mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
18-06-2024
Erwten en kikkers
Cicero's erwt en de identiteitscrisis van een kikker
Vrijwel sinds het begin van onze beschaving, dus al ongeveer 10.000 jaar, eten wij erwten, meer bepaald de cicer arietinum. De oorsprong van deze populaire voedselplant ligt in Klein-Azië, Asia Minor, wat nu Turkije is. Ze gedijt vooral in een subtropisch klimaat met veel regenval, zoals het Middellandse Zeegebied, waar ze nu hoofdzakelijk geteeld worden. Zoals onze struikbonen wordt ze ongeveer 30 cm hoog, de peulen hebben twee of drie erwten. De Grieken noemden ze erebinthos, de Romeinen cicer, wat in het Frans eerst cice werd dan het huidige pois chiche. In het Engels ging het net zo: chiche, chickpea en in het Nederlands niet anders: kikkererwt.
'Kikker-' heeft hier dus geen eponieme functie: de erwt is niet genoemd naar de kikker, de puit, de kikvors, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij de reine-claudepruim, naar de dochter van Louis XII die de echtgenote werd van François I van Frankrijk en hem op tien jaar tijd zeven kinderen schonk; dat laatste feit heeft bij de naamgeving van de pruim allicht minder een rol gespeeld dan het feit dat de koningin zeer geliefd was om haar goedaardigheid, en ook een grote belangstelling had voor de fruitteelt.
De 'kikker' in de kikkererwt heeft dus een ernstige identiteitscrisis, een existentieel probleem: hij is helemaal geen kikker en ook geen prins maar een erwt, kikker betekent gewoon een bepaald soort erwt, de cicer arietinum.
Marcus Tullius Cicero, de klassieke advocaat en politicus, bekend van zijn redevoeringen die we in de Latijnse les moesten bestuderen, heeft zijn cognomen waarschijnlijk wel aan de erwt te danken: sommige afbeeldingen stellen hem voor met een gezwelletje op zijn neus, maar de naam Cicero of Kikeroon bestond in de gens Tullia al lang voor zijn geboorte en neusgezwelletjes zijn nu niet bepaald erfelijk. Een cicerone (zeg sisserone) is in het Engels maar ook in het Nederlands een toeristengids in musea &c. Cicero is ook de naam in drukkerswereld voor een letter met een korpsgrootte van twaalf didotpunt; dat gaat terug op een wiegedruk van Cicero's de officiis uit 1466 van Peter Schöffer uit Gernsheim, een medewerker van Gutenberg.
Kikkererwten of kekererwten of kekers eten we als groente of als vleesvervanger, je moet ze wel een nachtje laten weken. Je kan ze ook roosteren voor snacks. Falafel is een mengsel van kekers, ui en kruiden dat men vaak in een (Turks) broodje stopt. Het Fr. pois en het E. pea komen via het Lat. pisum van het Gr. pison: erwt. Onze erwt behoort tot de familie die waarschijnlijk bij de Gr. erebinthos begon en via het Lat. ervum ook tot het Spaanse garbanzo, het Du. Erbse en onze erwt geleid heeft. In het Oost-Vlaamse dialect zegt men niet 'ert' maar 'eirrewete' en dat lijkt wel erg op het Griekse erebinthos.
Om het helemaal rond te maken moeten we vermelden dat keker of kikkererwt nog een (verouderd) synoniem heeft in het Nederlands, eveneens ontleend aan het Lat. cicer (toen dat al als 'chicher' uitgesproken werd) of het Fr. chiche, en het Engelse chiche(s), namelijk 'sisser', maar dat weet Van Dale niet. En die sisser heeft dan weer niets te maken met de onschadelijke of mislukte sissers van het vuurwerk, die wegens het ontbreken van een echte knal als onomatopee of klanknabootsing ook opduiken in de uitdrukking 'op een sisser aflopen'
Een kikker is geen puit maar een erwt, een sisser is geen rotje maar dezelfde erwt, wat een snertverhaal!
P.S. Als je het niet wist: snert is erwtensoep, het is een woord uit de zeemanstaal, en blijkbaar was dat niet de lievelingsschotel van de matrozen, vandaar dat snert- een voorvoegsel is met een pejoratieve of ongunstige betekenis.
Categorie:etymologie
16-05-2024
Robot
De aanhef van het eerste hoofdstuk van het boek Genesis van de Bijbel luidt: In den beginne schiep God hemel en aarde. Op zes dagen tijd maakt hij zijn werk af. De eerste dag scheidt hij het licht van het duister in dag en nacht; op dag twee maakt hij het verschil tussen het water en de lucht; op dag drie ontstaan de zee en het land en wordt de aarde begroeid; de vierde dag maakt hij de zon en de maan en de sterren en de tijd en de seizoenen; de vijfde dag is voor de vissen in het water en de vogels in de lucht; de zesde dag is voor de levende wezens op aarde: eerst wilde en tamme dieren, dan de mens, man en vrouw, ‘naar zijn eigen beeld’. En de zevende dag was de rustdag en dat is die nog altijd.
Maar dan raakt het boek Genesis, dat is het Griekse woord voor geboorte, ontstaan, een beetje in de war. Want in hoofdstuk twee doet God zijn werk nog eens over: de wereld is plots weer nog helemaal kaal, omdat het nog niet heeft geregend; dus komt er een soort mist op en weer maakt God de mens, deze keer uit kleiaarde, en hij blaast de levensadem in zijn neus, ‘zo wordt de mens een levend wezen’. Vervolgens maakt God de tuin van Eden, met al de planten en bomen en een rivier en ook die speciale boom der kennis van goed en kwaad. En plots zegt God: het is niet goed dat de mens alleen blijft, ik zal hem een passend hulpje maken. Hij maakt eerst uit klei allerlei dieren en brengt ze naar de mens en die geeft hun wel allemaal een naam, maar hij vindt geen gepaste hulp; God doet de mens dan in slaap, neemt een van zijn ribben weg en zet er vlees voor in de plaats, en uit die rib maakt hij een vrouw en brengt haar naar de mens. En die zegt: ‘dit is eindelijk been van mijn gebeente, vlees van mijn vlees; mannin zal ze heten, omdat ze uit de man is gemaakt’.
De schepping van de mens is overal ter wereld in allerlei mythen en verhalen verteld. Heel vaak gaat het op die typische manier: er wordt een model gemaakt, naar het beeld van God, uit een of andere dode materie en die wordt dan tot leven gebracht. Het is het begin van een vast onderwerp in mythen, legenden en dus ook in de literatuur en de andere kunsten.
In de Joodse mythologie, als we dat zo mogen noemen, heb je de golem, die gemaakt is van aarde of klei en die door een rabbi kan tot leven gewekt worden om als helper te dienen; hij beschikt over grote kracht, maar spreken kan hij niet. Soms loopt het fout met een golem: hij wordt heel groot en gaat de mensen aanvallen en moet dan vernietigd worden. In de periode van de romantiek, toen de belangstelling voor het irrationele, het spookachtige en voor allerlei zogenaamd historische legenden groot was, verschijnt de legende van de golem ook in de literatuur, vanaf ongeveer 1850, met de bekende (nu, ja…) versie van Gustav Meyrinck in 1915.
Waarschijnlijk moeten we daar de verre oorsprong zoeken van het monster van Frankenstein uit het bekende boek van Mary Shelley (1797-1851), die eigenlijk Mary Godwin zou moeten heten, als dochter van William Godwin, een bekend atheïstisch filosoof, schrijver en journalist, en de even bekende schrijfster, pedagoge en feministe Mary Wolstonecraft; de dochter ging door het leven als Mary Wolstonecraft Godwin, waarschijnlijk een feministisch trekje van haar moeder. Ze groeide op in een zeer alternatieve artistieke wereld, zeker toen de jonge Percy Byssche Shelley zijn intrede deed in haar leven. Hoewel de vrije liefde het ideaal was, zowel van haar vader als van Shelley, trouwden ze uiteindelijk toch en hadden drie kinderen, van wie er slechts één in leven bleef. Shelley zelf kwam om op zee toen hij 27 was. Maar dat terzijde.
Frankenstein is niet het monster, zoals men vandaag meestal denkt. In het verhaal, dat Mary in 1817 schreef als antwoord op een uitdaging van Lord Byron, is Victor Frankenstein een dokter, een geleerde, die zijn kennis van de moderne wetenschap combineert met de oude alchemie en zo van ledematen uit lijkenhuizen een ‘mens’ samenstelt; maar het resultaat valt tegen en hij vlucht weg van zijn creatuur. Een tijd later verneemt hij dat zijn broer is vermoord door diens huishoudster. Hij begeeft zich ter plaatse, in Zwitserland, en tijdens een storm in de bergen ziet hij een glimp van zijn creatuur en hij beseft dat dat de werkelijke moordenaar is van zijn broer. Justine, de huishoudster bekent de moord onder bedreiging met excommunicatie door de dominee. Victor Frankenstein durft de ware toedracht niet bekennen en Justine wordt terechtgesteld. Tijdens een vertwijfelde tocht in de bergen ontmoet Victor nog eens het monster. Het komt tot een gesprek en zo verneemt hij hoe zijn creatuur, door hem achtergelaten, zijn weg zocht en bijleerde, onder meer hoe hij leerde spreken. Maar het is ook een verhaal van verstoting, want telkens als hij zijn afzichtelijk lichaam laat zien, vluchten de mensen verschrikt weg. Hij bekent ook dat hij Victors broer heeft vermoord en Justine de schuld liet krijgen, om zich te wreken op Victor. Om zijn eenzaamheid te verlichten, vraagt hij Victor nu hem een gezellin te maken. Victor stemt toe, maar halverwege het werk vernietigt hij wat hij heeft gemaakt bij de gedachte aan de eventuele kinderen van een dergelijk koppel en vlucht opnieuw weg. Uit wraak vermoordt het monster Victors beste vriend en ook de echtgenote van Victor, tijdens hun eerste huwelijksnacht. Victors vader sterft wanneer hij dit verneemt. Nu gaat Victor op zoek naar zijn monster met de bedoeling het te vernietigen. Hij lukt daarin niet en belandt op een ijsschots in de IJszee waar hij op het nippertje gered wordt van de dood. Hij vertelt zijn verhaal aan de kapitein van het schip en sterft dan. Het monster komt aan boord, vindt zijn dode maker en uit zijn berouw over wat hij hem heeft aangedaan. Hij springt overboord en verdwijnt.
Veel bekender dan het boek zijn de talrijke versies op het witte doek en dan zeker die met Boris Karloff als het monster, een film uit 1931. Recente remakes, parodieën en persiflages maken er wel eens een zootje van.
De ondertitel van Frankenstein is: or: The Modern Prometheus. In de vele Griekse en Romeinse verhalen rond Prometheus vinden we herhaaldelijk de scheppingsmythe terug. Ook Prometheus maakt mensen en dieren uit klei, naar het beeld van de goden, samen met zijn broer Epimetheus en Zeus blaast hen leven in. Maar als Prometheus de mensen ook de geheimen van de goden wil aanleren, zoals vuur maken en andere kennis, wordt hij door Zeus gestraft. Voor de ontwakende wetenschappers van de 18de eeuw was Prometheus het ideaal van de emancipatie van de mens. Percy Shelley schreef in 1820 een toneelstuk in verzen Prometheus Unbound.
Ook in andere klassieke mythen komen levenloze voorwerpen tot leven: Hephaistos maakt uit klei hulpjes voor in zijn smidse. Daedalos was een meester-vakman die allerlei nuttige uitvindingen deed en ze tot leven bracht met kwikzilver. Pygmalion was de beeldhouwer die verliefd werd op zijn ivoren of marmeren beeld van de nimf Galatea, dat prompt door Afrodite tot leven gewekt werd. G.B. Shaw, naast Goethe, Schiller en vele anderen, maakte er een bewerking van in een toneelstuk, dat wij vooral kennen van de musical en de verfilming van die musical: My Fair Lady, waarin professor Higgins een ordinair bloemenverkoopstertje ‘opvoedt’ tot een ‘lady’. Er is ook een knappe film: Educating Rita over dit thema.
Een parallel verhaal is dat van Pinocchio uit het gelijknamige boek van Carlo Collodi uit 1881/3, dat wij dan weer vooral kennen van de Disney-versies als stripverhaal en als heerlijke kinder- en jeugdfilm.
In haar boek laat Mary Shelley ook literaire werken rondslingeren, die door het monster gelezen worden: Coleridges bevreemdende Rhyme of the Ancient Mariner waarin een schipper een albatros doodt en daarvoor gestraft wordt met een lange reis op vreemden zeeën, en Miltons Paradise Lost, waarin Adam en Satan als twee versies van Prometheus opgevoerd worden.
Monsters en artificiële mensen zijn er natuurlijk volop in Science fiction and Fantasy, het literair genre dat ons vanuit Amerika bereikt heeft, vooral na de tweede wereldoorlog. Het is zelfs een type-verhaal geworden: de robot. De term danken we aan de Tsjechische auteur Karel Čapek (zeg Tsjapek) (1890-1938), die een vroeg robotverhaal bracht in zijn toneelstuk R.U.R. (Rossum’s Universal Robots) van 1921. In het Tsjechisch is robotnik een slaaf, robota is slafelijke arbeid.
Ontelbaar zijn de navolgingen, maar we kunnen niet om een vermelding heen van de meester, Isaac Asimov (1920-1992), die in zijn I, Robot (1950) de drie wetten van de robotica toepaste, die hij al in kortverhalen in de jaren ‘40 formuleerde:
A robot may not injure a human being or, through inaction, allow a human being to come to harm.
A robot must obey orders given it by human beings except where such orders would conflict with the First Law.
A robot must protect its own existence as long as such protection does not conflict with the First or Second Law.
Later heeft Asimov daaraan de Zeroth Law toegevoegd: A robot may not harm humanity, or, by inaction, allow humanity to come to harm.
De vraag is natuurlijk hoe de robots kunnen weten wanneer ze in overtreding zijn, een vraag die uiteraard ook voor de mens geldt. Asimov heeft het thema in talloze verhalen op ingenieuze wijze uitgewerkt en uitgediept.
Men vindt vaak ook de term cyborg terug voor dergelijke artificiële ‘mensen’, zoals die uit de bekende Terminator-serie. Het is een samenvoeging van cyber(netisch) en org(anisme); cyber gaat terug op het Grieks kubernaõ: sturen, zoals een wagen of een schip. Al in 1834 verscheen het woord cybernétique in de Franse taal voor ‘de kunst van het besturen’, maar pas honderd jaar later kreeg het de betekenis, eerst in het Engels en later ook in andere talen, van: het sturen van machines. Nu vindt men het woord in vele combinaties: cyberspace, cybercafé. Het Latijn heeft het verwante gubernare, dat in vrijwel alle moderne talen sporen heeft nagelaten: gouverneur, government, gouvernante. Andere termen zijn androïde, kloon, automaat of automaton.
Vandaag zijn we heel dicht bij de realisatie van wat de mens in de vroegste mythen heeft proberen uitdrukken of in zijn fantasieën in legenden of literatuur heeft neergelegd. Wij hebben de materie op een ongelooflijke manier aan ons onderworpen, zodanig zelfs dat hier en daar de grens nog moeilijk te trekken is van wat louter materie is, en wat al bezield. Daarbij rijzen belangrijke vragen, of zouden moeten rijzen, bijvoorbeeld rond het gebruik van kunstmatig bevruchte menselijke eicellen en stamcellen en ook bij het proces van het klonen. Met AI wordt een belangrijke volgende stap gezet. En in mijn tuin rijdt een robot-grasmaaier rond, ik heb hem Asimow genoemd, heb je hem?
Het is al bij al toch een zeer vreemde zaak dat de mens zoveel aandacht besteedt aan het thema van het creëren van artificiële mensen of het artificieel creëren van mensen, terwijl de menselijke voortplanting zo’n wonderbaarlijk maar in feite vanzelfsprekend, simpel en natuurlijk proces is.
De mens is blijkbaar nog steeds opzoek naar de geschikte hulp uit het eerste hoofdstuk van Genesis.
Categorie:etymologie
05-05-2024
Het kan me niet schelen!
Het kan me niet schelen! Hoe vaak hebben we dat als kind niet gezegd als uitdagend antwoord op een verwijt van een van onze ouders of opvoeders? Als je zo voortdoet, dan zal het slecht aflopen met jou! Antwoord: het kan me niet schelen! Ook later in het leven hebben we weleens op die manier alle argumenten genegeerd: het kan me niet schelen! In mijn Oost-Vlaams dialect klonk dat duidelijk als ‘schillen’ en dat heeft ervoor gezorgd dat ik tot op vandaag telkens aarzel of het nu schelen of schillen is.
Een schil is de buitenste laag van iets, zoals een aardappelschil. In ons Eeklo’s dialect was dat evenwel een schel, een schelle. Een schel is, althans gewestelijk, ook iets dat we afsnijden van iets, een schelletje kaas of ham, een plakje kaas of ham dus (of voor ons Vlamingen: hesp; Van Dale noemt hesp echter Belgisch-Nederlands, de schurk; als dat zo zou zijn, dan was Vlaanderen allicht ook ‘Nederlands België’ en dat is het pertinent niet. Waarom van de Vlaamse taal, die we al eeuwen spreken, het stupide Belgisch-Nederlands maken? Ach…)
Dunne sneetjes afsnijden van iets zou dan normaal ‘schellen’ moeten zijn, maar dat is het niet, ‘schellen’ heeft die betekenis niet in het AN, terwijl ‘schellen’ in het Vlaamse dialect eigenlijk schillen is: wij zeggen ‘een appel schellen’, in Nederland is het ‘schillen’, de schil verwijderen.
Laten we het nog wat ingewikkelder maken. In de uitdrukking het kan me niet schelen, mogen we volgens Van Dale ‘schillen’ gebruiken als een gewestelijk synoniem van ‘schelen’. We mogen dus ook (gewestelijk) zeggen: het kan me niet schillen! Geen wonder dat ik nooit wist of het nu schillen of schellen was. Schellen, schillen, schel, schil, waar komt ons woord vandaan? Zoek het maar niet bij Van Dale, die heeft zichzelf in een eindeloze lus gewerkt: bij schil verwijst ie naar schel en bij schel naar… schil, juist. We zullen het dus zelf moeten vinden.
Een eerste spoor vinden we bij ‘schelp’ (volgens Van Dale verwant aan schel en schil) en het Engelse shell, dat zowel schelp, (eier)schaal als schil betekent. Ze gaan beide terug op een Germaans woord dat ongeveer skaljo moet geweest zijn en dat sloeg op alles wat je kon splijten of splitsen. Een schelp voorzeker, die kan je openbreken, de twee helften splitsen om het vlees eruit te halen. Een schild ook, dat was aanvankelijk een dun stuk hout dat men van een boom afsplitste of spleet. In het Grieks is skallein trouwens ‘een boom omhakken’ en skhidzein is ons scheiden. In het Latijn hebben we daarvoor scindere, wat in het Frans tot scinder leidde, denk aan roemruchte scission van de Leuvense universiteit in de jaren zestig van de vorige eeuw en de nog veel ophefmakender splitsing/scission die België hopelijk ooit te wachten staat. In het Engels is er to shed, gezegd van dieren die hun haren of pluimen verliezen of afscheiden.
In verscheidene talen is skalja een dakpan, ook een soort schild; of een van de twee helften van een schelp, of een lei, een schil leisteen. De buitenste laag van een vrucht is de schil, een soort van schelp om de vrucht heen. Als je iets splitst of splijt, dan heb je twee ‘verschillende’ stukken, zoals bij een schelp. Wat die twee stukken onderscheidt, is dan het (ver)schil; ‘scheel’ betekende vroeger verschil of geschil, maar is nu verouderd in die betekenis. ‘Het scheelt niet veel’ betekent: er is niet veel verschil; ‘het scheelde weinig, he scheelde geen haar of…’: bijna was het zo dat…. ‘Dat scheelt niet veel’: het verschil is niet groot. Dat scheelt een slok op een borrel: dat maakt een groot verschil. Een verwante betekenis vinden we in ‘wat scheelt je?’ Wat mankeert je? Dat wijst op een verschil met de gewone, normale toestand. Dat is ook zo in ‘het scheelt veel’ bij het meten: er ontbreekt nog een heel stuk.
Als we dan teruggaan naar ons oorspronkelijke ‘het kan me niet schelen’, dan kunnen we dat nog altijd afleiden van het concept splitsen en van ‘verschil’: het maakt geen verschil voor mij, het is me gelijk. In het dialect zeggen we ook ‘het kan me niet verschelen/verschillen’.
Er is echter ook een andere piste (van het Italiaans pista, een spoor, een afdruk van de voeten; pistare was slaan, kloppen, bijvoorbeeld steenslag; maar ook vertrappelen, verbrijzelen, kapot stampen; (voet)sporen maken op termijn een weg, een pad en vandaar onze piste in beide betekenissen van spoor en weg).
Daarvoor moeten we naar het Frans, naar een zogenaamd defectief werkwoord, dat is er een dat een beetje defect is, dat niet alle vormen (meer) heeft. Het is ook een onpersoonlijk werkwoord: het heeft nooit een persoon als onderwerp, maar ‘het’, zoals in ‘het regent’. Dat vreemde werkwoord is chaloir, al bestaat die infinitiefvorm niet echt. Het is een heel oud woord, vandaar dat er maar enkele fossiele vormen van overgebleven zijn, als getuigenheuvels na eeuwen erosie. Dat werkwoord klink niet alleen als ‘schellen’, maar laat het nou ook precies dezelfde betekenis hebben als ons schelen/schellen! Il ne me chaut, il ne me chaut guère que…: het maakt me niet uit, het maakt voor mij geen verschil, het kan me niet schelen dat… Point ne m’en chaut: het kan me helemaal niets schelen. Peu me chaut, peu m’en chaut, il me chaut peu que… Er is ook nog de combinatie met ‘non-’: dat geeft le nonchaloir, een synoniem van een Frans woord dat ook wij gebruiken: nonchalance. Ook dat drukt precies het gevoel uit van: het kan me niet schelen, ik maal er niet om. Het leuke is dat de vroegste vorm van chaut in het Frans zoiets was als chielt, met de betekenis: il importe que, het heeft belang, het scheelt wel. Dat lijkt naar vorm en inhoud zo mooi op ons ‘scheelt/schilt’ dat het bijna te mooi is om waar te zijn. Want de etymologie van chaloir is, volgens vele bronnen, vreemd genoeg het Latijnse werkwoord calere, warm zijn, of figuurlijk: warmlopen voor iets. Il ne me chaut zou je dus moeten vertalen als: ik loop niet warm voor… Nonchalant is dan iemand die niet warmloopt voor iets, het laat hem koud. Het komt mij echter voor dat die Franse etymologie zich misschien iets te veel laat (mis)leiden door de figuurlijke betekenis (warm lopen) en de nu nog bestaande fossiele resten met a-klank (chaloir, dat eigenlijk een theoretische reconstructie is op basis van het echt bestaande chaut) en te weinig aandacht besteedt aan de vroegste vorm (chielt), die duidelijk bij de Germaanse oorsprong aanleunt en die in het Frans perfect verder kan geëvolueerd zijn naar chaut zonder ook maar enige nood aan het Latijnse calere. Ik zie ook niet in hoe anderzijds die oude vorm chielt rechtstreeks van calere zou kunnen komen. Wie zal het zeggen?
Hoe dan ook, het is nu duidelijk dat het ons allemaal niet kan schelen, in het AN, of schillen in onze Vlaamse gewestelijke variant. Dat het een even gewestelijk schelletje kaas is en dat je altijd moet opletten voor nonchalante mensen die zomaar hun bananenschillen laten rondslingeren.
Categorie:etymologie
07-02-2024
Sindh
Sinds vele jaren beluister ik met bijzonder veel genoegen oosterse muziek. Vroeger moest ik me behelpen met wat er een zeldzame keer op de radio te horen was, of tot een even sporadisch opduikende cd. Sinds ik aangesloten ben op de streamingdienst Qobuz kan ik moeiteloos voor een of ander genre kiezen, en daar desgewenst een hele dag naar luisteren. Een hele tijd geleden hoorde en zag ik op Mezzo, toen een muziekzender op tv, een bevreemdende, obstinate muziek en bij nader toezien bleek die te komen uit Sindh, een provincie van Pakistan. Dat deed me terugdenken aan een van de vele anekdotes die een bevriend professor in de theologie, nu ook al zaliger, me daarover ooit smakelijk vertelde.
In de periode dat bijna heel het Indisch subcontinent door de Britten ingepalmd was, werd Sir Charles Napier als commandant van het Indisch leger naar de opstandige Sindh-provinvie gestuurd. In 1842 versloeg hij de rebellen, of zullen we vrijheidsstrijders zeggen? Opdracht vervuld, maar hij kon het daarbij niet laten en bracht de hele provincie meteen onder Brits gezag, hoewel men hem dat zeer uitdrukkelijk had verboden: hij mocht alleen de opstandige elementen uitschakelen en moest dan terugkeren naar zijn basis. Napier was echter een eigenzinnig en trots man en ook niet de meest zachtaardige. Hij deed wat hij dacht te moeten doen en stuurde na zijn overwinning een telegram naar de opperbevelhebber. Het bestond uit één woord: peccavi.
Voor de schaarse Latinisten onder ons geldt dan: sapienti sat, maar voor de anderen toch een beetje uitleg. De vertaling van peccavi is: ik heb gezondigd. In het Engels is dat: I have sinned. Heb je hem? In één woord kondigde hij zijn overwinning aan en ook de annexatie van Sindh, en tevens bekende hij dat hij gehandeld had tegen zijn bevelen in. Mooi, toch!
Napier was daarmee niet aan zijn proefstuk. In India was er een gebruik dat weduwen mee op de brandstapel van hun overleden echtgenoot gingen, levend, wel te verstaan; het gebruik noemde men sati, de Britten maakten er suttee van. Op een dag kwamen geestelijke en wereldlijke - en mannelijke, meer dan waarschijnlijk - vooraanstaanden hem spreken over het verbod dat de Britten hadden ingesteld tegen dat onmenselijke gebruik. Zij wezen hem erop dat het voor hen een eeuwenoude traditie was dat de weduwen zo hun liefde voor hun echtgenoot en hun verdriet demonstreerden. Sir Charles antwoordde hun als volgt: Uitstekend. Jullie hebben een gewoonte om vrouwen levend te verbranden op een brandstapel. Jullie doen maar. Wij hebben echter een gewoonte om mannen die vrouwen vermoorden een strop om de nek te binden en op te hangen aan de galg. Dus zullen wij naast jullie brandstapels galgen bouwen en dan kunnen wij elk onze gewoonten respecteren.
In New Zealand heeft men een stad naar hem genoemd. Op Trafalgar Square in Londen staat zijn standbeeld, wat minder prominent dan Nelson, maar toch: een held van het Imperium.
De wegen van de multiculturele samenleving leiden soms over vreemde paden.
Categorie:etymologie
20-07-2019
Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
WAT ZIJN DE ‘GNOSSIENNES’ VAN SATIE ?
Paul Claes
‘Le temps “gnossien”, c’est le temps immobile, stoppé dans l’ ostinato d’une choréographie et d’un rythme exclusifs de tout développement. La gaucherie et la raideur “gnossiennes”, apparentées en cela au primitivisme archaïsant du Sacre.’
Vladimir Jankélévitch, La musique et les heures, Paris: Seuil 1988.
De Franse componist Erik Satie schreef omstreeks 1890 een aantal korte muziekstukjes voor piano die hij de titel Gnossiennes gaf. De betekenis van de naam is omstreden. Sommige commentatoren denken dat het woord een neologisme is en verbinden het, zonder de dubbele s uit te leggen, met ‘gnosis’ (esoterische leer).
Maar de term ‘gnossien’ staat wel degelijk in Franse woordenboeken uit de negentiende eeuw (bijvoorbeeld de Dictionnaire de l’Académie française, 1845, en Bescherelle, Nouveau dictionnaire national, 1887). Het adjectief is afgeleid van het Latijn ‘Gnossius’, dat als variant van ‘Cnossius’ onder meer voorkomt in manuscripten van Catullus (Carmina, 64.172), Horatius (Oden 1.15.17) en Vergilius (Aeneis, 3. 115). De betekenis is: ‘Knossisch’ (van Knossos, de stad op Kreta) en bij uitbreiding ‘Kretenzisch’.
Buiten context kan ‘Gnossiennes’ betekenen: ‘vrouwen of meisjes van Knossos’. Maar het lijkt beter de titel in verband te brengen met Satie-titels als Gymnopédies, Sarabandes, Danses gothiques en Danse cuirrassée, die allemaal betrekking hebben op min of meer primitieve dansen. In dat geval is ‘Gnossiennes’ een afkorting van ‘Danses Gnossiennes’ (Knossische dansen).
Die hypothese wordt bevestigd door de Grand dictionnaire universeldu XIXe siècle van Pierre Larousse (1867), die onder het lemma ‘chœur’ de oorsprong van het Griekse koor situeert op Kreta. De Atheense held Theseus zou nadat hij de Minotaurus in het labyrint van Knossos had gedood een ‘danse gnossienne’ hebben uitgevonden. De Griekse veelschrijver Plutarchus beschrijft het ontstaan van deze reidans (geranos) in zijn biografie van Theseus (21).
De Knossische reidans vinden we terug in de bekende beschrijving van het schild van Achilleus in Homeros’ Ilias. Leconte de Lisle (1866) vertaalt verzen XVIII, 590-594 als volgt: ‘Puis, l’illustre Boiteux des deux pieds représenta un chœur de danses, semblable à celui que, dans la grande Gnôssos, Daidalos fit autrefois pour Ariadnè aux beaux cheveux ; et les adolescents et les belles vierges dansaient avec ardeur en se tenant par la main’. De vertaler geeft het Griekse Knossos pseudo-archaïserend weer als Gnôssos.
Ook de Griekse tragicus Sophocles spreekt in een koorlied van zijn Ajax (v. 698) over de dansen van Knossos. In een Franse schooluitgave van de tragedie (Sophocle, Ajax, expliqué et annoté par M. Benloew et traduit par Bellaguet, Paris: Hachette 1845) worden de woorden Knossi’ orchèmat’ autodaè vertaald als: ‘les danses naïves de Gnosse’. Besluit: de titel Gnossiennes connoteert bij Satie primitivisme.
Categorie:etymologie
19-01-2017
De rode draad
Zeven jaar geleden schreef ik hier over de ‘rode draad’, volg deze link om die tekst nog eens te lezen, klik hier: rode draad. Ik moest toen vaststellen dat de oorsprong van onze uitdrukking me ontging. Toen ik recentelijk om redenen die ik nu even terzijde laat veel in de Bijbel aan het lezen was, stuitte ik tot tweemaal toe op onze rode draad.
De eerste vindplaats is Genesis 38, het merkwaardige verhaal van Juda, een van de zonen van Jakob ‒ en dus een broer van de beter bekende Jozef ‒ en Tamar, zijn schoondochter.
De eerste man van Tamar, Er genaamd, de oudste zoon van Juda, vindt geen genade in de ogen van God en sterft. Zoals de Joodse wet voorziet, trouwt Onan, de broer van Er, met zijn schoonzus, een zogenaamd zwager- of leviraatshuwelijk. Dat bestaat erin dat de broer van de overleden echtgenoot bij zijn schoonzus een kind verwekt, dat dan beschouwd wordt als een kind van de overleden echtgenoot. Op die manier wordt de erfenis van de overledene veilig gesteld, en zo ook de rechten van de moeder van dat kind. Als zij kinderloos zou blijven, vervallen al haar rechten en gaat de erfenis naar de broer van haar man die de volgende is in de erfopvolging.
Die Onan was echter een sluwe kerel: hij had wel gemeenschap met Tamar, maar hij zorgde ervoor dat hij niet in haar klaar kwam, maar ‘liet zijn zaad op de grond verloren gaan’. (Vandaar trouwens de eufemistische en pseudowetenschappelijke naam voor coïtus interruptus en voor masturbatie.) Op die manier zou hij immers de wettige erfgenaam worden van zijn vader. God strafte hem daarvoor, en hij stierf. Juda was daardoor zeer verontrust: zijn beide zonen waren gestorven nadat ze met Tamar gehuwd waren. Daarom stuurde hij haar weg, met de belofte dat hij haar zou terughalen wanneer de volgende zoon, Sela, de huwbare leeftijd zou bereikt hebben. Maar Juda hield zich niet aan zijn woord. Hij was bevreesd dat hij ook die zoon zou verliezen wanneer die met Tamar trouwde, en dus liet hij de jaren voorbijgaan tot Sela volwassen was, maar liet Tamar niet terugkomen.
Die Tamar had dat natuurlijk door, en toen ze vernam dat Juda, die ondertussen weduwnaar geworden was, in haar buurt was, kleedde zij zich verleidelijk aan, parfumeerde zich en ging gesluierd langs de kant van de weg zitten waar Juda voorbijkwam. Die veronderstelde dat zij een publieke vrouw was en onderhandelde met haar over de prijs voor haar gunsten. Ze vroeg een bokje, wel wetend dat hij op reis was en geen bokje bij zich had. Juda beloofde haar een bokje na te zenden, maar ze vroeg een onderpand: zijn zegel, zijn gordel en zijn staf. Zo geschiedde. Toen Juda thuiskwam, liet hij een vriend op zoek gaan naar de publieke vrouw om het bokje te bezorgen en het onderpand terug te krijgen, maar Tamar kleedde zich weer als weduwe, en de ‘publieke vrouw’ werd niet gevonden. Toen Juda dat vernam, haalde hij de schouders op en besliste de zaak zo te laten: hij had moeite gedaan om zijn schuld in te lossen, en verder aandringen zou hem danig in verlegenheid brengen: ook toen liepen mannen niet te koop met hun betaalde bezoeken aan publieke vrouwen.
Juda had echter niet zoals zijn zoon Onan gehandeld, en Tamar was zwanger, zoals ze bedoeld had. Aangezien ze ongehuwd was, was dat echter het gevolg van ontucht, en dat werd aan haar schoonvader, die nog steeds voor haar verantwoordelijk was, gemeld. Zijn conclusie was snel en drastisch: hij beval dat men de voorziene straf zou uitvoeren, namelijk de dood door verbranding. Toen men haar wegbracht, haalde ze echter het onderpand te voorschijn en beweerde dat de man die haar zwanger gemaakt had haar zo betaald had voor haar gunsten. Juda herkende onmiddellijk zijn zegel, gordel en staf, en besefte wat er gebeurd was. Hij moest toegeven dat hij Tamar oneerlijk behandeld had door Sela geen leviraatshuwelijk met haar te laten sluiten. Nu hij haar echter zelf zwanger gemaakt had, hoede dat niet meer: de erfopvolging was verzekerd en haar situatie eveneens.
Toen haar tijd gekomen was, bleek ze tweelingen te dragen. In dat geval is de eerstgeborene de wettige erfgenaam, en het is belangrijk dat er daarbij geen vergissingen gebeuren. Het eerste kind kwam tevoorschijn door zijn hand naar buiten te steken, en de vroedvrouw bond alvast een rode draad om zijn pols, om zo de eerstgeborene aan te duiden. Maar het kind trok zijn handje terug, en vervolgens kwam het broertje als eerste naar buiten. Het verhaal vermeldt niet wie als eerstgeborene beschouwd werd, maar wellicht was dat niet Zerach met de rode draad, maar Peres, die als eerste helemaal tevoorschijn gekomen was. In de genealogie van Jezus wordt hij vermeld als de zoon van Tamar (Mat. 1:1-3). De Bijbel vermeldt nog dat Juda verder geen betrekkingen meer had met haar (v. 26), maar de Joodse traditie spreekt dat tegen.
Wat daar verder ook van zij, hier hebben we ons eerste spoor van een rode draad, als een praktisch hulpmiddel van vroedvrouwen om kinderen een herkenningsteken te geven. Het is een heel oud getuigenis, uit het eerste boek van de Bijbel, en het is vreemd dat die etymologie niet bekend is.
Er is immers nog een tweede vindplaats, namelijk het boek Jozua, hoofdstuk 2, het bekende verhaal van de inname van Jericho, een eerste stap in de verovering van Kanaän door de Joden. Jozua is Mozes opgevolgd en stuurt twee verkenners uit naar Jericho. Die overnachten bij Rachab, een publieke vrouw die een huis had dat in de stadwallen gebouwd was. Wanneer de spionnen verraden worden, laat Rachab hen ontsnappen door haar raam in de stadmuur en brengt de achtervolgers op een dwaalspoor. Ze doet dat om zo de Joden aan zich te verplichten. Blijkbaar was men ervan overtuigd dat die de streek zouden veroveren, en door hen te helpen wou ze zichzelf in veiligheid brengen. De spionnen beloven haar inderdaad dat ze haar en haar ouders, broers en zussen zullen sparen: ze moet uit het raam waarlangs ze ontsnapt zijn een rood touw hangen, zodat men weet dat zij daar woont, en al de bewoners zullen gespaard worden. En zo geschiedde, zoals beschreven wordt in hoofdstuk 6:22-23.
Ook hier dient de rode draad als een herkenningsmiddel. Het is dus waarschijnlijk dat onze uitdrukking teruggaat op deze beide Bijbelplaatsen en op een gebruik bij de Joden van het Oude Testament.
Veel later is bij sommige Joden het gebruik ontstaan om een rode draad zeven maal om de linkerpols te wikkelen als een soort van amulet, een bescherming tegen het ‘kwade oog’. Dat is echter ook in de Joodse traditie een kwalijk bijgeloof, zonder enige Bijbelse grondslag, waarschijnlijk afkomstig uit kabbalistische middens.
Als men de rode draad vindt, weet men dat men de juiste persoon heeft gevonden, of op de juiste plaats is gekomen. Als men in een verhaal de rode draad vindt, ontdekt men de ware betekenis of de verborgen constante. Soms duurt het zeven Bijbelse jaren voor men de rode draad vindt van de rode draad.
Categorie:etymologie Tags:etymologie, Bijbel
20-01-2016
virtueel
Vandaag de dag is zowat alles virtueel, zelfs de werkelijkheid: niet wat wij om ons heen waarnemen is onze leefwereld, maar de virtuele realiteit die ons aangereikt of opgedrongen wordt door de media. Wij nemen dan wel aan dat die beelden de werkelijkheid voorstellen zoals ze is, maar in feite hebben we daar geen zicht op: de informatie is gemanipuleerd, vervormd; dat gebeurt vaak bewust, maar eveneens onbewust. De berichtgeving gebeurt altijd via tussenpersonen en die hebben onvermijdelijk een invloed op de boodschap, zelfs als zij objectiviteit nastreven.
De oorsprong van ons woord ‘virtueel’ met de betekenis die het nu heeft, is vrij complex. Niet dat het moeilijk zou zijn de etymologische wortels ervan te achterhalen, die springen immers in het oog. In het Latijn hebben we vis (kracht, sterkte, macht, vermogen) en vir (man) en virtus (kracht, daadkracht, krachtdadigheid, dapperheid, manmoedigheid, [morele] voortreffelijkheid, uitmuntendheid). Maar hoe komen we van die duidelijke betekenis van die stam tot de toch wel bijzondere actuele betekenis van virtueel, namelijk iets dat er niet echt is, maar slechts potentieel (in plaats van actueel), of schijnbaar (in plaats van reëel), of via de media (in plaats van concreet of daadwerkelijk) aanwezig? In de late Middeleeuwen maakten filosofen en theologen al een onderscheid tussen de actuele en de virtuele (virtualis) kracht van iets; de actuele kracht is dan de kracht die iets ontplooit, terwijl de virtuele kracht de volledige kracht is waarover iets van nature beschikt, dus ook de niet-aangewende en de onvermoede krachten die iets heeft. Een mens kan vrij snel lopen, en de ene al sneller dan de andere. Wij hebben echter maar zelden de behoefte om zo snel te lopen als we kunnen, we verplaatsen ons meestal vrij langzaam, of toch trager dan we kunnen. Mits lang en ingespannen te oefenen, kunnen we onze maximumsnelheid nog serieus opdrijven. Die hoogste snelheid waartoe wij in staat zouden zijn onder de beste omstandigheden is dan onze virtuele maximale snelheid, terwijl onze actuele hoogste snelheid heel wat lager zal liggen. Men kan van ongeveer alles zeggen dat er actuele kenmerken zijn die we nu waarnemen, maar tevens virtuele eigenschappen die nog niet gerealiseerd zijn en misschien ook nooit zullen gerealiseerd worden. Wie weet waartoe individuen in staat zijn? Voor die betekenis deden die filosofen een beroep op het woord virtualis en dat is volkomen terecht: het gaat immers over de virtus, de mogelijkheden, de vermogens, de kracht die iets of iemand in zich heeft, ook al is die niet gerealiseerd. We zien onmiddellijk dat die betekenis van virtueel voor ‘ongerealiseerde mogelijkheden’ heel handzaam is als een synoniem voor ‘potentieel’ en zelfs ‘voorwaardelijk’: men kan immers van heel wat zaken de virtuele mogelijkheden aanwijzen of vermoeden, en die zijn daarin dan virtueel aanwezig. Een tweede betekenis volgt dan als vanzelfsprekend, namelijk virtueel in de zin van dat wat (nog) niet echt bestaat, dat slechts vermoed wordt, of geëxtrapoleerd, dat dus louter denkbeeldig is. Onze hedendaagse technologie heeft het mogelijk gemaakt denkbeeldige werkelijkheid op een verbluffende manier uiterst realistisch voor te stellen, denken we maar aan de spectaculair ‘echt’ lijkende games en films. Ook dat noemen we virtuele werkelijkheid. We gaan daarin steeds verder, door ons lichaam via allerlei hulpmiddelen te integreren in die virtuele werkelijkheid, alsof wij zelf deel uitmaken van die vreemde werelden. De Matrix, zeg maar. Een andere mogelijkheid is de technologische voorstelling van de werkelijkheid zoals ze is. Dat doen wij voortdurend op alle mogelijke manieren: we lezen de temperatuur af op een apparaat en stellen de werkelijkheid grafisch voor, we drukken ze beeldend uit, of in cijfers, of met woorden. De media doen dat eveneens, zij stellen de wereld om ons heen aanwezig alsof we erbij zijn, zodat we vergeten dat het om een virtuele voorstelling gaat, geen reële aanwezigheid. Daarin schuilt een reëel gevaar. Wij kunnen ons verliezen in de virtuele werkelijkheid en geen oog meer hebben voor de wereld zoals wij die zelf kunnen ervaren of zoals we die kunnen kennen door erover na te denken en verschillende en tegenstrijdige virtuele werkelijkheden die de media aanreiken met elkaar te vergelijken. Zo zien we hoe we van een van de oudste woorden, namelijk dat voor (mannelijke) kracht, zoals het Latijnse virtus via de arcane middeleeuwse filosofie komen tot een modern woord, virtueel, dat een van de meest vergevorderde en complexe mogelijkheden van onze technologische beschaving aanduidt. Het is merkwaardig dat de betekenis daarbij verschoven is van datgene wat onze werkelijke daadkracht en onze hoogste vermogen uitmaakt en onze hoogste morele voortreffelijkheid, naar de irreële, ontastbare, onbestaande, maar zo verbluffende en verleidelijke virtuele werkelijkheid van onze hoogtechnologische maatschappij.
Categorie:etymologie Tags:samenleving
22-12-2015
Averij - gehavend - average
Averij
Je hebt van die woorden die je ooit zijn aangewaaid en die tot je vaste woordenschat zijn gaan behoren, althans passief: je weet wat ze betekenen en je begrijpt ze in hun context, maar je gebruikt ze zelf niet vaak, omdat daartoe weinig gelegenheid is. Averij is zo’n woord. Ik moet het voor het eerst tegengekomen zijn in een of ander verhaal over de scheepvaart, want het betekent ‘zeeschade’, de schade opgelopen aan een schip of aan de cargo (of carga), de scheepslading of -vracht.
Maar waar komt ‘averij’ vandaan? Blijkbaar van het Arabisch, en dat is niet verwonderlijk, gezien de belangrijke rol die de Arabisch sprekende volkeren gespeeld hebben in de scheepsvaart in en vanuit de Middellandse Zee. Awariyh of awariya is een afleiding van awar, beschadiging, vlek, gebrek en de werkwoordvorm ara, een oog uitsteken, stukmaken.
De zeevaart was en is een hachelijke onderneming, maar dat was zeker het geval in de vroegste tijden, toen de schepen maar nauwelijks bestand waren tegen de vele gevaren op zee. Talloze vaartuigen zijn met man en muis en met de hele lading vergaan. Er is wellicht geen enkel schip dat ooit helemaal ongehavend een reis heeft overleefd: er was altijd wel ergens schade, aan het schip zelf of aan de lading. Scheepvaart was een economische onderneming: men vervoerde goederen om ze te verkopen of omdat ze al verkocht waren en aan de koper moesten afgeleverd worden. Dat vervoer hield een belangrijk risico in: het verlies van de goederen, maar ook van het vaartuig en van de bemanning. Dat risico was mede bepalend voor de prijs voor het transport, maar het was niet vanzelfsprekend om dat op lange termijn te berekenen en dan als een factor toe te voegen aan elke overeenkomst. Als een reis voorspoedig verliep, was het moeilijk om toch een extra kost aan te rekenen voor het gevaar of voor de onkosten die men had op andere reizen.
Om het risico te verminderen, zocht men naar middelen om het te spreiden. Een schip bouwen is een complexe en dure onderneming, die zelden door één persoon kon bekostigd worden. Een lading vergt eveneens grote investeringen, en de gage van de bemanning vertegenwoordigt een belangrijke uitgave. Vandaar dat scheepvaart bijna steeds een gezamenlijke onderneming was en blijft. Er zijn investeerders die er hun geld in steken en die een deel van de winst opstrijken nadat alle kosten en onkosten verrekend zijn. En zo wordt ook de schade aan het schip en aan de lading aangerekend aan de investeerders, volgens een afgesproken verdeelsleutel, bijvoorbeeld naargelang de inleg, of gewoon gelijk verdeeld over alle betrokkenen. Een andere manier is het verzekeren van de goederen en het schip voor een bepaald bedrag, waarvoor men dan een premie betaalt aan een verzekeringsmaatschappij of aan een aantal individuen. Als er geen averij is, innen die de verzekeringspremie; anders betalen ze de gewaarborgde verzekerde som.
Averij was dus een belangrijk begrip in de scheepvaart en de internationale handel, en het woord heeft zijn weg gevonden in alle zeevarende en handeldrijvende mogendheden: de Italiaanse stadsstaten (avaria), het Spaanse rijk en Portugal, de Nederlanden, Frankrijk (avarie), Engeland (average), Duistland (havarie) en Scandinavië (haveri, havari).
In het Nederlands is er de variant ‘haverij’, wellicht onder invloed van ‘haven’ en ‘havenen’. Dat laatste woord heeft een heel eigen oorsprong en geschiedenis. Aanvankelijk (in het Middelnederlands) betekende het met zorg behandelen, voorzien van; het was afgeleid van de gemeenschappelijke wortel ‘hab’ die we terugvinden in ‘hebben’ en ‘have’ (dat laatste woord zowel in het Nederlands als het Engels). Later verdween de positieve betekenis en bleef enkel het neutrale ‘behandelen’ over. Dat kon dan ook ‘slecht behandelen’ worden en precies die betekenis is dan veralgemeend, tot we vandaag nog enkel ‘gehavend’ overhouden: beschadigd. En dat is wat averij is: beschadiging aan schip of lading. Haverij en gehavend hebben dus een totaal andere etymologie, ondanks hun identieke betekenis. Het kan soms vreemd gaan in de taal.
Het Engelse woord average heeft naast ‘averij’ een tweede, algemeen gangbare betekenis gekregen. Vanuit het principe van de gelijkmatige verdeling van de kosten van de averij over de personen of instellingen die zich daarvoor borg gesteld hadden, of over de investeerders, ontstond het begrip ‘gemiddeld(e)’. Een average is een gemiddelde. The average person is de man in de straat, Jan met de pet.
Wij zijn allen min of meer gehavend, we hebben allemaal wel wat averij opgelopen. Sommige wat meer, andere minder, maar gemiddeld is de average vrij hoog.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
11-02-2014
karabiner, musketon, volant en ruflettelint
Het is lang geleden, maar vandaag gaan we nog eens op verkenning in het woordenboek en in onze geschiedenis. Aanleiding is een vraag die Deepak, onze zoon, me stelde. Hij is sinds zijn peutertijd gehandicapt aan beide benen (polio) en speelt sinds jaren rolstoelbasketbal. Om zich stevig in te snoeren in zijn rolstoel – het gaat er vrij hevig aan toe in die sport – zoekt hij voortdurend naar geschikte riemen en sluitingen. Onlangs dacht hij het gevonden te hebben: een seat belt, een veiligheidsgordel zoals in een vliegtuig of de autogordel. Maar hoe die dan vastmaken aan het frame van de rolstoel? Ik dacht meteen aan een… tja, hoe heet dat ook weer? Een metalen haak die bergbeklimmers gebruiken om hun touwen vast te maken aan ringen en andere touwen. Google leverde snel een antwoord: een karabijnhaak!
Maar waar komt dat woord vandaan? Laten we vertrekken van de karabijn. We hebben dat woord van het Frans: carabin, maar dan wordt het ietwat ingewikkeld. Het was destijds de benaming van een soldaat van de cavalerie die gewapend was met een geweer met een korte loop; een lange loop laat toe om verder en juister te schieten, maar is erg onhandig voor een ruiter en nutteloos op korte afstand. Maar waarom carabin? Het is eigenlijk een ironische overdrachtelijke betekenis, afgeleid van scarrabin, in de Middeleeuwen de naam die men gaf aan personen die gelast waren met het begraven van de lijken van pestlijders; en die benaming is dan weer afgeleid van het Latijnse scarabaeus, de scarabee, de mestkever; in het Grieks is dat karabos, een gehoornde kever of een kreeft; wellicht van kara, kop. Omdat een troep carabins een ware slachting kon aanrichten onder de vijand, kregen zij dus de naam van de middeleeuwse doodgravers. Het wapen van een carabin is dan een carabine, of een karabijn.
Het bijzondere aan een karabijnhaak is een ingebouwde scharnier, meestal met een veer en vaak met een beveiliging, die een snelle en toch veilige bevestiging toelaat; zo konden de carabins hun karabijn met één klik aan hun zadel vastmaken. Een ander woord voor karabijnhaak is karabiner, dat we van het Duits hebben en dat we specifiek gebruiken voor het bergbeklimmen.
Een karabijnhaak is dus niet de haak waarmee de karabijn aan de bandelier, de draag- of schouderriem werd bevestigd. Dat is een wartel, een oogbout met een draaibare schalm, een tussenstuk dat toelaat dat de bandelier onafhankelijk kan draaien van het geweer. Bandelier hebben we van het Frans bandoulier, een struikrover, afgeleid van het Spaans bandoler, letterlijk: bendelid, een bandiet dus. Die droegen hun wapens aan een schouderriem, vandaar. Ons woord bandiet komt van het Italiaans bandito en dat is iemand die verbannen is, uitgestoten, buiten de wet gesteld.
Een musketon of een musketonhaak is geen karabijnhaak, volgens puristen. Ze zien er nogal eender uit en ze worden ook voor dezelfde doeleinden gebruikt. Wat is dan het verschil? Misschien dat bij een karabijnhaak de opening kan vergrendeld worden; of misschien dat bij een musketon er geen lipje is dat naar binnen scharniert, maar een pinnetje dat naar beneden schuift, maar zeker ben ik het niet.
Leuk is dat een musketonhaak een gelijklopende etymologie heeft als karabijnhaak. Een musketon is eigenlijk een voorloper van de musket, die langer was en kleiner van kaliber, dus feitelijk een karabijn in de oorspronkelijke betekenis van het woord. Ook de musketon bevestigde men aan een haak, aan het zadel of aan een bandelier. De oorsprong van musket en musketon is, via het Frans, het Italiaanse moschetto, de naam voor datzelfde wapen, afgeleid van moschetta of ‘mugje’, en dat was het pijltje van een kruisboog (met stalen boog).
En dan is er nog de festonhaak, die Van Dale niet kent. Het is in feite een karabiner, maar dan een eenvoudig model, niet met een scharnierende opening, maar gewoon een doorgeknipte metalen lus, met een simpel duwmechanisme als sluiting, een beetje zoals bij een veiligheidsspeld. Men gebruikt die bijvoorbeeld om gordijnen of volants op te hangen. Een volant is een kort gordijn bovenop en bovenaan het langere gordijn om de ophanging van het gordijn te verstoppen. Een feston is een geborduurd randje aan gordijnen en ander linnen, waaraan men de festonhaak of gordijnhaak kan vastmaken zonder de stof te beschadigen of te scheuren. Denk aan ruflettelint; Rufflette is nu een merknaam, maar oorspronkelijk was het de Britse patentnaam voor het lint dat je bovenaan een gordijn naait en dat je dan kan aantrekken om fronsen of plooien te maken; een ruffle is een gefronste volant.
Zo, dat was het. Een bont allegaartje, misschien, maar zo zie je hoe rijk onze taal is…
Categorie:etymologie Tags:etymologie
28-11-2013
Kweddelen!
‘Kweddelen’ is een woord dat Van Dale niet kent, en ik kende het ook niet voor ik me in Vlaams-Brabant vestigde in 1968. Sindsdien is het tot mijn vaste woordenschat gaan behoren, want het is best een handzaam woord.
Laten we beginnen met het enkelvoud, een kweddel. Dat is een waardeloos ding, rommel. De oorspronkelijke betekenis van het oud-Nederlandse kwerdel of kwardel was precies dat: een vod, een lap stof, een slecht stuk leer.
Maar ook iets dat je voor iets degelijks hebt gekocht, kan een kweddel blijken te zijn: een werktuig dat het bij het eerste gebruik begeeft of niet doet wat ervan verwacht wordt. ‘Dat moet je niet kopen, dat zijn kweddelen! Koop ineens iets degelijks.’ Als we dus te maken hebben met een dergelijke situatie, dan zitten we met kweddelen, problemen dus, veroorzaakt door een of meer kweddelen. Mensen die ruzie hebben, bijvoorbeeld vrienden, echtgenoten of collega’s, hebben kweddelen, ze praten niet meer met elkaar, ze mijden elkaars gezelschap. Een kweddelaar is dan een ruziemaker. Iemand die slecht werk aflevert, is ook een kweddelaar. En dus is kweddelen gelijk aan prutsen, amateuristisch tewerk gaan, er een zootje van maken. Ook in de sfeer van het seksuele gebruiken we ons woord. Een menstruerende vrouw zit met haar kweddelen, en een man zijn penis is ironisch ‘zijne kweddel’.
Er zijn zo perioden in een huishouden dat er van alles verkeerd gaat. Dat kan ook niet anders, als je bedenkt wat wij allemaal in huis hebben. Vorige winter was het de brander van de centrale verwarming. Die was nog geen tien jaar oud, en toch bleek die onherstelbaar defect te zijn. En dan was er een elektrisch boilertje onder het aanrecht: dat bleef maar druppelen door een verkalkte terugslagklep. Mijn oplossing was om het af te zetten en water te warmen voor de afwas wanneer dat nodig was; op een inductieplaat heb je heel snel water gewarmd. Dat lijkt me nog altijd beter dan 24 uur op 24 water warm houden om het één keer per dag meteen bij de hand te hebben. Zo dacht Lut er niet over, en alle familieleden, vrienden en kennissen evenmin, en dus hebben we dat toch maar laten herstellen. Bij die gelegenheid bleek dat er teveel druk op de waterleiding stond, en dus moest er een drukbegrenzer komen. Maar toen bleek dat de hoofdkraan van de waterleiding geblokkeerd zat, en dat betekende dat de watermaatschappij die moest komen vervangen.
In de zomer was het de elektriciteit die voor kweddelen zorgde. Plots sloeg de lekstroomschakelaar voortdurend af, zonder enige aanwijsbare reden. Nu eens wat het dit stopcontact of apparaat, dan weer een ander. Een van onze vrienden is elektricien van beroep, maar hij kon er kop noch staart aan krijgen. Na enkele weken was het probleem vanzelf opgelost, even plots en mysterieus verdwenen als het ontstaan was. Tot het enkele maanden later weer opdook… Weer kon onze bevriende elektricien geen systeem vinden in de gebeurtenissen. Maar dat er iets aan de hand was, dat had men ook bij Telenet gemerkt, de firma die ons voorziet van signalen voor TV, radio, telefoon en internet. Op een dag kreeg ik een bezorgd telefoontje: waarom ik voortdurend mijn modem af en aan zette? Hun statistieken hadden verraden dat er iets ongewoons aan de hand was ten huize D’huyvetters- De Rudder… Ze boden aan om gratis een technicus te laten langs komen. Natuurlijk had ik geen bezwaar, misschien waren zij wel de oorzaak, of konden ze me helpen om die te vinden. De jongeman was heel vriendelijk, maar even kordaat: na het aanhoren van mijn lang en verward verhaal schudde hij meewarig het hoofd en verklaarde zelfzeker: Telenet was niet de oorzaak. Wie of wat dan wel? Geen idee…
En weer loste het probleem zichzelf spontaan op. We wachten bang op de volgende episode. Vervolgens was er de leeslamp die Lut ’s avonds gebruikt: op een avond begaf ze het. Ik controleerde het halogeenlampje, maar dat zag er nog goed uit, en ook de zekering was nog intact. Weer eens hulp gevraagd, en toen bleek de lamp toch stuk te zijn. Dus enkele nieuwe lampjes gaan kopen; mijn eerste poging om de lamp te vervangen, leverde enkel een gebroken lampje op. Een voorzichtiger poging met een tweede lampje lukte en dus vol goede moed de stekker ingestoken… noppes. Alles drie, vier keer nagekeken: niets. Met onze fel bevraagde vriend alles nagekeken en ja hoor: er lag ergens een draadje bloot in een gewricht. Maar zo’n leeslamp laat zich niet zomaar demonteren, en dus moet ze terug naar de leverancier; gelukkig bestaat die nog en is er een zaak in Leuven waar ze dat merk nog verkopen. Dan kan ik meteen ook de Tizio leeslamp van Artemide meenemen, die al enkele jaren defect in een hoekje staat…
Op een van de radiatoren van de centrale verwarming staat een thermostaat met een klokschakeling. Die kreeg plots kuren en dat bleek aan lege batterijtjes te liggen. Even vervangen en klaar is kees… of toch niet: hoewel het venstertje liet zien dat er maar 16 graden gevraagd werd, bleek de radiator gloeiend heet te staan. Je probeert eens dit, dan weer dat, je leest de handleiding nog eens en ja, het lijkt nu in orde, min of meer, zo goed als…
Gisteren hadden we weer prijs: ik wou met de bereiding van het avondmaal beginnen, zette een grote kookpan op de inductieplaat en oeps: een doffe knal en alle elektriciteit viel uit. Het bleek de centrale zekering te zijn, naast de lekstroom natuurlijk, en één van de drie zekeringen van de kookplaat. Deze morgen nog eens geprobeerd: drie van de vier platen werken, de vierde liet de zekeringen prompt weer springen. Dan maar bellen naar de zaak waar we de kookplaat destijds gekocht hebben. Om welk toestel het ging? Merk, serienummer… Er zou iemand langskomen.
En dan was er Luts relaxzetel, die met de elektrische bediening. Daar was al langer een van de stalen buizen van het frame gebroken aan een lasnaad. Dat had ik al herhaaldelijk opgelapt met spuug en paktouw, zoals dat heet, maar onlangs bleek er nog een tweede lasnaad het begeven te hebben. Navraag bij een werkhuis in de buurt leverde niet veel op: ze wilden wel, maar toch liever niet. Een telefoontje naar de zaak waar de zetel gekocht is, stemde ons hoopvol: ja, ze deden herstellingen. Maar konden we de zetel zelf brengen en terughalen? Niet met ons Twingootje, dus moesten we een beroep doen op de oudste zoon, die een ruime gezinswagen heeft. Enkele dagen later een telefoontje: tja, dat laswerk ‘zag men niet zitten’, maar men kon wel het hele frame vervangen. Ik mocht er even over nadenken, gezien het niet onaanzienlijke prijskaartje, maar wat valt er na te denken? Over week of zo zal de zetel klaar zijn en kan ik weer eens met zoonlief op pad.
Ik had het nog niet over het stuk van de dakgoot dat was losgekomen bij de jongste najaarsstorm. Of de verstopte afvoer van de keuken, of die van het toilet op de verdieping, of die van de dakgoot, die niet meer bij het rioolwater mag, maar bij het regenwater moet aangesloten worden, ergens onder het asfalt van de oprit. Of over de elektrische motor van een van de rolluiken die moet aangepord worden tot werken. En zo gaat het de hele tijd door. Altijd is er wel een of ander mankement, of moeten er batterijtjes vervangen worden in zappers, muizen, toetsenborden, fototoestellen, thermostaten en buitenthermometers, zijn er lampen die het begeven of plots ongevraagd beginnen te flikkeren, vallen klokken stil of lopen plots achter of voor, werken computers niet meer of zijn er documenten verdwenen, valt het radiosignaal eigenzinnig en irriterend uit, rammelt er iets in de uitlaat van de auto, heb ik een rekening vergeten te betalen of een verjaardag vergeten, is mijn vertrouwde wijn uit de winkelrekken verdwenen of ben ik te laat met het retourneren van een boek in de bibliotheek…
Kweddelen. We hebben de laatste tijd ons deel wel gehad. Maar al bij al niets ernstigs, gelukkig. Het is wel aardig vervelend, en het kan op den duur op een mens zijn gemoed gaan werken. Vandaar dat ik dat gemoed hier maar eens gelucht heb. Misschien helpt dat ook een beetje voor jou? Gedeelde smart, halve smart. Of: gedeelde dupe, dubbele dupe?
Categorie:etymologie Tags:levensbeschouwing
02-04-2013
haptonomie, hapschaar
Mijn vriend Peter is een Antwerpenaar en hij heeft iets met
het Antwerps. Een woord dat hij graag in de mond neemt, klinkt zo: nen apsjaar.
Het is een denigrerende term, dat blijkt uit de intonatie en de context, maar ik
heb nooit goed geweten wat het woord betekent of waar het vandaan komt.
Tot vandaag!
Een andere vriend, Jacques, verbaasde me deze morgen toen
hij het zomaar had over haptonomie. Ik had geen idee, lieve lezer. Jij wel?
Dit is wat Van Dale erover zegt:
de (v.)
(na 1950) gevormd van
Gr. haptein (aanraken) + -nomie
1 leer en studie van
het gevoel en het gevoelsleven die de aspecten van het nabijheids-, aanrakings-
en gevoelscontact van menselijke affectieve relaties bestudeert en beschrijft
(wordt in verschillende (para)medische behandelwijzen toegepast)
Ik laat deze kwestie voor wat zij is, en spoed me naar een
woord dat bij Verschueren in de onmiddellijke buurt van haptonomie prijkt,
namelijk hapschaar.
Van Dale leert ons daarover het volgende:
de (m.)
(1691) <Fr.
happe-chair, van happer (vastpakken) + chair (vlees)
1 lagere gerechtsdienaar
in vroeger eeuwen, vormvariant: hapscheer
Happe-chair,
subst. masc., vx. Agent qui arrête les voleurs.
Ils [les paysans] ne
savaient rien, ils n'avaient rien vu, ils ne croyaient pas... d'abord ils
n'aimaient guère les gendarmes, les happe-chair, qui poursuivaient les
conscrits réfractaires (POURRAT, Gaspard,
1922, p. 43). Au fig. Personne avide. Je ne veux pas vous ruiner, je ne suis pas un happe-chair après tout (HUGO,
Misér., t. 1, 1862, p. 951).
Twee nieuwe woorden op één dag, wat een luxe!
Categorie:etymologie Tags:etymologie
24-11-2012
de niet zo schijnbare paradox
Op een dag gaat een vader met zijn zoon boodschappen doen
met de wagen. Op een kruispunt worden ze aangereden door een andere wagen, die
het rode licht genegeerd had. De vader overlijdt ter plaatse. De zoon is
zwaargewond en wordt naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht. Op de spoedafdeling
komt de dokter van dienst toegesneld en zegt dan in tranen: Ik kan dit niet
doen. Dit is mijn zoon!
Dat klopt niet, denk je dan. De vader was toch overleden? Je
zoekt naar een oplossing voor de tegenspraak die in dit verhaal besloten ligt.
Misschien kom je er zelf op, maar de meeste mensen niet meteen. Het gaat
namelijk om een vrouwelijke dokter, de moeder van de jongeman. Evident!
En toch staan we aanvankelijk perplex: hoe kan dat nou?
Omdat we bij dokter nog altijd meteen aan een man denken. Het verhaaltje
hierboven gaat al een hele tijd mee en vroeger was het aantal vrouwelijke
spoedartsen nog veel kleiner dan nu. Onze spontane conclusie dat het verhaaltje
niet klopt, is dus niet uit de lucht gegrepen. Wij hebben goede redenen om ervan
uit te gaan dat de dokter een man is: de allermeeste dokters waren vroeger mannen
en ook vandaag zijn de meeste spoedartsen dat nog. Het aantal vrouwelijke huisartsen
is de laatste jaren spectaculair gestegen, maar zelfs daar zijn ze nog altijd
in de minderheid.
Het is onze manier van denken: we veralgemenen om het ons
gemakkelijk te maken. En dat brengt op: in de meeste gevallen heb je namelijk
gelijk, enkel in uitzonderlijke gevallen niet. Een veralgemening klopt niet
altijd, maar het loont om niet te veel aandacht te besteden aan de
uitzonderingen, omdat je dan sneller conclusies kan trekken. In het verhaal
hierboven loop je vast, precies omdat je geen rekening hebt gehouden met een
uitzonderlijk geval: de dokter is een vrouw.
Een verhaal of een uitspraak die zon verrassende tegenspraak
bevat, noemen we een paradox, van het Grieks para, naast en doxa, mening.
Het is dus iets dat tegen de gevestigde mening of verwachting ingaat. Je
verwacht dat de dokter een man is, maar het is onverwachts een vrouw. Iets dat
op het eerste gezicht niet lijkt te kloppen, maar bij nader toezien wel, dat
noemen we paradoxaal.
Om bij dokters te blijven: er zijn nog nooit zoveel dokters,
verplegenden, ziekenhuizen, medicijnen, medische apparatuur enzovoort geweest
als nu, maar ook nog nooit zoveel zieken. Amerika is het rijkste land ter
wereld, maar één op vijf mensen leeft er in armoede. Als je vrede wil, maak je
dan klaar voor de oorlog. Je PC afzetten doe je door op de knop starten te
drukken. De laatsten zullen de eersten zijn. Ik lieg altijd. Als er een
spoorwegstaking is, of aangekondigde wegen werken, is het vaak minder druk op
de wegen (omdat men de drukte anticipeert en zo vermijdt).
We weten nu wat een paradox is, maar wat is een schijnbare
paradox? Ik las een artikel van een professor psychologie met precies die
titel; het gaat over de schijnbare tegenstelling tussen senioren en ict; dit is
de conclusie van het artikel: Er is namelijk sprake van een schijnbare paradox:
ict zou geen onbereikbaar doel, maar een vanzelfsprekend middel moeten zijn bij
het ondersteunen en verbeteren van de cognitieve vermogens van ouderen. Schijnbare
paradox, tot tweemaal toe, en op cruciale plaatsen: de titel en de conclusie. De
gangbare mening is dat senioren niet zo goed zijn met de moderne media; dat
blijkt maar zeer gedeeltelijk te kloppen (crede
Roberto experto, of: ik kan ervan meespreken). Bovendien is bezig zijn met
computers en zo ook goed om je mentale functies op peil te houden. De
tegenstelling tussen senioren en ict is dus niet echt, maar vermeend; ze is er
niet, of: het is een schijnbare tegenstelling, dus een paradox.
Waarom dan spreken van een schijnbare paradox? Dat is dan
een schijnbare schijnbare tegenstelling, of een paradox die er geen is. Maar
een paradox die geen paradox is, dat is niets, of alles. Een schijnbare paradox
bestaat dus niet. Het gaat hier blijkbaar om een pleonasme (van het Grieks pleon, teveel): we gebruiken meer
woorden dan nodig, we zeggen twee keer hetzelfde: een paradox is al schijnbaar,
dus een schijnbare paradox is dubbel-op.
Je kan de kwestie van senioren en ict ook zo stellen: er is
een positieve verhouding tussen senioren en ict die je niet zou verwachten: ze
zijn vaak erg goed met de computer, heel wat senioren zijn ermee bezig en het
is ook goed voor hen. Er is dus een paradoxale, onverwachte band tussen twee op
het eerste gezicht tegengestelde elementen. Ook in dat geval is het gewoon een
paradox, geen schijnbare.
Je vindt de uitdrukking ook in het Engels: a seeming paradox en in het Frans: un faux paradoxe en zelfs in het Duits: das scheinbare Paradoxon. Maar als je
gaat kijken wat men daarmee bedoelt, stel je altijd vast dat het gewoon om simpele
paradoxen gaat, geen speciale. Men weet blijkbaar niet goed wat een paradox is,
het is ook zon geleerd woord. En dus verduidelijkt men dat op zich nietszeggend
of onbegrijpelijk leenwoord met een verhelderende toevoeging die echter al in
het woord besloten ligt, zonder dat men het (goed) weet.
Onze conclusie is dus dat een schijnbare paradox paradoxaal
is. Je verwacht dat het een speciaal soort paradox is, niet zomaar een gewone verrassende
afwijking van de gangbare mening of verwachting, maar dat is het toch niet, het
is gewoon een paradox, meer niet. Een schijnbare paradox is dus een gewone paradox.
Het is een pleonasme, zoals: iets opnieuw herhalen, of een verbetering ten
goede, of een ronde cirkel, gehandhaafd blijven, een mogelijke kans, Hiv-virus
(V staat al voor virus), BIC-code (C = code), ISBN-nummer (N = nummer), de Faerøer
-eilanden (øer = eilanden).
Pleonasmen vermijden we maar beter, ze zijn overbodig en
verwarrend, zelfs een beetje dom: ze laten zien dat je niet goed weet wat je
zegt, of dat je onzorgvuldig bent.
Er zijn dus geen schijnbare paradoxen.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
12-11-2012
forum
Het is een
tijdje geleden, maar vandaag gaan we nog eens op etymologische verkenning. Mijn
lieve lezers weten onderhand dat dit meestal niet zonder aanleiding gebeurt. Wellicht
wordt die allengs duidelijk. Voorlopig houden we ons bij ons woord: forum.
Zoals veel
van onze Nederlandse woorden hebben we ook dit gewoon aan het Latijn ontleend: forum. Men is niet zeker van de
oorsprong van het Latijnse woord. Misschien heeft het te maken met ferre, dragen, voeren, leiden; in alle
geval heeft het te maken met het onderscheid tussen binnen en buiten, en forum slaat dan op wat buiten is, buiten
het huis. Foras is letterlijk buiten,
de deur uit; fora was dan de deur,
verwant met het Griekse thura. Een
boek uitgeven is scripta foras dare: wat
geschreven is naar buiten brengen. Heel speciaal is foras spectare, letterlijk naar buiten kijken, maar dan gezegd
van een dode, die met de voeten naar de deur afgelegd werd, een gebruik dat
vrij algemeen is, vandaar de Engelse uitdrukking to leave the house feet first.
Terug naar
ons forum. Een oude betekenis in het Latijn sloeg op de plek vóór een
graftombe, waar men even kan vertoeven of een bloem of memento neerleggen. Ook
dat was buiten, de tombe zelf was dan binnen.
Maar de meest
gebruikelijke betekenis is degene die wij ook vandaag nog kennen, namelijk dat
wat niet privé is, niet het eigen huis of dat van een ander, maar de publieke
ruimte. In een dorp of stad is dat vooral de open ruimte in het centrum, die
voor allerlei publieke gelegenheden gebruikt wordt: het plein, de gemeenteplaats,
het marktplein. Het is een afgebakende ruimte, begrensd door huizen of bomen of
grachten, maar altijd een open ruimte, in tegenstelling met de overdekte
woningen.
Het is dus
een uitgelezen plek om andere mensen te ontmoeten. Je kan er wandelen, flaneren
of een gemoedelijk gesprek aanknopen met vrienden en kennissen of er toevallig
anderen ontmoeten. Je kan er ook zaken doen, in het openbaar veeleer dan achter
gesloten deuren; dat geeft een open karakter aan de handel die daar bedreven
wordt en dat is een bijkomende garantie voor het eerlijk verloop ervan. Vandaar
dat men er ook disputen kan behandelen en discussies beslechten, onder elkaar
of voor een scheidsrechter, een arbiter. Zo is waarschijnlijk de rechtspraak
ontstaan. Wij spreken nu nog over forensisch onderzoek en forensische
geneeskunde en daar heeft het woord de betekenis gerechtelijk.
Wat op het
forum behandeld wordt, heeft een publiek karakter; vandaar dat het ook slaat op
alles wat officieel is, staatszaak, en dus ook de politiek.
De verkoop van
goederen op de markt is een van de oudste bezigheden van de mens. Wat je teveel
hebt, bied je op de markt aan; aanvankelijk ruilde men, maar omdat een koe nu
eenmaal meer waard is dan een appel, moest men wel een hulpmiddel ontwikkelen
om het ruilen te vergemakkelijken, en dat is geld. Op de markt wordt er gekocht
en verkocht (ons woord komt van mercatus).
In de Romeinse steden zoals later ook bij ons waren dat algauw gespecialiseerde
markten: forumboarium (de ossenmarkt), forum
suarium (de varkensmarkt), forum
olitorium (degroentemarkt), forum piscatorium of kort piscatorium (de vismarkt). Er was ook
een markt voor bereide producten, waar koks hun waren en hun diensten aanboden:
forum coquinum; ons kok en koken hebben
we van het Latijnse coquere, koken.
Het forum
blijkt te beantwoorden aan een menselijke behoefte. Het is daar dat onze
beschaving is ontstaan. Op een open forum gedraagt men zich anders dan in de
beslotenheid van het eigen huis. Men moet er rekening houden met anderen, hun
eigenheid respecteren zodat men zelf ook gerespecteerd wordt. Men voelt zich
gedwongen om eerlijk te zijn, opdat men zelf niet bedrogen worde en ook omdat
er getuigen aanwezig zijn. Men doet zijn beste kleren aan om naar de markt te
gaan, men wil er goed voorkomen, een goede indruk maken. Het forum is de wieg van
al wat goed is in de mensheid.
Toen het
internet zijn intrede deed, was het in de eerste plaats een communicatiemiddel
tussen individuen. Maar vrijwel onmiddellijk werd het verruimd tot een waar
forum, een open plein, een marktplaats ook. Je kan boodschappen sturen naar een
hele reeks mensen met hetzelfde gemak waarmee je een mail stuurt naar één
persoon. Je kan een winkeltje openen waar men je waren kan komen bezichtigen en
kopen. Er zijn markten die faciliteiten aanbieden voor het zakendoen. Het
internet is een forum in alle betekenissen van het woord.
Toch heeft
het woord forum op het internet ook een specifieke betekenis gekregen. Op
verschillende locaties biedt men bezoekers de gelegenheid om een opinie te formuleren,
waarop anderen dan weer kunnen reageren. Het is een razend populaire bezigheid
geworden. Het aantal dergelijke forums of fora is niet meer te tellen en je
vindt er over alle mogelijke onderwerpen.
Een
merkwaardig aspect daarvan is de anonimiteit die men op vele forums garandeert.
Men kiest een schuilnaam en dat is dat: niemand die weet wie of wat je bent.
Dat heeft zo zijn voordelen en zijn nadelen. Anonimiteit betekent volledige vrijheid
van meningsuiting, want niemand weet wie je bent; het garandeert absolute
straffeloosheid. De wetten die opgesteld zijn om het (geschreven en gesproken) woordverkeer
tussen mensen te regelen, lijkt niet van toepassing op wat men debiteert op internetforums.
Dat brengt mee dat men daar geneigd is om zich al eens te laten gaan. Soms gaat
dat heel ver, eer de webmaster of moderator optreedt. Blijkbaar beantwoordt ook
dat aan een menselijke behoefte, als we mogen afgaan op het aantal forums en de
frequentie waarmee ze bezocht worden.
Maar ook op
forums waarop men met open vizier in het strijdperk treedt, dus onder eigen
naam, gaat het er vaak erg hard aan toe. Men gebruikt woorden die men nooit in
een persoonlijk gesprek of in het openbaar zou bezigen. De hartstochten laaien
veel hoger op dan in andere contacten met de medemens. Wellicht zit het
virtuele karakter van de ontmoeting daar voor iets tussen. Op het ogenblik
dat men iets op een forum schrijft, hoeft men zich niet in te houden voor de
andere, want die is er niet. Wij kunnen ongeremd lucht geven aan al onze
gevoelens en al onze mening ongekuist de wereld insturen. Dat roept dan weer
identieke reacties op bij de andere forenzen (letterlijk iemand die buitenshuis
werkt, een pendelaar, maar ik gebruik het hier een beetje speels voor een
forumbezoeker). We drukken ons op die forums vaak uit op een manier die nergens
anders aanvaard wordt, niet in een gesprek, niet in brieven, niet in mails,
niet in de krant, niet op radio of tv, niet in boeken, nergens. Het is een heel
eigen genre.
Lieve
lezers, ook de forums waar ik al eens kom en dat zijn er uiteindelijk niet veel
meer dan één, hebben niet veel meer te maken met de wieg van onze beschaving.
Het zijn piscatoria, waar mensen
(bijna uitsluitend van het mannelijk geslacht), van wie ik aanneem dat ze zich in
beschaafd gezelschap behoorlijk gedragen, elkaar als viswijven te lijf gaan. Ik
zal er niet veel woorden aan vuilmaken en meteen mijn conclusies formuleren. Ik
geef toe dat er wellicht uitzonderingen zijn, maar mijn ervaring is dat internetforums
een bron van ergernis zijn en het best vermeden worden. Wij verschijnen er niet
op ons best. Wat daar gebeurt, is geen echt menselijk of humaan contact, maar solipsistische
zelfbevlekking, met andere woorden publieke masturbatie. En dat is een
bezigheid die ik graag aan anderen overlaat, en die ik ook niet wens te
bezichtigen, er zijn grenzen.
Sapienti
sat. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. En wie het schoentje
past, trekke het aan.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
18-01-2012
homo sapiens en zijn caravan
Ik
vermeldde al eens de neiging die wij allemaal af en toe hebben om een vreemd of
moeilijk woord te verklaren aan de hand van een dat meer voor de hand ligt. Klik
hier voor de uitleg.
Een
voorbeeld. Sinds mensenheugenis gebruikt men in Midden- en Zuid-Amerika in primitieve
omstandigheden een hangmat als bed. Dat was ook een goede oplossing voor de
slaapplaatsen op de rollende en stampende zeilschepen van de grote
ontdekkingsreizen. Men heeft toen het woord overgenomen dat de Taíno, een volk
op en rond de Grote Antillen daarvoor gebruikte: hamaca. Columbus bracht het woord en het voorwerp mee naar Europa.
In het Frans is het hamac, in het
Engels hammock, in het Duits Hängematte en in het Nederlands
inderdaad hangmat, wat anders? Het is een prachtig voorbeeld van een
volksetymologie: het woord hamaca kende
men niet en dus zocht men een benaming die erop trok maar die precies uitdrukt
wat het ding is: een hangmat.
Maar we
kunnen ook de bal mis slaan. Neem nu de witte neushoorn. Dat is helemaal geen
witte neushoorn, hij is ongeveer zo grijsbruin als alle andere neushoorns. Waar
komt de benaming dan vandaan? Je hebt twee duidelijk onderscheiden soorten van
neushoorn, de ene puntlippig, de andere breedlippig (zoals de bekende
breedsmoelkikker uit het grapje). In het Afrikaans zoals in het Nederlands is
breed wijd. De Engelsen vertaalden dat ten onrechte als white in plaats van wide.
Vervolgens werd de puntlippige neushoorn de zwarte neushoorn, hoewel hij maar een
klein beetje donkerder is dan de witte.
Goropismen
dus, valse etymologieën. Dat leek me ook de uitleg te zijn die een vriend me
onlangs gaf voor het zeer Nederlandse (in tegenstelling met Vlaams) woord caravan:
dat komt van car avant, had hij ergens gehoord, dus de wagen vooraan. Nou
Het is wat
ingewikkelder dan dat. Het begint waarschijnlijk in het Sanskriet, waar een
kameel zoiets als karabha is. In het
Perzisch heb je daarvan afgeleid kaarwaan,
een groep kamelen en hun begeleiders op reis in de woestijn. Dat woord brachten
de kruisvaarders mee uit het Midden-Oosten en het werd karavaan in het
Nederlands en iets soortgelijks in de andere moderne Europese talen. In Engeland
heb je natuurlijk geen woestijnen en dus nam men caravan over voor een overdekte wagen waarmee waren vervoerd
werden. Later werd caravan afgekort
tot van en dat is ook vandaag nog het
woord voor een vrachtwagen. Caravan werd ook het woord voor de woonwagens van die
andere rondreizende bevolkingsgroep, de zigeuners. En toen het moderne toerisme
begon gebruik te maken van dergelijke woonwagens, hebben wij ook die aanhangwagens
caravans genoemd. Niks car avant, dus.
Om een of
andere reden ben ik me onlangs ook gaan afvragen waar de uitdrukking homo
sapiens vandaan komt, meer bepaald het Latijnse werkwoord sapere waarvan sapiens
het tegenwoordig deelwoord is. Wij nemen aan dat het betekent: weten, kennen. Sapientia is dan wijsheid, zoals in de
litanie van Onze-Lieve-Vrouw: Sedes
Sapientiae, zetel van wijsheid, de naam die de Leuvense universiteit ooit
sierde en ook die van het beeld van Maria dat in de Sint-Pieterskerk staat en
dat getooid werd met rijke versierselen wanneer de professoren er bij het begin
van het academiejaar en op 2 februari naar de eredienst kwamen. Het beeld werd
sterk gerestaureerd na de bombardementen in de wereldoorlogen. Je kan mooie kopieën
in klein formaat kopen in de souvenirshop van de universiteit.
Bekend is
ook de aansporing Sapere aude! Het
was Kant die ze gebruikte in zijn essay over de Aufklärung, ik zette
het hier om in een moderne vorm. Durf (zelf) te denken!
Het
Latijnse woordenboek geeft de betekenis van denken slechts in afgeleide
betekenis aan ons werkwoord. De eerste is: smaken, proeven. Het substantief is sapor, de smaakzin. De mens gebruikt
zijn smaakzin om een onderscheid te maken tussen wat eetbaar is en wat niet.
Ons lichaam heeft miljoenen jaren ervaring met voedsel genetisch opgeslagen. Je
hoeft een kind niet te leren dat wat bitter is meestal niet eetbaar is, de
lichamelijke reactie is spontaan, automatisch. Wie dus goed kan proeven en zo
ontdekken wat eetbaar is en wat niet, die heeft een voordeel tegenover anderen
die dat minder goed kunnen. Door giftige stoffen te vermijden en door ons voedsel
vooraf te proeven, te testen, hebben we meer kansen om te overleven. Wie zijn
smaakzin zo gebruikt, gebruikt zijn verstand, zijn kennis en zijn ervaring. Zo is
smaken, proeven een belangrijk element in het overleven. Sapere is niet alleen letterlijk proeven, smaken, maar een
belangrijk element in de kennis, in het wijs zijn in het algemeen. Het inzetten
van het verstand voor het verwerken van de signalen van de zintuigen is
kenmerkend voor de menselijke soort en is de basis voor haar succes. Wijs is
wie het onderscheid kan maken tussen wat goed is voor ons en wat niet. Homo
sapiens is de biologische soort die daarin het verst gevorderd is.
Ik vind
het prachtig dat de benaming voor onze soort niet verwijst naar abstracte
kennis of naar een middeleeuws afgodsbeeld, maar naar de zeer concrete smaakzin
als een element in de strijd voor het overleven.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
17-12-2011
Water en bloed zweten, of Blood, sweat and tears
Bij het
lezen van een passage bij Voltaire (waarover later meer) viel mijn oog op een
bekende uitdrukking.
Si le Christ
sembla craindre la mort, si langoisse quil ressentit fût si extrême quil en
eut une sueur mêlée de sang, ce qui est le symptôme le plus violant et le plus
rare, cest quil daigna sabaisser à toute la faiblesse du corps humain, quil
avait revêtu. Son corps tremblait et son âme était inébranlable ; il nous
apprenait que la vraie force, la vraie grandeur consistent à supporter des maux
sous lesquels notre nature succombe. Il ya un extrême courage à courir à la
mort en la redoutant.
Ik vertaal
vrij voor u:
Als Christus
de dood bleek te vrezen, als de angst die hij doorstond zo extreem was dat hij
ervan uitbrak in zweet, gemengd met bloed, een verschijnsel dat ongemeen hevig
is en uitzonderlijk, dan is dat omdat hij zich verwaardigde zich te verlagen
tot al de zwakheden van het menselijk lichaam dat hij bekleedde. Zijn lichaam
sidderde maar zijn ziel was onvermurwbaar. Hij leerde ons dat de ware kracht,
de ware grandeur gelegen is in het ondergaan van de kwalen waaraan onze natuur
onderworpen is. Er is extreme moed van doen om de dood tegemoet te treden
terwijl men die vreest.
Je hebt
ongetwijfeld de uitdrukking herkend: water en bloed zweten. Wellicht kennen de
Bijbelvaste lezers onder jullie ook de perikoop waarnaar Voltaire hier
verwijst: de nacht in de hof van Olijven of Gethsemane. Het viel mij op toen ik
(evident ) de tekst ging nalezen, dat slechts één van de vier Evangelisten de
uitdrukking vermeldt, namelijk Lukas (22, 39-45). Ik citeer uit de
Willibrordvertaling: Zijn zweet werd tot
dikke druppels bloed, die op de grond neervielen. Dit is een merkwaardige,
om niet te zeggen totaal ongegronde vertaling, een die de nadruk legt op het
wonderbaarlijke zonder dat daarvoor enige reden of aanleiding is. Merk overigens
ook hier het verschil met Voltaire en met onze uitdrukking, water én bloed
zweten. In deze vertaling is er sprake van een transsubstantiatie zoals bij de eucharistie
of de bruiloft van Kana: water wordt bloed. We horen een echo daarvan aan het einde
van het passieverhaal, maar dan enkel bij Johannes (19, 34), wanneer een van de
soldaten bij het kruis met zijn speer Jezus zijde doorboort en er water en
bloed uitvloeit, naar verluidt (?) een teken dat de dood is ingetreden.
Wanneer we de
Nieuwe Bijbelvertaling erop naslaan, dan lezen we dit, ik geef je de hele korte
perikoop:
39 Hij vertrok en ging volgens zijn
gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden hem. 40 Toen hij daar was
aangekomen, zei hij tegen hen: Bid dat jullie niet in beproeving komen. 41 En
hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om
te bidden. Hij bad: 42 Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg.
Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren. 43 Uit de hemel verscheen hem een engel om hem kracht te geven. 44 Hij werd
overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. 45 Toen
hij na zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag hij dat ze van
verdriet in slaap waren gevallen, 46 en hij zei tegen hen: Waarom slapen
jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.
In
verscheidene andere Nederlandse vertalingen, inclusief de Statenbijbel, merken
we nog meer nuances, doch allemaal in dezelfde zin: de meeste stellen dat zijn
zweet werd als grote druppels bloed, die op de grond vielen. Hij zweette
dus geen water en bloed, maar zijn angstzweet was zo overvloedig dat het van hem
afdroop in dikke druppels, zoals bloed. Dat vinden we ook weer in de Vulgaat: Et factus est sudor eius, sicut guttae
sanguinis decurrentis in terram. Letterlijk: En zijn zweet brak uit, als
druppels bloed dat afloopt op de aarde. Decurrentis
hoort bij sanguinis, niet bij guttae of bij sudor. Zoals het bloed op de grond neervalt in dikke druppels, zo
viel zijn zweet.
De Griekse
tekst zegt: kai egeneto ho hidroos autou
hoosi thromboi haimatos katabainontes epi tên gen. Hier horen thromboi en katabainontes bij elkaar: druppels (van bloed) die naar beneden
vallen: het zweet brak hem zo uit als bloeddruppels die op de grond neervallen.
Waarom zo in
detail deze Bijbeltekst analyseren?
Vooreerst om
zijn etymologisch belang: als we ons ooit afgevraagd hebben waar de uitdrukking
water en bloed zweten vandaan komt, niet alleen in Het Nederlands maar ook in
het Frans, dan weten we het nu: Lukas 22, 44.
Vervolgens
omdat het een tekst is die enkel bij Lukas voorkomt en niet bij de andere
Evangelisten. Dat wijst erop dat het niet gaat om een bekend en erkend mirakel
of een bijzonder verschijnsel, maar om een eenvoudige stijlfiguur van één
bepaalde Evangelist.
Maar vooral
om nog maar eens aan te tonen dat wij de Bijbel niet goed lezen. Er staat
helemaal niet dat hij water en bloed zweette. Voltaire heeft het dus helemaal
mis wanneer hij dit verschijnsel als beschrijft als le symptôme le plus violant et le plus rare. Niemand heeft ooit
water en bloed gezweet, dat is fysiek onmogelijk. Wij transpireren water, geen
bloed. En er staat ook niet in het Evangelie dat Jezus miraculeus water en
bloed zweette in zijn doodsangst. Het is niet meer dan een stijlfiguur, een
vergelijking: het zweet liep van hem af als bloed uit een verse wonde, in dikke
druppels.
Van Dale,
lieve lezers, beweert dat onze uitdrukking gewestelijk is en dat de
standaardversie luidt: etter en bloed
zweten, met een verwijzing naar Lukas 22,44. Nou, dan hebben de redacteuren van
de Dikke Vandaal toch hun Bijbel niet opengeslagen, want van etter is op die
plaats helemaal geen sprake. Ikzelf heb nog nooit die versie gehoord.
Vervolgens meent Van Dale dat bloed zweten of (zelfs) bloedzweten ook een
uitdrukking is, die teruggaat op een fysisch verschijnsel waarbij het zweet
lichtjes verkleurt door de aanwezigheid van bloed. Nou Dit lijkt me veeleer
een twijfelachtige, overbodige en misplaatste poging om een ingeburgerde maar onterechte
Bijbellezing enige grond van waarheid te geven. Het lijkt me meer
waarschijnlijk dat zoals we verderop zullen zien, zweet en bloed, die een totaal
verschillende oorsprong hebben, zich wel degelijk vermengen bij hevige
inspanningen of strijd.
Ongetwijfeld
heb je immers bij het lezen van deze bedenkingen ook gedacht aan die andere
uitdrukking die wij nog voortdurend gebruiken: Blood, sweat and tears. Het zal je, mij kennende, niet verwonderen
wanneer bij nader toezien blijkt dat ook die uitdrukking niet helemaal is wat
ze lijkt.
Vooreerst
schrijft men die tekst toe aan Winston Churchill en hij heeft dergelijke
woorden inderdaad ook gebruikt op 13 mei 1940 in zijn eerste toespraak tot het
Lagerhuis als premier. Maar het zijn niet de precieze woorden die hij uitsprak.
Dit is het correcte citaat: I would say to the House as I said to those
who have joined this government: I have nothing to offer but blood, toil,
tears and sweat. We have before us an ordeal of the most grievous kind. We
have before us many, many long months of struggle and of suffering.
Noch waren
dit zijn eigen woorden... Het was de Italiaanse revolutionair Giuseppe
Garibaldi die in 1849 zijn troepen in dier voege toesprak toen zij verslagen
waren door een Frans leger dat aan de Paus zijn wereldlijke macht teruggaf. Het
is echter weinig waarschijnlijk dat Churchill daar de mosterd haalde. Theodore
Roosevelt, de latere Amerikaanse president en een befaamd militair historicus,
ontleende deze woorden aan Garibaldi toen hij in 1897 zijn eerste toespraak
hield als Assistant Secretary of the Navy. Churchill kende ongetwijfeld die
tekst, hij was zelf ook eerst benoemd als First
Lord of the Admiralty voor hij Chamberlain opvolgde als Prime Minister. Hij citeerde dus (zonder
bronvermelding) zijn Amerikaanse voorganger, die hetzelfde had gedaan met
Garibaldis woorden.
Zo zie je
maar hoe onze taal gelardeerd is met uitdrukkingen uit lang vervlogen dagen,
maar ook hoe weinig nauwkeurig wij zijn wanneer wij Bijbelse en andere
gevleugelde woorden tot de onze maken, hoe zorgeloos we in onze taal omspringen
met de natuurverschijnselen, en hoe zelfs de coryfeeën van de literatuur zich flagrant
laten misleiden door platte volksetymologieën en manifest verkeerde tekstlezingen.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
15-11-2011
te schotsbrokke
Het Eekloos dialect was de eerste taal die ik leerde, het is
dus mijn moedertaal. Een dialect is veel meer dan een accent: er zijn woorden
en uitdrukkingen die eigen zijn aan een streek en vaak zijn die zeer beeldrijk.
Ze hebben vooral betrekking op heel praktische dingen, op het leven van elke
dag, op eten en drinken, op werken en feesten, op geboorte en dood, op vreugde
en pijn, op seks en uitwerpselen. Het is een emotionele taal, verbonden met de
ontdekking van het leven.
Ik heb Eeklo en mijn dialect achter mij gelaten toen ik in
1962 niet meer welkom was in het Sint-Vincentiuscollege (de gevoelens waren
wederzijds) en naar Antwerpen trok op internaat in het Pius X-Instituut, een
normaal- of kweekschool. Ik sprak al snel genoeg Antwaarps om niet meer op te
vallen tussen de andere leerlingen. Later, aan de universiteit, spraken we
allemaal geschaafd Nederlands, omdat we van alle kanten van Vlaanderen
kwamen. Mijn eerste echtgenote was van Schriek, op de rand van Vlaams-Brabant
en Antwerpen; in dat huwelijk was het min of meer AN de voertaal, ook met mijn
twee zonen, die zich nooit een dialect hebben eigen gemaakt. Lut, mijn partner
sinds 1999, is van Sint-Gillis-Waas, maar zij heeft blijkbaar het plaatselijke
dialect nooit fanatiek gesproken. Wij spreken dus AN. Deze zomer is mijn
laatste broer gestorven, de enige met wie ik nog Eekloos sprak, hoewel hij het
zelf niet meer kon na een cardiovasculair accident en een moeizame revalidatie:
de logopediste leerde hem AN spreken, aarzelend, maar vrij goed verstaanbaar.
Alleen vloeken deed hij sporadisch nog wel in het Eekloos.
Ik spreek dus mijn echte moedertaal al lang niet meer met
enige regelmaat en nu zelfs helemaal niet meer en dat bedroeft me zeer. Af en
toe spoelt er in mijn bewustzijn een woord of uitdrukking aan uit die verre
tijd, met een frisheid alsof het gisteren was. Dan vraag ik aan Lut of ze die
ook kent, maar vaak is dat niet zo. Wat doe je dan met die spontane rijkdom aan
diep verankerde en emotioneel geladen taal, die je nergens meer kwijt kan?
Als we als kind of puber schrokkerig aten, dan verweet ons
Moeder ons steevast dat we het eten te schotsbrokke
verorberden. Het is een prachtige uitdrukking, maar waar komt ze vandaan? Ik
zocht vergeefs met Google en ook in het Zuid-Nederlands woordenboek en het Oost-Vlaams
en Zeeuws-Vlaams Etymologisch Woordenboek van Debrabandere staat ze niet. Van
Dale heeft enkele elementen die ons mogelijks op weg zetten:
schot: er komt schot in de zaak, het gaat goed vooruit, er
zit vaart in; schot duidt hier op snel vooruit gaan, haast, overhaasting
schots en scheef: in deze uitdrukking is schots een
versterking van de betekenis: wanordelijk
schots: heeft een gewestelijke bijbetekenis van schrokkig
schotbrood: is ook gewestelijk voor het brood dat overblijft
bij het afruimen van de tafel; ook: een klein brood dat met die brokken gemaakt
wordt. Waarschijnlijk van overschot-brood of broodoverschot.
Als je dus iets te schotsbrokke(n) opeet, dan eet je
schrokkig of schrokkerig, haastig, zonder omzien, gulzig, vraatzuchtig. Je laat
geen brokken achter, geen schotbrood, je verslindt al wat er is, je laat niets
over voor een ander of voor een volgende keer, je eet meer dan je part, meer
dan om je honger te stillen. Allemaal dingen die we niet mochten doen aan
tafel.
Het zou me veel plezier doen indien een lieve lezer of lezeres
die zich deze uitdrukking herinnert me dat zou willen melden. Ik zou me een
beetje minder eenzaam voelen in mijn Eekloos dialect.
Postscriptum: bij de spellingcontrole in Word kreeg ik bij schotsbrokke als suggestie: schotsproke. Vreemd, want het woord is
onvindbaar in beide versies van de elektronische Van Dale en op het web. Heeft
iemand het woord ooit toegevoegd aan de woordenlijst en is het zo opgenomen in
de centrale aanvullende woordenlijst van Word?
Op de foto: de oude stadsschool in het Raamstraatje; wij woonden enkele huizen verder. Hier was ook de muziekschool gevestigd, waar ik enkele jaren avondles kreeg van Meester Buche.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
10-11-2011
walnoot, okkernoot
Een attente en
vriendelijke lezer stuurde me een uitvoerige mail met een interessante
aanvulling bij mijn tekst van gisteren over Wallon,
Waal, Welsh &c. Blijkt dat de
walnoot thuishoort in dat verhaal, waarin wal
onder een of ander vorm altijd verwijst naar een vreemd element. In het geval
van onze walnoot is dat inderdaad zo: ze is afkomstig uit het zuiden, vooral
uit Frankrijk en bij haar aankomst in het Germaanse noorden kreeg ze de
benaming vreemde noot, of walnoot. Toevallig was ze afkomstig uit Gallië,
waar men Frans sprak, dat men als een vreemde taal beschouwde en dus Waals, Welsh noemde. Geen wonder dus dat de
Latijnse benaming van de walnoot nux
Gallica is, Gallische noot maar ook als vreemde en dus waalse of wal-noot.
Een synoniem,
een ander woord voor walnoot is okkernoot. Dat is een eigenaardig woord, want wat
is een okker? In feite gaat het helemaal niet over het rare okker maar over nokker,
dat we gehaald hebben bij het laat-Latijnse woord nucarium, een notelaar, van nux,
Latijn voor noot. In het Frans is noix nog
altijd het woord voor de okkernoot, het is niet zoals bij ons een algemeen
woord voor elke noot, une noix is
enkel een okkernoot, un noyer is een okkernotenboom.
Maar waar is
de n- gebleven van nokker? Dat is een typisch taalverschijnsel: een
nokkerboom wordt algauw een okkerboom, we vermijden de ongemakkelijke tweede
n, zeker als we vergeten zijn wat nokker betekent. Dat is ook zo gegaan met
adder, dat oorspronkelijk nadre was, van het Latijnse natrix, slang. Nen nadre werd dan een adder.
Opmerkelijk
is ook dat onze (okker)notelaar plantkundig gezien geen notelaar is en onze
wal- of okkernoot geen noot, maar een steenvrucht, zoals de perzik, kers, pruim
en olijf. De bolster van de okkernoot is het vruchtvlees, de okkernoot zelf is
de beschermende steen en wat erin zit is de eigenlijke vrucht.
Misschien is
het je nog niet opgevallen, maar er zijn in het Frans maar weinig woorden die
beginnen met w. Ze hebben zelfs geen naam voor die letter, ze noemen hem double v, die kennen ze wel. Er zijn enkele
leenwoorden en bastaarden: wagon
hebben ze net zoals de Engelsen en de Amerikanen van ons gepikt. Water is de afkorting van het
eufemistische Engelse water-closet,
dat zelf closet (besloten ruimte) van
het Frans geleend heeft. Maar daarmee hebben we het zo wat gehad.
Er is één
uitzondering: Wallon. De benaming Wallonie komt niet eens voor in de
meeste woordenboeken.
Merkwaardig,
toch?
Wallon komt van een oud-Germaans woord, waarmee
men een Keltische volksgroep aanduidde, die Caesar de Volcae noemde (spreek uit: wolkae). Van oudsher is het een
verwijzing naar een andere en dus onbegrijpelijke taal, zowel vanuit de Franse languedoc als vanuit de Germaanse talen. Walesquier is brabbelen.
Ons koeterwaals
heeft echter een andere maar gelijklopende oorsprong: de Duitssprekende
Zwitsers hadden moeite met het Reto-Romaans van hun landgenoten uit Chur, een
stad die zij Kauer noemden, vandaar Kauderwelsch,
wat later een algemene term werd voor een onbegrijpelijke taal, eerst in het
Duits en zo bij ons als koeterwaals.
Welsh, Waals, Wallon, Wales, Cornwall, Walachije, het verwijst allemaal naar de
Kelten en later, na de grote volksverhuizing westwaarts van de Kelten, ook naar
al wie Latijn of Romaans sprak.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
25-10-2011
kapitaalbandje!
Gisteren
schreef ik over het prachtig uitgegeven boek van Paul Claes over Herakleitos.
Ik vermeldde daar nogal stuntelig een detail uit het kunstambacht van het boekbinden,
namelijk het fijne gevlochten draadje dat boven- en onderaan de rug van een
boek gekleefd is. Ik moest mijn toevlucht zoeken tot deze al te vage
omschrijving om de eenvoudige reden dat ik helaas de juiste vakterm niet kende.
Wie mij een beetje kent, zal mijn frustratie begrijpen over deze taalkundige
onmacht. Het kan niet anders dan dat er voor dit specifiek voorwerp ook een eigen
naam is, maar hoewel ik het ding zelf zeer goed ken en zelfs weet hoe het
gemaakt wordt, waartoe het dient en hoe het ontstaan is, kende ik de naam ervan
niet.
Zoals je kan
verwachten, kon ik het daarbij niet laten en ben dus op zoek gegaan op het
internet. Dat ging niet zo heel vlot, want waar begin je te zoeken? Ik had
immers voor uitgerekend dit letterlijk aangeknoopt (cf. infra) voorwerp geen
aanknopingspunt. Meestal zoek ik via Google in het Engels, dan is de oogst
groter dan in het Nederlands. Uiteindelijk belandde ik op de website van Tappin
Book Mine, waar ik een glossary
vond van vaktermen uit de antieke boekhandel. Helaas vond ik ook
daar mijn kopbreker niet, maar niet getreurd: ongetwijfeld wist iemand daar wat
ik bedoelde. Dus stuurde ik een mailtje met mijn vraag.
s Namiddags
was het weer uitzonderlijk goed en liet ik me gemakkelijk verleiden tot een
fietstochtje naar Anne en Pol, het beeldhouwersechtpaar dat hier in de buurt
woont en werkt. De moeder van Anne was boekbinder van beroep, misschien kende
Anne wel de term. Toen ik het haar vroeg, sloeg ze de ogen ten hemel, schudde
dan het hoofd en zei: ach, dat woord, ja ik heb het geweten, het ligt op de
punt van mijn tong. Maar het kwam niet.
Toen ik
terug thuis kwam, vond ik twee mailtjes van Douglas Tappin, de antiquaar die ik
had aangeschreven met mijn vraag. En ja hoor, hij wist perfect wat ik bedoelde en
het is een headband! Hij voegde er
enkele verhelderende afbeeldingen aan toe; in zijn tweede mail preciseerde hij
dat je dergelijke headbands ook
onderaan de rug van minder oude boeken vindt.
Nu had ik mijn
aanknopingspunt. Al gauw vond ik de Franse vertaling: une tranchefile en vandaar was het maar een stap naar het
Nederlands. Lieve lezers, ik kan jullie met trots melden dat het verdraaide
draadje luistert naar de namen kapitaalbandje,
kapitaal, besteekband en besteeksel. Je hebt ook besteken, besteker en
besteekster.
Een boek is
een verzameling van bladzijden. Bij het drukken drukt men echter niet telkens één
bladzijde, maar verscheidene tegelijk, op een groot vel papier, typisch vier of
acht tegelijk, recto en verso. Als men die bladzijden in de juiste richting en
de juiste volgorde afdrukt, dan kan men vervolgens dat vel vouwen tot een
katern.
De opeenvolgende
katernen van acht of zestien bladzijden voegt men samen om ze vervolgens te
binden, met garen, tot ze een boekblok vormen, dat is een boek zonder de band.
En nu komt het: bovenaan het boekblok naait of borduurt men nu een galonnetje, rond
een houtje of een stukje draad, dat een beetje boven het boekblok uitsteekt.
Het is een versteviging van het blok, in de eerste plaats om de katernen bijeen
te houden als het boek opengevouwen wordt, maar tevens om de rug (van het boek)
te sparen wanneer het boek van de boekenplank gehaald wordt, wat typisch
gebeurt door met een vinger net op die plaats het boek naar jou toe te kantelen.
Zon
kapitaalbandje aanbrengen is een bewerkelijk procedé en dat gebeurde vroeger en
nu nog enkel bij de meest kostbare werken. Maar de boekbinders hebben er snel
iets op gevonden om ook commercieel gebonden boeken er net iets beter en
duurder te laten uitzien. Men heeft kant en klare kapitaalbandjes gemaakt met
een stukje stof eraan, die men op maat kan knippen en dan op het boekblok
kleven voor het binden.
Het is dat
soort kapitaalbandje dat het Herakleitosboek van Paul Claes siert.
Neem eens enkele
boeken van je boekenplank en kijk of ze een kapitaal- of besteekbandje hebben. Een
detail, maar nu weten we ook hoe het heet.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
12-10-2011
Torens: A Tower of Strength, Towers of Silence en Mitscherlich
Waarom zijn
we zo gefascineerd door torens? Het lijkt wel of het eerste wat een mens deed
toen hij het bouwen had geleerd, een toren maken was, denk maar aan de
legendarische toren van Babel, die we overigens terugvinden in de vele
archeologische overblijfselen, de ziggoerats en de piramiden.
Ik heb het
nooit erg op torens begrepen en dat is er niet op verbeterd met het ouder worden.
Enerzijds ben ik stilaan aan hoogtevrees gaan lijden vanaf mijn dertigste of
zo, daar waar ik in mijn jeugd onbevreesd over de daken liep en in hoge bomen
klom. Nu krijg ik een wee gevoel in mijn onderbuik als ik aan de rand van een
diepte sta. Bovendien en daarnaast vind ik torens arrogant. Waarom hebben kerken
een toren? Er is geen enkel functionele of liturgische reden voor. Het is
gewoon overmoed, die vaak leidt tot halfafgewerkte producten, zoals in
Antwerpen en Mechelen. En het kost stukken van mensen, letterlijk.
De enige goede
reden om een toren te bouwen lijkt mij dat je er ruimte mee bespaart op de
grond. Universiteiten hebben vaak boekentorens, zoals in Gent en in Leuven, ruime
magazijnen met een relatief kleine voetafdruk. Maar nieuwe magazijnen bouwt men
vandaag meestal ondergronds, dat is minder duur en architecturaal en bouwkundig
minder ingewikkeld. Nog verder in de toekomst zal alles virtueel bewaard
worden, voor iedereen toegankelijk, ergens in een cloud, in Wolkenkoekoeksheim, Νεφελοκοκκυγία.
In grote
steden zoals New York, de Golfstaten, Hong Kong en op alle plaatsen waar de
grond duur is, bouwt men ook steeds hoger. Maar er zijn maar weinig mensen die echt
graag in zon hoogbouw wonen. Ik vermoed dat het ideaal nog steeds is: een
alleenstaande woning op de buiten, maar dat is voor de meeste van de zeven
miljard aardbewoners een onmogelijke droom. In de hoogte bouwen is een
oplossing, maar dan veeleer een noodoplossing. De kern van onze grootsteden is
bezaaid met wolkenkrabbers van allerlei formaten, voor kantoren en bewoning, maar
slechts weinig mensen vinden dat ook mooi of leuk.
Ons woord
hebben we van het Frans, une tour en
dat komt dan weer van het Latijn turris,
dat identiek is met het Griekse woord, altijd met dezelfde betekenis: een min
of meer hoog gebouw, vaak een onderdeel van een verdedigingswerk. Dat was
vroeger ook een reden om een toren te bouwen: die was gemakkelijker te
beveiligen en te verdedigen. In het Duits is het Turm en in het Engels tower, in
het Spaans en Italiaans torre.
In het
schaakspel zijn er ook torens, twee voor elke speler, helemaal op de vier uithoeken
van het schaakbord; ze bewegen zich enkel rechtdoor op het bord, voor en achter,
links en rechts, nooit diagonaal. In de meeste talen heeft dat stuk die naam,
maar in het Grieks is het een synoniem voor turris,
namelijk purgos. Een andere, oudere
en onofficiële naam in dezelfde context is kasteel, dat vinden we ook in het
Welsh en het Engels. Castling is nog
altijd Engels voor de rokade, waarbij een toren en de koning van plaats
wisselen. Verrassend is dat de oorspronkelijke naam helemaal anders is,
namelijk (strijd)wagen, zoals in het Perzisch (rokh) en het Sanskriet (rath).
In het Chinees is de toren nog altijd strijdwagen. De Engelse benaming is rook en dat lijkt afgeleid van het Perzisch,
maar het kan ook zijn dat het Perzisch rokh bij zijn intrede in Italië rocca
werd, wat burcht betekent en dat het Engelse rook van het Italiaans afgeleid is. Rokade, roque, rocade hebben dezelfde oorsprong. In het Russisch is onze toren
echter ladya, schip of boot, een vreemde
uitzondering. Vladimir Nabokov zou ons zeker hebben kunnen helpen
Hoe komen we
van een strijdwagen tot een toren? Strijdwagens waren de eerste tanks, ze
werden offensief ingezet met grote beweeglijkheid en snelheid. Ze beschikten
daartoe over wapens, een of meer boogschutters meestal naast de menner, maar
ook over beveiliging, onder de vorm van mannen met schilden, of met vast afweer-
en versterkingsmateriaal. Zo kwam men tot kleine rijdende kastelen, zoals ook
de storm- of belegtorens. De snelle strijdwagen werd zo op het schaakbord een burcht
of verdedigingstoren.
Ook in onze
talen zijn torens prominent aanwezig. Laten we enkele speciale gevallen
bekijken.
Wereldvreemde
geleerden sluiten zich op in hun ivoren toren(s). Het is een prachtig beeld, maar
waar komt het vandaan? In de Bijbel, meer bepaald het Hooglied 7, 4 lezen we:
je hals is als een ivoren toren. Maar die is hier niet bedoeld, al lijkt het
wel dat de uitdrukking op die manier in de taal terechtgekomen is. In het Frans
gebruikte Flaubert het in de moderne betekenis in 1872. In het Engels is dat
pas in 1911; men ziet er een verwijzing in naar de trotse torens van de Britse
universiteiten, die inderdaad in het daar eerder zeldzame felle zonlicht een gepatineerde
ivoren kleur vertonen. Het is met deze staande uitdrukking zoals met de meeste
andere: iedereen gebruikt en begrijpt ze maar niemand weet precies hoe of wanneer
ze ontstaan is. In dit geval kennen we de oorsprong van de uitdrukking, maar
niet die van de moderne betekenis ervan.
Van Dale
vermeldt de torens van Mitscherlich, maar laat ons in het ongewisse over wat
daarmee kan bedoeld zijn. Kijk, dat is nu wat ik Van Dale verwijt. In een
woordenboek zoek je naar de betekenis van woorden. In dit geval heb ik er een
woord gevonden dat ik niet zocht, terwijl elke verklaring van dat woord ontbreekt.
Het gebeurt voortdurend dat je in Van Dale in de woordverklaringen woorden
vindt die niet als lemma in Van Dale staan ergerlijk. Na lang zoeken meen ik toch
iets gevonden te hebben. Alexander Mitscherlich (1836-1918) was een Duits
chemicus en ondernemer die vooral actief was op het gebied van cellulose. Een
procedé dat hij (misschien) ontdekte om de productie van papier uit houtpulp te
versnellen werd in verscheidene talen maar niet in het Duits naar hem genoemd:
de torens van Mitscherlich.
Een andere
uitdrukking is de torens van het zwijgen en dat is de vertaling van the towers of silence. Het is de
benaming die een Brits ambtenaar in de negentiende eeuw min of meer verzon voor
de dakhma, de torens die men in Iran
en India in de zoroastrische godsdienst sinds mensenheugenis gebruikte om de
lijken van de overledenen te verwerken. De lijken werden op een toren gelegd en
daar binnen enkele minuten verslonden door aasgieren. De overgebleven beenderen
werden dan door toevoeging van kalk en het regenwater verder afgebroken, tot er
niets van overbleef. Het was een zeer efficiënt en ecologisch systeem. Er kwam
een drastisch einde aan toen men rond 1990 in India in de veeteelt overvloedig
gebruik ging maken van het diergeneesmiddel diclofenac. Dat zorgde op korte
tijd voor de reductie van aas- en roofvogels met maar liefst 99,9%. Sinds 2006
is het gebruik van diclofenac verboden, maar het onheil was geschied. Er zijn
meer dan een miljard Indiërs en de verwerking van de lijken is daar nu een ernstig
probleem. Paul Scott, de bizarre auteur van het meesterwerk the Raj Quartet, beter bekend als The Jewel in the Crown, de naam van de beroemde
televisieserie die ooit ook op de Vlaamse tv te zien was, schreef een vervolg
op een van de vier boeken met als titel: The
Towers of Silence.
Ik eindig
met een populaire hit uit mijn jeugd, Tom Jones A tower of strength, oorspronkelijk van Gene McDaniels en geschreven
door Burt Bacharach en Bob Hilliard (1962). Ik heb me toen nooit afgevraagd wat
een tower of strength was, maar het
klonk goed. Hieronder vind je de hele tekst, puur jeugdsentiment, ik kan het zo
meezingen Maar eerst even uitpluizen waar de uitdrukking vandaan komt! Ze
verschijnt voor het eerst in het Book of
Common Prayer, het nieuwe gebedenboek van de Anglicaanse Reformatie, in
1549: O Lord, be unto them a tower of
strength. Waarschijnlijkwas het toen
al een staande uitdrukking. Shakespeare nam ze op in zijn Richard III (1594): The kings name is a tower of strength.Van unlikelybedfellows
gesproken: een gebedenboek uit 1549, Shakespeare en Tom Jones!
If I were a
tower of strength, I'd walk away
I'd look in your eyes and here's what I'd say
"I don't want you, I don't need you
I don't love you any more"
And I'd walk out that door
You'd be down
on your knees
You'd be calling to me-ee
But a tower of a-strength is a-something
I'll never be
If I were a
tower of strength, I'd watch you cry
I'd laugh at your tears and tell you goodbye
"I don't want you, I don't need you
I don't love you any more"
And I'd walk out that door
You'd be down
on your knees
You'd be calling to me-ee
But a tower of a-strength is a-something
I'll never be
"I don't
want you, I don't a-need you
I don't love you any more"
And I'd walk out that door
You'd be down
on your knees, ahh-huh
You'd be calling to me-ee-ee
But a tower of a-strength is a-something
I'll never be