mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
26-07-2012
Olympische spelen
Over enkele
dagen beginnen de Olympische spelen. We zullen dan weer een schitterende
demonstratie krijgen van wat de mens met zijn lichaam kan verwezenlijken: citius, altius, fortius. Sneller, hoger,
sterker. Deelnemen is belangrijker dan winnen, zal men beweren, maar om deel te
nemen moet je wel al een en ander gewonnen hebben, je komt er niet zomaar in,
er moeten Olympische minima gehaald worden in de verschillende sporttakken. Een
gewichtheffer maakt dan geen kans bij de honderd meter vlak, een renner niet
bij het discuswerpen, een schermer niet bij de marathon enzovoort.
Het is dus
een kwestie van specialisatie. We zijn allemaal mensen en we lijken meer op
elkaar dan dat we van elkaar verschillen. Zelfs in extreme gevallen, qua lengte,
gewicht, proporties, spiermassa, huidskleur of wat dan ook, bestaat er geen
twijfel over dat we allemaal mensen zijn. Er mag al eens één geval zijn op vele
tienduizenden waarbij het niet zo heel duidelijk is of het om een man gaat of
een vrouw, maar niet of het een mens is of ja, wat? Nee: we herkennen een mens
blindelings.
De lichamelijke
kenmerken zijn inderdaad enorm verschillend, maar niet altijd gemakkelijk te
zien. Een sprinter als Bolt is een prachtige atleet, als je niet zou weten wat
zijn specialisme is, zou je het niet kunnen afleiden uit zijn lichaamsbouw.
Zelfs sommige gewichtheffers zien er heel normaal uit, in de laagste
gewichtscategorieën zelfs iets minder dan indrukwekkend. Langeafstandslopers
zien er helemaal niet uit alsof ze de voorgeschreven afstand zullen halen. We
kunnen ons lichaam dus trainen om bepaalde dingen te doen en dat is zowel een
mentale kwestie als een puur lichamelijke.
Men spreekt wel
van een sporthart: dat klopt veel trager en kan bepaalde inspanningen beter
verwerken. Men zegt dat niet van de lever, of de nieren, de maag of de darmen
enzovoort. Ons lichaam bestaat uit verschillende onderdelen, die allemaal min
of meer goed moeten functioneren en met elkaar samenwerken om tot een bepaald
resultaat te komen. Als één ervan het laat afweten, dan zijn de gevolgen vaak
aanzienlijk. Het aantal sportblessures op het hoogste niveau is spectaculair,
in alle sporttakken.
We zien dus
dat ons lichaam een complex geheel is, met duidelijk onderscheiden onderdelen,
die elk voor een bepaalde functie instaan en die er samen voor zorgen dat wij
in leven blijven en in staat zijn tot zelfs uitzonderlijke sportieve prestaties.
Training is daarbij van groot belang. We zien ook in dat onze mentale vermogens
daarbij een belangrijke rol spelen.
Maar niet
iedereen is tot alles in staat. Hoe goed ons lichaam ook gebouwd is, hoe hard
we ook trainen, hoezeer we het ook willen, sommige dingen, of zelfs de meeste
lukken ons niet. Er zijn maar enkele atleten die de wereldtop bereiken in elke
discipline. Wij, de gewone mensen, kunnen er allen naar kijken en ervan dromen.
Sommige mensen zijn in staat tot zeer uitzonderlijke prestaties, die voor
anderen zonder meer uitgesloten zijn.
Ik heb tot
hiertoe niets nieuws of verrassends verteld. Het zijn dingen waarover we het
eens zijn. Maar laten we nu eens denken aan onze geestelijke vermogens?
Een eerste
verschil is dat we onze hersenen niet kunnen zien. Een Nobelprijswinnaar herken
je niet op straat. Ons lichaam verraadt onze mentale capaciteiten niet. Stephen
Hawking is een van de knapste geleerden die er ooit geweest zijn, maar zijn
lichaam is waardeloos. Slechts met grote moeite slaagt hij erin om zijn
mentale processen in gang te houden en zonder hulp van anderen kan hij zo goed
als niets.
Wij gaan ervan
uit dat iedereen ongeveer dezelfde hersenen heeft en dat is grotendeels ook zo,
maar alleen zoals wij ook allemaal ongeveer hetzelfde lichaam hebben, hetzelfde
hart, lever, nieren, maag Bovendien zijn onze hersenen geen homogeen orgaan
zoals de andere. Wat wij met een verzamelterm hersenen noemen, is een bonte
verzameling van zeer verschillende onderdelen, die er ook verschillend uitzien
en die totaal verschillende functies waarnemen, die samen leiden tot het
algemeen resultaat. Je kan onze hersenen eigenlijk vergelijken met het geheel
van ons lichaam: een eenheid in complexiteit, waarbij de verschillende onderdelen
samenwerken om een bepaald resultaat te bereiken.
Zoals alle
mensen een lichaam hebben dat in de details grondig verschilt van dat van alle
andere mensen, zo is dat ook voor onze hersenen. Elk onderdeel ervan kan groter
of kleiner zijn, beter of slechter werken, minder of meer mogelijkheden hebben
om zich te ontwikkelen door oefening en met wilskracht enzovoort. En zoals bij
ons lichaam zijn de prestaties waartoe wij met onze hersenen in staat zijn, verschillend
van persoon tot persoon. Misschien is ook dat een evidentie, maar dan een
waarbij we niet stilstaan en waarmee we niet altijd voldoende rekening houden.
Wij nemen zomaar aan dat iedereen over verstand beschikt, geestelijke vermogen, een
bewustzijn, een ziel of hoe men het ook wil noemen. Zeker als we het over de
ziel hebben, zijn we geneigd om nogal uniform te denken. Iedereen heeft een
ziel en wat we ons daarbij moeten voorstellen weten we niet goed, maar we gaan
uit van de veronderstelling dat iedereen dezelfde ziel heeft, of men die nu van
God gekregen heeft of niet. Ook als we over onze geest spreken, zoals in het
duo lichaam-geest, denken we minder aan mogelijke verschillen dan aan identieke
exemplaren. De mens is een geestelijk wezen, in tegenstelling met andere, en
dat verschil is universeel, het geldt evengoed voor alle mensen. Het geeft ook zonder
meer recht op een menswaardige behandeling, gegarandeerd door de Universele
verklaring van de rechten van de mens. Alle mensen zijn vanuit dat oogpunt
volkomen gelijk, het is een kwaliteit die ze allen in dezelfde mate bezitten,
zonder onderscheid des persoons op welk secundair punt dan ook: ras, geslacht,
leeftijd, huidskleur, godsdienstige of ideologische overtuiging, seksuele geaardheid
enzovoort.
Als we er
even over nadenken, dan weten we dat wij mensen net zo verschillend zijn op
mentaal als op lichamelijk gebied. Onze hersenen zijn onderling zo verschillend
als onze lichamen, niet alleen in hun fysiologische verschijning, zoals gewicht
en relatieve grootte van de verschillende onderdelen, maar ook, zoals bij ons
lichaam, in wat wij ermee kunnen doen, zomaar en met training, oefening en
wilskracht. Sommige mensen zijn ook op mentaal gebied Olympisch kampioen, er
zijn bijvoorbeeld wiskundeolympiades, spellingwedstrijden, quizzen,
schaaktornooien enzovoort.
Als we dus
spreken over de mens en zijn of haar geestelijke vermogens, dan moeten we
goed beseffen dat we over een denkmachine praten die in elk individu enorme
verschillen vertoont die nog veel aanzienlijker zijn dan die van onze
lichamelijke kenmerken.
Een mens is
echter geen geest-in-een-lichaam, maar een eenheid van lichaam en geest. Onze
hersenen zijn een orgaan zoals onze andere organen, ze kunnen niet functioneren
los van de rest van het lichaam, zoals het lichaam niet zonder dat essentiële
onderdeel kan werken. Onze lichamen verschillen dus van elkaar op twee
manieren: enerzijds lichamelijk, inclusief onze hersenen, maar ook in wat wij
met ons lichaam kunnen doen, zowel op puur lichamelijk gebied als op mentaal,
waarbij die twee voortdurend samenwerken en elkaar bepalen. Twee mensen met een
vergelijkbaar lichaam zijn tot zeer verschillende prestaties in staat. Onze fysieke
verschijning geeft ons mogelijkheden en ook grenzen en die zijn voor iedereen
anders, vooral omdat wij met onze mentale vermogens onze mogelijkheden enorm
kunnen uitbreiden en onze grenzen quasi eindeloos verleggen, of juist niet.
De
individuele verschillen in onze lichamelijke opmaak zijn dus in zekere mate
bepalend voor wie we zijn en wat we aankunnen, maar dat wordt gewijzigd, in min
of meer belangrijke mate, door wat we met onze mogelijkheden aanvangen. De
verscheidenheid is dan ook zo groot, dat we gerust kunnen stellen dat er geen twee
mensen eender zijn in wat ze zijn en tot wat ze in staat zijn.
Dat heeft
een aantal uiterst belangrijke gevolgen, die vooral in extreme en specifieke
gevallen tot uiting komen, maar die we eigenlijk nooit uit het oog mogen
verliezen.
Zo zijn er
mensen die defecte hersenen hebben, we spreken van mentaal gehandicapten of
mensen met een mentale beperking. Die kan ook lichamelijk zichtbaar zijn, of
niet. Ze kan onschuldig zijn, of niet. Er is een groep van mensen die men
psychopaten noemt of sociopaten en dat is een mentale afwijking (van de statistische
algemene norm) die men uiterlijk kan vaststellen op basis van het gedrag, niet
op basis van uiterlijke lichamelijke kenmerken, maar die wel degelijk fysiologisch
waarneembaar is in de hersenen: de hersenen van psychopaten zien er anders uit
dan die van niet-psychopaten. Het is dus niet zo dat hun hersenen alleen maar
anders werken, nee: hun (defecte) werking wordt veroorzaakt door het feit dat
ze anders zijn, (ten minste!) zo anders als bij iemand die met één arm of een
been of blind of doof geboren wordt.
Dat stelt
ons voor grote uitdagingen. Kan men een psychopaat verantwoordelijk stellen
voor zijn daden, die evident bepaald worden door de hersenen die hij of zij
heeft?
Men heeft
kunnen vaststellen dat alle mensen die typisch psychopathisch gedrag vertonen
(bijvoorbeeld seriemoordenaars), ook die typische hersenstructuur vertonen.
Maar anderzijds heeft men ook vastgesteld dat een aantal mensen, inzonderheid
de verwanten van die psychopaten, (min of meer) dezelfde structuur vertonen,
zonder dat dit aanleiding geeft tot psychopathisch gedrag. We kunnen dus niet
zomaar iedereen onder de scanner leggen en op basis van de hersenstructuur
opsluiten, voor het geval dat zij ooit seriemoordenaar zouden worden. Zie je
het probleem? Alle seriemoordenaars hebben een specifieke hersenafwijking, maar
niet iedereen met die afwijking is of wordt een seriemoordenaar. Er zijn dus
bijkomende elementen die maken dat iemand met dergelijke mensen ook begint te
moorden. We weten nu dat de levensomstandigheden daarbij een grote rol spelen,
zoals armoede, lichamelijke en geestelijke verwaarlozing en het ondergaan van misbruik
en geweld. Maar ook voor die omstandigheden is het individu zelf niet (alleen)
verantwoordelijk.
Minder
spectaculair maar misschien nog belangrijker vanuit een bepaald oogpunt, is de
kwestie van het onderwijs en de opvoeding. Traditioneel proberen we onze
kinderen op te voeden tot een bepaalde algemene norm. Voortdurend leggen we
termen vast waaraan ze moeten voldoen: leesvaardigheid, maar ook rekenen,
onthouden, algemene kennis enzovoort. Heel het onderwijs is daarop gebouwd: de
kinderen zover brengen dat ze bepaalde minimale normen halen. We vergeten
daarbij al te vaak dat alle kinderen verschillend zijn, zeer verschillend,
zowel fysiek als mentaal, zoals we hebben gezien. En niet alleen dat: ook de
manier waarop ze die twee elementen integreren is verschillend, en hun
omstandigheden zijn verschillend, zeer verschillend. En toch willen we dat ze
allemaal hetzelfde kunnen. Het is een vrijwel onmogelijke opgave.
Wat mij daarbij
vaak tegen de borst stuit, is dat het onderwijs die (negatieve) verschillen
toewijst aan de luiheid, onwil, domheid, tegendraadsheid of wat dan ook van de
leerlingen en al te weinig rekening houdt met een aantal mogelijke oorzaken,
fysieke, mentale en omgevingsfactoren die een grote invloed kunnen hebben op de
mogelijkheden en de prestaties van een kind.
Meer in het
algemeen zien we dat in onze samenleving de mensen zeer verschillend leven. Men
kan wel bepaalde patronen en gewoonten aanwijzen en zelfs gedragingen
voorspellen. Zo weten we dat het druk zal zijn op de wegen naar de kust als de
zon schijnt en dat je op vrijdag- en zaterdagavond moeilijk een vrije tafel in
een restaurant zal vinden. Maar kijk eens om je heen naar je buren en je stelt
meteen vast dat er binnen de algemene mogelijkheden die er zijn, heel wat
variatie mogelijk is.
Bedenk dan
altijd dat heel wat van die verschillen, en vooral die aspecten die jou het
meest verwonderen of irriteren, niet zonder meer te wijten zijn aan de onwil,
de domheid of de boosaardigheid van de betrokkenen, maar wellicht het resultaat
zijn van hun genetische samenstelling en van hun persoonlijke geschiedenis en
dat zij voor geen van beide persoonlijk verantwoordelijk kunnen of mogen geacht
of gesteld worden.
Wij zijn
verschillend, zeer verschillend en niet alleen hoe we eruit zien. Ook onze
hersenen zijn verschillend, zeer, zeer verschillend en dat heeft gevolgen, kleine
en grote. Wij zijn zoals we zijn en niet altijd zoals we verondersteld worden
te zijn. Laten we elkaar dus wat vaker welwillend benaderen zoals we zijn. En
als we daar in een aantal gevallen al dan niet terecht moeite mee hebben, laten
we dan niet al te lichtvaardig oordelen, maar gewoon rustig die mensen
vermijden waar we het nu eenmaal moeilijk mee hebben, zonder hen te
veroordelen, in het besef dat er ook mensen zijn die het niet zo op ons
begrepen hebben. Er is genoeg volk op aarde en de aarde is groot genoeg opdat we
niet gedwongen zouden zijn om voortdurend samen te leven met onmogelijke
anderen.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
24-07-2012
de kogel is door de kerk, of net niet?
We lazen het
in de vorige aflevering bij Cicero: het is veel gemakkelijker om in te zien dat
iets niet juist is, dan om uit te leggen hoe het dan wel is. Kritiek is de
eerste stap naar inzicht, maar de tweede stap moet ook gezet worden, anders
blijft het een steriele bezigheid.
De
godsdienstlessen die ik in mijn jeugd heb gekregen, staken schril af tegenover
al de andere vakken. Er was altijd wel iets dat niet klopte, dat je niet
letterlijk mocht nemen, of dat helemaal onwaarschijnlijk was. Wat je geleerd
had over rekenen, taal, biologie enzovoort, kon je niet toepassen in de
godsdienstles. En dus was mijn spontane reactie steeds: dat klopt niet! En zo
is het gebleven. Uiteindelijk schoot er van de godsdienst, in mijn geval het
katholicisme, niets meer over dat ook maar enigszins weerstand kon bieden aan grondige,
eerlijke kritiek.
Maar daar
zit je dan: je bent tot de overtuiging gekomen dat godsdienst waardeloos, ja
zelfs nefast is, gevaarlijk. Maar hoe moet het dan wel? Moeten we de
godsdiensten nu uitroeien? En hoe? Hoe moeten wij onze samenleving ordenen? Hoe
is de wereld ontstaan? Wat is goed en wat is slecht? Als er geen hiernamaals
is, wat voor gevolgen heeft dat voor ons leven? Hoe ziet een maatschappij
zonder godsdienst eruit? Hebben we geen nood aan profane rituelen, bijvoorbeeld
voor de belangrijke momenten in ons leven: geboorte, de overgang naar
adolescentie, huwelijk, pensionering, dood? Is het niet zinvol om regelmatig
samen te komen met de mensen met wie je samenleeft? En wie zal dat allemaal
organiseren? Op welke basis? Het zijn vragen die wij ons meer en meer moeten
stellen, nu de godsdienst zo goed als volledig uit ons leven is verdwenen.
Met deze
overwegingen wil ik ook proberen de indruk te ontkrachten die de aandachtige of
toevallige lezer van mijn teksten zou kunnen opdoen, namelijk dat ik alles
weet, alles al bedacht heb, voor elke vraag een antwoord klaar heb. Lieve
lezers, dat is niet zo! Hoe meer je nadenkt, hoe complexer de dingen worden.
Ook dat
vinden we bij Cicero in zijn tekst over De Goden: Vraag je me naar de ware
natuur en de hoedanigheid van de godheid, dan verwijs ik naar het voorbeeld van
Simonides. Toen deze dezelfde vraag kreeg van de tiran Hiëro, bedong hij een
dag om erover na te denken. De dag daarop werd hem hetzelfde gevraagd en vroeg
hij om twee dagen. En zo ging dat verder, waarbij hij steeds het aantal dagen
verdubbelde. Toen Hiëro verbaasd vroeg waarom hij dat deed, zei hij: Omdat hoe
langer ik erover denk, des te minder hoop ik eruit te komen. Nu staat
Simonides niet alleen bekend als een zoetgevooisd dichter, maar ook als
anderszins geleerd en wijs. Ik kan me dus indenken dat hem een hoop
scherpzinnige en subtiele argumenten voor de geest kwamen, maar dat hij niet
kon uitmaken welke het meest waar was, en zo ging wanhopen aan het bereiken van
de waarheid.
Of ik als
dichter even zoetgevooisd ben al Simonides (ca. 556 468 voor onze
tijdrekening), weet ik niet, er is van hem maar heel weinig bewaard; het meest
bekende fragment is een grafschrift voor de Spartanen die vielen bij de
Thermopylen: Jij die hier voorbijkomt, meld aan de Spartanen dat wij gevallen
zijn, getrouw aan hun bevel. Heinrich Böll, nu zeer ten onrechte bijna
helemaal vergeten, gebruikte dat epigram als titel voor een aangrijpende
oorlogsnovelle in een verhalenbundel met dezelfde titel: Wanderer, kommst du nach Spa
Men zal mij
voor mijn dood ook niet wijs en geleerd noemen. Maar ik voel me net als hij:
hoe meer ik te weten kom en hoe langer ik nadenk, hoe minder ik blijk te weten.
Elk nieuw stukje informatie roept immers nieuwe vragen op en opent nieuwe
vergezichten en eindeloze horizonten, elke weg die je inslaat leidt je langs nieuwe
paden. Alles weten is onmogelijk, ik kan niet eens alles onthouden wat ik ooit
geweten heb, mijn kop lijkt wel de emmer met een gat erin uit het bekende volksliedje:
er loopt (ten minste!) zoveel uit weg als je erin giet. Etsi multa scio, plura ignoro, stond er in de Grammatica van pater Geerebaert,
s.j.: hoewel ik heel wat weet, is er nog meer dat ik niet weet.
Dat maakt
dat ik blijf zoeken, altijd maar verder, altijd maar dieper en ook altijd
opnieuw. Ik heb op mijn zoektocht veel meer vragen gevonden dan antwoorden,
lieve lezer. En veel vragen zullen onbeantwoord blijven.
Neem nu de
uitdrukking: de kogel is door de kerk. Wij gebruiken die wel eens, je hoort ze
af en toe in de media en iedereen weet wat ermee bedoeld is. Maar vraag je naar
de oorsprong van dat gezegde, dan blijven we het antwoord schuldig. Een kogel
door de kerk, tja Wat voor kogel mag dat wel wezen en wat doet die in een
kerk? Waarom is het feit dat de kogel eindelijk door de kerk is zo belangrijk
dat wij er een gezegde van gemaakt hebben? We weten het niet, of niet meer. We
vertellen dus onzin, op de keper beschouwd, en toch begrijpen we elkaar
perfect.
Vreemde
wezens, toch, mensen!
Categorie:levensbeschouwing Tags:etymologie
22-07-2012
De goden. Cicero, De natura deorum
Sinds jaren stond De
natura deorum of De goden van Cicero op mijn verlanglijstje. Er is een
goede Nederlandse vertaling van Vincent Hunink, maar die is al jaren
uitverkocht. De auteur is zo vriendelijk geweest om de tekst integraal en gratis op het
web aan te bieden, samen met nog een hele reeks andere vertalingen van zijn
hand, een ware goudmijn voor de liefhebber.
Maar een langere tekst op scherm lezen vraagt enige
inspanning, zeker in pdf-formaat. Met het Kindle-formaat op pc heb ik minder
moeite. Toen ik dus op een keer bij de Slegte of zo een tweedehands exemplaar
van De goden vond, heb ik het me meteen aangeschaft. Maar ook dat was nu al
weer een hele tijd geleden. Gisteren heb ik me er dan in vastgebeten.
Het was een heel bijzondere ervaring. Het eerste boek lees
je in één ruk uit. Het is zo modern als Dawkins! Het tweede boek viel wat
tegen, het derde is dan weer veel interessanter. De zeer uiteenlopende
benaderingen van het fenomeen godsdienst in één boek roepen ernstige vragen op
over de authenticiteit van de klassieke werken en van dit werk van Cicero in
het bijzonder. In zijn inleiding wijst de vertaler daar ook zelf op, zonder daar
echter consequenties aan te verbinden. Mij komt het voor dat er hier ten minste
twee verschillende auteurs aan het werk geweest zijn: een zeer modern aandoende
kritische, ja atheïstische filosoof enerzijds en voor het meest uitvoerige tweede
deel anderzijds een simplistische verdediger van de traditionele
Grieks-Romeinse godsdienst en mythologie. Het derde deel is kritisch, niet
zozeer filosofisch maar geconcentreerd op de interne tegenspraken en de
frivoliteit van de folkloristische mythologie en het bijgeloof. Door
belangrijke lacunes in de manuscripten hebben wij een onvolledig en zeer vertekend
beeld van hoe de oorspronkelijke tekst er moet uitgezien hebben.
Om een idee te hebben van de uitzonderlijke kwaliteit van
dit werk van Cicero neem ik u graag mee op een tochtje door het eerste boek. De
citaten zijn genomen uit de Hunink-vertaling, met dank aan de auteur.
De vraag waar alles om draait,
is of ze niets doen, niet handelen en geheel vrij zijn van de zorg en het
bestuur van de wereld, of dat alles juist vanaf het begin door hen is gemaakt
en ingericht en tot in de eeuwigheid geleid en bewogen wordt. Vooral hierover
bestaat grote onenigheid. Maar als dit niet wordt uitgemaakt, zullen de mensen
onvermijdelijk in grote onzekerheid verkeren en onwetend blijven van de allerbelangrijkste
zaken.
Beter kan men het niet formuleren. Daarover gaat het
inderdaad, ook vandaag nog. Wat heeft het voor zin om het bestaan van een God
aan te nemen, indien men over die God niets kan zeggen? Een God die niet
ingrijpt in de wereld, die geen enkele concrete rol speelt in het leven van de
gelovige, kan er net zo goed niet zijn. Dat is ook mijn ervaring met mensen die
beweren gelovig te zijn: als ik enkele minuten met hen praat, blijkt dat ze
hooguit geloven dat er toch ergens iets is, maar daar blijft het bij. Meteen
stelt Cicero hier het probleem van wat wij vandaag intelligent Design noemen:
de wereld is geen chaos, er is een ordening; waar komt die vandaan? Hebben we goden
of een God nodig om die te verklaren?
(#3) Er zijn (en waren) filosofen
die verkondigen dat de goden zich absoluut niet bekommeren om het menselijk
reilen en zeilen. Maar als hun opvatting juist is, hoe zou er dan nog vroomheid
kunnen bestaan, of godsvrucht of godsdienst? Want al die dingen kunnen alleen
eerlijk en oprecht bewezen worden aan de goddelijke machten als die ze ook
opmerken, en als de onsterfelijke goden ook diensten bewijzen aan de mensheid.
Als de goden ons echter niet kunnen en willen helpen, zich helemaal niet om ons
bekommeren en niet eens opmerken wat wij doen, en als zij geen enkele invloed
kunnen hebben op het leven van de mensen, waarom zouden we de onsterfelijke
goden dan nog vereren, verheerlijken of aanbidden? In uiterlijke vorm en valse
schijn kan vroomheid niet bestaan, net zomin als de andere deugden. En met vroomheid
verdwijnen ook godsvrucht en godsdienst, en op hun verdwijning volgt ontwrichting
en grote chaos in het leven. (#4) Ik ben zelfs bang dat als vroomheid jegens de
goden verdwenen is, ook trouw, broederschap van mensen en de voortreffelijkste van
alle deugden, rechtvaardigheid, zullen verdwijnen.
Hier wordt de agnosticus voor de keuze geplaatst. Wie
gelooft in een God, maar hem reduceert tot een vaag iets, dat geen enkele
invloed heeft op het ontstaan en de geschiedenis van de wereld, heeft geen
enkele reden om godsdienstig te zijn. Dat is de grote reden voor de secularisering
van onze maatschappij. Als alleen overtuigde atheïsten zouden wegblijven uit de
kerken, dan zaten die nog zo vol als zestig jaar geleden. De realiteit is dat
men niet meer gelooft aan een God die de wereld heeft geschapen, maar de
wetenschappelijke verklaringen volgt; dat men niet meer gelooft dat die God
ingrijpt of zelfs kan ingrijpen in deze wereld en dat het dus geen zin heeft om
tot hem te bidden om hem te paaien of gunstig te stemmen; dat men ook niet
gelooft dat er een hiernamaals is waarin God de goeden zal belonen en de
slechten straffen en dat er dus geen enkele reden is om te luisteren naar godsdienstige
leiders en priesters die het tegendeel beweren. Wie derhalve in de praktijk
doet alsof er geen God is, is geen agnosticus, maar een atheïst, ook als hij of
zij weigert om dat in te zien of te aanvaarden.
De grote ontwrichting van de maatschappij waarop Cicero, of
zijn personage, alludeert aan het einde van deze paragraaf, is er, ondanks
eeuwenlange dreigende voorspellingen en donderpreken door de priesterkaste, slaafse
theologen en christelijke filosofen, niet gekomen, in tegendeel. Onze
maatschappij is op alle punten beschaafder, minder gewelddadig, rechtvaardiger,
menslievender en vooral ook rijker geworden, ook zonder God, godsdienst en
priesters.
Maar er zijn ook andere
filosofen, en wel grote en vooraanstaande, die verkondigen dat heel de wereld
wordt bestuurd en geleid door een goddelijke geest en rede. En dat niet alleen:
diezelfde goden zouden ook zorg dragen en voorzienig zijn voor het menselijk
leven. Want graan en andere veldvruchten, maar ook het klimaat, de seizoenen en
het weer, waardoor alles wat de aarde voortbrengt op de juiste tijd rijp wordt,
zijn volgens hen aan de mensheid geschonken door de onsterfelijke goden.
Deze filosofen hebben veel
dingen geïnventariseerd (verderop in dit boek meer hierover) die door de
onsterfelijke goden bijna ontworpen lijken voor menselijk gebruik.
Dit is de andere opvatting, die veel aandacht krijgt in het
tweede boek: alles lijkt zo op mensenmaat gemaakt, dat het niet anders kan dan
dat iemand dat zo georganiseerd heeft. Zo zal de spreker in het tweede boek
stellen dat er geen andere reden is voor de wol van een schaap dan dat ze kan
gebruikt worden om er wol van te maken voor de mens. Ook ten tijde van Cicero
en zelfs eeuwen daarvoor beseften verstandige mensen hoe belachelijk dit wel
niet is. Het is de wereld op zijn kop zetten, natuurlijk. De mens is geëvolueerd
tot wat hij is in een voortdurende aanpassing aan zijn omgeving en van zijn
omgeving aan zijn eigen noden. Stellen dat God de zon om de aarde doet draaien
opdat wij overdag voldoende licht en warmte zouden hebben om te leven en s
nachts niet zouden gestoord worden door het licht in onze slaap, zodat we
kunnen uitrusten en niet de hele tijd moeten wakker blijven en werken, is een
idee die slechts bij de meest primitieve fundamentalistische sekten nog hier en
daar opduikt. Wie de natuur bekijkt en bestudeert, komt onvermijdelijk tot de
conclusie dat de natuur eigen wetten heeft en dat die niet specifiek gericht
zijn op het welzijn van de mens, noch op zijn ondergang. Er is geen God of
kracht die voor de mens zorgt, individueel of collectief.
(#5) Er is geen onderwerp
waarover zowel ongeschoolden als geschoolden zozeer van mening verschillen. De
opvattingen zijn zo talrijk en onderling zo verschillend dat het goed mogelijk
is dat er geen enkele van waar is, en tegelijk onmogelijk dat er meer dan één
van waar is.
Ook dit is nog steeds een argument tegen de bestaande
godsdiensten en de ontelbare sekten, ook binnen het christendom: ze spreken
elkaar tegen op de essentiële punten, zoals het belonen van wie goed doet en
het bestraffen van het kwaad, het hiernamaals en het eeuwig leven, en niet
zomaar op louter liturgische punten, zoals op welke dag de rustdag moet vallen,
of en wanneer men moet vasten, en of vrouwen een hoofddoek moeten dragen of
besneden worden. Een (humane!) oppervlakkige verscheidenheid zou nog aanvaard
kunnen worden, hoewel dat vandaag ook al voor heel wat heibel zorgt en dikwijls
de enige bron van ergernis en conflicten is. Maar dat de grote godsdiensten
zowel als de kleine sekten elkaar op de grondslagen van hun geloof tegenspreken
kan allen tot de conclusie leiden: ze kunnen niet allemaal gelijk hebben.
Zij zelf zijn daar ook van overtuigd, nu en vroeger. Dat
betekent dat elke godsdienst en elke godsdienstwaanzinnige denkt dat hij de
enige is die gelijk heeft en dat al de andere moeten bekeerd en/of uitgeroeid
worden. De geschiedenis van de godsdiensten levert ons een schrijnend beeld van
een mensheid die verscheurd is door moorddadige bekeringsdrang. Er zijn meer
mensen gedood in godsdiensttwisten dan in welk ander conflict dan ook.
(#9) Een tweede stimulans om
me hiermee bezig te houden was mijn psychische toestand. Door een groot en
ingrijpend verlies had ik een zware klap gekregen.* Als ik hiervoor een
sterkere verlichting had kunnen vinden, had ik niet hiertoe mijn toevlucht
genomen. En ik kon er geen groter voordeel uit putten dan wanneer ik me niet
alleen zou wijden aan het lezen van boeken maar ook aan het integraal behandelen
van de filosofie. Al haar aspecten en al haar onderdelen leert men juist dan
het gemakkelijkst kennen wanneer complete vraagstukken schrijvenderwijze worden
uitgezocht. Er is namelijk een wonderlijke koppeling en aaneenschakeling tussen
alle themas: het een hangt samen met het ander, en alles blijkt met alles verbonden
en verstrengeld.
Ciceros dochter Tullia was gestorven in -45 en haar dood
had hem sterk aangegrepen. Heel wat mensen, toen en nu, stellen zich vragen
over leven en dood en de zin van het leven, over God en over wat men ons vroeger
geleerd heeft, wanneer er zich ingrijpende gebeurtenissen voordoen in ons
leven. Dat was ook voor mij zo. Zoals bij talloze anderen kwam er rond mijn
vijftigste een totaal onverwachte en drastische wijziging in mijn professioneel
leven; daarop volgde een echtscheiding en een nieuwe relatie; dan kreeg het
nieuw samengesteld gezin de zelfdoding te verwerken van de zoon van mijn
partner. Vervolgens ging mijn partner op pensioen en enkele jaren later ook ik.
Dan ga je wel nadenken. En net zoals Cicero ben ik ook gaan lezen, veel meer
dan vroeger en geen romans of ontspanningsliteratuur, maar ernstige werken. Ik
wou eindelijk eens weten wat godsdienst is en of er een God is; hoe de wereld
ontstaan is en hoe de mens er gekomen is; wat de beste manier is om samen te
leven; of er zoiets als liefde is; waarom we leven De antwoorden vind je niet
door naar je navel te staren of in te treden in een contemplatieve orde. Als er
ergens antwoorden te vinden zijn, dan bij de grote denkers die de mensheid
heeft gekend en die met dezelfde problemen geconfronteerd, geprobeerd hebben om
voor zichzelf en voor anderen antwoorden te bedenken.
En ja, het hangt allemaal aan elkaar. Een godsdienst die
onverenigbaar is met de wetenschap is onvolmaakt en wellicht vals. Een levensleer
die niet steunt op maatschappelijke inzichten en op betrouwbare psychologische ideeën,
draagt grote risicos in zich. Een wetenschap die haaks staat op het gezond
verstand is waardeloos. We moeten het beste uit alles integreren in een
leefbaar geheel.
(#10) Wie echter wil weten wat
ik zelf over elk afzonderlijk onderwerp denk, is overdreven nieuwsgierig. Men
moet bij discussies immers niet zozeer afgaan op iemands persoonlijk gezag als
op het gewicht van argumenten. Vaak vormt het gezag van leraren zelfs een
hinderpaal voor mensen die iets van hen willen leren. Die gebruiken dan
namelijk niet meer hun eigen oordeel, maar nemen dat voor waar aan wat
duidelijk de goedkeuring wegdraagt van degene in wie ze hun vertrouwen stellen.
Ik kan daarom ook niet goedkeuren wat altijd verteld wordt over de volgelingen
van Pythagoras. Als zij in een discussie iets beweerden en daarop de vraag
kregen waarom dat dan zo was, antwoordden zij (zo wil de traditie) hij heeft
het zelf gezegd, waarbij hij dan Pythagoras was. Zoveel vermocht zijn a
priori vaststaand oordeel dat zijn gezag ook zonder argumenten gold.
Een wijze levensles. Geloof niet alles wat men je vertelt of
wat je leest, al klinkt het nog zo verleidelijk. Toets het een aan het ander,
vergelijk, verifieer, zoek bevestiging, laat ook de tegenpartij aan het woord
en vooral: sapere aude, durf zelf na
te denken. Dat is niet gemakkelijk. Ondanks mijn tegenstribbelen ben ik in mijn
jeugd zoals velen van mijn leeftijd zwaar geïndoctrineerd, thuis, op school, in
de jeugdweging, in de kerk, de mutualiteit, de media enzovoort. Het is niet
simpel om altijd opnieuw de vraag te stellen: maar is dat wel zo? Waarom? En
dan het onaanvaardbare domme antwoord te krijgen: ja, het is zo, omdat ik het
zeg! Indoctrinatie is een sluipend gif, waarvan men zich niet eens bewust is,
noch wanneer men het ondergaat, noch wanneer men het doet.
Ik ben er zeker van dat ik nooit meer alles kan afleren dat me
is wijsgemaakt. Ik kan mijn leven niet opnieuw beginnen, ik moet leven met mijn
verleden. Van de meeste invloeden weet ik niet eens dat ze er zijn, tenzij ik
geconfronteerd wordt met uitdagingen die vragen doen oprijzen over opvattingen
die ik blijkbaar heb, zonder te weten waarom. Jezelf eindeloos in vraag stellen
is een ongezonde bezigheid. En toch begint de weg naar wijsheid met de
verwondering.
Daarna volgt een lange opsomming van filosofen uit de
oudheid, met telkens een korte omschrijving van het opvattingen. Daarop komt
van een van de deelnemers aan de dialoog deze opmerking:
(#57) Toen zei Cotta,
vriendelijk als altijd: Nu Velleius, als jij niets had gezegd, had je van mij
in elk geval niets te horen gekregen. Gewoonlijk kom ik er namelijk niet zo makkelijk
op waarom iets waar is, als waarom iets onwaar is. Dat gebeurt me vaak, en zo
ook daarnet weer toen ik naar jou luisterde. Vraag je me naar mijn opinie over
het wezen der Goden, dan heb ik daarop misschien geen antwoord; maar vraag je
me of ik denk dat de Goden zo zijn als jij hebt uiteengezet, dan zeg ik dat
niets mij minder waar lijkt. Maar voordat ik nader inga op de punten uit je
betoog, wil ik graag zeggen hoe ik over jou persoonlijk denk.
Dat is inderdaad zo. Mijn eerste reacties op de onbeholpen godsdienstlessen
die in de lagere school kreeg van slecht opgeleide onderwijzers en
zelfingenomen priesters was: dat kan toch niet! Wat al onzin! Dat klopt niet!
Ze spreken zichzelf tegen! Wat zitten wij hier te doen, op onze knieën? En
vooral: ze doen zelf niet wat ze zeggen en ons opleggen Ons gezond verstand wijst
ons vaak feilloos op dwaasheid en leugens. Het komt er alleen op aan om daaruit
dan ook de conclusies te trekken die zich opdringen. Als wat men ons vertelt
niet waar is, waarom zegt men het dan? Wat zit erachter? Wie heeft er baat bij?
Wat is dan de ware toedracht?
De eerste vraag in een
onderzoek naar het wezen der Goden is of ze al dan niet bestaan. "Dat is
moeilijk te ontkennen." Ja, als de vraag in een openbare vergadering zou
worden gesteld, maar in een gesprek en gezelschap als dit is het heel gemakkelijk!
Welnu, zelf ben ik hogepriester en vind ik dat de openbare erediensten en
godsdienstige plechtigheden met het grootste respect gehandhaafd dienen te worden.
Toch zou ik ook het liefste willen dat het eerste punt, het bestaan van de Goden,
voor mij niet slechts een kwestie van persoonlijke overtuiging was, maar dat het
ook op waarheid berustte. Helaas is er veel dat een mens op dit punt in
verwarring brengt, zodat het soms lijkt of er helemaal geen Goden bestaan.
Ook vandaag vinden we nog mensen die geboren en getogen zijn
in een godsdienst en die daar lijdzaam mee doorgaan zonder zich veel vragen te
stellen over de grond van de zaak. Voor mij is dat niet voldoende. Ik wil aan
rituelen wel deelnemen, maar enkel indien er een goede grond voor is en indien
ze niet strijdig zijn met het gezond verstand. Ik erger me mateloos aan de
onzin die je in de kerk te horen krijgt bij begrafenissen, ik kan het niet
aanhoren! Het is niet waar wat men zegt. En door het ene te zeggen, verzwijgt
men het andere. Wat men debiteert, biedt geen troost en verhindert meteen dat
men woorden zou spreken die wel degelijk kunnen troosten, omdat ze aansluiten
bij onze levenservaring, en niet resulteren uit mensonwaardige verzinsels.
Het feit dat mensen van alle
volkeren en typen geloven aan Goden, was volgens jou voldoende reden om hun
bestaan te erkennen. Maar dat is op zichzelf nogal gauw geconcludeerd en
bovendien onwaar. Ten eerste, hoe zijn jou de opvattingen van alle mensen ter
wereld bekend? Volgens mij zijn veel volkeren zo woest en barbaars dat ze geen
flauw besef van Goden hebben. (#63) En hebben Diagoras, bijgenaamd de Goddeloze,
en later Theodorus niet openlijk het bestaan van Goden bestreden? En dan was er
Protagoras van Abdera, van wie je daarnet gewag maakte. Deze man, destijds de
grootste sofist, had in het begin van zijn boek geschreven: Over de Goden kan
ik niet zeggen hoe ze bestaan of niet bestaan. Daarom werd hij op bevel van de
Atheners uit de stad en het land verbannen, en werden zijn boeken in het
openbaar verbrand. Ik neem aan dat de meeste mensen hierdoor niet meer zo gauw
deze mening zullen uiten, want zelfs twijfel aan de Goden bleek zijn straf niet
te kunnen ontlopen.
Hier vinden we een duidelijk bewijs dat er tweeduizend jaar
geleden ook al mensen waren die twijfelden aan het bestaan van een god of goden
en zelfs gewoon stelden dat die er niet waren. Het argument dat men eeuwenlang
heeft aangehaald: men gelooft altijd en overal in God, het zijn slechts boosaardige
en verdorven enkelingen die er niet in geloven, houdt geen steek. Als we het op
de keper beschouwen, gelooft bijna niemand in God en zij die erin geloven,
geloven allemaal iets anders. En toch is het ook vandaag nog zo dat iemand die
openlijk atheïst is, uit de gemeenschap verbannen wordt en ja, er worden ook
vandaag nog boeken verbrand.
(#71) Hetzelfde doet hij dus
bij de vraag naar het wezen der Goden. Het idee van een samenbinding van
ondeelbare materiedeeltjes wil hij hier vermijden, om te voorkomen dat er
ondergang en uiteenvallen uit volgt. Dus zegt hij dat de Goden geen lichaam
hebben maar iets lichaamachtigs, en geen bloed maar iets bloedachtigs. Het is
misschien al vreemd als twee waarzeggers elkaar in de ogen kunnen zien zonder
in lachen uit te barsten, maar het is nog vreemder dat jullie je lachen kunnen
houden wanneer je onder elkaar bent. "Het is geen lichaam maar iets
lichaamachtigs." Dat zou ik me nog kunnen voorstellen bij afbeeldingen in
was of klei, maar wat bij een God iets lichaamachtigs of bloedachtigs is, gaat
mijn begrip te boven. Ook jouw begrip, Velleius, alleen wil je dat niet
toegeven.
Dat we ons God niet als mens mogen voorstellen, daarvan zijn
zelfs de meeste christenen overtuigd. Zogezegd, want als je met hen praat,
blijkt hun God gewoon een mens te zijn, met menselijke gedachten, emoties,
verlangens enzovoort. Het blijkt onmogelijk om een godsbeeld te hebben dat niet
menselijk is, want hoe verder men gaat in de abstractie, hoe minder er
overschiet van God, tot men het heeft over de gans andere, de onkenbare. En hoe
men daarover moet spreken, dat is een mysterie. Een God die is, maar over wie
we verder niets kunnen zeggen, is zo goed als een God die er niet is.
Lieve lezers, ik houd het hierbij. Ik hoop dat ik jullie
hiermee een goed idee heb gegeven van de verfrissende aanpak van Cicero in zijn
discussie over de goden, of God. Misschien dat dit jullie aanzet om de hele
tekst te lezen. Bedenk dan echter dat er ook heel wat bladzijden in staan die
gewijd zijn aan aspecten van rituelen, bijgeloof, mythologie en folklore die
wij nu niet meer kunnen smaken. Je kan die geamuseerd lezen, en bedenken dat we
nu gelukkig toch dat stadium voorbij zijn; of je kan ze overslaan.
Ik althans vond dit een boeiende ervaring. Wanneer ik deze
ideeën terugvind bij een verstandig man als Cicero, nog voor het ontstaan van
het christendom, dan voel ik me gesterkt in mijn opvattingen. Alleen vraag ik
me wel af waarom wij op school van Cicero zoveel oninteressant pompeus geleuter
hebben gelezen en niet deze heerlijke passages!
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
15-07-2012
Voltaire, Satires, Les Systèmes
Systemen
Toen de machtige,
grote en Ene rechtgeaarde
In zes dagen
zijn werk had gedaan hier op aarde
En al de
hemellichamen op hun plaats had gerangeerd
Heeft hij de
mechanieken van zijn grootse machine gemaskeerd
En over de
natuur een ondoordringbare sluier gedrapeerd.
Bij een
rabbijn heb ik gelezen dat dit onzegbare Wezen
Op een dag de
geleerden bijeenriep voor zijn troon
De trotse kinderen
van het sofisme, de eindeloze criticasters
De goede
Thomas van Aquino, Scotus en Bonaventuur
Uit de
Provence zelfs een leerling van Epicuur
En meester
René die men vandaag vergeten is gewoon
De grote gek,
vervolgd door nog grotere gekken dan hij was en
Al die knappe
koppen die met hun geleerde fratsen
Het wereldbouwwerk
optrokken van het ingebeelde leven.
En waarom er
op deze aardkloot door het fatale lot
Voor elk
pond goeds honderd centenaars kwaad moet zijn.
Ik weet dat dank
zij de goede zorgen van nobele genieën
Prijzen worden
uitgeschreven door de academiën
Ik loof er
ook een uit. Wie het doel het dichtst benadert
Krijgt veel
geld en verwerft ook het heil, maar dan later.
Zo sprak
hij. Thomas stond op voor een august vertoog,
Thomas de dominicaan,
de engel van de scholastiek
Die wel honderd
redetwisters diende van repliek
Die op alles
een antwoord wist en nooit zichzelf bedroog.
Gij zijt, zo
sprak hij tot hem, de existentie en de essentie,
Eén met
attributen, zuivere act en ook substantie
Einde, begin
en midden, binnen en buiten alle tijden,
Altijd
overal aanwezig zonder ooit ergens te verbeiden.
De Eeuwige
nam na die woorden bewonderd door een lorejas
Het woord
met een glimlach en sprak: Goede moed, Thomas!
Descartes
nam diens plaats in en stommelde wat rond
Op zoek naar
een werveling die hij maar niet vond
En met zijn
voorhoofd bepoederd met subtiele materie
Zonder ooit
iets gelezen te hebben, zelfs niet het Evangelie,
Heer, zo
sprak hij tot God, deze brave man Thomas
Loopt al te
zeer met de dromerige Aristoteles in de pas.
Dit is mijn
argument en ik vind dat het onweerlegbaar is
Om te zijn
volstaat het dat het zijn mogelijk is.
Wat uw
universum aangaat, het is erg imposant
Maar ik kan
dat net zo goed, ik sta ervoor garant
Uit materie alles
maken is iets wat ook ik vermag
De
elementen, dieren, wervelingen en het licht
Als ik over de
wetten van de mechanica goed ben ingelicht.
God schonk ook
hem een meewarige glimlach.
Gassendi,
een priester uit Digne, vroom maar onzeker
Verachtte die
ongelooflijk brutale Bretoense grootspreker
En begon
tegen God over zijn kromme atomen te brallen
Hoewel die
uit de mode waren en helaas al lang vervallen
Het suprême
zijn was voor hem echter de spelbreker.
Toen kwam er
een joodje met een lange neus, bleek gelaat
Arm maar tevreden, bedachtzaam, desolaat
Subtiel van geest, op het ijle af, meer geroemd dan gelezen
Verstopt onder de mantel van Descartes, zijn meester
En stapte met gemeten schreden naar het grote Wezen.
Excuseer zei hij met nauwelijks hoorbaar gefluister
Maar ik denk, onder ons gezegd, dat u niet bestaat...
Ik heb dat
meen ik bewezen met mijn mathematiek.
Ik heb
ordinaire leerlingen en ook wat slechte kritiek;
Oordeel nu over
ons. Bij die woorden begon de aardbol te daveren
En uit afschuw
en vrees begon de Heilige Thomas achteruit te laveren
Maar de
goede en clemente God beval slechts dat men
De
ongelovige beklaagde de hersenen zou purgeren.
Nu hij zelf niet
meer om de prijs kon concurreren
Vertrok hij,
vergezeld door enkele knappe koppen.
Onze
geleerden merkten hoe God in zijn grootmoedigheid
Toegaf aan al
die verregaande stoutmoedigheid.
Ze etaleerden
al gauw wel honderd diepe inventies
En nobele staaltjes
van hun puntige pretenties.
Ze praatten,
ze disputeerden en schreeuwden allen zonodig
Zo gaat het
ook als een gastheer op het feestmaal nodigt
Vijftien of
twintig raisonneurs, acteurs, commentatoren
Spinoza staat in de belangstelling, of toch enigszins. Ook
in Vlaanderen zijn er mensen bezig met Spinoza, of willen meer weten over deze
fascinerende figuur en zijn gedachtegoed. Er is echter in Vlaanderen bij mijn
weten geen vereniging die zich daarvoor inzet. Men moet uitwijken naar de
overigens uitstekende buitenlandse websites.
Samen met enkele anderen heb ik het initiatief genomen om een
contactpunt te maken voor Spinoza in Vlaanderen, onder de vorm van een website
met die naam. Het is onze bedoeling om daar allerlei nieuws te brengen over
Spinoza in de Vlaamse context.
Sympathisanten met dit initiatief worden hierbij vriendelijk
opgeroepen om zich aan te melden op die website. Door de vermelding van hun
naam scharen ze zich achter de algemene doelstelling: Spinoza bekend maken in
Vlaanderen.
Het is niet onze bedoeling om een vereniging op te richten.
Dit initiatief is kosteloos en vrijblijvend.
We beginnen bescheiden. Samen kunnen we dan zien hoe het
verder moet. Mag ik op jouw steun rekenen? Dank en van harte welkom!