik niets: heeft
de auteur die zelf gemaakt, of is ze aan professionele vertalers overgelaten?
Hoe dan ook, dit is een boek dat elke lezer
zeker zal bekoren en een diep bevredigend gevoel zal nalaten op de
verschillende niveaus die het aansnijdt.
Er is een Engels spreekwoord dat zegt: the whole world loves a lover. In dit
geval zou men dat zonder aarzelen terecht kunnen uitbreiden en meer specifiek
maken tot: iedereen houdt van een dierenliefhebber. Frans De Waal is een animal lover in het kwadraat, een liefde
die hem aanzet tot een ongemeen grote menslievendheid. Zeer warm aanbevolen!
Terloops signaleer ik hier een interessant
artikel, waarin ook Frans de Waal en Richard Dawkins e.a. geciteerd worden:
De zomer is officieel begonnen, de langste
dag (16 uur en 30 minuten) en de kortste nacht zijn voorbij, op mijn
elektronisch weerstationnetje is de smiley verdwenen die het lengen van de
dagen aankondigt na 21 december. Bij Stonehenge heeft men het opgaan van de midzomerzon
gevierd. Voor de kinderen en jongeren komt de vakantie nu echt dichtbij. Het
festivalseizoen is aangebroken, honderdduizenden jongeren ondergaan hun seksuele
initiatieriten en experimenteren met alcohol en drugs. Miljoenen vakantiegangers
begeven zich op weg, te land, ter zee en in de lucht.
In die lucht hang de onmiskenbare geur van walmende
houtskoolvuren, Provençaalse kruiden, verhitte olie, gebraden vlees en vis: het
is barbecuetijd!
Barbecue, of BBQ, is een leenwoord. Het
gaat terug naar de jaren 1650, toen de Spaanse ontdekkingsreizigers het
oppikten op Haïti. In het plaatselijke Arawaks was barbakoa letterlijk een rooster van stokken. Ze gebruikten zo iets om
erop te slapen, maar ook om er vlees op te drogen of te roken. Het Spaanse barbacoa en nadien het Engelse barbecue sloeg aanvankelijk op een
maaltijd van geroosterd vlees of vis. Onze betekenis, waarbij allerlei
gerechten gegrild worden op een open vuur in een bak, dateert slechts van 1931.
Uit het Surinaams-Nederlands hebben we ook barbakot en barbakotten overgenomen. De oorsprong is dezelfde, maar slaat veeleer
op het roken dan grillen.
Ik ben, lieve lezers, geen liefhebber van
barbecues en barbecueën.
Vooreerst is het, zoals alle manier van
koken, niet gemakkelijk om het goed te doen. Barbecueën is een kunst. Je moet
een goede installatie hebben, de juiste houtskool of houtsoorten; het vuur
gestadig opbouwen tot het de juiste temperatuur heeft, het voedsel klaarmaken
en kruiden, de juiste olie, de geschikte afstand van de grill tot het vuur, het
voedsel op de juiste plaats op de grill, tijdig keren en vooral net lang genoeg
laten bakken: er kan zoveel verkeerd gaan! Als je rekening houdt met de
hoeveelheid alcohol die barbecuekoks verwerken tijdens het bakken dan is het
geen wonder dat het meestal ook helemaal in het honderd loopt. Zelden is een
stuk vlees of vis net lang genoeg gebakken dat het van buiten knisperend is,
van binnen heet maar niet droog, net genoeg gekruid om de smaak te verhogen,
niet te verknoeien Voor grote groepen houdt men het gebakken vlees warm au
bain-marie; maar dan verliest het al het aantrekkelijke van het grillen.
Ook de bekende kebabs, de spiesen met vlees
en groenten zijn zelden helemaal gelukt. Men steekt er verschillende soorten
vlees op, met daartussen groenten, maar die hebben allemaal een ander gaarpunt,
dus als het lamsvlees al mooi rose is,
is het varkensvlees nog gevaarlijk ongebakken vanbinnen en het runds veel te
seignant, terwijl de (aj)ui(n) en de paprikas al verbrand zijn.
BBQs zijn zelden een culinair hoogtepunt. De
kwaliteit van het vlees is meestal matig, alsof je voor het grillen niet het
beste vlees mag gebruiken. Men neemt vrede met gedeelten van het beest die men
anders niet op zijn bord zou willen; ter compensatie wordt het vlees dan veel
te pikant gemarineerd of overvloedig in olie geweekt. Worsten zijn in, terwijl ik
anders nooit worst eet.
Ik hou ook niet van barbecueën als sociale
bezigheid. Al van bij het aperitieven begint het overvloedige drinken, om in de
stemming te komen. Bij het eten gaat dat door, om het pikante en veel te zoute voedsel
door te spoelen. Al dat drinken verhoogt de ambiance, maar ook de decibels gaan
de hoogte in, iedereen staat omzeggens te schreeuwen om zich verstaanbaar te
maken tussen de kraaiende, gillende, daverend lachende gasten. Als geheelonthouder
sta je erbij en kijkt ernaar, meewarig, niet geneigd om je te mengen in de algemene
vrolijkheid.
Op een BBQ is er geen gelegenheid voor een
rustig gesprek of om de banden met vrienden en kennissen aan te halen en wat
bij te praten. Ernstige onderwerpen zijn uit den boze. Je kiest je gezelschap
of je valt in een groepje en die groepjes blijven bijeen alsof ze met elkaar
getrouwd waren, de hele avond. Misschien zit er in een ander groepje iemand die
je al lang niet meer hebt gezien en die je echt graag zou willen aanspreken,
maar je kliekje in de steek laten wordt als verraad beschouwd: zijn die anderen
zoveel interessanter dan wij, ja? Iedereen zit met verlatingsangst, niemand wil
muurbloempje zijn, iedereen is blij dat hij of zij erbij hoort.
Zon barbecue kan vele lange uren duren. De
tijd dat je met eten zelf doorbrengt, is beperkt. Wat doe je dan de rest van de
tijd? Praten. Maar dat wordt vrijwel onmogelijk gemaakt, zeker als er ook nog
luide muziek gemaakt wordt, van het type eviva España!
En toch trekken we straks met zijn allen
weer van de ene barbecue naar de andere, vreten we het nauwelijks te vreten
zomervoeder, drinken we de goedkope zure wijn en het lauwe verschaalde bier,
proberen we tevergeefs iets gezegd te krijgen boven de boembassen en het elektronische
slagwerk uit.
s Anderendaags worden we dan wakker met
een fikse kater, een hese stem en brandende ingewanden die luidruchtig protesteren
tegen de overdaad aan pikant verbrand eten, goedkope drank en hete kruiden.
Men kan zich vragen stellen over de zin van
het leven. Ik geef toe, ik ben geneigd om me daarmee in te laten, ik vind dat
een boeiende, interessante bezigheid. Je bent er ook nooit klaar mee.
Maar ik zal nooit, in geen honderd jaar begrijpen
waarom de mensheid barbecuet.
Categorie:samenleving Tags:eten en drinken
18-06-2010
de evolutie van het godsdienstig bewustzijn, K.A.H. Hidding
Gisteren had ik het over de pocketboekjes
die rond 1950 op de markt kwamen, kostprijs 1,25 gulden, 20 frank. Hier bij ons
waren dat vooral die in de Prisma-reeks van Het Spectrum. Daarnaast had je ook
de Aula-boeken, het wetenschappelijke pocketboek. Je vindt die nog vlot in
tweedehandse boekenwinkels en op rommelmarkten, vaak voor minder dan een euro. Uitgeverij
Lannoo heeft de fakkel en het imprint overgenomen en maakt nu op verzoek veel
van die oude titels weer beschikbaar, je betaalt ongeveer 12,50.
Ik laat me bij die beduimelde boekjes wel
eens verleiden door een titel, zoals onlangs door De evolutie van het
godsdienstig bewustzijn van prof. dr. K.A.H. Hidding, 186 blz. Ik was
aangenaam verrast.
Professor Hidding is nu welhaast vergeten,
vrees ik, want Wikipedia kent hem niet en Google maakt ons ook niet wijzer. Hij
werd geboren in Rotterdam in 1902. Hij promoveerde in 1929 in Leiden in de
Oosterse letteren. Daarna vertrok hij naar Indonesië, waar hij tot 1948 actief
was als hoofd van het Kantoor voor de Volkscultuur. In 1948 werd hij aangesteld
als hoogleraar in de geschiedenis van de godsdiensten en in de fenomenologie
van de godsdienst aan de universiteit van Leiden. Hij publiceerde verscheidene
werken in zijn vakgebied, waaronder het hierboven vermelde werk.
Aangenaam verrast was ik door het prachtige,
gedragen Nederlands, dat echter op geen enkel moment gezwollen of verouderd
aandoet. Meer nog viel mij zijn consciëntieus wetenschappelijke benadering van
het verschijnsel godsdienst op. Ik vermoed dat de professor een gelovig man was,
maar in dit boek is daarvan niet echt iets te merken. Geen spoor van religieuze
retoriek, van apologetiek (geloofsverdediging), van kerkelijke dogmatiek.
Hidding is voorwaar geen zieltjeswerver.
In de eerste vijf hoofdstukken geeft hij
ons een heldere, zeer bevattelijke en nog steeds verantwoorde uiteenzetting
over de mens: bewustzijn en Zijn, het beeld van het lichaam, de openheid van de
geest, de functies van het bewustzijn. Het zijn teksten die je vandaag, 45 jaar
na dato zonder enige aanpassing kan gebruiken in het onderwijs en dat is zonder
meer merkwaardig. Het toont aan hoe vooruitstrevend Hidding toen was. Hetzelfde
kan gezegd over de volgende zes hoofdstukken die over het verschijnsel
godsdienst handelen. De laatste hoofdstukken zijn elk gewijd aan één specifieke
godsdienst: jodendom, Zarathoestra, boeddhisme, islam en christendom. In annex
vindt je een selectie van relevante religieuze teksten uit die verschillende
tradities. De aantekeningen en literatuuropgaven zijn beperkt maar nuttig.
Dit bescheiden werk van professor Hidding
is een interessante en waardevolle bijdrage in de discussie rond geloof en
godsdienst die op onze dagen zoveel aandacht krijgt. Het steekt gunstig af bij sommige
recente publicaties, doordat het de godsdienst de aandacht geeft die dit
historisch wijd verspreide en invloedrijke verschijnsel ongetwijfeld verdient.
Hij is er niet op uit om dat aspect van onze cultuur te verketteren of te
verdedigen, hij probeert het te duiden op gezonde filosofische,
antropologische en psychologische gronden. Hij doet aan vergelijkende
godsdienstwetenschap, niet aan theologie.
In 1965 was dat vernieuwend, in 2010 is dat
normaal of zou het moeten zijn. Zowel van antiklerikale als van fundamenteel
religieuze kant ziet men vandaag evenwel talrijke publicaties en stellingnamen
die de ernst en de wetenschappelijke gedegenheid van professor Hidding niet eens
benaderen en die zijn lichtend voorbeeld niet ter harte genomen hebben.
Toch kan ik mij niet helemaal vinden in
zijn opvattingen over God.
Zeer terecht maakt hij een onderscheid
tussen de (al te) concrete God van de wereldgodsdiensten en iets wat hij het
Zijn noemt, de oorsprong van al het zijnde, het totaal andere, het onkenbare,
het Mysterie. De bladzijden die hij daaraan wijdt zijn de meest lyrische en
bevlogene, maar ook de minst overtuigende. De auteur moet hier noodgedwongen
een verheven poëtische taal gebruiken, die echter niet anders kan zijn dan
metaforisch. Het is niet mogelijk om op een objectieve manier te spreken over
het onnoemelijke, het mysterieuze kan en mag zelfs niet onthuld worden.
Dat is de grote moeilijkheid in het betoog
van professor Hidding. Zolang hij over het Zijn spreekt in algemene termen
blijft hij dicht in de veilige buurt van Spinoza, met wie hij ook het monisme
gemeen heeft, de onverbrekelijke eenheid van lichaam en ziel, van materie en
geest. Wij kunnen hem ook nog volgen als hij God benadert zoals ook de
negatieve theologie dat probeert: God is wat de mens niet is.
Het probleem daarbij is evenwel: wat kan
men zeggen over wat de mens niet is, over iets of iemand die gans anders is
dan de mens? Het gaat niet op de menselijke kenmerken gewoon op te sommen en daar
dan een negatie aan toe te voegen. Op die manier blijft men toch nog altijd
gevangen in het menselijke, het antropomorfe en dat heeft Feuerbach op
overtuigende wijze als een pijnlijke dwaling ontmaskerd, wat professor Hidding over
hem ook moge schrijven.
Een voorbeeld: de mens is sterfelijk; God
is dan onsterfelijk. Maar die uitspraak is zinloos, want wij kunnen ons daarbij
niets substantieels voorstellen: zelfs als we belijden dat God onsterfelijk is,
weten we niet echt wat we daarmee concreet bedoelen, de onsterfelijkheid blijft
nog steeds een mysterie.
De analyse van de auteur is wellicht
bruikbaar binnen het domein van de godsdienstwetenschap, als een mogelijke
verklaring van bestaande godsdiensten, die ontstaan en gegroeid zijn binnen
concrete beschavingen. Wie op zoek is naar een God en een godsdienst voor
vandaag, los van de compromitterende religies, zal in dit werk van professor
Hidding veeleer een terechtwijzing vinden voor zulk onwijs en onredelijk verlangen.
Wat hij over het Zijn als mysterie en als grond van alle zijnden schrijft, komt
immers overeen met wat elke rechtgeaarde atheïst kan beamen. Lees in die zin
eens na wat ik schreef over Spinoza en het pantheïsme, vooral de passage waar
ik de principes vertaal van de World
Pantheism Movement: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=454.
Als je ergens een boek van professor K.A.H. Hidding
op de kop kan tikken, aarzel geen seconde.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
17-06-2010
katern
In mijn jeugd verschenen de eerste goedkope pockets, boekjes van klein formaat, ongeveer 10/18 cm, met een aantrekkelijke
slappe kartonnen omslag, een paperback dus.
Bij de traditionele manier van boekbinden
verzamelt men de katernen, naait ze en lijmt ze bijeen zodat ze een boekblok
vormen. Daarna voorziet men dat boekblok van een band, dat wil zeggen een harde
kaft vooraan en achteraan tussen beide kaften een rug die los staat van het
boekblok. Zon (zorgvuldig) gebonden exemplaar valt netjes open en blijft ook mooi
openliggen voor het lezen.
Wat is een katern?
Het traditionele basisprincipe van de
drukkunst is dat men een groot vel papier bedrukt, een plano. Gebeurt aan één
kant, zoals bij een grote affiche, dan spreekt men van in plano drukken. Je
kan ook beide zijden bedrukken en twee of meer bladzijden van een boek tegelijk
aan elke zijde, dat gaat veel rapper natuurlijk.
Als je slechts twee bladzijden aan elke
kant drukt, dan kan je het blad slechts één keer vouwen; dat is dan in folio.
Op de ene bladzijde staan de paginas 1 en 4, op de andere, de binnenkant 2 en
3, probeer het eens met een blad papier, dan zie je het zelf ook. Als je
dergelijke foliobladen samenraapt en inbindt, heb je een foliant. Ze vormen
telkens vier bladzijden, in het Latijn quaternus,
katern.
Je kan ook vier bladzijden tegelijk drukken
op een plano, aan beide kanten (1-4-5-8 en 2-3-6-7). Zon blad kan je twee keer
vouwen, dat heet een quarto (vier). Een stap verder is het octavo-formaat. Dan
drukt men acht bladzijden (vandaar octavo) aan elke kant (1-4-5-9-8-12-13-16 recto
en 2-3-6-7-10-11-14-15 verso). De verdeling op het blad ziet er zo uit:
recto: 5
12 9 8
4
13 16 1
verso: 7
10 11 6
2
15 14 3
Het blad wordt dan drie keer gevouwen. Zo een
bundeltje, dat is een klassieke katern van zestien bladzijden. Een boek is
optimaal samengesteld uit volledige katernen, dus veelvouden van zestien
bladzijden. Om de bladzijden van een gevouwen katern bijeen te houden, steekt
men met een naald een draad op een bepaalde manier door de rug en knoopt dan de
draad vast. Zo krijg je mini-boekjes, de samenstellende delen van het boekblok.
Hoe groot is een plano, een vel? De
afmetingen lagen aanvankelijk niet vast, elke drukker deed zijn zin en de
papierfabrikanten ook. In de moderne tijd kan dat natuurlijk niet. Wij kennen
vooral de DIN codering voor papierformaten (Deutsche
Industrie Norme 16518/1964). Die vertrekt van een vel van één vierkante
meter. Dat is handig omdat men het gewicht, of de zwaarte van papier uitdrukt
in gram/m². Maar een vierkant blad gebruikt men zelden voor publicaties. Als
men het papier in dat formaat aan de drukkers zou aanleveren, moest men altijd
veel versnijden en ging er veel goed (en duur) papier verloren.
Boeken hebben een bepaald uitzicht, ze zijn
traditioneel hoger dan ze breed zijn; de breedte verhoudt zich tot de hoogte
zoals de hoogte tot de som van de hoogte en de breedte (b/h= h/h+b). Deze
verhouding vind je terug in de reeks van Fibonacci (1230): 3-5-8-13-21-34-55,
waarbij elk getal de som is van de twee voorgaande en twee opeenvolgende
getallen de verhouding aangeven tussen de breedte en de hoogte van een boek.
Men wou dus een vaste mathematische
verhouding tussen hoogte en breedte, die dezelfde zou blijven wanneer men de
hoogte van het blad halveerde en dat werd 1:√2.
Toegepast op 1m² geeft dat 841 mm op 1189
mm, dat is een A0. Als je zon vel in twee vouwt, heb je een A1; nog eens
vouwen of snijden geeft A2, nog eens A3, vervolgens het bekende A4 (21x29,7cm),
dan het kleinere A5je &c. Elk van deze formaten heeft identiek dezelfde vorm.
Bij een paperback, het woord zegt het zelf,
verzamelt men de katernen en kleeft ze aan de rug van de omslag. Bij de eerste
pockets kapte men de katernen soms aan de vier kanten, zodat men een boekblok
had van losse velletjes, die dan zo aan de kartonnen omslag gekleefd werden. Als
dat niet goed gedaan is en met slechte lijm, dan breekt na verloop van tijd de lijm van de rug en komen
de individuele bladzijden of de katernen los bij het lezen. Gelukkig zijn de
katernen meestal behouden en zijn ze dus genaaid, met draden samengehouden. De
synthetische lijmsoorten die men nu gebruikt blijven heel lang elastisch en klevend.
Als je de juiste termen van het boekbinden
wil gebruiken, dan moet je wel goed opletten. Er zijn namelijk verscheidene
manieren om van losse vellen een boek te maken en die hebben elk een naam, maar
over die namen heerst enige verwarring. Laat het ons houden bij het onderscheid
dat ik hierboven maakte tussen een duur (in)gebonden boek, een hardcover dus en een goedkope paperback.
Termen als genaaid, ingenaaid, gebrocheerd
zijn verwarrend; etymologisch verwijzen ze naar het bijeenbrengen van de
katernen met garen, met naald en draad en dat is ook nu nog zo. Ook de
bladzijden van de katernen van een ingebonden boek zijn op die manier
bijeengebracht, maar nadien zijn die ook nog in een harde band verwerkt, vandaar de
term hardcover. In feite is het voorbereidend werk voor een hardcover of een
paperback dus hetzelfde: men naait de bladzijden van de katernen met naald en
draad aaneen en verzamelt dan de genaaide katernen in een boekblok. Een genaaid
boek is dus slechts genaaid, een gebonden boek is (genaaid én) ingebonden. Het
onderscheid tussen gebonden en ingenaaid slaat dus uitsluitend op de omslag, de
band. En op de prijs, want een mooie band rond een boek doen is veel bewerkelijker
dan er gewoon een omslag rond plakken.
Bij de recente verkiezingen is nog
duidelijker gebleken dat wij steeds minder traditioneel stemmen. Ik bedoel
daarmee dat we niet ons leven lang voor dezelfde partij stemmen, de partij van
onze eigen zuil. Een evidente reden daarvoor is dat er nu ook partijen zijn die
nadrukkelijk buiten de zuilen staan, die geen binding hebben met vakbonden,
mutualiteiten, banken, verzekeringsinstellingen, reisbureaus, onderwijsnetten
of met religieuze of ideologische organisaties.
Vroeger was dat wel anders. In België had
je de socialisten, de katholieken en de liberalen, die elk een volledige zuil
hadden uitgebouwd. Men bleef zijn hele leven lang daaraan trouw, met weinig
afwijkingen. De verschuivingen tussen de partijen waren dan ook niet
spectaculair.
Het is met de opkomst van de thema-partijen
dat daarin verandering is gekomen. Dat was in de eerste plaats een Vlaamse
partij, de Volksunie en daarnaast een milieu-partij, Agalev, later Groen.
Vooral jonge kiezers werden erdoor aangetrokken, zij hadden het niet zo voor
verzuiling. Zij voelden immers aan dat de oude opdeling niet meer klopte.
Links, rechts en centrum waren loze begrippen, waarvan niemand nog wist wat ze
betekenden.
Laten we eens proberen om daarin wat
klaarheid te brengen. Op welke punten lopen de meningen van de mensen vandaag
uiteen?
Met de spectaculaire winst van de N-VA, de
Vlaamse nationalisten, kunnen we er niet om heen: de Vlamingen willen een meer
autonoom Vlaanderen. Hoe dat moet, in welke context, dat heeft minder belang.
Wat telt is dat wij niet meer afhankelijk willen zijn van inmenging van de
Franstaligen. Wij willen het zelfbestuur dat wij nu al legitiem hebben in ons
gewest, met een echt parlement en een eigen Vlaamse administratie, verder
uitbouwen. Wij willen meer bevoegdheden overnemen van de centrale Belgische staat
en die zelf uitoefenen zoals het ons belieft.
Dit is een duidelijke optie binnen de hele Vlaamse
bevolking. Alle Vlaamse partijen sluiten zich daarbij aan, maar niet met
dezelfde overtuiging en niet met dezelfde prioriteiten.
Deze keuze voor zelfbestuur wordt niet
gedeeld door de Franstaligen, niet in Wallonië en niet in Brussel. Toch
beschikken zij nu reeds over dezelfde autonomie als Vlaanderen en beginnen zij
er de voordelen van in te zien. Maar zij weten ook dat zij minder talrijk zijn
dan de Vlamingen, minder welvarend ook. In een land waar nog heel wat kwesties
paritair verdeeld worden, dat wil zeggen evenveel voor de Franstaligen als voor
Vlaanderen, is de Franstalige minderheid steeds in het voordeel. Evenzo voor
kwesties die geregeld worden zonder dat men rekening houdt met de
sub-nationaliteit van de mensen: alle Belgische werklozen krijgen steun als ze
daar recht op hebben; als er meer zijn in Wallonië dan in Vlaanderen, dan is
dat zo. Als er meer kosten gemaakt worden in Waalse ziekenhuizen dan in
Vlaamse, dan is dat zo. Als er meer mensen met een leefloon zijn in Brussel,
dan is dat maar zo. Dat betekent dus dat we voor elkaar opdraaien, dat we
solidair zijn. Vlamingen betalen zo jaarlijks vele miljarden voor uitgaven aan
Franstalige kant. Een van de meest frappante voorbeelden is de verdeling van de
opbrengst van de verkeersboetes. Onder meer door het plaatsen van flitspalen
proberen we in Vlaanderen het verkeer veiliger te maken. Maar de opbrengst van
de boetes gaat voor een zeer groot gedeelte rechtstreeks over de taalgrens,
waar men niet eens flitspalen wil plaatsen.
Het is dus evident waarom de Franstaligen
België willen behouden: zij hebben er financieel voordeel bij. Het is meteen
ook duidelijk dat de Vlamingen dat beu zijn: waarom zouden wij betalen voor de
Franstaligen, wij betalen toch ook niet voor de Luxemburgers of de
Nederlanders? Wij denken over de Franstaligen niet als landgenoten. Er is geen
Belgisch nationaliteitsgevoel, het is er nooit geweest, alle kunstmatige
pogingen ten spijt. Vandaag schiet er in Vlaanderen vrijwel niets meer over van
die fictie. Men spreekt nu openlijk van het einde van België. Eindelijk.
Er zijn ook scheidingslijnen die de Belgen
onderling verdelen. Ook binnen een autonoom Vlaanderen en een autonoom
Franstalig gewest zullen er meningsverschillen en politieke tegenstellingen
zijn. Wellicht zullen die anders zijn aan weerskanten van de taalgrens, dat blijkt
duidelijk uit de verkiezingsuitslag: in Vlaanderen stemt 80% rechts, 20% links.
Bij de Franstaligen is dat precies andersom. Maar daarmee weten we nog niet wat
we bedoelen met rechts, links en centrum
In feite betekenen die termen zo goed als
niets meer. De socialisten noemen we links, omdat ze voor de kleine man
opkomen. Er is echter geen enkele partij die het zich kan permitteren om niet
voor de kleine man op te komen, die zijn namelijk vrij talrijk en vormen dus een
niet onaanzienlijke groep van de kiezers. Nog talrijker, in onze
welvaartsstaat, zijn de kiezers in het centrum, de modale Belg die in
Vlaanderen zeker niet arm is. Alle partijen vissen in die vijver.
En dan is er het thema van de economie, de
basis van onze welvaart. Geen enkele partij kan het zich veroorloven om
maatregelen voor te stellen die de bedrijven in moeilijkheden zouden brengen.
Zelfs de vakbonden brengen een gezond respect op voor de ondernemers. De tijd
van het marxisme, van de staatsbedrijven en van de nationalisering van
ondernemingen is definitief voorbij. Zelfs de vroegere traditionele staats-
nutsbedrijven, water, gas, elektriciteit, openbaar vervoer, post, luchtvaart
ze ontsnappen niet aan privatisering en internationale schaalvergroting. De
Europese Unie bevordert dat: er moet op alle domeinen een gezonde concurrentie
komen binnen de Unie, zodat er lagere prijzen komen, een betere dienstverlening
en meer eenheid en gelijkvormigheid binnen de Unie.
De verschillen tussen de partijen zijn in
de praktijk dus zeer klein, ook ideologisch. Op economisch vlak gelooft
iedereen in de vrije markteconomie en de globalisering, mits er sociale
correcties ingebouwd worden om de zwaksten te beschermen. Dat laatste is
overigens vastgelegd in internationale en Europese verdragen die de
basismensenrechten garanderen.
Sinds het ontstaan van België was vormde de
katholieke godsdienst steeds een scherpe breuklijn. Je had de katholieken en de
ongelovigen, een duidelijk onderscheid, dat ook in de verzuiling tot in de
kleinste details werd uitgebouwd. Maar de zaak is veel complexer dan dat. De
Kerk van België heeft immers steeds ook ideologische en politieke keuze gemaakt
voor haar gelovigen. Zo koos zij onveranderlijk voor het gezag, voor het
establishment en dus ook voor de rijken. Zij gebood haar gelovigen
volgzaamheid, nederigheid, gehoorzaamheid: men moest zijn plaats kennen in de
maatschappij. Opstand, verzet, protest was uit den boze.
De Kerk was behoudsgezind. In België staat
dat gelijk met steun aan de Franstaligen, die de macht stevig in handen hadden.
Maar in Vlaanderen sprak het gewone volk Vlaams De Kerk heeft ingezien dat zij
die groep niet mochten verliezen: het geloof gedijt immers vooral bij de arme, slecht
opgeleide bevolking. De Kerk loste dat op door aan te sturen op een verfransing
van de hogere bevolkingslagen, vooral door het secundair onderwijs uitsluitend
in het Frans te organiseren, en anderzijds de pastoraal in de volkstaal te
organiseren; de liturgie was hoofdzakelijk in het Latijn voor iedereen.
De ongelovigen, de ideologische erfgenamen
van de Verlichting, zagen dat met lede ogen aan. Zij bestreden dan ook de Kerk
en de godsdienstigheid, die ze als een bedreiging zagen van de ontvoogding van
de mens. Meteen bestreden ze ook het Vlaams, want dat was de taal van de
lagere bevolking, die in de greep was van de Kerk. Het Frans was dus in hun
ogen een element van ontvoogding, ook van de Vlamingen.
Vandaag liggen de kaarten anders. Het
België van 1830 bestaat niet meer, zelfs niet meer het België van 1960. Het
Nederlands is een volwaardige taal op alle gebied. Niemand in Vlaanderen
aanvaardt nog dat er een Franstalige intellectuele superioriteit zou zijn. Bij de
Franstaligen leeft dat wel nog, zij spreken immers een internationale taal en
sommige Franstalige intellectuelen denken helaas nog altijd dat wij Vlamingen een
vergissing begaan hebben door niet voor het Frans te kiezen. Maar hun droom van
een tweetalig Vlaanderen is niet uitgekomen. De tweede taal in Vlaanderen is
het Engels, niet het Frans.
Vlaanderen is ook grondig geseculariseerd.
Kerkbezoek is teruggelopen tot minder dan 10%. De invloed van de Kerk is
gering. Wellicht zitten er nog meer gelovigen bij de Vlaamse christelijke
partij, de CD&V, maar er zitten er ook elders. De CD&V heeft haar
volstrekte meerderheid van na 1945 nu wel definitief verloren, ze zijn ook niet
meer de grootste partij van Vlaanderen. Het katholiek zijn speelt geen rol van
betekenis meer bij de verkiezingen en dat zal zich nog doorzetten in de
toekomst.
En dan is er nog het koningschap. Het is
merkwaardig dat in 1830 de niet-gelovigen, die dus normaal gesproken ook voor de
idealen van de Verlichting stonden, toch voor een nieuw Belgisch koningshuis
hebben gekozen en dat ook trouw gebleven zijn, zelfs min of meer tot op vandaag.
België is vandaag verdeeld over het
koningschap. Het staat symbool voor de eenheid van België. Wie dus België wil
behouden, op een of andere manier, is voor de koning. Wie geen rol van
betekenis meer ziet voor een unitaire staat, is republikein of ziet nog enkel
een protocollaire rol weggelegd voor de vorst.
Dit is mijn analyse, anno 2010, van de Vlaamse
kiezer: hij is in de eerste plaats Vlaams. Verder is hij links noch rechts,
zeker niet extreem. Hij is ongelovig of onverschillig. Hij wil de resultaten
van zijn arbeid zoveel mogelijk in eigen handen houden en ziet slechts een
beperkte rol voor de staat, die hij vooral beoordeelt op zijn efficiëntie. Hij
is bereid een deel van zijn inkomsten af te staan, onder de vorm van
belastingen, voor het gemene goed en zelfs voor de minderbedeelden, maar dat
laatste slechts met mate: hij wil zelf niet profiteren en houdt dus niet van profiteurs:
mensen die geld krijgen zonder ervoor te werken of zonder ervoor gewerkt te
hebben. Dat zijn werkonwilligen, of mensen die van het systeem profiteren
zonder ertoe bijgedragen te hebben, zoals asielzoekers en werkloze economische immigranten.
Politieke partijen zullen het dus moeilijk
hebben om zich te profileren, ze zullen allemaal hetzelfde verhaal moeten
vertellen, met ten hoogste enkele accentverschillen.
Het verschil met de Franstalige kiezers is
opvallend. Zij zijn even ongelovig, maar de arbeidsethiek is veel minder uitgesproken
aanwezig. Zij verwachten wel veel van de staat, ook als ze er niet aan
meegebouwd hebben. Zij zijn niet Vlaams, vanzelfsprekend en zien in elke
uitbreiding van de Vlaamse zelfstandigheid een bedreiging voor hun beschermd
statuut. Ze beschouwen een nationaal parlement, een nationale regering en de
koning als de garantie voor hun (onrechtmatig) verworven rechten en hun niet te
verantwoorden bevoordeelde positie in het land. Ze weigeren de taalgrens te aanvaarden
als een definitieve territoriale grens en eisen het recht op om overal in België,
dus ook in Vlaanderen, Franstalig te zijn.
In een land dat zo verschillend is in
zijn gemeenschappen en gewesten, is het dwaas en zelfs onmogelijk om een
betekenisvolle unitaire bovenstructuur te behouden. Laten we naast een
protocollaire koning ook de rest van België protocollair maken, tot we op een
dag, binnen Europa, echt solidair autonoom kunnen zijn.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
14-06-2010
Bart De Wever
Een Vlaamse verkiezingsoverwinning, zo
mogen we het wel noemen. Wij zijn de overwinnaars, maar wie of wat hebben we
overwonnen?
In de eerste plaats onszelf. Eindelijk
hebben we massaal als zelfbewuste Vlamingen gestemd, voor Vlaanderen. Niet
zozeer tegen iets of iemand, maar voor onszelf, als individu en als volk.
We hebben ook een aantal individuen en organisaties
overwonnen, die ons hadden aangeraden om niet voor Vlaanderen te stemmen, maar
voor België: de vakbonden, de leiders van het verzuilde middenveld, maar ook de
traditionele partijen, die ons voorhielden dat stemmen voor Vlaanderen niet
goed was, dat België moest behouden blijven, dat we moesten blijven samenwerken
met de Franstaligen. Ik schreef hier dat zij een historische vergissing maakten
(klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=655684).
Het resultaat van de verkiezingen heeft mij
gelijk gegeven. Ik hoop dat al degenen die voor het behoud van de status quo
gepleit hebben (en dus voor hun eigenbelang en hun goedbetaalde baantjes) nu
eindelijk zullen inzien dat zij zich vergist hebben. Maar ik vrees dat zij hardnekkig
zullen blijven geloven in hun eigen gelijk.
De Vlaamse christen-democratie beleeft
barre tijden. Het heeft me altijd verbaasd dat de katholieke Vlamingen wel massaal
de kerk de rug hebben toegekeerd, maar de katholieke zuil zijn trouw gebleven:
het katholiek onderwijs, katholieke ziekenhuizen, katholieke vakbond,
katholieke mutualiteit, katholieke bank en spaarkas, katholieke vrijetijdsverenigingen,
katholieke reisbureaus en vooral: de katholieke partij.
Gisteren is aan die laatste verankering
eindelijk een einde gekomen. De CD&V heeft nog nooit zo weinig stemmen
gehaald. De partij wankelt, de verzuiling werkt niet meer, de innige en
zekerheid biedende band tussen zuil en partij is niet meer.
De traditionele partijen geven hun
nederlaag toe, maar stilletjes verwijten zij de kiezer dat hij zich vergist
heeft: wij hadden voor hen moeten stemmen. Het is echter hun vergissing, niet
de onze. Zij hebben jaren de tijd en de gelegenheid gehad om het Belgisch
probleem op te lossen en zij hebben nagelaten om dat te doen. Vlaanderen is al
voor een groot stuk onafhankelijk binnen België, maar zij weigeren het werk af
te maken. Zij blijven ideologisch denken: links, rechts, centrum in plaats van
Vlaams. Zij zien blijkbaar niet in dat je met de Franstaligen NIET moet blijven
praten en onderhandelen en compromissen sluiten om een zogenaamd gezamenlijk
standpunt te bereiken dat voor het hele land geldt.
Het moet radicaal anders: wij moeten aan de
Franstaligen gewoon zeggen wat wij willen. Als zij dat ook willen, dan kunnen
wij dat samen doen, voor heel België. Willen zij iets anders, dan doen zij dat
maar, maar enkel voor de Franstaligen. Wij zullen dan in Vlaanderen doen wat
wij willen.
Een voorbeeld: het asielbeleid en de
immigratie. In Vlaanderen is er een overgrote meerderheid van de bevolking die de
instroom van vreemdelingen aan banden wil leggen, die voorwaarden wil stellen
voor immigratie, die een onderscheid wil maken tussen echte asielzoekers en
economische vluchtelingen en gelukzoekers en rondzwervende misdadigers en mentaal
of sociaal gehandicapten. De Franstaligen denken daar anders over, waarom, ik
weet het niet en het interesseert me ook niet. Zij mogen hun eigen politiek
bepalen, wij de onze.
Een ander duidelijk voorbeeld: de
Franstaligen menen dat je de misdaad niet moet beteugelen met gevangenis- en
andere straffen, zeker niet voor jongeren. Zij menen dat je met heropvoeding en
intensieve (en dure) begeleiding betere resultaten kan bereiken. Wij Vlamingen
menen dat daarvoor geen enkel bewijs is, wetenschappelijk of in de praktijk, wel
integendeel. Wij wensen strengere wetten en een hardere aanpak, ook als dat
betekent dat we meer mensen in de gevangenis moeten stoppen om ons tegen hen te
beschermen. Wij willen dus justitie hervormen: geen middeleeuws standengerecht,
maar een efficiënt apparaat dat uitsluitend gericht is op de bescherming van de
maatschappij. Wie een misdaad begaat, moet daarvoor boeten.
Die tegenstelling zorgt ervoor dat niets
verandert, dat niets werkt. De misdadigers profiteren van de situatie, de
politie is gefrustreerd, justitie slaapt en draait vierkant. Het is beter dat
de Franstaligen het op hun manier proberen en wij op de onze.
Dat zijn de onderhandelingen die moeten
gebeuren: kijken wat we eventueel samen kunnen doen.
Wat zou dat kunnen zijn? Het leger, zegt
men dan gewoonlijk. Maar zijn wij het daarover eens? Willen wij hetzelfde met
het leger aan beide zijden van de taalgrens? Het zou me verbazen
De moeilijkheid is velerlei. Wij spreken
niet alleen een andere taal, wij hebben niet alleen een grote culturele en
sociale en zelfs economische autonomie, wij hebben ook andere politieke,
sociale en economische ideeën. Dat heeft zich gisteren nogmaals uitzonderlijk geuit
in de verkiezingsuitslag. Aan Vlaamse kant zijn er amper nog 15% linkse kiezers,
85% is centrum-rechts, rechts en extreem-rechts. Aan Waalse zijde is het net
omgekeerd. Hoe wil je dan dat wij een federale regering maken?
Wellicht wordt het een Belgische oplossing,
zoals we die meegemaakt hebben vóór het Egmont-akkoord. Dat ging zo: binnen een
formeel unitaire instelling maakt men twee afdelingen die in de praktijk
volledig onafhankelijk werken, met een eigen leiding en eigen budget, maar met
een vage superstructuur en een unitair hoofd, dat eigenlijk niets te zeggen
heeft.
Zo heeft men de Leuvense universiteit op
termijn gesplitst. Het begon met de zogenaamde Vlaamse Leergangen, enkele colleges
in het Nederlands voor de Vlamingen. In de woelige jaren 60 en 70 heeft dat
geleid tot twee vrijwel onafhankelijke universiteiten, elk met een pro-rector,
met daarboven een klerikale Rector Magnificus. Die unitaire superstructuur
heeft nog vele jaren bestaan als een fantoominstelling, zoals fantoompijn: je
hebt pijn in een lidmaat dat er niet meer is. Zo was er een heuse Raad van
Beheer van een unitaire universiteit die er al lang niet meer was.
Iets dergelijks kan men doen met de sociale
zekerheid, bijvoorbeeld de RVA, de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling, die de
werklozen schorst als ze niet aan de voorwaarden voldoen om een uitkering te
krijgen. Vlaanderen wil ook daar een hardere lijn volgen. Welnu, laten we de
sociale zekerheid en de RVA niet splitsen, maar wel de facto opdelen in twee
autonome afdelingen, die elk een eigen beleid voeren met hun deel van de
(rechtvaardig, dat wil zeggen volgens objectieve criteria) verdeelde middelen.
Ik vermoed echter dat de N-VA iets anders
op het oog heeft met de sociale zekerheid. Zij willen echt zelfstandig werken.
Als dan blijkt dat de Franstaligen niet toekomen met hun inkomsten, dat zij dus
in het rood gaan, dan kan Vlaanderen desgevallend bijspringen, of omgekeerd (!).
Dat zal dan evenwel gebeuren in overleg: de Franstaligen zullen moeten kunnen
aantonen dat hun deficit niet te wijten is aan wanbeleid of buitensporige
uitgaven, maar structurele demografische oorzaken heeft. Wellicht zal men van
Vlaamse kant dan zekere compensaties en wederkerigheid eisen, met een
transparante boekhouding.
De komende dagen en weken zullen beslissend
zijn voor de toekomst van België. De N-VA heeft de sleutel in handen, voor het
eerst kan men niet federaal regeren zonder hen. Als Bart De Wever dus meent dat
men niet eerlijk onderhandelt zoals hierboven beschreven, kan en zal hij beslissen,
ja, beslissen, zonder verder overleg en zonder compensaties, om het aan Vlaamse
kant autonoom te doen zoals de Vlamingen willen, binnen een unitair maar steeds
meer verdampt fantoom-België. Als men dat aan Franstalige kant niet wil, dan
voorspel ik binnen het jaar een onafhankelijkheidsverklaring van Vlaanderen in
het Vlaams Parlement, met een uit volle borst gezongen Vlaamse Leeuw en al.
Let op mijn woorden
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
12-06-2010
Infanterie, kindsoldaten
Je hoeft geen legerdienst gedaan te hebben
om te weten wat de infanterie is: het voetvolk. Dat heeft een bijklank van
minderwaardigheid. Nog duidelijker is de term kanonnenvoer. De infanterie was
dan ook samengesteld uit de jongste, minst ervaren soldaten. Die kwamen uit de
laagste lagen van de bevolking. Ze kregen ook nauwelijks een opleiding. Ze waren
het talrijkst en ze waren expendable,
een moeilijk te vertalen Engelse term voor het feit dat men die troepen gemakkelijk
kon vervangen als ze omkwamen, dat men hen dus kon opofferen om een doel te
bereiken, wat ook de verliezen in eigen rangen: het innemen van een
vijandelijke stelling, de verdediging van de eigen stellingen of van andere,
meer belangrijke afdelingen: de cavalerie, de artillerie, de generale staf.
Het is vooral in de Eerste Wereldoorlog dat
de generaals aan beide kanten op een onmenselijk wrede manier omsprongen met de
infanterie. Grote offensieven kostten tienduizenden doden per dag, zonder enig
blijvend strategisch voordeel. Officieren joegen hun troepen de dood in, het
pistool in de hand, niet om zelf aan te vallen, maar om zwakkelingen ter
plaatse neer te schieten. Deserteurs werden massaal terechtgesteld. In het
Belgisch leger was de gewone soldaat een Vlaming, alle hogere rangen waren Franstalig,
zonder Frans kwam je nooit hogerop. De soldaten verstonden de bevelen niet, de
officieren verstonden hun soldaten niet. De Vlaamse zaak is in de 20ste
eeuw geboren uit de ervaringen van de Vlamingen aan het front.
Misschien heb je er nooit aan gedacht, maar
de benaming infanterie heeft een zeer cynische etymologie. Wij hebben ze
overgenomen uit het Frans, dat het woord zelf leende van het Italiaans. De
wortel is het Latijnse infans, een
kind. Letterlijk is het zelfs een baby, een kind dat nog niet kan spreken:
in-fans. In het Frans werd dat later enfant.
De infanterie bestond dus uit kinderen, uit
kindsoldaten. Dat is een ontnuchterende gedachte. Wij waren geen haar beter dan
de Afrikaanse warlords van vandaag,
die hun infanterie bevolken met geroofde kinderen, des enfants.
Wij dragen de schande van onze geschiedenis
mee in onze taal. Maar aangezien we onze geschiedenis vergeten zijn, gebruiken
we de schandnaam infanterie nu onbeschaamd. Voor de schandelijke hedendaagse
versie verzinnen we dan noodgedwongen een nieuwe term: kindsoldaten, een
samenstelling waarvan de delen elkaar nooit zouden mogen naderen, een benaming
die een verontwaardigde veroordeling inhoudt voor een praktijk die amper vijfenzestig
jaar geleden hier bij ons nog bittere realiteit was, zoals bij de verdediging
van Berlijn door de Volkssturm.
Infanterie, kindsoldaten. Plus ça change, plus ça revient au même.
We leren het blijkbaar nooit.
De Britse auteur Julian Barnes is mijn
tijdgenoot: hij is drie dagen na mij geboren in 1946. Ik las van hem Nothing To Be Frightened Of, klik hier
voor de bespreking en een verwijzing naar mijn bespreking van zijn roman Staring At the Sun: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=143316.
Ik kocht enkele jaren geleden in de ramsj
zijn boek Julian Barnes, Arthur and George, 360 pp., J. Cape,
2005, een mooie retro uitgegeven hardcover voor weinig geld. Om een of
andere reden heb ik die toen niet onmiddellijk gelezen. Enkele dagen geleden
wou ik eens wat anders dan filosofie en geschiedenis lezen en mijn oog viel op
Barnes boek.
Het duurt even voor je het door hebt, maar
de Arthur in de titel is de overbekende auteur Sir Arthur Conan Doyle
(1859-1930), de man die Sherlock Holmes en Watson creëerde maar nog veel andere
werken schreef. George Edalji is ook een figuur uit het reële leven: hij was
een solicitor, iets tussen een
advocaat en een notaris in Engeland, die in 1903 ten onrechte veroordeeld werd
voor een reeks vreemde aanslagen op vee in zijn geboortedorp. Conan Doyle nam
zijn verdediging op zich en slaagde erin om de veroordeling ongedaan te maken.
Julian Barnes heeft zich vastgebeten in dit
voorval. Hij zocht de historische bronnen op, de originele documenten van de
rechtszaak en de vele krantencommentaren. Op basis daarvan heeft hij deze roman
geschreven, die de gebeurtenissen getrouw volgt en vele documenten letterlijk
citeert. Maar het is in de eerste plaats een roman en het leest ook zo. Barnes
heeft zich helemaal in de stijl van de tijd ingewerkt. Soms leest het boek als
een Sherlock Holmes-verhaal, soms als een roman uit de Victoriaanse tijd, die
officieel eindigde met de dood van Queen Victoria in 1901, maar nog een hele
tijd nadien kenmerkend en zelfs bepalend was voor de Britse en West-Europese
levenshouding.
Het boek heeft dus iets van een pastiche,
een nabootsing van iets anders. Dat kan leuk zijn, als het goed gedaan is; je kan
dan de handigheid en vindingrijkheid van de auteur bewonderen in zijn imitatie
van iets dat je kent. Maar het blijft altijd een nabootsing. Op de zwakste
momenten, waarbij er meer sprake is van slaafs navolgen van het voorbeeld,
krijg je ook de nadelen van het Victoriaans origineel: de langdradigheid, de
(valse!) preutsheid, de fascinatie voor rang en stand, de uitgesponnen
karakterbeschrijving, de verdrongen seksualiteit
Julian Barnes is een uitstekend auteur. Dat
blijkt ook hier weer. Hij is in ongetwijfeld zijn opzet geslaagd, con brio
zelfs. Persoonlijk heb ik het echter niet zo voor dit procedé, het heeft iets
onechts, iets artificieels. Men is als auteur én als lezer teveel met de vorm
bezig. Je beoordeelt de auteur voortdurend op zijn succes als pasticheur. Dat
is overigens niet eenvoudig, want wie is er nu echt vertrouwd met de
Victoriaanse literatuur? Ik beken: ik heb nog nooit iets gelezen van Sir
Arthur, geen enkel Sherlock Holmes-verhaal.
Gelukkig is Barnes ook zichzelf gebleven.
Voor het grootste gedeelte is het boek gewoon een uitstekend verhaal, vlot
geschreven, met veel aandacht en sympathie voor de nevenfiguren. Slechts hier
en daar zijn die te schematisch en karikaturaal om levensgetrouw te zijn. Dat
dit gevaar voor bouffonnerie aanwezig is, blijkt uit de talrijke pastiches die
er op Sherlock Holmes gemaakt zijn, vooral in de film. Blijkbaar voelt men aan
dat de Victoriaanse samenleving enkel nog als een parodie met enig succes kan
gebracht worden in onze tijd. Barnes heeft met dit boek bewezen dat het ook
anders kan. Het is een literaire krachttoer, een tour de force, die slechts
zeer af en toe iets te geforceerd overkomt.
Zeker op rijpere leeftijd was Conan Doyle
heel sterk geïnteresseerd in het typisch Victoriaanse spiritisme. Dat blijkt
ook uit verscheidene van zijn werken. Voor mij was dit aspect, dat Barnes niet
uit de weg gaat, het minst boeiende. Het heeft me altijd verbaasd dat
verstandige, welopgeleide mensen zich ernstig met dergelijke onzin kunnen
bezighouden, terwijl er zoveel andere en meer boeiende en geloofwaardige
benaderingen zijn van de wereld. Onlangs ontmoette ik een vooraanstaand fysicus
die me toevertrouwde dat hij, samen met enkele collegas, bezig was met een
onderzoek naar de invloed van de hemellichamen op ons leven; dat noemt men gemeenzaam
horoscopen.
Nu ben ik de laatste om te ontkennen dat bijvoorbeeld de
zwaartekracht van de ons omringende planeten en vooral van de maan een invloed
heeft op de aarde. De zon bepaalt zelfs ál het leven. Maar ik sta wel perplex
als bona fide wetenschappers de constellatie van de hemellichamen in concreto willen
toepassen op de levensloop van individuele mensen. Er zijn, meen ik, zoveel
andere factoren waarvan we weten dat ze echt belangrijk zijn en waarvan we nog
lang het fijne niet weten. Persoonlijk vind ik dan dat we ons ten minste
voorlopig beter volop daarop kunnen concentreren.
Categorie:ex libris Tags:ex libris
09-06-2010
België, staat van ontbinding, Peter De Graeve
Als je op pensioen bent, heb je niet alleen
al de tijd van de wereld om na te denken over het verleden, je wordt er als het
ware ook toe genoopt. Je denkt terug aan de gebeurtenissen van vroeger, je
kijkt terug op je leven, je probeert te begrijpen, letterlijk de dingen op een
rijtje te zetten, een verantwoording geven van je actieve leven. Je wil de
zin, de betekenis achterhalen van wat voorbij is. Tijdens je leven is er immers
veel gebeurd dat je op dat moment zelf niet kon duiden. Je weet niet waarom de
dingen gebeurd zijn zoals ze zijn gebeurd, je weet niet waarom mensen je zus of
zo behandeld hebben.
Ik was, daarover zijn alle bronnen het
eens, geen gemakkelijke jongen. Ik was nooit spontaan sympathiek bij
klasgenootjes, neefjes en nichtjes; bij ouderen en volwassenen, mijn opvoeders en
leraars wekte ik ronduit vijandige gevoelens op. Als kind voel je dat wel aan,
natuurlijk, maar begrijpen doe je het niet. Je ziet jezelf niet bezig en kan
dan de reacties van je omgeving niet plaatsen. Je reageert met dezelfde
vijandigheid die je ondervindt, met een opstandigheid en arrogantie die je
reputatie van moeilijk kind nog versterken. Je sluit je op in jezelf en sluit
je af van de anderen. Ik was een einzelgänger
Dat heeft een trend gezet, die mijn hele
verdere leven mede heeft bepaald. Veel zorgen heb ik me daarover meestal niet
gemaakt, ik glorieerde veeleer in mijn uitzonderingsstatuut, ik voelde me boven
de massa verheven. Odi profanum vulgus et
arceo, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=401.
Nu mijn jeugd als een steeds ijlere herinnering
achter mij ligt en het gewoel van mijn carrière en het groeiend gezinsleven
hebben plaats gemaakt voor echt vrije tijd en berusting, denk ik inderdaad
vaak: waarom toch? Waarom ben ik zoals ik ben, waarom zien de anderen me zo?
Was het mijn vroegrijpheid, ook seksueel;
mijn rijzige gestalte en fysieke kracht; mijn scherp verstand en belezenheid,
mijn taalgevoeligheid? Dat alles in de grootst mogelijke bescheidenheid,
natuurlijk
Dat zal wel meegespeeld hebben. Maar als ik
een constante zoek in de vele wrijvingen en conflicten die ik in mijn leven heb
meegemaakt, dan denk ik dat het mijn intellectuele eerlijkheid is geweest die
me het meest parten heeft gespeeld en mijn sterk rechtvaardigheidsgevoel.
Ik beoordeelde de dingen onbevangen,
onderwierp ze aan mijn spontane kritiek en gaf dan ongezouten mijn mening te
kennen, zonder veel rekening te houden met gevestigde posities, tradities,
afspraken en koehandel.
Dat heeft me van heel jongs af aan
voortdurend in botsing gebracht met gezag en voogdij. Voor een kind is dat zijn
hele omgeving, zeker in de twintig eerste naoorlogse jaren. Pas rond 1965 kwam
daarin een radicale breuk, toen jongeren overal ter wereld op velerlei wijze in
opstand kwamen tegen de wereld van hun ouders. Alle gezag moest het ontgelden:
wij zouden zelf wel beslissen hoe we wilden leven, want wat onze ouders ervan
gemaakt hadden, dat trok ons niet aan. Het was vooral hun algemene
onderdanigheid aan het werelds en religieus gezag die ons tegen de borst
stuitten, een gezag dat op niets anders gebaseerd was dan traditie, dat niet
gesteund was op redelijke, maar enkel op gezagsargumenten. Waarom? Daarom!
Omdat ik het zeg! Omdat het nu eenmaal zo is! Omdat het altijd zo geweest is!
De enige functie van gezag, zo zagen wij al
gauw in, is het gezag in stand houden. Men deed niets met de autoriteit die men
had, of toch niet veel goeds. Men oefende het gezag uit en dat was dat. Onze
ouders, opvoeders, de kerk, de jeugdbeweging, de politiek, het leger, de
zakenwereld: alles was gegrondvest op blind gezag en even blinde
onderworpenheid. Mijn generatie, of toch een deel daarvan, een veeleer beperkt
deel zelfs, moet ik toegeven, nam daarmee geen vrede. Wij zagen dagelijks het
falen van het gezag en de tekortkomingen van de pompeuze gezagsdragers. Wij
doorzagen de intellectuele en morele leegte van elke autoriteit. Het gevolg was
dat wij het systeem verwierpen en de gezagsdragers minachten: wij voelden ons
boven hen verheven. Wij zouden de wereld veranderen. En dat hebben we gedaan.
Wij hebben, met vallen en opstaan, onze
wereld meer democratisch gemaakt. Kinderen zijn geen onmondige onderworpenen
meer, ouders en leraars geen potentaten. Lijfstraffen zijn uit den boze en jongeren
zijn nu oneindig veel vrijer dan toen. De individuele vrijheid van de mens is
enorm toegenomen, kadaverdiscipline wordt niet meer getolereerd. Iedereen vult
zijn leven in zoals het hem uitkomt. Wat we doen en laten is geïnspireerd door
persoonlijke keuzes. Niemand moet ons komen vertellen wat goed en slecht is,
dat maken we zelf wel uit. Autoriteit is niet meer van deze tijd. Zelfs van de
hoogste gezagsdragers zeggen we zonder aarzelen: zijn kak stinkt net zoals de
mijne.
Geen wonder dat instellingen die enkel op
gezag gebouwd zijn het hard te verduren hebben gehad. Het leger, waar jongens
gedrild werden tot ze man werden, hebben we afgeschaft. De kerk, de wrekende
arm Gods, heeft afgedaan. De elitaire politieke klasse, de adel, de bourgeoisie:
weg ermee.
Dergelijke gedachten speelden door mijn
hoofd bij het lezen van Peter De Graeve, Staat van ontbinding. Essay over de
ontsporing van de democratie in België, 152 blz., ASP, 2008, 17,50.
Dit is een essay in de ware betekenis van
het woord. Van Dale geeft deze definitie: niet
te korte, voor een ruim publiek bestemde, subjectief gekleurde verhandeling
over een wetenschappelijk, cultureel of filosofisch onderwerp, gekenmerkt door
goede, persoonlijke stijl. Zelden is een definitie zo raak geweest op alle
punten. De auteur is professor filosofie aan de Universiteit Antwerpen en
politiek publicist.
In dit essay bekijkt hij de geschiedenis
van België, van het ontstaan in 1830 tot op het onzalige huidige moment van het
nakende einde van de unitaire staat. De rode draad die hij blootlegt is die van
het democratiseringsproces van onze maatschappij.
De revolutie van 1830 in België was echter,
in scherpe tegenstelling met de Franse Revolutie van 1789, geen doorbraak van
het democratisch gedachtegoed. Het waren behoudsgezinde krachten die toen het
ancien regime in stand hielden en de macht verankerden in de nieuwe Belgische monarchie,
de adel, de bourgeoisie en de kerk, die allen, zonder uitzondering uitsluitend Franstalig
waren en het Nederlands verafschuwden. Ook de Vlaamse Beweging was lange tijd
gevangen in dat feodale denken, ook zij verwachtten het heil van bovenaf.
De auteur ziet in de ontvoogdingsstrijd van
de Vlamingen tegenover de Franstaligen dus niet zozeer een romantisch
nationalisme, als wel een bewustwording van de democratische rechten van de
Vlaamse bevolking, die zich verzette tegen het gezag van een autoritaire
Franstalige opperlaag. Wat men wou was niet een Vlaamse autonomie naar het liberale,
ancien regime Belgisch model, maar een volksdemocratie.
In die zin is 1948 een kantelmoment, toen
alle Belgen inderdaad gelijk voor de wet werden door de invoering van het
enkelvoudig algemeen stemrecht voor mannen en vrouwen. Het was het begin van
een evolutie die zich onverminderd zou doorzetten tot op vandaag. Want wanneer
wij ons vandaag willen afscheiden van België, dan is dat vooral omdat wij
afstand willen nemen van een ondemocratische voogdij over ons volk en ons land
door een Franstalige volksvreemde politieke elite. Wij wensen niet bestuurd te
worden door Franstaligen, wij wensen niet bestuurd te worden vanuit Brussel.
In die zin is het een onvergeeflijke
dwaasheid geweest om van Brussel onze hoofdstad te maken en ons Vlaams
parlement daar onder te brengen, in een stad die van ons en onze taal niet wil
weten, die alleen uit is op ons geld. Brussel zal nooit onze hoofdstad zijn!
En zo komen de twee vluchtlijnen van mijn
verhaal bijeen.
In 1946 ben ik geboren in een wereld die
nog heel dicht lag bij het ancien regime, maar die de kiemen in zich droeg van
de democratische revolutie die zich in Vlaanderen zou afspelen in de volgende
twintig jaar. Als kind heb ik me steeds verzet tegen alle onterecht en
ongefundeerd gezag, thuis en op school en in de kerk. Toen ik de eerste keer
aan de verkiezingen mocht deelnemen, heb ik mee de spectaculaire opgang van de
Volksunie bewerkt, die de politieke macht aan het volk en aan Vlaanderen wou
geven. Aan de universiteit in Leuven heb ik als schacht mee betoogd en geschreeuwd
tegen de heerschappij van de bisschoppen over de unitaire universiteit en
vervolgens tegen de aanwezigheid van de Waalse universiteit op Vlaams
grondgebied en de verfransing van Leuven en omstreken. Ik heb, eerst als
student en later als universiteitsambtenaar, meegewerkt aan de democratisering
van de onderwijsstructuren, aan het medebestuur door de studenten en het
administratief personeel.
Vandaag beleven we ontegensprekelijk belangrijke
momenten in die geschiedenis van de Vlaamse democratische bewustwording. Die
krijgt nu haar definitieve vorm in een grote nieuwe stap naar de autonomie, de
zelfstandigheid, ja de onafhankelijkheid. Mijn engagement en mijn temperament
getrouw, zal ik in mijn laatste levensjaren blijven ijveren voor de idealen van
mijn jeugd: individuele vrijheid binnen een Vlaams democratisch en solidair
bestel, waarin niemand, wat ook zijn geslacht, geaardheid, afkomst, overtuiging
of huidskleur weze, het hoofd moet buigen voor zijn medemens of de knieval moet
doen voor wie zich boven anderen verheft.
Wie zich ernstig en aangenaam wil bezinnen
over de toekomst van Vlaanderen, wie zich terdege wil voorbereiden op de
ongemeen belangrijke verkiezingen van zondag, doet er goed aan te rade te gaan
bij Peter De Graeve en zijn essay Staat
van ontbinding. Dan mag je al het geleuter en de slogans in de media
vrolijk vergeten.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
08-06-2010
Een onafhankelijk en democratisch Vlaanderen
Verhitte gemoederen dat mag je wel zeggen.
Verkiezingskoorts is een ander cliché. Aan clichés overigens geen gebrek in
deze opgewonden dagen in de aanloop naar de verkiezingen. Peilingen zijn
peilingen, menen de ondervraagde politici. Dank u, maar dat wisten we al. De echte
stemming gebeurt op 13 juni dat staat op onze kiesbrief, dank u nogmaals. Het
woord is aan de kiezer Niet echt: we mogen ten hoogste een bolletje rood
maken, of een vlekje aanstippen op een scherm en verder onze mond houden. De
kiezer heeft altijd gelijk Dat is juist, maar dat horen we enkel in de week
voor de verkiezingen, samen met allerlei argumenten om ons op andere gedachten
te brengen; vreemd, als we toch gelijk hebben
En dan zijn er de debatten, of beter: de
verkiezingsshows, uren lang. Wellicht verstandige mensen debiteren fortissimo
en onverdroten de meest onnozele dooddoeners, niet netjes op hun beurt maar
tegelijkertijd, tegen de moderator op, die ze tevergeefs luidkeels tracht
uiteen te houden. Wat al onzin. Net zoals het verkiezingsdrukwerk. Je vindt er
allerlei informatie in, maar niets inhoudelijks over de programmapunten. Veel
en grote veelkleurige fotos, sommige duidelijk stevig bijgewerkt of zo fel
gedateerd dat je de politici niet eens herkent.
Op basis van al dat moeten wij ons gedacht
opmaken. Tja
Als het over zakelijke aangelegenheden
gaat, zoals hoeveel we verdienen, hoeveel belastingen we betalen, hoeveel voor
onze gezondheidszorg, ons pensioen, hospitalisatie; hoeveel we trekken van de
mutualiteit, als we werkloos zijn, als we op pensioen gaan; hoelang we moeten
werken per week, per jaar, hoeveel jaar; de prijs van voedsel, water, gas,
elektriciteit, stookolie; de index; het onderwijs, justitie, het milieu, enfin,
alles ongeveer, dan lopen de programmas niet ver uiteen, hoe kan het ook
anders? Het zijn hoogstens accentverschillen, zelfs tussen de meest linkse en
meest rechtse partijen, want elke partij zoekt de grote massa van kiezers op
die zich in het centrum bevinden.
Waarop baseren we ons dan om een keuze te
maken? Mijn oudste zoon zei gisteren: op de partij die jouw standpunt verdedigt
over een onderwerp dat je op dit eigenste ogenblik persoonlijk belangrijk
vindt. Ben je ambtenaar, dan stem je niet voor een partij die het aantal
ambtenaren fors wil doen dalen en hun wedde bevriezen. Ben je gepensioneerd of
bijna, dan wil je meer pensioen en de zekerheid dat het zal uitbetaald worden,
je hebt er immers je leven lang voor gewerkt en betaald (dat denk je, maar je
hebt betaald voor die van je ouders; het zijn je kinderen die jouw pensioen
zullen betalen). Ben je jong, dan wil je een job en die ook houden. Heb je
kinderen, dan wil je opvang en kindergeld; ben je ziek of gehandicapt, dan wil
je behoorlijke en betaalbare zorg; ben je een crimineel
We denken dus allemaal aan onszelf. De
partijen weten dat maar al te goed en maken een programma op, samen met marketing
specialisten, om daarop in te spelen. Maar gaan verkiezingen daarover?
Nog een cliché: verkiezingen zijn het feest
of de hoogdag van de democratie. Laten we daar even bij stilstaan.
In landen waar geen verkiezingen zijn, of
waar ze niet eerlijk verlopen, is er geen democratie, zeggen we. Hoe zou dat
komen? Wij lijken te geloven dat de machthebbers die we verkiezen beter zijn
dan degenen die de macht zomaar grijpen. Democratie is ontstaan als reactie
tegen allerlei vormen van dictatuur, waarbij de ene mens de andere met geweld
aan zich onderwierp. Denk aan oosterse potentaten, aan keizers en koningen in
het ancien régime, maar ook aan
Stalin, Hitler, de Chileense junta. Denk vooral aan het feodaal stelsel,
waarbij de erfelijke adel en de kerk de macht en het bezit monopoliseerden in
een zeer kleine groep, ten nadele van de overgrote meerderheid, die geen
rechten had. De democratie is gegroeid uit het verzet tegen die toestand.
Dat begon al in Griekenland, 2.500 jaar
geleden, op beperkte schaal, met de verkiezing van vertegenwoordigers van het
volk in wetgevende en controlerende vergaderingen, met de aanstelling van
onafhankelijke rechters. Hier bij ons is het vooral met de Verlichting dat er
enigszins schot in de zaak kwam. De Franse Revolutie was een pijnlijk maar
uiteindelijk heilzaam experiment. Op het algemeen enkelvoudig kiesrecht hebben
we in België moeten wachten tot in 1948!
Wij beweren dat België nu een democratisch
land is, een voorbeeld voor de wereld. Wij hebben immers eerlijke verkiezingen,
er is de scheiding der machten, de koning heeft weinig meer dan een
protocollaire rol, de adel is onbeduidend, de kerk bijna uitgeteld; alle Belgen
zijn gelijk voor de wet. Iedereen heeft gelijke kansen. De rijkdom is (nogal) evenredig
verdeeld.
We hebben dus een democratie, we moeten er
niet meer voor strijden, we hebben ons doel bereikt. Ons land heeft
democratische instellingen en die werken naar behoren, of toch bijna.
Die instellingen zijn voor het
allergrootste gedeelte bevolkt met mensen die niet democratisch verkozen zijn.
Enkel de kamer, de senaat, de provincieraden en de gemeenteraden worden
verkozen. Laten we over de senaat zwijgen: iedereen is het erover eens dat die
het best zo snel mogelijk afgeschaft wordt. Idem voor de provincieraden: niet
die raden hebben het voor het zeggen, maar de gedeputeerden en die zijn niet
verkozen. De gemeenteraden hebben een belangrijke, maar plaatselijk beperkte
rol. Meestal zijn het dezelfde personen die jarenlang de plak zwaaien,
populaire figuren die iets doen voor de mensen en voor hun gemeente.
Blijft over: de kamer. Het zijn echter de
politieke partijen die bepalen wie er op de lijst komt en ook hoe hoog of hoe
laag op die lijst. De directe invloed van de stem van de individuele kiezer op
de uitslag is gering. Eenmaal de volksvertegenwoordigers verkozen zijn, zijn het
gedweeë stemautomaten: de partijtop beslist hoe er gestemd wordt, meerderheid
tegen minderheid, massaal, zonder vrijbuiters.
Al de andere instellingen, justitie, de
departementen, de ministeries, de kabinetten, al de talloze raden en
commissies: geen verkiezingen. Men wordt aangesteld. Idem voor de sociale
organisaties, vakbonden, mutualiteiten; idem voor culturele organisaties en
instellingen
In de zakenwereld zou niemand ervan dromen
om met verkiezingen te werken. Als je een zaak opricht, ben je baas, niemand
die daar bedenkingen bij heeft, jij beslist, binnen de perken van de wetgeving,
of toch ongeveer. Mensen worden aangeworven omdat men denkt dat ze goed zijn,
de beste voor een job. Geen verkiezingen, ben je mal?
Zo zie je het relatieve belang van
verkiezingen. Waar er verkiezingen zijn, hebben ze niet altijd veel belang.
Voor belangrijke zaken en taken houden we helemaal geen verkiezingen, vinden we
verkiezingen zelfs uit den boze: de koning, de eerste minister, de andere
ministers, hun medewerkers, de voorzitters van kamer en senaat, rechters en
magistraten, topambtenaren
Ben ik dan tegen verkiezingen? Sommige zou
ik inderdaad afschaffen, omdat ze overbodig zijn, zoals de provincieraden en de
senaat. Maar voor andere zou ik ze dan weer invoeren: een rechtstreeks verkozen
president, geen erfelijke koning; of anders een rechtstreeks verkozen eerste
minister. Ook de burgemeester mag voor mij best rechtstreeks verkozen worden.
En sommige verkiezingen moeten drastisch veranderen, zoals die voor de kamer:
geen kopstem meer, die de volgorde van de partij bevestigt; geen lijsttrekkers
en -duwers, maar een alfabetische lijst met kandidaten, evenveel mannen als
vrouwen; geen opvolgers; wie verkozen is, zetelt voor de hele ambtstermijn.
Verkiezingen zijn inderdaad de hoeksteen
van de democratie, maar de verkiezingen die wij houden, hebben nog maar weinig
met democratie te maken. Ze worden uitgehold door allerlei manipulaties, ook al
is de stemgang vrij. De kiezer heeft niet de indruk dat hij of zij bepaalt wie
er aan de macht is. De belangrijke zaken worden nog altijd achter de schermen
beslist. Denk aan Frank Vandenbroucke (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=387260).
Een stemmenkanon, maar opzijgeschoven door het partijapparaat en zelfs door niet-gekozen
anonieme adviseurs buiten de partij.
Als je zondag gaat stemmen, maak er dan een
feest van de democratie van. Geef geen kopstem, maar stem op de kandidaten
zelf; je mag binnen de lijst van je keuze zoveel stemmen uitbrengen als je wil.
Als je de kandidaten niet persoonlijk kent, stem dan bijvoorbeeld eens op de
vrouwen, er zijn er veel te weinig in de politiek en dat merk je, helaas.
Maar het belangrijkste is, dat je een stem
uitbrengt voor de democratie zelf.
In dit land kunnen we enkel voor Vlaamse
kandidaten stemmen. Dat is vreemd, want we worden bestuurd door een federaal,
nationaal parlement, waarin ook de Franstaligen zetelen en dat ze op de de
beslissingen wegen, dat weten we maar al te goed: BHV, maar ook justitie,
asielbeleid, sociale zaken, financiën Dat is niet democratisch, de
Franstaligen zijn onze vertegenwoordigers niet en toch beslissen zij over ons,
maar wij kunnen niet over hen beslissen.
Wat kunnen we eraan doen? Door te stemmen
voor partijen die een einde willen maken aan die ondemocratische toestand.
België is een fundamenteel ondemocratisch land in zijn unitaire staatsstructuur.
De monarchie, de kerk, het grootkapitaal, de francofonie en de nationale
politieke instellingen nemen de macht weg van de burgers zelf. Vlaanderen heeft
recht op een eigen democratisch bestuur, zonder inmenging van de Franstaligen
en van de unitaristen. De enige democratische stem die je kan uitbrengen is er
dus een voor een onafhankelijk en democratisch Vlaanderen. Dat is de essentie.
Veel keuze heb je dan niet, denk ik
persoonlijk. Het VB is door en door ondemocratisch en racistisch. De
traditionele partijen willen enkel het bestaande ondemocratische Belgische bestuursapparaat
in stand houden. Enkel N-VA gaat openlijk voor Vlaamse onafhankelijkheid binnen
Europa, op termijn, maar liefst zo vlug mogelijk en in het partijprogramma zijn
geen storende antidemocratische standpunten te zien.
Wij hebben bewezen, in het Vlaams Parlement
en in de Vlaamse administratie, dat wij Vlaanderen zelf degelijk kunnen
besturen op een open en democratische manier. Laat dus voor een keer je traditionele
ideologische voorkeur en je klein materieel eigenbelang achterwege en maak er zondag
een hoogdag van voor de Vlaamse democratie. Geef Vlaanderen de kans en de
politieke macht om voorgoed een einde te maken aan de historische onderwerping
en de vernedering van ons land en ons volk.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
06-06-2010
Ravel... van de Bolero
De Bolero van...
Zo weet je het meteen: we hebben het over Ravel. Meestal
wacht ik tot ergens midden in mijn stukje om te vragen: kennen we iets van hem?
Nu hoef ik niet eens jewèèèèl, te zeggen, jullie zijn me al voor, want
iedereen kent de B van R, iedereen heeft op zijn minst al eens een keer een
paar maten gehoord, iedereen herkent die maten ook onmiddellijk: dat is de
Bolero van Ravel!
Maurice Ravel (hij heeft inderdaad een voornaam en het is
niet Bolero) werd geboren op 7 maart 1875 en overleed op 28 december 1937.
Zoals ik al eens opmerkte: dat moet een van de meest de meest fascinerende
periodes geweest zijn uit onze beschavingsgeschiedenis en als ik toch zou
moeten herboren worden, dan zou dat wellicht mijn eerste keuze zijn. Zijn vader
was een Frans-Zwitser, zijn moeder een Baskische. Bij het woordje Bask gaan er
bij ons nu allerlei alarmbelletjes rinkelen: wij zien meteen gemaskerde en
gewapende terroristen, uitgebrande autowrakken, stille betogingen, Basta Ya, zo
is het wel genoeg geweest. Basken zijn geen Fransen en ook geen Spanjaarden.
Het gebied dat zij als hun vaderland opeisen ligt op de grens van die twee
landen en als volk beweren ze af te stammen van een mysterieuze volksstam
ergens in de mist van de geschiedenis. Misschien vinden we in Europa ooit de
moed om hen het recht op zelfbeschikking te geven. Hun radicale en gewelddadige
acties dragen daartoe helaas niet bij. In Vlaanderen is het er rustiger aan toe
gegaan om onze eigenheid te affirmeren. Of we ooit onze onafhankelijkheid op
die manier zullen verwerven, is zeer de vraag.
Toen Maurice amper drie maand oud was, trok de familie
naar Parijs, en daar is Ravel altijd gebleven. Vader Ravel was burgerlijk
ingenieur en zoals wel meer mensen met dat diploma, ook een begenadigd
muziekamateur. Hij hielp zijn zoontje om zijn vroege belangstelling voor alles
wat muziek was heel snel te ontwikkelen. Toen Maurice zes was, leerde hij piano
te spelen; hij kon toen nog maar amper noten lezen. Hij kreeg van zijn vader
extra zakgeld voor elk uur dat hij nuttig aan de piano doorbracht. Later, toen
hij een erkend meester was, zou men zeggen dat hij nog altijd enkel werkte als
er geld aan vast zat In Parijs krijgt hij pianoles onder meer van Charles de
Bériot.
Ik waag het erop om hier een kleine excursus te maken
(stoor u niet aan dit woord: het betekent gewoon een uitwijding, een terzijde,
een afwijking van de hoofdlijn van mijn verhaal). Charles de Bériot werd
geboren in Leuven, in 1802. Hij heeft daar zelfs een straat naar hem genoemd
gekregen: de Debériotstraat, die van de Naamsestraat naar de Tiensestraat
loopt, langs het Sint-Donatuspark, waar in de zomer studenten floreren. Hij was
een uitstekend vioolspeler, een beroemdheid in zijn tijd, hofviolist van
Frankrijk en van de Nederlanden, de eerste in een lange reeks van Belgische
vioolvirtuozen en -leraars, samen wel eens de Belgische school genoemd. En dan
zeggen ze dat er geen beroemde Belgen zijn . Hij trouwde met Maria Garcia,
eveneens wereldberoemd, maar dan als operazangeres: La Malibran, zoals ze
bekend was, naar haar eerste echtgenoot, de zanger Malibran. Zij was de dochter
van een ook al wereldberoemde vader: de operazanger Manuel Garcia. Toen ze
enkele maanden getrouwd waren, ik bedoel de Bériot en La Malibran, viel zij van
haar paard... Eerst leek er niets aan de hand, maar na enkele dagen en weken
kwamen de problemen. Zij verzette zich moedig tegen de snelle aftakeling en
bleef haar zeer drukke leven als operazangeres tot het einde toe volhouden. Op
een avond bleef een laaiend enthousiast publiek om bisnummers schreeuwen en
hoewel ze eigenlijk niet meer kon, bleef ze zingen, ook al om een rivale de
loef af te steken. Die avond volgde de totale ineenstorting. Ze overleed kort
nadien, pas achtentwintig; ze was amper enkele maanden getrouwd geweest.
Charles de Bériot richtte voor haar een praalgraf op in Laken. Superman Reeve
was dus niet de eerste die een fatale val van zijn paard deed en helaas ook
niet de laatste. Een gevaarlijke sport, blijkbaar.
Maar we hadden het over Ravel. Uit zijn eerste
composities blijkt zijn bewondering voor zijn leraar Emmanuel Chabrier, die ook
al iets had met Spanje. In 1899 werd Ravel als dirigent van een eigen ouverture
fameus uitgefloten door het publiek en belachelijk gemaakt door de kritiek. Dat
zelfde jaar schreef hij het pianowerkje met wellicht de gelukkigste vondst ooit
voor een titel: de Pavane pour une
infante défunte, de trage dans voor een overleden kroonprinses, maar dat
klinkt zoveel beter in het Frans. Het is geen meesterwerk, zeggen sommigen maar
ik hoor het steeds graag (net als de derde fantasie van Peter Benoit, trouwens,
samen met vele andere liefhebbers). In 1902 volgde dan de doorbraak met Jeux dEau, Fonteintjes. Debussy
woonde de eerste uitvoering bij en was in alle staten: zo had men nog nooit
piano gespeeld! Wat later volgde een erg levendig strijkkwartet, daarna Shéhérazade voor sopraan en groot
orkest, een eerste bewijs van zijn verbluffende kunst om ook met het orkest
klankkleuren te schilderen; de Rapsodieespagnole volgde. Hij bleef voor de
piano componeren, en hoe! Met Gaspard de
la nuit, geïnspireerd door de prozagedichten van de dichter Bertrand,
verlegde hij nogmaals duidelijk de grenzen van wat je met een piano kan doen.
Tussendoor was Ravel onderhevig aan lange periodes van
doelloosheid: weken, soms maandenlang deed hij eigenlijk helemaal niets: hij
zwierf rond in Parijs, rookte als een nee dat mag niet meer, hij rookte dus
veel, sigaretten en misschien ook wel wat ander stuff. Hij bracht uren door in
antiekzaken, brocante- en souvenirwinkeltjes en verzamelde allerlei prularia.
Over dat laatste wil ik evenwel geen kwaad woord horen: van achter mijn PC zie
ik op mijn boekenrekken en op mijn schrijftafel vele tientallen postuurtjes,
zoveel herinneringen aan toevallige ontdekkingen als strandjutter van onze
nuttelozevoorwerpenindustrie. Wie maakt die dingen toch allemaal?
In 1912 vond de première plaats van Daphnis et Chloé, een choreografische symfonie, of een muziekstuk
om op te dansen. De bestelling kwam van Serge Diaghilev, de directeur van de BalletsRusses, die in 1913 Le sacre du printemps van Stravinski zouden
brengen, met het kabaal en de vechtpartijen die ik in een ander stukje
beschreef. Pas veel later, in 1928, haalde dit verfijnde muziekstuk de Opéra en
algemene publieke bewondering.
Tijdens de eerste wereldoorlog werd Ravel, die voor de
rest ronduit verklaarde dat hij nergens om gaf, behalve om de muziek (in 1920
weigerde hij zijn Légion dhonneur,
de hoogste Franse onderscheiding; hij vond dat de politiek zich niet moest inlaten
met kunst) plots een echte Franse patriot: op zijn veertigste meldde hij zich
aan bij het leger; hij werd afgekeurd voor actieve dienst omwille van zijn zwak
gestel en kreeg allerlei vervelende opdrachten ver achter het front: de wacht
houden bij een kazerne, met een zware vrachtwagen rijden (daar kwam een einde
aan toen hij in een gracht belandde en de beide assen brak), machinegeweren
repareren echt iets voor een componist en verfijnd pianist. Ravel werd ernstig
ziek, moest het leger verlaten en keerde terug naar Parijs. Daar vond hij zijn
moeder stervend; zij was steeds zijn beste vriendin geweest en nu werd Ravel,
die nooit trouwde, nog eenzamer dan tevoren. Hij schreef in 1917 Le tombeau de Couperin, zes stukken voor
piano, elk opgedragen aan een vriend die aan het front gesneuveld was. Nadien
liet zijn (geestelijke) gezondheid het afweten en kwam hij niet aan componeren
toe. Pas in 1920 verscheen dan La Valse,
een wervelend orkeststuk waarin hij naar eigen zeggen de sfeer oproept van
Wenen rond 1855. Het was een opdracht van Diaghilev, maar de BalletsRusses hebben het nooit opgevoerd; de beide heren raakten in onmin
en zelfs jaren later nog weigerde Ravel de hand te drukken van de grote
Diaghilev. De orkestuitvoering was een opgemerkt succes.
Het is met het orkest dat Ravel zijn grootste populaire
successen haalde. Veel van zijn pianowerken heeft hij later herschreven voor
groot orkest, en het publiek kent ze meestal enkel zo. Hij gebruikte zijn
uitzonderlijk talent ook voor werk van andere componisten, zoals de Tableaux dune exposition, de
Schilderijententoonstelling, dat velen onder ons kennen uit de lessen over
muziek die we op school kregen. Moessorgskis pianomuziek, geïnspireerd op de
expositie van schilderijen van een bevriend schilder, bracht hij als een
meesterlijk illustrator tot leven, in opdracht van topdirigent Serge
Koussevitsky, voor de Amerikaanse markt een voorloper van Walt Disneys
Fantasia?
Uit dezelfde periode dateert Tzigane, een spectaculair bravourewerk, oorspronkelijk voor viool
en piano (met een speciaal register om het zigeunerinstrument, het cymbalon, na
te bootsen). Een tsigane is (net
zoals die afschuwelijk zware Franse sigaret, de Gitane) een zigeuner/in, natuurlijk. Wij kennen het stuk van de
koningin Elisabeth-wedstrijden, waar het vrij vaak gebracht wordt door jonge
virtuozen die hun technische kunstjes willen tonen. Natuurlijk heeft Ravel er
nadien ook een orkestbegeleiding voor gecomponeerd.
Ravel hield van jazz, hij was er dol op en dus ook van de
blues. De trage beweging van zijn sonate voor viool en piano kreeg zelfs die
ondertitel Blues, maar jazz is het niet, hoogstens een speelse verwijzing
naar zijn geliefde andere muziek.
Begin 1928 trok Ravel naar Amerika voor een concertreis
en oogstte er overal ongelooflijk veel succes. Hij ontmoette er ook George
Gershwin, die hem vroeg of hij bij hem orkestratieleer kon volgen. Ravel had de
blitse sportwagen gezien waarmee Gershwin naar het hotel was gekomen en zei
droogjes: misschien moet ik wel bij jou in de leer gaan, monsieur .
In 1928 komen we eindelijk bij onze Boléro. Ravel componeerde hem voor de Amerikaanse choreografe Ida
Rubinstein. Het is een dans in een enkele constante beweging, met een egaal
ritme, dat door de trommel wordt gemarkeerd en een melodie die achttien
keer wordt herhaald met de verschillende instrumenten en combinaties van het
orkest, in een langzaam aanzwellende crescendo naar een tumultueus einde. Bo
Derek wist in Ten daarop heel precies haar orgasme te timen.
In 1931 en 32 volgden nog de beide pianoconcerti,
waarvan eentje voor enkel maar de linkerhand. Dat was een bestelling van Paul
Wittgenstein, die in de eerste wereldoorlog zijn rechterarm verloren had. Als
je het niet weet, zou je nooit denken dat er maar één hand aan het spelen is. Een
uitvoering door een pianist met twee armen is heel raar: de ene hand blijft
rustig op de schoot liggen, of zweeft wat rond, terwijl de linkse soms als een
gek over het klavier raast om toch maar alle noten gespeeld te krijgen. We
kennen de broer van Paul, Ludwig Wittgenstein als de filosoof die zowat de even
kernachtige als nuttige raad heeft gegeven voor alle pompeuze leuteraars:
waarover we niets te zeggen hebben, daarover zouden we het best ook zwijgen.
Ravel was gedurende zijn hele leven vaak heel
neerslachtig, angstig, depressief, depri zouden we nu zeggen. Al het succes dat
hem te beurt viel in eigen land, met straten die naar hem genoemd werden, een
gedenksteen in zijn geboortehuis, triomfen in de grootste orkestzalen over de
hele wereld, met de bekendste vertolkers die vroegen om werken voor hen te
schrijven, zijn trouwe intieme vrienden en de vele bewonderaars, dat alles
vergat hij als hij weer eens in de zwartste melancholie wegzonk. In zijn villa
hield hij zich dan bezig met al de ongelooflijk banale kitsch die hij had
verzameld en in zijn beste momenten ook met zijn tuin en met de vogels die hij
allemaal kende van uitzicht en zang en die hij perfect kon nafluiten. Vanaf
1918 al vreesde hij dat hij aan een ongeneeslijke ziekte leed en in 1933 werden
daarvan ook de eerste tekenen zichtbaar: hij kon de zwemslagen niet meer maken
en al snel werden ook heel eenvoudige dagelijkse bewegingen onmogelijk: eten,
schrijven Een hersentumor werd ontdekt, waarschijnlijk was die er al heel lang.
Zijn vrienden hielpen hem zo goed ze konden, namen hem nog mee op verre reizen.
In 1936 ging hij heel snel achteruit, hij herkende zelfs zijn beste vrienden
niet meer, of zijn eigen muziek. In 1937 werd hij nog geopereerd, maar na negen
dagen stierf hij. Zijn familie en omgeving hebben jaren gevochten om zijn
erfenis en die was niet mis: alleen al de royaltys voor de Boléro brachten elk
jaar fortuinen op.
Wat hij ons allen naliet, is een blijvend erfgoed, muziek
in vele vormen en kleuren, steeds volmaakt in wat ze wou zijn, charmant voor de
oppervlakkige luisteraar, fascinerend voor de liefhebber, een uitdaging en een plezier
voor de uitvoerders.
De Boléro van Ravel, ja, maar niet Ravel van de Boléro
alleen. Doe eens een kleine moeite, haal de sonate voor viool en piano eens in
huis en luister naar die verleidelijke Blues, je zal hem nooit meer vergeten.
Of luister eens aandachtig als bij de Koningin Elisabeth-wedstrijden een ietwat
te welgedane jonge Rus met een weerbarstige haarbos overvloedig zwetend Scarbo te horen brengt, uit Gaspard de la nuit, en verbaas je erover
hoe slechts tien vingers dit wonder tot stand kunnen brengen. En dan nog het
pianoconcerto voor de linkerhand, dat zijn maar vijf vingers, en het blijft
heerlijke muziek. Je moet het kunnen. Ravel kon het.
Categorie:muziek Tags:muziek
05-06-2010
Een sober atheïsme, L.M. de Rijk
L.
M. De Rijk, Geloven en weten. Pleidooi voor een sober atheïsme, 224 blz., uitg.
Bert Bakker, 2010, 22,50
Ik kwam dit boek op het spoor via het
provinciaal bibliotheeknet Vlaams-Brabant. Dat is het samenwerkingsverband van
de openbare bibliotheken van ongeveer 25 gemeenten. Via hun website (http://bib.vlaamsbrabant.be/F/P99NSX4S92SR1JC1BSQU7HTPYVJ36114CBVRX7YH61FMHRR395-27645?func=find-c-0&local_base=leuv) kan je
zoeken in elk van die bibliotheken of in allemaal tegelijk. Ik doe dat laatste met
enige regelmaat en zo ben ik al verscheidene interessante werken op het spoor
gekomen. Ik doe bijvoorbeeld een zoekopdracht op het woord atheïsme en bekijk
dan de resultaten. Als een boek zich niet in je eigen plaatselijke bibliotheek
bevindt, kan je het ophalen in een andere, zonder kosten. Je kan het ook laten
overkomen naar je eigen bibliotheek via het interbibliothecair leenverkeer
(IBL); je betaalt dan 1,25. Dit exemplaar komt uit de bibliotheek van het
belaagde Halle.
De auteur (°1924) is classicus, mediëvist
en taalfilosoof; hij is emeritus hoogleraar (Leiden), lid van de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen en was van 1956 tot 1991 lid van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal voor de PvdA. Hij schreef eerder Religie,
Normen, Waarden. Een kritische blik op een maatschappelijk debat, 2008².
Nog een boek over atheïsme, zal je zeggen.
Dat is het ook, maar zoals de titel aangeeft, gaat het om een sober atheïsme.
Hier is geen sprake van verwijten of beschuldigingen aan wie dan ook. De eigen
positie van de auteur is van meet af aan duidelijk, maar dat is bij hem geen
reden om andersdenkenden te veroordelen. Integendeel: hij probeert hen in hun
waarheid te laten door zeer nauwkeurig de verschilpunten af te lijnen.
Een eerste belangrijk onderscheid is dat
tussen de rationele, wetenschappelijke benadering van de wereld en alle andere.
Dat lijkt evident, maar het is belangrijk dat men de puntjes op de i zet. Doet
men dat niet, dan riskeert men dat de betrokkenen naast elkaar praten of erger.
In verband met God betekent dat een
radicale breuk tussen wetenschap en godsdienst. Voor de wetenschap bestaat
God niet, hij bestaat niet zoals al de andere realiteiten die de wetenschap onderzoekt.
Er is in de werkelijkheid niets dat het voorwerp kan uitmaken van een onderzoek
naar God. God is een constructie van de mens. Het is een gedachte-inhoud van
mensen. Elke poging om aan die gedachten een reëel bestaan toe te schrijven, is
misplaatst. Elke poging om naast het bestaan van het universum een andere,
niet-materiële werkelijkheid te veronderstellen, is ongegrond. Daarmee is
meteen duidelijk dat de auteur wel degelijk een atheïst is.
Wat dan met God, godsdienst, religie?
De mens is veel meer dan alleen maar
wetenschapper of filosoof. Mensen proberen orde te brengen in de chaos om hen
heen. Wetenschap is slechts één van die pogingen. Bovendien is het een aarzelende
poging, een die evolueert, die elke dag leert uit haar eigen vergissingen. Religie
is een andere. Ook een wetenschapper kan behoefte hebben aan bepaalde
gedachten, die niet noodzakelijk uit de wetenschap voortkomen, die er misschien
zelfs strijdig mee zijn, maar die hem of haar in staat stellen om te overleven,
om het leven aan te kunnen. De auteur noemt dat nuttige illusies. Hij maakt het
onderscheid tussen wat waar is enerzijds, namelijk wat een rechtstreekse materiële
bron heeft in de wereld waarin wij ons bewegen, en wat werkzaam is, zoals hij
dat noemt. God is voor veel mensen een werkzame veronderstelling geweest en is
dat nog steeds. Dat is een realiteit waar men niet om heen kan. Maar men mag
niet de vergissing begaan om op basis van die overtuiging van het bestaan van
God zijn reëel bestaan af te leiden, buiten de gedachten van de mens, of in een
metafysische bovennatuurlijke wereld of dimensie.
Een tweede onderscheid ziet de auteur
tussen godsdienst en religie. Hij situeert religie als het ware vóór het
concrete godsdienstige. Het is een houding, een overtuiging, een aanvoelen, een
gevoeligheid voor het overweldigende in de wereld om ons heen. Freud noemde het
een oceanisch gevoel, anderen zullen spreken van het kosmische, het Ene, het
sacrale, het heilige. De auteur verwijst graag en overvloedig naar Einstein,
die erg onder de indruk was van het universum als een zich ontsluitende,
begrijpelijke werkelijkheid. Maar daarmee zijn we, volgens de auteur, nog ver
van welke god dan ook en zeker van een persoonlijke God zoals die in de drie
godsdiensten van het Boek verschijnt.
In twaalf bevattelijke hoofdstukken gaat de
auteur de dialoog aan met filosofen, theologen, wetenschappers, kunstenaars en
politici uit het verleden en uit de hedendaagse maatschappij. In gesprek met
hen verduidelijkt hij hun opvattingen en daarmee ook zijn eigen standpunten,
die zo gaandeweg aan klaarheid winnen en ook concreter worden, maar ook steeds
verder uitgezuiverd worden. Het is de auteur te doen om een hygiënisch denken,
vrij van elke verwarring, zodat het standpunt van elkeen duidelijk onderscheiden
wordt van dat van de anderen. Hij ziet daarin de enige basis voor een gesprek
tussen andersdenkenden.
De vraag stelt zich of hij daarin geslaagd
is. Hij voelt zelf zeer goed aan dat het antwoord niet vanzelfsprekend is.
Welke gelovige zal ermee akkoord gaan dat zijn God slechts een illusie is,
een nuttige, werkzame illusie, maar een illusie desondanks, dus een delusion, zoals Dawkins zegt, een
waanidee?
De auteur is, in zijn bezorgdheid om
niemand te kwetsen, ook erg terughoudend over de concrete werkzaamheid van
religie en godsdienst. Hij poneert het nut, zelfs het mogelijke evolutionaire
voordeel ervan, zonder daarop erg diep in te gaan, alsof die voordelen en dat
nut voor iedereen duidelijk zijn. Dat is een beetje verdacht en ook wat te
gemakkelijk. Ook dat heeft hij zelf goed aangevoeld. Hij laat er geen twijfel
over bestaan dat zijn eigen instelling anders is, maar hij weigert pertinent om
daaruit de conclusie te trekken die zich opdringt. Als hij zo overtuigd is van
zijn atheïstisch gelijk, hoe kan hij dan blindelings aannemen dat anderen, die
letterlijk het tegenovergestelde denken, eveneens en evenzeer gelijk hebben?
Bovendien sluit hij onverantwoord sereen de ogen voor de evidente
onwerkzaamheid van inzonderheid de gevestigde godsdiensten. Dat spookbeeld van
de fanatieke, dogmatische en agressieve godsdienst, waarmee we maar al te zeer
vertrouwd zijn, uit de geschiedenis en ook uit ons dagelijks leven, loert
voortdurend om de hoek in de nuchtere, fijnzinnige, subtiele en open benadering
van het fenomeen religie door de auteur.
Ik heb dit boek graag gelezen. Het heeft me
aan het denken gezet en heeft zeer nuttige distincties blootgelegd. Het is een
eerlijk en vrijmoedig boek, dat gelovigen en atheïsten van alle slag zonder
ergernis kunnen lezen. Toch heb ik enkele opmerkingen.
De eerste betreft de taal en de stijl van
de auteur. Ik heb me voortdurend druk gemaakt over een bepaalde hebbelijkheid
in de zinsbouw. Ik geef enkele voorbeelden om dat duidelijk te maken.
Een met het universaliseringsproces
vergelijkbare denkprocedure ( ) doet zich naar mijn mening ook voor in .
De zich al eeuwenlang voortslepende
discussie over religies .
Het zal duidelijk zijn dat de door mij
verdedigde stellingname, waarin .
Je ziet het patroon. Tussen het lidwoord en
het substantief (de stellingname) plaatst de auteur een bepaling (door mij
verdedigde), die de normale gang van de zin onderbreekt. Het is een
on-Nederlandse wending. Als je dat niet een keer, maar wellicht honderd keer
doet in een boek, dan gaat dat op de zenuwen werken. De door mij verdedigde
stellingname kan je beter anders formuleren: de stellingname die ik verdedig,
of eenvoudiger: mijn stellingname.
De tweede opmerking slaat op de vele
citaten en uitvoerige verwijzingen naar andere werken. Ik zei al dat dit de
auteur in staat stelt om zijn eigen opvattingen af te lijnen en uit te
zuiveren. Maar af en toe is dat niet zo gelukkig. Zo pakt hij Richard Dawkins terloops
vrij hard aan, terwijl hij eigenlijk zijn opvattingen bijna integraal deelt, terwijl
hij aan een boek van Küng, met wie hij fundamenteel van mening verschilt, een
heel hoofdstuk wijdt, waarin hij er zich opvallend angstig voor hoedt om ook
maar één onvertogen woord te zeggen over die theoloog. Ook enkele verwijzingen
naar controversen in de (Nederlandse) pers heb ik niet altijd als belangrijke
bijdragen tot de discussie aangevoeld. Het boek zou aan overtuigingskracht hebben
gewonnen indien de auteur zich had beperkt tot de kern van zijn interessante,
belangrijke boodschap.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
02-06-2010
Eva en de appel en moreel Esperanto
Ongetwijfeld het meest bekende verhaal uit
het Oude Testament vinden we in Genesis: het verhaal van Eva en de appel.
Wellicht is het een poos geleden dat je het nog eens las, daarom vind je hieronder
de tekst nog eens. Ik heb de passages opgelicht die specifiek over de twee
bomen handelen, de levensboom die van de kennis van goed en kwaad. Na de
Bijbeltekst bespreek ik het boek uit 2007 van Paul Cliteur, Moreel Esperanto, dat hierbij aansluit.
Genesis 2,4-3,24
De tuin van Eden
In de
tijd dat God, de HEER, aarde en hemel maakte, 5 groeide er op de aarde nog geen
enkele struik en was er geen enkele plant opgeschoten, want God, de HEER, had
het nog niet laten regenen op de aarde, en er waren geen mensen om het land te
bewerken; 6 wel was er water dat uit de aarde opwelde en de aardbodem overal
bevloeide. 7 Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit
aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.
8
God, de HEER, legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste hij
de mens die hij had gemaakt. 9 Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten
die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de
kennis van goed en kwaad.
10 Er
ontspringt in Eden een rivier die de tuin bevloeit. Verderop vertakt ze zich in
vier grote stromen. 11 Een daarvan is de Pison; die stroomt om heel Chawila
heen, het land waar goud gevonden wordt. 12 (Het goud van dat land is
uitstekend, en er is daar ook balsemhars en onyx.) 13 De tweede rivier heet
Gichon; die stroomt om heel Nubië heen. 14 De derde rivier heet Tigris; die
loopt ten oosten van Assyrië. De vierde ten slotte is de Eufraat.
15
God, de HEER, bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en
erover te waken. 16 Hij hield hem het volgende voor: Van alle bomen in de tuin mag je eten, 17 maar niet van de boom van de
kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk
sterven.
18
God, de HEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper
voor hem maken die bij hem past. 19 Toen vormde hij uit aarde alle in het wild
levende dieren en alle vogels, en hij bracht die bij de mens om te zien welke
namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het
heten. 20 De mens gaf namen aan al het vee, aan alle vogels en alle wilde
dieren, maar hij vond geen helper die bij hem paste. 21 Toen liet God, de HEER,
de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam hij een van
zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees. 22 Uit de rib die hij bij
de mens had weggenomen, bouwde God, de HEER, een vrouw en hij bracht haar bij
de mens. 23 Toen riep de mens uit:
Eindelijk
een gelijk aan mij,
mijn
eigen gebeente,
mijn
eigen vlees,
een die
zal heten: vrouw,
een
uit een man gebouwd.
24 Zo
komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan
zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt.
25
Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor
elkaar.
3
1 Van
alle in het wild levende dieren die God, de HEER, gemaakt had, was de slang het
sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: Is
het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen
eten? 2 We mogen de vruchten van alle bomen eten, antwoordde de vrouw, 3
behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van
de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat
toch, dan zullen we sterven. 4 Jullie zullen helemaal niet sterven, zei de
slang. 5 Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je
daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van
goed en kwaad.
6 De
vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust
voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou
schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man,
die bij haar was, en ook hij at ervan. 7
Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom
regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.
8
Toen de mens en zijn vrouw God, de HEER, in de koelte van de avondwind door de
tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen. 9 Maar God,
de HEER, riep de mens: Waar ben je? 10 Hij antwoordde: Ik hoorde u in de
tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me. 11 Wie heeft je
verteld dat je naakt bent? Heb je soms
gegeten van de boom waarvan ik je verboden had te eten? 12 De mens
antwoordde: De vrouw die u hebt gemaakt om mij terzijde te staan, heeft mij
vruchten van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten. 13 Waarom heb je
dat gedaan? vroeg God, de HEER, aan de vrouw. En zij antwoordde: De slang
heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.
14
God, de HEER, zei tegen de slang:
Vervloekt
ben jij dat je dit hebt gedaan,
het
vee zal je voortaan mijden,
wilde
dieren wenden zich af;
op je
buik zul je kruipen
en
stof zul je eten,
je
hele leven lang.
15
Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw,
tussen
jouw nageslacht en het hare,
zij
verbrijzelen je kop,
jij
bijt hen in de hiel.
16
Tegen de vrouw zei hij:
Je
zwangerschap maak ik tot een zware last,
zwoegen
zul je als je baart.
Je
zult je man begeren,
en
hij zal over je heersen.
17
Tegen de mens zei hij:
Je
hebt geluisterd naar je vrouw,
gegeten
van de boom die ik je had verboden.
Vervloekt
is de akker om wat jij hebt gedaan,
zwoegen
zul je om ervan te eten,
je
hele leven lang.
18
Dorens en distels zullen er groeien,
toch
moet je van zijn gewassen leven.
19
Zweten zul je voor je brood,
totdat
je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen:
stof
ben je, tot stof keer je terug.
20 De
mens noemde zijn vrouw Eva; zij is de moeder van alle levenden geworden. 21
God, de HEER, maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok
hun die aan.
22 Toen dacht God, de HEER: Nu is de mens aan ons
gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil ik voorkomen dat
hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij
eeuwig leven. 23 Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden om de
aarde te gaan bewerken, waaruit hij was genomen. 24 En nadat hij hem had
weggejaagd, plaatste hij ten oosten van de tuin van Eden de cherubs en het heen
en weer flitsende, vlammende zwaard. Zij moesten de weg naar de levensboom
bewaken.
Dit is een van de meest fundamentele
teksten voor alle godsdiensten die zich op de Bijbel beroepen: het Jodendom,
het Christendom en de Islam. Hier stelt God op een manier die geen twijfel
mogelijk laat dat Hij, en niet de mens, weet en beslist wat goed en kwaad is.
Het verhaaltje met de appel hebben we als
kind al gehoord. Nu we het als volwassenen lezen lijkt het een beetje
kinderachtig. Het lijkt wel Jantje zag eens pruimen hangen. God lijkt meer
bezorgd om zijn appels dan om de mensen die hij geschapen heeft. Hij wil ten
allen prijze vermijden dat de mens zelf het onderscheid maakt tussen goed en
kwaad. Hij wil ook niet dat de mens ook nog eet van de levensboom, want dan zou
hij onsterfelijk worden. Daarom moet hij op het einde van het verhaal uit Eden
weg.
Dit is het onderscheid tussen God en mens:
God bepaalt wat goed en kwaad is, God is onsterfelijk. De mens moet zich
schikken naar Gods wil en is sterfelijk; zijn leven is een strijd.
De drie godsdiensten van het Boek hebben
die fundamentele gedachte verder uitgewerkt. De mens kan weten wat goed en
kwaad is: hij hoeft maar te luisteren naar de stem van God. Die kan hij
rechtstreeks vernemen, zoals Abraham (klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=426499).
Het Woord van God zelf vinden we ook in de
Bijbel. We kunnen die zelf lezen en zo rechtstreeks vernemen wat ons te doen
staat. Maar die boodschap is niet altijd duidelijk, of soms al te duidelijk; er
zijn ook heel wat interne tegenspraken. Sommige bevelen of verboden van God
zijn dus niet zonder meer duidelijk of aanvaardbaar voor de mens. Daarom is het
belangrijk dat de bedienaars van de eredienst het Woord van God uitleggen. Dat
is zo voor joden, christenen en moslims. Voor die laatsten is er zelfs een
apart boek dat Mohammed heeft geschreven, eveneens onder rechtstreekse goddelijke
inspiratie. Maar ook als de godsdienst het Woord van God uitlegt, blijft het
nog zo dat God zelf, en niet zijn bedienaars, zegt waar het op staat. God bepaalt
hoe dan ook wat mag en wat niet mag. De mens hoeft maar te luisteren en te
gehoorzamen.
Socrates had een andere opvatting. Hij had
ook andere goden. Die hielden zich minder bezig met wat de mens moest doen, het
waren al bij al zelf erg menselijke wezens. Vandaar dat hij zich afvroeg of zij
wel goed wisten wat goed en kwaad was. Is iets goed omdat de goden het zeggen?
Of zeggen de goden van iets dat het goed is omdat het op zichzelf goed is?
Kunnen de goden met andere woorden om het even wat goed of slecht noemen?
In het Oude Testament lijkt het wel zo en
ook in het christendom. De joden moesten allerlei heel precieze voorschriften
naleven, onder meer betreffende hun dieet. Het verbod om varkensvlees te eten
is bekend. Eeuwen lang mochten de christenen geen vlees eten op vrijdag. Dat
zijn voorschriften die men niet onmiddellijk met goed en kwaad in verband
brengt. Soms is het zeer de vraag of we de goddelijke teksten echt letterlijk
moeten nemen. Als de staat Israel het Bijbels gebod om de vijanden van Israel
te vernietigen in de praktijk toepast, dan komt daartegen verzet, niet enkel
vanwege de maar al te reële vijanden van Israel, maar uit heel de wereld.
Wanneer de moslims de tekst van de Koran inroepen om zichzelf en onschuldige
omstanders op te blazen, dan veroordelen alle weldenkende mensen dat unaniem.
Als fundamentalistische christenen abortuscentra bombarderen en de dokters
vermoorden, op basis van de Bijbel of van uitspraken van hun godsdienst, dan
stuit ook dat terecht op afkeuring.
Er rijzen dus wel wat problemen als men de
moraal gaat afstemmen op God, de Bijbel, de Koran, de godsdienst. Dat is wat
Socrates zo scherp stelde: de mens verzet zich tegen bepaalde voorschriften van
de goden, omdat ze niet stroken met wat wij zelf aanvoelen als juist en
verkeerd. Er is dus iets in de mens dat hem aandrijft en in staat stelt om zelf
te oordelen over goed en kwaad. Iets is niet zomaar goed omdat God het zegt,
wij willen ook de goddelijke geboden en verboden ook zelf beoordelen.
De vraag is dan natuurlijk: waarop steunen
wij mensen ons om een onderscheid te maken? Kunnen wij dat wel?
Volgens Genesis is dat niet duidelijk.
Enerzijds mochten we niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad, die
kennis was immers Gods privilege. Wat is er precies gebeurd toen Eva en dan ook
Adam in de appel gebeten had? Hadden zij die kennis verworven? Waren ze aan God
gelijk? Het ziet er niet naar uit, zeer integendeel. Niet alleen blijven ze van
dat inzicht verstoken, ze verliezen ook de onschuld die hen vroeger zo intens
en onverdeeld gelukkig maakte. Ze schamen zich nu om hun voorheen glorieuze
naaktheid. En dan is er nog de straf van God: verbannen uit de idyllische tuin
van Eden; de last van de zwangerschap voor de vrouw, die van de arbeid voor de
man.
Het is moeilijk voor ons om dit verhaal zinvol
te verwerken. Wat is dat voor God die zijn geliefde schepsels op de proef stelt
met een erg formeel, weinig zinvol voorschrift? Wie of wat is dat serpent, dat
zo handig Eva verleidt? Die boom was trouwens helemaal niet wat God had gezegd:
ze zouden sterven als ze ervan aten. Maar dat is toch die andere boom, die van
het eeuwige leven? Om te vermijden dat ze daarvan zouden eten, worden de eerste
mensen uit het Paradijs verjaagd. De appelen van de andere boom gaven helemaal
niet de kennis die God én het serpent eraan toeschreven, maar leidden wel een
verschrikkelijke straf, voor de eerste mensen en bovendien voor al hun
nakomelingen. Onbegrijpelijk dat een liefhebbende God zijn schepsels omwille
van één overtreding, en dan nog een totaal onbelangrijke, een soort van
laboratoriumtest, zo straft: ze worden hun onsterfelijkheid afgenomen en gaan
een hard leven tegemoet, tot het einde der tijden.
De boodschap van de tekst is anderzijds wel
klaar en duidelijk: je kan maar beter de bevelen van God navolgen, want de
straffen zijn niet mals. En toch zijn er altijd mensen geweest die deze bevelen
in de wind sloegen, die de goddelijke verboden overtraden. Dat kon zijn omdat
men iets dat slecht was toch wou doen: Kaïn doodt zijn broer Abel (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=442).
Maar het is ook mogelijk dat men het niet eens is met God, dat men denkt het
beter te weten. Als God in het Oude Testament de Joden beveelt om de mannen en
jongens van andere stammen uit te moorden en de vrouwen tot slaven te maken,
dan kunnen wij dat niet meer goed praten. Als God aankondigt dat hij de steden
Sodom en Gomorra wil vernietigen, vraagt Abraham aan God om zijn plannen te
wijzigen, al was het maar om tien onschuldigen te sparen (Gen. 18).
Wij vinden dat niet alles kan, ook al staat
het in de Bijbel. Evenzo voor sommige voorschriften van de godsdienst. Als de
katholieke kerk zegt dat abortus altijd en overal verboden is, dat euthanasie
niet mag, dat voorbehoedsmiddelen uit den boze zijn, dat echtscheiding en
hertrouwen niet aanvaardbaar is, dan haken gelovige mensen massaal af. Zij zijn
het niet eens met Gods Woord, zoals het verkondigd is door de kerk. Waarom?
De kerk zegt dat de mens dan zondigt, dat
hij zijn eigen genot stelt boven de wet van God. Is dat wel zo? Ik denk niet
dat er iemand is die voor zijn of haar plezier een abortus laat uitvoeren. Uit
de echt scheiden doe je niet voor je plezier, dat kan ik je verzekeren.
Euthanasie doet men enkel om onnodig lijden te beëindigen, uit mededogen.
Voorbehoedsmiddelen zijn een hulpmiddel in een relatie, gericht op verantwoord
ouderschap. Niets van dat alles voelt als zondig aan, gelukkig maar. De
goddelijke voorschriften zijn dus fout. Wij beslissen als mens dat we het
beter weten.
Nogmaals: waarop steunen we ons daarbij?
Niet op wat iemand anders zegt, maar op wat
wij zelf denken. Dat is het verschil. Wij beslissen autonoom, zelfstandig.
Zeker, we zijn daarbij beïnvloed door allerlei overwegingen, door
omstandigheden, door de maatschappij waarin we leven. Maar de uiteindelijke
afweging maken we zelf, spontaan, impulsief of na rijp beraad en veel
aarzeling. Wij steunen ons op ons gezond verstand, op ons eigen inzicht, op ons
aanvoelen, op onze emoties, op alles wat ons mens maakt.
Filosofen hebben sinds het begin der tijden
onderzocht hoe dat in zijn werk gaat: hoe kan je tot autonome menselijke morele
voorschriften of afspraken komen, dus zonder God of godsdienst? Klik hier voor
meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=489735.
Zo komen we bij het boek van Paul Cliteur,
Moreel Esperanto. Naar een autonome ethiek, 428 blz., Arbeiderspers, 2007,
22,50 paperback.
De auteur is hoogleraar in Leiden en
publiceert ook in kranten en tijdschriften; hij schuwt het publieke debat niet.
Dat blijkt ook uit dit boek. Daarin confronteert hij de twee opvattingen over
moraal die ik hierboven beschreven heb. Hij illustreert uitvoerig in een eerste
deel de problemen die naar voren komen wanneer men een goddelijke moraal
aanhangt. Met vele voorbeelden uit de geschiedenis en de gebeurtenissen van
vandaag toont hij aan dat daaraan steeds grote risicos verbonden zijn. Wie zich
op Gods woord beroept, hoeft zich niet te verantwoorden. Daarbij veronderstelt
men dan dat men Gods Woord steeds goed begrepen heeft, dat men de Schrift of de
Koran goed gelezen heeft, dat men goed geluisterd heeft naar de uitleg die de
kerk eraan geeft. Men verlaat zich met andere woorden steeds op anderen, men
stelt zich niet de vraag of iets goed of slecht is, men neemt het aan op het
Woord of het woord van iemand anders.
Het valt de auteur helaas niet zwaar om
zeer overtuigende voorbeelden te geven van hoe erg het dan verkeerd kan gaan.
Zelfmoordterroristen, 9/11, Salman Rushdie en de fatwa, de moord op Oranje, de
moord op Theo van Gogh
Bij het lezen van het betoog in dat eerste
deel rees bij mij stilaan een verontrustende gedachte. De auteur gaat er steeds
vanuit dat de daders van deze misdaden overtuigde gelovigen zijn, die in dat
geloof hun motivatie vinden voor hun ontstellende daden. Dat zal wel zo zijn,
maar hij staat er geen ogenblik bij stil hoe het zo ver is kunnen komen.
Wij worden namelijk niet godsdienstig
geboren, met kennis van de Bijbel en de Koran ingebouwd. Wij verwerven onze
overtuigingen in onze opvoeding, in het contact met onze omgeving.
Zelfmoordterroristen handelen niet in het ijle, er zit een hele organisatie
achter, met veel overtuigingskracht, met ruime financiële middelen. God spreekt
maar heel zelden rechtstreeks tot iemand en als dat gebeurt, hebben wij nogal
de neiging om daar zeer argwanend tegenover te staan. Wie stemmen hoort, hoort
thuis in een psychiatrische instelling, denken wij, zeker als die stemmen
iemand aanzetten tot moord en doodslag. Het is veeleer de godsdienst die mensen
oproept en aanzet tot allerlei daden, ook misdaden.
Als we ons even buiten het gelovig
perspectief plaatsen, dan moeten we zeggen dat het zogenaamde Woord van God altijd
tot ons komt via andere mensen, behalve misschien in de mystiek en in de
waanzin. Dat betekent dat het altijd mensen zijn die anderen aanzetten om
bepaalde dingen te doen of te laten. Ze beroepen zich daarbij wel op God, maar
dat is gemakkelijk en doorzichtig, tenzij je gelooft. Het loont mijns inziens de
moeite om na te gaan waarom die mensen, bijvoorbeeld de geestelijke leiders van
een godsdienst, bepaalde opdrachten geven, zoals het vermoorden van een
schrijver of een cartoonist. De aandacht gaat dan niet meer exclusief naar de
concrete mensen die hun leven geven in een zelfmoordaanslag, maar naar degenen
die hen daartoe hebben aangezet, de opdracht hebben gegeven, de middelen hebben
verstrekt, die de aanslag hebben mogelijk gemaakt.
De daders worden dan de eerste slachtoffers
van hun eigen daad, maar ook van hun opdrachtgevers. Dat zijn dan de echte
daders, de echte verantwoordelijken. De concrete terroristen zijn slechts de
misleide, gebrainwashte uitvoerders.
Dat is een aspect waaraan de auteur
volledig voorbijgaat. Ik meen echter dat wij ons niet mogen blindstaren op de
religieuze motivering van de daders, hoe evident en schokkend die ook is.
Zonder de aanstokers, zonder het systeem erachter zouden dergelijke daden
uiterst zeldzaam zijn en alleen voorkomen bij geestelijk gestoorden. Wat wij nu
zien, namelijk dat goed opgeleide, verstandige mensen zichzelf en onschuldige
anderen vernietigen in een paroxisme van zinloos geweld, dat is enkel mogelijk
binnen de context van een goed georganiseerd en zwaar gefinancierd systeem van
religieuze staatsdictatuur. Toen Khomeini zijn beruchte fatwa uitsprak
tegenover Rushdie, waren er onmiddellijk organisaties die grote sommen
uitloofden (en een auto ) voor degene die het vonnis voltrok. Dat geeft te denken over de strikt religieuze inspiratie van de daders en de motiveringsgronden van de religieuze leiders.
Wat was dan de motivering van Khomeini
zelf? Wat is de motivering van de godsdienstige leiders? Wat is de motivering
van godsdienst? Dat zijn belangrijke vragen waarop de auteur niet ingaat. Ik
meen dat het antwoord erop niets met God of godsdienst te maken heeft, maar
alles met macht en machtswellust. Als de auteur er volkomen terecht voor pleit
om de moraal toch maar niet af te stemmen op godsdienst, ten einde godsdienstig
terrorisme te vermijden, dan doet hij ten minste ten dele aan symptoombehandeling.
De terroristen zelf zijn immers slechts de uitvoerders van de beslissingen van
het systeem dat erachter schuilt. Wil men die aanslagen en dat terrorisme
vermijden en bestrijden, dan zal men zich moeten richten op de grond van het
kwaad en dat is de godsdienst zelf, in de persoon van zijn geestelijke leiders.
Godsdienst is een persoonlijke
aangelegenheid, maar het is ook en vooral een maatschappelijke macht.
Godsdienst zonder wereldse macht is op grote schaal en in het algemeen veeleer ongevaarlijk.
Godsdienst is slechts een middel waarmee de leiders ervan wereldse macht beogen
en verwerven. De aanslag van 9/11 is in hoofde van de daders niets meer dan een
afschuwelijke en onbegrijpelijke misdaad gepleegd in een vlaag van religieuze
verdwazing; wat hebben de daders eraan dat zij de Twin Towers vernielen en
zoveel mensen doden? Niets. Wat is het voor hun opdrachtgevers? Een succesvolle
aanslag op een wereldmacht.
Doordat de auteur zich uitsluitend richt op
de daders en hen beoordeelt als individuele religieus geïnspireerde
fanatiekelingen, mist hij naar mijn aanvoelen de essentie van de dreiging en
het concrete gevaar dat uitgaat van de religieuze mensen die achter de
aanslagen zitten.
Het tweede deel is gewijd aan het
alternatief voor een religieus geïnspireerde moraal. Hier gaat de auteur te
rade bij de klassieke bronnen: Socrates (via Plato), Spinoza, het utilitarisme,
Kant Maar hij doet dat zonder heel diep te graven, hij illustreert het algemeen
principe maar komt zelden aan de concrete vormen toe die een autonome,
menselijke moraal zou kunnen aannemen. Daarmee stelt hij zich bloot aan de
kritiek van religieuze kant, die stelt dat er geen enkele reden is waarom een
menselijke moraal beter zou zijn dan een goddelijke: als men gelooft, dan is
men ervan overtuigd dat Gods Woord onbeschrijflijk veel belangrijker is dan dat
van welke mens dan ook; gelooft men niet, dan nog kan men zeggen dat een wereldwijd
georganiseerde godsdienst, gesteund op duizenden jaren menselijke ervaring en
inzicht, ongetwijfeld een betere basis is voor een moreel oordeel dan het
individueel inzicht van een of andere mens. Het is niet omdat God of de Bijbel
of de Kerk iets voorhoudt dat het ook goed is, maar het is evenmin daarom dat
het meteen slecht en verwerpelijk is.
Tegenover de godsdienstige inspiratie stelt
de auteur de rede, de rationaliteit. Maar ook dat is geen exacte wetenschap.
Men kan morele voorschriften niet bouwen op formele logica. Redelijkheid is
niet objectief meetbaar en is niet bij iedereen in dezelfde mate aanwezig. De
disputen en meningsverschillen tussen de filosofen, ook en vooral over morele
principes en concrete kwesties, zijn ten minste zo hevig en diepgaand als die
tussen de theologen.
Uiteindelijk is moraal niets anders dan de
tijdelijke en tentatieve afspraken die wij als mensen maken om hier en nu samen
te leven. Wij vinden ze terug in onze concrete wetgeving en in de universele
wetten die wij hebben aangenomen. Deze inzichten zijn tijdsgebonden en
onderhevig aan verandering. De theoretische toepassing ervan op concrete
gevallen is verre van eenvoudig en kan verschillend geïnterpreteerd worden door
verschillende personen die zich allen eerlijk beroepen op dezelfde principes.
De praktische uitvoering ervan is een vrijwel onmogelijke zaak, denken we maar
aan de strijd tegen Al Qaida of de vervolging van misdaden tegen de
mens(elijk)heid.
Het boek van Paul Cliteur is heel aangenaam
om lezen. De vele gedetailleerde verwijzingen naar Nederlandse situaties zullen
voor Nederlandse lezers een bijkomende aantrekkingskracht hebben, voor Vlaamse
zijn ze minder evident en af en toe zelfs bevreemdend. In Vlaanderen betekent vrijzinnig
bijvoorbeeld steeds en uitsluitend niet-gelovig; in Nederland verwijst het
naar een liberale manier van denken die ook bij gelovigen voorkomt, zoals in
het vrijzinnig protestantisme. Vrijzinnig katholicisme is in Vlaanderen een
contradictio in terminis.
Misschien heeft iemand zich afgevraagd of
ik vorige week niet thuis was, of dat mijn radio en tv stuk waren. Ik heb
immers met geen woord gerept over de koningin Elisabeth-wedstrijd voor piano.
Heb ik dat niet gevolgd?
Ja en neen. Reeds vanaf de halve finales
heb ik vrij vaak geluisterd en gekeken, maar niet fanatiek. Weet je, de tijden
zijn veranderd. Twaalf jaar geleden hadden we geen tv en we voelden ons daar
best goed bij. En dan op een dag kwam de wedstrijd er weer aan en ik dacht: het
is toch wel interessant als je wat klassieke muziek op tv kan bekijken. Toen
waren de uitzendingen van de wedstrijd, vaak nog in uitgesteld relais, zoals
dat heette, ongeveer het enige dat je op tv te zien en te horen kreeg aan
klassieke muziek. Ik heb die altijd gevolgd, sinds mijn jeugd, telkens ik de
kans kreeg en zeker ook nadien. Dus kochten we een tv. Ondertussen is de kabel
er gekomen, met een ruim aanbod aan zenders, waaronder, mits een abonnement te
nemen, ook de muziekzender Mezzo. Sindsdien kijken en luisteren we dagelijks
naar klassieke muziek, steeds van een uitzonderlijk hoog niveau. De Elisabethwedstrijd
is niet meer de uitzondering, nu zijn we echt wel verwend. En dus ook
kieskeurig.
Enerzijds is er het competitie-element, dat
me nooit heeft geïnteresseerd, ook al bleef ik op voor de al te late proclamatie.
Het maakt echt niet uit wie er wint, ik kan meestal de kandidaten toch niet
tegen elkaar afwegen. Ik hoor en zie wel verschillen, maar eenmaal in de finale
zijn ze toch aan elkaar gewaagd en zijn er alleen nog interpretatieve
verschillen.
Ik zie de wedstrijd dus veeleer als een
aanbod aan klassieke muziek, naast andere. Het doet me niets als ik een of
andere kandidaat mis. Ik kijk dus enkel als ik er zin in heb, als er niets
anders en beters is. Het format van de wedstrijd zorgt ervoor dat ik vaker niet
kijk dan wel. Als vijf kandidaten hetzelfde concerto kiezen, soms zelfs twee
keer op één avond, dan haak ik beslist af: wie luistert er nou tweemaal na
elkaar naar hetzelfde muziekstuk, al dan niet uitgevoerd door andere solisten?
Idem met het verplichte stuk. Ik wil er graag eens naar luisteren, misschien
zelfs een tweede keer, maar geen 24 keer in de halve finales en ook geen twaalf
keer in de finales.
Het aanbod van het avondprogramma tijdens
de laatste week is, op de keper beschouwd, eigenlijk allesbehalve interessant
voor de melomaan. Elke kandidaat speelt een sonate, dan het verplicht werk met
orkest, dan het concerto. Tussen de twee kandidaten komt een pauze. De sonate
wordt gespeeld met op het podium de lezenaars en lege stoelen van het orkest.
Dat is geen fraai zicht, vind ik, het is zelfs storend. Soms is het een korte
sonate, soms een lange, al naar gelang de duur van het concerto. De nadruk ligt
met andere woorden op het competitie-element, niet in de eerste plaats op de
kwaliteit van het muzikaal programma. Als muziekliefhebber moet je dus heel wat
toegevingen doen aan het format en steeds meer mensen zijn daartoe niet bereid:
het aanbod op de andere zenders, muzikaal of niet, is vaak zo interessant, dat men
al met zeer goede argumenten moet afkomen om nog op de wedstrijd af te
stemmen, zes dagen na elkaar.
Laten we het dan nog even over de inkleding
hebben. Vooraf, tussendoor, tijdens de pauzes en zelfs achteraf is er
commentaar, toelichting, interviews, sfeerbeelden ook dat is helemaal op het
concours afgestemd, op de competitie. Ik gruw ervan, het is meestal prietpraat.
Soms schakel ik ontstemd over naar de Franstalige zender en merk dan dat de
appreciatie van de commentatoren en muzikale gasten vaak grondig verschilt van
de nochtans met aplomb verkondigde meningen op de VRT. Ach
Laten we het daarbij houden. Voor mij hoeft
de wedstrijd niet meer, zeker niet in deze vorm. Wat men van de kandidaten
vraagt, ondermeer de afzondering in de kapel, is niet meer van deze tijd. Het
programma is voor het publiek niet interessant. Al de kapsones die ermee
gepaard gaan, zijn ronduit belachelijk. Het belang van de wedstrijd voor de
toekomst van de jonge musici is twijfelachtig. Na meer dan 70 jaar is men aan
vernieuwing toe, ook in het zeer elitaire en overwegend Franstalige royalistische bestuur. In de huidige vorm is het concours een totaal verouderd
overblijfsel van een voorbijgestreefde bourgeoiscultuur. Wie niet bereid is
zich aan te passen en meer democratisch te gaan denken, kan op termijn niet
overleven. Precies door krampachtig vast te houden aan de traditionele vormen,
brengt men het voortbestaan van een historisch waardevol initiatief in het
gedrang. Jammer.
Categorie:muziek Tags:muziek
30-05-2010
Vier letzte Lieder, Richard Strauss
Ik hou van de muziek van Richard Strauss (1864-1949).
Dat is al zo sinds mijn jeugd, toen ik voor
het eerst Tijl Uilenspiegels vrolijke fratsen (TillEulenspiegels lustige
Streiche, 1895) hoorde op de radio. Ik schreef al eerder over hem, klik
hier voor een inleidend artikel: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=59.
Ik wou het even hebben over de laatste
levensjaren van Richard Strauss. Toen de Tweede wereldoorlog uitbrak, was hij
75 jaar oud. Alles wat hij in zijn leven had opgebouwd, en dat was niet gering,
zou hij verliezen in de laatste tien jaar van zijn leven. Even zag het ernaar
uit dat hij onder het Nazisme nog een belangrijke culturele rol zou spelen. Het
regime was erop uit om de wereldberoemde componist en dirigent voor zich te
winnen en deed hem allerlei aantrekkelijke voorstellen. Strauss had echter niet
de minste belangstelling voor politiek en een grondige afkeer voor de Nazis.
Hij maakte wel handig gebruik van zijn status om de muziek in het algemeen en zijn
eigen muziek in het bijzonder te promoten, zoals hij dat altijd gedaan had. Hij
probeerde ook iets te doen voor Joodse muzikanten en componisten, al had hij
daarmee weinig succes. Enkel zijn eigen schoondochter heeft hij kunnen
beschermen; ze leefde onder huisarrest bij hem in.
Men heeft hem zijn muzikale samenwerking
met het regime verweten en hij is na de oorlog ook veroordeeld, omdat hij geld
had verdiend onder de Nazis. Een vreemde redenering, want dan zou men alle
bakkers, schoenlappers etc. die hun werk voortgezet hadden tijdens de oorlog
evenzeer moeten veroordeeld hebben. Strauss was een muzikant, dat was het enige
dat hem interesseerde. En ja, hij zorgde goed voor zichzelf en voor zijn gezin.
Hij was welgesteld, verdiende goed aan de opvoering van zijn werken in binnen-
en buitenland. Hij had zijn geld naar zijn aanvoelen veilig belegd, onder meer
in Londen, maar dat werd bevroren tijdens de oorlog en na zijn veroordeling
geconfisqueerd. Bij het einde van de oorlog had hij niets meer. Hij vluchtte
naar Zwitserland, waar hij manuscripten van zijn werk verkocht om den brode en
voor zijn geneeskundige verzorging. Later kon hij toch terugkeren naar zijn villa
in Garmisch-Partenkirchen. De levensomstandigheden toen waren voor niemand erg
aantrekkelijk.
In 1945 schreef hij Metamorfosen, een elegisch stuk voor 23 strijkers. De titel is
geïnspireerd op een gedicht van Goethe. Het is treurmuziek bij de ondergang van
het Duitsland waarin hij geleefd had en bij de verwoesting van de muziektempels
waarin hij zijn triomfen had beleefd: Dresden, München
In 1948 schreef hij nog een aantal
liederen, op teksten van Joseph von Eichendorff en Herman Hesse. Voor vier
daarvan maakte hij ook een begeleiding voor groot orkest. Hij heeft de eerste
uitvoering in 1950 niet meer meegemaakt. De Vier
letzte Lieder zijn sindsdien ontelbare keren uitgevoerd en ook vandaag nog
staan ze vast op het groot repertoire. Tijdens de laatste koningin
Elizabeth-wedstrijd voor zang moesten de kandidaten verplicht een van de
liederen zingen. Samen met de Metamorfosen
is dit de meest ontroerende muziek die Strauss geschreven heeft. Bij goede
uitvoeringen is het publiek nog minutenlang muisstil wanneer de laatste tonen
uitgestorven zijn
Je vindt met wat googelen gemakkelijk
uitvoeringen op internet. Toch raad ik je aan om een cd of dvd te kopen of te
ontlenen, dan heb je kwaliteit en als dat ooit de moeite is, dan zeker voor
deze muziek.
Hierbij vind je de originele Duitse tekst
en daarna mijn vertaling. Men vraagt me wel eens of men die vertaling mag
kopiëren. Ik heb geen bezwaar als je dat doet voor persoonlijk gebruik en als
je mijn naam erbij vermeldt.
Georges Minois, Histoiredelathéisme. Les incroyants dans le monde occidental des origines à nos jours,
Fayard, 1998, 671 pp.
Ik heb de laatste jaren al veel boeken
gelezen over godsdienst en atheïsme. Mijn lezers hebben de leesverslagen
daarvan hier kunnen volgen. Vaak heb ik mij erover beklaagd dat de geschiedenis
van het atheïsme nog moest geschreven worden. En toch bestaan er werken die
precies die titel dragen.
Een ervan is een vrij recent werk van de
hand van Georges Minois. Dat is geen gedreven atheïst, maar een Frans
historicus, geboren in hetzelfde jaar als ik, 1946 en auteur van een
indrukwekkende lijst boeken, klik even hier voor een overzicht: http://fr.wikipedia.org/wiki/Georges_Minois.
Ik vond een exemplaar in de bibliotheek van
mijn Faculteit Godgeleerdheid in Leuven, waar ik dertig jaar
faculteitssecretaris was (1968-1998). Dat laatste heeft ongetwijfeld
meegespeeld in de toelating die ik kreeg om het lijvige boek te ontlenen, iets
wat normaal niet mag: het is een leesbibliotheek, geen uitleenbibliotheek. Ik
heb altijd veel begrip gehad voor die beslissing, maar nu ik merk dat vrijwel
alle andere Leuvense faculteitsbibliotheken toch ontlening toestaan, ook al
hebben ze uitstekende faciliteiten voor consultatie ter plaatse, meen ik dat
het ook voor de theologen tijd is om daarover eens na te denken en voor en
tegen goed af te wegen. Ondertussen hoop ik verder van mijn privilege te mogen
gebruik maken, for old times sake.
Dit is een sereen boek. In zijn inleiding
zegt de auteur: jenvie ceux qui nont
pas de questions et ceux qui nont que des réponses, moi qui nai que des
questions sans réponses. Uit het hele boek blijkt dat die afgunst van
mensen die zich geen vragen stellen over God en zeker van hen die alle
antwoorden al kennen veeleer een boutade is. Als auteur stelt hij vele, zeer
vele vragen en is nooit tevreden met eenvoudige antwoorden. Hij kiest nooit
partij en legt objectief en zonder op te hemelen of te verwijten de sterke en zwakke
kanten bloot van de argumenten van alle spelers in de discussie.
Dit is
waarlijk een geschiedenis van het atheïsme. Ik zeg wel: een geschiedenis, niet
dé geschiedenis ervan. Ik vrees dat het onmogelijk is om in één werk alle
aspecten van die geschiedenis de verwerken. Zelfs als dat mogelijk ware, dan
was het ongetwijfeld nog steeds interessant en zelfs wenselijk om dat nadien
nog eens over te doen vanuit een ander standpunt. Zo is er het werk van Fritz
Mautner, Der Atheismus und Seine Geschichte
im Abendlande, 1922, in vier volumes. Maar dat heeft Hermann Ley, een
Oost-Duitse geleerde, niet verhinderd om zijn Geschichte der Aufklärung und des Atheismus te schrijven, in negen
delen en dan is hij nog niet verder geraakt dan de 18de eeuw De bibliografie
over het atheïsme is zeer uitgebreid. Ik kocht onlangs via internet in
Jeruzalem een bijzonder gaaf exemplaar van The
Encyclopedia of Unbelief, 2 vols., uitgegeven door Gordon Stein in 1985,
goed voor 819 bladzijden. Maar eind 2007 verscheen The New Encyclopedia of Unbelief, 897 pp., uitgegeven door Tom
Flynn met een uitgebreid voorwoord van Richard Dawkins. Kostprijs $130 ik
aarzel, want er zullen ongetwijfeld heel wat overlappingen zijn. En wat moeten
we denken van het monumentale werk van Alan Charles Kors, The Encyclopedia of the Enlightenment, 4 vols., 1920 pp., $ 472? Ik
raadpleegde het in de imposante leeszaal van de Leuvense
Universiteitsbibliotheek aan het Ladeuzeplein: een waar genot voor oog en
geest!
Dan is deze geschiedenis van het atheïsme
van Georges Minois nog zeer bescheiden, met toch nog 671 bladzijden. Dat
betekent dat de verscheidene onderdelen van die geschiedenis vrij uitvoerig behandeld
zijn, terwijl er over elk van die onderdelen hele bibliotheken volgeschreven
zijn Alles hangt dus af van de manier waarop Georges Minois zich van zijn taak
gekweten heeft. Ik mag je meteen geruststellen: hij heeft het uitstekend
gedaan. Niet alleen is hij uiterst consciëntieus in zijn objectieve weergave
van de standpunten, hij heeft zijn analyses ook sterk onderbouwd met een schare
van wetenschappelijk verantwoorde werken van vooraanstaande auteurs. Dit is dus
geen hekelende diatribe zoals het boek van Onfray, noch een felle aanklacht
zoals dat van Dawkins. Het is werkelijk een historische benadering van het
verschijnsel atheïsme, dat ouder is dan de oudste godsdiensten, dat nooit
afwezig is geweest in onze geschiedenis en dat nog nooit zo sterk aanwezig is
geweest in onze maatschappij als vandaag.
Bij het lezen is het vooral dat aspect dat in
het oog springt. Ik heb hier al vaker geschreven dat het niet anders kan dan
dat er steeds mensen geweest zijn die anders over de goden en God dachten dan
de kerkleiders en de gelovigen. Uit dit overzicht blijkt hoezeer dat waar is.
De auteur is erin geslaagd om de beschavingsgeschiedenis als het ware te
herschrijven vanuit dat andere standpunt, vanuit de keerzijde of de rand van het
geloof en de godsdienst. Het is een fascinerend verhaal.
De geschiedenis van het atheïsme is
onvermijdelijk ook een geschiedenis van de godsdienst. Het atheïsme is de
negatie van God en godsdienst en al wat klerikaal is; voor de godsdienst is het
atheïsme vijand nummer één. Gedurende zeer lange tijd, praktisch tot op onze
dagen, was de godsdienst vereenzelvigd met de wereldlijke macht, de
meerderheidspositie; atheïsme was steeds de vervolgde minderheid, die
noodgedwongen een verborgen geschiedenis heeft gekend. Het is de enorme
verdienste van de auteur dat hij, op historische gronden, wars van elke
vooringenomenheid of ideologie, het licht van de wetenschap laat schijnen op
dat zeer reële, maar obscure aspect van onze beschaving.
Men zegt wel eens dat de Fransen
chauvinisten zijn (naar de eponieme Nicholas Chauvin, een verzonnen geëxalteerde
soldaat in Napoleons leger in het theaterstuk van Cognard uit 1831, La cocarde tricolore. Dat had luie Van
Dale ook kunnen opzoeken, vind ik ). Minois is dat ook, ten dele. Wie zal het
hem kwalijk nemen dat zijn aandacht vooral naar Frankrijk gaat, zeker eens we
de oudheid voorbij zijn? Laten we eerlijk wezen: een groot deel van het
atheïsme heeft zich daar afgespeeld. Maar het zal desondanks nodig zijn om
naast deze geschiedenis ook andere te lezen, die misschien evenveel bias vertonen
(van het Latijn biaxius, letterlijk
met twee assen, dus tegendraads, schuin, scheef en vandaar figuurlijk vertekend,
vooringenomen, tendentieus; het Franse biais
en het Engelse bias, biased zijn veel
gebruikelijker dan het Nederlandse bias). Enkel in uitzonderlijk uitvoerige
encyclopedische werken kan men werkelijk aan alle landen en aspecten evenveel
aandacht besteden. Een goed voorbeeld daarvan zijn de eerste twee delen van
Jonathan Israels trilogie over Radical
Enlightenment, dat voor een gedeelte dezelfde materie behandelt, maar dan
vanuit een bredere kijk dan enkel het atheïsme.
Ik zal me dit boek ongetwijfeld ook zelf aanschaffen,
het kost ongeveer 25 euro, bijvoorbeeld bij Amazon France, verzending gratis.
Je kan het goedkoper vinden tweedehands, maar dan betaal je verzendingskosten
en dan kom je rond dezelfde prijs uit.
De boeken van Georges Minois richten zich
tot een breed publiek en zijn zeer vlot geschreven, nooit langdradig, met veel
uitzonderlijk verhelderende citaten in de tekst; de referenties staan achteraan
bijeen. Zijn werk is vertaald in vele talen; in het Nederlands vond ik enkel
De duivel. Jammer. Zijn Histoire de
lathéisme is een standaardwerk voor al wie belangstelling heeft voor dat
onderwerp en (dus) ook voor iedereen die op een of andere manier bezig is met
God en godsdienst; wie is dat niet? Meer nog: het is een basiswerk voor elke
intellectueel.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
26-05-2010
Vlaanderen vrij!
E
enhistorische
vergissing: het is vermetel om dat te voorspellen. Maar het ziet ernaar uit dat de
traditionele politieke partijen en hun zuilverwanten in Vlaanderen bezig zijn
met de grootste vergissing in hun geschiedenis.
Deze verkiezingen gaan over de toekomst van
België. De aanleiding zowel als de oorzaak is een conflict tussen de
gemeenschappen en gewesten van dit land, de Vlamingen en de Franstaligen. De
regering, die uiterst moeizaam tot stand kwam en nooit op dreef, is
uiteindelijk geïmplodeerd, verlamd door haar onmogelijkheid tot regeren, door
de communautaire onwil en de onoverkomelijk tegengestelde belangen tussen de
taalgroepen.
Het is niet dat we geen andere problemen
hebben om over te praten. Maar over de economische en sociale problemen kunnen
we niet eens meer praten in dit land, want telkens botsen de vertegenwoordigers
van de delen van dit land op elkaar. Wij raken het niet meer eens, over niets.
Dat heeft weinig te maken met de taal zelf, maar alles met het feit dat dit
land niet meer bestaat als een sociaal-economische eenheid. Wallonië en Brussel
zijn zo verschillend van Vlaanderen, dat de oplossingen voor de ene een reële
bedreiging zijn voor de belangen van de andere. Het is niet dat we niet willen
samenwerken of dat de tegenstellingen denkbeeldig zijn, nee: we moeten elk aan onze
eigen problemen kunnen werken, er zijn geen gezamenlijke oplossingen meer te
vinden.
Dat blijkt onder meer en overduidelijk uit
het feit dat ondanks de val van de federale, nationale regering, de Vlaamse regering
rustig verder werkt: al de aspecten waarvoor Vlaanderen zelf bevoegd is, en dat
zijn er niet weinig, handelen we verder af, alsof er geen vuiltje aan de lucht
is. Het is dus perfect mogelijk om onze eigen zaken te behartigen zonder
federale inmenging en zonder overleg met de Franstaligen in dit land. Wij
willen dat uitbreiden, het liefst tot alles, het liefst onmiddellijk, het
liefst binnen Europa.
Wij hebben geen behoefte meer aan een
nationale regering. We zijn dus ook niet bereid om met de Franstaligen te
onderhandelen over een gezamenlijk nationaal regeringsprogramma. Het enige wat
we met hen nog willen bespreken is de boedelscheiding, in een gesprek van
gemeenschap tot gemeenschap. De staatshervorming mag en kan niet gerealiseerd
worden in het Belgisch parlement, maar door de parlementen van Vlaanderen en
van de Franse Gemeenschap. Wij zijn geen vragende partij meer, wij zijn een
eisende partij. Wij willen ons lot in eigen hand nemen, eindelijk! We zijn niet
op zoek naar compromissen, halfslachtige oplossingen, uitstel en afstel: wij
willen zelfbestuur, nu. Wij hebben lang genoeg gewacht, wij weten wat we willen
en ook wat we zeker niet meer willen: België.
De traditionele partijen zeggen
voortdurend: er is geen andere oplossing dan praten met de Franstaligen. En
inderdaad: zij hebben zich laten vastzetten, in al hun gesprekken, in een
Belgisch carcan met duizend grendels die van de minderheden valse meerderheden
maken. Het is duidelijk dat er met de Franstaligen niet te praten valt, dat zij
het spel steeds vals spelen, of het nu over BHV gaat, over de faciliteiten of
over om het even wat. Er is wel degelijk een andere weg: niet meer praten in
het parlement, waar alle geblokkeerd is, maar daarbuiten, van gemeenschap tot
gemeenschap. Wij achten ons niet meer gebonden door de Belgische wetten, die
nog nooit iets anders beoogd hebben dan Vlaanderen knechten en benadelen. Ja,
wij willen gebruik maken van onze meerderheid. Meer nog: wij willen een
absolute meerheid zijn in ons eigen land. Iemand enig bezwaar?
Het Vlaams Belang wil dit al lang en zegt
het nu ook weer overduidelijk: Vlaamse onafhankelijkheid. Lijst Dedecker idem.
De NV-A blijft dit ook als haar einddoel stellen. Samen vertegenwoordigen zij
een ruime meerderheid van de Vlamingen, straks ook van de Vlaamse kiezers.
De positie van de traditionele verzuilde
partijen daarentegen is zoals ze altijd is geweest: verdeeld en verward. Zij
beseffen eigenlijk ook wel dat het zo niet verder kan met België, dat een
grote staatshervorming nodig is, maar zij doen dat niet van harte. Zij zijn
geen Vlamingen in hart en ziel, ze zijn nog altijd halfbakken synthetische Belgen.
Zij willen verder werken in een Belgische staat, met een Belgische regering die
boven de deelstaten staat en die aan die deelstaten enkel wat bijkomende
bevoegdheden wil geven, maar zeker niet de belangrijkste: sociale zaken,
economische zaken, financiën, buitenlandse zaken, justitie, het leger. Zij
willen enkel de zogenaamde culturele autonomie wat uitbreiden. De structuur van
België, daaraan wille ze niets veranderen en ook niet aan het symbool ervan:
het koningshuis.
De traditionele partijen en hun vrienden van
de katholieke, socialistische en liberale zuilen richten nu al hun pijlen op de
Vlaamse partijen en vooral op de NV-A, een democratische, niet populistische en
niet racistische centrum-rechtse partij en dus hun meest bedreigende concurrent.
In geheime peilingen (ik heb er zo al twee ingevuld in de voorbije dagen)
lijkt de NV-A af te stevenen op een spectaculaire overwinning: zij zouden de
grootste partij van Vlaanderen worden en misschien ook van België!
De traditionele partijen, de vakbonden, de
mutualiteiten: ze hebben het nog altijd niet begrepen, zij beseffen nog altijd
niet dat de gemiddelde Vlaming hun spelletjes beu is. Ik zeg wel de gemiddelde
Vlaming, niet enkele extremisten, niet de romantische Vlamingen van de
IJzerbedevaart en het Vlaams-Nationaal zangfeest, niet de laatste overblijvende
zwarten uit de laatste oorlog of hun kinderen, niet de racisten en
extreemrechtse rakkers, nee: de man in de straat, Jan met de pet, de doorsnee
Vlaming, jij en ik, lieve lezers: wij willen een zelfstandig Vlaanderen, hoe
dan ook.
De katholieken hebben dat nog niet door. Ze
zouden nochtans moeten: hun eigen stemmenkanon, de man met 800.000
voorkeurstemmen, heeft geprobeerd om met overleg tot een staatshervorming te
komen. Vijf minuten politieke moed was blijkbaar niet voldoende. Hij heeft
gefaald, niet éénmaal, maar tot vijf maal toe, drie jaar lang. Hij heeft zelf
publiekelijk verklaard dat het Belgisch overlegmodel de grenzen van zijn
mogelijkheden heeft bereikt. En toch gaan de katholieken weer met een nationaal
programma naar de kiezer: zij willen misschien wel een ander België, maar nog
steeds België. Ze krijgen het niet over hun lippen dat Vlaanderen zelfstandig,
autonoom, onafhankelijk moet zijn. Zij willen het eindeloos praten inderdaad
nooit opgeven.
De socialisten en vooral hun syndicale
vrienden blijven ook op hun standpunt: zij zijn nooit oprechte Vlamingen
geweest, het zijn altijd al Belgicisten geweest, de laatste om hun partij en
vakbond te splitsen. Het zijn onbuigzame dogmatische ideologen die een aftandse
solidariteit blijven voorstaan van de werkers, over alle grenzen heen. Zij zingen
nog altijd met een slap vuistje de Internationale en dromen voort van een wereldwijd
arbeidersparadijs. Zij beseffen niet dat die communistische droom voorgoed
voorbij is, behalve in Noord-Korea en Cuba. De Vlaamse arbeiders van vandaag weten
wel beter: zij willen eerst af van de Belgische ziekte om dan in een
zelfstandig Vlaanderen hun rechten beter te kunnen verdedigen, hier en nu, en
binnen Europa. Zij hebben al lang door dat een prutsland als België niets
betekent in de internationale economie, dat het een overbodige tussenstap is.
Wat heeft België gedaan voor Opel Antwerpen? Wat hebben de Franstaligen in de
federale regering ervoor gedaan, denk je? Enkel de Vlaamse regering liet van
zich horen. De toekomst van het sociaal overleg en van onze sociale zekerheid ligt
in een Europese solidariteit, niet in een pietluttige Belgische.
De liberalen weigeren eveneens om de kaart
van de Vlaamse onafhankelijkheid met volle overtuiging te spelen: België moet
blijven bestaan, het moet zelfs versterkt worden, zodat het nationale, federale
niveau kan blijven werken. Zij zien nog altijd heil in nationale structuren,
hoewel ze nu toch al jaren meemaken dat we daar gewoon onze tijd verspelen en
dat de Vlaamse belangen deerlijk geschonden worden.
Ik heb het bij de vorige verkiezingen al
geschreven. Dit land hoeft voor mij niet te blijven bestaan, ik heb me nooit
ook maar één seconde Belg gevoeld, ik zie geen enkele reden om het onding in
stand te houden, emotioneel noch praktisch en er zijn duizenden redenen om er
onmiddellijk een einde aan te maken. Laten we eenzijdig de onafhankelijkheid
uitroepen en dan met de Franstaligen bespreken hoe we de scheiding regelen,
niet op lange termijn, nee, nu.
Wat dan met het leger, zal je zeggen? Wat
met de economie? De buitenlandse betrekkingen?
Waarom kunnen andere landen wel
onafhankelijk zijn en wij niet? Er zijn iets meer dan zes miljoen inwoners in
Vlaanderen. Dit zijn de landen van de Europese Unie die minder inwoners hebben:
Malta, Luxemburg, Cyprus, Estland, Slovenië, Letland, Litouwen, Ierland,
Finland, Slowakije, Denemarken. Klik hier voor een goed overzicht: http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_lidstaten_van_de_Europese_Unie.
Als we naar het BNP kijken, het geheel van
alle inkomsten, dan staat België nu op de zevende plaats. Vlaanderen zou op dat
gebied zeker nog meer EU-landen die meer inwoners hebben dan wij, ver achter
zich laten mocht het onafhankelijk zijn.
Wat niet zinvol is om in Vlaamse handen te
houden, regelen we het best met Europa. We weten nu dat het binnen België echt
niet meer kan, tenzij we bereid zijn om elke dag genaaid te worden door de Franstaligen.
Wie dat niet inziet, begaat werkelijk een
historische vergissing. Het zijn de traditionele partijen die de Vlamingen
dwingen tot drastische oplossingen, die ze in de handen drijven van de
Vlaamse partijen en die zo hun eigen ondergang bewerken.
Vlaanderen wil zelfstandig zijn. Dat willen
we nu eindelijk definitief geregeld zien. We willen daarover niet overleggen of
onderhandelen, geen prijs betalen, geen compromis sluiten, niks daarvan. Wij voelen
en wensen geen enkele solidariteit meer met de Franstaligen binnen België. Solidair
willen we enkel nog zijn binnen Europa. De Franstalige Belgen betekenen voor
ons niet meer dan de Basken, de Griekse Cyprioten, de Slovenen of de Laplanders.
Het gaat al lang niet meer over BHV, dat is
slechts een detail. Wij willen over de hele staatsstructuur spreken en ten
gronde. Wij willen vrij zijn!
En dan zien we wel hoe het verder moet in
een onafhankelijk Vlaanderen. Dan zal het Vlaams Belang enkel nog een
racistisch programma hebben. Dan zal de NV-A beoordeeld worden op haar sociaal-economisch
programma, zoals de traditionele partijen. Dan kunnen we eindelijk praten over de
echte problemen van onze samenleving, in ons eigen land, binnen Europa en in de
geglobaliseerde wereld.
Wie zich nu niet achter die toekomstvisie
schaart, begaat werkelijk een historische vergissing en zal afgestraft worden
door de kiezer. Wie dat niet begrijpt, leest de tekenen aan de wand niet.