Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    20-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Honderd van Paul Claes

    Gisteren was een bijzondere dag. We waren uitgenodigd om samen met vrienden en kennissen van Paul Claes de feestelijke voorstelling van zijn negenennegentigste en honderdste boek mee te maken. Dat gebeurde in het prestigieuze kader van het huis van Chièvres in het Groot Begijnhof van Leuven. Literair criticus Frank Hellemans (Knack) stelde de beide boeken voor en dat was niet moeilijk, hij vond ruimschoots materiaal in de boeken zelf om Paul in de bloemetjes te zetten. Nadien hield Paul zelf een korte lezing over Borges, die mutatis mutandis net zo goed over hem zelf kon gaan. Daarna volgde een boeiend interview met de twee sprekers, waarbij nogmaals bleek dat Paul Claes niet alleen goed schrijft, maar ook gevat snedig kan riposteren en boeiend kan vertellen. Tijdens de receptie signeerde Paul zijn boeken. Het was een aangename avond.

    Ik leerde Paul kennen toen ik ging studeren aan de Leuvense universiteit, in 1965. We waren allebei lid van het Literair Genootschap, waartoe Ernest Claes behoorde in zijn studententijd. We hebben altijd contact gehouden. Als het goed weer is, komt Paul met zijn fiets op bezoek in Werchter en dan praten we ongestoord over de dingen die ons bezighouden. We vermijden moeiteloos meningsverschillen, we zijn het meestal eens.



    Het negenennegentigste boek draagt de titel Onvergetelijke verzen. Maar van wie ook weer?, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 304 blz., grote paperback, ongeveer € 20. Zoals Paul Claes in de inleiding terecht opmerkt herinneren wij ons veeleer versregels dan hele gedichten; meestal weten we inderdaad niet meer wie die geschreven heeft. Paul Claes heeft uit zijn en ons collectief geheugen ongeveer 500 versregels opgediept en die netjes voorzien van een correcte bronvermelding. Het is een plezier om erin te grasduinen, want telkens zeg je: hé, inderdaad! Bovendien zet de vermelding van de naam van de dichter en de bundel ertoe aan, zeker bij de meest treffende versregels, om meer van dat te lezen. Een boeiend boek dus en een uitstekende doorverwijzing.

    Omslagafbeelding van 'C'

    Nummer honderd is verschenen onder de titel C. Honderd notities van een alleslezer, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 239 blz., gebonden, ongeveer € 20. De titel zegt precies wat het is, maar notities van Paul Claes zijn niet zomaar kattenbelletjes of randschriften, maar literaire pareltjes. Veel van de teksten zijn opgedragen aan Pauls vrienden en kennissen, er is er ook eentje bij voor mij, zeer vereerd, Paul, dankjewel. Je leert Paul kennen als een aartsverzamelaar van literair floatsam & jetsam, losse gedachten, lijstjes, merkwaardige toevalligheden of verborgen vingerwijzingen en geamuseerde knipogen. Het is een plezier om te lezen.

    Toegegeven, af en toe is het louter spielerei, maar waarom ook niet? Literatuur hoeft, net zoals het leven, niet altijd hard werken te zijn. Ik twijfel er niet aan dat Paul bekend is met Johannes Goropius Becanus, vulgo Jan van Gorp uit (Hilvaren)Beek (1519-1572). Die brave man ‘bewees’ dat het (Antwerps) Nederlands de oertaal is, die door Adam (haat-dam) en Eva (eeuw-vat) gesproken werd. Hij was zelfs in zijn tijd een bron van vermaak, al publiceerde Plantijn zijn monumentaal verzameld werk. Leibniz zou de term goropismus gelanceerd hebben voor etymologische flaters en spurieuze chauvinistische hypothesen over de oorsprong van de taal. Umberto Eco vermeldt die ‘Vlaamse hypothese’ in zijn The Search for the Perfect Language, een boek dat Paul ongetwijfeld kent.

    Het verschil tussen Jan en Paul is dat Goropius’ methodologie op zich niet kwaad was, maar zijn conclusies hopeloos fout, terwijl je bij Paul telkens precies weet wanneer hij ernstig is en wanneer tongue in cheek, zoals in het stukje Omineuze Bijbelnamen, waarin Eva even moest wachten voor ze geboren werd. Ik vermoed enigszins dat het net Pauls bedoeling was om door een opeenstapeling van zoveel onkarakteristieke valse etymologieën de lezer als het ware dat ene zetje te geven dat hem doet denken aan die grote voorganger op het gebied van de valse etymologieën, Jan van Gorp of Goropius. Het verbaast me alleen dat hij zijn ludieke Omineuze Bijbelnamen niet heeft opgedragen aan de Leuvense germanist (Hend)Rik Van Gorp. Die biedt hij met een knipoog een aanvulling aan voor diens Lexicon van literaire termen: een zwijgende stijlfiguur, dat is wanneer er helemaal geen stijlfiguur te bespeuren valt.

    Bij Paul Claes moet je niet alleen lezen wat er staat, maar inderdaad ook wat er niet staat. Zo vroeg ik me af, in de bespreking van zijn jongste roman De Leeuwerik, of het louter toevallig was dat de hoofdfiguur de luit linkshandig bespeelde. Daarover ondervraagd begonnen Pauls oogjes te blinken en er verscheen een speelse glimlach om zijn lippen, waarna hij mompelde: dan heb je het wel goed gelezen! Ik had inderdaad opgemerkt dat er iets aan de (linker)hand was, maar ik kon het niet duiden, tot Paul zei: hij is een bastaard, vandaar… In de heraldiek mocht een bastaard het wapenschild van zijn vader voeren, maar met een bend sinister, een brede band die van rechtsboven naar linksonder op het schild loopt, in tegenstelling met de normale bend, die steeds in de andere richting loopt. Sinister is Latijn voor links. Paul heeft daarbij zeker ook gedacht aan Bend Sinister, de roman van Vladimir Nabokov, de aartscryptograaf.

    De pointe van de Honderd notities van Paul Claes is dat schrijvers in de eerste plaats lezers zijn en dat je van wat zij lazen overal de sporen vindt in wat zij schrijven. In de klassieke oudheid was dat zelfs verplicht, de imitatio was de essentie van het schrijven, zo stond het in het verloren gegane werk Περ μιμήσεως, Perì mimēseōs van Dionysius van Halikarnassus (1ste eeuw voor onze jaartelling). Wie begint te schrijven, merkt al gauw dat ongeveer alles al eens geschreven is, in een andere vorm, in andere combinaties, maar toch, echt origineel zijn is quasi onmogelijk, zowel naar vorm als naar inhoud. Hoe meer je leest, hoe meer je dat vaststelt, als je tenminste over een goed geheugen en een scherpe opmerkingsgave beschikt. Paul Claes heeft meer gelezen dan wie ook en het grootste deel daarvan heeft hij ook in zijn geheugen zitten. En hij is een meester-detective die letterlijk tot in de kelders van de bibliotheken op zoek gaat naar dat ene woord, dat ene beeld dat hem vreemd voorkomt, dat een belletje doet rinkelen, dat hem zegt: dat heb ik al ergens gelezen, maar waar?

    Je kan als schrijver niet origineel zijn, iedereen imiteert, bewust of onbewust. Je kan hoogstens origineel zijn in de manier waarop je imiteert. Dat kan bij uiterst begenadigde of gestoorde figuren op een totaal onbewuste en spontane manier gebeuren, maar de echt grote figuren van de literatuur hebben dat altijd zeer bewust gedaan. Zij hebben in hun aemulatio, hun bewonderende wedijver met hun voorgangers, gedaan wat men ook in de wetenschap doet: voortbouwen op wat er al is, om zo verder te gaan dan men was. Meteen klinkt het belletje van on the shoulders of giants, klik hier voor de uitleg.

    Misschien heeft Paul Claes, zoals Vivaldi volgens Igor Stravinsky niet vierhonderd concerti schreef, maar vierhonderd keer hetzelfde concerto, niet honderd boeken geschreven maar honderd keer hetzelfde boek. Maar wie zou ook maar één van de concerti van Vivaldi willen missen? Sapienti sat

    .


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    17-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De gemeentelijke hold-up

    Gemeente. Het woord valt de laatste tijd voortdurend en dat is geen goed teken. Wij leven in een tijd waarin uitsluitend het slechte nieuws de media haalt, alsof het goede nieuws het vermelden niet waard is, alsof het vanzelfsprekend is, terwijl wij veeleer de indruk hebben dat precies het goede nieuws schaars en dus sensationeel is en het slechte nieuws schering en inslag en dus afgezaagd en vervelend. Weer zeven weekenddoden? Tja, vorige week ook al en volgende week weer, wat doe je eraan…

    Onze Belgische gemeenten zitten in vieze papieren. Ze hadden hun geld belegd maar door de bankencrisis zijn ze bijna een miljard euro kwijt. In de vele nieuwsberichten daarover lijkt me een essentieel onderwerp te ontbreken: waar hadden die gemeenten dat miljard euro, toch geen peulschil, vandaan?

    Gemeenten zijn geen bedrijven. Ze dienen, zo lijkt het me, vooral om geld dat zij innen onder de vorm van gemeentelijke belastingen en een deel van de personenbelasting, uit te geven voor de werking van de gemeente, voor het welzijn van de burgers. Als zij op een bepaald moment geld op overschot hebben, zou je denken dat ze dat gaan gebruiken om het jaar daarop nog meer uit te geven of om de inkomsten, de belastingen, te verlagen. Het blijkt nu dat zij in tegendeel hun overschotten gecumuleerd hebben en belegd, om met de opbrengt daarvan hun begroting te spijzen. Zij hebben daarmee niet anders gehandeld dan elke brave huisvader of zorgzame moeder, maar is dat terecht geweest?

    Ik meen van niet. Waarom leggen gezinnen een spaarpotje aan? Vooreerst moeten zij al voldoende inkomsten hebben om een overschot te genereren nadat alle vaste en onvoorziene kosten betaald zijn, dat is een voorwaarde en een waaraan lang niet in alle gezinnen voldaan is. Maar goed, stel dat het zo is, dan is het wijs om het overschot niet aan te wenden voor nog meer consumptie en luxe, maar om een war chest aan te leggen, een reserve, een spaarpot voor als het minder goed gaat of voor uitzonderlijke grote uitgaven. Stel dat een van de kostwinners, of beide, werkeloos wordt, of werkonbekwaam, of wegvalt…

    Is dat ook zo voor gemeenten? Nee toch! Als hun begroting niet klopt, dan kunnen zij hun inkomsten zonder veel problemen verhogen door het jaar daarop de belastingen te verhogen. Dat is niet populair, maar aangezien alle uitgaven ten goede komen aan de gemeente, het volk dus, zal men daarover wellicht niet al te fel morren. Het jaar daarop kan men dan de uitgaven beter afstemmen op de inkomsten. Het lijkt dus niet nodig dat de gemeenten over grote reserves beschikken, in tegenstelling tot een gezin, dat niet zomaar zijn inkomsten kan doen aangroeien. Een gemeente heeft een vast inkomen, er komen elk jaar belastinggelden en subsidies binnen, dat is een zekerheid, een zekerheid die een gezin nooit heeft.

    Stel nu dat een gemeente zo welvarend is dat ze niet alleen alles kan doen wat ze wil voor haar ingezetenen, maar toch nog overschotten heeft. Ik denk aan de kustgemeente Knokke, waar zoveel rijk volk bijeentroept dat zelfs met zeer beperkte gemeentelijke opcentiemen de gemeentekas voldoende gespijsd is om al het nodige te doen. Vergelijk dat met bijvoorbeeld Schaarbeek, waar men een erg hoge graad heeft van werkeloosheid en vervangingsinkomens en dus relatief weinig inkomsten. Men kan een kei het vel niet afstropen. Maar goed: denk aan Knokke: de inkomsten zijn zo groot dat men overschotten heeft, men vindt geen projecten meer waaraan men het geld zou kunnen besteden. Wat doen we in dat zelfs voor Knokke onwaarschijnlijk geval? Spaarpotje dan maar.

    Als goede huisvader en moeder beleg je je spaargeld zo dat je de opbrengst en de zekerheid tegenover elkaar afweegt. Je eerste spaarcenten zal je wellicht extra veilig beleggen, zonder enig risico, op een spaarboekje of zo: geringe opbrengst, grote zekerheid. Iemand die een heel dikke portefeuille heeft, kan meer risico’s nemen: als het geld niets zou opbrengen of erger nog, zou verloren gaan, dan is dat nog niet erg, er is nog genoeg over, meer dan genoeg. Volgende keer beter.

    Wij zegden al dat een gemeente eigenlijk geen overschotten zou mogen hebben en ook geen tekorten. De begroting moet kloppen, zoals ook die van de staat en die van een huisgezin. Maar als er in een gemeente, zoals in een gezin, dan toch eens toevallige en tijdelijke overschotten zijn, dan mag en moet de gemeente die beleggen. Niet zoals een rijke ondernemer, maar als een goede huisvader: weinig risico, kleine winst. Het gaat immers niet om geld dat de gemeente zelf zou verdiend hebben, zoals de ondernemer, maar om geld dat zij heeft afgenomen van haar burgers, onder de vorm van belastingen. Het is dus ons geld, dat zij korte tijd mogen beheren, om daarna zo snel mogelijk weer een begroting in evenwicht te hebben en een zo laag mogelijke graad van belasting.

    Maar wat stellen wij vast? De gemeenten hebben massale overschotten, ten minste een miljard euro, althans in de context van de huidige problematiek van de failliete Gemeentelijke Holding en de even failliete bank Dexia. Wellicht zijn er hier en daar nog overschotten waar wij helemaal geen weet van hebben, zoals we ook niets wisten over deze gemeentelijke holding. Zij hebben die belegd, niet als goede huisvader, veilig en bescheiden, maar als zorgeloze miljonairs, in zeer risicovolle ondernemingen. We horen dat hen dividenden werden in het vooruitzicht gesteld van dertien procent, je leest het goed, dertien procent. Wanneer heb jij nog eens dertien procent gekregen van je bank? Dergelijke winsten zijn alleen maar mogelijk als er enorme risico’s genomen worden, dat is duidelijk. Een onderneming of een land dat bereid is om dertien procent te betalen voor een lening, moet wel zeer wanhopig zijn, of onvoorstelbaar overmoedig en in beide gevallen totaal onbetrouwbaar.

    De gemeenten hebben van hun overschotten een systeem gemaakt, een enorme war chest, een fantastische spaarpot, niet voor onvoorziene omstandigheden, maar om stelselmatig de jaarlijkse begroting te spijzen, bovenop de belastingsinkomsten. Dat is ethisch zeer bedenkelijk: wij betalen immers geen belastingen om enkele burgemeesters daarmee te laten spelen op de beurs! Belastingen moeten altijd minimaal zijn, niet meer dan absoluut noodzakelijk.

    Zolang het goed ging, was er geen vuiltje aan de lucht. De gemeenten konden in een eigen beleggingsclubje kapitalistje spelen en grote winsten maken, eerst en vooral voor het clubje zelf, voor de raad van bestuur van de holding en voor al het personeel. En vervolgens ook voor de gemeenten zelf. Maar ze hebben de fouten gemaakt die elke beginnende amateur maakt. Als professionele beleggers zoals grootbanken al kunnen failliet gaan, dan zouden kleine spelers zoals een stelletje burgemeesters van kleine en middelgrote Belgische gemeenten beter moeten weten dan zich op het gladde ijs van de haute finance te wagen. Met grote heren is het kwaad kersen eten. Het is een samenloop van omstandigheden, zegt men nu, maar dat is het altijd. Als het niet regent, is het goed weer. Maar vroeg of laat regent het, onvermijdelijk. Professionele beleggers weten dat je op zeer lange termijn moet rekenen, dat je alleen mag spelen met geld dat je niet nodig hebt, dat je niet al je eieren in één korf mag leggen, dat je nooit naar de raad van bankiers mag luisteren…



    Onze burgemeesters hebben hoog spel gespeeld en ze hebben verloren. Ze hebben niet hun maar ons geld verloren, waarvoor wij hard gewerkt hadden en dat zij ons ten onrechte en onnodig hadden afgenomen als belasting. Dat is diefstal, niet van de rijken, maar van elke burger die zijn belastingen en contributies betaalt.

    De gemeenten zijn niet alleen hun jaarlijkse dividenden kwijt, die waren ze al misgelopen na de vorige crisis, toen was er alleen nog geld voor bonussen voor de topmanagers, zij die ons geld verspeelden door onverantwoorde risicovolle beleggingen. Ze krijgen niet alleen geen interesten meer, ze zijn ook het kapitaal kwijt, de spaarpot is leeg, de aandelen en obligaties die ze ermee gekocht hadden, zijn niets meer waard, nu niet, straks niet en wellicht nooit meer. De schuldenaars zijn zelf immers ook failliet, ze zijn ook in vereffening, ze hebben zoveel geleend en aan zo’n hoge interest, dat ze onmogelijk hun schulden kunnen afbetalen, dat wil zeggen dat ze niet alleen geen interest kunnen betalen op hun leningen, maar dat ze ook het kapitaal niet meer kunnen terugbetalen, omdat ze het niet meer hebben, omdat ze het uitgedeeld en opgesoupeerd hebben, omdat landen als Griekenland, Portugal, Spanje en zelfs Italië op te grote voet geleefd hebben, omdat hun begroting jaar na jaar niet klopte, omdat ze voortdurend en structureel meer uitgaven dan ze inkomsten hadden en het verschil bijlegden met geld dat ze leenden, zonder enig vooruitzicht op of zelfs maar bedoeling van terugbetaling.

    Onze spaarpot is opgedaan door mensen in het zuiden van Europa, omdat hun politici hun begroting vervalst hebben. Niet toevallig waren dat vaak socialistische politici, die keer op keer verkozen werden omdat ze de uitkeringen verhoogden en de belastingen verlaagden, de oudste en zekerste verkiezingstruc ter wereld. Vandaag blijkt uit een enquête dat in Antwerpen (maar niet alleen daar, allicht) de allochtonen massaal links stemmen. De mensen met de minste kansen en die het meest rekenen op uitkeringen weten zeer goed waar de wind vandaan komt. Alleen maken ze zich (terecht) bijzonder weinig zorgen over begrotingen, die van de gemeenten, de gewesten of de staat, of die van Europa, of van de wereld. Het zijn anderen die zich daarover moeten buigen en ervoor zorgen dat het niet helemaal fout loopt.

    Wie zal dat betalen, wie heeft zoveel geld? Wie heeft zoveel ping-ping-ping en wie heeft dat besteld? Dat was een populair liedje in mijn jeugd. Het is vandaag ook weer de vraag. Het antwoord is zeer eenvoudig: jij en ik. Wie anders? De begroting van de staat moet uiteindelijk kloppen en wij moeten ze doen kloppen. Het is bij ons dat men terecht kan, alleen bij ons, omdat wij de enigen zijn die geld verdienen, die als het ware geld ‘maken’ door onze arbeid. Zelfs als men de verantwoordelijkheid voor het debacle zou leggen bij die mensen die ervoor verantwoordelijk zijn, in de gemeenten, de holdings, de banken, spaarkassen, verzekeringsinstellingen, vakbonden en corporaties die het verderfelijk spelletje hebben meegespeeld, dan nog zal men moeten vaststellen dat zij het geld niet (meer) hebben om te betalen voor het feest. Het is op, het is weg, elke zuur verdiende cent, aan de salarissen en bonussen van al de onbekwame en malafide tussenpersonen en aan de leningen die ze hebben toegekend aan notoir onbetrouwbare schuldenaars.

    Wie kan er dan nog de begroting redden? De eeuwige melkkoe, de belastingbetaler, de werkende mens, de spaarder, de rentenier. Niet de uitkeringsgerechtigden, daar valt niets te rapen en niet de ondernemers, want die moeten kapitaal genereren en de tewerkstelling verzekeren, die mogen we niets in de weg leggen. Arcelor-Mittal maakt miljarden winst per jaar maar betaalt slechts enkele honderden euro’s aan belastingen. Jij en ik dus, de gewone man en vrouw. De ene zal het wat harder voelen dan de andere en hier bij ons kunnen we nog wel wat hebben, zelfs als we moeten inleveren zullen de meesten onder ons nog niets tekort hebben, er zal alleen tijdelijk een stukje minder luxe zijn. Maar er zullen zeker mensen zijn die harde keuzes zullen moeten maken en niet alleen over de bestemming van hun tweede of derde vakantie per jaar. Ik hoop dat die zich binnenkort in het stemhokje zullen herinneren wie er verantwoordelijk is voor deze nieuwe aderlating: de mensen die wij verkozen hadden om ons geld goed te besteden.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    14-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Interview Jonathan Israel

    Trouwe lezers weten dat Jonathan Israel een van mijn meest geliefde auteurs is. Ik ben dezer dagen overigens diep verzonken in zijn jongste werk, Democratic Enlightenment. Philosophy, Revolution, and Human Rights 1750-1790. Het is weer een turf, het derde deel van zijn trilogie over de Radicale Verlichting, goed voor 1066 bladzijden. Je zal dus nog even op een bespreking moeten wachten. Ondertussen geniet ik.


    Ik vond een recent interview met professor Israel, in het Nederlands, zeer toegankelijk. Klik hier om het eens te lezen, warm aanbevolen. Let niet op enkele schrijffoutjes.


    Categorie:ex libris
    Tags:maatschappij
    12-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Torens: A Tower of Strength, Towers of Silence en Mitscherlich





    Waarom zijn we zo gefascineerd door torens? Het lijkt wel of het eerste wat een mens deed toen hij het bouwen had geleerd, een toren maken was, denk maar aan de legendarische toren van Babel, die we overigens terugvinden in de vele archeologische overblijfselen, de ziggoerats en de piramiden.

    Ik heb het nooit erg op torens begrepen en dat is er niet op verbeterd met het ouder worden. Enerzijds ben ik stilaan aan hoogtevrees gaan lijden vanaf mijn dertigste of zo, daar waar ik in mijn jeugd onbevreesd over de daken liep en in hoge bomen klom. Nu krijg ik een wee gevoel in mijn onderbuik als ik aan de rand van een diepte sta. Bovendien en daarnaast vind ik torens arrogant. Waarom hebben kerken een toren? Er is geen enkel functionele of liturgische reden voor. Het is gewoon overmoed, die vaak leidt tot halfafgewerkte producten, zoals in Antwerpen en Mechelen. En het kost stukken van mensen, letterlijk.

    De enige goede reden om een toren te bouwen lijkt mij dat je er ruimte mee bespaart op de grond. Universiteiten hebben vaak boekentorens, zoals in Gent en in Leuven, ruime magazijnen met een relatief kleine voetafdruk. Maar nieuwe magazijnen bouwt men vandaag meestal ondergronds, dat is minder duur en architecturaal en bouwkundig minder ingewikkeld. Nog verder in de toekomst zal alles virtueel bewaard worden, voor iedereen toegankelijk, ergens in een cloud, in Wolkenkoekoeksheim, Νεφελοκοκκυγία.

    In grote steden zoals New York, de Golfstaten, Hong Kong en op alle plaatsen waar de grond duur is, bouwt men ook steeds hoger. Maar er zijn maar weinig mensen die echt graag in zo’n hoogbouw wonen. Ik vermoed dat het ideaal nog steeds is: een alleenstaande woning op de buiten, maar dat is voor de meeste van de zeven miljard aardbewoners een onmogelijke droom. In de hoogte bouwen is een oplossing, maar dan veeleer een noodoplossing. De kern van onze grootsteden is bezaaid met wolkenkrabbers van allerlei formaten, voor kantoren en bewoning, maar slechts weinig mensen vinden dat ook mooi of leuk.

    Ons woord hebben we van het Frans, une tour en dat komt dan weer van het Latijn turris, dat identiek is met het Griekse woord, altijd met dezelfde betekenis: een min of meer hoog gebouw, vaak een onderdeel van een verdedigingswerk. Dat was vroeger ook een reden om een toren te bouwen: die was gemakkelijker te beveiligen en te verdedigen. In het Duits is het Turm en in het Engels tower, in het Spaans en Italiaans torre.

    In het schaakspel zijn er ook torens, twee voor elke speler, helemaal op de vier uithoeken van het schaakbord; ze bewegen zich enkel rechtdoor op het bord, voor en achter, links en rechts, nooit diagonaal. In de meeste talen heeft dat stuk die naam, maar in het Grieks is het een synoniem voor turris, namelijk purgos. Een andere, oudere en onofficiële naam in dezelfde context is ‘kasteel’, dat vinden we ook in het Welsh en het Engels. Castling is nog altijd Engels voor de rokade, waarbij een toren en de koning van plaats wisselen. Verrassend is dat de oorspronkelijke naam helemaal anders is, namelijk (strijd)wagen, zoals in het Perzisch (rokh) en het Sanskriet (rath). In het Chinees is de toren nog altijd ‘strijdwagen’. De Engelse benaming is rook en dat lijkt afgeleid van het Perzisch, maar het kan ook zijn dat het Perzisch rokh bij zijn intrede in Italië rocca werd, wat burcht betekent en dat het Engelse rook van het Italiaans afgeleid is. Rokade, roque, rocade hebben dezelfde oorsprong. In het Russisch is onze toren echter ladya, schip of boot, een vreemde uitzondering. Vladimir Nabokov zou ons zeker hebben kunnen helpen…

    Hoe komen we van een strijdwagen tot een toren? Strijdwagens waren de eerste tanks, ze werden offensief ingezet met grote beweeglijkheid en snelheid. Ze beschikten daartoe over wapens, een of meer boogschutters meestal naast de menner, maar ook over beveiliging, onder de vorm van mannen met schilden, of met vast afweer- en versterkingsmateriaal. Zo kwam men tot kleine rijdende kastelen, zoals ook de storm- of belegtorens. De snelle strijdwagen werd zo op het schaakbord een burcht of verdedigingstoren.

    Ook in onze talen zijn torens prominent aanwezig. Laten we enkele speciale gevallen bekijken.

    Wereldvreemde geleerden sluiten zich op in hun ivoren toren(s). Het is een prachtig beeld, maar waar komt het vandaan? In de Bijbel, meer bepaald het Hooglied 7, 4 lezen we: je hals is als een ivoren toren. Maar die is hier niet bedoeld, al lijkt het wel dat de uitdrukking op die manier in de taal terechtgekomen is. In het Frans gebruikte Flaubert het in de moderne betekenis in 1872. In het Engels is dat pas in 1911; men ziet er een verwijzing in naar de trotse torens van de Britse universiteiten, die inderdaad in het daar eerder zeldzame felle zonlicht een gepatineerde ivoren kleur vertonen. Het is met deze staande uitdrukking zoals met de meeste andere: iedereen gebruikt en begrijpt ze maar niemand weet precies hoe of wanneer ze ontstaan is. In dit geval kennen we de oorsprong van de uitdrukking, maar niet die van de moderne betekenis ervan.

    Van Dale vermeldt de torens van Mitscherlich, maar laat ons in het ongewisse over wat daarmee kan bedoeld zijn. Kijk, dat is nu wat ik Van Dale verwijt. In een woordenboek zoek je naar de betekenis van woorden. In dit geval heb ik er een woord gevonden dat ik niet zocht, terwijl elke verklaring van dat woord ontbreekt. Het gebeurt voortdurend dat je in Van Dale in de woordverklaringen woorden vindt die niet als lemma in Van Dale staan… ergerlijk. Na lang zoeken meen ik toch iets gevonden te hebben. Alexander Mitscherlich (1836-1918) was een Duits chemicus en ondernemer die vooral actief was op het gebied van cellulose. Een procedé dat hij (misschien) ontdekte om de productie van papier uit houtpulp te versnellen werd in verscheidene talen maar niet in het Duits naar hem genoemd: de torens van Mitscherlich.

    Een andere uitdrukking is ‘de torens van het zwijgen’ en dat is de vertaling van the towers of silence. Het is de benaming die een Brits ambtenaar in de negentiende eeuw min of meer verzon voor de dakhma, de torens die men in Iran en India in de zoroastrische godsdienst sinds mensenheugenis gebruikte om de lijken van de overledenen te verwerken. De lijken werden op een toren gelegd en daar binnen enkele minuten verslonden door aasgieren. De overgebleven beenderen werden dan door toevoeging van kalk en het regenwater verder afgebroken, tot er niets van overbleef. Het was een zeer efficiënt en ecologisch systeem. Er kwam een drastisch einde aan toen men rond 1990 in India in de veeteelt overvloedig gebruik ging maken van het diergeneesmiddel diclofenac. Dat zorgde op korte tijd voor de reductie van aas- en roofvogels met maar liefst 99,9%. Sinds 2006 is het gebruik van diclofenac verboden, maar het onheil was geschied. Er zijn meer dan een miljard Indiërs en de verwerking van de lijken is daar nu een ernstig probleem. Paul Scott, de bizarre auteur van het meesterwerk the Raj Quartet, beter bekend als The Jewel in the Crown, de naam van de beroemde televisieserie die ooit ook op de Vlaamse tv te zien was, schreef een vervolg op een van de vier boeken met als titel: The Towers of Silence.

    Ik eindig met een populaire hit uit mijn jeugd, Tom Jones’ A tower of strength, oorspronkelijk van Gene McDaniels en geschreven door Burt Bacharach en Bob Hilliard (1962). Ik heb me toen nooit afgevraagd wat een tower of strength was, maar het klonk goed. Hieronder vind je de hele tekst, puur jeugdsentiment, ik kan het zo meezingen… Maar eerst even uitpluizen waar de uitdrukking vandaan komt! Ze verschijnt voor het eerst in het Book of Common Prayer, het nieuwe gebedenboek van de Anglicaanse Reformatie, in 1549: O Lord, be unto them a tower of strength. Waarschijnlijk was het toen al een staande uitdrukking. Shakespeare nam ze op in zijn Richard III (1594): The king’s name is a tower of strength. Van unlikely bedfellows gesproken: een gebedenboek uit 1549, Shakespeare en… Tom Jones!

    If I were a tower of strength, I'd walk away
    I'd look in your eyes and here's what I'd say
    "I don't want you, I don't need you
    I don't love you any more"
    And I'd walk out that door

    You'd be down on your knees
    You'd be calling to me-ee
    But a tower of a-strength is a-something
    I'll never be

    If I were a tower of strength, I'd watch you cry
    I'd laugh at your tears and tell you goodbye
    "I don't want you, I don't need you
    I don't love you any more"
    And I'd walk out that door

    You'd be down on your knees
    You'd be calling to me-ee
    But a tower of a-strength is a-something
    I'll never be

    "I don't want you, I don't a-need you
    I don't love you any more"
    And I'd walk out that door

    You'd be down on your knees, ahh-huh
    You'd be calling to me-ee-ee
    But a tower of a-strength is a-something
    I'll never be

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    11-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.poème traduit
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

















    Dans son être silencieux

    la sculpture renferme

    le mystère nocturne.

     

    La lumière naissante

    du point du jour

    embrasse

    ce qui reste

    conclu

    en formes

    et lignes

    ciselées

    dans la pierre séculaire

    par des mains humaines.






    Een gedicht van Lut De Rudder bij het beeld van Anne Cornil, Deux Pénitents

    vertaling Karel D'huyvetters
     



    voor de Nederlandse tekst, klik hier: http://blog.seniorennet.be/lutderudder/archief.php?ID=1008990

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    10-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spreeuwen





    Als kleine jongen maakte ik kennis met spreeuwen als een lekkernij. Als ik me goed herinner leverde een bevriende vogelvanger in de herfst de porties netjes gepluimde en gereinigde vogels af, per dozijn. Die zagen eruit als geslachte kippen, maar dan zonder vel, het vlees was donkerrood gekleurd en ze waren natuurlijk veel kleiner dan kippen. Moeder bakte ze aan en liet ze dan even zachtjes stoven, met wat peper en zout, misschien een beetje muskaatnoot. Het was best lekker, aan de borst zat stevig wat vlees, de pootjes en de andere frêle beentjes afkluiven was leuk. De smaak kan je vergelijken met die van kwartels, maar iets minder zoet, meer een wildsmaak. De vangst van spreeuwen voor consumptie is streng verboden sinds 1972.

    Spreeuwen in de natuur kende ik toen amper. Wij woonden in een provinciestadje en daar zag je geen spreeuwen, of misschien heb ik ze toen niet opgemerkt, want de buiten was vlakbij en als kind speelden we graag in de velden, ze moeten er zeker wel geweest zijn.

    Enkele jaren na mijn eerste huwelijk verhuisden we naar Heverlee. Vlakbij was een vrij groot domein van de waterwinningsmaatschappij, ik denk dat men daar water oppompte voor huishoudelijk gebruik, maar zeker heb ik het nooit geweten. Er stonden veel hoge bomen, dicht bij elkaar, canada’s, een soort populieren. In de herfst verzamelden de spreeuwen daar massaal in de vooravond. Ze vlogen in enorme dichte zwermen rond in vloeiende, wentelende bewegingen en doken dan als op een gegeven teken luid kwetterend de bomen in. Even later vlogen ze weer op en herhaalde zich het merkwaardig schouwspel, tot ze eindelijk een rustplaats hadden gevonden voor de nacht.

    Later verhuisden we naar Holsbeek, in ons eigen huis, op een stuk grond van ongeveer dertig are. De tuin bestond uit gras met daarin allerlei inheemse bomen: berk, eik, den; enkele fruitbomen uit een vroeger leven, wellicht overblijfsels van de Tweede Wereldoorlog. En een viertal canada’s die iemand daar ooit had geplant. Daar zagen we vaak spreeuwen, soms alleen, soms in een kleine groep, die naarstig het grasveld afschuimden, voortdurend haastig pikkend naar allerlei insecten en zaden, vermoed ik. Ze vielen op door hun systematische aanpak, hun onophoudelijke vraatzucht, maar ook door hun kleur. In het voorjaar hebben de volwassen vogels een broedkleed, met een iriserende (van iris, Grieks voor regenboog) zweem van geel- en blauwgroen op de donkere pluimen die scherp contrasteren met de stevige, puntige citroengele snavel. In de herfst, na het ruien, vertonen de punten van de veren opvallende witte vlekken. De snavel is dan bruin en blijft zo tot in de broedtijd.

    Vanuit mijn leeszetel zie ik de laatste tijd de spreeuwen weer zwermen, aanvankelijk een kleine groep, niet meer dan tien, maar stilaan zijn er meer bijgekomen, nu is het al een heuse vlucht, of een kooi, zoals we in Eeklo zegden, ‘uh keuë’. ‘Kooi’ heeft inderdaad die betekenis, zegt Van Dale. Maar of dat ook afgeleid is van cavea, Latijn voor (dieren)kooi, dat betwijfel ik. Ik zie meer in het Franse queue, staart en dus ook een lange wachtrij en zo een troep.

    Het is mooi om zien hoe de spreeuwen zo ogenschijnlijk speels rondvliegen, nu eens allemaal samen in strakke formatie, dan weer valt de vlucht uiteen, maar even later zijn ze weer bijeen, altijd in de buurt van enkele hoge berken bij de buren. Ik ken geen andere vogelsoort die dat zo doet. Je vraagt je af waarom… Mijn ‘Complete Vogelgids’ vermeldt dat spreeuwen gezelligheidsdieren zijn. Dat is onzin natuurlijk, dieren zijn geen mensen, we mogen onze menselijke gewoonten en emoties niet overdragen op de dieren, dat klinkt misschien wel leuk maar het heeft niets te maken met de reden waarom ze iets doen.




    De vorm van vogelzwermen wordt bepaald door enkele zeer eenvoudige regels, die te maken hebben met de fysiologie, de natuurlijke verschijning, de bouw van de vogel. Als gelijksoortige individuen zijn ze perfect geschikt om gelijke bewegingen uit te voeren, zonder een centrale leiding. Dat verklaart wel hoe ze het doen, maar niet waarom. Bij trekvogels is het zwermen een voorbereiding op het gezamenlijk vertrek, denk aan de zwaluwen. Maar spreeuwen zijn grotendeels standvogels. Het valt me op dat de spreeuwen pas in de late namiddag beginnen te zwermen. Naarmate de duisternis nadert, duiken ze steeds vaker de bomen in. Hun gedrag heeft dus meer dan waarschijnlijk te maken met het gezamenlijk overnachten in de bomen. Ze troepen samen omdat ze samen gaan overnachten, dat is veiliger dan elk afzonderlijk: als er een bedreiging is, zal het alarm van één vogel de hele kolonie opschrikken. Het avondlijk rondzwermen is dus een voorbereiding van de nachtrust, waarbij de groep gevormd wordt door het uitnodigend rondvliegen en de roest, de nachtelijke verblijfplaats wordt verkend en uitgeprobeerd voor ze definitief neerstrijken.

    Hebben jullie ook spreeuwen in de buurt?

     


    Categorie:natuur
    Tags:natuur
    09-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.40 stemmen

    De menselijke stem, zo zegt men wel eens, is het mooiste muziekinstrument. Wellicht was het ook het eerste: om te zingen heb je niets anders nodig dan je stem. De zangstem vermag ook iets dat geen enkel ander instrument kan: samen met de melodie, het ritme en het tempo brengt ze ook betekenis over, door het gebruik van de taal. Soms doet een componist afstand van die bijkomende mogelijkheid en gebruikt hij of zij de stem als een geluidsbron, zonder woorden. Dat noemt men een vocalise; bekende voorbeelden zijn die van Rachmaninov en Villa-Lobos voor sopraan. Ravel, Debussy, Vaughan Williams zetten af en toe in hun symfonisch werk een koor in dat vocaliseert. De begeleiding kan eenvoudig zijn, met piano bijvoorbeeld, of ook groot orkest. Ik vond een website met een zeer uitvoerig overzicht van dergelijke liederen zonder woorden.

    We zijn meer vertrouwd met gezongen teksten, al dan niet begeleid. Het is een typisch menselijke bezigheid, hoewel ook dieren ‘zingen’, denk maar aan de vogels en de walvissen. Mensen hebben leren praten en combineren dat sinds mensenheugenis met muziek, overal ter wereld. Er zijn heel eenvoudige liederen, zoals de wiegeliedjes die moeders zingen voor hun kinderen. Dat is een voorbeeld van monodie of eenstemmig gezang. Je kan dat ook met meer personen zingen: een duet, trio, kwartet enzovoort, tot een kamerkoor of een massazang. Maar vanaf het ogenblik dat er verscheidene zangers of zangeressen zijn, ontdekken we nieuwe mogelijkheden. Waarom met zijn tweeën monodisch zingen, dus allebei hetzelfde? Waarom niet een canon, waarbij de twee stemmen wel dezelfde melodie zingen, maar met een verschuiving: de tweede begint pas wanneer de eerste de eerste ‘zin’ af heeft en aan de tweede begint. Of de tweede stem kan dezelfde melodie zingen, maar dan een beetje hoger of lager, meestal een terts, dat klinkt goed samen. We hoeven ons daartoe niet te beperken, de tweede stem kan een heel andere melodie zingen, die goed klinkt bij die van de eerste stem. Het is daarbij niet nodig dat de tweede melodie dezelfde woorden heeft als de eerste, noch dat de noten van de beide stemmen telkens op hetzelfde moment beginnen en eindigen. En om het helemaal mooi te maken kunnen we een beroep doen op verscheidene stemtypes: knapen, meisjes; sopranen en alten bij de vrouwen; altus, tenor, bariton, bas bij de mannen.

    Met al dat materiaal kunnen we muzikaal alle kanten uit, heel bescheiden in een beperkte groep zoals in een strijkkwartet, of heel uitvoerig zoals met een groot symfonisch orkest. Componisten hebben omzeggens evenveel mogelijkheden met alleen maar zangers en zangeressen als met instrumenten.

    Al heel vroeg heeft men die mogelijkheden ontdekt en verkend. Het was in onze streken, meer bepaald in wat nu Frans-Vlaanderen is maar ooit gewoon Vlaanderen, dat in de kerken, kloosters, paleizen en burgerlijke gebouwen de polyfone zangkunst een hoogtepunt bereikte in de vijftiende en zestiende eeuw (1400-1600). Sinds het midden van de twintigste eeuw heeft men die muziek als het ware herontdekt en is men die weer gaan uitvoeren, zoveel als mogelijk zoals ze destijds, dus vijfhonderd jaar tevoren, (vermoedelijk) werd gebracht. Dat is specialistenwerk: eerst moet men de oude manuscripten en gedrukte bronnen vinden, dan ze ontcijferen en vervolgens ze uitvoeren. Bij ons is de bekendste specialist Paul Van Nevel met zijn Huelgas Ensemble, over wie ik hier al eerder lovend schreef.

    Ik ontleende van dat Ensemble in de Leuvense stedelijke bibliotheek Tweebronnen een cd met de intrigerende titel ‘40 voci/voices/voix/stimmen’ (Harmonia Mundi, 2006, SACD). Het is vocale muziek voor meerstemmig koor, of beter gezegd, voor meerstemmige koren. In een koor kan je heel veel ‘stemmen’ hebben. Er zijn niet alleen de klassieke mannen- en vrouwenstemmen, je kan die telkens ook verdubbelen of verdrievoudigen binnen één koor, of je kan twee of meer meerstemmige koren naast elkaar zetten, of op afzonderlijke plaatsen in de ruimte. De koren zingen dan elk hun versie van de melodie, samen met de andere, waarbij alle mogelijkheden van het samenklinken worden verkend, alle ritmische combinaties en patronen, alle tempi samen of in contrast… Je kan het zo ingewikkeld niet bedenken of het is ooit wel eens uitgeprobeerd. Deze cd is gewijd aan enkele van de meest gewaagde en beroemde combinaties. Het is koormuziek a capella, dus zonder begeleiding, voor 12, 13, 16, 24, 35 en zelfs 40 stemmen, sopranen, alten, tenoren, baritons en bassen. Voor de compositie met veertig stemmen zijn er (ten minste) veertig zangers nodig, die op sommige momenten dus elk iets anders zingen, maar wel samen.

    Het resultaat is, wat dacht je, verbluffend. De muziek dateert van rond 1450 tot rond 1650, met één uitschieter naar 2006, een zeer geslaagd gelegenheidsstukje voor 35 stemmen van een van de koorleden, op de naam H-U-E-L-G-A-S, dat helemaal in de stijl van de Vlaamse Polyfonie is geschreven.

    Elk van deze composities is zonder meer overweldigend, maar het beroemde Spem in alium voor veertig stemmen van Thomas Tallis (ca 15015-1585) spant wel de kroon. Wanneer de laatste weergalm van de slotakkoorden is uitgestorven blijf je als luisteraar ademloos achter, verstomd door zoveel complexe klankschoonheid. Dit is een schitterend staaltje van tot wat de mens in staat is, als componist, als koorleider en musicoloog en als een homogene groep van individueel uitzonderlijk begaafde uitvoerend kunstenaars met als enig instrument de eigen stem.



    Je vindt deze cd wellicht in je plaatselijke bibliotheek. Je kan hem ook kopen, officiële prijs ongeveer € 20, bij Amazon voor ongeveer € 16, verzendingskosten inbegrepen. Het is een cd die je ongetwijfeld vaak zal opzetten, niet zomaar als achtergrondmuziek, maar om er echt naar te luisteren, alleen of met een geliefde, op een begenadigd moment, helemaal geconcentreerd opgaand in de overweldigende luister van deze heerlijke muzikale rijkdom, dankbaar dat je dit mag meemaken.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    07-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rik Wouters terug in Mechelen

    Gisteren zijn we op stap gegaan, dat gebeurt ons niet vaak. Enkele weken geleden was er op Canvas een uitstekende documentaire over leven en werk van kunstschilder en beeldhouwer Rik Wouters (Mechelen 1882- Amsterdam 1916). Toen ik onlangs na het tv-nieuws vernam dat er een tentoonstelling was in Mechelen, was mijn aandacht meteen gewekt. Even de details nakijken op de website van de stad, afspreken met een bevriend kunstenaarsechtpaar en dan was het zover.

    Het weer viel aanvankelijk tegen, regen en wind, de michielszomer van vorige week is helaas nadrukkelijk voorbij. We nemen de bus in Tremelo, als 65+ reizen we gratis. Pol kent Mechelen goed. Hij loodst ons van de bushalte via een verrassend wandelpad dat als een lange brug over een dode arme van de Dijle ligt en ons langs indrukwekkende lofts voert; het is misschien wel crisis, maar niet iedereen heeft er evenveel last van. Zo komen we rond de middag bij de Vismarkt en vinden een leuk restaurantje met een aantrekkelijke kaart, niet te duur maar goed verzorgd. Koffietje na en dan op stap naar het Schepenhuis, waar de tentoonstelling plaats vindt. Bij het verlaten van het restaurant merken we dat onze paraplu gestolen is, of geruild voor een verhakkeld exemplaar, al dan niet met opzet. Tja… er zijn blijkbaar soorten van mensen.



    Het Schepenhuis is vlakbij, een historisch gebouw dat prachtig gerestaureerd is een binnenin voorzien van een moderne stalen trappenconstructie. De ruimten zijn optimaal ingericht voor deze tentoonstelling en de presentatie is eveneens uiterst professioneel, opvallend onopvallend, alles is gericht op het rustig genot van de kunstwerken, de aandacht wordt nergens afgeleid door onvolkomenheden, storende of opdringerige details. Het onthaal is verrassend warm, vriendelijk en meer dan zomaar bekwaam. Onze leeftijd is goed voor een reductie van de toegangsprijs tot vijf euro. Er is een voorbeeldige gratis bezoekersgids met alle afbeeldingen en summier maar deskundig commentaar.

    We gaan elk op ons ritme de tentoonstelling verkennen, die verspreid is over de drie verdiepingen: de heerlijke bronzen beelden en bustes, de (zelf)portretten, de naakten, de beelden uit het dagelijks leven, bos en platteland, de stillevens… Ik herken veel van de werken, ook door de tv-documentaire, ze behoren tot ons artistiek erfgoed, maar nu zie ik ze voor het eerst in het echt en dat is toch een indrukwekkende en ontroerende ervaring. Overal zijn er stijlvolle én comfortabele zitbanken en de schaarse bezoekers maken daarvan dankbaar gebruik, niet om uit te rusten, want zo groot is het Schepenhuis nu ook weer niet, maar om rustig te zitten kijken en peinzen bij een doek of een beeld dat je bijzonder treft. Dit is genieten. Alles draagt bij tot een zeldzaam volmaakte unieke artistieke en menselijke ervaring.



    Bij het buitengaan kopen we nog enkele kunstkaarten en een bladwijzer, één euro per stuk, met afbeeldingen van de werken, souvenirs van ons bezoek, een poging om het contact met de kunstenaar en zijn vrouw nog even vast te houden, voor we weer de aangename drukte van het aantrekkelijke historisch stadcentrum induiken. We hebben nog even tijd voor een koffie en een pannenkoek, dan wandelen we naar de bushalte, waar we ons wat onwennig mengen tussen het jong geweld van de schoolgaande jeugd. Als we weer op het Damiaanplein staan klept het vijf uur. We nemen afscheid van onze gezellen en maken de korte rit naar Werchter in stilte, elk verzonken in de eigen gedachten, de vele indrukken verwerkend, nagenietend, maar dan stilaan weer aanknopend met het leven van elke dag.

    Kunst verrukt, rukt je inderdaad even weg uit je vertrouwde omgeving, weg van je eigen gedachten en vooroordelen en drukt je met je neus op de wereld zoals iemand anders die gezien heeft en gevat in kunstwerken die tot het beste behoren van wat een mens vermag. Rik Wouters heeft ons in zijn korte leven een schat aan heerlijke werken nagelaten, waarvan wij met bewondering, ontroering en dankbaarheid hebben mogen genieten.




    Lieve lezer, aarzel niet om ons voorbeeld te volgen, er wacht je een ervaring die je niet gauw zult vergeten.


    Categorie:kunst
    Tags:kunst
    04-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dexia, o Dexia!

    Lang geleden, toen de mensen nog praatten en geen e-mails of blogs schreven, zette ik samen met mijn eerste echtgenote de eerste stappen in onze kapitalistische maatschappij. We werkten allebei en hadden dus elke maand wat overschot. Dat ging op een spaarrekening, maar welke? We gingen even informeren bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, die we allebei nog kenden van in de lagere school, toen we met bedrukte meetlatjes en rode spaarpotjes maar nog meer door de school zelf aangespoord werden om te sparen, op een heus spaarboekje, waarop de minuscule bedragen van één frank zorgvuldig werden ingeschreven, samen met de nog veel minusculere interesten. Het onthaal in het kantoor was onvriendelijk, de voorwaarden oninteressant. Blijkbaar was de hele actie erop gericht om goedkoop geld te (laten) verzamelen en dat zo goed en zo lang mogelijk bij te houden zonder ervoor te betalen en er zo zelf de winsten van op te strijken.

    We vonden dan als vanzelf de weg naar BAC, de bank van de Belgische christelijke arbeidersbeweging. Het was een bescheiden instelling, helemaal in de stijl van de andere poten van de christelijke zuil, meer een coöperatieve, een volksspaarbank dan een ‘echte’ bank, zoals de Generale Bank. Dat wekte vertrouwen en dat is nooit beschaamd in de vele jaren dat we daar klant geweest zijn. Je kon er terecht voor alle courante transacties en je kreeg er goed advies. Zo hoorden we daar het eerst dat er een interessante verkaveling was in Holsbeek. We hebben bij BAC geleend voor de grond, daarna voor de bouw van het huis. We namen er een levensverzekering, we deden er aan pensioensparen, de kinderen hadden er een spaarrekening die bij allerlei gelegenheden aangevet werd. We kochten er onze eerste spaarbons en onze eerste obligaties. Als we vreemde valuta nodig hadden voor onze buitenlandse vakanties, dan vonden we daar de beste wisselkoers. De bedienden aan het loket kenden ons en wij hen, het waren mensen zoals wij. De directeur woonde in een verkaveling bij ons in de buurt.

    Na mijn echtscheiding nam ik een eigen bankrekening bij Kredietbank, die hadden een kantoor in de buurt van mijn werk, dat was handig. Ik zal hier niet ingaan op mijn ervaringen met die bank, dat is een ander verhaal.

    Toen ik op pensioen ging, wou ik mijn geldzaken in orde brengen. Ik had mijn groepsverzekering gekregen en er was het pensioensparen en hier en daar nog wat op spaarrekeningen. Waarom dat niet consolideren en zien of we niet wat betere voorwaarden konden krijgen? Mijn eerste bezoek ging naar BAC, dat intussen BACOB en daarna Dexia geworden was. Het kantoor was nog op de oude plaats, maar was nu onherkenbaar veranderd, helemaal verbouwd, erg luxueus, glas, metaal en marmer, koel en indrukwekkend. Om de directeur te zien moest je een afspraak maken. Ik werd door hem ontvangen met alle egards, kopje koffie in zijn prachtig modern kantoor, een aantrekkelijke man, een dertiger, chique pak, wit hemd met manchetten en gouden manchetknopen, dure das, dure schoenen, opzichtig duur polshorloge, dure vulpen, dure bril, zonnebankbruin, net van bij de kapper. Een lange en ingewikkelde uitleg met veel geleerde woorden, maar gebracht met een grote zelfzekerheid. Natuurlijk zou men mijn geld goed beheren, voor klanten met een zeker vermogen (dat klonk goed, voor mijn bescheiden spaarpot) deed men iets speciaals, een vorm van private banking: gepersonaliseerd beheer van mijn kapitaal(tje), met vooruitzicht op aanzienlijke winsten en een verwaarloosbaar risico. En ook wat extraatjes: we kregen meteen gratis kaarten voor een toneelvoorstelling.

    Het was zeer aanlokkelijk en overtuigend. Er kon niets verkeerd gaan. En toch, toen ik thuiskwam en nog even nadacht over mijn ervaring bij het nieuwe Dexia, zei mijn hart me: nee, Karel, niet doen. En ik heb het niet gedaan. Ik heb mijn bescheiden spaarcenten verspreid over enkele kleine banken met een kantoor hier in het dorp, op spaarboekjes met een kleine interest en zonder enig risico.

    Dexia heeft sindsdien vele ups en downs gekend. Ze gingen bijna op de klippen met de bankencrisis, enkele jaren geleden. Vandaag is het weer zover. Het aandeel leed nog maar eens een verlies van maar liefst dertig procent op één dag en de dag is nog niet voorbij… Jongens wat ben ik blij dat ik toen niet op hun voorstel ben ingegaan! Mijn appeltje voor de dorst, mijn zekerheid voor mijn oude dag zou verschrompeld zijn, om nog te zwijgen van het hartzeer en de ongerustheid bij al het slechte nieuws, jaar na jaar.

    Waarom heb ik toen nee gezegd? Ik heb het me dikwijls afgevraagd. Ik ben geen financieel genie, ik heb me nooit veel met bankzaken beziggehouden. Het was dus geen weloverwogen beslissing met kennis van zaken, helemaal niet. Maar ik voelde me niet op mijn plaats in dat koele, onpersoonlijke moderne gebouw, ik vertrouwde de yuppie mooiprater niet, ik verstond niets van zijn verhaal over afgeleide producten en ik schrok van risico’s die hij minimaliseerde. Dit was niet meer de volksbank die ik had gekend, dit was big business. Wie betaalde het gloednieuwe pompeuze kantoor, wie de ongetwijfeld aantrekkelijke wedde en de bonussen van de directeur, de extraatjes en de persoonlijke service? Ik natuurlijk. Dat was het dat me toen deed afknappen en dat doet het nog steeds.

    Wat is er met de grootbanken aan de hand? Ik weet het niet, ik weet nog altijd niets over de financiële markten of de economie, ik begrijp daar echt niets van. Maar ik zie wel dat die banken overal in onze steden en dorpen luxueuze kantoren hebben, dat ze in de grote steden en de hoofdstad monumentale gebouwen hebben neergepoot, dat de CEO’s wedden hebben die ik me zelfs niet meer kan voorstellen, dat ze bonussen krijgen die ik niet anders kan omschrijven dan als obsceen. Dat ze verschrikkelijk veel kosten moeten hebben met al die gebouwen, al dat personeel, al die geleasede wagens, al die reclame. Dat ze hun bedrijf runnen met slechts één doel: winst maken, snel en veel. Dat ze risico’s nemen, enorme risico’s. Met het geld van hun klanten.

    Maar gelukkig niet met het mijne. Ik zal niet rijk worden van mijn spaarpotje, maar ik ben er zeker van dat het er morgen nog is en wat er overschiet als ik doodga, dat is voor mijn kinderen en kleinkinderen.

    Ik dacht dus dat ik veilig zat en dat ik het, achteraf bekeken, niet zo kwaad had gedaan voor een absolute leek. Maar nu blijkt dat niet echt het geval te zijn. De grootbanken dreigen failliet te gaan, ze bezwijken onder hun eigen gewicht, hun kostenstructuur en hun onverantwoorde risico’s. De nationale overheden kunnen dat niet laten gebeuren, zegt men, wij, dat wil zeggen de belastingbetalers moeten de banken redden. Ik word dus toch gerold, al ben ik geen klant van de banken die blijkbaar moeten gered worden.

    Die redding overigens moet niet één keer, maar telkens weer. Kijk, dat begrijp ik niet. Je zou denken dat als de staat een bank redt, die ook een serieuze bolwassing krijgt, dat er koppen rollen, dat men de misbruiken, de goede sier, de arrogantie en de onverantwoorde risico’s aan banden zou leggen, dat we terug zouden gaan naar de bescheiden maar efficiënte volksbanken, waar mensen met een overschotje hun centen konden deponeren en mensen die een huis bouwen een lening krijgen, een transactie waar iedereen wel bij vaart, zonder er rijk of arm van te worden.




    Ik althans heb geen verandering gezien. De banken zijn nog steeds gehuisvest in paleizen en de best gerestaureerde huizen in elk dorp en elke stad. Ze overspoelen ons dagelijks met reclame voor ingewikkelde producten zonder ons de kleine lettertjes uit te leggen. Ze sponsoren nog altijd kunst en cultuur en sport. Ze leven nog altijd op even grote voet. De bonussen zijn nog altijd obsceen, de wedden en de ontslagvergoedingen van de topbankiers eveneens. Dexia beweert om het uur op de VRT-radio dat ze mijn topbank zijn, terwijl het aandeel keldert en de Belgische on-regering zich buigt over een rampscenario.

    Ik weet niets van financies af. Maar ik denk dat ik wel weet waarom Dexia vandaag weer eens aan de rand van de afgrond staat. Ik weet immers waarom ik mijn spaarcenten destijds niet aan hen heb toevertrouwd.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    02-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cultuur

    Enkele dagen geleden drukte ik hier mijn verwondering uit over het feit dat het biologisch leven op aarde erin slaagt om al de verworven genetische informatie op te slaan in elk van zijn cellen en die zo door te geven bij de voortplanting. Als je dat vergelijkt met wat er gebeurt eens een mensenkind geboren is, dan valt pas op hoe merkwaardig dat is. Een pasgeboren kind is totaal hulpeloos en sterft na zeer korte tijd indien men het aan zijn lot overlaat, het heeft op zichzelf geen enkele overlevingskans. Het duurt zo ongeveer twintig jaar voor een mens geschikt is om zelfstandig een plaats in te nemen in de maatschappij.

    Je ziet het spectaculaire verschil: in een zaadcel en een eicel zit alle informatie om een mens te maken. Die ‘kennis’ wordt automatisch overgedragen, gewoon door het fysisch proces. Het gaat daarbij niet om zomaar enkele algemene instructies, maar om een enorme hoeveelheid kennis, die uiterst complex en ongelooflijk gedetailleerd is en een grote mate van betrouwbaarheid heeft. Als je dat vergelijkt met bijvoorbeeld de informatie die opgeslagen zit in de computers die de robotten in een autoassemblagebedrijf aansturen, dan zit in elke cel wellicht veel meer informatie dan in alle bedrijfscomputers ter wereld samen. Bovendien is de genetische informatie zelfsturend: er is geen enkele invloed van buitenaf nodig om het proces in gang te zetten, te controleren en bij te sturen. Voeding alleen en een geschikt milieu is voldoende. Met al de computers ter wereld zijn we nog lang niet in staat om iets te produceren dat zo complex is als de mens; we komen zelfs nog niet in de buurt. De natuur is ver vooruit op de mens.

    Bij elke mens die geboren wordt, wordt het volledig menselijk genoom mee overgedragen. Elke mens begint waar de vorige was, op hetzelfde evolutionair niveau. Al de verworvenheden van miljarden jaren leven op aarde blijven moeiteloos behouden. De ogen die in de mens ontwikkeld zijn, de handen, de hersenen, alles: met een beetje geluk is elke nieuwe mens een zo goed als perfect exemplaar, klaar voor gebruik. Je hoeft een baby niet te leren om zijn ogen te gebruiken of zijn handen of zijn hersenen, of zijn spijsverteringsstelsel. Enkele details wel: het duurt enige tijd voor we onze blaas en onze stoelgang kunnen controleren, voor we kunnen praten. Maar niet lang!

    Vergelijk dat nu allemaal eens met alles wat we niet genetisch hebben meegekregen. Praten is een goed voorbeeld: hoewel we van bij de geboorte alles in huis hebben om te kunnen praten, duurt het enkele jaren voor er iets verstandigs uit komt. Lezen duurt nog langer: zeven jaar eer we ermee beginnen en pas na enkele jaren gaat het vlot. Schrijven is nog moeilijker. De letters vormen gaat aanvankelijk erg moeizaam en stuntelig, het duurt enkele jaren voor we ons handschrift gevonden hebben. Maar wat we schrijven is meestal onbelangrijk en weinig origineel. Voor de meeste mensen komt daarin nooit enige verandering: ze kunnen wel schrijven maar ze doen het niet of node. Een heel kleine minderheid schrijft vaak en veel en min of meer origineel. Een nog kleiner aantal mensen schrijft zo goed dat men ze leest. En slechts enkelen bereiken een grote bekendheid en erkenning. Daaraan zie je hoe moeilijk dat proces is.

    Als cultuur, want daar gaat het om, in de ruimste betekenis van het woord, zo efficiënt zou overgedragen worden als ons genetisch materiaal, dan zou Einstein op de eerste dag na zijn geboorte al zijn relativiteitstheorie gedebiteerd hebben. Proust zou meteen begonnen zijn aan zijn Recherche, Picasso aan Guernica, Spinoza aan de Ethica, Sjostakovitsj aan zijn symfonieën en Haydn aan zijn strijkkwartetten…

    Je ziet wat ik bedoel. Cultuur is een andere dimensie van de mens, een die niet erfelijk is, die niet genetisch overgedragen wordt. Als je een Chinees kind na de geboorte vrijwel onmiddellijk zou overbrengen naar de Inuit op Groenland, zou het geen Chinees spreken maar Inuit. Onze twee Indische adoptiekinderen zijn net zo Vlaams als onze biologische kinderen.

    In de ongeveer twee miljoen jaar dat onze soort aan cultuur doet, vanaf de eerste primitieve instrumenten, hebben we ontdekt hoe we kennis kunnen overdragen op een niet-erfelijke manier: door de verworven kennis door te geven, door anderen te leren wat wij kennen of kunnen. In die lange periode is er aanvankelijk een belangrijke gelijklopende evolutie geweest: enerzijds ontwikkelde de mens nog vrij aanzienlijk op genetisch gebied, de echte homo sapiens duikt pas 200.000 jaar geleden op, de moderne mens is maar 50.000 jaar oud. De cultuur hield min of meer gelijke pas met de fysische kenmerken en mogelijkheden van de mens. Hoe groter en sterker de hersenen werden, hoe meer ze gebruikt werden. De echte beschavingsexplosie begon pas toen de mens zijn volledige fysische ontwikkeling had doorgemaakt. Het is ook dan dat het aantal mensen spectaculair toeneemt: de mens is fysisch aangepast aan vele omgevingen en beschikt ook over het verstand om te overleven en zich te verspreiden en verbreiden.

    Beschaving, cultuur is veel moeilijker over te dragen dan de genetische kenmerken. Het is een precair gebeuren, er kan zoveel fout gaan, er kan zoveel kennis verloren gaan doordat één bepaalde persoon sterft zonder dat die de specifieke kennis waarover hij of zij beschikt, heeft kunnen doorgeven. Sommige beschavingsgegevens worden ooit een keer ergens ontdekt en verspreiden zich dan razendsnel omdat ze zo succesvol zijn, zoals het wiel. Maar sommige beschavingen in Midden- en Zuid-Amerika hebben nooit zelf het wiel ontdekt, hoewel ze natuurlijk wel de ronde vorm kenden en zelfs met de bal speelden. Andere zijn zeer lokaal en worden angstvallig bewaakt, zoals het vervaardigen van zijde of porselein. Hoe minder mensen een bepaalde kennis hebben, hoe groter het risico dat ze verloren gaat.

    Cultuur is voor de moderne mens even belangrijk als zijn genetische informatie. Wij kunnen ons niet voorstellen wat er van een kind zou geworden indien het na de geboorte volledig verstoken zou zijn van alle, werkelijk alle beschavingsgegevens. Er zijn omzeggens geen voorbeelden van dergelijke ‘wilde kinderen’, precies omdat ze zo weinig overlevingskansen hebben. Het is vrijwel onmogelijk voor een mens om op te groeien buiten alle beschaving, hoewel de concrete beschavingsgraad zeer verschillend kan zijn en ook vele vormen kan aannemen. Een kindsoldaat in het oosten van Kongo heeft een andere cultuur dan de dochter van de eerste minister van een Europees land. Wij leven in een beschaafde wereld, in een cultuur. Ik bedoel daarmee niet dat die beschaving, die cultuur volmaakt is, verre van. Beschaving is een relatief begrip, het is veeleer beschrijvend dan normatief. De beschaving is alles wat de mens kenmerkt, maar dat niet genetisch overgedragen wordt. Dat kan, bijvoorbeeld in het oosten van Kongo, een zeer beperkte, zeer agressieve en wrede en in onze ogen weinig verheven ‘cultuur’ zijn, maar het is een vorm van beschaving.

    Genetisch materiaal wordt meestal bijna ongewijzigd doorgegeven, omdat het op een zeer eenvoudige manier gebeurt, gewoon door de celdeling. Cultuuroverdracht daarentegen is veel bewerkelijker, we moeten er veel meer moeite voor doen. Het kan ook alle vormen aannemen en het kan alle kanten uit, er is geen vaste norm, er is niet een bepaalde cultuur die vastligt voor iedereen, zoals in het menselijk genoom, dat maar geringe afwijkingen toelaat, bijvoorbeeld de huidskleur en enkele andere niet-essentiële lichaamskenmerken. Niemand weet precies wat er belangrijk is in cultuur en wat niet. Het is iets dat we voortdurend uitproberen, een tijdje gebruiken en dan weer verwerpen. Er lijkt een vooruitgang te zijn, zeker op technisch en technologisch gebied, maar er zijn ook elementen die behouden blijven. De piramiden van Gizeh wekken nog steeds onze bewondering, maar de bloedige religieuze gebruiken bij het afsterven van de farao’s zijn nu ondenkbaar. Cultuur ligt niet vast. Er zijn vandaag drie tot zesduizend talen, maar slechts enkele wereldtalen. Er zijn geen twee mensen die dezelfde cultuur hebben, of dezelfde opvatting over beschaving. Een van de meest geliefkoosde bezigheden van cultuurexperts is het discussiëren over de vraag wat cultuur is.

    Maar het lijdt geen twijfel dat de moderne mens een beschaafde mens is, een cultuurmens, iemand die leeft in een beschaving, in een cultuur. Dat bepaalt ons net zo goed en net zo sterk als ons genetisch materiaal. Wij moeten relatief weinig moeite doen om ons genetisch materiaal veilig te stellen. We leren snel dat bepaalde stralen schadelijk zijn voor ons erfelijk materiaal, maar voor de rest zijn er weinig concrete bedreigingen, de natuur heeft zich in die miljarden jaren goed beveiligd tegen het verlies of de beschadiging van de genetische informatie. Helemaal anders is het met onze beschaving. Als een mens geboren wordt, beschikt hij voor de volle honderd procent over al de genetische informatie, maar nul procent van de beschavingsgegevens. Elke mens moet helemaal van nul vertrekken. Wij beschikken bij onze geboorte wel over al de kenmerken en al de middelen, maar cultuur moet elk van ons opnieuw verwerven. Elk doet dat binnen de perken van de eigen mogelijkheden en binnen de eigen culturele context.

    Wij leven niet lang. Kinderen die vandaag geboren worden, hebben een levensverwachting van ongeveer tachtig jaar. Slechts ongeveer dertig tot veertig jaar daarvan zijn echt nuttige jaren. Eerst is er een lange leertijd, tot bijna dertig jaar in veel gevallen. En na de op alle vlakken meest vruchtbare periode volgt (hopelijk) een vrij lange rustperiode. We hebben dus weinig tijd om cultuur te verwerven en om er iets mee te doen. De meesten onder ons zijn in dat proces niet zeer actief. We nemen deel aan het culturele leven, maar op een vrij passieve manier: er zijn meer lezers dan schrijvers, meer kunstliefhebbers dan kunstenaars, meer melomanen dan muzikanten, meer mensen die een huis bouwen of kopen dan architecten, meer zieken dan artsen, meer stemgerechtigde burgers dan politici enzovoort. Er zijn heel weinig filosofen en nog minder moralisten of ethici. Het aantal mensen dat op een grensverleggende, bepalende of invloedrijke manier in het beschavingsproces betrokken is, is erg gering. De rol van enkelingen kan dus ongemeen belangrijk zijn, ten goede of ten kwade. Stalin, Hitler, Pol Pot, Sadam Hoessein. Mohammed, Luther, Spinoza, Diderot, Gandhi (het lijkt gemakkelijker om het ene lijstje te maken of aan te vullen dan het andere…).

    Als de beschavingsoverdracht niet goed geregeld is, dan loopt het verkeerd af. In Vlaanderen was de negentiende eeuw er een van armoede, zowel lijfelijk als intellectueel. De scholingsgraad was uiterst laag, de deelname aan de ‘hogere’ (Franstalige) cultuur zo goed als afwezig, de invloed van geloof en bijgeloof overal sterk aanwezig. In Duitsland nam het Nazisme de hele cultuur over en bepaalde hoe alles moest gebeuren, op basis van een verderfelijke ideologie. Hetzelfde gebeurde in de communistische wereld. In de Derde Wereld, zoals in de Vierde, ontbreekt het vaak aan de meest elementaire beschavingselementen: voldoende en verscheiden voedsel, drinkwater, hygiëne, gezondheidszorg, schoolse opvoeding, hoger onderwijs, eerbare werkomstandigheden en werkgelegenheid. Armoede of de concentratie van de macht en de middelen bij enkelen zijn de doodsteek voor beschaving. Democratie vormt altijd en overal het beste milieu.

    Cultuur begint bij het individu, maar straalt af op de samenleving. Als we de opvoeding van het individu verwaarlozen of mensen uitsluiten, of de opbouw en de werking van de samenleving niet zo regelen dat iedereen kansen krijgt, dan kan het ergste gebeuren, dat hebben we meegemaakt in de twintigste eeuw, dat maken we ook vandaag mee.

    We weten dus wat ons te doen staat. En hoe het niet moet. Dat is al iets.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    01-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oktober 1626

    Het is nu oktober en de hoge wind ontdoet de bomen van hun bladeren, terwijl de everzwijnen in de bossen aanvetten door de afgevallen eikels. De vroegrijpe herten beginnen aan hun bronst en de damhinde zonder jong zit goed in het vlees. De mandenmakers vergaren nu hun biezen en de vissers leggen hun fuiken diep in het water. De zwaarbeladen paarden stappen gestaag naar de molen en de molenaar ontbreekt het zelden aan klanten. De haas op de heuvel geeft de hazewind het nakijken en de vos in de bossen ontlokt aan de hondenmeute haar volle roep. Het talrijke publiek doet de prijzen van de waren stijgen en een radde tong verkoopt goed. De zeilers zetten er nu goede vaart achter, maar de kooplui brengen hun dagen door vol vrees voor het weer. In de stad komen de grote feesten eraan, maar de armen moeten het bedelen laten uit vrees om opgepakt te worden. Een haardvuur en een spel kaarten houden de gasten in de gaarkeuken en tabak houdt men voor een goede remedie tegen verkoudheden. De koetsen beginnen nu te ratelen in de straten, maar het geroep van de armen klinkt onplezierig voor de rijken. Moffen en kappen zijn nu gegeerd en het pluimbalspel is leuk om binnenshuis te spelen; tennis en balspel zijn dure sporten en het snelle heen en weer zijn het kenmerk van de goede speler. Dansen en schermen komen nu goed van pas en goede vrienden en trouwe minnaars kruipen dicht tegen elkaar aan om de kou te verdrijven. De meesjes schuilen nu in de holle bomen en de merels verbergen zich dicht bij de grond in de haag. Kortom, ik vind er maar weinig plezier in en besluit aldus: ik houd het voor een boodschapper van slecht nieuws en een tweede bediening van een koude maaltijd.

    Nicholas Breton, London, 1626



    Categorie:tijd
    Tags:kalender
    30-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het wonder van het leven

    Ik houd niet op me te verwonderen en te verbazen over het leven op aarde. Hoe meer ik erover lees, hoe dieper ik erover nadenk, hoe groter mijn ontzag wordt.

    Neem nu de voortplanting. Wij staan er niet vaak bij stil, maar is het in feite geen mirakel dat wijzelf en alle leven om ons heen wel sterven als individu, maar het leven kunnen doorgeven aan onze kinderen? Wetenschappers en gelovigen stellen zich vragen over het ontstaan van het leven, maar schenken veel minder aandacht aan het feit dat er niet alleen leven is, maar dat het leven zich ook in stand houdt door de voortplanting, wat in feite zeker zo verbazingwekkend is.

    Ook de Bijbel komt daar niet uit: de eerste mens is geschapen als een eeuwig, onsterfelijk wezen. Pas na de zondeval ontdekt het de seksualiteit en de voortplanting. Vreemd, bizar zelfs. Wij kunnen ons immers geen leven voorstellen dat zich niet noodzakelijkerwijze ook voortplant. Wat zou de zin zijn van leven indien het alleen maar leeft om te leven en dan te sterven? Als er geen voortplanting is, zoals in de tuin van Eden, dan moest de mens wel onsterfelijk zijn, anders heeft de schepping inderdaad geen zin, moest God voortdurend opnieuw beginnen.

    Nee, zo is het niet gegaan, dat hadden zelfs de meest primitieve mensen door: het leven is een voortdurende cyclus van leven en sterven en zich voortplanten, zowel voor de mens als voor de dieren en de planten. Dat is voor mij het wonder van het leven, veel meer dan het ontstaan ervan: dat het in staat is om het leven in leven te houden.




    Het was Darwin die zich als een van de eersten afvroeg waar de grote verscheidenheid van het leven op aarde vandaan kwam. Hij zag verschillen maar vooral gelijkenissen. Zo bracht hij vele uren door in de Londense Zoo, gefascineerd door het gedrag van een van de apen in hun kooi, zo verschillend van de mens en toch zo gelijkend. Stilaan groeide het besef dat er geen uniek Bijbels scheppingsmoment was geweest, waarop alle soorten, inclusief de mens, tegelijk gemaakt werden uit het niets. De samenhang in verscheidenheid van de schepping wees op een evolutie, op een gemeenschappelijke afkomst en oorsprong.

    Alle leven had ten minste één kenmerk gemeen: de voortplanting. Daarin lag het mysterie, dat had hij goed begrepen. Maar de voortplanting, bij de dieren maar vooral bij de mens, was een taboe, vooral voor de godsdienst en dus wist men zo goed als niets over voortplanting en seksualiteit, tenzij wat men uit de praktijk had begrepen. Zo legde men voor 1870 nooit het verband tussen de maandstonden van de vrouw en haar vruchtbaarheid; men dacht dat ze gewoon elke maand een teveel aan bloed loosde, zoals men trouwens ook bij mannen voortdurend aderlatingen deed als een gezondheidskuur of remedie tegen allerlei kwalen. Wetenschappelijk onderzoek in dat domein was verboden, men mocht amper over voortplanting spreken en zeker niet in het openbaar, laat staan op school of zelfs aan de universiteit.

    Voor de godsdienst is voortplanting en seksualiteit onbegrijpelijk, en dus zondig. Paulus predikte het celibaat, in afwachting van de wederkomst van Christus en het einde van deze wereld. Maar dat einde kwam niet en de wederkomst werd steeds uitgesteld, tot ze een verre droom was, een mythe, een verhaal, een sprookje. En voortplanting en seksualiteit kwamen steeds meer op het voorplan. Niet dat de praktijk ervan ooit in vraag gesteld was: de mens was en is een uiterst actief seksueel wezen. In feite draait heel ons leven rond seks en voortplanting en alles wat ermee samenhangt, wij zijn niet alleen seksueel actief, we zijn seksueel in al wat we denken en doen en laten.

    Darwin beschikte niet over de wetenschappelijke gegevens, maar hij had een intuïtie, een ingeving gegroeid uit zijn jarenlange observaties van de natuur, tijdens zijn grote reis met de Beagle en daarna in Engeland. Alles draaide rond de voortplanting, daar lag de sleutel. Hij zag dat mens en dier zich seksueel voortplant en dat niet alleen het leven zo voortgezet wordt, maar het leven zoals het is in degene die zich voortplant: uit een mens wordt een mens geboren, geen aap of geen vogel en ook geen Neanderthaler. Kinderen lijken uiterlijk op hun beide ouders, maar verschillen ook. Voortplanting levert geen identieke kopieën op van de ouders, ook niet bij de dieren. Er moet dus ergens een systeem zijn, waarbij het leven zelf wordt voortgezet, maar waarbij ook de individuele kenmerken van de ouders worden overgedragen, enigszins, gedeeltelijk, soms, op een of andere manier, en gecombineerd, want een kind lijkt zowel op zijn vader als zijn moeder, soms zelfs op een grootouder.

    Het was pas in de twintigste eeuw dat men de geheimen van de erfelijkheid en de genetica ontsluierde. Het leven op aarde wordt voortgezet van ouder op kind, bij alle leven op aarde. Maar er is meer: de kenmerken van de soort en zelfs de kenmerken van het individu worden meegegeven met elk kind, elke welp, elk zaadje. Dat gebeurt niet volmaakt. Vooreerst is er bij de seksuele voortplanting altijd een combinatie van de kenmerken van de beide ouders, waarbij sommige sterk of dominant zijn en andere zwak of recessief, zodat het globale resultaat altijd onvoorspelbaar is en nooit twee keer hetzelfde. Maar elke nieuwe voortplanting is ook telkens weer een uitdaging: er kan zoveel verkeerd gaan, dat weet elke ouder. De eerste vraag die elke moeder stelt en waarmee elke vader zit: is het gezond?

    Dat is het vertrekpunt van Darwin geweest. Bij de voortplanting gebeurt er van alles en wat er gebeurt, bepaalt het resultaat. Er zijn prachtige exemplaren binnen elke soort en er zijn helaas ook misbaksels. Er zijn zoveel verschillen, op elk gebied en die bepalen in grote mate de levenskansen van het individu. De meest geschikte exemplaren hebben de beste kansen om het langst te leven en om zich het meest succesvol voort te planten. De individuele kenmerken van deze exemplaren zullen zich dus verspreiden in de bevolking, de minder goede kenmerken zullen stilaan aan belang inboeten of zelfs verdwijnen. Dat is het principe waarmee de diversiteit van het leven op aarde kan verklaard worden: het leven dat door zijn genetische kenmerken het best aangepast is aan de omstandigheden, heeft de beste overlevingskansen en bepaalt zo de toekomst. Dat is natuurlijke selectie.

    Als je het leven bekijkt, niet als iets dat allemaal tegelijk is ontstaan, amper vierduizend jaar geleden, in de waardij van één enkele week, maar iets dat over een periode van miljoenen jaren is ontwikkeld, generatie na generatie, zich telkens onvolmaakt voortplantend en vechtend om te overleven, dan krijg je een natuurlijke selectie die leidt tot de heerlijke diversiteit van het leven op aarde zoals het nu is. De natuur heeft een evolutie doorgemaakt van het meest eenvoudige begin tot de onbeschrijflijke complexiteit die we vandaag stilaan doorgronden. Ook dat is een bron van eindeloze verwondering: niet alleen is er leven, het plant zich niet alleen voort: het is ook zo complex dat het voor ons nog grotendeels mysterieus is. Met al onze kennis zijn wij niet in staat om iets te produceren dat zo complex is als wat wij voortbrengen in de simpele, bijna banale biologische act van de voortplanting: een mens…

    Mensen leven in gemeenschap. We zijn met zeven miljard, we leven dicht opeengepakt. Zelfs als we moeite doen, kunnen we elkaar niet ontlopen. We hebben elkaar nodig, we kunnen niet zonder elkaar. Maar samenleven is niet eenvoudig, want we zijn allemaal verschillend. En we zijn allemaal gedreven door dezelfde drang om te overleven en om ons voort te planten. We vechten allemaal voor ons eigen vel, ons eigen plaatsje, voor een partner, voor kinderen. De anderen zijn zowel onze concurrenten als onze bondgenoten.

    Zoals het in een lichaam kan verkeerd gaan op vele manieren, zo kan het ook in een samenleving wel eens mislopen. Ik vraag me dikwijls af hoe het toch mogelijk was en is dat het zo verschrikkelijk fout kan gaan tussen mensen, vroeger en nu. Ik denk aan de vele oorlogen en vervolgingen, aan al de mensen die geen natuurlijke dood gestorven zijn, maar vielen door de hand van hun broeders. Misschien stel ik mijn verwachtingen onredelijk hoog. Als we het over individuele mensen hebben, weten we dat die niet volmaakt zijn, op geen enkel gebied. Dat aanvaarden we, noodgedwongen, we kunnen niet anders. Hoe zou het samenleven van mensen dan volmaakt kunnen zijn? Nochtans is dat wat we verwachten en voortdurend eisen.

    Misschien moet ik nog beter leren inzien dat dit een vermetele verwachting is. Zelfs als we proberen om er het beste van te maken, kan het nog serieus verkeerd aflopen. En we weten dat niet iedereen altijd met de meest nobele intenties bezield is, ook wij niet. Het is wellicht meer waarschijnlijk dat er iets fout gaat dan dat alles vanzelf perfect verloopt. Misschien mogen we al blij zijn als het al bij al nog meevalt, zoals we ook al tevreden zijn als het met ons lichaam nogal goed gaat, als we geen zware ziekten meemaken of geen armen of benen breken, als we ons niet teveel zorgen maken.

    Als mensen in hun lichaam getroffen worden, dan vinden we dat erg. Een jonge moeder die bezwijkt aan kanker, een man die dood neervalt in de fleur van zijn leven, een kind dat niet levensvatbaar is: het treft ons diep, maar we weten dat het kan gebeuren, dat het gebeurt en niet alleen ver van ons bed.

    Zo moet ik, moeten wij allen ook over de samenleving denken. Droogte en hongersnood in Afrika, maar ook moord en verkrachting en uitbuiting en corruptie, niet alleen in Afrika maar overal ter wereld. Niet dat we dat moeten aanvaarden in de zin van het goed te keuren of erin te berusten, integendeel: we moeten het bestrijden zoals we ook kanker en hart- en vaatziekten en genetische afwijkingen bestrijden. Zal er ooit een tijd komen dat de mens, elke mens vrij is van alle lichamelijk lijden? Dat ogenblik lijkt nog zeer veraf, het is nu zelfs nauwelijks denkbaar. Misschien zijn de kwalen van de maatschappij net zo onvermijdelijk. We doen er in alle geval goed aan om niet al te optimistisch te zijn: de hemel op aarde is niet voor morgen.

    Dat betekent dat er werk aan de winkel is. Veel werk.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    29-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.een flatgebouw zo breed als een haar

    Op verzoek van de vzw De maakbare mens las ik van Michael Madeja, De kortste route door het brein, Atlas-Amsterdam/Antwerpen, 2011, 239 blz., pocket, € 17,95.




    Het is een vertaling van een publicatie die in 2010 in het Duits verscheen. Dat brengt ons bij een eerste reeks van bedenkingen. De vertaler heeft zijn best gedaan, maar af en toe schemert het Duits toch hinderlijk door en af en toe slaat hij de bal deerlijk mis en wordt de betekenis enkel duidelijk als je het Nederlands terug naar het Duits vertaalt. De zeer beperkte en dus nutteloze bibliografie vermeldt enkele Duitse werken, aangevuld met drie Nederlandse websites. Men had met weinig moeite een eigen bescheiden Nederlandstalige bibliografie kunnen samenstellen.

    De auteur stelt zich nadrukkelijk tot doel een boek te schrijven dat voor iedereen toegankelijk is. Hij wil daarom geen wetenschappelijk jargon gebruiken en geen moeilijke woorden. Dat is lovenswaardig, maar gemakkelijker gezegd dan gedaan. Een van de methoden die hij daarvoor gebruikt is deze: hij vervangt alle moeilijke woorden door een omschrijving en plaatst daarbij een verwijzing naar een lijst met moeilijke woorden met uitleg die zich achteraan in het boek bevindt. Dat lijkt een goed idee, maar het werkt niet. Als je het over een preganglionair neuron hebt, dan kan je dat wel omschrijven als ‘een zenuwcel van het zenuwstelsel dat organen aanstuurt en vooral in het ruggenmerg en de hersenstam ligt en ook zintuiglijke informatie van de inwendige organen ontvangt’. Maar je kan onmogelijk elke keer dat je over dat soort neuronen spreekt die hele omschrijving gebruiken. Dus kort je dat af tot ‘deze zenuwcel’, maar dan weet de lezer na enkele regels niet meer over welk soort zenuwcel je het hebt, er zijn immers verscheidene soorten. In veel gevallen is het veel eenvoudiger om de correcte term te gebruiken, bijvoorbeeld het ingeburgerde synaps, in plaats van het algemene en daardoor verwarrende ‘contactpunt’. Dendriet lijkt me ook handiger dan zenuwceluitloper, ionkanaal is duidelijker dan ‘lichaampje’ en zo zijn er talloze voorbeelden. De dingen hebben nu eenmaal een naam en het is beter om zich die namen eigen te maken.

    Een goed bedoelde poging om wetenschap meer toegankelijk te maken kan zo mislukken door een obsessief vermijden van de geëigende termen. Overigens slaagt de auteur er niet in om zijn nefast systeem vol te houden: al op de derde bladzijde gebruikt hij de term ‘gliacel’ zonder die uit te leggen en enkele bladzijden verder heeft hij het over de dwarslaesie en haar gevolgen, eveneens zonder uitleg. Het komt mij voor dat de auteur eerst een boek heeft geschreven met al de technische termen en vervolgens al die termen een voor een heeft opgezocht, ze verplaatst naar de lijst achteraan en ze dan in de tekst ‘omschreven’ in eenvoudige woorden. Dat is één manier om te vulgariseren, maar het is een bedenkelijke. Geef mij maar Gould, Dawkins, Dennett, Pinker. Die onderschatten tenminste de lezer niet en brengen hem en haar zo tot een hoger niveau van begrijpen en inzicht.

    Een tweede methode bij het vulgariseren is het werken met voorbeelden uit het dagelijkse leven, analogieën noemt de auteur ze. Zo vergelijkt hij de werking van een zenuwcel herhaaldelijk met een biertent. Op zich een goed idee, ware het niet dat vergelijkingen niet altijd opgaan en zo kom je tot ongerijmdheden: waarom zou de portier de dronken klanten willen binnen houden en de dorstige buiten? Je mag ook niet te ver gaan als je vergelijkingen maakt, anders wordt het een allegorie en weet de lezer helemaal niet meer waarover je het hebt in de realiteit als je de details van de biertent uitvoerig beschrijft. Veel voorbeelden zijn duidelijk achteraf nogal kunstmatig aan de tekst toegevoegd, als een afterthougth, omdat dit nu eenmaal de afspraak was, maar hebben nauwelijks enige verduidelijkende waarde: ‘Bewustwording kan je derhalve vergelijken met de gezangen en kreten van supporters tijdens een voetbalwedstrijd, die altijd ook buiten het stadion zijn te horen als een van de supportersgroepen een lied of yell aanheft, maar waarvan je daarentegen niets hoort zolang iedereen met zijn buurman over de wedstrijd praat.’ Excuseer?

    Het grootste probleem met de concrete voorbeelden uit onze leefwereld is dat die over mensen gaan en mensen hebben bedoelingen, redenen om iets te doen of te laten, terwijl de processen in ons lichaam die helemaal niet hebben. Door voortdurend met menselijke voorbeelden te werken, geeft de auteur de indruk dat onze zenuwcellen en andere delen van ons lichaam eveneens met dergelijke drijfveren behept zijn, en dat is natuurlijk niet het geval. Uitdrukking als: de ondergang van de zenuwcellen… of: de hersenen proberen greep te krijgen op deze zieke zenuwcellen… zijn misplaatst en misleidend. Je kan fysische verschijnselen niet zinvol beschrijven als menselijke daden of gebeurtenissen. Vroeg of laat loopt dat fout. Dat is het gevaar met personifiëren.

    Een derde systeempje is het gebruik van vergelijkingen om de omvang van iets aan te duiden. Ik besef dat het soms moeilijk is om zeer grote of zeer kleine afmetingen of hoeveelheden adequaat te omschrijven, maar als je een vergelijking maakt moet ze verhelderend zijn en als het even kan het liefst ook begrijpelijk. Als je het aantal zenuwcellen in onze hersenen schat op tien tot honderd miljard, dan helpt het nauwelijks als je dat omschrijft als ‘enkele honderdduizenden volle voetbalstadions, uitverkochte popconcerten of steden’. Eén vol voetbalstadion &c., dat kan je je nog voorstellen, maar honderdduizend? Helemaal onbegrijpelijk is dit: ‘Wanneer je een zenuwceluitloper zou uitvergroten tot een flatgebouw, zou hij nog altijd veel dunner zijn dan een haar’. Een flatgebouw dunner dan een haar?

    Laten we het dan maar over de inhoud hebben. De auteur beoogt een korte inleiding te geven in de vorm en de werking van onze hersenen. Hij doet dat in de eerste hoofdstukken, het taaiste deel van het boek, door tot in het kleinste detail de chemische en elektrische processen uit de doeken te doen die zich afspelen in de zenuwcellen van onze hersenen. Mede door het obstinaat gebruik van vulgariserende algemene termen in plaats van de wetenschappelijke is dit een nodeloos wollige, vage en onduidelijke zaak geworden. Bovendien stel je je als lezer voortdurend de vraag: nou en? Je doet dan al heel wat moeite om te begrijpen wat er staat en dan blijkt al die uitleg verder weinig of geen belang te hebben voor wat volgt. De auteur heeft te weinig oog gehad voor het feit dat zelfs geïnteresseerde leken maar weinig belangstelling kunnen opbrengen voor de kleinste details van de fysische processen die zich in ons lichaam afspelen. Wat heb je eraan te weten dat het allemaal draait om een ionenpomp en het evenwicht tussen natrium en kalium? Op zich is dat wellicht best fascinerend, maar alleen als de informatie die je krijgt nadien ook nuttig is, als ze je helpt om het groter geheel beter te begrijpen, als ze leidt tot die aha-erlebnis waar de auteur zo op uit is, maar die hij zelden kan veroorzaken.

    Ook in de volgende delen, die handelen over de input en de output van de hersenen, krijgen we wel een algemene en nog steeds vage beschrijving van de chemische en elektrische processen die zich daar afspelen, zodat we enig inzicht krijgen in het hoe, maar we blijven op onze honger over het waarom en waartoe. Neem nu de uitleg over de reflexbeweging. Daarvan zegt de auteur dat ze meestal vanuit het ruggenmerg worden aangestuurd. Vervolgens beschrijft hij uitvoerig welke weg de signalen volgen, maar het is wederom een droge beschrijving van de fysische processen, terwijl wij in feite vooral geïnteresseerd zijn in de redenen voor die processen. Je trekt je hand terug van een hete plaat. Wat is daarin de meest pregnante kwestie? Het feit dat je dat doet, om te vermijden dat je je ernstig verbrandt. Het lijkt me belangrijk te weten hoe dat in zijn werk gaat en waarom dat zo werkt, steeds in functie van het verschijnsel zelf. De auteur slaagt er niet in om die sense of urgency mee te geven, het is allemaal veel te droog en saai voorgesteld, als een reis door het lichaam met een miniatuurduikboot: je ziet van alles aan jou voorbijgaan, maar de tocht door het lichaam wordt een bevreemdend, irreëel landschap, het verliest zijn zin, zijn belang, zijn leven.

    Het wordt niet veel beter in de volgende hoofdstukken. Die handelen over de permanente veranderingen die onze hersenen ondergaan, over het bewustzijn, het denken, taal, slaap en emoties, over de belangrijkste hersenaandoeningen. Er is ook een kort hoofdstukje over de methoden van het hersenonderzoek. Telkens weer heb ik me de bedenking gemaakt dat de auteur veel meer bezig is met het menselijk lichaam dan met het lichaam van de mens. De belangstelling die de gemiddelde lezer kan opbrengen voor de natuurwetenschappelijke aspecten van de werking van ons lichaam is op zich al gering. Wanneer we dan, zoals in deze laatste hoofdstukken, voortdurend te horen krijgen dat men over die processen eigenlijk zo goed als niets weet, dan wordt het natuurlijk moeilijk om de aandacht gaande te houden.

    Neem nu ‘taal’. De auteur noemt het een van de grootste prestaties van het menselijk brein, maar wijdt er amper twee korte bladzijden aan, waarin hij hoofdzakelijk aangeeft waar het proces zich afspeelt, maar niets zegt over hoe dat gebeurt en helemaal het stilzwijgen bewaart over het belangrijkste aspect van taal, namelijk hoe wij elkaar begrijpen: hoe gaat het in onze hersenen van fysische processen naar betekenis voor de betrokken mens? That is the question!

    Wat we hier te lezen krijgen over Alzheimer, epilepsie, beroerte, Parkinson en MS is zo elementair dat het overbodig is. Er is ook nauwelijks aandacht voor de betrokken mens en helemaal niet voor zijn omgeving, wel voor de maatschappelijke kost…

    De luttele bladzijden over het klinisch hersenonderzoek zijn even teleurstellend. Het is niet meer dan een appendix omwille van de volledigheid.

    Al bij al heeft de auteur veel te veel aandacht voor het aspect van onze hersenen dat het minst interessant is: het zuiver natuurkundige. Akkoord, het is nuttig om daarover eens iets te lezen en ik geef toe dat ik, dank zij mijn volgehouden inspanningen en voortdurend raadplegen van de lange lijst met technische termen (44 bladzijden!), toch een en ander heb bijgeleerd. Maar het had zoveel beter gekund!

    Nog enkele opmerkingen.

    Voor een pocket van zeer bescheiden omvang is 17,95 euro een woekerprijs. Voor nauwelijks enkele euro’s meer kocht ik Jonathan Israel’s majestueuze Democratic Enlightenment, stevig ingebonden, mooie stofwikkel, meer dan 1000 bladzijden voortreffelijke druk, geïllustreerd… Mijn voorspelling is dat je dit bescheiden pocketje binnen het jaar bij de Slegte vindt voor een prikje.

    Ook het Nederlands van de vertaler heeft me vaak geïrriteerd. Om te beginnen gebruikt hij nergens wat men inclusieve taal noemt: hij heeft het enkel over hij, hem, zijn en nooit over zij en haar. In deze tijd is dat storend en onbegrijpelijk. We moeten daarin niet overdrijven, maar in de meeste gevallen kan je het eenzijdig mannelijke gemakkelijk vermijden, zonder te vervallen in het weinig fraaie hij/zij. Maar wat me werkelijk de stuipen op het lijf gejaagd heeft is de onhebbelijke voorkeur van de vertaler voor deze ronduit stuntelige constructie: ‘de in de wetenschap vaak op plastische wijze aangeduide term…’ in plaats van: de term die de wetenschap vaak plastisch aanduidt… Je kan dat ter afwisseling af en toe eens doen, maar de vertaler doet het te pas en vooral te onpas, op elke bladzijde, soms zelfs twee keer in één zin: ‘De verwerking door de hersenen van de uit de lichtopnemende cellen afkomstige informatie leidt dus pas tot een scherpe en ‘gekleurde’ waarneming van het door het oog opgenomen beeld.’ Wie kan deze zin na één enkele lezing begrijpen? Dat heet dan vulgarisatie…


    Besluit.

    Wie over de hersenen meer wil weten, vooral hoe wij ze gebruiken, kan zoveel beter terecht bij Antonio Damasio en Patricia Churchland, om slechts die te noemen. Daar kan men ook een benadering aantreffen van onze kennis van de hersenen en hun functie vanuit evolutionair standpunt, iets wat in dit boek totaal en onbegrijpelijk ontbreekt. De bouw zelf van onze hersenen en de vergelijking met die van onze verre voorouders en die van de dieren toont overduidelijk aan dat ons brein geëvolueerd is in een voortdurende aanpassing aan de omgeving. Onze hersenen zijn zoals ze nu zijn, zowel fysisch als in het gebruik, omdat ze zo geworden zijn, als een instrument van de mens in concrete situaties. Die ononderbroken aanpassing heeft haar sporen nagelaten en kan ons verklaringen aanreiken voor de mens van vandaag. De auteur heeft dit cruciaal aspect tot onze schade en zijn schande jammerlijk verwaarloosd.

    Al bij al is dit een boekje dat zijn vulgariserende bedoelingen helaas niet kan waarmaken.

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    26-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Datum

    Dit moet me toch even van het hart. Enkele dagen geleden ontvingen we een mail met een lijstje van komende afspraken. Als onderwerp kreeg de mail dit mee: data’s.

    Voor iemand die zeven jaar Latijn heeft gestudeerd is dat een gruwel. Ik heb dan de neiging om te zeggen dat het niet data’s is, maar datassens.

    Ik verklaar me nader. De meeste mensen weten natuurlijk wel dat het om het Latijnse maar volledig ingeburgerde woord datum gaat. Oorspronkelijk betekent het: gegeven, van het werkwoord dare, geven. Hoe komen we dan bij onze betekenis van datum, de aanduiding van de dag? Dat ging zo: op brieven en officiële documenten schreef men in het Romeinse rijk en nog lang daarna bijvoorbeeld: datum a.d. IIa Kal. Oct. Of: gegeven op de tweede dag voor de Kalenden van oktober. Wij zien dat in vele talen nog bij wetteksten en besluiten van de overheid: gegeven of uitgevaardigd op… Omdat het woord datum altijd verscheen vlak voor de dagaanduiding, ging men vrij snel dat woord, dat in feite niets te maken heeft met welke dag van het jaar het is, gebruiken als woord voor die dagaanduiding. Vandaar datum, date (F), date (E) enzovoort.

    Wij hebben het Latijnse woord in zijn oorspronkelijke vorm behouden. Voor het meervoud kunnen we dan twee richtingen uit: ofwel een –s toevoegen, zoals gebruikelijk bij leenwoorden uit het Latijn: collega’s, examens, museums. Bij sommige van die woorden kunnen we ook het Latijnse meervoud gebruiken: collegae, musea en dus ook data. Het Latijnse meervoud van examen is examina, maar ‘examens’ is zo sterk ingeburgerd dat het wat al te pedant is om nog de Latijnse vorm te gebruiken.

    Zo, dat is duidelijk. Museum, museums of musea. Datum, datums of data. Het is al te gek om data, in de betekenis van datums, nog een extra meervouds-s mee te geven en er het afschuwelijke ‘data’s’ van te maken. We weten immers pertinent zeker dat data meervoud is, we zullen nooit data zeggen als we datum bedoelen. Een datum, twee datums of twee data.

    Er is ook een andere betekenis van data, die teruggaat op de oorspronkelijke betekenis van ‘gegeven’. We gebruiken het woord, zoals in andere moderne talen voor bijvoorbeeld wetenschappelijke gegevens: de data, de gegevens. Dat is altijd meervoud, in het enkelvoud heeft ‘datum’ niet die specifieke betekenis van ‘een gegeven’.

    Gisteren zag ik op een Franse website het woord MEDIAS en weer steigerde mijn taalgevoel. Hoe kan dat nou! Het is hetzelfde verhaal: het Latijnse woord medium, middel heeft als meervoud media en zo gebruiken we het ook, we spreken van ‘de media’. Dat is eigenlijk een afkorting van het Engelse mass media, de grote communicatiemiddelen. Aanvankelijk spraken wij in het Nederlands ook voluit van massamedia: radio, televisie, de pers en daarna ook de ‘moderne’ media (afgekort), zoals de sociale netwerken Facebook, Twitter en dergelijke. In het Nederlands gebruiken we terecht alleen ‘media’; we kunnen niet spreken van ‘een medium’ als we het bijvoorbeeld over TV hebben, we moeten dan een omschrijving gebruiken: een van de media. Een medium is iets uit de paranormale wereld, een meestal frauduleus persoon die als tussenpersoon fungeert om zogezegd contact te maken met overleden familieleden.

    Het Frans heeft de term mass media eveneens overgenomen uit het Engels en ook afgekort tot media. Maar omdat het een veelgebruikt woord is, heeft men officieel beslist om het woord te verfransen, eerst een beetje en vervolgens helemaal. Dat maakt dat men het mag gebruiken als een leenwoord en dan schrijft men les media. Maar dat leest niet vlot, want zonder accent blijft de e muet, dof: meudia, zoiets. Dus zette men er een accent op: les média. Voor het gesproken Frans is dat perfect, maar het oog wil ook wat: in het Frans hebben de woorden in het meervoud normaal een –s, ook als die niet uitgesproken wordt: un homme, des hommes. Dus besliste men uiteindelijk dat ook les médias correct is. Als men het woord dan als titel gebruikt op een website, is het terecht MEDIAS, men is niet verplicht om een accent te plaatsen op een hoofdletter, al kan het wel: MÉDIAS. Maar het blijft een vloek voor elke rechtgeaarde latinist, met of zonder accent. Foei!

     

    Gedenk dus, o mens dat datum enkelvoud is

    En dat het meervoud datums of data

    maar nooit data’s, datassen of datassens is.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    25-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsdienst verklaard, Pascal Boyer

    Pascal Boyer, Religion explained. The human instincts that fashion gods, spirits and ancestors, William Heinnemann (sic)-London, 2001, x + 430 pp., notes, bibliography, index; soft cover. Je kan deze uitgave tweedehands kopen voor minder dan vier euro. Er is een Amerikaanse uitgave bij Basic Books met een andere ondertitel: The evolutionary foundations of religious belief, gebonden € 31 en als paperback € 13 maar in beide vormen tweedehands en zelfs nieuw te vinden bij Amazon voor ongeveer de helft van de prijs. Er is een Nederlandse vertaling: Godsdienst verklaard: de oorsprong van ons godsdienstig denken, De Bezige Bij, 2002, 462 pp., paperback, 14 x 22 cm, tweedehands te koop, onder meer bij Bol.com en In ’t Profijtelijk Boeksken, ongeveer € 14.

    Pascal Boyer is als cognitief antropoloog verbonden aan de Washington University, St. Louis. Hij is karig met informatie over zijn geboortedatum en (Franse) afkomst, als je meer over zijn carrière en publicaties wil weten kan je terecht op zijn homepage. Er zijn Wikipedia-bijdragen over hem in het Engels en het Nederlands.

    Van bij de eerste bladzijden al wist ik dat dit boek als het ware voor mij geschreven was. Ik ben immers al sinds mijn prilste jeugd op zoek naar een verklaring voor het verschijnsel godsdienst, omdat de hele bedoening zo totaal en evident ongeloofwaardig, vergezocht, irrationeel, nutteloos en zelfs schadelijk lijkt als men er even bij stilstaat. Hoe is het mogelijk, heb ik niet opgehouden mij af te vragen tot op de dag van vandaag, dat verstandige mensen zich met dergelijke onzin bezig houden? Hoe is het mogelijk dat men in deze tijd – maar niet minder in vroegere tijden – een dergelijk liturgisch circus blijft opvoeren en bijwonen? Waarom (b)lijken mensen die je voor het overige niets kan wijsmaken zo klakkeloos de klinkklare nonsens te geloven die de christelijke maar ook andere geloofsvormen hen voorhouden?

    Er zijn al heel veel auteurs geweest, sinds de oudheid maar vooral sinds ongeveer 1650 en dan ononderbroken tot aan de explosie van de laatste jaren, die zich daarover druk gemaakt hebben en die aangetoond hebben hoe dwaas allerlei aspecten van godsdiensten zijn en hoe nefast voor de maatschappij. Het roemruchte boek van de vermaarde professor Richard Dawkins, The God Delusion, waarvan de titel zwak vertaald is als ‘God als misvatting’, is daarvan een heerlijk en onmisbaar voorbeeld. Zolang er nog godsdienst is, zullen er dergelijke boeken (moeten) blijven verschijnen. Maar daarmee is het verschijnsel godsdienst nog niet verklaard: waarom inderdaad is er ooit godsdienst ontstaan, waar komt die vreemde godsidee vandaan, hoe komt het dat bijvoorbeeld het christendom gedurende tweeduizend jaar de hele Westerse wereld en grote gebieden daarbuiten heeft overheerst en zo ingrijpend onze cultuur heeft getekend?

    Men kan dat proberen te verklaren vanuit het christendom zelf, wijzend op de rol die het gespeeld heeft voor mens en maatschappij. Maar dat legt nog altijd niet uit hoe het begonnen is, hoe het kon beginnen, noch hoe het zo onwaarschijnlijk lang heeft standgehouden. Dat te verklaren is wat professor Boyer zich hier tot doel stelt. Hij doet dat als antropoloog, dat wil zeggen dat hij zich richt op het menselijk en maatschappelijk sociaal verschijnsel godsdienst, bij primitieve stammen overal ter wereld maar ook in de grote wereldgodsdiensten. Hij vraagt zich daarbij niet af of de God of de goden of de engelen, duivels, heiligen, de geesten van voorouders of mythische stamvaders, de heksen en wat er nog allemaal bedacht en verzonnen is in godsdiensten in werkelijkheid ook bestaan, of er een metafysische werkelijkheid is of niet. Hij bestudeert het merkwaardige universele verschijnsel godsdienst in zijn vele vormen en probeert de aanwezigheid ervan te verklaren.

    Hij is een ‘cognitief’ antropoloog en dat vraagt misschien toch een woordje uitleg, omdat dit onderscheid wel degelijk belang heeft voor zijn onderzoek. Cognitief is afgeleid van het Latijnse werkwoord cognoscere, kennen. Je herkent er het Griekse gnosis in, kennis. De cognitieve wetenschap is de vrij recente interdisciplinaire studie van de menselijke kennis in al haar aspecten. Wat is kennis, wat doet ze, hoe werkt ze? Hoe wordt kennis verwerkt en waar? Hoe verhoudt zij zich tot het gedrag van mens en dier? Is zoiets als artificiële intelligentie (AI) mogelijk? Kan een computer ‘weten’? Zowel de psychologie als de neurologie, filosofie, antropologie, linguïstiek, sociologie, pedagogie en nog enkele andere domeinen van de wetenschap houden zich daarmee de laatste vijftig jaar zeer intensief bezig.

    Het zal daarbij duidelijk zijn dat al deze disciplines een grote belangstelling aan de dag leggen voor de evolutie van het menselijk (en dierlijk) brein. Vanaf het ogenblik dat men eindelijk afstapte van de waanidee (the God delusion) dat God de mens geschapen heeft zoals hij nu is en inzag dat het veeleer gaat om een zeer lange evolutie van het biologisch leven op aarde, waarbij de mens (slechts) een van de vormen is die het leven heeft aangenomen, een laat en uiterst gecompliceerd wezen, dat zich vooral onderscheidt door de vorm en de relatieve omvang van zijn hersenen en door het gebruik dat dit wezen ervan maakt; vanaf dat ogenblik, zeg ik, is het evident dat dit brein zich ontwikkeld heeft in een specifieke context en dat het daarvan ook de duidelijke sporen zal dragen. Zoals ook de rest van ons lichaam geëvolueerd is tot de zeer specifieke vorm die het vandaag heeft, zo ook onze hersenen, ons brein.

    Vandaar dat men ‘cognitief’ heel vaak in een adem vermeld vindt met ‘evolutionair’ en dat is ook het geval bij Pascal Boyer. Hij behoort tot of leunt aan bij de belangrijke groep van evolutionaire psychologen waarvan ook Steven Pinker, E.O. Wilson, Jerome Barkow, Leda Cosmides, Sarah Blaffer Hrdy, Matt Ridley, John Tooby, Robert Trivers, D.S. Wilson behoren, om slechts enkele van de meest bekende te noemen. Hij zal dus bij het zoeken naar verklaringen voor het menselijk gedrag en meer bepaald het religieus aspect daarvan, vooral aandacht hebben voor de evolutie van dat gedrag en het situeren in de algemene ontwikkeling van het menselijk verstand vanaf de vroegste stadia, toen de mens zich stilaan ging onderscheiden van de andere humanoïde diersoorten en zich organiseerde in samenlevingsmodellen.

    Al die geleerde uitleg zou je haast doen vermoeden dat dit een onleesbaar ingewikkeld, moeilijk en saai boek is geworden. Lieve lezers: niets is minder waar! Pascal Boyer schrijft een heerlijk, bijwijlen sappig Engels (hij heeft ook lang in Cambridge gewerkt) en hij heeft dit boek helemaal niet geschreven voor specialisten, al zullen die er ook zeker hun voordeel mee doen, maar voor mij en voor jou, geïnteresseerde leken met een ruime belangstelling. Bovendien slaagt hij erin om van het begin tot het einde een opgewekte, meeslepende taal en stijl te hanteren en zijn betoog te verluchten met talloze sprekende voorbeelden uit zijn antropologisch onderzoek in Afrika, Azië en Zuid-Amerika, maar ook uit onze contreien. Hij doet dat vaak op een ietwat ingehouden geamuseerd-luchtige manier, tongue in cheek Britse humor gecombineerd met Franse esprit en ontwapenende Amerikaanse ironie. Ik heb herhaaldelijk zitten schateren en kon het niet laten om Lut dan mee te laten genieten van nog maar eens een schitterende beschrijving of een hilarisch understatement of speels innuendo. Dit is genieten! Ik hoop dat de Nederlandse vertaling die typische intonatie heeft kunnen behouden.




    Ik heb dus op een uiterst aangename en boeiende manier veel geleerd van dit boek. Ik zal hier geen poging doen om het samen te vatten, dat is onmogelijk. Ik wil enkel nog wijzen op enkele aspecten die me bij het lezen en verwerken zijn opgevallen.

    Zo herhaalt de auteur voortdurend, aan de hand van concrete voorbeelden, hoe weinig rationeel wij met godsdienst omgaan. In dat domein aanvaarden wij allerlei ongerijmdheden die wij zelfs in de meest populaire vormen van cultuur zoals literatuur, theater niet zouden gedogen. Bovendien lijken we vast te houden aan die typisch godsdienstige ‘waarheden’ zonder er veel over na te denken of er lang bij stil te staan. Toch een voorbeeld daarvan: een bepaalde stam in Afrika gelooft zeer sterk in de werkzame aanwezigheid van de geesten van hun afgestorvenen. Maar wanneer antropologen hen daarover vragen stellen, zelfs de meest eenvoudige en voor de hand liggende, kijken ze de vraagstellers onbegrijpend aan en kunnen ze slechts de meest vage en antwoorden verzinnen, waarbij ze elkaar voortdurend tegenspreken. Wij kunnen hetzelfde vaststellen bij overtuigde christenen: niet alleen weten ze vrijwel niets over de belangrijkste elementen van hun geloof, ze houden er daarover ook heel specifieke eigen meningen op na, die niet zelden totaal verschillend zijn van die van het geloofsgenoten.

    Godsdienst behoort duidelijk niet tot het wetenschappelijk kennen, alle inspanningen van de theologie, de theodicee (de redelijke verklaring van het geloof) en de zogenaamde godsdienstfilosofie ten spijt. Godsdienst behoort tot het domein van de fantasie, van de verbeelding, van de primitieve verhalen. Dit lijkt misschien evident, maar het is wel in tegenspraak met alles wat godsdiensten verkondigen. Zelfs voor een overtuigd atheïst als ik was dit nog altijd een verrassende en ontnuchterende conclusie, waarvoor ik de auteur blijvend dankbaar ben.

    Godsdienst heeft ook slechts een oppervlakkige reële impact op het dagelijks leven. Wij mogen ons niet laten verleiden door allerlei zichtbare rituelen, bij primitieve volkeren of in onze moderne wereld. Als de paus een land bezoekt, komen daar miljoenen mensen op af en allerlei gezagsdragers verdringen zich om zijn ring te kussen of hem met militaire eer te ontvangen als een bevriend staatshoofd. Wanneer dat circus weer voorbij is, schenkt niemand ook maar enigszins aandacht aan wat die paus te vertellen heeft en gaat men ongestoord verder met het gewone leven. Primitieve stammen (als die er nog zijn…) en devote beoefenaars van de kerkelijke rituelen (als die er nog zijn, zowel de devote beoefenaars als de rituelen…) zijn ook heel gewone mensen, die zich in het dagelijkse leven meestal net zo realistisch gedragen als hun minder religieuze medemensen. Het was ook vroeger al zo: na de mis trok iedereen naar het dorpscafé, religieuze feesten waren ook altijd volkse kermissen.

    Waarom, o waarom toch lezen wij geen boeken als dit? Waarom verzwijgt men ze? Wat hier te lezen staat, zou elke jongere moeten te horen krijgen op school, in plaats van de flauwe kul die ze nu naar verluidt krijgen, zowel in de godsdienstles als in de lessen niet-confessionele zedenleer. Voor elke volwassene is deze zinnige uitleg een bevestiging van wat hij of zij zelf ook al lang aanvoelt. Voor elke senior die opgegroeid is in die turbulente periode rond het midden van de twintigste eeuw is dit een lang verbeide opluchting: eindelijk weten we waarom (sommige) mensen zich zo gemakkelijk laten verleiden door het religieuze gedachtegoed. En eindelijk weten we allen dat hoewel godsdienst zo evident lijkt, er in feite geen enkele goede reden is waarom we er ook maar één ogenblik echt zouden in geloven.

    Ik kan dit knappe boek niet genoeg aanbevelen. Dit moet je echt lezen. Het is een verrukking voor de geest en het zal voor altijd je kijk op het godsdienstige veranderen, ten goede, wel te verstaan.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    23-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ronnie

    Je ziet iemand een nagel in de muur kloppen en plots gebeurt het: hij slaat op zijn duim! Aaaaai! En nog enkele krachtwoorden. En je eigen reactie? Je maakt onbewust een geluid alsof je zelf op je vinger had geklopt, je schudt je hand alsof die getroffen was, je kijkt om je heen en trekt een bedenkelijk gezicht.

    Als je nog niet wist wat empathie was, dan weet je het nu: het vermogen om je in te leven in de gedachten en gevoelens van iemand anders. Het is een spontane reactie waarbij we ons onwillekeurig in de plaats stellen van de andere en als het ware zelf de pijn voelen die hij of zij voelt. We staan er niet bij stil, maar dat is in feite een vreemde reactie. Wij voelen immers helemaal geen fysieke pijn als iemand anders op zijn vinger klopt. Maar we kunnen niet anders dan zo reageren. Zelfs als we zoiets zien op de televisie hebben we die reactie, het hoeft niet eens in het echt te zijn, zo sterk is ons empathisch gevoel. Wij beelden ons voortdurend en onweerstaanbaar in hoe het zou zijn als ons zou overkomen wat wij bij anderen zien gebeuren. We proberen voortdurend te weten wat er omgaat in de mensen in onze omgeving en we zijn daar bijzonder goed in. Dat maakt het samenleven doenbaar.

    Probeer je nu even in te beelden dat het niet zo zou zijn.

    Je zoontje klopt met een hamer op zijn vingers en schreeuwt het uit: je staat erbij en je kijkt ernaar, maar het doet je niets. Je ziet voor je ogen een verkeersongeluk gebeuren en je rijdt gewoon verder alsof er niets aan de hand is. Je bekijkt de tv-beelden van de hongersnood in Somalië en je bent niet geschokt door het beeld van uitgemergelde stervende kinderen.

    We kunnen het ons werkelijk niet voorstellen. Hoe kan iemand zo onmenselijk zijn!

    Empathie is menselijk, het is een vereiste voor het mens-zijn. Het is ons aangeboren, het is algemeen menselijk. Het zit in onze genen. Dat is letterlijk zo: de mens is zo geëvolueerd dat in elke nieuwe mens die geboren wordt, dat empathisch vermogen ingeplant aanwezig is. Dat komt omdat de mens al heel vroeg is gaan samenleven in kleinere groepen: de familie, de clan, het dorp… Samenleven veronderstelt dat je rekening houdt met de andere. Mensen die omwille van hun genetisch profiel toevallig heel gevoelig waren voor het leed en het plezier van anderen hadden dus een evolutionair voordeel: zij waren meer geschikt om samen te leven. Bij de voortplanting waren het dus de mensen met dat genetisch kenmerk die de beste kansen hadden. Na honderdduizend jaar natuurlijke selectie is empathie een genetisch kenmerk van De Mens.

    Wil dat ook zeggen dat iedereen empathisch is, of even empathisch? Evident niet. Ons genetisch materiaal is een zaak, maar wat we ermee doen is iets anders. We hebben allemaal een neus en een reukzin, maar er zijn allerlei neuzen en de reukzin is bij de ene duidelijk beter ontwikkeld dan bij anderen. Je hebt zelfs mensen die niets ruiken, wegens een genetisch defect of een fysiek letsel. Je kan je natuurlijke begaafdheden ontwikkelen door oefening, zoals een muzikant of een schilder, of je kan ze verwaarlozen of negeren.

    Een mens is ook geen automaat. Wij zijn geen slachtoffers van ons genetisch materiaal. Wij hebben ook elk onze persoonlijke geschiedenis en die speelt een even belangrijke rol als onze genen. Wij worden geboren in een gezin, in een dorp of stad, in een land, op een bepaald ogenblik. Wij maken van alles mee en dat bepaalt in grote maten wie wij zijn, wat onze natuurlijke aanleg ook is.

    Het is dus een samenspel van vele factoren, genetische zowel als die uit onze persoonlijke geschiedenis. Zowel in het ene als in het andere geval kan er behoorlijk wat fout gaan.

    Mensen planten zich voort en geven aan elk nieuw exemplaar al de genetische informatie mee die nodig is om er een complete moderne mens van te maken. Het specifieke resultaat van miljoenen jaren menselijke evolutie wordt integraal doorgegeven. Elk kind heeft van bij de conceptie al de informatie in zijn cellen voor zijn verdere evolutie, er hoeft niets meer aan toegevoegd te worden. De foetus zal zich zelfstandig ontwikkelen, zonder enige nieuwe genetische inbreng van de moeder; die zorgt wel voor de voeding en kan op die manier wel een invloed hebben, door ondervoeding of door alcoholgebruik, roken, drugs of medicatie, of zelfs stress. Maar bij de overdracht van het genetisch materiaal kan het ook goed fout gaan. Een aanzienlijk aantal bevruchte eicellen wordt nooit voldragen precies omdat de juiste genetische informatie niet aanwezig is. Ook bij voldragen zwangerschappen zijn er afwijkingen: geen twee kinderen zijn identiek, ze verschillen allemaal en geen klein beetje. Dat kunnen opvallende maar onschuldige afwijkingen zijn, zoals blauwe ogen, ros haar of flaporen, het resultaat van erfelijke eigenschappen. Soms zijn het echte defecten: er ontbreekt een arm of een voet, een kind wordt blind of doof geboren, met een hazenlip, een open rug of het syndroom van Down.

    Het is ook mogelijk dat er defecten zijn in het genetisch materiaal die niet meteen lichamelijk merkbaar zijn. Autistische kinderen zien er niet anders uit dan andere. De afwijking die wel degelijk genetisch en lichamelijk is, bijvoorbeeld in de hersenen, blijkt pas wanneer ze opgroeien, uit hun gedragingen. En zo zijn er talrijke genetisch bepaalde zogenaamd mentale afwijkingen. Vroeger dacht men dat die op een of andere manier in onze ‘geest’ aanwezig waren. Nu weten wij dat het gaat om defecten in onze hersenen. Dat maakt het mogelijk om sommige van die defecten ongedaan te maken of hun invloed te beperken, door chirurgische ingrepen of door medicatie, therapieën en begeleiding.

    Er zijn ook defecten in de hersenen die nooit tot uiting komen. Ik zei het al, wij zijn niet het willoze slachtoffer van ons genetisch materiaal, of toch niet altijd. Het syndroom van Down heb je of je hebt het niet, maar het kan ook zijn dat je wel een ernstige afwijking hebt in je hersenen, maar dat je daar zelf geen weet van hebt en dat ook niemand anders dat merkt. Twee personen kunnen dezelfde afwijking hebben, terwijl ze toch maar manifest wordt in een van de twee gevallen.



    Men heeft vastgesteld dat psychopaten een heel specifieke hersenstructuur vertonen. Maar ook anderen hebben dat zelfde genetisch kenmerk, terwijl ze een volmaakt normaal leven leiden. Hoe komt dat? Uit onderzoek is gebleken dat het de persoonlijke levensomstandigheden zijn die daarvoor bepalend zijn. Iemand die geboren is met de typische genetische kenmerken van psychopathie, maar die opgroeit in een voorspoedig en gelukkig gezin, met liefde omringd, met ruime ontwikkelingskansen, die geen tegenslagen heeft, geen dramatische ervaringen meemaakt, heeft zeer weinig kans om ooit te ontdekken dat hij of zij eigenlijk genetische ‘voorbestemd’ is om een psychopaat te zijn. De afwijking in de hersenen zal nooit vastgesteld worden, tenzij bij een toevallige screening van de hersenen. Iemand met dezelfde kenmerken, maar die al in de moederschoot de nadelige invloed van zijn omgeving moest ondergaan, die nadien in een disfunctioneel gezin terechtkomt, mishandeld wordt en seksueel misbruikt en geen kansen krijgt, die heeft een grote kans om psychopathisch gedrag te vertonen, dat heeft men vastgesteld door uitvoerig onderzoek bij misdadigers.

    De twee factoren moeten dus aanwezig zijn, de genetische afwijking en de persoonlijke levensomstandigheden, om bepaalde gedragingen te veroorzaken.

    Het kan zijn dat er een defect is bij de overdracht van het genetisch materiaal dat de empathie veroorzaakt. We weten niet precies waar en hoe dat gebeurt, we kunnen alleen maar achteraf vaststellen uit iemands gedragingen dat hij of zij geen ‘normale’ empathie vertoont. Het is zelfs mogelijk dat de afwijking onmogelijk fysisch kan vastgesteld worden, zelfs niet door een gedetailleerde hersenscan met de meest geavanceerde medische apparatuur. Hoe dan ook, er zijn personen die een lager empathisch vermogen hebben dan anderen. Men kan dat voorstellen als een curve die gaat van zeer uitgesproken over normaal tot vrijwel volledig afwezig, van nul tot tien bijvoorbeeld. Psychologen kunnen dat onderzoeken aan de hand van nauwkeurige experimenten, die echter slechts een statistische nauwkeurigheid en voorspelbaarheid hebben.

    Het is niet gemakkelijk om ons een persoon voor te stellen met een dergelijk totaal gebrek aan inlevingsvermogen. Wat doet dat met een baby, met een peuter, een puber, een volwassene? Wat als daar nog allerlei negatieve omgevingselementen bijkomen?

    Enerzijds hebben we dus een ‘normale’ mens, iemand die niet opvalt, er is voor de rest immers niets aan de hand, de persoon kan intelligent zijn, charmant, behulpzaam, artistiek begaafd of goed in wiskunde, noem maar op. Alleen in bepaalde omstandigheden zal men misschien iets merken, maar dat is zelfs helemaal niet zeker. We moeten immers bedenken dat de persoon in kwestie er zich niet van bewust is dat hij of zij iets mist, of toch niet precies wat. Voor hem of haar is de eigen persoonlijkheid normaal, wij hebben de sterke neiging om te denken dat het de anderen zijn die ‘anders’ zijn. Iemand zonder empathie kan zich niet eens voorstellen wat dat is, zoals je aan een blinde niet kan uitleggen wat zien is en kleur en perspectief en licht…

    Zo iemand zal zich zo goed en zo kwaad als het gaat aanpassen aan zijn omgeving, zal proberen om zich te conformeren, aan de verwachtingen te beantwoorden, zoals wij dat allemaal doen. Maar het zal in dat geval niet gemakkelijk zijn. Waar een normale mens in zijn persoonlijke ontwikkeling geholpen wordt door zijn emoties, vooral zijn empathie, moet de emotioneel gehandicapte persoon voortdurend imiteren en alles veinzen. Als iedereen spontaan medelijden vertoont met het slachtoffer van een ongeval of natuurramp, moet Ronnie, laten we hem even zo noemen, goed opletten wanneer ze dat doen, hoe dat gebeurt, welke gelaatsuitdrukking men gebruikt, wat men zegt en dan hetzelfde doen. Hij weet niet wat afgrijzen is, hij wordt niet misselijk bij het zien van bloed, hij heeft geen bepaalde gevoelens als hij een mes vast neemt of een bijl of een pistool. Hij moet voortdurend faken en weet dat hij op elk moment door de mand kan vallen. Zo iemand wordt heel gauw erg goed in het doen alsof.

    Maar diep in zichzelf weet hij na enige tijd dat er iets aan de hand is. Hij speelt het spel wel en is er zelfs heel goed in. Wat de anderen onbewust doen, doet hij bewust en dat geeft hem een voordeel: hij kent al de truken en past ze moeiteloos toe op zijn nietsvermoedende omgeving, hij is een handige misleider, een eersteklas manipulator. Hij kan zich uitstekend voordoen voor wat hij niet is. Maar hij kan daarmee uiteindelijk geen vrede nemen. Hij wil ook zichzelf zijn, zoals hij echt is, zonder faken. En zonder empathie. Maar dat kan niet, dat is maatschappelijk onaanvaardbaar, asociaal. En dus moet het in het verborgene. Ronnie ontwikkelt naast zijn innemende verschijning en zijn normaal professioneel en sociaal leven een alternatief bestaan, waarin hij echt zichzelf kan zijn, zonder al de leugens waartoe de maatschappij hem verplicht. Hij wil de grenzen verkennen van een leven zonder empathie.

    Ronnie is overdag een brave leraar en een goede huisvader, een geliefde figuur in de plaatselijke verenigingen. Maar ’s nachts als de wereld slaapt is hij rusteloos en gaat hij op pad. Ongehinderd door de normale menselijke scrupules en remmingen en tezelfdertijd gedreven door alle andere menselijke driften en verlangens dwaalt hij rond op zoek naar bevrediging. Er is een eerste incident, aarzelend nog, onzeker. Als dat ongemerkt en dus onbestraft blijft, wordt hij stoutmoediger. Zijn jarenlange ervaring als misleider en manipulator komt hem nu goed van pas. Het wordt een spannend, opwindend en verslavend spel. Hij slaagt erin om zijn intense tweede leven verborgen te houden voor iedereen. Het is vooral seksueel geweld dat hem ophitst en bevredigt. Hij gaat daarin steeds verder en op een keer overschrijdt hij even moeiteloos de laatste grens als ooit de eerste.

    Moeiteloos, zeg ik. Ronnie heeft immers geen gevoelens die hem ervan zouden weerhouden om iemand seksueel te misbruiken, fysiek of mentaal pijn te doen of zelfs te vermoorden, noch schuldgevoelens achteraf die hem zouden kunnen bewegen om niet opnieuw te beginnen. Weet hij dan niet dat het niet mag? Natuurlijk wel. Hij leeft in een maatschappij met wetten, regels, afspraken, gewoonten en taboes. Hij is intelligent en weet wat van hem verwacht wordt en overdag volgt hij de regels feilloos. Maar hij doet het zonder overtuiging, als een spel, theater. Het is niet zijn echte leven, hij doet maar alsof. Hij heeft een ander leven, waarin die regels niet gelden, waarin ze zinloos zijn, omdat ze geen indruk maken op hem. Wij deinzen terug voor geweld omdat we de pijn van onze slachtoffers voelen. Hij voelt die niet. Het is niet dat hij die gevoelens verdringt of ontkent, nee: hij heeft ze gewoon niet, zoals een blinde niet kan zien, een dove niet kan horen. Dat is zijn schuld niet, hij kan er niets aan doen. Hij kan zich zelfs niet voorstellen hoe het is om die gevoelens te hebben. Voor hem is weten dat iets verboden is echt geen gegronde reden om het niet te doen. In zijn abnormaliteit staat hij boven de wetten van het normale.

    Bovendien voelt hij zich fataal gedreven door wat hij heeft meegemaakt sinds zijn prilste jeugd. Het ontluikende gevoel van totaal anders te zijn. De ontelbare incidenten, de strijd om aanvaard te worden zoals hij is, de hopeloze pogingen om zich aan te passen, om te zijn zoals de anderen. De vernederingen, de lijfstraffen, het misbruikt worden, het harteloze brutale geweld, de afwezigheid van vriendschap en liefde en tederheid. Dat is niet weg te denken. Dat is altijd bij je.

    Op een dag is Ronnie dan toch opgepakt. Hij heeft snel bekend, alles. Of toch bijna. Het stond in alle kranten, de tv-zenders brachten het nieuws in al zijn gruwelijkheid. En vandaag begint zijn proces.

    Ik stel me vragen. Men bestempelt hem als een lustmoordenaar en op een of andere manier stoort en kwetst me dat. Men behandelt hem alsof hij inderdaad een doodgewone vriendelijke leraar is, die daarnaast ook moordt en verkracht. Ik kan niet uit het oog verliezen dat Ronald Janssen geen ‘normale’ man is, maar iemand met enerzijds een ongemeen ernstig genetisch emotioneel defect en anderzijds met een gewelddadig verleden dat in combinatie met dat defect in vrijwel alle gevallen leidt tot de afschuwelijke misdaden die hij heeft begaan.

    Is hij dan onschuldig? Natuurlijk niet: hij heeft het gedaan, daar is geen twijfel aan, het is bewezen en er is zijn bekentenis. Verdient hij dan geen straf? Natuurlijk wel: de maatschappij moet zich beschermen tegen dergelijke misdaden en de dader definitief uit de samenleving verwijderen. Wist hij niet wat hij deed? Wist hij niet dat het verkeerd was? Natuurlijk wel. Wel dan?

    Ik blijf met vragen zitten. Zou hij die misdaden ook begaan hebben indien hij een normaal empathisch vermogen zou gehad hebben? En een gelukkige jeugd? Kan iemand zoals hij anders handelen dan hij gedaan heeft? Ik weet het niet, maar ik denk van niet. Het forensisch psychologisch onderzoek van dergelijke misdadigers wijst in die richting. We moeten vaststellen dat alle criminele psychopaten zowel een typische genetisch bepaalde hersenstructuur vertonen en daarnaast ook een sterk traumatische negatieve persoonlijkheidsontwikkeling hebben doorgemaakt. Betekent dat ook dat alle personen met deze kenmerken noodzakelijk en onvermijdelijk criminele psychopaten moeten worden? Ik weet het niet, de statistieken zijn wat ze zijn; het is niet mogelijk om de hele wereld te testen om te zien of er hier of daar toch geen mensen zijn met al de kenmerken van de psychopaat maar die het in de praktijk toch niet geworden zijn.

    Wij weten niet hoe het is om op te groeien en te leven zonder empathie en met een geschiedenis als slachtoffer van pijn en geweld en vernedering. Wij weten niet of een mens zich ooit kan onttrekken aan die onheilspellende omstandigheden, of het mogelijk is om vanuit die hel op eigen kracht of met de steun van anderen de weg te vinden naar normale menselijke emoties en rationaliteit en zo naar normale menselijke verhoudingen. We weten niet eens wie die mensen zijn, we kunnen jarenlang naast hen leven zonder enig vermoeden.

    Het besef dat Ronnie, Ronald Janssen geen ‘normale’ mens is, doet me nadenken over wat normaal zijn betekent, over wat het betekent om mens te zijn, normaal of niet.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    21-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eiland

    No man is an island…

    Klik even hier voor een tekst die daarover gaat.

    Maar ik wou het vandaag over dat woord hebben: island en over ons Nederlandse woord eiland, dat net eender klinkt en dezelfde betekenis heeft. Laten we maar daarmee beginnen. Ei-land, dat zijn de twee delen. Ei of ij of ie of ee en uiteindelijk a of aa: dat betekent water, meestal een stroom of rivier in vroeg Germaanse talen. Een eiland is dus een stuk land in het water, zo simpel is het. Island is op dezelfde manier gevormd. Maar naast island heb je in het Engels ook isle, dat ook eiland betekent, zoals in the British Isles. Dat heeft echter etymologisch niets met island te maken, maar alles met het Latijn voor eiland: insula, een begrensd stuk land, bijvoorbeeld door water, zoals Insula Brittania, maar ook een deel van een woning, een appartement of flat in een groter gebouw. Insula heeft dan de ‘n’ verloren, werd isula en zo in het Italiaans isola. In het Frans viel er gaandeweg nog meer weg en kregen we ‘isla’, ‘isle’ en dan het huidige île. In het Engels bleef de ‘s’ behouden in de geschreven taal, maar zoals in het Frans ook niet in het gesproken isle (zeg aail).

    De Franse (maar ooit Vlaamse) stad Lille begon waarschijnlijk als een eiland in de rivier, à l’île dus; in het Nederlands is het nog altijd Rijsel, ooit ‘ter iessel’, waarbij het Vlaams het oude Franse woord ‘isle’ overnam als ‘iessel’. In het West-Vlaams is de ij altijd ie, we moeten dus eigenlijk ‘riessel’ zeggen in plaats van Rijsel.

    In het Duits zeggen we Insel, ook overgenomen uit het Latijn, maar er is nog een oud woord eiland, dat nog gebruikt wordt voor een klein eiland.

    In het Spaans is het isla, nog korter dan het Italiaans isola.


    Vreemd, maar het Nederlands blijkt als enige het eigen ‘eiland’ behouden te hebben, de anderen hebben het Latijnse leenwoord overgenomen. Zou het kunnen dat de rafelige kust van de Noordzee daarmee te maken heeft gehad? Die gedachte lijkt bevestiging te vinden als we verder naar het noorden gaan. In het Deens is een eiland Ø, meervoud Oër, zoals in de naam van de Faeröer Eilanden (Faer zijn schapen). Ø is dan een vorm van a, zoals ons ‘ei’, maar zonder ons ‘land’. In het Noors is het Øy, zoals in het recentelijk berucht geworden Utøya, letterlijk het verste of uit-eiland van de drie in de fjord.

    No man is an island.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    15-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het geloof in de Middeleeuwen

    Wij stellen ons de Middeleeuwen voor als duistere tijden, the Dark Ages. Het is een lange periode, die loopt vanaf het einde van het Romeinse Rijk, rond 476, toen de laatste Romeinse keizer aftrad, tot laat in de vijftiende eeuw. Als einddatum neemt men vaak de val van Constantinopel in 1453 of de ontdekking van Amerika in 1492. Ruim duizend jaar dus, de helft van de christelijke jaartelling. Dat is al een eerste aanwijzing dat het geen goed idee is om die periode te beschouwen als een homogeen geheel, zonder aanzienlijke veranderingen. De wereld zag er echt wel anders uit toen Columbus Amerika ontdekte dan toen de Germanen de laatste overblijfsels van het Romeinse Rijk opdoekten.

    De Middeleeuwen gelden nog steeds als de christelijke periode bij uitstek. Heel Europa werd gekerstend en andere godsdiensten bestreden, verdreven en zoveel als mogelijk uitgeroeid. Rome was het centrum van de beschaving en de macht, het christendom werd een wereldgodsdienst, met een goed uitgewerkte filosofische en theologische basis en een stevige organisatie. Ketterijen werden in de kiem gesmoord of manu militari de kop ingedrukt. De wereldse macht van de kerk bereikte een hoogtepunt. De kunst stond helemaal in dienst van de kerk en de verbreiding van het geloof. Kerken, kathedralen en kloosters verrezen overal en vormden de centra van de cultuur.

    En toch…

    Zelfs voor de niet gespecialiseerde moderne mens is het duidelijk dat er in die lange periode onvermijdelijk ook minder ‘christelijke’ dingen gebeurd moeten zijn.

    Laten we beginnen bij het begin. Rond 500 was Europa nog verre van helemaal gekerstend. In Hongarije bijvoorbeeld gebeurde dat pas rond 1100. En waar het christendom dan toch doorgedrongen was, moeten we ons er meestal niet al te veel van voorstellen. De minimale vereisten om christen te zijn waren uiterst beperkt: gedoopt zijn, het Onzevader en in het beste geval het Credo kunnen opzeggen (beide in het Latijn, waarvan men geen woord verstond), kerkelijk begraven worden. We mogen ons dus de christelijke Middeleeuwen zeker niet inbeelden zoals het naoorlogse Vlaanderen was rond 1950, met overvolle kerken op zondag, christelijke scholen, mutualiteit, vakbond, werkgeversorganisatie, politieke partij, sociale en vrijetijdsorganisaties, jeugdbewegingen enzovoort. En met duizenden priesters en mannelijke en vrouwelijke kloosterlingen, met talrijke seminaries en theologica waar jonge aspirant-religieuzen een lange en degelijke filosofische en theologische opleiding kregen voor ze als parochiepriester of missionaris werden ingezet.

    Godsdienst, in casu het christendom was voor de middeleeuwse mens meestal echt geen prioriteit. Men was vooral bezig met leven en overleven, een dagelijks gevecht op de rand van de armoede, ziekte, hongersnood, oorlog en epidemieën. Voor de gewone mens was godsdienst een randverschijnsel. Men wist er vrijwel niets over, maar men sloot zich min of meer gewillig of schoorvoetend aan bij wat de kerk met de nodige druk organiseerde. Pas rond 1200 werd de verplichting algemeen om één keer per jaar te biechten en te communie te gaan, maar zeker niet iedereen deed dat, niet in 1200 en niet in 1500.

    De kerk probeerde om de maatschappij haar morele regels op te leggen. Wanneer die overeenkwamen met wat men in alle maatschappijen overal ter wereld en vanouds als elementaire regels aanvaardde, was er natuurlijk geen probleem: gij zult niet doden of ander geweld plegen, niet stelen of bedrog plegen, geen valse verklaringen afleggen, geen overspel plegen of incest of seksueel geweld. Veel moeilijker was het om de mensen te overtuigen van andere regels of principes: het verbod om te werken op zondag en op de steeds langer wordende lijst van kerkelijke feestdagen; de verplichting tot vasten en vlees derven tijdens lange perioden van het jaar; het verbod op seksueel contact en het sluiten van huwelijken tijdens die periodes; de soms zeer zware boetes voor zonden die men biechtte; de kerkelijke belastingen bovenop die van de koning en de adel; de onmenselijke behandeling van ongedoopte kinderen.

    Er was in de Middeleeuwen erg weinig kennis van zelfs de meest elementaire geloofsartikelen. Bovendien was het weinige dat men wist nog sterk verweven met allerlei magische gebruiken en opvattingen, die de kerk wel bestreed maar nooit helemaal uitgeroeid kreeg. En ten slotte was er gedurende die hele lange periode steeds een veelheid van opvattingen over allerlei onderwerpen en dus zeker ook over het christendom. Er waren opvattingen die afweken van de officiële kerkelijke leer, maar die algemeen aanvaard werden, bijvoorbeeld de armoede van de bedelmonniken. Andere vonden geen genade, zoals de tweegodenleer van de Katharen. Er is dus geen sprake van een middeleeuwse eensgezindheid, zelfs niet over de principes zelf van het christendom, zoals de goddelijkheid van Christus, de verrijzenis, het leven na de dood, de hel, de hemel en het vagevuur, de aflaten, de vergeving van de zonden, het verplichte celibaat van de priester, het primaatschap van de paus…

    Die veelheid van zeer uiteenlopende opvattingen was er zowel binnen als buiten de kerk. In tegenstelling tot wat wij onnadenkend aannemen, waren er in die hele periode wel degelijk mensen die de kerkelijk leer en opvattingen wel kenden, maar die er bewust afstand van namen. Het gaat dus niet over al de mensen die af en toe een loopje namen met de kerkelijke verplichtingen, zoals de ontelbare overspelige mannen en vrouwen, maar om individuen die nadrukkelijk verklaarden dat zijn het niet eens waren met wat de kerk voorhield en die zich nadrukkelijk buiten de gemeenschap van de gelovigen plaatsten. Dat waren heel eenvoudige mensen die bijvoorbeeld geen geloof hechtten aan de realis presentia, het veranderen van brood en wijn door de priester in het lichaam en bloed van Christus, of die in de verkoop van aflaten niets anders zagen dan winstbejag van de kerk en haar bedienaars. Het konden ook intellectuelen zijn die zich verzetten tegen een al te letterlijke interpretatie van de Bijbel, of religieus en sociaal bewogen hervormers die aanstoot namen aan de pronkerige wereldlijke macht van de kerk.

    Over dat alles las ik van John H. Arnold, Belief and Unbelief in Medieval Europe, viii + 320 pp., Hodder Arnold-London, 2005, soft cover, nieuw ong. € 26.



    Ik kocht mijn exemplaar tweedehands via eBay voor ongeveer € 20 maar bij ontvangst bleek het in een veel minder puike staat te zijn dan aangekondigd. Na protest kreeg ik vlot een reductie met 50%; altijd opletten dus en niet aarzelen om te reclameren. Bij een vriendelijke gepensioneerde drukker in de buurt liet ik (gratis) het erg beduimelde en van vieze ezelsoren voorziene exemplaar vakkundig minimaal bijsnijden en nu ziet het er weer convenabel uit.

    Het is een boek waarin heel veel informatie is verwerkt over een periode die voor de meesten van ons inderdaad een Dark Age is. Het weinige dat we erover weten, komt maar zelden overeen met de werkelijkheid, zoals herhaaldelijk blijkt bij lezing. Historici zijn in het verleden blijkbaar al te vaak voortgegaan op de eigen ideeën en veel minder op de sporen en getuigenissen uit de tijd zelf. In die zin is dit boek een ogenopener, zeker voor mensen zoals ik die voortdurend op zoek zijn naar kritische geesten uit het verleden, naar mensen die het niet eens waren met de opvattingen of de gedragingen van de kerk en andere gezagsdragers.

    Wanneer ik dit boek vergelijk met dat van Thomas Keith dat ik hier enkele dagen geleden besprak en dat grotendeels handelt over dezelfde problematiek, maar dan in de twee eeuwen volgend op de Middeleeuwen, de premoderne tijd, dan vallen er enkele duidelijke verschillen op.

    Vooreerst op praktisch vlak. Dit is een soft cover van vrij groot formaat, geen paperback. De bladzijden zijn dus groter, de letter ook, de druk uitstekend, het papier glanzend wit. Een nadeel was dan weer de bladspiegel: 19 x 12 cm, dat is een echt lettertapijt! Bovendien zijn er maar heel weinig ondertitels of tussenkopjes die de tekst een beetje verluchten. De alinea’s en paragrafen zijn eindeloos lang uitgesponnen. Dat maakt het lezen er absoluut niet gemakkelijker op. Wanneer gaan drukkers en uitgevers eens een beetje rekening houden met het comfort en zelfs de gezondheid van hun klanten, de lezers? Ik weet het wel: in een optimale lay-out zou dit boek wellicht ten minste honderd bladzijden meer tellen. Maar werken als dit kennen slechts een relatief beperkte oplage, zodat er niet noodzakelijk ettelijke hectaren regenwoud hoeven voor te sneuvelen. Of misschien moet ik toch maar eens overschakelen naar een e-book reader, een Kindle of zo? Maar dat terzijde.

    Het belangrijkste verschil met het boek van Keith Thomas vinden we echter in de taal en stijl. Er liggen meer dan dertig jaar tussen beide boeken en in die tijd is de wereld heel sterk veranderd. Professor Arnold lardeert zijn taal met hedendaagse uitdrukkingen, maar dat klinkt af en toe heel raar in combinatie met de periode waarover hij schrijft, de Middeleeuwen. Hij heeft ook een meer opgewekte stijl, met enkele vaste tournures die na een tijdje gaan irriteren. Geef mij dan maar de rustige, rijke en vertrouwenwekkende verteltrant van professor Thomas, die nooit verveelt, zelfs niet na 800 bladzijden. Maar misschien is dat wel een kwestie van smaak.

    Een Nederlandse vertaling heb ik niet gevonden, jammer, want dit is best een leerzaam en belangrijk boek. De eerste vijf hoofdstukken handelen op een onbevangen maar ook onbevooroordeelde manier over het geloof in de Middeleeuwen en zijn ook voor overtuigde gelovigen volkomen aanvaardbaar. Pas in het laatste hoofdstuk komt het ‘unbelief’ uit de titel echt expliciet ter sprake, maar dan nog op een uiterst delicate, voorzichtige en evenwichtige manier, die niemand zal ergeren, in tegendeel. Op dat inhoudelijk belangrijke punt sluit de auteur goed aan bij Keith Thomas. Hij kan zich geen beter gezelschap voorstellen.


    Categorie:historisch
    Tags:godsdienst, atheïsme
    14-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Politici: idealisten of poenscheppers?

    Men wil ons laten geloven dat politici nobele idealisten zijn die zich zonder enige berekening opofferen om onzelfzuchtig het land te dienen. Juist. En Sinterklaas bestaat echt en rijdt in december met een wit paard over de daken.

    Onze Vlaamse politici wijzen graag met een beschuldigende vinger naar de Mobutu’s, Kabila’s en Kagame’s van deze wereld: corrupte uitbuiters van hun eigen volk met vette bankrekeningen in het buitenland. Maar is het ooit anders? Wie hier bij ons in de politiek gaat, is uit op een goed betaalde baan. In het parlement voeren zij (slecht) theater op, in de regering doet men wat de partij beslist vanuit electorale berekening. Het eigenlijke denkwerk gebeurt door de medewerkers, door vet betaalde studies en door peperdure ingehuurde specialisten.

    België maakt een constitutionele crisis door. Vlaanderen is op vele punten al een onafhankelijke staat en wil verder gaan op die weg, ongehinderd door arrogante Franstalige Brusselaars en mismeesterde Walen. Helaas, het lukt maar niet, we zitten in een impasse. We slagen er niet meer in om een nationale regering te vormen en we verzuimen het om een gesprek te beginnen tussen de gemeenschappen over de boedelscheiding. De Franstalige minderheid weet dat ze daarbij niets te winnen heeft en alles te verliezen. Wat vermogen een miljoen Brusselaars en 3,5 miljoen Walen tegen 6 miljoen Vlamingen in een echte federale staat? Ze hebben enkel iets te betekenen zolang we een unitaire staat zijn, waarin ze van alles de helft kunnen opeisen en hun nefaste politieke beslissingen kunnen opdringen aan de meerderheid van een bevolking die hen niet verkozen heeft.

    Stilaan beginnen de Vlaamse politici in te zien dat het einde nabij is. De coryfeeën, de ‘leiders’, de grote stemmenkanonnen verlaten als ratten het zinkende schip en zoeken wanhopig een uitweg, het liefst zo goed mogelijk betaald. Ze worden PR-man voor de Belgische Brouwers, CEO van de katholieke zorgsector, provinciegouverneur, Europarlementslid, lid van de Europese Commissie, president van de Europese Unie en nu ook vicepresident van de OESO, een functie waarvan we het bestaan nooit vermoed hebben en die wel speciaal geschapen lijkt om voormalige nationale politici op te vangen, zoals honderden andere wazige maar lucratieve functies. Denk aan het voorzitterschap van de NATO, van de Eurozone, van het IMF, om nog te zwijgen over de vele postjes bij de UNO en zijn onderdelen. Dat het om goed betaalde postjes gaat moge blijken uit het feit dat sommigen zelfs (onder enige druk van het publiek) een afscheidspremie van 300.000 euro kunnen weigeren. Een nationale derderangs figuur kan het tot president van Europa brengen, met een jaarlijkse wedde van een half miljoen euro. Leterme krijgt nu ook zijn 'bekroning' (zie foto).



    Politici zijn mensen. Er zitten wellicht enkele idealisten bij, maar die leren het gauw af. Daarna gaat het om geld, macht, aanzien. En seks, blijkbaar. Zoals bij iedereen. Laten we dus niet meer doen alsof: niks idealisten, niks opofferen. Gewone mensen zoals jij en ik. In het beste geval. In het slechtste: ordinaire poenscheppers.

    Het ziet er niet goed uit voor België. Des te beter voor Vlaanderen!


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    12-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen morzel gronds!

    Wij zijn zo vriendelijk geweest, lang geleden, om aan de Franstaligen die in de Vlaamse randgemeenten rond Brussel kwamen wonen, tijdelijk enkele faciliteiten toe te kennen: op hun verzoek zouden we hen de officiële Nederlandstalige teksten, zoals kiesbrieven, ook in het Frans bezorgen. Tijdelijk, weliswaar, tot ze voldoende Nederlands zouden geleerd hebben om te begrijpen wat er op een kiesbrief staat. Dat kan niet erg moeilijk zijn en dus dachten we dat die faciliteiten hooguit enkele maanden zouden duren. Of misschien enkele jaren.

    We hebben ons vergist. Die Franstaligen waren helemaal niet van plan om Nederlands te leren. Ze eisen het recht op om eentalig Franstalig te zijn, waar ook in België. De faciliteitengemeenten zijn intussen sterk verfranst, in sommige gemeenten stemt meer dan 80% voor Franstalige lijsten. Er is geen sprake meer van uitdovende faciliteiten, men eist nu de aanhechting van die zes Vlaamse gemeenten bij Brussel. Men wil met andere woorden de taalgrens aanpassen.

    Als we een louter pragmatisch standpunt innemen, dan volgen we de unanieme Franstalige politici en geven we die zes gemeenten op. Voor elke rechtgeaarde Vlaming is dat echter ondenkbaar. Toen we destijds de taalgrens vastgelegd hebben, hebben we al veel water in onze wijn moeten doen, alleen maar om de grenzen van ons grondgebied veilig te stellen voor verdere verfransing. Door flagrant misbruik van ons vertrouwen is die er tersluiks toch gekomen. En nu wil men dat officieel maken. De Franstalige Brusselaars willen zes Vlaamse gemeenten annexeren.

    Dat kan niet, nu niet meer. We hebben lijdzaam toegezien hoe men ons in de loop van de geschiedenis steeds weer geschoffeerd en beroofd heeft, maar vandaag is Vlaanderen de facto een zelfstandige, welvarende en zelfbewuste staat. Niemand kan ons nog een morzel gronds ontfutselen, zeker de Franstalige Brusselaars niet, die ons al zo lang misprijzen en vernederen, terwijl ze slechts een kleine minderheid uitmaken in het gefedereerde België.




    Er is een politiek akkoord in de maak waarbij wij ons recht op zelfbestuur, ook in Halle en Vilvoorde, zullen moeten betalen door de trouweloze Franstalige Brusselaars gelijk te geven: Vlaams grondgebied afstaan en hun arrogante eisen inwilligen.

    Ik wil hier een voorspelling doen: wie een dergelijk akkoord goedkeurt, ondergraaft de fundamenten van de Belgische staat, of wat daarvan overblijft.

    Bij de vorige regeringsonderhandelingen heb ik voorspeld: ofwel hebben we een regering, maar geen staatshervorming, ofwel een staatshervorming, maar dan komt er geen regering. Vandaag is het zo: hebben we geen regering en ook geen staatshervorming.

    Ik herhaal mijn voorspelling: als de onderhandelaars tot een staatshervorming komen die zij allen aanvaarden, zal die in de praktijk onwerkzaam zijn en zal een regering die daarop gebouwd is, het niet lang uithouden, net zoals de vorige. Indien ze erin slagen een regering te vormen, dan zal dat er een zijn die geen echte staatshervorming tot stand brengt.

    In beide gevallen blijven we met de problemen zitten en radicaliseren we de Vlaamse bevolking, tot de enige Vlaamse partij de volstrekte meerderheid heeft en eindelijk doet wat moet: België splitsen en Brussel en de randgemeenten terug Vlaams maken.

    Nie pleuën! Vlaanderen, let op uw zaak!


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!