Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (243)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    25-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsdienst verklaard, Pascal Boyer

    Pascal Boyer, Religion explained. The human instincts that fashion gods, spirits and ancestors, William Heinnemann (sic)-London, 2001, x + 430 pp., notes, bibliography, index; soft cover. Je kan deze uitgave tweedehands kopen voor minder dan vier euro. Er is een Amerikaanse uitgave bij Basic Books met een andere ondertitel: The evolutionary foundations of religious belief, gebonden € 31 en als paperback € 13 maar in beide vormen tweedehands en zelfs nieuw te vinden bij Amazon voor ongeveer de helft van de prijs. Er is een Nederlandse vertaling: Godsdienst verklaard: de oorsprong van ons godsdienstig denken, De Bezige Bij, 2002, 462 pp., paperback, 14 x 22 cm, tweedehands te koop, onder meer bij Bol.com en In ’t Profijtelijk Boeksken, ongeveer € 14.

    Pascal Boyer is als cognitief antropoloog verbonden aan de Washington University, St. Louis. Hij is karig met informatie over zijn geboortedatum en (Franse) afkomst, als je meer over zijn carrière en publicaties wil weten kan je terecht op zijn homepage. Er zijn Wikipedia-bijdragen over hem in het Engels en het Nederlands.

    Van bij de eerste bladzijden al wist ik dat dit boek als het ware voor mij geschreven was. Ik ben immers al sinds mijn prilste jeugd op zoek naar een verklaring voor het verschijnsel godsdienst, omdat de hele bedoening zo totaal en evident ongeloofwaardig, vergezocht, irrationeel, nutteloos en zelfs schadelijk lijkt als men er even bij stilstaat. Hoe is het mogelijk, heb ik niet opgehouden mij af te vragen tot op de dag van vandaag, dat verstandige mensen zich met dergelijke onzin bezig houden? Hoe is het mogelijk dat men in deze tijd – maar niet minder in vroegere tijden – een dergelijk liturgisch circus blijft opvoeren en bijwonen? Waarom (b)lijken mensen die je voor het overige niets kan wijsmaken zo klakkeloos de klinkklare nonsens te geloven die de christelijke maar ook andere geloofsvormen hen voorhouden?

    Er zijn al heel veel auteurs geweest, sinds de oudheid maar vooral sinds ongeveer 1650 en dan ononderbroken tot aan de explosie van de laatste jaren, die zich daarover druk gemaakt hebben en die aangetoond hebben hoe dwaas allerlei aspecten van godsdiensten zijn en hoe nefast voor de maatschappij. Het roemruchte boek van de vermaarde professor Richard Dawkins, The God Delusion, waarvan de titel zwak vertaald is als ‘God als misvatting’, is daarvan een heerlijk en onmisbaar voorbeeld. Zolang er nog godsdienst is, zullen er dergelijke boeken (moeten) blijven verschijnen. Maar daarmee is het verschijnsel godsdienst nog niet verklaard: waarom inderdaad is er ooit godsdienst ontstaan, waar komt die vreemde godsidee vandaan, hoe komt het dat bijvoorbeeld het christendom gedurende tweeduizend jaar de hele Westerse wereld en grote gebieden daarbuiten heeft overheerst en zo ingrijpend onze cultuur heeft getekend?

    Men kan dat proberen te verklaren vanuit het christendom zelf, wijzend op de rol die het gespeeld heeft voor mens en maatschappij. Maar dat legt nog altijd niet uit hoe het begonnen is, hoe het kon beginnen, noch hoe het zo onwaarschijnlijk lang heeft standgehouden. Dat te verklaren is wat professor Boyer zich hier tot doel stelt. Hij doet dat als antropoloog, dat wil zeggen dat hij zich richt op het menselijk en maatschappelijk sociaal verschijnsel godsdienst, bij primitieve stammen overal ter wereld maar ook in de grote wereldgodsdiensten. Hij vraagt zich daarbij niet af of de God of de goden of de engelen, duivels, heiligen, de geesten van voorouders of mythische stamvaders, de heksen en wat er nog allemaal bedacht en verzonnen is in godsdiensten in werkelijkheid ook bestaan, of er een metafysische werkelijkheid is of niet. Hij bestudeert het merkwaardige universele verschijnsel godsdienst in zijn vele vormen en probeert de aanwezigheid ervan te verklaren.

    Hij is een ‘cognitief’ antropoloog en dat vraagt misschien toch een woordje uitleg, omdat dit onderscheid wel degelijk belang heeft voor zijn onderzoek. Cognitief is afgeleid van het Latijnse werkwoord cognoscere, kennen. Je herkent er het Griekse gnosis in, kennis. De cognitieve wetenschap is de vrij recente interdisciplinaire studie van de menselijke kennis in al haar aspecten. Wat is kennis, wat doet ze, hoe werkt ze? Hoe wordt kennis verwerkt en waar? Hoe verhoudt zij zich tot het gedrag van mens en dier? Is zoiets als artificiële intelligentie (AI) mogelijk? Kan een computer ‘weten’? Zowel de psychologie als de neurologie, filosofie, antropologie, linguïstiek, sociologie, pedagogie en nog enkele andere domeinen van de wetenschap houden zich daarmee de laatste vijftig jaar zeer intensief bezig.

    Het zal daarbij duidelijk zijn dat al deze disciplines een grote belangstelling aan de dag leggen voor de evolutie van het menselijk (en dierlijk) brein. Vanaf het ogenblik dat men eindelijk afstapte van de waanidee (the God delusion) dat God de mens geschapen heeft zoals hij nu is en inzag dat het veeleer gaat om een zeer lange evolutie van het biologisch leven op aarde, waarbij de mens (slechts) een van de vormen is die het leven heeft aangenomen, een laat en uiterst gecompliceerd wezen, dat zich vooral onderscheidt door de vorm en de relatieve omvang van zijn hersenen en door het gebruik dat dit wezen ervan maakt; vanaf dat ogenblik, zeg ik, is het evident dat dit brein zich ontwikkeld heeft in een specifieke context en dat het daarvan ook de duidelijke sporen zal dragen. Zoals ook de rest van ons lichaam geëvolueerd is tot de zeer specifieke vorm die het vandaag heeft, zo ook onze hersenen, ons brein.

    Vandaar dat men ‘cognitief’ heel vaak in een adem vermeld vindt met ‘evolutionair’ en dat is ook het geval bij Pascal Boyer. Hij behoort tot of leunt aan bij de belangrijke groep van evolutionaire psychologen waarvan ook Steven Pinker, E.O. Wilson, Jerome Barkow, Leda Cosmides, Sarah Blaffer Hrdy, Matt Ridley, John Tooby, Robert Trivers, D.S. Wilson behoren, om slechts enkele van de meest bekende te noemen. Hij zal dus bij het zoeken naar verklaringen voor het menselijk gedrag en meer bepaald het religieus aspect daarvan, vooral aandacht hebben voor de evolutie van dat gedrag en het situeren in de algemene ontwikkeling van het menselijk verstand vanaf de vroegste stadia, toen de mens zich stilaan ging onderscheiden van de andere humanoïde diersoorten en zich organiseerde in samenlevingsmodellen.

    Al die geleerde uitleg zou je haast doen vermoeden dat dit een onleesbaar ingewikkeld, moeilijk en saai boek is geworden. Lieve lezers: niets is minder waar! Pascal Boyer schrijft een heerlijk, bijwijlen sappig Engels (hij heeft ook lang in Cambridge gewerkt) en hij heeft dit boek helemaal niet geschreven voor specialisten, al zullen die er ook zeker hun voordeel mee doen, maar voor mij en voor jou, geïnteresseerde leken met een ruime belangstelling. Bovendien slaagt hij erin om van het begin tot het einde een opgewekte, meeslepende taal en stijl te hanteren en zijn betoog te verluchten met talloze sprekende voorbeelden uit zijn antropologisch onderzoek in Afrika, Azië en Zuid-Amerika, maar ook uit onze contreien. Hij doet dat vaak op een ietwat ingehouden geamuseerd-luchtige manier, tongue in cheek Britse humor gecombineerd met Franse esprit en ontwapenende Amerikaanse ironie. Ik heb herhaaldelijk zitten schateren en kon het niet laten om Lut dan mee te laten genieten van nog maar eens een schitterende beschrijving of een hilarisch understatement of speels innuendo. Dit is genieten! Ik hoop dat de Nederlandse vertaling die typische intonatie heeft kunnen behouden.




    Ik heb dus op een uiterst aangename en boeiende manier veel geleerd van dit boek. Ik zal hier geen poging doen om het samen te vatten, dat is onmogelijk. Ik wil enkel nog wijzen op enkele aspecten die me bij het lezen en verwerken zijn opgevallen.

    Zo herhaalt de auteur voortdurend, aan de hand van concrete voorbeelden, hoe weinig rationeel wij met godsdienst omgaan. In dat domein aanvaarden wij allerlei ongerijmdheden die wij zelfs in de meest populaire vormen van cultuur zoals literatuur, theater niet zouden gedogen. Bovendien lijken we vast te houden aan die typisch godsdienstige ‘waarheden’ zonder er veel over na te denken of er lang bij stil te staan. Toch een voorbeeld daarvan: een bepaalde stam in Afrika gelooft zeer sterk in de werkzame aanwezigheid van de geesten van hun afgestorvenen. Maar wanneer antropologen hen daarover vragen stellen, zelfs de meest eenvoudige en voor de hand liggende, kijken ze de vraagstellers onbegrijpend aan en kunnen ze slechts de meest vage en antwoorden verzinnen, waarbij ze elkaar voortdurend tegenspreken. Wij kunnen hetzelfde vaststellen bij overtuigde christenen: niet alleen weten ze vrijwel niets over de belangrijkste elementen van hun geloof, ze houden er daarover ook heel specifieke eigen meningen op na, die niet zelden totaal verschillend zijn van die van het geloofsgenoten.

    Godsdienst behoort duidelijk niet tot het wetenschappelijk kennen, alle inspanningen van de theologie, de theodicee (de redelijke verklaring van het geloof) en de zogenaamde godsdienstfilosofie ten spijt. Godsdienst behoort tot het domein van de fantasie, van de verbeelding, van de primitieve verhalen. Dit lijkt misschien evident, maar het is wel in tegenspraak met alles wat godsdiensten verkondigen. Zelfs voor een overtuigd atheïst als ik was dit nog altijd een verrassende en ontnuchterende conclusie, waarvoor ik de auteur blijvend dankbaar ben.

    Godsdienst heeft ook slechts een oppervlakkige reële impact op het dagelijks leven. Wij mogen ons niet laten verleiden door allerlei zichtbare rituelen, bij primitieve volkeren of in onze moderne wereld. Als de paus een land bezoekt, komen daar miljoenen mensen op af en allerlei gezagsdragers verdringen zich om zijn ring te kussen of hem met militaire eer te ontvangen als een bevriend staatshoofd. Wanneer dat circus weer voorbij is, schenkt niemand ook maar enigszins aandacht aan wat die paus te vertellen heeft en gaat men ongestoord verder met het gewone leven. Primitieve stammen (als die er nog zijn…) en devote beoefenaars van de kerkelijke rituelen (als die er nog zijn, zowel de devote beoefenaars als de rituelen…) zijn ook heel gewone mensen, die zich in het dagelijkse leven meestal net zo realistisch gedragen als hun minder religieuze medemensen. Het was ook vroeger al zo: na de mis trok iedereen naar het dorpscafé, religieuze feesten waren ook altijd volkse kermissen.

    Waarom, o waarom toch lezen wij geen boeken als dit? Waarom verzwijgt men ze? Wat hier te lezen staat, zou elke jongere moeten te horen krijgen op school, in plaats van de flauwe kul die ze nu naar verluidt krijgen, zowel in de godsdienstles als in de lessen niet-confessionele zedenleer. Voor elke volwassene is deze zinnige uitleg een bevestiging van wat hij of zij zelf ook al lang aanvoelt. Voor elke senior die opgegroeid is in die turbulente periode rond het midden van de twintigste eeuw is dit een lang verbeide opluchting: eindelijk weten we waarom (sommige) mensen zich zo gemakkelijk laten verleiden door het religieuze gedachtegoed. En eindelijk weten we allen dat hoewel godsdienst zo evident lijkt, er in feite geen enkele goede reden is waarom we er ook maar één ogenblik echt zouden in geloven.

    Ik kan dit knappe boek niet genoeg aanbevelen. Dit moet je echt lezen. Het is een verrukking voor de geest en het zal voor altijd je kijk op het godsdienstige veranderen, ten goede, wel te verstaan.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    23-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ronnie

    Je ziet iemand een nagel in de muur kloppen en plots gebeurt het: hij slaat op zijn duim! Aaaaai! En nog enkele krachtwoorden. En je eigen reactie? Je maakt onbewust een geluid alsof je zelf op je vinger had geklopt, je schudt je hand alsof die getroffen was, je kijkt om je heen en trekt een bedenkelijk gezicht.

    Als je nog niet wist wat empathie was, dan weet je het nu: het vermogen om je in te leven in de gedachten en gevoelens van iemand anders. Het is een spontane reactie waarbij we ons onwillekeurig in de plaats stellen van de andere en als het ware zelf de pijn voelen die hij of zij voelt. We staan er niet bij stil, maar dat is in feite een vreemde reactie. Wij voelen immers helemaal geen fysieke pijn als iemand anders op zijn vinger klopt. Maar we kunnen niet anders dan zo reageren. Zelfs als we zoiets zien op de televisie hebben we die reactie, het hoeft niet eens in het echt te zijn, zo sterk is ons empathisch gevoel. Wij beelden ons voortdurend en onweerstaanbaar in hoe het zou zijn als ons zou overkomen wat wij bij anderen zien gebeuren. We proberen voortdurend te weten wat er omgaat in de mensen in onze omgeving en we zijn daar bijzonder goed in. Dat maakt het samenleven doenbaar.

    Probeer je nu even in te beelden dat het niet zo zou zijn.

    Je zoontje klopt met een hamer op zijn vingers en schreeuwt het uit: je staat erbij en je kijkt ernaar, maar het doet je niets. Je ziet voor je ogen een verkeersongeluk gebeuren en je rijdt gewoon verder alsof er niets aan de hand is. Je bekijkt de tv-beelden van de hongersnood in Somalië en je bent niet geschokt door het beeld van uitgemergelde stervende kinderen.

    We kunnen het ons werkelijk niet voorstellen. Hoe kan iemand zo onmenselijk zijn!

    Empathie is menselijk, het is een vereiste voor het mens-zijn. Het is ons aangeboren, het is algemeen menselijk. Het zit in onze genen. Dat is letterlijk zo: de mens is zo geëvolueerd dat in elke nieuwe mens die geboren wordt, dat empathisch vermogen ingeplant aanwezig is. Dat komt omdat de mens al heel vroeg is gaan samenleven in kleinere groepen: de familie, de clan, het dorp… Samenleven veronderstelt dat je rekening houdt met de andere. Mensen die omwille van hun genetisch profiel toevallig heel gevoelig waren voor het leed en het plezier van anderen hadden dus een evolutionair voordeel: zij waren meer geschikt om samen te leven. Bij de voortplanting waren het dus de mensen met dat genetisch kenmerk die de beste kansen hadden. Na honderdduizend jaar natuurlijke selectie is empathie een genetisch kenmerk van De Mens.

    Wil dat ook zeggen dat iedereen empathisch is, of even empathisch? Evident niet. Ons genetisch materiaal is een zaak, maar wat we ermee doen is iets anders. We hebben allemaal een neus en een reukzin, maar er zijn allerlei neuzen en de reukzin is bij de ene duidelijk beter ontwikkeld dan bij anderen. Je hebt zelfs mensen die niets ruiken, wegens een genetisch defect of een fysiek letsel. Je kan je natuurlijke begaafdheden ontwikkelen door oefening, zoals een muzikant of een schilder, of je kan ze verwaarlozen of negeren.

    Een mens is ook geen automaat. Wij zijn geen slachtoffers van ons genetisch materiaal. Wij hebben ook elk onze persoonlijke geschiedenis en die speelt een even belangrijke rol als onze genen. Wij worden geboren in een gezin, in een dorp of stad, in een land, op een bepaald ogenblik. Wij maken van alles mee en dat bepaalt in grote maten wie wij zijn, wat onze natuurlijke aanleg ook is.

    Het is dus een samenspel van vele factoren, genetische zowel als die uit onze persoonlijke geschiedenis. Zowel in het ene als in het andere geval kan er behoorlijk wat fout gaan.

    Mensen planten zich voort en geven aan elk nieuw exemplaar al de genetische informatie mee die nodig is om er een complete moderne mens van te maken. Het specifieke resultaat van miljoenen jaren menselijke evolutie wordt integraal doorgegeven. Elk kind heeft van bij de conceptie al de informatie in zijn cellen voor zijn verdere evolutie, er hoeft niets meer aan toegevoegd te worden. De foetus zal zich zelfstandig ontwikkelen, zonder enige nieuwe genetische inbreng van de moeder; die zorgt wel voor de voeding en kan op die manier wel een invloed hebben, door ondervoeding of door alcoholgebruik, roken, drugs of medicatie, of zelfs stress. Maar bij de overdracht van het genetisch materiaal kan het ook goed fout gaan. Een aanzienlijk aantal bevruchte eicellen wordt nooit voldragen precies omdat de juiste genetische informatie niet aanwezig is. Ook bij voldragen zwangerschappen zijn er afwijkingen: geen twee kinderen zijn identiek, ze verschillen allemaal en geen klein beetje. Dat kunnen opvallende maar onschuldige afwijkingen zijn, zoals blauwe ogen, ros haar of flaporen, het resultaat van erfelijke eigenschappen. Soms zijn het echte defecten: er ontbreekt een arm of een voet, een kind wordt blind of doof geboren, met een hazenlip, een open rug of het syndroom van Down.

    Het is ook mogelijk dat er defecten zijn in het genetisch materiaal die niet meteen lichamelijk merkbaar zijn. Autistische kinderen zien er niet anders uit dan andere. De afwijking die wel degelijk genetisch en lichamelijk is, bijvoorbeeld in de hersenen, blijkt pas wanneer ze opgroeien, uit hun gedragingen. En zo zijn er talrijke genetisch bepaalde zogenaamd mentale afwijkingen. Vroeger dacht men dat die op een of andere manier in onze ‘geest’ aanwezig waren. Nu weten wij dat het gaat om defecten in onze hersenen. Dat maakt het mogelijk om sommige van die defecten ongedaan te maken of hun invloed te beperken, door chirurgische ingrepen of door medicatie, therapieën en begeleiding.

    Er zijn ook defecten in de hersenen die nooit tot uiting komen. Ik zei het al, wij zijn niet het willoze slachtoffer van ons genetisch materiaal, of toch niet altijd. Het syndroom van Down heb je of je hebt het niet, maar het kan ook zijn dat je wel een ernstige afwijking hebt in je hersenen, maar dat je daar zelf geen weet van hebt en dat ook niemand anders dat merkt. Twee personen kunnen dezelfde afwijking hebben, terwijl ze toch maar manifest wordt in een van de twee gevallen.



    Men heeft vastgesteld dat psychopaten een heel specifieke hersenstructuur vertonen. Maar ook anderen hebben dat zelfde genetisch kenmerk, terwijl ze een volmaakt normaal leven leiden. Hoe komt dat? Uit onderzoek is gebleken dat het de persoonlijke levensomstandigheden zijn die daarvoor bepalend zijn. Iemand die geboren is met de typische genetische kenmerken van psychopathie, maar die opgroeit in een voorspoedig en gelukkig gezin, met liefde omringd, met ruime ontwikkelingskansen, die geen tegenslagen heeft, geen dramatische ervaringen meemaakt, heeft zeer weinig kans om ooit te ontdekken dat hij of zij eigenlijk genetische ‘voorbestemd’ is om een psychopaat te zijn. De afwijking in de hersenen zal nooit vastgesteld worden, tenzij bij een toevallige screening van de hersenen. Iemand met dezelfde kenmerken, maar die al in de moederschoot de nadelige invloed van zijn omgeving moest ondergaan, die nadien in een disfunctioneel gezin terechtkomt, mishandeld wordt en seksueel misbruikt en geen kansen krijgt, die heeft een grote kans om psychopathisch gedrag te vertonen, dat heeft men vastgesteld door uitvoerig onderzoek bij misdadigers.

    De twee factoren moeten dus aanwezig zijn, de genetische afwijking en de persoonlijke levensomstandigheden, om bepaalde gedragingen te veroorzaken.

    Het kan zijn dat er een defect is bij de overdracht van het genetisch materiaal dat de empathie veroorzaakt. We weten niet precies waar en hoe dat gebeurt, we kunnen alleen maar achteraf vaststellen uit iemands gedragingen dat hij of zij geen ‘normale’ empathie vertoont. Het is zelfs mogelijk dat de afwijking onmogelijk fysisch kan vastgesteld worden, zelfs niet door een gedetailleerde hersenscan met de meest geavanceerde medische apparatuur. Hoe dan ook, er zijn personen die een lager empathisch vermogen hebben dan anderen. Men kan dat voorstellen als een curve die gaat van zeer uitgesproken over normaal tot vrijwel volledig afwezig, van nul tot tien bijvoorbeeld. Psychologen kunnen dat onderzoeken aan de hand van nauwkeurige experimenten, die echter slechts een statistische nauwkeurigheid en voorspelbaarheid hebben.

    Het is niet gemakkelijk om ons een persoon voor te stellen met een dergelijk totaal gebrek aan inlevingsvermogen. Wat doet dat met een baby, met een peuter, een puber, een volwassene? Wat als daar nog allerlei negatieve omgevingselementen bijkomen?

    Enerzijds hebben we dus een ‘normale’ mens, iemand die niet opvalt, er is voor de rest immers niets aan de hand, de persoon kan intelligent zijn, charmant, behulpzaam, artistiek begaafd of goed in wiskunde, noem maar op. Alleen in bepaalde omstandigheden zal men misschien iets merken, maar dat is zelfs helemaal niet zeker. We moeten immers bedenken dat de persoon in kwestie er zich niet van bewust is dat hij of zij iets mist, of toch niet precies wat. Voor hem of haar is de eigen persoonlijkheid normaal, wij hebben de sterke neiging om te denken dat het de anderen zijn die ‘anders’ zijn. Iemand zonder empathie kan zich niet eens voorstellen wat dat is, zoals je aan een blinde niet kan uitleggen wat zien is en kleur en perspectief en licht…

    Zo iemand zal zich zo goed en zo kwaad als het gaat aanpassen aan zijn omgeving, zal proberen om zich te conformeren, aan de verwachtingen te beantwoorden, zoals wij dat allemaal doen. Maar het zal in dat geval niet gemakkelijk zijn. Waar een normale mens in zijn persoonlijke ontwikkeling geholpen wordt door zijn emoties, vooral zijn empathie, moet de emotioneel gehandicapte persoon voortdurend imiteren en alles veinzen. Als iedereen spontaan medelijden vertoont met het slachtoffer van een ongeval of natuurramp, moet Ronnie, laten we hem even zo noemen, goed opletten wanneer ze dat doen, hoe dat gebeurt, welke gelaatsuitdrukking men gebruikt, wat men zegt en dan hetzelfde doen. Hij weet niet wat afgrijzen is, hij wordt niet misselijk bij het zien van bloed, hij heeft geen bepaalde gevoelens als hij een mes vast neemt of een bijl of een pistool. Hij moet voortdurend faken en weet dat hij op elk moment door de mand kan vallen. Zo iemand wordt heel gauw erg goed in het doen alsof.

    Maar diep in zichzelf weet hij na enige tijd dat er iets aan de hand is. Hij speelt het spel wel en is er zelfs heel goed in. Wat de anderen onbewust doen, doet hij bewust en dat geeft hem een voordeel: hij kent al de truken en past ze moeiteloos toe op zijn nietsvermoedende omgeving, hij is een handige misleider, een eersteklas manipulator. Hij kan zich uitstekend voordoen voor wat hij niet is. Maar hij kan daarmee uiteindelijk geen vrede nemen. Hij wil ook zichzelf zijn, zoals hij echt is, zonder faken. En zonder empathie. Maar dat kan niet, dat is maatschappelijk onaanvaardbaar, asociaal. En dus moet het in het verborgene. Ronnie ontwikkelt naast zijn innemende verschijning en zijn normaal professioneel en sociaal leven een alternatief bestaan, waarin hij echt zichzelf kan zijn, zonder al de leugens waartoe de maatschappij hem verplicht. Hij wil de grenzen verkennen van een leven zonder empathie.

    Ronnie is overdag een brave leraar en een goede huisvader, een geliefde figuur in de plaatselijke verenigingen. Maar ’s nachts als de wereld slaapt is hij rusteloos en gaat hij op pad. Ongehinderd door de normale menselijke scrupules en remmingen en tezelfdertijd gedreven door alle andere menselijke driften en verlangens dwaalt hij rond op zoek naar bevrediging. Er is een eerste incident, aarzelend nog, onzeker. Als dat ongemerkt en dus onbestraft blijft, wordt hij stoutmoediger. Zijn jarenlange ervaring als misleider en manipulator komt hem nu goed van pas. Het wordt een spannend, opwindend en verslavend spel. Hij slaagt erin om zijn intense tweede leven verborgen te houden voor iedereen. Het is vooral seksueel geweld dat hem ophitst en bevredigt. Hij gaat daarin steeds verder en op een keer overschrijdt hij even moeiteloos de laatste grens als ooit de eerste.

    Moeiteloos, zeg ik. Ronnie heeft immers geen gevoelens die hem ervan zouden weerhouden om iemand seksueel te misbruiken, fysiek of mentaal pijn te doen of zelfs te vermoorden, noch schuldgevoelens achteraf die hem zouden kunnen bewegen om niet opnieuw te beginnen. Weet hij dan niet dat het niet mag? Natuurlijk wel. Hij leeft in een maatschappij met wetten, regels, afspraken, gewoonten en taboes. Hij is intelligent en weet wat van hem verwacht wordt en overdag volgt hij de regels feilloos. Maar hij doet het zonder overtuiging, als een spel, theater. Het is niet zijn echte leven, hij doet maar alsof. Hij heeft een ander leven, waarin die regels niet gelden, waarin ze zinloos zijn, omdat ze geen indruk maken op hem. Wij deinzen terug voor geweld omdat we de pijn van onze slachtoffers voelen. Hij voelt die niet. Het is niet dat hij die gevoelens verdringt of ontkent, nee: hij heeft ze gewoon niet, zoals een blinde niet kan zien, een dove niet kan horen. Dat is zijn schuld niet, hij kan er niets aan doen. Hij kan zich zelfs niet voorstellen hoe het is om die gevoelens te hebben. Voor hem is weten dat iets verboden is echt geen gegronde reden om het niet te doen. In zijn abnormaliteit staat hij boven de wetten van het normale.

    Bovendien voelt hij zich fataal gedreven door wat hij heeft meegemaakt sinds zijn prilste jeugd. Het ontluikende gevoel van totaal anders te zijn. De ontelbare incidenten, de strijd om aanvaard te worden zoals hij is, de hopeloze pogingen om zich aan te passen, om te zijn zoals de anderen. De vernederingen, de lijfstraffen, het misbruikt worden, het harteloze brutale geweld, de afwezigheid van vriendschap en liefde en tederheid. Dat is niet weg te denken. Dat is altijd bij je.

    Op een dag is Ronnie dan toch opgepakt. Hij heeft snel bekend, alles. Of toch bijna. Het stond in alle kranten, de tv-zenders brachten het nieuws in al zijn gruwelijkheid. En vandaag begint zijn proces.

    Ik stel me vragen. Men bestempelt hem als een lustmoordenaar en op een of andere manier stoort en kwetst me dat. Men behandelt hem alsof hij inderdaad een doodgewone vriendelijke leraar is, die daarnaast ook moordt en verkracht. Ik kan niet uit het oog verliezen dat Ronald Janssen geen ‘normale’ man is, maar iemand met enerzijds een ongemeen ernstig genetisch emotioneel defect en anderzijds met een gewelddadig verleden dat in combinatie met dat defect in vrijwel alle gevallen leidt tot de afschuwelijke misdaden die hij heeft begaan.

    Is hij dan onschuldig? Natuurlijk niet: hij heeft het gedaan, daar is geen twijfel aan, het is bewezen en er is zijn bekentenis. Verdient hij dan geen straf? Natuurlijk wel: de maatschappij moet zich beschermen tegen dergelijke misdaden en de dader definitief uit de samenleving verwijderen. Wist hij niet wat hij deed? Wist hij niet dat het verkeerd was? Natuurlijk wel. Wel dan?

    Ik blijf met vragen zitten. Zou hij die misdaden ook begaan hebben indien hij een normaal empathisch vermogen zou gehad hebben? En een gelukkige jeugd? Kan iemand zoals hij anders handelen dan hij gedaan heeft? Ik weet het niet, maar ik denk van niet. Het forensisch psychologisch onderzoek van dergelijke misdadigers wijst in die richting. We moeten vaststellen dat alle criminele psychopaten zowel een typische genetisch bepaalde hersenstructuur vertonen en daarnaast ook een sterk traumatische negatieve persoonlijkheidsontwikkeling hebben doorgemaakt. Betekent dat ook dat alle personen met deze kenmerken noodzakelijk en onvermijdelijk criminele psychopaten moeten worden? Ik weet het niet, de statistieken zijn wat ze zijn; het is niet mogelijk om de hele wereld te testen om te zien of er hier of daar toch geen mensen zijn met al de kenmerken van de psychopaat maar die het in de praktijk toch niet geworden zijn.

    Wij weten niet hoe het is om op te groeien en te leven zonder empathie en met een geschiedenis als slachtoffer van pijn en geweld en vernedering. Wij weten niet of een mens zich ooit kan onttrekken aan die onheilspellende omstandigheden, of het mogelijk is om vanuit die hel op eigen kracht of met de steun van anderen de weg te vinden naar normale menselijke emoties en rationaliteit en zo naar normale menselijke verhoudingen. We weten niet eens wie die mensen zijn, we kunnen jarenlang naast hen leven zonder enig vermoeden.

    Het besef dat Ronnie, Ronald Janssen geen ‘normale’ mens is, doet me nadenken over wat normaal zijn betekent, over wat het betekent om mens te zijn, normaal of niet.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    21-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eiland

    No man is an island…

    Klik even hier voor een tekst die daarover gaat.

    Maar ik wou het vandaag over dat woord hebben: island en over ons Nederlandse woord eiland, dat net eender klinkt en dezelfde betekenis heeft. Laten we maar daarmee beginnen. Ei-land, dat zijn de twee delen. Ei of ij of ie of ee en uiteindelijk a of aa: dat betekent water, meestal een stroom of rivier in vroeg Germaanse talen. Een eiland is dus een stuk land in het water, zo simpel is het. Island is op dezelfde manier gevormd. Maar naast island heb je in het Engels ook isle, dat ook eiland betekent, zoals in the British Isles. Dat heeft echter etymologisch niets met island te maken, maar alles met het Latijn voor eiland: insula, een begrensd stuk land, bijvoorbeeld door water, zoals Insula Brittania, maar ook een deel van een woning, een appartement of flat in een groter gebouw. Insula heeft dan de ‘n’ verloren, werd isula en zo in het Italiaans isola. In het Frans viel er gaandeweg nog meer weg en kregen we ‘isla’, ‘isle’ en dan het huidige île. In het Engels bleef de ‘s’ behouden in de geschreven taal, maar zoals in het Frans ook niet in het gesproken isle (zeg aail).

    De Franse (maar ooit Vlaamse) stad Lille begon waarschijnlijk als een eiland in de rivier, à l’île dus; in het Nederlands is het nog altijd Rijsel, ooit ‘ter iessel’, waarbij het Vlaams het oude Franse woord ‘isle’ overnam als ‘iessel’. In het West-Vlaams is de ij altijd ie, we moeten dus eigenlijk ‘riessel’ zeggen in plaats van Rijsel.

    In het Duits zeggen we Insel, ook overgenomen uit het Latijn, maar er is nog een oud woord eiland, dat nog gebruikt wordt voor een klein eiland.

    In het Spaans is het isla, nog korter dan het Italiaans isola.


    Vreemd, maar het Nederlands blijkt als enige het eigen ‘eiland’ behouden te hebben, de anderen hebben het Latijnse leenwoord overgenomen. Zou het kunnen dat de rafelige kust van de Noordzee daarmee te maken heeft gehad? Die gedachte lijkt bevestiging te vinden als we verder naar het noorden gaan. In het Deens is een eiland Ø, meervoud Oër, zoals in de naam van de Faeröer Eilanden (Faer zijn schapen). Ø is dan een vorm van a, zoals ons ‘ei’, maar zonder ons ‘land’. In het Noors is het Øy, zoals in het recentelijk berucht geworden Utøya, letterlijk het verste of uit-eiland van de drie in de fjord.

    No man is an island.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    15-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het geloof in de Middeleeuwen

    Wij stellen ons de Middeleeuwen voor als duistere tijden, the Dark Ages. Het is een lange periode, die loopt vanaf het einde van het Romeinse Rijk, rond 476, toen de laatste Romeinse keizer aftrad, tot laat in de vijftiende eeuw. Als einddatum neemt men vaak de val van Constantinopel in 1453 of de ontdekking van Amerika in 1492. Ruim duizend jaar dus, de helft van de christelijke jaartelling. Dat is al een eerste aanwijzing dat het geen goed idee is om die periode te beschouwen als een homogeen geheel, zonder aanzienlijke veranderingen. De wereld zag er echt wel anders uit toen Columbus Amerika ontdekte dan toen de Germanen de laatste overblijfsels van het Romeinse Rijk opdoekten.

    De Middeleeuwen gelden nog steeds als de christelijke periode bij uitstek. Heel Europa werd gekerstend en andere godsdiensten bestreden, verdreven en zoveel als mogelijk uitgeroeid. Rome was het centrum van de beschaving en de macht, het christendom werd een wereldgodsdienst, met een goed uitgewerkte filosofische en theologische basis en een stevige organisatie. Ketterijen werden in de kiem gesmoord of manu militari de kop ingedrukt. De wereldse macht van de kerk bereikte een hoogtepunt. De kunst stond helemaal in dienst van de kerk en de verbreiding van het geloof. Kerken, kathedralen en kloosters verrezen overal en vormden de centra van de cultuur.

    En toch…

    Zelfs voor de niet gespecialiseerde moderne mens is het duidelijk dat er in die lange periode onvermijdelijk ook minder ‘christelijke’ dingen gebeurd moeten zijn.

    Laten we beginnen bij het begin. Rond 500 was Europa nog verre van helemaal gekerstend. In Hongarije bijvoorbeeld gebeurde dat pas rond 1100. En waar het christendom dan toch doorgedrongen was, moeten we ons er meestal niet al te veel van voorstellen. De minimale vereisten om christen te zijn waren uiterst beperkt: gedoopt zijn, het Onzevader en in het beste geval het Credo kunnen opzeggen (beide in het Latijn, waarvan men geen woord verstond), kerkelijk begraven worden. We mogen ons dus de christelijke Middeleeuwen zeker niet inbeelden zoals het naoorlogse Vlaanderen was rond 1950, met overvolle kerken op zondag, christelijke scholen, mutualiteit, vakbond, werkgeversorganisatie, politieke partij, sociale en vrijetijdsorganisaties, jeugdbewegingen enzovoort. En met duizenden priesters en mannelijke en vrouwelijke kloosterlingen, met talrijke seminaries en theologica waar jonge aspirant-religieuzen een lange en degelijke filosofische en theologische opleiding kregen voor ze als parochiepriester of missionaris werden ingezet.

    Godsdienst, in casu het christendom was voor de middeleeuwse mens meestal echt geen prioriteit. Men was vooral bezig met leven en overleven, een dagelijks gevecht op de rand van de armoede, ziekte, hongersnood, oorlog en epidemieën. Voor de gewone mens was godsdienst een randverschijnsel. Men wist er vrijwel niets over, maar men sloot zich min of meer gewillig of schoorvoetend aan bij wat de kerk met de nodige druk organiseerde. Pas rond 1200 werd de verplichting algemeen om één keer per jaar te biechten en te communie te gaan, maar zeker niet iedereen deed dat, niet in 1200 en niet in 1500.

    De kerk probeerde om de maatschappij haar morele regels op te leggen. Wanneer die overeenkwamen met wat men in alle maatschappijen overal ter wereld en vanouds als elementaire regels aanvaardde, was er natuurlijk geen probleem: gij zult niet doden of ander geweld plegen, niet stelen of bedrog plegen, geen valse verklaringen afleggen, geen overspel plegen of incest of seksueel geweld. Veel moeilijker was het om de mensen te overtuigen van andere regels of principes: het verbod om te werken op zondag en op de steeds langer wordende lijst van kerkelijke feestdagen; de verplichting tot vasten en vlees derven tijdens lange perioden van het jaar; het verbod op seksueel contact en het sluiten van huwelijken tijdens die periodes; de soms zeer zware boetes voor zonden die men biechtte; de kerkelijke belastingen bovenop die van de koning en de adel; de onmenselijke behandeling van ongedoopte kinderen.

    Er was in de Middeleeuwen erg weinig kennis van zelfs de meest elementaire geloofsartikelen. Bovendien was het weinige dat men wist nog sterk verweven met allerlei magische gebruiken en opvattingen, die de kerk wel bestreed maar nooit helemaal uitgeroeid kreeg. En ten slotte was er gedurende die hele lange periode steeds een veelheid van opvattingen over allerlei onderwerpen en dus zeker ook over het christendom. Er waren opvattingen die afweken van de officiële kerkelijke leer, maar die algemeen aanvaard werden, bijvoorbeeld de armoede van de bedelmonniken. Andere vonden geen genade, zoals de tweegodenleer van de Katharen. Er is dus geen sprake van een middeleeuwse eensgezindheid, zelfs niet over de principes zelf van het christendom, zoals de goddelijkheid van Christus, de verrijzenis, het leven na de dood, de hel, de hemel en het vagevuur, de aflaten, de vergeving van de zonden, het verplichte celibaat van de priester, het primaatschap van de paus…

    Die veelheid van zeer uiteenlopende opvattingen was er zowel binnen als buiten de kerk. In tegenstelling tot wat wij onnadenkend aannemen, waren er in die hele periode wel degelijk mensen die de kerkelijk leer en opvattingen wel kenden, maar die er bewust afstand van namen. Het gaat dus niet over al de mensen die af en toe een loopje namen met de kerkelijke verplichtingen, zoals de ontelbare overspelige mannen en vrouwen, maar om individuen die nadrukkelijk verklaarden dat zijn het niet eens waren met wat de kerk voorhield en die zich nadrukkelijk buiten de gemeenschap van de gelovigen plaatsten. Dat waren heel eenvoudige mensen die bijvoorbeeld geen geloof hechtten aan de realis presentia, het veranderen van brood en wijn door de priester in het lichaam en bloed van Christus, of die in de verkoop van aflaten niets anders zagen dan winstbejag van de kerk en haar bedienaars. Het konden ook intellectuelen zijn die zich verzetten tegen een al te letterlijke interpretatie van de Bijbel, of religieus en sociaal bewogen hervormers die aanstoot namen aan de pronkerige wereldlijke macht van de kerk.

    Over dat alles las ik van John H. Arnold, Belief and Unbelief in Medieval Europe, viii + 320 pp., Hodder Arnold-London, 2005, soft cover, nieuw ong. € 26.



    Ik kocht mijn exemplaar tweedehands via eBay voor ongeveer € 20 maar bij ontvangst bleek het in een veel minder puike staat te zijn dan aangekondigd. Na protest kreeg ik vlot een reductie met 50%; altijd opletten dus en niet aarzelen om te reclameren. Bij een vriendelijke gepensioneerde drukker in de buurt liet ik (gratis) het erg beduimelde en van vieze ezelsoren voorziene exemplaar vakkundig minimaal bijsnijden en nu ziet het er weer convenabel uit.

    Het is een boek waarin heel veel informatie is verwerkt over een periode die voor de meesten van ons inderdaad een Dark Age is. Het weinige dat we erover weten, komt maar zelden overeen met de werkelijkheid, zoals herhaaldelijk blijkt bij lezing. Historici zijn in het verleden blijkbaar al te vaak voortgegaan op de eigen ideeën en veel minder op de sporen en getuigenissen uit de tijd zelf. In die zin is dit boek een ogenopener, zeker voor mensen zoals ik die voortdurend op zoek zijn naar kritische geesten uit het verleden, naar mensen die het niet eens waren met de opvattingen of de gedragingen van de kerk en andere gezagsdragers.

    Wanneer ik dit boek vergelijk met dat van Thomas Keith dat ik hier enkele dagen geleden besprak en dat grotendeels handelt over dezelfde problematiek, maar dan in de twee eeuwen volgend op de Middeleeuwen, de premoderne tijd, dan vallen er enkele duidelijke verschillen op.

    Vooreerst op praktisch vlak. Dit is een soft cover van vrij groot formaat, geen paperback. De bladzijden zijn dus groter, de letter ook, de druk uitstekend, het papier glanzend wit. Een nadeel was dan weer de bladspiegel: 19 x 12 cm, dat is een echt lettertapijt! Bovendien zijn er maar heel weinig ondertitels of tussenkopjes die de tekst een beetje verluchten. De alinea’s en paragrafen zijn eindeloos lang uitgesponnen. Dat maakt het lezen er absoluut niet gemakkelijker op. Wanneer gaan drukkers en uitgevers eens een beetje rekening houden met het comfort en zelfs de gezondheid van hun klanten, de lezers? Ik weet het wel: in een optimale lay-out zou dit boek wellicht ten minste honderd bladzijden meer tellen. Maar werken als dit kennen slechts een relatief beperkte oplage, zodat er niet noodzakelijk ettelijke hectaren regenwoud hoeven voor te sneuvelen. Of misschien moet ik toch maar eens overschakelen naar een e-book reader, een Kindle of zo? Maar dat terzijde.

    Het belangrijkste verschil met het boek van Keith Thomas vinden we echter in de taal en stijl. Er liggen meer dan dertig jaar tussen beide boeken en in die tijd is de wereld heel sterk veranderd. Professor Arnold lardeert zijn taal met hedendaagse uitdrukkingen, maar dat klinkt af en toe heel raar in combinatie met de periode waarover hij schrijft, de Middeleeuwen. Hij heeft ook een meer opgewekte stijl, met enkele vaste tournures die na een tijdje gaan irriteren. Geef mij dan maar de rustige, rijke en vertrouwenwekkende verteltrant van professor Thomas, die nooit verveelt, zelfs niet na 800 bladzijden. Maar misschien is dat wel een kwestie van smaak.

    Een Nederlandse vertaling heb ik niet gevonden, jammer, want dit is best een leerzaam en belangrijk boek. De eerste vijf hoofdstukken handelen op een onbevangen maar ook onbevooroordeelde manier over het geloof in de Middeleeuwen en zijn ook voor overtuigde gelovigen volkomen aanvaardbaar. Pas in het laatste hoofdstuk komt het ‘unbelief’ uit de titel echt expliciet ter sprake, maar dan nog op een uiterst delicate, voorzichtige en evenwichtige manier, die niemand zal ergeren, in tegendeel. Op dat inhoudelijk belangrijke punt sluit de auteur goed aan bij Keith Thomas. Hij kan zich geen beter gezelschap voorstellen.


    Categorie:historisch
    Tags:godsdienst, atheïsme
    14-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Politici: idealisten of poenscheppers?

    Men wil ons laten geloven dat politici nobele idealisten zijn die zich zonder enige berekening opofferen om onzelfzuchtig het land te dienen. Juist. En Sinterklaas bestaat echt en rijdt in december met een wit paard over de daken.

    Onze Vlaamse politici wijzen graag met een beschuldigende vinger naar de Mobutu’s, Kabila’s en Kagame’s van deze wereld: corrupte uitbuiters van hun eigen volk met vette bankrekeningen in het buitenland. Maar is het ooit anders? Wie hier bij ons in de politiek gaat, is uit op een goed betaalde baan. In het parlement voeren zij (slecht) theater op, in de regering doet men wat de partij beslist vanuit electorale berekening. Het eigenlijke denkwerk gebeurt door de medewerkers, door vet betaalde studies en door peperdure ingehuurde specialisten.

    België maakt een constitutionele crisis door. Vlaanderen is op vele punten al een onafhankelijke staat en wil verder gaan op die weg, ongehinderd door arrogante Franstalige Brusselaars en mismeesterde Walen. Helaas, het lukt maar niet, we zitten in een impasse. We slagen er niet meer in om een nationale regering te vormen en we verzuimen het om een gesprek te beginnen tussen de gemeenschappen over de boedelscheiding. De Franstalige minderheid weet dat ze daarbij niets te winnen heeft en alles te verliezen. Wat vermogen een miljoen Brusselaars en 3,5 miljoen Walen tegen 6 miljoen Vlamingen in een echte federale staat? Ze hebben enkel iets te betekenen zolang we een unitaire staat zijn, waarin ze van alles de helft kunnen opeisen en hun nefaste politieke beslissingen kunnen opdringen aan de meerderheid van een bevolking die hen niet verkozen heeft.

    Stilaan beginnen de Vlaamse politici in te zien dat het einde nabij is. De coryfeeën, de ‘leiders’, de grote stemmenkanonnen verlaten als ratten het zinkende schip en zoeken wanhopig een uitweg, het liefst zo goed mogelijk betaald. Ze worden PR-man voor de Belgische Brouwers, CEO van de katholieke zorgsector, provinciegouverneur, Europarlementslid, lid van de Europese Commissie, president van de Europese Unie en nu ook vicepresident van de OESO, een functie waarvan we het bestaan nooit vermoed hebben en die wel speciaal geschapen lijkt om voormalige nationale politici op te vangen, zoals honderden andere wazige maar lucratieve functies. Denk aan het voorzitterschap van de NATO, van de Eurozone, van het IMF, om nog te zwijgen over de vele postjes bij de UNO en zijn onderdelen. Dat het om goed betaalde postjes gaat moge blijken uit het feit dat sommigen zelfs (onder enige druk van het publiek) een afscheidspremie van 300.000 euro kunnen weigeren. Een nationale derderangs figuur kan het tot president van Europa brengen, met een jaarlijkse wedde van een half miljoen euro. Leterme krijgt nu ook zijn 'bekroning' (zie foto).



    Politici zijn mensen. Er zitten wellicht enkele idealisten bij, maar die leren het gauw af. Daarna gaat het om geld, macht, aanzien. En seks, blijkbaar. Zoals bij iedereen. Laten we dus niet meer doen alsof: niks idealisten, niks opofferen. Gewone mensen zoals jij en ik. In het beste geval. In het slechtste: ordinaire poenscheppers.

    Het ziet er niet goed uit voor België. Des te beter voor Vlaanderen!


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    12-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen morzel gronds!

    Wij zijn zo vriendelijk geweest, lang geleden, om aan de Franstaligen die in de Vlaamse randgemeenten rond Brussel kwamen wonen, tijdelijk enkele faciliteiten toe te kennen: op hun verzoek zouden we hen de officiële Nederlandstalige teksten, zoals kiesbrieven, ook in het Frans bezorgen. Tijdelijk, weliswaar, tot ze voldoende Nederlands zouden geleerd hebben om te begrijpen wat er op een kiesbrief staat. Dat kan niet erg moeilijk zijn en dus dachten we dat die faciliteiten hooguit enkele maanden zouden duren. Of misschien enkele jaren.

    We hebben ons vergist. Die Franstaligen waren helemaal niet van plan om Nederlands te leren. Ze eisen het recht op om eentalig Franstalig te zijn, waar ook in België. De faciliteitengemeenten zijn intussen sterk verfranst, in sommige gemeenten stemt meer dan 80% voor Franstalige lijsten. Er is geen sprake meer van uitdovende faciliteiten, men eist nu de aanhechting van die zes Vlaamse gemeenten bij Brussel. Men wil met andere woorden de taalgrens aanpassen.

    Als we een louter pragmatisch standpunt innemen, dan volgen we de unanieme Franstalige politici en geven we die zes gemeenten op. Voor elke rechtgeaarde Vlaming is dat echter ondenkbaar. Toen we destijds de taalgrens vastgelegd hebben, hebben we al veel water in onze wijn moeten doen, alleen maar om de grenzen van ons grondgebied veilig te stellen voor verdere verfransing. Door flagrant misbruik van ons vertrouwen is die er tersluiks toch gekomen. En nu wil men dat officieel maken. De Franstalige Brusselaars willen zes Vlaamse gemeenten annexeren.

    Dat kan niet, nu niet meer. We hebben lijdzaam toegezien hoe men ons in de loop van de geschiedenis steeds weer geschoffeerd en beroofd heeft, maar vandaag is Vlaanderen de facto een zelfstandige, welvarende en zelfbewuste staat. Niemand kan ons nog een morzel gronds ontfutselen, zeker de Franstalige Brusselaars niet, die ons al zo lang misprijzen en vernederen, terwijl ze slechts een kleine minderheid uitmaken in het gefedereerde België.




    Er is een politiek akkoord in de maak waarbij wij ons recht op zelfbestuur, ook in Halle en Vilvoorde, zullen moeten betalen door de trouweloze Franstalige Brusselaars gelijk te geven: Vlaams grondgebied afstaan en hun arrogante eisen inwilligen.

    Ik wil hier een voorspelling doen: wie een dergelijk akkoord goedkeurt, ondergraaft de fundamenten van de Belgische staat, of wat daarvan overblijft.

    Bij de vorige regeringsonderhandelingen heb ik voorspeld: ofwel hebben we een regering, maar geen staatshervorming, ofwel een staatshervorming, maar dan komt er geen regering. Vandaag is het zo: hebben we geen regering en ook geen staatshervorming.

    Ik herhaal mijn voorspelling: als de onderhandelaars tot een staatshervorming komen die zij allen aanvaarden, zal die in de praktijk onwerkzaam zijn en zal een regering die daarop gebouwd is, het niet lang uithouden, net zoals de vorige. Indien ze erin slagen een regering te vormen, dan zal dat er een zijn die geen echte staatshervorming tot stand brengt.

    In beide gevallen blijven we met de problemen zitten en radicaliseren we de Vlaamse bevolking, tot de enige Vlaamse partij de volstrekte meerderheid heeft en eindelijk doet wat moet: België splitsen en Brussel en de randgemeenten terug Vlaams maken.

    Nie pleuën! Vlaanderen, let op uw zaak!


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    11-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.9/11 in perspectief

    Vandaag is het tien jaar geleden dat er in de Verenigde Staten van Amerika aanslagen gepleegd werden op het Pentagon en op de Twin Towers van het World Trade Center. In de aanloop naar de herdenking zijn al de hele vorige week alle nieuws- en duidingprogramma’s daaraan gewijd. Deze morgen nog hoorde ik op de radio de gebeurtenissen van toen omschrijven als het begin van een nieuw hoofdstuk in de wereldgeschiedenis. De commentaren van tien jaar geleden en die van vandaag hebben één gemeenschappelijk kenmerk: ze zijn schromelijk overdreven.

    Want laten we eerlijk zijn. Het aantal slachtoffers op Amerikaanse bodem schat men op ongeveer drieduizend. De materiële schade was zeer aanzienlijk. Dat is natuurlijk verschrikkelijk. Maar als we dat vergelijken met wat er gebeurd is in de nasleep van die aanslagen, dan verandert het perspectief toch enigszins.

    Er zijn in Irak sinds het begin van het conflict al 4474 Amerikaanse militairen gesneuveld. Officieel zijn er 33.143 militaire gewonden, van wie velen zeer ernstig. Het werkelijke aantal gewonden bij het leger ligt waarschijnlijk rond de 100.000.

    Het aantal gedode Irakezen schat men op anderhalf miljoen.

    In Afghanistan zijn er al bijna drieduizend militairen van de coalitie gesneuveld. Bij de burgerbevolking vielen ten minste tienduizend dodelijke slachtoffers.

    Over de materiële schade in die beide landen zullen we het niet hebben, maar ze is zeker vele keren groter dan de schade van de aanslagen in Amerika, zelfs als we rekening houden met de plaatselijke levensstandaard.

    De kosten voor de Amerikaanse belastingsbetaler van de militaire interventies sinds 11 september 2001 belopen vier biljoen dollar. Om duidelijk te maken hoeveel dat is, moeten we even het verschil uitleggen tussen de benaming voor grote getallen in Amerika en Groot-Brittannië enerzijds en Europa anderzijds. Bij ons gaat het als volgt: miljoen, miljard, biljoen, triljoen, waarbij er telkens drie nullen bijkomen. De Angelsaksische reeks is million, billion, trillion, quadrillion, quintillion. Reporters en luisteraars doen er dus goed aan om goed op te letten bij het vertalen van grote bedragen in dollars. In het Engels is de kost van de oorlogen four trillion dollars,  maar dat is in het Nederlands ‘slechts’ vier biljoen dollar, 4.000.000.000.000 dollar.

    9/11 was een belangrijke gebeurtenis. Het zijn echter vooral de gevolgen van de aanslag die wereldwijd ingrijpend zijn geweest in mensenlevens en materiële schade, veel meer dan de directe consequenties van de aanslagen zelf. Voor die gevolgen zijn niet de daders verantwoordelijk, maar zij of wij die erop gereageerd hebben. Irak had niets te maken met de aanslagen. Al Qaida is internationaal actief en mag niet vereenzelvigd worden met de Taliban, al zijn er natuurlijk wel banden tussen de twee.

    De aanslag was voor de daders niet het begin van een oorlog tussen de Islam en het Westen, maar een terroristische aanslag zoals allerlei organisaties die overal ter wereld plegen en helaas wellicht zullen blijven plegen. Zelfs de meest drastische veiligheidsmaatregelen, die de Verenigde Staten van Amerika bijna in een politiestaat naar Sovjet-model dreigden te veranderen, zijn niet afdoende om dergelijke aanslagen te verhinderen. Als wij zien met welk gemak de 9/11 aanslagen konden voorbereid en uitgevoerd worden in Amerika zelf, dan moeten we toegeven dat zoiets ook nu nog steeds mogelijk is en mogelijk zal blijven. In Irak en op verscheidene andere plaatsen zijn er elke dag mensen die zichzelf opblazen en zoveel mogelijk onschuldige omstanders ombrengen. Wij slagen er niet in om dat te verhinderen, omdat we ons concentreren op het onderscheppen van de daders, in plaats van ons af te vragen wat de oorzaken zijn van die onmenselijke daden.

    Dat is ook de fout die Amerika en zijn bondgenoten maken. Wij (want wij zijn er ook bij, helaas!) zien al wie niet met ons is als vijanden die moeten uitgeroeid worden, of toch zeker ontwapend of anders onschadelijk gemaakt. Wij beseffen niet dat het probleem niet de wapens zijn (die we overigens zelf fabriceren en verkopen), maar de gedachten, de ideeën van de mensen die de aanslagen plannen en plegen. Wij moeten ons afvragen waarom ze dat doen. Indien er goede of begrijpelijke redenen zouden zijn, bijvoorbeeld een al te grote kloof tussen rijk en arm, dan moeten we aan die oorzaken werken. Indien het om ideologische of religieuze motieven gaat, moeten we hen proberen te overtuigen dat de redenen ongegrond of vals zijn, ofwel een samenlevingsmodel vinden waarin ideologisch en religieus anders gemotiveerde groepen toch vreedzaam naast elkaar kunnen leven.

    Er zullen altijd mensen met een zieke geest zijn die de maatschappij belagen, zoals onlangs nog in Noorwegen. Het ideologisch terrorisme dat wij sinds de Tweede Wereldoorlog meemaken, is een ander verschijnsel. De aanvallers van 9/11 waren niet geestesziek.



    Wij moeten dat proberen te begrijpen en erop reageren met een minimum aan geweld en maatregelen die onze eigen vrijheid inperken. De echte antwoorden zijn van economische, sociale, ideologische en religieuze aard.

    Luister vandaag naar de grote verklaringen, lees de commentaren. Je zal vaststellen dat die een gans ander verhaal vertellen. Stel je dan eens deze eenvoudige vraag: waarom?

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    09-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de buigings-e

    In mijn tekst van gisteren staat te lezen: “…het onvermijdelijke en onherroepelijke verlies.” Ik had eerst geschreven: ‘onvermijdelijk’ en ‘onherroepelijk’, dus zonder –e. Die toegevoegde –e noemt men de buigings-e, het woord met de buigingsuitgang is de verbogen vorm, daarzonder is het de onverbogen vorm.

    Bij de spellingcontrole van Word kreeg ik gisteren de boodschap dat ‘onvermijdelijk’ niet de juiste verbuiging gebruikt was. Ik liet me pramen en gehoorzaamde braaf. Achteraf bedacht ik dat ik die tik op de vingers niet gekregen had voor ‘onherroepelijk’. Er stond dus aanvankelijk te lezen: ‘het onvermijdelijke en onherroepelijk verlies’ en dat kan natuurlijk niet. Dus heb ik het deze morgen veranderd. De beide woorden staan er nu in hun verbogen vorm.

    En toch aarzelde ik nog. Hoe moet het nu, verbogen of niet? De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) is duidelijk: er moet een buigings-e staan, want ‘verlies’ is een het-woord en ‘onvermijdelijk’ wordt voorafgegaan door het lidwoord. De spellingcontrole had dus gelijk. En ongelijk, want ze had me ook moeten wijzen op het feit dat ik ‘onherroepelijk’ onverbogen had geschreven. Maar ja: een computerprogramma is geen mens, zijn vermogen tot redeneren is beperkt; er staat geen lidwoord voor het woord, dus kreeg ik geen waarschuwing. Het programma houdt er geen rekening mee dat je in het Nederlands adjectieven kan opstapelen, gescheiden door een komma of door ‘en’. In dat geval hoef je het lidwoord niet te herhalen. Altijd blijven opletten bij automatische spellingcontrole dus; niet blindelings toepassen, je eigen verstand gebruiken.

    In Vlaanderen gebruiken wij, meen ik, de verbogen vorm niet bij een het-woord. Zeker niet in de gesproken taal: het lekker eten, het onherroepelijk verlies. Vandaar dat ik en ongetwijfeld vele andere Vlamingen (en misschien ook Nederlanders?) de neiging hebben om ook in de geschreven taal de onverbogen vorm te gebruiken. Helemaal zinloos is dit niet, want de ANS geeft toe dat bij het-woorden in heel wat gevallen de onverbogen vorm moet gebruikt worden, onder meer hier:

    “De onverbogen vorm (zonder sjwa) treedt op in de volgende gevallen:

    [A]  Bij attributief, als bijvoeglijke voorbepaling, gebruikte adjectieven, in combinatie met een het-woord (zoals het bier, het kind, het boek ) in het enkelvoud, wanneer het adjectief niet voorafgegaan wordt door een ander woord of wanneer het adjectief voorafgegaan wordt door: een ('n), geen, één, genoeg, veel, weinig, wat, een beetje, ieder, elk, enig, menig, zeker, een dergelijk, zulk een, wat een, wat voor een, welk , bijv.:

    oud ijzer, fijn zand, lauw bier, een aardig kind, geen leuk kind, genoeg wit papier, veel wit papier, weinig wit papier, wat wit papier, ieder mooi plaatje, elk groot bed, menig lastig parket, zo'n onaangenaam gevoel, zulk een oud gebouw, zulk oud hout.”

    Zo schreef ik vroeger altijd ‘het Oud Testament, het Nieuw Testament’ en zo stond het ook in de studiegids van de Leuvense Universiteit, totdat een jonge Vlaamse exegeet die enige tijd in Nederland had gedoceerd me erop wees dat de verbogen vorm hier verplicht was. Achteraf gezien vraag ik me af of hij helemaal gelijk had (meestal had hij dat immers niet…): moet in de titel van een college ‘Nieuw Testament: de Synoptische Evangeliën’ de verbogen vorm gebruikt worden? Er gaat immers geen lidwoord vooraf…

    Mijn taalgevoel zegt me dus dat de onverbogen vorm correct is bij het-woorden, of er nu een lidwoord voorafgaat of niet. De ANS zegt dat ik ongelijk heb. Wat nu? Ik denk dat ik op mijn leeftijd mijn informeel spraakgebruik niet meer zal veranderen. Ik zal dus blijven zeggen: het Oud Testament, het onherroepelijk verlies. Maar ik ben wel bereid om gevolg te geven aan de vingerwijzingen van de spellingcontrole en in mijn schrijftaal de regels van de ANS toe te passen. Als er af en toe toch ergens een onterecht onverbogen vormpje binnensluipt, hoop ik te mogen rekenen op de welwillende toegeeflijkheid en vergevingsgezindheid van mijn taalgevoelige lieve lezers.

     

     


    Categorie:literatuur
    Tags:taal
    08-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Weemoed
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Enkele dagen geleden kon je hier het beeldverhaal volgen van de Deux pénitents van Anne Cornil in onze tuin. De poëtische tekst die ik schreef voor de onthulling eindigde met een oproep om onze overledenen te gedenken. Ik meen inderdaad dat het goed is dat wij ons de mensen blijven herinneren die ons ooit dierbaar waren. Maar waarom is dat goed?

    Laten we duidelijk zijn: de doden zelf hebben er niets aan dat wij aan hen denken. Dat is een harde gedachte, maar we kunnen er niet om heen. Zoals de sneeuwman verdwijnt bij het dooien, is een dode (zelfde etymologie) iemand die er niet meer is. Zij zijn niet meer, op geen enkele manier. Alleen hun nagedachtenis blijft over, maar dat is niet iets van hen, maar iets dat wij doen: het zijn wij die hen gedenken. Wij kunnen hen zo voor ons aanwezig stellen, maar we weten het maar al te goed: zij zijn er niet echt, het zijn ‘maar’ herinneringen, fantasieën soms. Het is iets dat zich afspeelt in ons geheugen, in onze verbeelding, in onze gedachten.

    Dat hoeft ons niet te verwonderen, vooral als we het hebben over mensen die ons tijdens hun leven erg nabij waren, met wie we intens samenleefden. Zij waren toen belangrijk voor ons, zij waren zeer aanwezig, ze bepaalden mee ons doen en laten, ons geluk en ons verdriet. Wij waren materieel en emotioneel sterk met hen verbonden. Wij hadden hen nodig. Wanneer zij er dan plots of zelfs na lange tijd niet meer zijn, komt er wel een bruusk einde aan hun bestaan en aan hun fysieke aanwezigheid, maar niet meteen aan onze emoties. Het voorwerp van die gevoelens is verdwenen en dat schept een probleem, want het overlijden is op zich geen reden om anders over hen te denken: indien ze nog in leven waren, dan zouden we ze nog steeds graag zien. Indien ze terug levend zouden kunnen worden, zou ons dat heel gelukkig maken.

    Daarom is het goed dat wij hen gedenken, het is goed voor ons dat we ons bezinnen, dat we ruimte laten voor onze gevoelens, dat we ons proberen te verzoenen met het onvermijdelijke en onherroepelijke verlies, met de blijvende afwezigheid.

    We moeten er leren mee leven dat onze geliefden er niet meer zijn. Dat noemen we rouwen. Het is een proces dat een leven lang duurt, maar dat vooral in het begin uiterst moeilijk kan zijn. We willen hen nog even graag zien, maar ze zijn er niet meer, wij blijven alleen achter. We hebben geen gezamenlijke toekomst meer, we moeten verder zonder hen. Er is een einde gekomen aan het verhaal dat we samen beleefden.

    Dat wij aan onze overledenen denken op allerlei manieren, dat wij vaak nog intens met hen bezig zijn in onze gedachten en zelfs in onze gedragingen, dat heeft mensen vanouds aangezet om aan de overledenen een of andere vorm van nabestaan toe te schrijven. Men zegt dat ze ergens heen gegaan zijn, naar een ander land, aan de andere kant van een rivier, in de onderwereld, of in een heerlijk land, waar ze voor altijd genieten van al wat goed was hier op aarde: de eeuwige jachtvelden. Het is een schimmig soort van bestaan, een schaduw wie ze waren, zonder materiële behoeften of ziekte en honger of dorst.

    Vooral het christendom heeft dat sterk altijd aangemoedigd: de dood is niet het einde maar het begin van een nieuw leven in hemelse heerlijkheid. Of eeuwige verdoemenis in de hel. Maar dat de overledenen voortleven, daaraan mogen we niet twijfelen. Het is de kern van het christelijk geloof. Jezus is voor ons gestorven, maar hij is opgestaan uit het graf, hij is waarlijk verrezen, hij leeft voort na zijn dood, hij heeft zijn leerlingen en vele anderen ontmoet en is na veertig dagen voor de ogen van vele omstanders ten hemel opgestegen. Hij is ons voorgegaan, door zijn tussenkomst kunnen wij er ook op rekenen dat wij niet helemaal zullen sterven. Onze overledenen bestaan nog echt, in de hemel, of de hel, of het vagevuur, of ergens tussenin, in afwachting van het Laatste oordeel, maar ze zijn er, niemand verdwijnt in het niets. We blijven bestaan.

    Niet alleen Jezus is ons voorgegaan, ook Maria, de apostelen en de vele heiligen, voorbeeldige mensen, martelaren die de kerk erkent en waarvan zij zeker is dat zij nu al in de hemel zijn. Het zijn bijzondere doden, die we eren om wat ze ooit waren en die in de hemel voor ons tussenbeide kunnen komen bij God. Wij kunnen door ons gebed tot hen en door onze devotie voor hen, bekomen dat zij ten beste spreken voor ons, dat God ons genadig zal zijn om hunnentwille. Het is een krachtig beeld van de christelijke zekerheid van het voortbestaan na de dood: de heiligen zijn in staat om God te beïnvloeden in wat hij hier op aarde laat gebeuren of verhindert. De doden bepalen zo mee wat er hier gebeurt, zoals God zelf ook de hele wereld in zijn hand houdt.

    Voor de gelovigen is dat een realiteit, ze geloven echt dat het zo is, niet op een of andere abstracte of symbolische manier, nee, het is werkelijk zo. Het is niet door ons gebed of onze devotie dat we er beter van worden, nee: wij kunnen Maria en de heiligen door ons gebed, onze bedevaart, door afbeeldingen te maken en er kaarsen voor te branden, door liederen te zingen echt beïnvloeden en zij kunnen dan God vragen om ons beter te behandelen dan hij zou doen als we dat allemaal niet zouden doen. Een beter argument voor het leven na de dood kan er niet zijn. De heiligen zijn er, wij kunnen op hen een beroep doen voor concrete zaken. Als de heiligen zo machtig zijn na hun dood, dan zullen ook wij na onze dood voortleven, misschien niet meteen als heiligen, maar dan toch op een meer bescheiden manier deel hebbend aan de eeuwige zaligheid, uiteindelijk.

    Voor de moderne mens is die zekerheid zo goed als volledig weggevallen. De meeste mensen twijfelen zelfs niet meer: de doden leven niet op die manier voort. Zij hebben geen enkel contact meer met de levenden, omdat zij niet meer bestaan als zelfstandige ‘personen’. Als men hen nog enig bestaan toeschrijft, dan is het zeer vaag, symbolisch, mythisch. Maar over het algemeen spreken wij over onze overledenen vanuit onze herinnering en vanuit de gevoelens die wij nu hebben tegenover hen, zoals ze toen waren; zij worden niet ouder dan toen ze stierven. Wij dragen hen mee in ons leven, zij zijn aanwezig in onze gedachten.

    Maar we bedoelen dat helemaal niet letterlijk, het gaat niet om een manier waarop zij werkelijk aanwezig zijn bij ons, maar om een manier waarop wij hen voor ons aanwezig stellen in onze gedachten. Wij geven hen, zoals tijdens hun leven, een emotionele plaats in ons denken en ons doen, ook al is er van hen uiteindelijk niets materieels overgebleven, ook al zijn zij zelf er op geen enkele manier meer, als actieve personen die een invloed kunnen uitoefenen op hun omgeving. Met hun lichaam is ook hun denken en voelen verdwenen, van het biologisch wezen dat zij waren is er niets meer over, ook niets spiritueels of geestelijks, geen ziel, niets. Zij zijn echt niet meer, aan hun tijdelijk bestaan is voor hen een volledig einde gekomen op het ogenblik van hun dood.

    Voor hen, maar niet voor ons. Wij zijn in staat, zo lang als we leven, om ons hen te herinneren. Wij, niet zij, zijn bij machte om met onze verstandelijke en emotionele vermogens de grenzen van tijd en ruimte moeiteloos te overschrijden.

    Het is een manier van denken die steeds aanwezig is geweest in wat wij nu de mens noemen, een dier dat zich ontwikkeld heeft tot het merkwaardige wezen dat wij nu niet meer dierlijk durven noemen, maar dat net zoals alle dieren gegroeid is uit de materie waaruit onze wereld bestaat. Een belangrijk keerpunt in die ontwikkeling was de manier waarop de primitieve mens omging met de lichamen van de afgestorvenen. Men eerde de nagedachtenis van de dierbaren, men gaf uitdrukking aan zijn verdriet door zorgvuldig met hun dode lichaam om te gaan, door het te wassen, te zalven en het een laatste rustplaats te geven, vergezeld van voorwerpen en offergaven, door het graf binnenin te versieren, door de plaats te markeren met een grafheuvel of een zerk. Het zou echter overdreven zijn om aan die rituelen een andere betekenis te geven dan de uitdrukking van eerbied en verdriet. Begrafenisrituelen hebben niet minder zin voor wie niet gelooft in een hiernamaals. Zorgzaam omgaan met het lichaam van onze dierbaren en hen blijven gedenken blijft zinvol als we aanvaarden dat voor hen het leven echt helemaal en definitief voorbij is, of als we niet helemaal zeker zijn dat er iets is na de dood.

    De herinnering aan onze geliefden kan soms uiterst acuut zijn, overweldigend, met een concrete overtuigingskracht die ons totaal overstuur maakt. Soms lijkt het of ze er echt zijn, alsof ze ons toespreken of zwijgend aanstaren of ons verwijtend de rug toekeren. Het gebeurt dat wij hen aanspreken en hen zo voor ons oproepen. Het zijn heel normale menselijke verschijnselen, er is niets uitzonderlijks of vreemds aan. Het zou pas vreemd zijn indien we onze overledenen meteen zouden vergeten, zomaar, van de ene dag op de andere, vanaf het ogenblik van hun dood. Zo gaat het niet, of we dat willen of niet. Wij blijven met hen verbonden in diepe genegenheid. En zoals tijdens hun leven, gebeurt dat vooral aanvankelijk op een relationele manier, in een dialoog, een gesprek, een speciale manier van samenzijn, gesteund op de herinnering aan het materiële, lichamelijke bij elkaar zijn. We hoeven daar geen spoken of geesten in te zien: het is de normale manier waarop wij met ons verstand en onze emoties omgaan met de nagedachtenis aan onze overledenen.

    Zoals ook alle andere, minder ingrijpende en uitdagende herinneringen is ook het ‘weerzien’ van overledenen een verrijking van ons eigen leven. Maar het is goed dat we bij dergelijke ontstellende en verwarrende ervaringen steeds voor ogen houden dat wat wij meemaken zich enkel en alleen afspeelt in onze verstandelijke en emotionele vermogens, in onze hersenen, louter op basis van de overvloed aan gevoelsgeladen herinneringen die daar reeds prominent of latent aanwezig is, dus zonder enige reële, spookachtige of bovennatuurlijke tussenkomst van buitenaf.

    Door het raam zie ik in de tuin de twee ingetogen, treurende gestalten staan, een blijvende herinnering aan onze dierbaren. De regen kleurt de blauwgrijze steen met donkere lijnen van trage tranen. Weemoed vervult ons hart. Ooit zullen deze pleurants de plaats aanduiden waar wij begraven liggen, voor wie ons kende een herinnering aan wie wij ooit waren, voor allen een memento mori: denk eraan, eens zal je sterven.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    07-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ondergang van de magische wereld, Keith Thomas

    Een van de meest geciteerde werken in alles wat ik de laatste jaren gelezen heb, is zonder enige twijfel Keith Thomas, Religion and the Decline of Magic. Studies in Popular Belief in Sixteenth- and Seventeenth-Century England, Weidenfeld & Nicolson, London, 1971. Ik las een goedkope herdruk door Penguin, 1991, xx + 853 pp., ongeveer € 15, maar ik raad lezers die (terecht) geïnteresseerd zijn in de originele Engelse tekst aan om op zoek te gaan naar een gebonden exemplaar, want 800 bladzijden kleine lettertjes is een marteling voor de ogen. Ik ben zeer verheugd hier te kunnen vermelden dat er ook een Nederlandse vertaling is, De Ondergang van de magische wereld. Godsdienst en magie in Engeland, 1500/1700 door Keith Thomas, Agon, 1989. Ik vond verscheidene exemplaren in de catalogus van de openbare bibliotheken van Vlaams-Brabant, dus kijk het eens na in jouw bibliotheek; er zijn nog tweedehandse exemplaren in omloop, bij Antiqbook en ook bij bol.com.



    Ik had de lectuur al enkele keren uitgesteld, maar ben er dan toch maar aan begonnen en al na enkele
    bladzijden wist ik dat ik dit veel eerder had moeten doen, enkele jaren geleden toen ik het kocht, maar beter nog in 1971 toen het voor het eerst verscheen. Het had toen mijn leven grondig kunnen veranderen. Maar het heeft geen zin om daarom te treuren, ons verleden kunnen we niet veranderen. Maar wel het inzicht in het verleden, zowel dat van onszelf als meer in het algemeen. Het is van uit het besef dat dit een belangrijk boek is, dat in staat is om iemands leven indringend te beïnvloeden, dat ik deze tekst schrijf, in de hoop dat ik zo misschien iemand ertoe breng om het te lezen, zodat hij of zij de vruchten ervan kan plukken, in het beste geval op een jongere leeftijd dan ikzelf. Dat het mogelijk is om ook de geschiedenis in het algemeen te herbekijken en te herschrijven, daarvan is dit boek een schitterend voorbeeld.

    De auteur, Keith Thomas (1933-) was/is een prominent professor geschiedenis in Oxford. Hij schreef nog twee andere merkwaardige boeken, waarover later ongetwijfeld meer. Met dit werk heeft hij de toon gezet voor een nuchtere, zakelijke benadering van twee intrinsiek vluchtige en met vele emoties beladen onderwerpen: godsdienst en magie. Hij bekijkt de talrijke en verscheidene aspecten van deze thematiek en hun concrete vormgeving zonder enige vooringenomenheid, als menselijke verschijnselen. Op geen enkel moment laat hij zich verleiden om uitspraken te doen over de echtheid, de waarachtigheid van magie of godsdienst. Het heeft voor hem geen enkel belang of er een God is, hij beperkt zich tot wat mensen daarover denken, zeggen en schrijven, hoe ze dat beleven, hoe ze dat gestalte geven in hun leven en in hun leefomgeving, hoe ze ermee omgaan, hoe dat evolueert onder invloed van de omstandigheden en welke maatschappelijke en culturele gevolgen dat heeft voor henzelf en voor anderen. Met magie gaat hij op dezelfde ernstige, respectvolle maar totaal onthechte manier om. Ook hier geen oordeel over de werkzaamheid van magische praktijken, maar een grondige objectieve studie van dit vreemd maar reëel verschijnsel in al zijn vormen.

    Het is deze bewonderenswaardige objectiviteit die dit boek tegelijk zo ongemeen belangrijk en zo boeiend maakt. Dit is geen debat over christelijk geloof en ongeloof, noch over zin of onzin van magie, waarin de auteur stelling neemt voor of tegen en zijn overtuiging probeert te staven met allerlei argumenten en voorbeelden uit de geschiedenis. Indien hij dat had gedaan, dan had hij onvermijdelijk een selectie moeten maken uit de historische gegevens, waarbij hij wat in zijn kraam paste naar voren bracht en aan wat niet met zijn opvattingen overeenkwam, stilzwijgend voorbijging. Dit is niet wat professor Thomas heeft gedaan, gelukkig maar. Hij presenteert ons de gegevens zoals hij die aantreft, zelfs als ze elkaar lijken tegen te spreken, met open blik en probeert dan om ze te verklaren, zo goed en zo kwaad als dat kan, gezien de afstand die ons van de beschreven periode scheidt. Herhaaldelijk maakt hij daarbij gebruik van de verworvenheden van de moderne antropologie, bijvoorbeeld de studie van de magie bij primitieve Afrikaanse stammen, die verrassende gelijkenissen blootlegt met wat hij vindt in de voormoderne tijd in Engeland.

    Het is een lijvig boek geworden, met vele honderden voetnoten die verwijzen naar de bronnen of die bijkomende informatie geven voor wie niet vertrouwd is met de details van de geschiedenis; de index alleen al omvat meer dan vijftig bladzijden, twee kolommen per blad. Dat mag echter niemand afschrikken: het boek leest als een roman! Professor Thomas is een meesterlijk verteller, zijn historische objectiviteit is geen aanleiding tot gortdroge opsommingen of abstracte bespiegelingen. Aan de hand van sprekende voorbeelden uit het dagelijkse leven van de kleine man en vrouw schetst hij een levendig beeld van een periode die wij niet genoeg kennen en die nochtans van grote betekenis is geweest voor het ontstaan van onze moderne wereld: de voormoderne tijd, gaande van rond 1500 tot rond 1700. De Renaissance in volle bloei, maar ontsierd door godsdiensttwisten en –oorlogen, de Reformatie en de Contrareformatie die Europa en ook onze Nederlanden voorgoed verdeelden. De opkomst van de wetenschappen en van de burgerij, de ontdekking van de Nieuwe Wereld, het begin van het kolonialisme.

    In Engeland was de tweede helft van de zeventiende eeuw een revolutionaire tijd, meer dan honderd jaar voor de Franse revolutie. Wij weten er veel te weinig over en af en toe moet je een en ander opzoeken, dit boek is geschreven met een Brits publiek voor ogen, niet specifiek voor een ‘continental’ of Europees publiek, daar was in 1971 nog geen sprake van.

    Het viel mij bij het lezen dan wel weer op dat magie niet streekgebonden is: de Britse voorbeelden die de auteur aanhaalt, vinden we allemaal terug in onze folklore, zelfs tot op vandaag. Met dertien aan tafel is ook bij ons geen goed idee; professor Thomas ziet de oorsprong in het Laatste avondmaal, waar de dertiende evident de verrader Judas was. Zo zijn er vele verhelderende anekdotes en typische gebruiken die ook bij Vlaamse en Nederlandse (en vele andere Europese) lezers belletjes zullen doen rinkelen. Is er dan toch een Europese cultuur? Evident! Behoort Groot-Brittannië dan toch tot Europa? Waar zou het anders bij behoren!?

    Wat kan ik nog meer zeggen? Professor Keith Thomas is een uitzonderlijk verstandig man. Op elke pagina staat ten minste één diepe gedachte, een verrassend inzicht, een scherpe analyse, een gelukkige synthese, naast de ontelbare frisse voorbeelden. Dit is een ander soort geschiedschrijving dan we gewoon zijn. De personages die we ontmoeten zijn geen aangeklede poppen, het zijn mensen van vlees en bloed. Dat komt omdat de auteur erin slaagt om ons in gedachten te verplaatsen naar de tijd van toen, maar dan met onze kennis van nu. Wij worden zo tijdgenoten, wat ons begrip voor de mensen van toen grondig verandert.

    Ik begrijp nu waarom dit boek zo vaak geciteerd wordt en ik hoop dat ik dat voor jullie een beetje heb kunnen duidelijk maken. Het is een belangrijk boek, dat je inzicht in de geschiedenis van de voormoderne tijd voor altijd zal veranderen. Het is ook een zeer vlot leesbaar werk dat iedereen aankan. Niet aarzelen dus.


    Categorie:historisch
    Tags:geschiedenis
    05-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.als 't God belieft

    Elke mens is een individu. Er is zoveel kans op verschil in al de mogelijke aspecten van ons mens-zijn, dat het niet slechts onwaarschijnlijk maar werkelijk totaal uitgesloten is dat we een volmaakte kopie van onszelf tegen het lijf zouden lopen. De verschillen kunnen aanzienlijk zijn: een volwassen mens kan bijvoorbeeld 40 kilogram wegen, maar ook 240… De gedachten en opinies van mensen lopen eveneens enorm uiteen. Er zijn fanatieke moslims en vrijzinnige humanisten, om maar twee duidelijk onderscheiden types te noemen.

    Het is vooral over de ideologische verschillen dat ik het wou hebben. Zoals we mensen naar hun uiterlijke kenmerken kunnen indelen (man en vrouw, ‘blanken’, ‘negers’, ‘chinezen’ en andere algemene categorieën), doen we dat ook voor andere, minder zichtbare kenmerken. Een daarvan is: gelovig of niet-gelovig. Het is een onderscheid dat mij al heel mijn leven bezighoudt en dat de jongste vijf jaar aanleiding is geweest voor veel nadenken, lezen en opzoeken en dat, tot frustratie van sommige lezers, ook heel vaak hier in mijn Kroniek aan bod is gekomen.

    In mijn katholieke jeugd was er van dat onderscheid aanvankelijk geen sprake: iedereen was gelovig. Dat was althans de geldende opvatting binnen de katholieke zuil. Het was de houding die ons werd bijgebracht van kindsbeen af: geloof is evident. Slechts heel langzaam en toevallig drong het tot ons door dat er mensen waren die niet binnen de katholieke zuil leefden, dat er andere zuilen waren. Het beeld dat ons van die mensen werd opgehangen was ook evident: zij waren de vijand, het waren slechte mensen.

    Die indeling van de maatschappij was duidelijk afgelijnd: je had de gelovigen en de ongelovigen. Het was een zwart-wit tegenstelling, een kwestie van ja of neen. Je was het een of het ander. Er was geen plaats voor twijfel. Je bleef ook het een of het ander: zeldzaam en bijzonder gehaat waren de figuren die van kamp wisselden, de kazakkeerders, de overlopers, de verraders.

    Nochtans was de grond voor dat onderscheid, zoals voor alle andere overigens, niet zo evident. Gelovigen en ongelovigen ontmoetten elkaar af en toe toch, bijvoorbeeld op de wekelijkse markt, op publieke feesten of op sportmanifestaties. Niet alles was verzuild, er waren nog aspecten van het leven die eraan ontsnapten; niet veel, maar toch. En dan bleek dat die zo gediaboliseerde anderen niet zo erg veel van ons verschilden. Ze gingen niet naar de mis, maar voor de rest bleken het heel gewone mensen te zijn, die evengoed kerstmis vierden als wij, en Sinterklaas kwam ook bij hen langs. De andere zuilen bleken een kopie te zijn van de onze, met identieke verenigingen en identieke scholen en ziekenhuizen.

    Voor een kind was het verwarrend: waarom die andere zuilen, die parallelle scholen en jeugdbewegingen? Wat was het verschil? Wat was dat gelovig zijn dat ons scheidde? Waarom waren zij niet gelovig? Hoe kon het dat zij niet gelovig waren en toch niet door God gestraft werden, dat ze leefden zoals wij, met niet minder geluk en niet meer ongeluk? Dat we hen in feite niets te verwijten hadden, behalve dat ze ‘niet geloofden’? Ik heb het altijd een vreemde zaak gevonden, maar ik heb er toen nooit lang (genoeg) bij stilgestaan, ook niet toen ik volwassen werd en binnen de katholieke zuil mijn leven opbouwde. Op geen enkel ogenblik heb ik overwogen om uit die verzuiling te stappen. Ik stelde me ook geen vragen over de fundering van de eigen zuil en de verschillen met de andere: je behoorde tot een groep omdat je daarin geboren was, niet op grond van een bewuste beslissing.

    Toen ik op pensioen ging, op mijn zestigste, is dat veranderd. Ik meen dat het een met het ander te maken had. Ik kreeg nu een staatspensioen, ik werd niet meer betaald door een katholieke werkgever. Ik voelde me nu niet meer zo gebonden of verzuild, ik, was een vrij man. Samen met de onbeperkte vrije tijd gaf me de gelegenheid om mij te bezinnen over die verzuiling, over haar oorzaken en haar redenen van bestaan, over het gelovig zijn.

    Ik vroeg me af wat mijn eigen geloof was en moest al gauw vaststellen dat het onbestaande was. Ik wist relatief weinig over het christelijk geloof en hoe meer ik erover bijleerde door intensieve lectuur, hoe minder christelijk ik wou zijn. Ik ontdekte de verborgen geschiedenis van het atheïsme en ging me daarin verdiepen. Ik stelde me duidelijk op buiten de katholieke zuil en manifesteerde me bewust als atheïst.

    Vrijwel onmiddellijk stelde ik vast dat je daarmee in een soort van niemandsland terechtkomt: je voelt je niet meer thuis in de katholieke zuil en je bent daar ook niet meer welkom. Waarheen nu? Vijf jaar later moet ik hier bekennen dat ik het niet weet. Ik heb contact gezocht bij de georganiseerde humanistische vrijzinnigheid in Vlaanderen, maar dat was een grote teleurstelling over de hele lijn. Was het omwille van mijn katholieke achtergrond, of omwille van mijn karakter en persoonlijkheid, ik weet het niet, maar al mijn pogingen om daar aansluiting te vinden bij gelijkgezinden zijn deerlijk mislukt. Ik kan niet anders dan vaststellen dat mijn plaats niet daar is.

    Ik heb ook geen zin om bij een van de andere zuilen te gaan aankloppen, de socialistische of de liberale. Ik ben een van de vele Vlamingen die zich niet meer thuis voelen in een zuil. Wij verkiezen een open maatschappij, waarin de dienstverlening aan de burger niet verloopt langs ideologische lijnen. Het zwembad is er voor iedereen, de bibliotheek ook, de ziekteverzekering, de uitkering van de werkloosheidsvergoedingen, de openbare diensten.

    Het onderscheid tussen de burgers dat vroeger zo belangrijk was, namelijk of zij gelovig zijn of niet, is vandaag bijna helemaal weggevallen. Het doet er niet meer toe, het maakt niets meer uit. Zelfs binnen de katholieke zuil is het geloof zo goed als verdwenen. Men vernoemt het niet meer, bijvoorbeeld binnen de christendemocratische partij of binnen de machtige christelijke vakbond of de ermee samenhangende christelijke mutualiteit. Zelfs de Leuvense katholieke universiteit bezint zich openlijk over de K in haar naam en over haar katholiek karakter.

    Op grond van de boeken die ik lees, begin ik me meer en meer de vraag te stellen of de tijden echt veranderd zijn. Zou het echt zo zijn dat wij, moderne mensen, ons als eersten gedistantieerd hebben van het onderscheid tussen geloof en ongeloof? Zijn wij massaal ongelovig geworden, terwijl onze voorouders massaal gelovig waren?

    Ik denk het niet. Ik ben veeleer de mening toegedaan dat het onderscheid tussen geloof en ongeloof nooit zo duidelijk en betekenisvol is geweest als men ons heeft willen doen geloven.

    Wanneer men zegt dat Vlaanderen vroeger helemaal katholiek was, dan moeten we dat sterk nuanceren. Enerzijds zijn er altijd andersdenkenden geweest, niet alleen individuen maar ook mensen die zich daartoe verenigden. Anderzijds kunnen we ons vragen stellen bij het katholieke karakter binnen de eigen zuil. Wat wist een Vlaamse katholiek van zijn godsdienst? Waarin bestond zijn katholiciteit? Wat was zijn geloof? En vooral: waarin verschilde hij van de niet-gelovigen? Voor de gewone man en vrouw en hun kinderen is het antwoord: vrijwel niets. De meeste mensen leefden hun leven zonder stil te staan bij de grond van de zaak. Het geloof was niet hun drijfveer, hun motivering. Het was veeleer een algemeen maatschappelijk en cultureel kader, met talrijke verwijzingen naar het geloof en met een algemeen religieus taalgebruik, zoals het frequente ‘als ’t God belieft’. Maar dat was allemaal heel oppervlakkig, een manier van doen en van zeggen, een gemeenschappelijke cultuur veeleer dan een bewuste en geïnformeerde persoonlijke keuze of overtuiging.

    Wij zien dat vandaag nog bij voetbalsterren die een kruisteken maken als ze het veld betreden of als ze een goal gescoord hebben. Het is een gebaar, een ritueel dat ze gebruiken om uitdrukking te geven aan hun emoties van het moment. Heeft dat kruisteken een religieuze betekenis? We zouden het hen moeten vragen, maar ik meen van niet. Het is iets dat ze gezien hebben en dat ze nabootsen, zoals de blik en de vinger naar de wolken om iemand te gedenken die net overleden is, of de wiegende armen voor een pasgeboren baby. Usain Bolt heeft een gans ander en origineel repertoire, met zijn bekende blitse overwinningspose. Niemand zal daarin iets religieus zien en ik ben ervan overtuigd dat de vele kruistekens van onze sportlui evenmin uitdrukking zijn van diepreligieuze gevoelens of overtuigingen.

    Zo was het vroeger ook. Men heeft ons altijd voorgehouden dat de Middeleeuwen christelijk waren en dat waren ze ook, ze waren bijvoorbeeld niet boeddhistisch. Maar wat wist de ongeletterde Middeleeuwer van zijn christelijk geloof? Wat kon het hem schelen? Het was een cultureel kader, maar het was niet bepalend voor wat men dacht en deed. In de woelige 14de eeuw was men vooral bezig met overleven, niet met ideologieën en religie. Zeker, ook toen waren er enkele mensen die zich bezig hielden met geloofszaken en met filosofische bespiegelingen, maar dat was een zeer, zeer kleine minderheid en dat is vandaag nog altijd zo.

    Ik besluit daaruit dat geloof een marginaal verschijnsel was en is, iets waarvan niemand wakker ligt, iets heel vaags en dat uiteindelijk onbelangrijk is. Een familielid dat onlangs overleed is in zijn hele volwassen leven nooit naar de zondagsmis geweest, maar heeft op zijn sterfbed wel het viaticum toegediend gekregen van de parochiepriester. Toen ik hem daarover sprak kort voor zijn dood, noemde hij het een nostalgische aansluiting met zijn katholieke opvoeding, een ritueel dat hem en zijn gezin verenigde op een emotioneel aangrijpend moment. Zij gingen dankbaar in op het aanbod van de pastoor omdat ze geen ander ritueel kenden, omdat ze niet de moeite deden of in staat waren om er zelf iets van te maken, of er niet aan gedacht hadden een beroep te doen op een vrijzinnige consulent.

    Ik ken niemand, werkelijk niemand die zo intens met geloof en ongeloof bezig is als ikzelf. Ik ben een hoge uitzondering, dat ervaar ik telkens wanneer ik met anderen daarover praat. Dat bewijst mijn stelling: geloof is niet essentieel, het is marginaal, een randverschijnsel. Mensen zijn daar niet mee bezig, ze hebben het te druk met hun leven. En zo is dat altijd al geweest en zo zal het ook wel blijven. De meeste mensen zijn niet bewust en overtuigd gelovig of ongelovig, maar onverschillig tegenover die problematiek. Het zijn marginale uitzonderingen die kiezen voor de uitersten: godsdienst of actief atheïsme en antiklerikalisme.

    Laten we dus heel voorzichtig zijn als we het hebben over de invloed van het geloof op de maatschappij en op het individu, vroeger en nu, of dat nu over het christendom gaat, de Islam, het Boeddhisme, Hindoeïsme, Taoïsme of wat dan ook. We mogen ons niet laten imponeren door de vele en indrukwekkende uiterlijke tekenen, de kathedralen, kerken, tempels en kloosters, de bedevaartsoorden, de bibliotheken vol theologische en godvruchtige geschriften, de gebruiken en rituelen, het taalgebruik, de christelijke zuil in de maatschappij. Het is allemaal veel minder diepgaand dan men zou vermoeden, het heeft inhoudelijk allemaal veel minder te betekenen dan men denkt en zegt.

    Mijn reactie is dan: laten we ernstig wezen en de rol van de godsdienst terugbrengen tot redelijke proporties, in overeenstemming met het werkelijke belang ervan. Gisteren was ik de hele dag aanwezig op de kunstmarkt in Tremelo, in de schaduw van de kerktoren. Om de haverklap werden we overdonderd door het fanatieke gelui van de kerkklokken die het begin of het einde van de mis aankondigden, elektronisch aangestuurd, zonder dat er een mens aan te pas kwam en met zo goed als niemand die de kerk binnenging.

    Dat is wat me ergert en af en toe zelfs wanhopig maakt: waarom? Waarom? Toen ik enkele mensen op de kunstmarkt daarover aansprak, vond ik niemand die kerkelijk was, niemand die wist waarom de klokken luidden om 14.30 uur op een zondagnamiddag, maar ook niemand die daarbij stilstond: zo was het nu eenmaal, men haalde de schouders op en deed verder waarmee men bezig was. Niemand vond het een probleem, niemand had oog voor de verregaande arrogantie van het lawaaierige minutenlang aanhoudende klokkengelui door een instelling die zo goed als niemand vertegenwoordigt en die zelfs op de zeldzame kerkgangers geen diepgaande invloed heeft. Maar als in onze steden de muezzin van op de minaret de moslims oproept tot het gebed, dan vinden we dat ongehoord. Zie je wat ik bedoel?

    Ik heb me in de herfst van mijn leven tot doel gesteld om voor mezelf en voor wie het wil horen of lezen, uit te maken wat de werkelijke rol en betekenis van godsdienst is voor de mensheid, vroeger, nu en in de toekomst. Ik doe dat van uit een diepgewortelde overtuiging dat het niet alleen even goed kan zonder godsdienst, maar dat we zelfs beter af zijn zonder, dat godsdienst de mens ervan weerhoudt om zichzelf ten volle te ontdekken en te ontplooien. Het is voor een individu als ik een ambitieus programma. Ik wil het toch blijven proberen, binnen de perken van mijn mogelijkheden, maar met mijn volle overtuiging en met inzet van al mijn krachten, in woord en daad. Ik meen dat het een nobele en nodige taak is, een die mijn totaal engagement volledig verantwoordt. Ik besef maar al te goed dat het een eenzame strijd is, maar ik voel me gesterkt door de talrijke gelijksoortige inspanningen die we vandaag overal ter wereld merken en door het stichtend voorbeeld van zovelen in de rijke historische traditie van het ongeloof.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    01-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ludo Milis' afrekening met Jan Schuermans

    Een boekenliefhebber zoekt en vindt overal boeken. Openbare bibliotheken liquideren bijna constant werken uit hun collecties. Dat kan bijvoorbeeld zijn wegens plaatsgebrek, een probleem waarvoor ik veel begrip heb. De gezamenlijke boekenschat van Lut en mij strekt zich uit over vele meters en telt wellicht meer dan zevenduizend exemplaren. Er is in ons huis geen muur meer vrij voor nog een boekenkast of –plank. We zijn nu in de situatie dat we enkel nog nieuwe boeken kunnen in huis halen als we andere verwijderen. Maar een boekenliefhebber doet node afstand van zijn boeken, ook al weet hij dat hij ze nooit zal lezen. Dat openbare bibliotheken dus afstand doen van bepaalde werken om nieuwe te kunnen plaatsen, dat begrijp ik best.

    We mogen ons wel vragen stellen bij de keuzes die men daarbij maakt. Uitleenstatistieken zijn handig, maar is het gerechtvaardigd om enkel op basis daarvan werken te verwijderen die op zich waardevol zijn? Mag men zich uitsluitend laten leiden door de populariteit van een boek bij het grote publiek? Ik meen van niet, maar hoe kunnen we dat corrigeren? Wat maakt een boek dat niemand leest toch waardevol genoeg om het te behouden? Openbare bibliotheken zullen zich beroepen op hun functie als ontleenbibliotheek en de bewaarfunctie afschuiven op wetenschappelijke bibliotheken. Zij vergeten daarbij dat ook die te kampen hebben met dezelfde ruimtenoden en eveneens een keuze moeten maken in wat zij nog kunnen bewaren voor het nageslacht. Niet alles kan bewaard worden. Er zullen ooit boeken zijn, er zijn er misschien nu al, waardevol of niet, die niet meer bestaan, zelfs niet in een of andere verwijzing of in het geheugen van een lezer. Boeken waarvan het laatste bestaande exemplaar nonchalant is vernietigd. Een hallucinante gedachte!

    Hoe dan ook meen ik dat openbare bibliotheken op een of andere manier een waardeoordeel zouden moeten inbouwen bij het afvoeren van boeken, zo niet dreigt een waardevol patrimonium onvermijdelijk verloren te gaan. Zo heb ik persoonlijk meegemaakt dat de Nederlandse vertaling van het geniale boek van Paul Hazard, La crise de la conscience européenne naar de vergeethoek verbannen werd omdat het originele werk van 1935 dateert en wellicht ook omwille van de titel: De crisis van het Europese denken (Agon, 1990). Ikzelf zou zonder enige scrupules het verzameld werk van bijvoorbeeld Jef Geeraerts voor recyclage beschikbaar stellen om Hazard te redden, maar mijn mening wordt ongetwijfeld door geen enkele plaatselijke bibliothecaris gedeeld of ook maar enigszins geapprecieerd. Geeraerts, Aspe: die worden gelezen, Hazard niet, dus… En hoe kan een bibliothecaris weten dat Hazard geniaal is? In tegenstelling tot wat men zou denken, lezen niet alle bibliothecarissen boeken, noch hebben ze allen een uitgebreide algemene culturele bagage die hen zou behoeden voor al was het maar de meest flagrante barbaarsheden.

    Boekenliefhebbers zijn er dus als de kippen bij als er weer eens boeken afgevoerd worden in openbare bibliotheken, je kan er pareltjes vinden, vaak in uitstekende staat, gratis en voor niets, misschien ben je zelfs de eerste lezer. Zo nam ik enige tijd geleden een boekje mee dat me alleen al door zijn titel aansprak: Ludo Milis, De indiscrete charme van Jan Schuermans, pastoor van Ename (1645-1655), Hadewych, Antwerpen-Baarn, 1994, 157 blz., paperback.

    Ludo Milis (1940) was hoogleraar geschiedenis aan de Gentse Universiteit. Hij schreef hiermee geen roman, zelfs geen historische, maar veeleer een historische schets, een reconstructie van een gebeurtenis aan de hand van de bronnen. In de eerste plaats is dat een dossier in de archieven van het Mechelse aartsbisdom over de hoofdfiguur, pastoor Jan Schuermans, betreffende klachten bij de kerkelijke overheid over zijn gedrag. Daarnaast consulteerde de auteur in allerlei andere archieven documenten uit die tijd voor aanvullende informatie. Hij steunt zich verder op de bestaande literatuur over deze soms verwarde periode in onze geschiedenis.

    Het verhaal is schokkend in zijn banaliteit. De jonge pastoor wordt ervan beschuldigd een kind verwekt te hebben bij de dienstmeid van een bevriend gezin. Het kind sterft kort na de geboorte. De pastoor ontkent de beschuldigingen maar ontvlucht zijn parochie uit vrees voor een gerechtelijke vervolging. Er komt een vorm van kerkelijk proces, maar de aartsbisschop herstelt de pastoor in zijn functie.


    Dat is het, in een notendop. Professor Milis licht de gebeurtenissen toe aan de hand van de stukken die ons zijn overgeleverd en waarin hij inzage heeft gehad. Herhaaldelijk stelt hij vast dat bepaalde elementen ontbreken, dat er voor sommige vaststaande feiten geen concrete bewijzen zijn (zoals voor de priesterwijding van de pastoor, toch geen onbelangrijk detail). Aan het eind van het boekje stelt hij dat hij bewust geen verder onderzoek heeft gedaan naar wat er met de pastoor gebeurd is na de verhaalde feiten: hij gunt hem de eeuwige rust.

    Als bijlage krijgen we enkele stukken uit het dossier. Er zijn ook 180 kortere en langere eindnoten, evenals een aantal zwart/wit illustraties. De typografie is verzorgd, de letter goed leesbaar.

    Voor een boek dat nog geen twintig jaar oud is, vind ik het toch nogal ouderwets. De auteur was toen amper 54, in de fleur van zijn leven, geen ouderling. Toch schrijft hij zoals ik veronderstel dat mijn of zijn grootvader moet geschreven hebben. Heeft hij zich laten beïnvloeden door de documenten waarin hij zich ongetwijfeld (of hopelijk?) gedurende geruime tijd heeft verdiept? Het zou interessant zijn om andere publicaties van zijn hand daarop na te slaan. Ik vermoed echter dat dit zijn eigen stijl is, helaas. Een zekere stunteligheid, een gebrek aan elegantie, de totale afwezigheid van humor, het valt op in elke paragraaf, op elke bladzijde. Daarbij komt een werkelijk ongepaste neiging tot ongegronde verdachtmaking, geformuleerd in retorische uitroepen en verontwaardigde invectieven. Vanaf de eerste bladzijden is hij overtuigd van de schuld van de pastoor, nog voor hij één getuigenis naar voren brengt. Hij voert het onderzoek à charge, niet à decharge. Hij heeft op geen enkel ogenblik ook maar enige twijfel over de ernst en de echtheid van de verscheidene tenlasteleggingen, noch heeft hij anderzijds oog voor de getuigenissen die de pastoor ondersteunen of voor de argumenten die voor hem pleiten. Professor Milis is overtuigd van de wandaden van de dronkenlap en vrouwenloper die volgens hem de pastoor van Ename was en voert een niet-aflatend eenzijdig requisitoir tegen hem.

    Het is precies deze eenzijdigheid die het boekje zo ongenietbaar maakt. Indien de auteur de kwestie zakelijk en onpartijdig had naar voren gebracht, zonder vooringenomenheid, dan zou de lezer op basis van het beschikbare materiaal met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot de innerlijke overtuiging gekomen zijn dat de pastoor zich wellicht of vrijwel zeker schuldig had gemaakt aan de feiten die hem worden aangewreven. Door echter vanaf het eerste ogenblik uit te gaan van die schuld, nog voor de argumenten gehoord zijn en door zijn onvermurwbaar vasthouden aan die schuld bij het interpreteren van de gebeurtenissen, ontneemt de auteur zichzelf elke geloofwaardigheid en dwingt hij de lezer, hoe ongaarne ook, om de pastoor het voordeel van de twijfel te gunnen dat professor Milis, als aanklager van het openbaar ministerie, hem zo deerlijk ontzegt.

    Wij verwachten terecht van elk historicus en zeker van professoren dat zij neutraal zijn, objectief, onpartijdig. Het is niet aan hen om veroordelingen uit te spreken, zelfs niet indien zij innerlijk overtuigd zijn van de schuld van een van de partijen, tenzij de bewijzen overduidelijk zijn en de feiten dus bewezen mogen geacht worden.

    Of dat het geval is voor de aantijgingen tegen Jan Schuermans, dat is allerminst duidelijk. Er ontbreken belangrijke stukken in het dossier. Het onderzoek is niet evenwichtig gevoerd, toen niet en nu niet. Er zijn vermoedens, zelfs aanwijzingen, maar in de tijd voor het DNA-onderzoek moet men voor het vaderschapsonderzoek uiteindelijk voortgaan op het woord en wederwoord van de betrokkenen. Die spreken elkaar in dit geval tegen. We moeten dus concluderen, zoals de aartsbisschop ongetwijfeld heeft gedaan, dat de schuld derhalve niet bewezen is, precies omdat ze niet bewezen kon worden.

    Professor Milis heeft een ander standpunt ingenomen. Dat siert hem niet. Ik waag me niet aan veronderstellingen over zijn motieven. Om welke reden hij er ook voor gekozen heeft om tegenover de pastoor van Ename een zo uitgesproken beschuldigende houding aan te nemen, daar waar het zo evident is dat er zo lang na de feiten niets met zekerheid te bewijzen valt, daar hebben wij het raden naar. Maar dat brengt ons geen stap verder: zelfs indien wij op nog andere gronden zouden achterhalen dat die vooringenomenheid systematisch is geweest en gebaseerd op bijvoorbeeld levensbeschouwelijke voorkeuren of ideologische verschillen, dan nog zouden wij geen enkele grond hebben om ons oordeel over de pastoor in kwestie bij te stellen. Het ongelijk van de aanklager is geen argument voor de onschuld van de beschuldigde, net zoals zijn schuld niet bewezen wordt door het tekortschieten van zijn verdediging.

    De feiten zijn wat ze zijn en het is aan de historici om ze te achterhalen. Indien dat niet mogelijk is, moet men zich daarbij neerleggen en zich niet te buiten gaan aan welke veronderstellingen dan ook. Het is niet voldoende dat de pastoor een kind verwekt heeft, men moet ook kunnen bewijzen dat hij dat gedaan heeft. Als hij wel degelijk dat kind verwekt heeft, maar hij ontkent en men kan het niet bewijzen, dan is dat jammer, maar dat geeft ons geen vrijgeleide om hem toch te beschuldigen op basis van ons al dan niet terecht aanvoelen van zijn schuld.

    In het Gentse studentenblad Schamper verscheen ooit een artikeltje over roddels onder studenten over de echte of vermeende amoureuze escapades van enkele professoren en assistenten. Ook professor Milis was het slachtoffer van een dergelijke roddel: hij zou een affaire gehad hebben met de vrouw van een collega, die hem daarop zelfs fysiek belaagd zou hebben. Tengevolge daarvan zouden de twee rivalen bij de herverdeling van de kantoorruimten zo ver mogelijk uit elkaar gehuisvest zijn. Het zijn maar roddels in een studentenblad, maar verscheidene elementen uit het dossier Schuermans wegen echt niet zwaarder dan dat. Professor Milis zou terecht zeer verontwaardigd zijn indien men aan dergelijke wellicht ongegronde aantijgingen zoveel aandacht zou geschonken hebben als hij heeft gedaan in het geval van de pastoor van Ename.

    Met een dergelijk pamflet, gehuld in de vorm van ernstig historisch onderzoek, heeft professor Milis de historische wetenschap geen diensten bewezen. Wanneer de coryfeeën van de kennis zich laten verleiden tot verregaande eenzijdigheid en manifeste vooringenomenheid, wanneer zij hun wetenschappelijk discours doorspekken met verdachtmakingen, innuendo’s, insinuaties, ongegronde morele veroordelingen en ongeoorloofde feitelijke conclusies, dan past het om te spreken van corruptio optimi pessima: het tekortschieten van de besten is het slechtste.

    Lieve lezer, je bent wellicht enigszins verbaasd wanneer deze atheïst de verdediging op zich neemt van een allesbehalve onbesproken pastoor. Ik heb, dat is geweten, weinig sympathie voor die kaste. Maar ik weiger mee te doen aan een historische lynchpartij, 350 jaar na de feiten. De waarheid is mij meer waard dan mijn antipathieën.

    De laatste paragraag van het boek van Ludo Milis luidt als volgt:

    ‘Naar wat met Jan Schuermans

    in de periode na Ename gebeurde,

    is met opzet niet gezocht.

    We gunnen hem de eeuwige rust.’

     

    Dat is niet alleen onwetenschappelijk en uitdagend hypocriet, het is vooral oneerlijk. Schuermans krijgt, in tegenstelling met zijn beschuldigers, in het boekje van Milis niet eens de kans om door zijn later gedrag aan te tonen dat de beschuldigingen aan zijn adres ongegrond waren, of zelfs maar dat hij op rijpere leeftijd berouw heeft gehad voor wat hij op vrij jonge leeftijd zou gedaan hebben. Ludo Milis gunt hem helemaal de eeuwige rust niet. Door zijn ondoordachte verdachtmakingen in dit boekje heeft hij voor eeuwig een smet gelegd op het leven en de nagedachtenis van pastoor en mens Jan Schuermans. Indien ik mij daaraan zou schuldig gemaakt hebben, zou zelfs mijn tijdelijke rust hier op aarde ernstig in het gedrang komen. Voortgaande op dit boekje, vermoed ik echter dat Ludo Milis daar geen last van heeft.

    Om af te sluiten: door dit boekje uit de openbare bibliotheek van Wezemaal te weren, heeft de betrokken bibliothecaris zijn of haar doel ten enenmale gemist. Veeleer dan definitief aan de aandacht van de lezers onttrokken te worden, is het integendeel onverwacht onder de aandacht van althans deze lezer en meteen ook van andere gebracht, wat wellicht anders niet zou zijn gebeurd. Zonder de brutale desaffectatie zou dit boekje nog jaren een sluimerend bestaan gesleten hebben ergens op een stoffige boekenplank in de bibliotheek, min of meer terecht ongelezen, onbesproken, nukkig in zichzelf gekeerd, vervuld van zijn eigen ongelijk, gloriërend in zijn ultieme onbenulligheid, het onbeduidend product van de kleine kwade trouw van een man in wie onze maatschappij ooit haar hoop had gesteld en aan wie ze ruime middelen heeft toebedeeld om zijn talenten te ontwikkelen ten bate van de gemeenschap.

    Door zijn veroordeling heeft dit boekje een nieuwe kans gekregen. Ik heb die kans met beide handen aangegrepen om het op zijn waarde te schatten en het te licht te bevinden. Het moge nu in vrede rusten op mijn boekenplank, tot mijn erfgenamen het prijsgeven aan de vergetelheid of de finale destructie.

    Dat geeft me een idee voor wanneer ik doodga: crematie met als combustibel materiaal al de ongelezen boeken uit mijn bibliotheek en, als dat niet genoeg zou zijn, wat ik fervent verhoop, al mijn boeken die niemand wil erven en die men zelfs aan een opkoper van oude boeken niet gratis kwijt kan. Dat zullen er zeker meer dan genoeg zijn…


    Categorie:historisch
    Tags:geschiedenis
    27-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Placebo

    ‘Placebo’ is een Latijns woord en het betekent: ik zal behagen. In de geneeskunde is het de naam die men geeft aan een schijngeneesmiddel, een nepmedicijn dat er net zo uitziet als een echt geneesmiddel en dat men bij sommige geneeskundige experimenten toedient aan proefpatiënten. Zo kan men zien of een ‘echt’ geneesmiddel beter werkt dan eentje dat geen enkel geneeskrachtig bestanddeel bevat.


    Merkwaardigerwijs bleek rond 1950 dat in een niet onaanzienlijk aantal van de gevallen het nepgeneesmiddel hetzelfde effect bleek te hebben als het echte… Stel je de verrassing voor van de onderzoekers! Na jarenlang peperduur onderzoek menen ze een middel gevonden te hebben tegen een of andere vreselijke ziekte. In een proefproject geven ze aan 100 patiënten hun nieuw medicijn en ter controle dienen ze aan honderd andere een identiek uitziend pilletje toe, echter zonder de werkzame stof. Normaal zou je denken dat in de ene groep het medicijn effect zal hebben op tussen 1 en 100 patiënten en in de andere groep op niemand. Maar dat is niet zo. Ook in de tweede groep blijken er een aantal gevallen een gunstig effect te ondervinden van het toegediende pilletje, waarin helemaal geen medicatie verwerkt is.

    Het wordt nog ingewikkelder. In het experiment dat ik hierboven schetste, weten de patiënten niet dat ze een nepmiddel hebben gekregen en die in de eerste groep weten niet dat er aan een andere groep een placebo gegeven is. Als men nu aan de beide groepen vooraf vertelt dat sommigen een placebo krijgen, zonder te zeggen wie, dan blijkt het effect van de medicatie globaal kleiner te zijn dan in een proef zonder placebo’s. De patiënten ervaren het medicijn dus als minder geneeskrachtig als ze weten dat er placebo’s in het spel zijn.

    Nog merkwaardiger is het dat als men aan een patiënt een placebo geeft, zonder te zeggen dat het nep is, maar met de boodschap dat het de ziekte kan bestrijden, de patiënten ook een gunstige evolutie rapporteren.

    De geneeskunde staat zelf terecht uiterst kritisch tegenover dit placebo-effect. De verbetering van de gezondheidstoestand is immers zeer moeilijk objectief te meten. Voel je je beter? Hoeveel beter? Is de verbetering blijvend? Hoe meet je pijn en ongemak? Zijn het de symptomen of de nevenverschijnselen die verdwenen zijn, of is er echt sprake van genezing? Bij sommige ziekten, zoals psychische aandoeningen, is het meten van succes bij de behandeling op korte termijn vrijwel onmogelijk en zelfs op langere termijn zeer twijfelachtig. Bij andere zal het effect snel en spectaculair zijn. Maar precies in die laatste gevallen is het placebo-effect het kleinst of zelfs totaal afwezig. Toen ik enige tijd geleden last had van hartritmestoornissen (VKF of voorkamerfibrillatie) kreeg ik een inspuiting die binnen de dertig seconden het ritme normaliseerde. Een inspuiting met water zou ongetwijfeld dat effect niet hebben. Niks placebo hier.

    Het placebo-effect werkt dus niet altijd. Het lijkt het meest te werken in gevallen waarbij de beoordeling van het effect veeleer subjectief is. Als men ook aan de onderzoekers niet zegt wie een placebo gekregen heeft, is het placebo-effect kleiner dan als men het wel bekend maakt. Het placebo-effect werkt dus zelfs op de waarnemers… Anders gezegd: het is fictief.

    Vandaar dat werken met placebo’s als ethisch verwerpelijk wordt beschouwd, ook in medische testen. Als je tien zieken een medicijn toedient dat werkt en tien dat medicijn onthoudt, dan behandel je die laatste groep niet ethisch, je ontzegt hen hulp en dat is verkeerd, misdadig en strafbaar, zelfs als dat gebeurt bij het testen van nieuwe producten. Er zijn andere, minder controversiële en meer ethische en even efficiënte methoden om medicijnen te testen voor ze vrijgegeven worden voor algemeen gebruik.

    Het verkopen van placebo’s in plaats van medicijn is evident verboden. Wie een product op de markt brengt dat geen geneeskrachtige werking heeft, mag daaraan ook geen helende waarde toeschrijven. Zelfs als we zouden aannemen dat placebo’s (soms) werken, dan nog ga je niet naar de apotheker om placebo’s te kopen. De dokter zal je ook niet vragen of je een echt geneesmiddel verkiest of een placebo, of je een placebo geven in plaats van een echt geneesmiddel.

    Toch zijn er gevallen waar dat het geval lijkt te zijn. Homeopathische middelen hebben geen enkele bewezen medicinale kracht. Toch zijn velen ervan overtuigd dat ze werken. Die werking kan dan alleen het gevolg zijn van het placebo-effect: ze werken omdat men erin gelooft. Het is niet het middel dat werkt, maar het geloof in de werking ervan. Het zit niet in het middel, maar in ons hoofd.

    Wat men verder over placebo’s ook mag zeggen, het is zeker zo dat de gemoedsgesteltenis van de patiënt een belangrijke factor is in elk ziekte- of genezingsproces. Daarover bestaat niet de minste twijfel. Het ligt ook voor de hand: de mens bestaat uit materiële elementen, chemische producten, maar is ook een levend wezen, met allerlei biologische kenmerken en is als homo sapiens bovendien een bewust en emotioneel denkend wezen. Wat wij ziekte noemen, speelt zich af op elk van die domeinen samen. Soms kan het een eenvoudig chemisch tekort zijn, zoals ijzer en dan is dat snel verholpen. Het kan een biologisch probleem zijn, bijvoorbeeld onvruchtbaarheid en dan kan men proberen om op dat niveau in te grijpen. Maar in alle gevallen is er ook een ervaring van de ziekte en dat speelt zeer sterk mee, vanzelfsprekend ook in de genezing. Het chemische en het biologische heeft een invloed op ons denken en onze emoties, maar het emotionele en het rationele denken heeft op zijn beurt een invloed op het chemische en het biologische. Het lichaam van de mens is een eenheid, dat vergeten we soms wel eens.

    Mensen hebben de merkwaardige neiging om zich aan placebo’s toe te vertrouwen. Men kan nog duizendmaal bewijzen dat er in een homeopathisch middel helemaal niets aanwezig is, tot op het moleculair niveau toe, er zijn nog altijd mensen die erin geloven. De ziekteverzekering betaalt zelfs een aantal dergelijke middelen terug, de dokters schrijven ze voor, de apothekers verkopen ze!

    Er zijn nog andere voorbeelden van hetzelfde fenomeen. Men verkoopt ook koperen armbanden, stenen en wat nog meer waaraan men bepaalde krachten toeschrijft. Dat is altijd zo geweest, we hebben daarvan sporen die zeer ver teruggaan in de tijd, bijvoorbeeld in de grafresten van de eerste mensen. De vroegste beschavingen waren grotendeels gebouwd op veronderstellingen die wij nu niet meer onderschrijven, maar die we nog wel aantreffen bij primitieve volkeren en ook bij de minst ontwikkelde bevolkingslagen van de beschaafde wereld. Magie, alchemie, astrologie en allerlei andere pseudowetenschappelijke denkwijzen waren alom aanwezig in vroegere tijden en zijn ook vandaag nog verre van helemaal verdwenen.

    Wat steeds weer opvalt, is dat dergelijke bedenkelijke praktijken steeds verbonden zijn met mensen die ze aanbieden of opdringen aan anderen. Er zijn maar weinig mensen die uit zichzelf aan astrologie deden of nu nog doen. Men heeft het steeds geleerd van iemand anders. En men doet geen astrologie voor zichzelf, men doet dat voor anderen en men laat zich daarvoor betalen. Dat is ook zo voor magie en niet minder voor homeopathie. Er is altijd iemand die het te koop aanbiedt en iemand die bereid is ervoor te betalen. En dat terwijl zowel de enen als de anderen goed (kunnen) weten dat het om iets fictiefs gaat, iets zonder enige wetenschappelijke grond of ernstig bewijs. Een placebo, een zoethoudertje. Het lijkt wel alsof we ons graag iets laten wijsmaken. Mundus vult decipi. De wereld wil bedrogen zijn…

    Dat blijkt ook als we kijken naar het verschijnsel godsdienst.

    Ook hier gaat het om iets dat enkelen, priesters genaamd, opdringen of opleggen aan anderen, die hen daarvoor betalen, zodat de priesters en hun instelling, de kerk, er royaal kan van leven. En het is iets dat geen ernstige mens au sérieux zal nemen, bijvoorbeeld dat er in de hemel een almachtig wezen is, dat bestaat uit drie personen, van wie één mens geworden is, geleden heeft, gestorven is en begraven en de derde dag verrezen uit de doden, die nedergedaald is ter helle en dan na veertig dagen opgestegen is ten hemel, waar hij zit aan de rechterhand van de Vader (maar waar is dan de Geest?); dat dit Wezen de hele wereld in zijn hand heeft, hem continu bestuurt in al zijn wijsheid; dat het met ons een verbond heeft gesloten zodat wij, als we zijn bevelen en verboden opvolgen, na onze dood eeuwig gelukzalig zullen leven in zijn aanschijn. Dat ons gebed, onze verstervingen, onze goede daden bij machte zijn om dat wezen te beïnvloeden, zoals onze tekortkomingen een voldoende reden zijn om ons voor de rest van de eeuwigheid te laten branden in de hel. Dat het wezen wonderen heeft verricht en dat nog steeds doet. Dat het rechtstreeks communiceert met zijn vertegenwoordigers hier op aarde.

    Als je er even bij stilstaat en er dieper op ingaat, dan hoort godsdienst helemaal thuis bij de magie van onze verre voorouders. Het syncretisme van het hellenisme en van de Romeinse staat en het ontstaan van het christendom, de vreemde middeleeuwse praktijken, de astrologie van de renaissance, de nieuwe godsdiensten van de Reformatie en het even fanatieke katholicisme van de Contrareformatie, het zijn allemaal vormen van dat ene principe: een beperkte groep van mensen maakt de anderen iets wijs dat totaal ongeloofwaardig is en van alle redelijke grond ontbloot, maar slaagt er toch in om daarvan behoorlijk te leven, ja zelfs schatrijk te worden.

    Antropologisch onderzoek bij primitieve stammen heeft aangetoond dat het beroep van tovenaar daar levensgevaarlijk is. De stamleden zijn graag bereid om een beroep te doen op de kunstjes van de tovenaar, maar hij moet wel succes hebben. Als men hem tot tien keer toe heeft betaald om het te doen regenen maar zijn dansjes blijken geen gevolg te hebben, dan stuurt men hem de laan uit, of men slaat hem de kop in. Magie is allemaal wel en goed, maar als het niet werkt, dan is dat het einde van het verhaal. En werken kon het niet, dat wist iedereen, je kan dansen tot je erbij neervalt: het is nog nooit beginnen regenen omdat een of andere idioot daar beneden staat rond te huppelen, gehuld in een vreemdsoortig gewaad en allerlei onzin uitkramend. En als het toevallig toch begint te regenen, dan heeft ie geluk gehad. Maar je kan niet blijven geluk hebben.

    Dat is in feite ook zo geweest voor het christendom. Men heeft altijd enig geloof gehecht aan de verhalen die men opdiste, maar men behield een gezonde kritische houding. Zolang de inspanning niet te groot was, zolang men zich niet te veel moest ontzeggen, zolang men in de praktijk toch kon doen wat men wou, was men bereid om allerlei uiterlijk vertoon te tolereren. Maar het mocht niet te ver gaan! Toen Rome nog maar eens op strooptocht ging in Europa om een nieuwe basiliek te bouwen, vond men het in Duitsland meer dan welletjes. Toen de Paus de hele Engelse kerk in de ban sloeg omdat men geen kerkelijke belastingen meer wou betalen aan Rome, begon men prompt een eigen kerk, los van Rome.

    Stilaan verloor de kerk haar greep op het volk en ontstond er een burgerlijke maatschappij, waarin godsdienst steeds meer een marginaal verschijnsel werd, precies om dezelfde reden als in de primitieve stammen: godsdienst werkt niet, het kan niet werken want het heeft geen vaste grond onder de voeten. Als het dan toch een keertje lijkt te werken, dan is dat te wijten aan het placebo-effect: niet God is efficiënt, maar ons geloof in God.

    Arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet en de priester evenmin. Dat heeft men altijd goed begrepen, je hoeft geen geleerde te zijn om dat door te hebben. Men is maar bereid om niet-arbeidende clowns, bedriegers en charlatans te tolereren als ze het niet te bont maken. Zo is het ook gegaan met de magie, ook die van het christendom en met de astrologie: men is bereid om wat kleingeld te geven aan een wichelaar om een plaats aan te duiden om naar water te graven, of aan een astroloog om de toekomst te voorspellen, maar als het over ernstige zaken ging, dan gebruikte een verstandig mens zijn gezond verstand.

    De katholieke kerk heeft het langst standgehouden. Dat is vooral omdat ze de grootste wereldlijke macht had en op vele plaatsen nog steeds heeft. De Anglicaanse kerk is een staatskerk en de katholieke kerk is dat ook in Italië, Spanje, Polen, zelfs in België. Die kerken hebben grote belangen in de opvoeding en in de zorgsector. In Noord-Amerika hebben de kerken machtige lobby’s die hun wereldlijke belangen behartigen met enorme bedragen die ze de gelovigen ontfutselen.

    Steeds weer herhaalt men dat de kerken een gunstige invloed hebben op de mens, dat zij hem helpen om gelukkig te zijn en goed te leven. Maar zelfs als dat zo is, dan is dat op valse gronden, door ons iets wijs te maken, door ons de dingen anders voor te stellen dan ze zijn en daar nog voor betaald te worden ook. Het is een placebo, zo simpel is het. Het kan werken, maar enkel omdat wij geloven dat het werkt, niet omdat er echt een God is die straft en beloont.

    Als wij ziek zijn, dan vragen we aan de dokter wat er werkelijk aan de hand is met ons. Wij stellen ons niet tevreden met een of andere magische verklaring, bijvoorbeeld dat we bezeten zijn door een boze geest. Nee, we willen precies weten wat er met ons aan de hand is, een zakelijke, concrete, materiële verklaring. En we willen geen placebo, we eisen een echt medicijn, dat goedgekeurd is en dat terugbetaald wordt. Bij de apotheker evenzo: geen lapmiddelen, maar iets dat werkt. Geen talisman of een amulet met de beeltenis van Apollonia tegen de tandpijn. We lezen wel eens een horoscoop, maar enkel als amusement. Geen mens die er nog aan denkt om zijn spaargeld te beleggen op grond van de onzin die sterrenwichelaars of zieners bedenken: als je het ernstig wil doen vraag je raad aan je bankier of word je lid van een beleggingsclub.

    Waarom zouden we dan nog een godsdienst in stand houden? Omdat de kerken, ondanks het feit dat hun uitleg verzonnen is, er toch in slagen om de mens op het goede pad te houden en hem gelukkig maken? Ik heb grote twijfels bij die beide stellingen. De mensen doen het goede of laten het kwade niet omwille van hun godsdienstige overtuigingen en hun geluk hangt niet af van het feit of ze godsdienstig zijn of niet. Maar ik heb ook zeer principiële bezwaren: uit het kwade is nog nooit iets goeds voortgekomen. Men kan met bedrog geen resultaat bereiken dat men te gronde goed kan noemen en men kan hetzelfde resultaat evengoed of nog gemakkelijker bereiken zonder bedrog. Dat is mijn fundamenteel verwijt aan het christendom en aan elke godsdienst: het zijn menselijke verzinsels en wanneer men ontdekt dat het verzinsels zijn, is de betovering verbroken en stort het hele kaartenhuisje ineen. Het risico dat men het bedrog ontdekt is steeds zeer reëel aanwezig, one cannot fool all of the people all of the time. Dat godsdiensten eventueel sommige verdiensten zouden hebben, is nog geen reden om ze in stand te houden of te tolereren. Placebo’s hebben ook effect, maar wij verbieden het gebruik ervan ten strengste. Wat niet ernstig is, kunnen we niet ernstig nemen. Indien de doelstellingen van een godsdienst al lovenswaardig zijn, dan nog zijn de oneerlijke middelen die daartoe aangewend worden ongeoorloofd, onwerkzaam en onaanvaardbaar.

    De godsdiensten lijken stand te houden, voorlopig toch. Ze gaan erop achteruit, overal ter wereld waar de beschaving doordringt. Eerst gaan ze tot de folklore behoren, maar na enkele generaties is ook dat verdwenen. Vraag eens aan uw kinderen of kleinkinderen van zeven tot veertien wat ze van de godsdienst weten, wat godsdienst voor hen betekent.

    Je zal me zeggen: daar is ie weer, de atheïst! Het komt altijd op hetzelfde neer!

    Dat is ook zo. Ik probeer je langs verscheidene wegen tot dezelfde conclusie te brengen, namelijk dat het beter is dat je zelf nadenkt over de dingen en je afvraagt of de uitleg die men je voorhoudt ook klopt, of er iets van aan is, of er een grond van waarheid in zit, of men eerlijk is, dan wel of men probeert je iets wijs te maken om geld uit je zakken te halen of om macht over jou te verwerven.

    Er is zeker één onfeilbare test voor elke godsdienst die men je aanprijst: moet je ervoor betalen, vroeg of laat? Als het antwoord negatief is, doe dan gerust mee, er kan je niets gebeuren, je bent in goede handen. Als het antwoord echter positief is, dan weet je meteen dat het om je geld gaat, niet om je zielenheil of je persoonlijk geluk, wat men ook beweert.


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    26-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.toeval




    Toeval:

    1 gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet voorzien of gewild, niet te berekenen is geweest; onberekenbaar, onvoorzien voorval

    synoniem: coïncidentie

    2 het onberekenbare gebeuren beschouwd als verschijnsel

    3 het onberekenbare gebeuren min of meer duidelijk gepersonifieerd tot een macht

     

    Als we heel nauwkeurig zijn, dan zijn er alleen maar gebeurtenissen en omstandigheden. Sommige zijn, volgens Van Dale, niet op voorhand voorzien of gewild, niet te berekenen. Andere dus wel. Toevalligheid is een aspect van een gebeurtenis. Als je door het rood licht rijdt, is het niet onterecht te veronderstellen dat je een aanrijding riskeert; de kans is zelfs vrij groot. Maar dat je aangereden zal worden door iemand die het rood licht negeert, dat is niet te voorzien, dat is puur toeval.

    In beide gevallen gaat het echter nog altijd om de waarschijnlijkheid dat iets gebeurt: niet iedereen die door het rood licht rijdt, veroorzaakt ook een ongeval, gelukkig maar. Maar we geven grif toe dat de kans op een ongeval groter is voor wie door het rood rijdt dan voor wie ervoor stopt, of voor wie door het groen rijdt. Men kan daarover zelfs statistieken opmaken: hoe groot is de kans op een ongeval als je door het rood rijdt, hoeveel als je door het groen rijdt? Het verschil moet aanzienlijk zijn.

    Als we bij ons voorbeeld blijven, dan stellen we vast dat er hier geen sprake is van toeval, aangezien we de kans op een ongeval vrij nauwkeurig kunnen berekenen. Aangezien we weten hoe vaak men door het rood rijdt, of toch ongeveer, statistisch gezien, kunnen we ook het risico berekenen dat we lopen telkens we gewoon onze weg vervolgen bij groen licht. We blijven trouwens alert: we houden er altijd rekening mee dat er toch een gek zal komen aanstormen. Ook zo wanneer we een spoorwegoverweg kruisen: wie kijkt er toch niet even naar links en rechts? Ik wel.

    Wanneer iemand toch gegrepen wordt op een kruispunt zal men dus niet gauw zeggen dat dit een louter toeval was. Men was gewoon op de verkeerde plaats op het verkeerd ogenblik. Echt toeval is iets anders. Maar wat dan wel?

    Er vallen elk jaar op onze aarde 500 meteorieten die groter (soms veel groter) zijn dan een knikker. De kans dat je erdoor getroffen wordt is dus klein, een echte toevalstreffer. Maar ook hier kunnen we die kans, die zoveel kleiner is dan de kans op een botsing bij verkeerslichten, toch statistisch berekenen. Dus is er ook hier geen sprake van toeval. Hoe klein de kans ook is dat iets gebeurt, hoe weinig we er ook rekening mee houden, toch aarzelen we om iets ‘toevallig’ te noemen.

    Stilaan beginnen we ons af te vragen of er wel zoiets is als toeval, iets dat echt niet voorzien kan worden, zoals Van Dale beweert. Zelfs als we op voorhand geen rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat iets gebeurt, dan betekent dat toch nog niet dat het niet te voorzien was. Het is immers voldoende dat we achteraf vaststellen dat iets gebeurd is, om in te zien dat het in feite niet onvoorspelbaar was. Niemand zal de tsunami van 2004 voorspelbaar noemen. Maar was het een toeval? Zeker niet, net zomin als de orkanen die elk seizoen en ook nu weer de Caraïben teisteren.

    De Belgische of Nederlandse toerist die in 2004 ter plaatse was en helaas omkwam bij de tsunami: was dat toeval? Er gaan elk jaar vele duizenden Belgen en Nederlanders naar die streken…

    Toeval heeft niet te maken met de waarschijnlijkheid dat iets gebeurt, of je dat nu vooraf berekent dan wel post factum vaststelt. Zolang er enige waarschijnlijkheid is, hoe klein ook, spreken we niet van toeval. Met toeval bedoelen we iets dat echt totaal onwaarschijnlijk is. Maar wat kan dat zijn? Wat kan er gebeuren dat totaal niet te voorzien is, of achteraf als toch voorzienbaar erkend? Dat moet dan haast iets zijn dat in strijd is met alle redelijke verwachtingen en met alle redelijke verklaringen achteraf, iets dat ons werkelijk perplex achterlaat.

    Laten we een voorbeeld nemen. Onlangs op het nieuws: iemand wint twee keer na elkaar het groot lot. Toeval? Ja en nee: er was 1 kans op 369 biljoen dat zoiets gebeurt… Is dat echt toeval? Nee: het gebeurt wel vaker, dus is het toch een beetje te voorzien?

    Een ander voorbeeld dan. Een Franse Concorde stort neer op 25 juli 2000. Bij het opstijgen is er een klapband door een stuk metaal dat enkele minuten tevoren is losgekomen van de motor van een ander vliegtuig; dat stuk metaal was op dat ander vliegtuig bevestigd tegen de regels in. De kans dat zoiets zich voordoet is onbeschrijflijk klein. De kans dat je een van de honderd passagiers bent is nog kleiner. Maar is dit echt een toeval? Er zijn elk jaar dergelijke ongevallen. Ik aarzel om ook hier van een echt toeval te spreken.

    Alles wat gebeurt, heeft een oorzaak, of een geheel van oorzaken, een samenloop van omstandigheden. Niets gebeurt zomaar. Alles beantwoordt aan de wetten van het universum. Akkoord dat we niet alle wetten kennen, of niet helemaal, maar we gaan ervan uit dat er geen anomalieën zijn, geen totaal onverklaarbare gebeurtenissen. Niets kan gebeuren zonder dat er daarvoor oorzaken zijn, ook al zijn die bijzonder moeilijk of zelfs nooit helemaal door ons te achterhalen. In die zin is er geen toeval. Toeval heeft niets te maken met de gebeurtenissen, maar met onze kijk daarop. Dat is een erg belangrijk onderscheid.

    Wij mogen dus gerust zeggen dat het puur toeval is als een brave burger aangereden wordt door iemand die door het rood rijdt of als iemand twee keer het groot lot wint, of als iemand helaas omkomt bij een vliegtuigongeval. Het is een toeval dat die persoon dat meemaakt. Maar de gebeurtenis zelf is geen toeval: ze moest en zou gebeuren, alles heeft ertoe geleid en het is ook zo gebeurd, het kon niet anders.

    Kon het echt niet anders? Natuurlijk wel: een duizendste van een seconde vroeger of later, één cijfertje anders… Het hangt van een klein detail af. Ook hier moeten we voorzichtig zijn. Het is niet zo dat het ongeval met de Concorde moest gebeuren, noch dat het toen moest gebeuren, noch met de personen die toen aan boord waren. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat dit voorval zich ooit moest voordoen. Maar achteraf bekeken kon het niet anders dan daar en dan gebeuren, met die personen. Ook dat is een enorm belangrijk onderscheid. De dingen gebeuren omdat ze noodzakelijk moeten gebeuren, omdat het niet anders kan, volgens de wetten van het universum. Maar er is niets dat ons toelaat om alle of zelfs de meeste gebeurtenissen te voorspellen of te voorzien.

    In die zin is er heel veel toeval: je ontmoet iemand die je in jaren niet hebt gezien; je komt op een feestje en merkt dat een van de genodigden dezelfde jurk draagt als de gastvrouw; je wint iets in de loterij; je bent de honderdduizendste bezoeker en krijgt een ruiker aangeboden: allemaal toeval! Er zijn zoveel factoren in het spel dat voorspellingen daarover totaal ongerijmd zijn, maar toch gebeuren er voortdurend dingen waarvan we in de verste verte niet dachten dat ze ooit zouden gebeuren of dat ze zelfs zouden kunnen gebeuren.

    We moeten steeds voor ogen houden dat er een verschil is tussen de gebeurtenissen en onze kijk erop, onze ervaring van die gebeurtenissen. De gebeurtenissen zelf verlopen onafwendbaar volgens de wetten van het universum. Maar voor ons zijn ze vaak verrassend, onvoorspelbaar en zelfs uiterst onwaarschijnlijk.

    Laten we dus voorzichtig zijn met misleidende definities zoals die van Van Dale. Er zijn geen toevallige gebeurtenissen, er zijn enkel mensen die ze als toevallig ervaren. En er is zeker niet zoiets als het toeval, of zelfs het Toeval, of het Noodlot. Achter de gebeurtenissen zit geen boze kracht, geen schikgodin die bepaalt wie het lot wint en wie niet, wie met de Concorde meereist en wie op het laatste moment afzegt.

    Voor mij is dit een geruststellende gedachte. Ik hoef niet voortdurend rekening te houden met de mogelijkheid dat er echt onmogelijke dingen staan te gebeuren, mirakels, wonderen. Ik moet niet denken aan de Voorzienigheid, aan een Persoon of een Macht die om mij bezorgd is en die me behoedt voor het kwaad en die ik daarom dankbaar moet zijn; of die me straft voor een overtreding van zijn voorschriften; of tot wie ik me kan wenden in mijn nood, in de hoop dat hij mij genadig zal zijn en mijn gebed verhoren. Het lijkt alsof dat een saai en onpoëtisch bestaan is, maar niets is minder waar: het opent onze ogen voor de verrassende en wonderlijke werkelijkheid zoals ze is en plaatst ons voor onze verantwoordelijkheid voor elkaar en voor onze wereld.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    25-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het beeld onthuld

     

     

    Een thrénodie wil ik voor u zingen

    een klaagzang een treurlied

    als een schaafwonde zo rauw

    voor de bolsterruwte in de straten

    voor dolle dolken

    en de woorden die kwetsen en inslaan

    als bijtend ijzer en ijstijd.



    Een lamentatie hef ik aan

    een trage treurzang

    voor rouwende ouders

    het nest geroofd en verlaten

    vertwijfeld met lege handen

    en ongeziene etterwonden

    een leven lang verweesd achtergelaten.



    Nee ik zal niet mee opstappen

    bedank voor stille mars

    of woelige fakkels in kristallen nachten

    ik zing mijn klaaglied in stilte

    en de kilte van het lange wachten.



    Is er tussen de sterren

    een onvermoede vader?

    zal na lengten van dagen

    uw hand mijn hand beroeren

    uw blik mijn oog ontroeren

    een einde maken aan de hunker en het vragen?

    Hoort het woord van de Wijze:

    geen engelen geleiden ons ten paradijze.



    Ik zing mijn trage thrénodie in stilte

    voor de kinderen en hun moeders

    voor hen die niemand wilde

    alle mensen zijn geen broeders.

     

     

    Ik zing dit klaaglied mijn lament

    voor het leed dat nimmer went

    voor vaders en zonen en broers en zussen

    die ons met hun koude lippen kussen.

     

     

    Gij die dit hoort gedenk uw dierbaren

    Die niet meer zijn en ooit zo onmisbaar waren.

     

     

     

    Dit beeld is voor ons geen hoopvolle of veilige kunstbelegging in woelige beurstijden, geen artistiek design element in een pronkerige siertuin, geen trots etaleren van onze financiële welstand. Met deze sobere, intense sculptuur van Anne Cornil willen we vorm geven aan onze diepste gevoelens op dit moment van ons leven, wanneer ook wij het hoofd buigen, denkend aan de tegenslagen, de teleurstellingen en de vernederingen, aan wat ons heeft pijn gedaan, aan de smart die ons allen treft en die niet overgaat. Denkend aan de geliefden die van ons zijn heengegaan. Zij die ons verlaten hebben, die we uit het oog verloren zijn, die wij in de steek gelaten hebben, die ons de rug hebben toegekeerd. Maar vooral denkend, blijvend denkend aan hen die ons zo dierbaar nabij waren, uit wie wij geboren zijn en die uit ons geboren zijn, aan onze ouders, kinderen, broers, zussen en levensgezellen die nu gestorven zijn, door ziekte, ongeval, ouderdom of die de zwaarte van het leven niet meer aankonden en zelf de laatste stap hebben gezet.

    Voor hen en voor ons hebben we dit beeld opgericht als een blijvende herinnering.

     

     

    Cette sculpture n’est pas pour nous un placement sain et sauf de notre argent dans ces temps boursiers turbulents, ni un ornement  élégant dans un parc d’agrément fastueux, ni un prodigieux signe extérieur de notre richesse.  Avec cette sculpture sobre et intense d’Anne Cornil, nous voulons donner expression à nos sentiments les plus profonds en ce moment de notre vie, quand nous aussi baissons la tête, nous inclinant devant les contretemps, les déceptions, les humiliations, pensant à ce qui nous a fait du mal, au chagrin qui nous touche tous et qui ne cesse jamais. Ces deux pénitents nous rappellent surtout nos proches bienaimés qui ne sont plus là. Ceux qui nous ont abandonné, ceux que nous avons perdus de vue, ceux que nous avons délaissés, ceux qui nous ont tourné le dos. Mais elle nous rappelle  avant tout et à tout jamais ceux qui nous ont été tellement cher, qui nous ont donné la vie, à qui nous avons donné la vie: nos parents, nos enfants, nos frères, nos sœurs, nos amants, qui sont morts maintenant, à cause de maladie, d’accident, ou de vieillesse, et ceux-là qui ne supportaient plus la pesanteur de cette vie et qui ont eux-mêmes fait le dernier pas. 

    C’est pour eux et pour nous que nous avons érigé cette sculpture en mémoire perpétuelle.

     

     










    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    24-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het beeld geplaatst



















    Categorie:poëzie
    17-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deux pénitents, Anne Cornil

    Bij het beeld van Anne Cornil, Deux Pénitents.

    Reeds vele jaren had ik in mijn gedachten een beeld voor ogen, van strak gestileerde slanke kubistische figuren, rechtopstaande balken eigenlijk, met bovenaan een gebogen ‘hoofd’. Ik had zelfs plannen om zoiets te maken. Het is er nooit van gekomen. Ik ben een dromer, geen doener. Ik botste op allerlei concrete problemen: welk materiaal, hoe groot, welke vorm? Maar vooral: hoeveel ‘personen’? Vier, zoals mijn eerste gezin? Twee: de partners. Drie, waarbij er altijd een teveel is?

    Maar het zouden pleuranten zijn, menselijke figuren die het hoofd buigen, niet in onderdanigheid, maar in het aanvoelen van hun ultieme onmacht, in het onafwendbare besef dat we ondanks alles overgeleverd zijn aan de omstandigheden van het leven.

    Dat was lang geleden, maar het beeld is in mijn kop blijven hangen en het dook vaak weer op, ongevraagd, wanneer het leven me er nogmaals brutaal of fijntjes aan herinnerde dat niet alles verloopt zoals we het zouden wensen.

    Toevallig leerden we enkele jaren geleden een kunstenaarsechtpaar kennen in ons dorp, Werchter. Een van de werken van beeldhouwer Pol Lemaire trok toen meteen mijn aandacht: een liggende, achterover leunende vrouw, zoals hij er al zoveel heeft gebeeldhouwd heeft. Het siert nu onze woning. Enige tijd geleden viel me een ander beeld op, dat afgebeeld stond op de folder van de tentoonstelling die Pol Lemaire met zijn echtgenote Anne Cornil hield in Ekeren. Het was een beeld dat Anne had gemaakt en ik vroeg haar op een vernissage of het nog te koop was en ze antwoordde gelukkig bevestigend. Het was een beeld zoals ik het gedroomd had: twee figuren met gebogen hoofd. De titel van de sculptuur: deux pénitents. Anne is Franstalig.

    Mijn eerste reactie was om ze niet pénitents maar pleurants te noemen, de treurende, letterlijk wenende figuren op een grafzerk, zoals de wijd gedrapeerde pleurants van Jean de Marleville, Claus Sluter, Claus de Werve, Jean de la Huerta en Antoine le Moiturier op het praalgraf van Jan zonder Vrees in het Museum van Dijon, uit de woelige veertiende eeuw, of de pleurants van Georges Minne, vijfhonderd jaar later.

    Pénitent komt van het Latijn paenitet, een onpersoonlijke werkwoordvorm, letterlijk ‘het doet pijn’. De oorsprong is het Griekse poinè, het weergeld (letterlijk man-geld, van het Latijn vir) voor een bloedschuld. Dat is de genoegdoening die men opeist voor een moord op een familielid, ter vervanging van de bloedwraak, de vendetta, waarbij volgens de wet van de talio een lid van de andere familie werd vermoord, met als gevolg een eindeloze reeks van moorden. De schuld die men had op zich geladen door de moord, of door andere misdaden tegenover de medemensen of de maatschappij, werd afgekocht door een boete. Dat is de oorspronkelijke betekenis van de poinè. Het Latijn nam dat woord over als poena, het Frans in peine, het Engels in pain, het Nederlands in pijn.

    Zo zie je meteen ook dat men wel het woord poinè overnam, maar dat het andere betekenissen heeft gekregen in de gewijzigde omstandigheden, in andere tijden, op andere plaatsen. Bij de Romeinen was het al om het even welke schadeloosstelling, compensatie, genoegdoening, vergoeding, bestraffing of boete. Het kon echter ook de pijn zijn die daarmee gepaard gaat, de last die men erdoor ondervindt en zo ook elk onheil dat iemand treft, elke kwelling, lijden of pijn.

    Maar we hebben het niet over poena, maar over pénitent. En dat is rechtstreeks afgeleid van het Latijns onpersoonlijk werkwoord paenitet. Het is een vaste uitdrukking, die zeer algemeen betekent dat iets niet bevalt, niet goed is. Met nog een negatie erbij is het een dubbele negatie, dat is een sterke affirmatie: non paenitet, ik betreur het niet dat… betekent: het verheugt me zeer dat...

    Als men iets betreurt, dan is men droevig, heeft men verdriet. Wanneer we een groot verlies lijden, dan rouwen we. We hebben dan een verwerkingsperiode nodig. Vroeger droegen we daar ook de uiterlijke tekenen van: donkere kledij, ernst, geen opgewekt gedrag, geen radio of muziek in huis gedurende een vast bepaald aantal weken, naargelang de verwantschap van de overledene.

    De kerk van de christenen gebruikte paenitentia handig in haar onmenselijke moraal, voor de straf die haar God oplegt voor overtredingen van zijn wetten of veeleer: de straffen die de kerk oplegt voor het overtreden van háár wetten, de penitentie. Un pénitent is dan een boeteling, een boetvaardige, iemand die tot inkeer komt, berouw heeft over zijn zonden en die ze gaat biechten bij een pénitencier, een biechtvader maar ook iemand die de straffen uitvoert, een beul. Wij kennen boetelingen van boetprocessies, hier bij ons in Veurne, maar vooral in zuiderse landen, zoals de beroemde maar erg toeristische processies tijdens de Goede Week in Sevilla, met de anonieme boetelingen in lange gewaden en punthoeden, de capirote. Dat doet ons vaag denken aan de flagellanten uit de middeleeuwen en uit de roman van De Pillecyn: De soldaat Johan, maar ook aan de slachtoffers van de Inquisitie, die met een dergelijke hoed op de brandstapel belandden.

    Dat is echter een zeer specifieke en beperkte, afgeleide betekenis van pénitent, die ver staat van de originele en niets meer heeft van de rijkdom en de veelheid van betekenissen die de stam ‘pijn’ in onze verscheidene talen heeft. In de oorspronkelijke zin, die we in het Latijn aantreffen, gaat het om boete, schadeloosstelling, voldoening, straf, wraak, steeds omwille van een overtreding.

    Pénitents zijn nu voor ons geen boetelingen meer. Boete is, zoals berouw, een concept dat wij niet meer herkennen als een moreel relevant begrip. De kerk heeft het zo zwaar misbruikt, dat het onbruikbaar is geworden. In de Middeleeuwen was de straf voor de zonden geen lacheding, maar een serieuze penitentie, bijvoorbeeld een verre, dure en gevaarlijke reis naar een heiligdom, een bedevaartsoord zoals Compostela, of Jeruzalem, of Rome, zoals ook Tannhauser, onze Heer Daneelken. Men kon zijn schuld tegenover God ook delgen door lijfstraffen of zelfkastijding, maar het waren altijd ernstige bestraffingen, zoals de koran ze nog altijd voorziet. Vanzelfsprekend zocht men naar manieren om daaraan te ontsnappen, zeker de rijken en de machtigen. Daartoe heeft de kerk de aflaten uitgevonden, die zoveel onheil hebben gesticht in onze wereld en die de kerk verscheurd hebben en Europa in een Dertigjarige verschrikking hebben gestort waarin miljoenen onschuldige mensen het leven hebben gelaten. Met de aflaten die Rome gretig verkocht aan de goedgelovige zondaars of onverschillige rijken in ruil voor de kwijtschelding van hun reële of vermeende zonden, heeft de kerk haar wereldse macht gevestigd en een nieuwe toren van Babel gebouwd, de schandelijke basiliek van Sint-Pieter in Rome, dat wraakroepend monument voor de menselijke hovaardij en machtswellust.

    Sindsdien hebben wij die verwerpelijke praktijken achter ons gelaten. Wij spreken niet meer over zonden tegenover God of over penitentie, zelfs geen symbolische zoals de Weesgegroeten en Onzevaders die we opgelegd kregen als kind voor onze ridicule overtredingen van Gods geboden. Er zijn geen zondaars meer en geen boetelingen. Als ex-bisschop Vangheluwe opduikt in een boeteprocessie vinden we dat een schande: hij hoort niet daar thuis, maar in de gevangenis. Een boete is nu wat je krijgt als je je wagen verkeerd parkeert.

    Betekent dat nu dat de hele christelijke constructie van schuld en boete totaal ut de lucht gegrepen was, dat ze geen enkele grond van waarheid bezat? Vanzelfsprekend niet. De kerk heeft zich wel tot in het stupide schuldig gemaakt aan dergelijke fantasieën, maar niet in dit geval. Wij schieten als mens wel degelijk tekort, elke dag. We zijn vaak minder eerlijk, tegenover onszelf en tegenover anderen, dan we onszelf en de anderen willen laten geloven. We zijn niet zo volmaakt als we wel zouden willen. Maar onze tekortkomingen zijn geen beledigingen van God, geen inbreuken op fictionele kerkelijke wetten. Het zijn onze medemensen, individueel of collectief, als gemeenschap, die het slachtoffer zijn van onze zwakheden of onze fouten. Het is tegenover hen dat we schuldig zijn. Wij aanvaarden dan ook geen strenge wraakzuchtige God en zeker geen belerende, honende, bestraffende kerk, enkel de verwijtende of teleurgestelde blik en de terechte vermaning van onze medemensen en, in de ernstige gevallen die er nog steeds zijn, de sancties die de maatschappij oplegt.

    In die zin is er nog steeds een diep geworteld schuldbewustzijn, een besef van onze menselijke onvolkomenheid, het gevoel dat het eigenlijk beter kan en, uitzonderlijk, het ontredderend inzicht dat we zwaar gefaald hebben. Wij hebben geen feilbare paus en geen zondige kerk van doen om ons op verzonnen fouten te wijzen en ons met onnodige en desastreuze schuldgevoelens te belasten. Wij weten in de meeste gevallen wel wat ons te doen staat, we hoeven van niemand lessen te krijgen. En wanneer we dan toch onze eigen gang gaan, dan zijn we bereid om daarvan de gevolgen te dragen. Geen hypocriet en goedkoop berouw dus, maar wel spijt, in onze beste momenten, over wat er verkeerd is gegaan, over wat we zelf hebben verkeerd gedaan.

    Laten we onze deux pénitents dus geen berouwvolle boetelingen noemen, maar rouwende pleuranten, treurende wenenden, zoals in het Engels: weepers. Zo negeren we terecht de sadomasochistische christelijke interpretatie van schuld en boete en keren we terug naar de oorspronkelijke betekenis van de penitenten.

    Me paenitet betekent letterlijk: het doet me pijn, Es tut mir Leid: het spijt me, ik betreur, ik treur. De pénitents zijn dus geen wanhopige, door schuldgevoelens verteerde zondaars, geen christelijke boetelingen die zich deemoedig en gelaten of koel berekenend en pro forma onderwerpen aan een lijfstraf voor overtredingen die ze begaan hebben tegenover God of kerk, maar bedroefde, treurende mensen die ingetogen het hoofd buigen en kwijnend rouwen, die hun verscheurende pijn grootmoedig trachten te dragen en die zich ook pijnlijk bewust zijn van hun eigen falen, van hun gebrek aan respect voor hun medemens, die zich eindeloos blijven verwijten dat ze niet altijd alle kansen hebben benut om liefdevol met de anderen om te gaan.

    Wij zien het onheil dat ons treft niet zien als een straf van een God, maar aanvaarden dat er dingen gebeuren in het leven van mensen: verwachtingen die niet uitkomen, plannen die zich niet realiseren, dromen die niet uitkomen, het kwaad dat we elkaar onnadenkend of bewust aandoen; onverwachte tegenslag, ziekte in lijf en leden of in ons hart, of in ons hoofd; de dood die geliefden al te vroeg treft, of anders later, maar steeds te vroeg, steeds te vroeg.

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    15-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Duizend maal dank!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen








    Ik ben zo blij dat ik er ben.

    Het lijkt vanzelfsprekend, het is een tautologie, een pleonasme. Als ik er niet zou zijn, dan kon ik dit niet schrijven, kon jij het niet lezen. Kon ik niet blij zijn. Maar het mag een wonder heten dat ik er ben.

    Niet dat mijn bestaan zo problematisch, onwaarschijnlijk, buitenmate bedreigd of bijzonder is, ik ben maar gewoon een van de honderd miljard van mijn soort die er ooit geweest zijn en wie weet hoeveel er nog na mij zullen komen, het gaat razendsnel nu. Nee, ik ben maar heel eenvoudig een van de velen.

    Maar het is voor mij een bron van eindeloze verwondering dat er hoe dan ook iets is. Er had ook niets kunnen zijn. Maar ooit, dertien miljard jaar geleden, het steekt niet op een dag, is het begonnen, eensklaps, en wat een klap!

    Toen er dan plots iets was, ging alles zijn gang. Van het een kwam het ander, kleinschalig, de kleinste deeltjes die ontstonden en botsten en als razend rondtolden en een grootschalig spektakel maakten, een hemels vuurwerk zo eindeloos enorm en zo onvoorstelbaar heet dat we nu nog altijd zien.

    Ergens aan de rand van die oneindigheid koelde de korst van een bol sterrenstof stilaan af en cirkelde majestueus rond, draaiend om de eigen as, in de ijzeren greep van een enorme vuurbal, samen met nog andere bollen energie en materie.

    Die ene aardbol ving een kleinere op en kreeg zo een vaste gezel, in een eeuwige wentelende walsbeweging verbonden, ook zelf draaiend om de eigen as, het koel glanzende gelaat steeds naar de vaste danspartner gewend.

    Al gauw bleek dat een ideale plaats voor het sterrenstof. De zachte warmte en het licht van de zon, de regelmaat van de wisseling van dag en nacht en de afwisseling van de seizoenen, de vrij rustige ruwe en koude korst die het vernietigende vuur van de aardkern in toom hield, het wekkende water: het was voldoende voor een tweede wonder, na de grote klap van het ontstaan van het heelal.

    Sommige van die kleine deeltjes reageerden zo op elkaar, dat ze daar hun voordeel bij deden en op een dag ging dat zo goed, dat ze bij elkaar gingen horen. Die samenwerking was het begin van alle leven. Er was niet alleen iets, het leefde ook, het at en waste en het vermenigvuldigde zichzelf.

    Sommige levensvormen bleken meer geschikt dan andere om te overleven in de sterk wisselende omstandigheden op de aardbol. De ene soort groeide in aantal, andere stierven uit. En voortdurend paste alle leven zich aan, miljarden jaren lang. Er kwamen steeds meer soorten, van de allerkleinste tot de allergrootste, al wat kon gebeurde ook, zelfs de gekste vormen, als ze maar levenskrachtig waren, al was het maar even. Het leven was niet meer te houden. En alle leven werd alsmaar meer ingewikkeld, meer geschikt om zich in stand te houden en zich te vermenigvuldigen.

    Eén soort bleek dat erg goed te doen. Ze kon gedijen in allerlei omstandigheden en als het dan toch ergens te warm of te koud, te nat of te droog werd, dan zocht ze gewoon betere oorden op. Ze voedde zich met al wat ze aantrof; ze was een meester in het vinden van geschikt voedsel en een veilige woonplaats. De leden van de groep ondervonden stilaan dat ze samen meer konden dan alleen. Zo werden ze altijd maar slimmer.

    Geleidelijk aan ontdekten ze dat er meer in het leven was dan jagen en verzamelen, eten en drinken om in leven te blijven en elkaar bespringen, gedreven door onweerstaanbare lusten. Ze stelden vast dat ze niet alleen aan zichzelf dachten en aan het bevredigen van hun lusten, maar ook aan hun levensgezellen, hun kinderen, hun familie en vrienden. En hun vijanden.

    Die gedachten en gevoelens brachten ze tot uiting: een tekening op een rotswand, enkele klanken, een woord, een naam. Het dier was mens geworden. Een fanfare graag!

    Sindsdien hebben we de wereld veroverd, het aanschijn van de aarde veranderd. We zijn nu met zeven miljard van onze soort. We hebben een geschiedenis, een beschaving, een levenscultuur, een technologie ook, een industrie, een economie, een materiële cultuur.

    In die wereld, in die geschiedenis heb ik een plaatsje, als een van de honderd miljard van mijn soort, gemaakt van sterrenstof, kind van die eerste organismen, miljarden jaren geleden, in een ononderbroken lijn, want alleen leven kan leven doorgeven.

    Ik heb ook hier, op deze specifieke plek een plaatsje, als een van de zeven miljard die nu leven. Kind van mijn ouders, ouder van mijn kinderen. Ik ben ontstaan uit twee cellen die op een dag of een nacht bij elkaar waren gebracht. In mijn moeders schoot ben ik een mensenkind geworden, in een gezin ben ik opgegroeid, in een gemeenschap man geworden en heb op mijn beurt een gezin gesticht, een huis gebouwd, mijn dienst aan de gemeenschap bewezen. Gezel van mijn levensgezellen en hen tot levensgezel.

    Laat in mijn leven heb ik het roer nog omgegooid, met een andere partner een nieuwe wending genomen. Met haar word ik oud, hoe oud, dat weet geen een. Ik ben nu op rust en die rust heb ik gevonden waar ik ze zocht. Ik heb tijd nu, voor mezelf en voor de anderen. Ik heb weer aangeknoopt bij de dromen van mijn jeugd. Ik ben uiteindelijk toch de schrijver geworden die ik altijd al wou zijn, de filosoof, de dichter, de melomaan, de idealist, de wereldverbeteraar, de godloochenaar, de antiklerikaal, de atheïst. Ik ben iets minder hard nu, voor mezelf en voor de anderen. Ik weet dat het einde meer nabij is dan het begin, maar dat schrikt me niet af. Ik aanvaard het, het ene is net zo menselijk, net zo natuurlijk, net zo verheven als het andere. De voldane terugblik is in niets minder dan het verwachtingsvolle uitkijken naar wat het leven brengt.

    Het is goed om af en toe bij de kern der dingen stil te staan.

    Naar de sterren te staren en het licht in je ogen te laten schijnen dat er dertien miljard jaren heeft over gedaan om vandaag bij jou te komen. Te beseffen dat elke molecule van je lichaam ooit ginds was, in de eeuwige, oneindige ruimte en er ooit naar terugkeren zal.

    Naar de zon, die alles met haar licht vervult, die de aarde behoedzaam in haar warme omarming houdt en alles voedt en in leven houdt, de gulle bron van alle energie, de betrouwbare voorwaarde voor ons bestaan.

    Naar de maan, haar kille metgezel, de wachter aan de hemel die op donkere nachten het warme zonlicht koel afstraalt en ons melancholisch en poëtisch stemt.

    Het is goed om aan de kleinste partikeltjes te denken, de bouwstenen van het heelal, de bouwstenen van alle leven. En aan de reusachtige dingen, de aarde zelf, de planeten van het zonnestelsel, de Melkweg, de zwarte gaten, de oneindige verten en de onmetelijke grootheid van het universum. En aan de plaats die wij daarin innemen.

    Het is goed om te bedenken dat er net zo goed niets had kunnen zijn, of iets gans anders. Dat ik er niet had kunnen zijn, of gans anders, of op een ander moment of ergens anders.

    Dat zet me aan om nog meer intens te genieten van het feit dat ik er ben, nu, hier. De verwondering, de verbazing over die uitzonderlijke samenloop van omstandigheden, in het microscopische en in het enorm grote, is ontstellend in haar bevreemding en hartverwarmend in haar vanzelfsprekendheid. Ik ben onvoorstelbaar nietig, aleatoir, precair en kwetsbaar, maar mijn bestaan is geheid in vaste grond.

    Ik ben er, hier en nu en ik geniet met volle teugen van al wat ik aantref, van al wie ik ontmoet, van alle mogelijkheden die ik heb, van alle kansen, van elke uitdaging, van elke verrassende wending, van elke onvermoede weligheid en weldaad. De droefheid om wat minder dan volmaakt is vermag niet de volle rijkdom te overschaduwen van het volle leven dat ik kan leiden.

    Dat alles vervult me met een diepe dankbaarheid die me mateloos ontroert. Dankbaar jegens mijn ouders die me in hun liefdevolle omarming en kortstondige lust hebben verwekt; jegens mijn broers en zus die me mee hebben gedragen en al de familieleden, vrienden en kennissen die op een of ander moment van mijn leven een rol van betekenis hebben gespeeld, van welke aard of omvang ook. Dankbaar dat ik ergens een plaatsje gevonden heb waar ik mezelf kan zijn, mijn eigen, unieke, vreemde zelf, zolang het nog duurt.

     

    Dit is, lieve lezer, de duizendste tekst die ik hier schrijf. Al tweeduizend dagen onderhoud ik mijn Kroniek. Tweehonderd en vijftig duizend pagina’s hebben jullie, mijn lezers hier omgedraaid, tweehonderdduizend keer heeft iemand van jullie de moeite genomen om mijn website te komen bezoeken. Ook dat is een reden voor oprechte dankbaarheid. Ik schrijf voor mezelf, omdat ik het zo dolgraag doe, omdat ik het niet kan laten, maar zonder jullie zou ik het wellicht niet zo doen. Dit is de kroniek van mijn later leven, maar het is tevens ook een deel van jullie levensverhaal. Hier hebben onze levens elkaar geraakt, oppervlakkig, terloops en af en toe ook iets dieper, denk ik.

    Ik hoop jullie hier nog vaak te mogen verwelkomen.

     

    Dankbaar voor alles,

     

    Karel

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    13-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Midrasj over de vriendschap bij Cicero

    Lieve lezer,

    Ik nodig je niet zonder enige beduchtheid uit voor een zelfs voor mijn doen ietwat vreemdsoortige bedoening. Ik begin hieronder met een korte Latijnse tekst, die je vanzelfsprekend mag overslaan, tenzij je een poging wil wagen om je kennis van die prachtige taal te testen. Vervolgens krijg je natuurlijk meteen mijn werkvertaling van die tekst. Bij het lezen daarvan zal je merken dat het een zeer gedrongen tekst is, die zich ook in ons vertrouwd Nederlands nogal weerbarstig onttrekt aan het verstaan. Daarom bied ik je daarna een midrasj aan op die tekst, een soort exegetisch commentaar of tekstuitleg, zoals de vele Joodse midrasjim op de Bijbelteksten. Zo hoop ik de rijke betekenis van de tekst van Cicero voor jou meer toegankelijk te maken.

    Tot slot van deze inleidende woorden wil ik nog opmerken dat Spinoza een zinsnede uit deze tekst van Cicero heeft geparafraseerd, en wel als slotzin van de Ethica, zijn hoofdwerk. Dat kan geen toeval zijn. Cf Spinoza Eth. V, Prop. XLII, Sch. Sed omnia praeclara tam difficilia, quam rara sunt.

     

     

    Marcus Tullius Cicero, Laelius of De amicitia, 21, 79

    Omnino omnium horum vitiorum atque incommodorum una cautio est atque una provisio, ut ne nimis cito diligere incipiant neve non dignos. 79 Digni autem sunt amicitia, quibus in ipsis inest causa, cur diligantur. Rarum genus. Et quidem omnia praeclara rara, nec quicquam difficilius quam reperire, quod sit omni ex parte in suo genere perfectum. Sed plerique neque in rebus humanis quicquam bonum norunt, nisi quod fructuosum sit, et amicos tamquam pecudes eos potissimum diligunt, ex quibus sperant se maxumum fructum esse capturos. 80 Ita pulcherrima illa et maxume naturali carent amicitia per se et propter se expetita nec ipsi sibi exemplo sunt, haec vis amicitiae et qualis et quanta sit. Ipse enim se quisque diligit, non ut aliquam a se ipse mercedem exigat caritatis suae, sed quod per se sibi quisque carus est. Quod nisi idem in amicitiam transferetur, verus amicus numquam reperietur; est enim is, qui est tamquam alter idem.

     

    Vertaling

    Al bij al is er tegen al dergelijke ondeugden en onaangenaamheden slechts een waarschuwing en een voorzorg: begin niet al te haastig te beminnen en ook niet mensen die het niet waard zijn. Die mensen zijn dan je genegenheid waard, die in zich de oorzaak dragen waarom men ze liefheeft. Een zeldzame soort! Voorwaar, al wat voortreffelijk is, is zeldzaam en niets is zo moeilijk te vinden als datgene wat op alle gebied volmaakt is in zijn soort. Maar de meeste mensen erkennen in hun omgang met de anderen helemaal niets als goed, tenzij het in hun voordeel is en zoals bij hun vee houden ze het allermeest van die vrienden, van wie ze het meeste voordeel hopen te verwerven. Daardoor missen ze de allermooiste en meest natuurlijke vriendschap, die men zoekt door haarzelf en omwille van haarzelf; en zo kunnen ze zich geen idee vormen van de kracht van dergelijke vriendschap, of hoe die is of hoe groot. Elkeen houdt immers van zichzelf, niet alsof men een of andere beloning van zichzelf zou verwachten voor zijn eigenliefde, maar omdat elkeen uiteraard zichzelf dierbaar is. En tenzij dit gevoel naar de vriendschap zelf wordt overgedragen, zal men nooit de ware vriend vinden. Dat is immers iemand die als een andere zelf is.

     

    Midrasj over de vriendschap bij Cicero

    De ervaring leert ons dat vriendschappen altijd een risico inhouden. Wat enthousiast begint, eindigt alras in wrange teleurstelling. De blijde verblinding van het oppervlakkige eerste ogenblik maakt vaak snel plaats voor de ontnuchtering van de nadere kennismaking. De kwaliteiten die we aanvankelijk menen te onderkennen blijken bij nader toezien veel minder indrukwekkend, de kleine kwaaltjes of onvolkomenheden die we eerst maar al te graag over het hoofd zagen, worden na een tijd onoverkomelijke hinderpalen. Na verloop van tijd beginnen we te verlangen naar eigenschappen die er nu eenmaal niet zijn. Kortom: wij hebben ons vergist in onze keuze en dat is een toegeving die we niet graag doen. Wij hebben tijd en energie geïnvesteerd in een vriendschap, maar het succes is uitgebleven, het is niet geworden wat we ervan verwacht hebben. Dat is vaak het begin van het einde. We zien elkaar niet meer zo vaak, de gevoelens verwateren, de aantrekkingskracht van de eerste ontmoeting heeft plaatsgemaakt voor een schuldbewust, verlegen vermijdingsgedrag.

    Vandaar een waarschuwend woord: denk eraan, het kan verkeerd gaan, wees voorzichtig, vooruitziend; neem je voorzorgen, kijk uit. Een wijze raad: begin niet al te overhaast aan een vriendschappelijke relatie. Laat je niet misleiden door een opgetogen eerste indruk, door fysieke aantrekkelijkheid, aangespoord door toevallige omstandigheden of gevoed door de argeloze euforie die de drank met zich brengt. Het is belangrijk dat je jezelf meteen de vraag stelt: is het wel goed dat ik eraan begin? Is het de moeite waard? Is dit iemand die mijn vriendschap waard is? Zijn er genoeg elementen die voor mij echt belangrijk en aantrekkelijk zijn? Is er een goede basis voor een relatie die verder gaat dan de oppervlakkige kennismaking? Zijn er geen omstandigheden die dat in de weg staan of grondig verhinderen? Hebben wij voldoende gemeenschappelijke belangstellingen? Zijn onze persoonlijkheden wel compatibel? Kunnen we van elkaar leren, is er voldoende innerlijke rijkdom en gulheid aanwezig om op voort te gaan?

    Ons daarover bezinnen voor we beginnen, kan de beide partners veel teleurstelling en leed besparen, ook al is het mogelijks een domper op de spontane aantrekkelijkheid zonder dewelke vriendschappen niet kunnen ontstaan. Wat is er belangrijk in een vriendschap? Dat ze rijk en diep is en bestand tegen de tijd en tegenslagen. Wie kiezen we dan bij voorkeur als vriend? Iemand die we kunnen liefhebben om wat hij of zij is, om de kwaliteiten van die persoon. Iemand van wie we kunnen houden omwille van hem- of haarzelf. Het ligt in onze aard dat we daarbij aanvankelijk nooit te veeleisend kunnen zijn: hoe meer en hoe groter de kwaliteiten die we vermoeden of ontdekken, hoe groter de spontane aantrekkelijkheid, hoe dieper we onder de indruk zijn, hoe groter ons verlangen naar toenadering en genegenheid, hoe ondraaglijker de pijn van de afwezigheid en het gemis.

    Wanneer we dan ook nog beginnen aan te voelen dat onze gevoelens niet onbeantwoord blijven, dat er een wederzijdse belangstelling en welwillendheid is, dat we van elkaars aanwezigheid genieten en dat elke stap die we zetten in het ontluikende proces van kennismaking ons de bevestiging brengt van onze beste vermoedens en onze laatste knagende aarzelingen verjaagt, dan weten we dat we aan het begin staan van een geschiedenis die ons leven ingrijpend zal veranderen.

    We hebben een mogelijke vriend gevonden, die zeldzame zielsverwant die we maar enkele keren in ons leven mogen hopen te ontmoeten. Want hoeveel mensen zijn er met wie het ook maar enigszins kan klikken? Elk van ons is best eigenaardig, met een stel heel persoonlijke kenmerken, eigenschappen en tekortkomingen. Dat twee mensen elkaar echt en diep aantrekkelijk vinden is op zich al behoorlijk zeldzaam. Dat ze in elkaar voldoende reden zien om ermee door te gaan, om een deel van hun leven samen door te brengen op een meer dan oppervlakkige, indringende manier, dat is waarlijk uitzonderlijk.

    Voor ons mensen hier op aarde is al wat voortreffelijk is, ook uitzonderlijk. Het goud ligt niet voor onze voeten gestrooid, diamanten vallen niet uit de hemel. Een goede, stevige, gerieflijke, zuinige en aantrekkelijke woning is een schat op aarde. Een auto die ons vele jaren trouwe dienst bewijst, een vulpen die nooit lekt, een grasmaaimachine die ons nooit in de steek laat, een muziekinstallatie die het beste haalt uit de muziek, een polshorloge dat slechts enkele seconden per jaar afwijkt… Wij zoeken steeds naar datgene wat het beste is in zijn soort, al moeten we ons meestal noodgedwongen tevreden stellen met heel wat minder. Er zijn maar weinig dingen die zowel uitstekend zijn als goedkoop en gemakkelijk te vinden. Het is precies hun uitzonderlijke kwaliteit die ze zeldzaam maakt en hun zeldzaamheid die de hoge prijs bepaalt die we ervoor moeten betalen. De perfectie is niet van deze wereld, zeggen we, maar we streven haar wel voortdurend na, tot op ongekende en zelfs absurde hoogten. Er zijn luxewagens die op alle gebied de hoogste toppen scheren; er zijn mensen die ze ontwerpen en bouwen en er zijn altijd mensen die de enorme, ja obscene bedragen willen neertellen die hun onmiskenbaar uitzonderlijke kwaliteit vereist.

    Wij noemen iets goed, wanneer het zijn functie optimaal vervult en wanneer het op alle gebied het beste is in zijn soort. Dat is onze maatstaf.

    In onze omgang met mensen is het dan weer vaak zo dat wij iemand ‘goed’ noemen, wanneer wij enig nut of voordeel kunnen halen uit onze omgang met die persoon. Je kent iemand die je vrijkaarten kan bezorgen voor een concert, of je kan binnenloodsen in de Viplounge; je weet een garage waar je een stevige korting krijgt als je een nieuwe wagen koopt of nieuwe banden; een kennis kan je dochter aan een baan helpen; een andere heeft een chalet in het zuiden waar je enkele weken kan verblijven; je buurman heeft een grote moestuin en deelt graag van zijn overvloed; je collega neemt je elke dag een eind mee in zijn wagen op weg naar het werk; je baas steunt je in een conflict. We zijn van nature geneigd om die mensen het hoogst te schatten die ons de meeste of de beste diensten kunnen bewijzen. Niet dat daar noodzakelijkerwijze veel berekening bij te pas komt van de ene of de andere kant. Je kan nu eenmaal niet anders dan dankbaar zijn voor wat je toevalt en de mensen die je een plezier doen, zie je nu eenmaal liever dan anderen die dat nalaten.

    Maar ziet een boer ook zijn beste melkkoe niet het liefst? En is dat niet normaal, is er daarmee iets verkeerd?

    Mensen zijn geen dieren en vrienden behandelen we niet als vee. Een boer ziet zijn vetste slachtdier het liefst, hij is trots op zijn meest succesvolle fokstier, omdat zij optimaal zijn in hun soort en hem bovendien het grootste materieel voordeel brengen en dat is best goed. Maar als we zo met onze medemensen omgaan, als dat de basis is van onze vriendschap, dan missen we iets essentieels. Echte, diepmenselijke vriendschap heeft niets te maken met berekening, met materieel of zelfs emotioneel voordeel. Zolang we ons op dat standpunt plaatsen, missen we de essentie en de diepgang van de ware vriendschap. Die streven we na omwille van haarzelf, niet omwille van het profijt. En de enige manier om dat te doen is de vriendschap zelf. Want vriendschap kan je niet kopen, die wordt vrij gegeven en gekregen, ongevraagd en onvoorwaardelijk, belangeloos en zonder verlies noch gewin. Wie dat niet inziet, heeft geen besef van wat vriendschap is, tot wat ze in staat is, hoe ver vriendschap kan gaan, hoe diep ze kan reiken, hoe fel ze kan raken.

    Alles begint hiermee, dat wij in de eerste plaats voor onszelf zorgen. Wie zichzelf niet liefheeft, is niet in staat om iemand anders lief te hebben. Wij kunnen maar om anderen geven omdat ons eigen overleven en ons eigen welzijn voor ons van levensbelang zijn. Dat is onze natuur, zo zijn we nu eenmaal, zo heeft de natuur ons gemaakt, zo zijn we geëvolueerd. De eigenliefde, in de beste betekenis van het woord, staat in onze genen geschreven. Het moet al goed fout gaan eer we die fundamentele menselijke wet kunnen overtreden.

    Maar de liefde voor onszelf is niet zoals de voorliefde die we hebben voor de mensen uit onze omgeving die ons de meeste of de grootste diensten bewijzen. We beminnen onszelf niet omdat we er een voordeel zouden kunnen uit putten, of omdat we verwachten dat we voor onze eigenliefde zullen beloond worden, zoals we voordeel halen uit onze welwillende omgang met de anderen en niet ten onrechte rekenen op een vergoeding, een beloning of een wederdienstvoor wat we voor anderen doen. De eigenliefde heeft dat allemaal niet nodig, ze is onvoorwaardelijk en absoluut: wij mensen kunnen niet anders dan in de eerste plaats en tot het uiterste begaan zijn om ons eigen lijfsbehoud.

    Die basisinstelling van de mens, die zijn persoonlijke instandhouding moet garanderen zonder dewelke niets mogelijk of zinvol is, is echter ook de mogelijkheidsvoorwaarde voor de vriendschap. Zoals onze eigenliefde onvoorwaardelijke en absoluut is, zo moet ook onze vriendschap zijn, zonder berekening, spontaan, zonder nadenken, zonder enige reserve of terughoudendheid, zonder aarzeling of twijfel, volkomen natuurlijk. Wie daartoe niet in staat is, kan geen ware vriend vinden, kan geen echte vriend zijn. Wie zijn vrienden niet kan liefhebben zoals hij zijn eigen leven liefheeft, zal nooit echt dierbare vrienden hebben. Want een ware vriend is als een alter ego, een tweede ik.

    Een alter ego is echter geen kopie van jezelf. Wie in de spiegel of in het water kijkt en zijn eigen reflecterend evenbeeld liefheeft, die is door narcistische eigenwaan verteerd en zal zichzelf verliezen waar hij zichzelf tevergeefs zoekt. De echte vriend is geen kopie van jezelf, maar een eigen, zelfstandige oorspronkelijke persoonlijkheid met een onvermoede rijkdom aan eigenschappen die je misschien pas na een leven lang samenzijn ontdekt. Het is een alter idem, twee woorden die elkaar lijken uit te sluiten, elkaar tegenspreken, een oxymoron, want alter betekent ‘anders, de andere’ en idem betekent vanzelfsprekend ‘het of dezelfde’. De andere is echter als vriend niet iemand die dezelfde is als ik, die identiek is met mij, maar iemand die zoals ik op zijn beurt een ik is, iemand die in alles en zonder enige uitzondering volledig mijn gelijke is. Het is precies dat wat het mogelijk maakt dat ik die andere, die gelijke, kan liefhebben zoals ik mezelf liefheb, omdat hij een andere zelfde is als ik.

    De echte vriendschap, de echte liefde bestaat hierin, dat we de andere liefhebben zoals wij onszelf liefhebben omwille van wie die andere zelf is.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    10-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.een noodzakelijke illusie

    Ons denken is een activiteit van ons lichaam, vooral in onze hersenen. Die activiteit veronderstelt een lichaam, hersenen die werken, daarzonder kan het niet. Er is een levend wezen nodig, een materieel wezen. Die hersenactiviteit kan men fysisch vaststellen, het is een materiële activiteit. Maar er is ook een aspect dat daaraan lijkt te ontsnappen, namelijk de betekenis die het denken heeft, het inzicht, het verstaan, het begrijpen, het zinvol maken van de activiteit voor de betrokkene, voor de denkende mens. Dat lijkt van een andere dimensie, niet materieel. We maken dan de vergelijking met wat er gebeurt bij andere materiële processen, zoals een schilderij. Ook dat is materieel, maar als iemand ernaar kijkt gebeurt er iets dat wij als niet materieel ervaren, namelijk het ‘verstaan’ van de ‘boodschap’ die in het schilderij gelegd is. Het schilderij is de signifiant, de betekenisdrager, de boodschap is het signifié, de betekenisinhoud. De twee zijn onafscheidelijk. Het signifié is ‘mentaal’, zeggen we. Maar wat is mentaal?

    We moeten vertrekken van de concrete mens, een diersoort die geëvolueerd is tot een wezen dat uitermate gevoelig is voor en reageert op zijn omgeving. Al wat we zijn en kunnen is daardoor ontstaan. Denken is een proces van interactie met de omgeving. Onze hersenen hebben zich ontwikkeld tot een orgaan waarmee we die interactie optimaliseren. Dat dit redelijk succesvol is, bewijst de status van de mens in de wereld. We ontplooien ons spectaculair, maar verre van volmaakt. Met onze sterke hersenen kunnen we voortbouwen op het verleden en vooruitkijken naar de toekomst, om zo het heden zo goed mogelijk te maken voor onszelf. We hebben taal ontwikkeld en veel andere vormen van communicatie, ook hoogtechnologische. Maar dat alles gebeurt steeds via de materie. De betekenis is dus een dimensie die wij toevoegen aan de materie, het is een illusie die wij opbouwen, een noodzakelijke voorstelling van de dingen zoals ze voor ons zijn. Het ik is een illusie, de boom is een illusie. In feite zijn er in het universum alleen atomen in bepaalde constellaties, een totaal zinloze wereld.

    In onze interactie als mens met de wereld buiten ons bouwen we een interne, mentale illusie op, die weliswaar geënt is op de werkelijkheid, op min of meer betrouwbare gronden en die nuttig en zelfs noodzakelijk is, maar het blijft een illusie, een werkhypothese. Het betekenisniveau is illusoir, ook al stelt het ons in staat om beter met de werkelijkheid om ons heen om te gaan. Het is een simulatie die wij maken van de realiteit en we kunnen alleen maar afleiden uit de gevolgen of ze bruikbaar is of niet. Of ze de essentie van de dingen weergeeft is een zinloze vraag: de dingen hebben geen essentie, geen betekenis zonder ons, zonder dat wij er een betekenis aan geven.

    Zoals wij gebeurtenissen zoals ze zich aan ons voordoen kunnen opslaan in ons geheugen, kunnen wij ook de betekenissen opslaan die onze wereldsimulatie uitmaken. Ons denken is de voortdurende kolkende verwerking van betekenissen in ons lichaam, vooral onze hersenen. Laten we dat het brein noemen: de hersenen in verbinding met de rest van ons lichaam. Dat gebeurt door fysische processen, chemisch, elektrisch, magnetisch, door warmte enzovoort. Het is een grotendeels onbewust proces, oncontroleerbaar, vrijwel autonoom maar sterk onderhevig aan interne en externe factoren. Het is de instandhouding en het constant betwijfelen en herwerken van onze simulatie, steeds met de bedoeling onze vitale elan veilig te stellen en te optimaliseren.

    Plato zag achter die simulatie verborgen werkelijke dingen, de reële ideële en ideale werkelijkheid die volgens de wetmatigheid van de wereld de simulatie veroorzaakt. Dat klopt ten dele, in zoverre er wetmatigheid (voor ons) is en simulatie (door ons); maar er is geen ideële ideale wereld, dat zijn abstracties, dat zijn net zo goed simulaties, geen ‘werkelijkheid’. De simulatie wordt volledig bepaald door wat wij zijn en door wat de buitenwereld is, door de interactie van beide, niet door een hoger niveau. Het leven hier op aarde is spontaan ontstaan en geëvolueerd tot wat het is, er zijn geen externe teleologische krachten met een eigen bedoeling, er zijn alleen de natuurwetten en het toeval. Maar er is vooral leven op aarde.

    Als onze gedachten zoiets zijn als geheugeninhouden, wat kunnen we daaruit leren? Het zijn ook constructies, simulaties die wij om bepaalde redenen speciaal opgeslagen hebben in een bepaalde vorm en die we kunnen reactiveren, of die zichzelf reactiveren door externe impulsen. Het zijn dus geen beelden die opgeslagen zijn zoals foto’s op een harde schijf of een chip, maar in tegendeel mentale simulaties die wij ons ooit gemaakt hebben en die we kunnen weder samenstellen met onze hersenen. Ons geheugen is geen opslagplaats maar een werkplaats, waar ons materiële brein met zijn specifieke materiële middelen simulaties maakt, die we mentale inhouden noemen eens we ons ervan bewust worden. Ons brein is typemachine waarmee we een bonte verscheidenheid van teksten kunnen schrijven, geen Borgesiaanse bibliotheek waarin alle boeken die men kan schrijven in eindeloze rekken opgeslagen zijn, de een naast de andere die slechts in één letter van de vorige verschilt.

    Wij hebben onszelf niet gemaakt, we zijn niet zelf verantwoordelijk voor ons bestaan noch voor hoe we zijn: mens, deze mens, nu. We staan in een evolutie en in een collectieve en individuele geschiedenis. Door de opvoeding en de ervaring vormt zich in elk van ons een individuele simulatie, een zelfverstaan-in-de-wereld. Maar dat moeten we zien als een constante constructie van ons actieve brein, het is onze manier van leven, het is ons leven zelf. Het is een proces dat stopt met de dood.

    Blijft nog altijd de vraag of we de mentale inhoud, de simulatie materieel kunnen of moeten noemen. Wat is materieel? Ook een constructie. We bedoelen ermee dat het door onze zintuigen kan gevat worden. Is dat zo? Kunnen we protonen vatten met onze zintuigen? Enkel met machines, maar die machines zijn gemaakt door ons opdat wij de protonen zouden zien. Zo kunnen we ook de gedachten ‘zien’ (min of meer) door onze hersenen te bekijken. Misschien kunnen we vroeg of laat wel de concrete gedachten lezen op die manier… We kunnen nu al leugens ontdekken en hersensignalen. We weten al in grote lijnen waar bepaalde specifieke mentale centra zich bevinden.

    Kan het zijn dat de exclusieve notie ‘materieel’ ontoereikend is om over de mentale inhouden te spreken? Exclusief in de zin van: ofwel is het materieel ofwel niet, er zijn geen drie mogelijkheden, slechts twee. Maar in feite is er slechts één, want niet-materieel is een leeg of irreëel begrip. We hebben nog nooit op een zinvolle manier kunnen spreken over het niet-materiële, los van alle materialiteit. Zelfs de geesten uit de religies interfereren met de materie, een volslagen en uitsluitend geestelijk wezen is ondenkbaar.

    Het betekenisniveau, de verstaansdimensie van ons denkproces is een noodzakelijke illusie die wij nodig hebben om te overleven. Het is een overlevingsstrategie op alle mogelijke manieren verstrengeld met de materie, maar is het ook materieel?

    Als we materieel gelijkstellen met reëel, zoals ik geneigd ben te doen, omdat niet-materieel een nutteloze, niet werkbare categorie blijkt te zijn, dan komen we er niet. We kunnen ook de essentie van ‘leven’ niet vatten. We kunnen wel de voorwaarden vaststellen en de symptomen van leven beschrijven, maar wat is precies het verschil tussen leven en niet leven? Dat iets leeft is een zeer mysterieus, ongrijpbaar gegeven. We herkennen het als we het zien, we weten ook zeker wanneer het er niet is, maar we kunnen de diepste kern ervan niet goed onder woorden brengen. Dat is ook zo voor wat we bedoelen met ‘mentale inhouden’, met ‘betekenis’. Onze woorden schieten tekort, we kunnen er alleen metaforisch over spreken, zoals wanneer we zeggen ‘mentale inhouden’. Mentaal is een tautologie, ze verwijst naar iets dat we een naam gegeven hebben zonder goed te weten wat het is, onze ‘mens’, Latijn voor ‘geest’? En wat is inhoud? Het kan op duizend dingen slaan. Taal is een onderdeel van onze illusie en heeft als dusdanig geen vat op zichzelf. Wij kunnen het alleen tastend en aarzelend verwoorden, veeleer negatief. Zo aarzelen we om het mentale materieel te noemen, maar dat is alleen maar omdat we aanvoelen dat ‘materieel’ niet zonder meer slaat op het mentale.

    We mogen de vergissing niet maken om ‘materieel’ gelijk te stellen met ‘echt bestaand’. Het mentale bestaat echt, ook al is het een illusie, een constructie van en in mijn brein. Het is een constant gebeuren, een realiteit voor mij en nog geen kleine! Maar we kunnen alleen maar zeggen dat het mentale ‘niet zonder meer’ materieel is, niet ‘zomaar’ materieel zoals een kei. Maar wat weten wij over het ‘zijn’ van die kei? Is een kei meer reëel dan een gedachte? Nee toch!

    We voelen echter zeer goed aan dat het niet goed is om loze veronderstellingen te gaan maken over de mentale inhouden, om bijvoorbeeld aan te nemen dat ze zich kunnen verspreiden in tijd en ruimte zonder gebruik te maken van materiële middelen (telepathie) of dat ze de materie rechtstreeks kunnen beïnvloeden, op onmateriële wijze (telekinese). Er is geen mentale activiteit zonder materieel brein en mentale inhouden kunnen alleen materieel overgedragen worden. We kunnen ons niets concreets voorstellen bij een louter mentale, ideële, geestelijke realiteit.

    Het mentale is een aspect van de individuele interactiviteit van een zeer materieel wezen, de mens, maar ook van alle andere levende wezens, elk op zijn manier. Het is de specifieke manier van levende wezens om interactief in te zijn met het oog op zijn eigen voortbestaan en geluk in de wereld. Het is een specifieke, in de loop van miljoenen jaren geëvolueerde manier om ons brein te gebruiken, die vele voordelen biedt maar ook een boel nadelen, zoals de verschrikkelijke stoornissen in onze geestelijke gezondheid.

    Kunnen we het mentale uitbreiden tot andere aspecten van het zijn? Dat is wat godsdiensten doen en sommige filosofieën. Maar dat is een zware en gevaarlijke vergissing. Het mentale als menselijke activiteit kan niet overgedragen worden op niet-menselijke, onwereldse wezens zoals God of de engelen en duivels, of lichaamsloze zielen, of immateriële lichamen. Dergelijke wezens zijn mentale constructies zoals al de andere, met dat verschil dat ze niet veroorzaakt zijn door de realiteit waarnaar ze verwijzen, maar door andere, materiële aspecten van de realiteit. Als men niet weet waar de regen vandaan komt, zegt men dat Zeus pist, huei Zeus. Er is geen wezen ‘God’ dat ervoor zorgt dat wij een mentale constructie maken met die naam en inhoud, maar er zijn wel aanwijsbare elementen in de realiteit en de samenleving die ervoor kunnen zorgen dat het thema ‘God’ zeer sterk verspreid is onder mensen, zeker als mensen zich daartoe verenigen in een succesvolle, al dan niet kwaadaardige organisatie.

    Er zijn dus nuttige en bruikbare illusies, maar er zijn ook nefaste. Er zijn er die een omzeggens volmaakte band hebben met de werkelijkheid, maar er zijn er ook die van die werkelijkheid een totaal vertekend beeld geven. Er zijn er die teruggaan op een oorspronkelijke, diep aangevoelde menselijke ervaring van de wereld om ons heen, maar er zijn er ook die ons opgedrongen zijn door kwaadwillige of verdwaasde medemensen.

    Het mentale is dus een constante activiteit van een levend wezen, waarbij het in zijn brein een model van de werkelijkheid ontwerpt die het in staat stelt om te overleven. Dat model is voortdurend in beweging, het is een precair proces dat sterk onderhevig is aan allerlei invloeden. Het is een noodzakelijke complexe illusie die elk wezen zich maakt. Het is geen materieel orgaan zoals ons hart of onze maag of zoals onze hersenen zelf, het is de acute activiteit van een levend brein, die noodzakelijk is voor het overleven.

    De illusie die we ons constant maken tijdens de bewuste periodes van ons leven is een onmisbare realiteit voor ons. Maar wij zijn in staat om in te zien dat het een illusie is, dat de dingen op zich niet afhankelijk zijn van het illusoire beeld dat wij ervan hebben, dat onze illusies allesbehalve objectief of accuraat zijn. Maar zonder de illusie zouden we niet kunnen leven, de wereld zou totaal onbegrijpelijk zijn en de interactie onmogelijk. Geen illusie betekent: geen werkend brein. Dat staat gelijk met diepe coma, met hersendood.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!