Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (72)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (242)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    07-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ondergang van de magische wereld, Keith Thomas

    Een van de meest geciteerde werken in alles wat ik de laatste jaren gelezen heb, is zonder enige twijfel Keith Thomas, Religion and the Decline of Magic. Studies in Popular Belief in Sixteenth- and Seventeenth-Century England, Weidenfeld & Nicolson, London, 1971. Ik las een goedkope herdruk door Penguin, 1991, xx + 853 pp., ongeveer € 15, maar ik raad lezers die (terecht) geïnteresseerd zijn in de originele Engelse tekst aan om op zoek te gaan naar een gebonden exemplaar, want 800 bladzijden kleine lettertjes is een marteling voor de ogen. Ik ben zeer verheugd hier te kunnen vermelden dat er ook een Nederlandse vertaling is, De Ondergang van de magische wereld. Godsdienst en magie in Engeland, 1500/1700 door Keith Thomas, Agon, 1989. Ik vond verscheidene exemplaren in de catalogus van de openbare bibliotheken van Vlaams-Brabant, dus kijk het eens na in jouw bibliotheek; er zijn nog tweedehandse exemplaren in omloop, bij Antiqbook en ook bij bol.com.



    Ik had de lectuur al enkele keren uitgesteld, maar ben er dan toch maar aan begonnen en al na enkele
    bladzijden wist ik dat ik dit veel eerder had moeten doen, enkele jaren geleden toen ik het kocht, maar beter nog in 1971 toen het voor het eerst verscheen. Het had toen mijn leven grondig kunnen veranderen. Maar het heeft geen zin om daarom te treuren, ons verleden kunnen we niet veranderen. Maar wel het inzicht in het verleden, zowel dat van onszelf als meer in het algemeen. Het is van uit het besef dat dit een belangrijk boek is, dat in staat is om iemands leven indringend te beïnvloeden, dat ik deze tekst schrijf, in de hoop dat ik zo misschien iemand ertoe breng om het te lezen, zodat hij of zij de vruchten ervan kan plukken, in het beste geval op een jongere leeftijd dan ikzelf. Dat het mogelijk is om ook de geschiedenis in het algemeen te herbekijken en te herschrijven, daarvan is dit boek een schitterend voorbeeld.

    De auteur, Keith Thomas (1933-) was/is een prominent professor geschiedenis in Oxford. Hij schreef nog twee andere merkwaardige boeken, waarover later ongetwijfeld meer. Met dit werk heeft hij de toon gezet voor een nuchtere, zakelijke benadering van twee intrinsiek vluchtige en met vele emoties beladen onderwerpen: godsdienst en magie. Hij bekijkt de talrijke en verscheidene aspecten van deze thematiek en hun concrete vormgeving zonder enige vooringenomenheid, als menselijke verschijnselen. Op geen enkel moment laat hij zich verleiden om uitspraken te doen over de echtheid, de waarachtigheid van magie of godsdienst. Het heeft voor hem geen enkel belang of er een God is, hij beperkt zich tot wat mensen daarover denken, zeggen en schrijven, hoe ze dat beleven, hoe ze dat gestalte geven in hun leven en in hun leefomgeving, hoe ze ermee omgaan, hoe dat evolueert onder invloed van de omstandigheden en welke maatschappelijke en culturele gevolgen dat heeft voor henzelf en voor anderen. Met magie gaat hij op dezelfde ernstige, respectvolle maar totaal onthechte manier om. Ook hier geen oordeel over de werkzaamheid van magische praktijken, maar een grondige objectieve studie van dit vreemd maar reëel verschijnsel in al zijn vormen.

    Het is deze bewonderenswaardige objectiviteit die dit boek tegelijk zo ongemeen belangrijk en zo boeiend maakt. Dit is geen debat over christelijk geloof en ongeloof, noch over zin of onzin van magie, waarin de auteur stelling neemt voor of tegen en zijn overtuiging probeert te staven met allerlei argumenten en voorbeelden uit de geschiedenis. Indien hij dat had gedaan, dan had hij onvermijdelijk een selectie moeten maken uit de historische gegevens, waarbij hij wat in zijn kraam paste naar voren bracht en aan wat niet met zijn opvattingen overeenkwam, stilzwijgend voorbijging. Dit is niet wat professor Thomas heeft gedaan, gelukkig maar. Hij presenteert ons de gegevens zoals hij die aantreft, zelfs als ze elkaar lijken tegen te spreken, met open blik en probeert dan om ze te verklaren, zo goed en zo kwaad als dat kan, gezien de afstand die ons van de beschreven periode scheidt. Herhaaldelijk maakt hij daarbij gebruik van de verworvenheden van de moderne antropologie, bijvoorbeeld de studie van de magie bij primitieve Afrikaanse stammen, die verrassende gelijkenissen blootlegt met wat hij vindt in de voormoderne tijd in Engeland.

    Het is een lijvig boek geworden, met vele honderden voetnoten die verwijzen naar de bronnen of die bijkomende informatie geven voor wie niet vertrouwd is met de details van de geschiedenis; de index alleen al omvat meer dan vijftig bladzijden, twee kolommen per blad. Dat mag echter niemand afschrikken: het boek leest als een roman! Professor Thomas is een meesterlijk verteller, zijn historische objectiviteit is geen aanleiding tot gortdroge opsommingen of abstracte bespiegelingen. Aan de hand van sprekende voorbeelden uit het dagelijkse leven van de kleine man en vrouw schetst hij een levendig beeld van een periode die wij niet genoeg kennen en die nochtans van grote betekenis is geweest voor het ontstaan van onze moderne wereld: de voormoderne tijd, gaande van rond 1500 tot rond 1700. De Renaissance in volle bloei, maar ontsierd door godsdiensttwisten en –oorlogen, de Reformatie en de Contrareformatie die Europa en ook onze Nederlanden voorgoed verdeelden. De opkomst van de wetenschappen en van de burgerij, de ontdekking van de Nieuwe Wereld, het begin van het kolonialisme.

    In Engeland was de tweede helft van de zeventiende eeuw een revolutionaire tijd, meer dan honderd jaar voor de Franse revolutie. Wij weten er veel te weinig over en af en toe moet je een en ander opzoeken, dit boek is geschreven met een Brits publiek voor ogen, niet specifiek voor een ‘continental’ of Europees publiek, daar was in 1971 nog geen sprake van.

    Het viel mij bij het lezen dan wel weer op dat magie niet streekgebonden is: de Britse voorbeelden die de auteur aanhaalt, vinden we allemaal terug in onze folklore, zelfs tot op vandaag. Met dertien aan tafel is ook bij ons geen goed idee; professor Thomas ziet de oorsprong in het Laatste avondmaal, waar de dertiende evident de verrader Judas was. Zo zijn er vele verhelderende anekdotes en typische gebruiken die ook bij Vlaamse en Nederlandse (en vele andere Europese) lezers belletjes zullen doen rinkelen. Is er dan toch een Europese cultuur? Evident! Behoort Groot-Brittannië dan toch tot Europa? Waar zou het anders bij behoren!?

    Wat kan ik nog meer zeggen? Professor Keith Thomas is een uitzonderlijk verstandig man. Op elke pagina staat ten minste één diepe gedachte, een verrassend inzicht, een scherpe analyse, een gelukkige synthese, naast de ontelbare frisse voorbeelden. Dit is een ander soort geschiedschrijving dan we gewoon zijn. De personages die we ontmoeten zijn geen aangeklede poppen, het zijn mensen van vlees en bloed. Dat komt omdat de auteur erin slaagt om ons in gedachten te verplaatsen naar de tijd van toen, maar dan met onze kennis van nu. Wij worden zo tijdgenoten, wat ons begrip voor de mensen van toen grondig verandert.

    Ik begrijp nu waarom dit boek zo vaak geciteerd wordt en ik hoop dat ik dat voor jullie een beetje heb kunnen duidelijk maken. Het is een belangrijk boek, dat je inzicht in de geschiedenis van de voormoderne tijd voor altijd zal veranderen. Het is ook een zeer vlot leesbaar werk dat iedereen aankan. Niet aarzelen dus.


    Categorie:historisch
    Tags:geschiedenis
    05-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.als 't God belieft

    Elke mens is een individu. Er is zoveel kans op verschil in al de mogelijke aspecten van ons mens-zijn, dat het niet slechts onwaarschijnlijk maar werkelijk totaal uitgesloten is dat we een volmaakte kopie van onszelf tegen het lijf zouden lopen. De verschillen kunnen aanzienlijk zijn: een volwassen mens kan bijvoorbeeld 40 kilogram wegen, maar ook 240… De gedachten en opinies van mensen lopen eveneens enorm uiteen. Er zijn fanatieke moslims en vrijzinnige humanisten, om maar twee duidelijk onderscheiden types te noemen.

    Het is vooral over de ideologische verschillen dat ik het wou hebben. Zoals we mensen naar hun uiterlijke kenmerken kunnen indelen (man en vrouw, ‘blanken’, ‘negers’, ‘chinezen’ en andere algemene categorieën), doen we dat ook voor andere, minder zichtbare kenmerken. Een daarvan is: gelovig of niet-gelovig. Het is een onderscheid dat mij al heel mijn leven bezighoudt en dat de jongste vijf jaar aanleiding is geweest voor veel nadenken, lezen en opzoeken en dat, tot frustratie van sommige lezers, ook heel vaak hier in mijn Kroniek aan bod is gekomen.

    In mijn katholieke jeugd was er van dat onderscheid aanvankelijk geen sprake: iedereen was gelovig. Dat was althans de geldende opvatting binnen de katholieke zuil. Het was de houding die ons werd bijgebracht van kindsbeen af: geloof is evident. Slechts heel langzaam en toevallig drong het tot ons door dat er mensen waren die niet binnen de katholieke zuil leefden, dat er andere zuilen waren. Het beeld dat ons van die mensen werd opgehangen was ook evident: zij waren de vijand, het waren slechte mensen.

    Die indeling van de maatschappij was duidelijk afgelijnd: je had de gelovigen en de ongelovigen. Het was een zwart-wit tegenstelling, een kwestie van ja of neen. Je was het een of het ander. Er was geen plaats voor twijfel. Je bleef ook het een of het ander: zeldzaam en bijzonder gehaat waren de figuren die van kamp wisselden, de kazakkeerders, de overlopers, de verraders.

    Nochtans was de grond voor dat onderscheid, zoals voor alle andere overigens, niet zo evident. Gelovigen en ongelovigen ontmoetten elkaar af en toe toch, bijvoorbeeld op de wekelijkse markt, op publieke feesten of op sportmanifestaties. Niet alles was verzuild, er waren nog aspecten van het leven die eraan ontsnapten; niet veel, maar toch. En dan bleek dat die zo gediaboliseerde anderen niet zo erg veel van ons verschilden. Ze gingen niet naar de mis, maar voor de rest bleken het heel gewone mensen te zijn, die evengoed kerstmis vierden als wij, en Sinterklaas kwam ook bij hen langs. De andere zuilen bleken een kopie te zijn van de onze, met identieke verenigingen en identieke scholen en ziekenhuizen.

    Voor een kind was het verwarrend: waarom die andere zuilen, die parallelle scholen en jeugdbewegingen? Wat was het verschil? Wat was dat gelovig zijn dat ons scheidde? Waarom waren zij niet gelovig? Hoe kon het dat zij niet gelovig waren en toch niet door God gestraft werden, dat ze leefden zoals wij, met niet minder geluk en niet meer ongeluk? Dat we hen in feite niets te verwijten hadden, behalve dat ze ‘niet geloofden’? Ik heb het altijd een vreemde zaak gevonden, maar ik heb er toen nooit lang (genoeg) bij stilgestaan, ook niet toen ik volwassen werd en binnen de katholieke zuil mijn leven opbouwde. Op geen enkel ogenblik heb ik overwogen om uit die verzuiling te stappen. Ik stelde me ook geen vragen over de fundering van de eigen zuil en de verschillen met de andere: je behoorde tot een groep omdat je daarin geboren was, niet op grond van een bewuste beslissing.

    Toen ik op pensioen ging, op mijn zestigste, is dat veranderd. Ik meen dat het een met het ander te maken had. Ik kreeg nu een staatspensioen, ik werd niet meer betaald door een katholieke werkgever. Ik voelde me nu niet meer zo gebonden of verzuild, ik, was een vrij man. Samen met de onbeperkte vrije tijd gaf me de gelegenheid om mij te bezinnen over die verzuiling, over haar oorzaken en haar redenen van bestaan, over het gelovig zijn.

    Ik vroeg me af wat mijn eigen geloof was en moest al gauw vaststellen dat het onbestaande was. Ik wist relatief weinig over het christelijk geloof en hoe meer ik erover bijleerde door intensieve lectuur, hoe minder christelijk ik wou zijn. Ik ontdekte de verborgen geschiedenis van het atheïsme en ging me daarin verdiepen. Ik stelde me duidelijk op buiten de katholieke zuil en manifesteerde me bewust als atheïst.

    Vrijwel onmiddellijk stelde ik vast dat je daarmee in een soort van niemandsland terechtkomt: je voelt je niet meer thuis in de katholieke zuil en je bent daar ook niet meer welkom. Waarheen nu? Vijf jaar later moet ik hier bekennen dat ik het niet weet. Ik heb contact gezocht bij de georganiseerde humanistische vrijzinnigheid in Vlaanderen, maar dat was een grote teleurstelling over de hele lijn. Was het omwille van mijn katholieke achtergrond, of omwille van mijn karakter en persoonlijkheid, ik weet het niet, maar al mijn pogingen om daar aansluiting te vinden bij gelijkgezinden zijn deerlijk mislukt. Ik kan niet anders dan vaststellen dat mijn plaats niet daar is.

    Ik heb ook geen zin om bij een van de andere zuilen te gaan aankloppen, de socialistische of de liberale. Ik ben een van de vele Vlamingen die zich niet meer thuis voelen in een zuil. Wij verkiezen een open maatschappij, waarin de dienstverlening aan de burger niet verloopt langs ideologische lijnen. Het zwembad is er voor iedereen, de bibliotheek ook, de ziekteverzekering, de uitkering van de werkloosheidsvergoedingen, de openbare diensten.

    Het onderscheid tussen de burgers dat vroeger zo belangrijk was, namelijk of zij gelovig zijn of niet, is vandaag bijna helemaal weggevallen. Het doet er niet meer toe, het maakt niets meer uit. Zelfs binnen de katholieke zuil is het geloof zo goed als verdwenen. Men vernoemt het niet meer, bijvoorbeeld binnen de christendemocratische partij of binnen de machtige christelijke vakbond of de ermee samenhangende christelijke mutualiteit. Zelfs de Leuvense katholieke universiteit bezint zich openlijk over de K in haar naam en over haar katholiek karakter.

    Op grond van de boeken die ik lees, begin ik me meer en meer de vraag te stellen of de tijden echt veranderd zijn. Zou het echt zo zijn dat wij, moderne mensen, ons als eersten gedistantieerd hebben van het onderscheid tussen geloof en ongeloof? Zijn wij massaal ongelovig geworden, terwijl onze voorouders massaal gelovig waren?

    Ik denk het niet. Ik ben veeleer de mening toegedaan dat het onderscheid tussen geloof en ongeloof nooit zo duidelijk en betekenisvol is geweest als men ons heeft willen doen geloven.

    Wanneer men zegt dat Vlaanderen vroeger helemaal katholiek was, dan moeten we dat sterk nuanceren. Enerzijds zijn er altijd andersdenkenden geweest, niet alleen individuen maar ook mensen die zich daartoe verenigden. Anderzijds kunnen we ons vragen stellen bij het katholieke karakter binnen de eigen zuil. Wat wist een Vlaamse katholiek van zijn godsdienst? Waarin bestond zijn katholiciteit? Wat was zijn geloof? En vooral: waarin verschilde hij van de niet-gelovigen? Voor de gewone man en vrouw en hun kinderen is het antwoord: vrijwel niets. De meeste mensen leefden hun leven zonder stil te staan bij de grond van de zaak. Het geloof was niet hun drijfveer, hun motivering. Het was veeleer een algemeen maatschappelijk en cultureel kader, met talrijke verwijzingen naar het geloof en met een algemeen religieus taalgebruik, zoals het frequente ‘als ’t God belieft’. Maar dat was allemaal heel oppervlakkig, een manier van doen en van zeggen, een gemeenschappelijke cultuur veeleer dan een bewuste en geïnformeerde persoonlijke keuze of overtuiging.

    Wij zien dat vandaag nog bij voetbalsterren die een kruisteken maken als ze het veld betreden of als ze een goal gescoord hebben. Het is een gebaar, een ritueel dat ze gebruiken om uitdrukking te geven aan hun emoties van het moment. Heeft dat kruisteken een religieuze betekenis? We zouden het hen moeten vragen, maar ik meen van niet. Het is iets dat ze gezien hebben en dat ze nabootsen, zoals de blik en de vinger naar de wolken om iemand te gedenken die net overleden is, of de wiegende armen voor een pasgeboren baby. Usain Bolt heeft een gans ander en origineel repertoire, met zijn bekende blitse overwinningspose. Niemand zal daarin iets religieus zien en ik ben ervan overtuigd dat de vele kruistekens van onze sportlui evenmin uitdrukking zijn van diepreligieuze gevoelens of overtuigingen.

    Zo was het vroeger ook. Men heeft ons altijd voorgehouden dat de Middeleeuwen christelijk waren en dat waren ze ook, ze waren bijvoorbeeld niet boeddhistisch. Maar wat wist de ongeletterde Middeleeuwer van zijn christelijk geloof? Wat kon het hem schelen? Het was een cultureel kader, maar het was niet bepalend voor wat men dacht en deed. In de woelige 14de eeuw was men vooral bezig met overleven, niet met ideologieën en religie. Zeker, ook toen waren er enkele mensen die zich bezig hielden met geloofszaken en met filosofische bespiegelingen, maar dat was een zeer, zeer kleine minderheid en dat is vandaag nog altijd zo.

    Ik besluit daaruit dat geloof een marginaal verschijnsel was en is, iets waarvan niemand wakker ligt, iets heel vaags en dat uiteindelijk onbelangrijk is. Een familielid dat onlangs overleed is in zijn hele volwassen leven nooit naar de zondagsmis geweest, maar heeft op zijn sterfbed wel het viaticum toegediend gekregen van de parochiepriester. Toen ik hem daarover sprak kort voor zijn dood, noemde hij het een nostalgische aansluiting met zijn katholieke opvoeding, een ritueel dat hem en zijn gezin verenigde op een emotioneel aangrijpend moment. Zij gingen dankbaar in op het aanbod van de pastoor omdat ze geen ander ritueel kenden, omdat ze niet de moeite deden of in staat waren om er zelf iets van te maken, of er niet aan gedacht hadden een beroep te doen op een vrijzinnige consulent.

    Ik ken niemand, werkelijk niemand die zo intens met geloof en ongeloof bezig is als ikzelf. Ik ben een hoge uitzondering, dat ervaar ik telkens wanneer ik met anderen daarover praat. Dat bewijst mijn stelling: geloof is niet essentieel, het is marginaal, een randverschijnsel. Mensen zijn daar niet mee bezig, ze hebben het te druk met hun leven. En zo is dat altijd al geweest en zo zal het ook wel blijven. De meeste mensen zijn niet bewust en overtuigd gelovig of ongelovig, maar onverschillig tegenover die problematiek. Het zijn marginale uitzonderingen die kiezen voor de uitersten: godsdienst of actief atheïsme en antiklerikalisme.

    Laten we dus heel voorzichtig zijn als we het hebben over de invloed van het geloof op de maatschappij en op het individu, vroeger en nu, of dat nu over het christendom gaat, de Islam, het Boeddhisme, Hindoeïsme, Taoïsme of wat dan ook. We mogen ons niet laten imponeren door de vele en indrukwekkende uiterlijke tekenen, de kathedralen, kerken, tempels en kloosters, de bedevaartsoorden, de bibliotheken vol theologische en godvruchtige geschriften, de gebruiken en rituelen, het taalgebruik, de christelijke zuil in de maatschappij. Het is allemaal veel minder diepgaand dan men zou vermoeden, het heeft inhoudelijk allemaal veel minder te betekenen dan men denkt en zegt.

    Mijn reactie is dan: laten we ernstig wezen en de rol van de godsdienst terugbrengen tot redelijke proporties, in overeenstemming met het werkelijke belang ervan. Gisteren was ik de hele dag aanwezig op de kunstmarkt in Tremelo, in de schaduw van de kerktoren. Om de haverklap werden we overdonderd door het fanatieke gelui van de kerkklokken die het begin of het einde van de mis aankondigden, elektronisch aangestuurd, zonder dat er een mens aan te pas kwam en met zo goed als niemand die de kerk binnenging.

    Dat is wat me ergert en af en toe zelfs wanhopig maakt: waarom? Waarom? Toen ik enkele mensen op de kunstmarkt daarover aansprak, vond ik niemand die kerkelijk was, niemand die wist waarom de klokken luidden om 14.30 uur op een zondagnamiddag, maar ook niemand die daarbij stilstond: zo was het nu eenmaal, men haalde de schouders op en deed verder waarmee men bezig was. Niemand vond het een probleem, niemand had oog voor de verregaande arrogantie van het lawaaierige minutenlang aanhoudende klokkengelui door een instelling die zo goed als niemand vertegenwoordigt en die zelfs op de zeldzame kerkgangers geen diepgaande invloed heeft. Maar als in onze steden de muezzin van op de minaret de moslims oproept tot het gebed, dan vinden we dat ongehoord. Zie je wat ik bedoel?

    Ik heb me in de herfst van mijn leven tot doel gesteld om voor mezelf en voor wie het wil horen of lezen, uit te maken wat de werkelijke rol en betekenis van godsdienst is voor de mensheid, vroeger, nu en in de toekomst. Ik doe dat van uit een diepgewortelde overtuiging dat het niet alleen even goed kan zonder godsdienst, maar dat we zelfs beter af zijn zonder, dat godsdienst de mens ervan weerhoudt om zichzelf ten volle te ontdekken en te ontplooien. Het is voor een individu als ik een ambitieus programma. Ik wil het toch blijven proberen, binnen de perken van mijn mogelijkheden, maar met mijn volle overtuiging en met inzet van al mijn krachten, in woord en daad. Ik meen dat het een nobele en nodige taak is, een die mijn totaal engagement volledig verantwoordt. Ik besef maar al te goed dat het een eenzame strijd is, maar ik voel me gesterkt door de talrijke gelijksoortige inspanningen die we vandaag overal ter wereld merken en door het stichtend voorbeeld van zovelen in de rijke historische traditie van het ongeloof.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    01-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ludo Milis' afrekening met Jan Schuermans

    Een boekenliefhebber zoekt en vindt overal boeken. Openbare bibliotheken liquideren bijna constant werken uit hun collecties. Dat kan bijvoorbeeld zijn wegens plaatsgebrek, een probleem waarvoor ik veel begrip heb. De gezamenlijke boekenschat van Lut en mij strekt zich uit over vele meters en telt wellicht meer dan zevenduizend exemplaren. Er is in ons huis geen muur meer vrij voor nog een boekenkast of –plank. We zijn nu in de situatie dat we enkel nog nieuwe boeken kunnen in huis halen als we andere verwijderen. Maar een boekenliefhebber doet node afstand van zijn boeken, ook al weet hij dat hij ze nooit zal lezen. Dat openbare bibliotheken dus afstand doen van bepaalde werken om nieuwe te kunnen plaatsen, dat begrijp ik best.

    We mogen ons wel vragen stellen bij de keuzes die men daarbij maakt. Uitleenstatistieken zijn handig, maar is het gerechtvaardigd om enkel op basis daarvan werken te verwijderen die op zich waardevol zijn? Mag men zich uitsluitend laten leiden door de populariteit van een boek bij het grote publiek? Ik meen van niet, maar hoe kunnen we dat corrigeren? Wat maakt een boek dat niemand leest toch waardevol genoeg om het te behouden? Openbare bibliotheken zullen zich beroepen op hun functie als ontleenbibliotheek en de bewaarfunctie afschuiven op wetenschappelijke bibliotheken. Zij vergeten daarbij dat ook die te kampen hebben met dezelfde ruimtenoden en eveneens een keuze moeten maken in wat zij nog kunnen bewaren voor het nageslacht. Niet alles kan bewaard worden. Er zullen ooit boeken zijn, er zijn er misschien nu al, waardevol of niet, die niet meer bestaan, zelfs niet in een of andere verwijzing of in het geheugen van een lezer. Boeken waarvan het laatste bestaande exemplaar nonchalant is vernietigd. Een hallucinante gedachte!

    Hoe dan ook meen ik dat openbare bibliotheken op een of andere manier een waardeoordeel zouden moeten inbouwen bij het afvoeren van boeken, zo niet dreigt een waardevol patrimonium onvermijdelijk verloren te gaan. Zo heb ik persoonlijk meegemaakt dat de Nederlandse vertaling van het geniale boek van Paul Hazard, La crise de la conscience européenne naar de vergeethoek verbannen werd omdat het originele werk van 1935 dateert en wellicht ook omwille van de titel: De crisis van het Europese denken (Agon, 1990). Ikzelf zou zonder enige scrupules het verzameld werk van bijvoorbeeld Jef Geeraerts voor recyclage beschikbaar stellen om Hazard te redden, maar mijn mening wordt ongetwijfeld door geen enkele plaatselijke bibliothecaris gedeeld of ook maar enigszins geapprecieerd. Geeraerts, Aspe: die worden gelezen, Hazard niet, dus… En hoe kan een bibliothecaris weten dat Hazard geniaal is? In tegenstelling tot wat men zou denken, lezen niet alle bibliothecarissen boeken, noch hebben ze allen een uitgebreide algemene culturele bagage die hen zou behoeden voor al was het maar de meest flagrante barbaarsheden.

    Boekenliefhebbers zijn er dus als de kippen bij als er weer eens boeken afgevoerd worden in openbare bibliotheken, je kan er pareltjes vinden, vaak in uitstekende staat, gratis en voor niets, misschien ben je zelfs de eerste lezer. Zo nam ik enige tijd geleden een boekje mee dat me alleen al door zijn titel aansprak: Ludo Milis, De indiscrete charme van Jan Schuermans, pastoor van Ename (1645-1655), Hadewych, Antwerpen-Baarn, 1994, 157 blz., paperback.

    Ludo Milis (1940) was hoogleraar geschiedenis aan de Gentse Universiteit. Hij schreef hiermee geen roman, zelfs geen historische, maar veeleer een historische schets, een reconstructie van een gebeurtenis aan de hand van de bronnen. In de eerste plaats is dat een dossier in de archieven van het Mechelse aartsbisdom over de hoofdfiguur, pastoor Jan Schuermans, betreffende klachten bij de kerkelijke overheid over zijn gedrag. Daarnaast consulteerde de auteur in allerlei andere archieven documenten uit die tijd voor aanvullende informatie. Hij steunt zich verder op de bestaande literatuur over deze soms verwarde periode in onze geschiedenis.

    Het verhaal is schokkend in zijn banaliteit. De jonge pastoor wordt ervan beschuldigd een kind verwekt te hebben bij de dienstmeid van een bevriend gezin. Het kind sterft kort na de geboorte. De pastoor ontkent de beschuldigingen maar ontvlucht zijn parochie uit vrees voor een gerechtelijke vervolging. Er komt een vorm van kerkelijk proces, maar de aartsbisschop herstelt de pastoor in zijn functie.


    Dat is het, in een notendop. Professor Milis licht de gebeurtenissen toe aan de hand van de stukken die ons zijn overgeleverd en waarin hij inzage heeft gehad. Herhaaldelijk stelt hij vast dat bepaalde elementen ontbreken, dat er voor sommige vaststaande feiten geen concrete bewijzen zijn (zoals voor de priesterwijding van de pastoor, toch geen onbelangrijk detail). Aan het eind van het boekje stelt hij dat hij bewust geen verder onderzoek heeft gedaan naar wat er met de pastoor gebeurd is na de verhaalde feiten: hij gunt hem de eeuwige rust.

    Als bijlage krijgen we enkele stukken uit het dossier. Er zijn ook 180 kortere en langere eindnoten, evenals een aantal zwart/wit illustraties. De typografie is verzorgd, de letter goed leesbaar.

    Voor een boek dat nog geen twintig jaar oud is, vind ik het toch nogal ouderwets. De auteur was toen amper 54, in de fleur van zijn leven, geen ouderling. Toch schrijft hij zoals ik veronderstel dat mijn of zijn grootvader moet geschreven hebben. Heeft hij zich laten beïnvloeden door de documenten waarin hij zich ongetwijfeld (of hopelijk?) gedurende geruime tijd heeft verdiept? Het zou interessant zijn om andere publicaties van zijn hand daarop na te slaan. Ik vermoed echter dat dit zijn eigen stijl is, helaas. Een zekere stunteligheid, een gebrek aan elegantie, de totale afwezigheid van humor, het valt op in elke paragraaf, op elke bladzijde. Daarbij komt een werkelijk ongepaste neiging tot ongegronde verdachtmaking, geformuleerd in retorische uitroepen en verontwaardigde invectieven. Vanaf de eerste bladzijden is hij overtuigd van de schuld van de pastoor, nog voor hij één getuigenis naar voren brengt. Hij voert het onderzoek à charge, niet à decharge. Hij heeft op geen enkel ogenblik ook maar enige twijfel over de ernst en de echtheid van de verscheidene tenlasteleggingen, noch heeft hij anderzijds oog voor de getuigenissen die de pastoor ondersteunen of voor de argumenten die voor hem pleiten. Professor Milis is overtuigd van de wandaden van de dronkenlap en vrouwenloper die volgens hem de pastoor van Ename was en voert een niet-aflatend eenzijdig requisitoir tegen hem.

    Het is precies deze eenzijdigheid die het boekje zo ongenietbaar maakt. Indien de auteur de kwestie zakelijk en onpartijdig had naar voren gebracht, zonder vooringenomenheid, dan zou de lezer op basis van het beschikbare materiaal met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot de innerlijke overtuiging gekomen zijn dat de pastoor zich wellicht of vrijwel zeker schuldig had gemaakt aan de feiten die hem worden aangewreven. Door echter vanaf het eerste ogenblik uit te gaan van die schuld, nog voor de argumenten gehoord zijn en door zijn onvermurwbaar vasthouden aan die schuld bij het interpreteren van de gebeurtenissen, ontneemt de auteur zichzelf elke geloofwaardigheid en dwingt hij de lezer, hoe ongaarne ook, om de pastoor het voordeel van de twijfel te gunnen dat professor Milis, als aanklager van het openbaar ministerie, hem zo deerlijk ontzegt.

    Wij verwachten terecht van elk historicus en zeker van professoren dat zij neutraal zijn, objectief, onpartijdig. Het is niet aan hen om veroordelingen uit te spreken, zelfs niet indien zij innerlijk overtuigd zijn van de schuld van een van de partijen, tenzij de bewijzen overduidelijk zijn en de feiten dus bewezen mogen geacht worden.

    Of dat het geval is voor de aantijgingen tegen Jan Schuermans, dat is allerminst duidelijk. Er ontbreken belangrijke stukken in het dossier. Het onderzoek is niet evenwichtig gevoerd, toen niet en nu niet. Er zijn vermoedens, zelfs aanwijzingen, maar in de tijd voor het DNA-onderzoek moet men voor het vaderschapsonderzoek uiteindelijk voortgaan op het woord en wederwoord van de betrokkenen. Die spreken elkaar in dit geval tegen. We moeten dus concluderen, zoals de aartsbisschop ongetwijfeld heeft gedaan, dat de schuld derhalve niet bewezen is, precies omdat ze niet bewezen kon worden.

    Professor Milis heeft een ander standpunt ingenomen. Dat siert hem niet. Ik waag me niet aan veronderstellingen over zijn motieven. Om welke reden hij er ook voor gekozen heeft om tegenover de pastoor van Ename een zo uitgesproken beschuldigende houding aan te nemen, daar waar het zo evident is dat er zo lang na de feiten niets met zekerheid te bewijzen valt, daar hebben wij het raden naar. Maar dat brengt ons geen stap verder: zelfs indien wij op nog andere gronden zouden achterhalen dat die vooringenomenheid systematisch is geweest en gebaseerd op bijvoorbeeld levensbeschouwelijke voorkeuren of ideologische verschillen, dan nog zouden wij geen enkele grond hebben om ons oordeel over de pastoor in kwestie bij te stellen. Het ongelijk van de aanklager is geen argument voor de onschuld van de beschuldigde, net zoals zijn schuld niet bewezen wordt door het tekortschieten van zijn verdediging.

    De feiten zijn wat ze zijn en het is aan de historici om ze te achterhalen. Indien dat niet mogelijk is, moet men zich daarbij neerleggen en zich niet te buiten gaan aan welke veronderstellingen dan ook. Het is niet voldoende dat de pastoor een kind verwekt heeft, men moet ook kunnen bewijzen dat hij dat gedaan heeft. Als hij wel degelijk dat kind verwekt heeft, maar hij ontkent en men kan het niet bewijzen, dan is dat jammer, maar dat geeft ons geen vrijgeleide om hem toch te beschuldigen op basis van ons al dan niet terecht aanvoelen van zijn schuld.

    In het Gentse studentenblad Schamper verscheen ooit een artikeltje over roddels onder studenten over de echte of vermeende amoureuze escapades van enkele professoren en assistenten. Ook professor Milis was het slachtoffer van een dergelijke roddel: hij zou een affaire gehad hebben met de vrouw van een collega, die hem daarop zelfs fysiek belaagd zou hebben. Tengevolge daarvan zouden de twee rivalen bij de herverdeling van de kantoorruimten zo ver mogelijk uit elkaar gehuisvest zijn. Het zijn maar roddels in een studentenblad, maar verscheidene elementen uit het dossier Schuermans wegen echt niet zwaarder dan dat. Professor Milis zou terecht zeer verontwaardigd zijn indien men aan dergelijke wellicht ongegronde aantijgingen zoveel aandacht zou geschonken hebben als hij heeft gedaan in het geval van de pastoor van Ename.

    Met een dergelijk pamflet, gehuld in de vorm van ernstig historisch onderzoek, heeft professor Milis de historische wetenschap geen diensten bewezen. Wanneer de coryfeeën van de kennis zich laten verleiden tot verregaande eenzijdigheid en manifeste vooringenomenheid, wanneer zij hun wetenschappelijk discours doorspekken met verdachtmakingen, innuendo’s, insinuaties, ongegronde morele veroordelingen en ongeoorloofde feitelijke conclusies, dan past het om te spreken van corruptio optimi pessima: het tekortschieten van de besten is het slechtste.

    Lieve lezer, je bent wellicht enigszins verbaasd wanneer deze atheïst de verdediging op zich neemt van een allesbehalve onbesproken pastoor. Ik heb, dat is geweten, weinig sympathie voor die kaste. Maar ik weiger mee te doen aan een historische lynchpartij, 350 jaar na de feiten. De waarheid is mij meer waard dan mijn antipathieën.

    De laatste paragraag van het boek van Ludo Milis luidt als volgt:

    ‘Naar wat met Jan Schuermans

    in de periode na Ename gebeurde,

    is met opzet niet gezocht.

    We gunnen hem de eeuwige rust.’

     

    Dat is niet alleen onwetenschappelijk en uitdagend hypocriet, het is vooral oneerlijk. Schuermans krijgt, in tegenstelling met zijn beschuldigers, in het boekje van Milis niet eens de kans om door zijn later gedrag aan te tonen dat de beschuldigingen aan zijn adres ongegrond waren, of zelfs maar dat hij op rijpere leeftijd berouw heeft gehad voor wat hij op vrij jonge leeftijd zou gedaan hebben. Ludo Milis gunt hem helemaal de eeuwige rust niet. Door zijn ondoordachte verdachtmakingen in dit boekje heeft hij voor eeuwig een smet gelegd op het leven en de nagedachtenis van pastoor en mens Jan Schuermans. Indien ik mij daaraan zou schuldig gemaakt hebben, zou zelfs mijn tijdelijke rust hier op aarde ernstig in het gedrang komen. Voortgaande op dit boekje, vermoed ik echter dat Ludo Milis daar geen last van heeft.

    Om af te sluiten: door dit boekje uit de openbare bibliotheek van Wezemaal te weren, heeft de betrokken bibliothecaris zijn of haar doel ten enenmale gemist. Veeleer dan definitief aan de aandacht van de lezers onttrokken te worden, is het integendeel onverwacht onder de aandacht van althans deze lezer en meteen ook van andere gebracht, wat wellicht anders niet zou zijn gebeurd. Zonder de brutale desaffectatie zou dit boekje nog jaren een sluimerend bestaan gesleten hebben ergens op een stoffige boekenplank in de bibliotheek, min of meer terecht ongelezen, onbesproken, nukkig in zichzelf gekeerd, vervuld van zijn eigen ongelijk, gloriërend in zijn ultieme onbenulligheid, het onbeduidend product van de kleine kwade trouw van een man in wie onze maatschappij ooit haar hoop had gesteld en aan wie ze ruime middelen heeft toebedeeld om zijn talenten te ontwikkelen ten bate van de gemeenschap.

    Door zijn veroordeling heeft dit boekje een nieuwe kans gekregen. Ik heb die kans met beide handen aangegrepen om het op zijn waarde te schatten en het te licht te bevinden. Het moge nu in vrede rusten op mijn boekenplank, tot mijn erfgenamen het prijsgeven aan de vergetelheid of de finale destructie.

    Dat geeft me een idee voor wanneer ik doodga: crematie met als combustibel materiaal al de ongelezen boeken uit mijn bibliotheek en, als dat niet genoeg zou zijn, wat ik fervent verhoop, al mijn boeken die niemand wil erven en die men zelfs aan een opkoper van oude boeken niet gratis kwijt kan. Dat zullen er zeker meer dan genoeg zijn…


    Categorie:historisch
    Tags:geschiedenis
    27-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Placebo

    ‘Placebo’ is een Latijns woord en het betekent: ik zal behagen. In de geneeskunde is het de naam die men geeft aan een schijngeneesmiddel, een nepmedicijn dat er net zo uitziet als een echt geneesmiddel en dat men bij sommige geneeskundige experimenten toedient aan proefpatiënten. Zo kan men zien of een ‘echt’ geneesmiddel beter werkt dan eentje dat geen enkel geneeskrachtig bestanddeel bevat.


    Merkwaardigerwijs bleek rond 1950 dat in een niet onaanzienlijk aantal van de gevallen het nepgeneesmiddel hetzelfde effect bleek te hebben als het echte… Stel je de verrassing voor van de onderzoekers! Na jarenlang peperduur onderzoek menen ze een middel gevonden te hebben tegen een of andere vreselijke ziekte. In een proefproject geven ze aan 100 patiënten hun nieuw medicijn en ter controle dienen ze aan honderd andere een identiek uitziend pilletje toe, echter zonder de werkzame stof. Normaal zou je denken dat in de ene groep het medicijn effect zal hebben op tussen 1 en 100 patiënten en in de andere groep op niemand. Maar dat is niet zo. Ook in de tweede groep blijken er een aantal gevallen een gunstig effect te ondervinden van het toegediende pilletje, waarin helemaal geen medicatie verwerkt is.

    Het wordt nog ingewikkelder. In het experiment dat ik hierboven schetste, weten de patiënten niet dat ze een nepmiddel hebben gekregen en die in de eerste groep weten niet dat er aan een andere groep een placebo gegeven is. Als men nu aan de beide groepen vooraf vertelt dat sommigen een placebo krijgen, zonder te zeggen wie, dan blijkt het effect van de medicatie globaal kleiner te zijn dan in een proef zonder placebo’s. De patiënten ervaren het medicijn dus als minder geneeskrachtig als ze weten dat er placebo’s in het spel zijn.

    Nog merkwaardiger is het dat als men aan een patiënt een placebo geeft, zonder te zeggen dat het nep is, maar met de boodschap dat het de ziekte kan bestrijden, de patiënten ook een gunstige evolutie rapporteren.

    De geneeskunde staat zelf terecht uiterst kritisch tegenover dit placebo-effect. De verbetering van de gezondheidstoestand is immers zeer moeilijk objectief te meten. Voel je je beter? Hoeveel beter? Is de verbetering blijvend? Hoe meet je pijn en ongemak? Zijn het de symptomen of de nevenverschijnselen die verdwenen zijn, of is er echt sprake van genezing? Bij sommige ziekten, zoals psychische aandoeningen, is het meten van succes bij de behandeling op korte termijn vrijwel onmogelijk en zelfs op langere termijn zeer twijfelachtig. Bij andere zal het effect snel en spectaculair zijn. Maar precies in die laatste gevallen is het placebo-effect het kleinst of zelfs totaal afwezig. Toen ik enige tijd geleden last had van hartritmestoornissen (VKF of voorkamerfibrillatie) kreeg ik een inspuiting die binnen de dertig seconden het ritme normaliseerde. Een inspuiting met water zou ongetwijfeld dat effect niet hebben. Niks placebo hier.

    Het placebo-effect werkt dus niet altijd. Het lijkt het meest te werken in gevallen waarbij de beoordeling van het effect veeleer subjectief is. Als men ook aan de onderzoekers niet zegt wie een placebo gekregen heeft, is het placebo-effect kleiner dan als men het wel bekend maakt. Het placebo-effect werkt dus zelfs op de waarnemers… Anders gezegd: het is fictief.

    Vandaar dat werken met placebo’s als ethisch verwerpelijk wordt beschouwd, ook in medische testen. Als je tien zieken een medicijn toedient dat werkt en tien dat medicijn onthoudt, dan behandel je die laatste groep niet ethisch, je ontzegt hen hulp en dat is verkeerd, misdadig en strafbaar, zelfs als dat gebeurt bij het testen van nieuwe producten. Er zijn andere, minder controversiële en meer ethische en even efficiënte methoden om medicijnen te testen voor ze vrijgegeven worden voor algemeen gebruik.

    Het verkopen van placebo’s in plaats van medicijn is evident verboden. Wie een product op de markt brengt dat geen geneeskrachtige werking heeft, mag daaraan ook geen helende waarde toeschrijven. Zelfs als we zouden aannemen dat placebo’s (soms) werken, dan nog ga je niet naar de apotheker om placebo’s te kopen. De dokter zal je ook niet vragen of je een echt geneesmiddel verkiest of een placebo, of je een placebo geven in plaats van een echt geneesmiddel.

    Toch zijn er gevallen waar dat het geval lijkt te zijn. Homeopathische middelen hebben geen enkele bewezen medicinale kracht. Toch zijn velen ervan overtuigd dat ze werken. Die werking kan dan alleen het gevolg zijn van het placebo-effect: ze werken omdat men erin gelooft. Het is niet het middel dat werkt, maar het geloof in de werking ervan. Het zit niet in het middel, maar in ons hoofd.

    Wat men verder over placebo’s ook mag zeggen, het is zeker zo dat de gemoedsgesteltenis van de patiënt een belangrijke factor is in elk ziekte- of genezingsproces. Daarover bestaat niet de minste twijfel. Het ligt ook voor de hand: de mens bestaat uit materiële elementen, chemische producten, maar is ook een levend wezen, met allerlei biologische kenmerken en is als homo sapiens bovendien een bewust en emotioneel denkend wezen. Wat wij ziekte noemen, speelt zich af op elk van die domeinen samen. Soms kan het een eenvoudig chemisch tekort zijn, zoals ijzer en dan is dat snel verholpen. Het kan een biologisch probleem zijn, bijvoorbeeld onvruchtbaarheid en dan kan men proberen om op dat niveau in te grijpen. Maar in alle gevallen is er ook een ervaring van de ziekte en dat speelt zeer sterk mee, vanzelfsprekend ook in de genezing. Het chemische en het biologische heeft een invloed op ons denken en onze emoties, maar het emotionele en het rationele denken heeft op zijn beurt een invloed op het chemische en het biologische. Het lichaam van de mens is een eenheid, dat vergeten we soms wel eens.

    Mensen hebben de merkwaardige neiging om zich aan placebo’s toe te vertrouwen. Men kan nog duizendmaal bewijzen dat er in een homeopathisch middel helemaal niets aanwezig is, tot op het moleculair niveau toe, er zijn nog altijd mensen die erin geloven. De ziekteverzekering betaalt zelfs een aantal dergelijke middelen terug, de dokters schrijven ze voor, de apothekers verkopen ze!

    Er zijn nog andere voorbeelden van hetzelfde fenomeen. Men verkoopt ook koperen armbanden, stenen en wat nog meer waaraan men bepaalde krachten toeschrijft. Dat is altijd zo geweest, we hebben daarvan sporen die zeer ver teruggaan in de tijd, bijvoorbeeld in de grafresten van de eerste mensen. De vroegste beschavingen waren grotendeels gebouwd op veronderstellingen die wij nu niet meer onderschrijven, maar die we nog wel aantreffen bij primitieve volkeren en ook bij de minst ontwikkelde bevolkingslagen van de beschaafde wereld. Magie, alchemie, astrologie en allerlei andere pseudowetenschappelijke denkwijzen waren alom aanwezig in vroegere tijden en zijn ook vandaag nog verre van helemaal verdwenen.

    Wat steeds weer opvalt, is dat dergelijke bedenkelijke praktijken steeds verbonden zijn met mensen die ze aanbieden of opdringen aan anderen. Er zijn maar weinig mensen die uit zichzelf aan astrologie deden of nu nog doen. Men heeft het steeds geleerd van iemand anders. En men doet geen astrologie voor zichzelf, men doet dat voor anderen en men laat zich daarvoor betalen. Dat is ook zo voor magie en niet minder voor homeopathie. Er is altijd iemand die het te koop aanbiedt en iemand die bereid is ervoor te betalen. En dat terwijl zowel de enen als de anderen goed (kunnen) weten dat het om iets fictiefs gaat, iets zonder enige wetenschappelijke grond of ernstig bewijs. Een placebo, een zoethoudertje. Het lijkt wel alsof we ons graag iets laten wijsmaken. Mundus vult decipi. De wereld wil bedrogen zijn…

    Dat blijkt ook als we kijken naar het verschijnsel godsdienst.

    Ook hier gaat het om iets dat enkelen, priesters genaamd, opdringen of opleggen aan anderen, die hen daarvoor betalen, zodat de priesters en hun instelling, de kerk, er royaal kan van leven. En het is iets dat geen ernstige mens au sérieux zal nemen, bijvoorbeeld dat er in de hemel een almachtig wezen is, dat bestaat uit drie personen, van wie één mens geworden is, geleden heeft, gestorven is en begraven en de derde dag verrezen uit de doden, die nedergedaald is ter helle en dan na veertig dagen opgestegen is ten hemel, waar hij zit aan de rechterhand van de Vader (maar waar is dan de Geest?); dat dit Wezen de hele wereld in zijn hand heeft, hem continu bestuurt in al zijn wijsheid; dat het met ons een verbond heeft gesloten zodat wij, als we zijn bevelen en verboden opvolgen, na onze dood eeuwig gelukzalig zullen leven in zijn aanschijn. Dat ons gebed, onze verstervingen, onze goede daden bij machte zijn om dat wezen te beïnvloeden, zoals onze tekortkomingen een voldoende reden zijn om ons voor de rest van de eeuwigheid te laten branden in de hel. Dat het wezen wonderen heeft verricht en dat nog steeds doet. Dat het rechtstreeks communiceert met zijn vertegenwoordigers hier op aarde.

    Als je er even bij stilstaat en er dieper op ingaat, dan hoort godsdienst helemaal thuis bij de magie van onze verre voorouders. Het syncretisme van het hellenisme en van de Romeinse staat en het ontstaan van het christendom, de vreemde middeleeuwse praktijken, de astrologie van de renaissance, de nieuwe godsdiensten van de Reformatie en het even fanatieke katholicisme van de Contrareformatie, het zijn allemaal vormen van dat ene principe: een beperkte groep van mensen maakt de anderen iets wijs dat totaal ongeloofwaardig is en van alle redelijke grond ontbloot, maar slaagt er toch in om daarvan behoorlijk te leven, ja zelfs schatrijk te worden.

    Antropologisch onderzoek bij primitieve stammen heeft aangetoond dat het beroep van tovenaar daar levensgevaarlijk is. De stamleden zijn graag bereid om een beroep te doen op de kunstjes van de tovenaar, maar hij moet wel succes hebben. Als men hem tot tien keer toe heeft betaald om het te doen regenen maar zijn dansjes blijken geen gevolg te hebben, dan stuurt men hem de laan uit, of men slaat hem de kop in. Magie is allemaal wel en goed, maar als het niet werkt, dan is dat het einde van het verhaal. En werken kon het niet, dat wist iedereen, je kan dansen tot je erbij neervalt: het is nog nooit beginnen regenen omdat een of andere idioot daar beneden staat rond te huppelen, gehuld in een vreemdsoortig gewaad en allerlei onzin uitkramend. En als het toevallig toch begint te regenen, dan heeft ie geluk gehad. Maar je kan niet blijven geluk hebben.

    Dat is in feite ook zo geweest voor het christendom. Men heeft altijd enig geloof gehecht aan de verhalen die men opdiste, maar men behield een gezonde kritische houding. Zolang de inspanning niet te groot was, zolang men zich niet te veel moest ontzeggen, zolang men in de praktijk toch kon doen wat men wou, was men bereid om allerlei uiterlijk vertoon te tolereren. Maar het mocht niet te ver gaan! Toen Rome nog maar eens op strooptocht ging in Europa om een nieuwe basiliek te bouwen, vond men het in Duitsland meer dan welletjes. Toen de Paus de hele Engelse kerk in de ban sloeg omdat men geen kerkelijke belastingen meer wou betalen aan Rome, begon men prompt een eigen kerk, los van Rome.

    Stilaan verloor de kerk haar greep op het volk en ontstond er een burgerlijke maatschappij, waarin godsdienst steeds meer een marginaal verschijnsel werd, precies om dezelfde reden als in de primitieve stammen: godsdienst werkt niet, het kan niet werken want het heeft geen vaste grond onder de voeten. Als het dan toch een keertje lijkt te werken, dan is dat te wijten aan het placebo-effect: niet God is efficiënt, maar ons geloof in God.

    Arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet en de priester evenmin. Dat heeft men altijd goed begrepen, je hoeft geen geleerde te zijn om dat door te hebben. Men is maar bereid om niet-arbeidende clowns, bedriegers en charlatans te tolereren als ze het niet te bont maken. Zo is het ook gegaan met de magie, ook die van het christendom en met de astrologie: men is bereid om wat kleingeld te geven aan een wichelaar om een plaats aan te duiden om naar water te graven, of aan een astroloog om de toekomst te voorspellen, maar als het over ernstige zaken ging, dan gebruikte een verstandig mens zijn gezond verstand.

    De katholieke kerk heeft het langst standgehouden. Dat is vooral omdat ze de grootste wereldlijke macht had en op vele plaatsen nog steeds heeft. De Anglicaanse kerk is een staatskerk en de katholieke kerk is dat ook in Italië, Spanje, Polen, zelfs in België. Die kerken hebben grote belangen in de opvoeding en in de zorgsector. In Noord-Amerika hebben de kerken machtige lobby’s die hun wereldlijke belangen behartigen met enorme bedragen die ze de gelovigen ontfutselen.

    Steeds weer herhaalt men dat de kerken een gunstige invloed hebben op de mens, dat zij hem helpen om gelukkig te zijn en goed te leven. Maar zelfs als dat zo is, dan is dat op valse gronden, door ons iets wijs te maken, door ons de dingen anders voor te stellen dan ze zijn en daar nog voor betaald te worden ook. Het is een placebo, zo simpel is het. Het kan werken, maar enkel omdat wij geloven dat het werkt, niet omdat er echt een God is die straft en beloont.

    Als wij ziek zijn, dan vragen we aan de dokter wat er werkelijk aan de hand is met ons. Wij stellen ons niet tevreden met een of andere magische verklaring, bijvoorbeeld dat we bezeten zijn door een boze geest. Nee, we willen precies weten wat er met ons aan de hand is, een zakelijke, concrete, materiële verklaring. En we willen geen placebo, we eisen een echt medicijn, dat goedgekeurd is en dat terugbetaald wordt. Bij de apotheker evenzo: geen lapmiddelen, maar iets dat werkt. Geen talisman of een amulet met de beeltenis van Apollonia tegen de tandpijn. We lezen wel eens een horoscoop, maar enkel als amusement. Geen mens die er nog aan denkt om zijn spaargeld te beleggen op grond van de onzin die sterrenwichelaars of zieners bedenken: als je het ernstig wil doen vraag je raad aan je bankier of word je lid van een beleggingsclub.

    Waarom zouden we dan nog een godsdienst in stand houden? Omdat de kerken, ondanks het feit dat hun uitleg verzonnen is, er toch in slagen om de mens op het goede pad te houden en hem gelukkig maken? Ik heb grote twijfels bij die beide stellingen. De mensen doen het goede of laten het kwade niet omwille van hun godsdienstige overtuigingen en hun geluk hangt niet af van het feit of ze godsdienstig zijn of niet. Maar ik heb ook zeer principiële bezwaren: uit het kwade is nog nooit iets goeds voortgekomen. Men kan met bedrog geen resultaat bereiken dat men te gronde goed kan noemen en men kan hetzelfde resultaat evengoed of nog gemakkelijker bereiken zonder bedrog. Dat is mijn fundamenteel verwijt aan het christendom en aan elke godsdienst: het zijn menselijke verzinsels en wanneer men ontdekt dat het verzinsels zijn, is de betovering verbroken en stort het hele kaartenhuisje ineen. Het risico dat men het bedrog ontdekt is steeds zeer reëel aanwezig, one cannot fool all of the people all of the time. Dat godsdiensten eventueel sommige verdiensten zouden hebben, is nog geen reden om ze in stand te houden of te tolereren. Placebo’s hebben ook effect, maar wij verbieden het gebruik ervan ten strengste. Wat niet ernstig is, kunnen we niet ernstig nemen. Indien de doelstellingen van een godsdienst al lovenswaardig zijn, dan nog zijn de oneerlijke middelen die daartoe aangewend worden ongeoorloofd, onwerkzaam en onaanvaardbaar.

    De godsdiensten lijken stand te houden, voorlopig toch. Ze gaan erop achteruit, overal ter wereld waar de beschaving doordringt. Eerst gaan ze tot de folklore behoren, maar na enkele generaties is ook dat verdwenen. Vraag eens aan uw kinderen of kleinkinderen van zeven tot veertien wat ze van de godsdienst weten, wat godsdienst voor hen betekent.

    Je zal me zeggen: daar is ie weer, de atheïst! Het komt altijd op hetzelfde neer!

    Dat is ook zo. Ik probeer je langs verscheidene wegen tot dezelfde conclusie te brengen, namelijk dat het beter is dat je zelf nadenkt over de dingen en je afvraagt of de uitleg die men je voorhoudt ook klopt, of er iets van aan is, of er een grond van waarheid in zit, of men eerlijk is, dan wel of men probeert je iets wijs te maken om geld uit je zakken te halen of om macht over jou te verwerven.

    Er is zeker één onfeilbare test voor elke godsdienst die men je aanprijst: moet je ervoor betalen, vroeg of laat? Als het antwoord negatief is, doe dan gerust mee, er kan je niets gebeuren, je bent in goede handen. Als het antwoord echter positief is, dan weet je meteen dat het om je geld gaat, niet om je zielenheil of je persoonlijk geluk, wat men ook beweert.


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    26-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.toeval




    Toeval:

    1 gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet voorzien of gewild, niet te berekenen is geweest; onberekenbaar, onvoorzien voorval

    synoniem: coïncidentie

    2 het onberekenbare gebeuren beschouwd als verschijnsel

    3 het onberekenbare gebeuren min of meer duidelijk gepersonifieerd tot een macht

     

    Als we heel nauwkeurig zijn, dan zijn er alleen maar gebeurtenissen en omstandigheden. Sommige zijn, volgens Van Dale, niet op voorhand voorzien of gewild, niet te berekenen. Andere dus wel. Toevalligheid is een aspect van een gebeurtenis. Als je door het rood licht rijdt, is het niet onterecht te veronderstellen dat je een aanrijding riskeert; de kans is zelfs vrij groot. Maar dat je aangereden zal worden door iemand die het rood licht negeert, dat is niet te voorzien, dat is puur toeval.

    In beide gevallen gaat het echter nog altijd om de waarschijnlijkheid dat iets gebeurt: niet iedereen die door het rood licht rijdt, veroorzaakt ook een ongeval, gelukkig maar. Maar we geven grif toe dat de kans op een ongeval groter is voor wie door het rood rijdt dan voor wie ervoor stopt, of voor wie door het groen rijdt. Men kan daarover zelfs statistieken opmaken: hoe groot is de kans op een ongeval als je door het rood rijdt, hoeveel als je door het groen rijdt? Het verschil moet aanzienlijk zijn.

    Als we bij ons voorbeeld blijven, dan stellen we vast dat er hier geen sprake is van toeval, aangezien we de kans op een ongeval vrij nauwkeurig kunnen berekenen. Aangezien we weten hoe vaak men door het rood rijdt, of toch ongeveer, statistisch gezien, kunnen we ook het risico berekenen dat we lopen telkens we gewoon onze weg vervolgen bij groen licht. We blijven trouwens alert: we houden er altijd rekening mee dat er toch een gek zal komen aanstormen. Ook zo wanneer we een spoorwegoverweg kruisen: wie kijkt er toch niet even naar links en rechts? Ik wel.

    Wanneer iemand toch gegrepen wordt op een kruispunt zal men dus niet gauw zeggen dat dit een louter toeval was. Men was gewoon op de verkeerde plaats op het verkeerd ogenblik. Echt toeval is iets anders. Maar wat dan wel?

    Er vallen elk jaar op onze aarde 500 meteorieten die groter (soms veel groter) zijn dan een knikker. De kans dat je erdoor getroffen wordt is dus klein, een echte toevalstreffer. Maar ook hier kunnen we die kans, die zoveel kleiner is dan de kans op een botsing bij verkeerslichten, toch statistisch berekenen. Dus is er ook hier geen sprake van toeval. Hoe klein de kans ook is dat iets gebeurt, hoe weinig we er ook rekening mee houden, toch aarzelen we om iets ‘toevallig’ te noemen.

    Stilaan beginnen we ons af te vragen of er wel zoiets is als toeval, iets dat echt niet voorzien kan worden, zoals Van Dale beweert. Zelfs als we op voorhand geen rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat iets gebeurt, dan betekent dat toch nog niet dat het niet te voorzien was. Het is immers voldoende dat we achteraf vaststellen dat iets gebeurd is, om in te zien dat het in feite niet onvoorspelbaar was. Niemand zal de tsunami van 2004 voorspelbaar noemen. Maar was het een toeval? Zeker niet, net zomin als de orkanen die elk seizoen en ook nu weer de Caraïben teisteren.

    De Belgische of Nederlandse toerist die in 2004 ter plaatse was en helaas omkwam bij de tsunami: was dat toeval? Er gaan elk jaar vele duizenden Belgen en Nederlanders naar die streken…

    Toeval heeft niet te maken met de waarschijnlijkheid dat iets gebeurt, of je dat nu vooraf berekent dan wel post factum vaststelt. Zolang er enige waarschijnlijkheid is, hoe klein ook, spreken we niet van toeval. Met toeval bedoelen we iets dat echt totaal onwaarschijnlijk is. Maar wat kan dat zijn? Wat kan er gebeuren dat totaal niet te voorzien is, of achteraf als toch voorzienbaar erkend? Dat moet dan haast iets zijn dat in strijd is met alle redelijke verwachtingen en met alle redelijke verklaringen achteraf, iets dat ons werkelijk perplex achterlaat.

    Laten we een voorbeeld nemen. Onlangs op het nieuws: iemand wint twee keer na elkaar het groot lot. Toeval? Ja en nee: er was 1 kans op 369 biljoen dat zoiets gebeurt… Is dat echt toeval? Nee: het gebeurt wel vaker, dus is het toch een beetje te voorzien?

    Een ander voorbeeld dan. Een Franse Concorde stort neer op 25 juli 2000. Bij het opstijgen is er een klapband door een stuk metaal dat enkele minuten tevoren is losgekomen van de motor van een ander vliegtuig; dat stuk metaal was op dat ander vliegtuig bevestigd tegen de regels in. De kans dat zoiets zich voordoet is onbeschrijflijk klein. De kans dat je een van de honderd passagiers bent is nog kleiner. Maar is dit echt een toeval? Er zijn elk jaar dergelijke ongevallen. Ik aarzel om ook hier van een echt toeval te spreken.

    Alles wat gebeurt, heeft een oorzaak, of een geheel van oorzaken, een samenloop van omstandigheden. Niets gebeurt zomaar. Alles beantwoordt aan de wetten van het universum. Akkoord dat we niet alle wetten kennen, of niet helemaal, maar we gaan ervan uit dat er geen anomalieën zijn, geen totaal onverklaarbare gebeurtenissen. Niets kan gebeuren zonder dat er daarvoor oorzaken zijn, ook al zijn die bijzonder moeilijk of zelfs nooit helemaal door ons te achterhalen. In die zin is er geen toeval. Toeval heeft niets te maken met de gebeurtenissen, maar met onze kijk daarop. Dat is een erg belangrijk onderscheid.

    Wij mogen dus gerust zeggen dat het puur toeval is als een brave burger aangereden wordt door iemand die door het rood rijdt of als iemand twee keer het groot lot wint, of als iemand helaas omkomt bij een vliegtuigongeval. Het is een toeval dat die persoon dat meemaakt. Maar de gebeurtenis zelf is geen toeval: ze moest en zou gebeuren, alles heeft ertoe geleid en het is ook zo gebeurd, het kon niet anders.

    Kon het echt niet anders? Natuurlijk wel: een duizendste van een seconde vroeger of later, één cijfertje anders… Het hangt van een klein detail af. Ook hier moeten we voorzichtig zijn. Het is niet zo dat het ongeval met de Concorde moest gebeuren, noch dat het toen moest gebeuren, noch met de personen die toen aan boord waren. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat dit voorval zich ooit moest voordoen. Maar achteraf bekeken kon het niet anders dan daar en dan gebeuren, met die personen. Ook dat is een enorm belangrijk onderscheid. De dingen gebeuren omdat ze noodzakelijk moeten gebeuren, omdat het niet anders kan, volgens de wetten van het universum. Maar er is niets dat ons toelaat om alle of zelfs de meeste gebeurtenissen te voorspellen of te voorzien.

    In die zin is er heel veel toeval: je ontmoet iemand die je in jaren niet hebt gezien; je komt op een feestje en merkt dat een van de genodigden dezelfde jurk draagt als de gastvrouw; je wint iets in de loterij; je bent de honderdduizendste bezoeker en krijgt een ruiker aangeboden: allemaal toeval! Er zijn zoveel factoren in het spel dat voorspellingen daarover totaal ongerijmd zijn, maar toch gebeuren er voortdurend dingen waarvan we in de verste verte niet dachten dat ze ooit zouden gebeuren of dat ze zelfs zouden kunnen gebeuren.

    We moeten steeds voor ogen houden dat er een verschil is tussen de gebeurtenissen en onze kijk erop, onze ervaring van die gebeurtenissen. De gebeurtenissen zelf verlopen onafwendbaar volgens de wetten van het universum. Maar voor ons zijn ze vaak verrassend, onvoorspelbaar en zelfs uiterst onwaarschijnlijk.

    Laten we dus voorzichtig zijn met misleidende definities zoals die van Van Dale. Er zijn geen toevallige gebeurtenissen, er zijn enkel mensen die ze als toevallig ervaren. En er is zeker niet zoiets als het toeval, of zelfs het Toeval, of het Noodlot. Achter de gebeurtenissen zit geen boze kracht, geen schikgodin die bepaalt wie het lot wint en wie niet, wie met de Concorde meereist en wie op het laatste moment afzegt.

    Voor mij is dit een geruststellende gedachte. Ik hoef niet voortdurend rekening te houden met de mogelijkheid dat er echt onmogelijke dingen staan te gebeuren, mirakels, wonderen. Ik moet niet denken aan de Voorzienigheid, aan een Persoon of een Macht die om mij bezorgd is en die me behoedt voor het kwaad en die ik daarom dankbaar moet zijn; of die me straft voor een overtreding van zijn voorschriften; of tot wie ik me kan wenden in mijn nood, in de hoop dat hij mij genadig zal zijn en mijn gebed verhoren. Het lijkt alsof dat een saai en onpoëtisch bestaan is, maar niets is minder waar: het opent onze ogen voor de verrassende en wonderlijke werkelijkheid zoals ze is en plaatst ons voor onze verantwoordelijkheid voor elkaar en voor onze wereld.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    25-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het beeld onthuld

     

     

    Een thrénodie wil ik voor u zingen

    een klaagzang een treurlied

    als een schaafwonde zo rauw

    voor de bolsterruwte in de straten

    voor dolle dolken

    en de woorden die kwetsen en inslaan

    als bijtend ijzer en ijstijd.



    Een lamentatie hef ik aan

    een trage treurzang

    voor rouwende ouders

    het nest geroofd en verlaten

    vertwijfeld met lege handen

    en ongeziene etterwonden

    een leven lang verweesd achtergelaten.



    Nee ik zal niet mee opstappen

    bedank voor stille mars

    of woelige fakkels in kristallen nachten

    ik zing mijn klaaglied in stilte

    en de kilte van het lange wachten.



    Is er tussen de sterren

    een onvermoede vader?

    zal na lengten van dagen

    uw hand mijn hand beroeren

    uw blik mijn oog ontroeren

    een einde maken aan de hunker en het vragen?

    Hoort het woord van de Wijze:

    geen engelen geleiden ons ten paradijze.



    Ik zing mijn trage thrénodie in stilte

    voor de kinderen en hun moeders

    voor hen die niemand wilde

    alle mensen zijn geen broeders.

     

     

    Ik zing dit klaaglied mijn lament

    voor het leed dat nimmer went

    voor vaders en zonen en broers en zussen

    die ons met hun koude lippen kussen.

     

     

    Gij die dit hoort gedenk uw dierbaren

    Die niet meer zijn en ooit zo onmisbaar waren.

     

     

     

    Dit beeld is voor ons geen hoopvolle of veilige kunstbelegging in woelige beurstijden, geen artistiek design element in een pronkerige siertuin, geen trots etaleren van onze financiële welstand. Met deze sobere, intense sculptuur van Anne Cornil willen we vorm geven aan onze diepste gevoelens op dit moment van ons leven, wanneer ook wij het hoofd buigen, denkend aan de tegenslagen, de teleurstellingen en de vernederingen, aan wat ons heeft pijn gedaan, aan de smart die ons allen treft en die niet overgaat. Denkend aan de geliefden die van ons zijn heengegaan. Zij die ons verlaten hebben, die we uit het oog verloren zijn, die wij in de steek gelaten hebben, die ons de rug hebben toegekeerd. Maar vooral denkend, blijvend denkend aan hen die ons zo dierbaar nabij waren, uit wie wij geboren zijn en die uit ons geboren zijn, aan onze ouders, kinderen, broers, zussen en levensgezellen die nu gestorven zijn, door ziekte, ongeval, ouderdom of die de zwaarte van het leven niet meer aankonden en zelf de laatste stap hebben gezet.

    Voor hen en voor ons hebben we dit beeld opgericht als een blijvende herinnering.

     

     

    Cette sculpture n’est pas pour nous un placement sain et sauf de notre argent dans ces temps boursiers turbulents, ni un ornement  élégant dans un parc d’agrément fastueux, ni un prodigieux signe extérieur de notre richesse.  Avec cette sculpture sobre et intense d’Anne Cornil, nous voulons donner expression à nos sentiments les plus profonds en ce moment de notre vie, quand nous aussi baissons la tête, nous inclinant devant les contretemps, les déceptions, les humiliations, pensant à ce qui nous a fait du mal, au chagrin qui nous touche tous et qui ne cesse jamais. Ces deux pénitents nous rappellent surtout nos proches bienaimés qui ne sont plus là. Ceux qui nous ont abandonné, ceux que nous avons perdus de vue, ceux que nous avons délaissés, ceux qui nous ont tourné le dos. Mais elle nous rappelle  avant tout et à tout jamais ceux qui nous ont été tellement cher, qui nous ont donné la vie, à qui nous avons donné la vie: nos parents, nos enfants, nos frères, nos sœurs, nos amants, qui sont morts maintenant, à cause de maladie, d’accident, ou de vieillesse, et ceux-là qui ne supportaient plus la pesanteur de cette vie et qui ont eux-mêmes fait le dernier pas. 

    C’est pour eux et pour nous que nous avons érigé cette sculpture en mémoire perpétuelle.

     

     










    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    24-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het beeld geplaatst



















    Categorie:poëzie
    17-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deux pénitents, Anne Cornil

    Bij het beeld van Anne Cornil, Deux Pénitents.

    Reeds vele jaren had ik in mijn gedachten een beeld voor ogen, van strak gestileerde slanke kubistische figuren, rechtopstaande balken eigenlijk, met bovenaan een gebogen ‘hoofd’. Ik had zelfs plannen om zoiets te maken. Het is er nooit van gekomen. Ik ben een dromer, geen doener. Ik botste op allerlei concrete problemen: welk materiaal, hoe groot, welke vorm? Maar vooral: hoeveel ‘personen’? Vier, zoals mijn eerste gezin? Twee: de partners. Drie, waarbij er altijd een teveel is?

    Maar het zouden pleuranten zijn, menselijke figuren die het hoofd buigen, niet in onderdanigheid, maar in het aanvoelen van hun ultieme onmacht, in het onafwendbare besef dat we ondanks alles overgeleverd zijn aan de omstandigheden van het leven.

    Dat was lang geleden, maar het beeld is in mijn kop blijven hangen en het dook vaak weer op, ongevraagd, wanneer het leven me er nogmaals brutaal of fijntjes aan herinnerde dat niet alles verloopt zoals we het zouden wensen.

    Toevallig leerden we enkele jaren geleden een kunstenaarsechtpaar kennen in ons dorp, Werchter. Een van de werken van beeldhouwer Pol Lemaire trok toen meteen mijn aandacht: een liggende, achterover leunende vrouw, zoals hij er al zoveel heeft gebeeldhouwd heeft. Het siert nu onze woning. Enige tijd geleden viel me een ander beeld op, dat afgebeeld stond op de folder van de tentoonstelling die Pol Lemaire met zijn echtgenote Anne Cornil hield in Ekeren. Het was een beeld dat Anne had gemaakt en ik vroeg haar op een vernissage of het nog te koop was en ze antwoordde gelukkig bevestigend. Het was een beeld zoals ik het gedroomd had: twee figuren met gebogen hoofd. De titel van de sculptuur: deux pénitents. Anne is Franstalig.

    Mijn eerste reactie was om ze niet pénitents maar pleurants te noemen, de treurende, letterlijk wenende figuren op een grafzerk, zoals de wijd gedrapeerde pleurants van Jean de Marleville, Claus Sluter, Claus de Werve, Jean de la Huerta en Antoine le Moiturier op het praalgraf van Jan zonder Vrees in het Museum van Dijon, uit de woelige veertiende eeuw, of de pleurants van Georges Minne, vijfhonderd jaar later.

    Pénitent komt van het Latijn paenitet, een onpersoonlijke werkwoordvorm, letterlijk ‘het doet pijn’. De oorsprong is het Griekse poinè, het weergeld (letterlijk man-geld, van het Latijn vir) voor een bloedschuld. Dat is de genoegdoening die men opeist voor een moord op een familielid, ter vervanging van de bloedwraak, de vendetta, waarbij volgens de wet van de talio een lid van de andere familie werd vermoord, met als gevolg een eindeloze reeks van moorden. De schuld die men had op zich geladen door de moord, of door andere misdaden tegenover de medemensen of de maatschappij, werd afgekocht door een boete. Dat is de oorspronkelijke betekenis van de poinè. Het Latijn nam dat woord over als poena, het Frans in peine, het Engels in pain, het Nederlands in pijn.

    Zo zie je meteen ook dat men wel het woord poinè overnam, maar dat het andere betekenissen heeft gekregen in de gewijzigde omstandigheden, in andere tijden, op andere plaatsen. Bij de Romeinen was het al om het even welke schadeloosstelling, compensatie, genoegdoening, vergoeding, bestraffing of boete. Het kon echter ook de pijn zijn die daarmee gepaard gaat, de last die men erdoor ondervindt en zo ook elk onheil dat iemand treft, elke kwelling, lijden of pijn.

    Maar we hebben het niet over poena, maar over pénitent. En dat is rechtstreeks afgeleid van het Latijns onpersoonlijk werkwoord paenitet. Het is een vaste uitdrukking, die zeer algemeen betekent dat iets niet bevalt, niet goed is. Met nog een negatie erbij is het een dubbele negatie, dat is een sterke affirmatie: non paenitet, ik betreur het niet dat… betekent: het verheugt me zeer dat...

    Als men iets betreurt, dan is men droevig, heeft men verdriet. Wanneer we een groot verlies lijden, dan rouwen we. We hebben dan een verwerkingsperiode nodig. Vroeger droegen we daar ook de uiterlijke tekenen van: donkere kledij, ernst, geen opgewekt gedrag, geen radio of muziek in huis gedurende een vast bepaald aantal weken, naargelang de verwantschap van de overledene.

    De kerk van de christenen gebruikte paenitentia handig in haar onmenselijke moraal, voor de straf die haar God oplegt voor overtredingen van zijn wetten of veeleer: de straffen die de kerk oplegt voor het overtreden van háár wetten, de penitentie. Un pénitent is dan een boeteling, een boetvaardige, iemand die tot inkeer komt, berouw heeft over zijn zonden en die ze gaat biechten bij een pénitencier, een biechtvader maar ook iemand die de straffen uitvoert, een beul. Wij kennen boetelingen van boetprocessies, hier bij ons in Veurne, maar vooral in zuiderse landen, zoals de beroemde maar erg toeristische processies tijdens de Goede Week in Sevilla, met de anonieme boetelingen in lange gewaden en punthoeden, de capirote. Dat doet ons vaag denken aan de flagellanten uit de middeleeuwen en uit de roman van De Pillecyn: De soldaat Johan, maar ook aan de slachtoffers van de Inquisitie, die met een dergelijke hoed op de brandstapel belandden.

    Dat is echter een zeer specifieke en beperkte, afgeleide betekenis van pénitent, die ver staat van de originele en niets meer heeft van de rijkdom en de veelheid van betekenissen die de stam ‘pijn’ in onze verscheidene talen heeft. In de oorspronkelijke zin, die we in het Latijn aantreffen, gaat het om boete, schadeloosstelling, voldoening, straf, wraak, steeds omwille van een overtreding.

    Pénitents zijn nu voor ons geen boetelingen meer. Boete is, zoals berouw, een concept dat wij niet meer herkennen als een moreel relevant begrip. De kerk heeft het zo zwaar misbruikt, dat het onbruikbaar is geworden. In de Middeleeuwen was de straf voor de zonden geen lacheding, maar een serieuze penitentie, bijvoorbeeld een verre, dure en gevaarlijke reis naar een heiligdom, een bedevaartsoord zoals Compostela, of Jeruzalem, of Rome, zoals ook Tannhauser, onze Heer Daneelken. Men kon zijn schuld tegenover God ook delgen door lijfstraffen of zelfkastijding, maar het waren altijd ernstige bestraffingen, zoals de koran ze nog altijd voorziet. Vanzelfsprekend zocht men naar manieren om daaraan te ontsnappen, zeker de rijken en de machtigen. Daartoe heeft de kerk de aflaten uitgevonden, die zoveel onheil hebben gesticht in onze wereld en die de kerk verscheurd hebben en Europa in een Dertigjarige verschrikking hebben gestort waarin miljoenen onschuldige mensen het leven hebben gelaten. Met de aflaten die Rome gretig verkocht aan de goedgelovige zondaars of onverschillige rijken in ruil voor de kwijtschelding van hun reële of vermeende zonden, heeft de kerk haar wereldse macht gevestigd en een nieuwe toren van Babel gebouwd, de schandelijke basiliek van Sint-Pieter in Rome, dat wraakroepend monument voor de menselijke hovaardij en machtswellust.

    Sindsdien hebben wij die verwerpelijke praktijken achter ons gelaten. Wij spreken niet meer over zonden tegenover God of over penitentie, zelfs geen symbolische zoals de Weesgegroeten en Onzevaders die we opgelegd kregen als kind voor onze ridicule overtredingen van Gods geboden. Er zijn geen zondaars meer en geen boetelingen. Als ex-bisschop Vangheluwe opduikt in een boeteprocessie vinden we dat een schande: hij hoort niet daar thuis, maar in de gevangenis. Een boete is nu wat je krijgt als je je wagen verkeerd parkeert.

    Betekent dat nu dat de hele christelijke constructie van schuld en boete totaal ut de lucht gegrepen was, dat ze geen enkele grond van waarheid bezat? Vanzelfsprekend niet. De kerk heeft zich wel tot in het stupide schuldig gemaakt aan dergelijke fantasieën, maar niet in dit geval. Wij schieten als mens wel degelijk tekort, elke dag. We zijn vaak minder eerlijk, tegenover onszelf en tegenover anderen, dan we onszelf en de anderen willen laten geloven. We zijn niet zo volmaakt als we wel zouden willen. Maar onze tekortkomingen zijn geen beledigingen van God, geen inbreuken op fictionele kerkelijke wetten. Het zijn onze medemensen, individueel of collectief, als gemeenschap, die het slachtoffer zijn van onze zwakheden of onze fouten. Het is tegenover hen dat we schuldig zijn. Wij aanvaarden dan ook geen strenge wraakzuchtige God en zeker geen belerende, honende, bestraffende kerk, enkel de verwijtende of teleurgestelde blik en de terechte vermaning van onze medemensen en, in de ernstige gevallen die er nog steeds zijn, de sancties die de maatschappij oplegt.

    In die zin is er nog steeds een diep geworteld schuldbewustzijn, een besef van onze menselijke onvolkomenheid, het gevoel dat het eigenlijk beter kan en, uitzonderlijk, het ontredderend inzicht dat we zwaar gefaald hebben. Wij hebben geen feilbare paus en geen zondige kerk van doen om ons op verzonnen fouten te wijzen en ons met onnodige en desastreuze schuldgevoelens te belasten. Wij weten in de meeste gevallen wel wat ons te doen staat, we hoeven van niemand lessen te krijgen. En wanneer we dan toch onze eigen gang gaan, dan zijn we bereid om daarvan de gevolgen te dragen. Geen hypocriet en goedkoop berouw dus, maar wel spijt, in onze beste momenten, over wat er verkeerd is gegaan, over wat we zelf hebben verkeerd gedaan.

    Laten we onze deux pénitents dus geen berouwvolle boetelingen noemen, maar rouwende pleuranten, treurende wenenden, zoals in het Engels: weepers. Zo negeren we terecht de sadomasochistische christelijke interpretatie van schuld en boete en keren we terug naar de oorspronkelijke betekenis van de penitenten.

    Me paenitet betekent letterlijk: het doet me pijn, Es tut mir Leid: het spijt me, ik betreur, ik treur. De pénitents zijn dus geen wanhopige, door schuldgevoelens verteerde zondaars, geen christelijke boetelingen die zich deemoedig en gelaten of koel berekenend en pro forma onderwerpen aan een lijfstraf voor overtredingen die ze begaan hebben tegenover God of kerk, maar bedroefde, treurende mensen die ingetogen het hoofd buigen en kwijnend rouwen, die hun verscheurende pijn grootmoedig trachten te dragen en die zich ook pijnlijk bewust zijn van hun eigen falen, van hun gebrek aan respect voor hun medemens, die zich eindeloos blijven verwijten dat ze niet altijd alle kansen hebben benut om liefdevol met de anderen om te gaan.

    Wij zien het onheil dat ons treft niet zien als een straf van een God, maar aanvaarden dat er dingen gebeuren in het leven van mensen: verwachtingen die niet uitkomen, plannen die zich niet realiseren, dromen die niet uitkomen, het kwaad dat we elkaar onnadenkend of bewust aandoen; onverwachte tegenslag, ziekte in lijf en leden of in ons hart, of in ons hoofd; de dood die geliefden al te vroeg treft, of anders later, maar steeds te vroeg, steeds te vroeg.

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    15-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Duizend maal dank!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen








    Ik ben zo blij dat ik er ben.

    Het lijkt vanzelfsprekend, het is een tautologie, een pleonasme. Als ik er niet zou zijn, dan kon ik dit niet schrijven, kon jij het niet lezen. Kon ik niet blij zijn. Maar het mag een wonder heten dat ik er ben.

    Niet dat mijn bestaan zo problematisch, onwaarschijnlijk, buitenmate bedreigd of bijzonder is, ik ben maar gewoon een van de honderd miljard van mijn soort die er ooit geweest zijn en wie weet hoeveel er nog na mij zullen komen, het gaat razendsnel nu. Nee, ik ben maar heel eenvoudig een van de velen.

    Maar het is voor mij een bron van eindeloze verwondering dat er hoe dan ook iets is. Er had ook niets kunnen zijn. Maar ooit, dertien miljard jaar geleden, het steekt niet op een dag, is het begonnen, eensklaps, en wat een klap!

    Toen er dan plots iets was, ging alles zijn gang. Van het een kwam het ander, kleinschalig, de kleinste deeltjes die ontstonden en botsten en als razend rondtolden en een grootschalig spektakel maakten, een hemels vuurwerk zo eindeloos enorm en zo onvoorstelbaar heet dat we nu nog altijd zien.

    Ergens aan de rand van die oneindigheid koelde de korst van een bol sterrenstof stilaan af en cirkelde majestueus rond, draaiend om de eigen as, in de ijzeren greep van een enorme vuurbal, samen met nog andere bollen energie en materie.

    Die ene aardbol ving een kleinere op en kreeg zo een vaste gezel, in een eeuwige wentelende walsbeweging verbonden, ook zelf draaiend om de eigen as, het koel glanzende gelaat steeds naar de vaste danspartner gewend.

    Al gauw bleek dat een ideale plaats voor het sterrenstof. De zachte warmte en het licht van de zon, de regelmaat van de wisseling van dag en nacht en de afwisseling van de seizoenen, de vrij rustige ruwe en koude korst die het vernietigende vuur van de aardkern in toom hield, het wekkende water: het was voldoende voor een tweede wonder, na de grote klap van het ontstaan van het heelal.

    Sommige van die kleine deeltjes reageerden zo op elkaar, dat ze daar hun voordeel bij deden en op een dag ging dat zo goed, dat ze bij elkaar gingen horen. Die samenwerking was het begin van alle leven. Er was niet alleen iets, het leefde ook, het at en waste en het vermenigvuldigde zichzelf.

    Sommige levensvormen bleken meer geschikt dan andere om te overleven in de sterk wisselende omstandigheden op de aardbol. De ene soort groeide in aantal, andere stierven uit. En voortdurend paste alle leven zich aan, miljarden jaren lang. Er kwamen steeds meer soorten, van de allerkleinste tot de allergrootste, al wat kon gebeurde ook, zelfs de gekste vormen, als ze maar levenskrachtig waren, al was het maar even. Het leven was niet meer te houden. En alle leven werd alsmaar meer ingewikkeld, meer geschikt om zich in stand te houden en zich te vermenigvuldigen.

    Eén soort bleek dat erg goed te doen. Ze kon gedijen in allerlei omstandigheden en als het dan toch ergens te warm of te koud, te nat of te droog werd, dan zocht ze gewoon betere oorden op. Ze voedde zich met al wat ze aantrof; ze was een meester in het vinden van geschikt voedsel en een veilige woonplaats. De leden van de groep ondervonden stilaan dat ze samen meer konden dan alleen. Zo werden ze altijd maar slimmer.

    Geleidelijk aan ontdekten ze dat er meer in het leven was dan jagen en verzamelen, eten en drinken om in leven te blijven en elkaar bespringen, gedreven door onweerstaanbare lusten. Ze stelden vast dat ze niet alleen aan zichzelf dachten en aan het bevredigen van hun lusten, maar ook aan hun levensgezellen, hun kinderen, hun familie en vrienden. En hun vijanden.

    Die gedachten en gevoelens brachten ze tot uiting: een tekening op een rotswand, enkele klanken, een woord, een naam. Het dier was mens geworden. Een fanfare graag!

    Sindsdien hebben we de wereld veroverd, het aanschijn van de aarde veranderd. We zijn nu met zeven miljard van onze soort. We hebben een geschiedenis, een beschaving, een levenscultuur, een technologie ook, een industrie, een economie, een materiële cultuur.

    In die wereld, in die geschiedenis heb ik een plaatsje, als een van de honderd miljard van mijn soort, gemaakt van sterrenstof, kind van die eerste organismen, miljarden jaren geleden, in een ononderbroken lijn, want alleen leven kan leven doorgeven.

    Ik heb ook hier, op deze specifieke plek een plaatsje, als een van de zeven miljard die nu leven. Kind van mijn ouders, ouder van mijn kinderen. Ik ben ontstaan uit twee cellen die op een dag of een nacht bij elkaar waren gebracht. In mijn moeders schoot ben ik een mensenkind geworden, in een gezin ben ik opgegroeid, in een gemeenschap man geworden en heb op mijn beurt een gezin gesticht, een huis gebouwd, mijn dienst aan de gemeenschap bewezen. Gezel van mijn levensgezellen en hen tot levensgezel.

    Laat in mijn leven heb ik het roer nog omgegooid, met een andere partner een nieuwe wending genomen. Met haar word ik oud, hoe oud, dat weet geen een. Ik ben nu op rust en die rust heb ik gevonden waar ik ze zocht. Ik heb tijd nu, voor mezelf en voor de anderen. Ik heb weer aangeknoopt bij de dromen van mijn jeugd. Ik ben uiteindelijk toch de schrijver geworden die ik altijd al wou zijn, de filosoof, de dichter, de melomaan, de idealist, de wereldverbeteraar, de godloochenaar, de antiklerikaal, de atheïst. Ik ben iets minder hard nu, voor mezelf en voor de anderen. Ik weet dat het einde meer nabij is dan het begin, maar dat schrikt me niet af. Ik aanvaard het, het ene is net zo menselijk, net zo natuurlijk, net zo verheven als het andere. De voldane terugblik is in niets minder dan het verwachtingsvolle uitkijken naar wat het leven brengt.

    Het is goed om af en toe bij de kern der dingen stil te staan.

    Naar de sterren te staren en het licht in je ogen te laten schijnen dat er dertien miljard jaren heeft over gedaan om vandaag bij jou te komen. Te beseffen dat elke molecule van je lichaam ooit ginds was, in de eeuwige, oneindige ruimte en er ooit naar terugkeren zal.

    Naar de zon, die alles met haar licht vervult, die de aarde behoedzaam in haar warme omarming houdt en alles voedt en in leven houdt, de gulle bron van alle energie, de betrouwbare voorwaarde voor ons bestaan.

    Naar de maan, haar kille metgezel, de wachter aan de hemel die op donkere nachten het warme zonlicht koel afstraalt en ons melancholisch en poëtisch stemt.

    Het is goed om aan de kleinste partikeltjes te denken, de bouwstenen van het heelal, de bouwstenen van alle leven. En aan de reusachtige dingen, de aarde zelf, de planeten van het zonnestelsel, de Melkweg, de zwarte gaten, de oneindige verten en de onmetelijke grootheid van het universum. En aan de plaats die wij daarin innemen.

    Het is goed om te bedenken dat er net zo goed niets had kunnen zijn, of iets gans anders. Dat ik er niet had kunnen zijn, of gans anders, of op een ander moment of ergens anders.

    Dat zet me aan om nog meer intens te genieten van het feit dat ik er ben, nu, hier. De verwondering, de verbazing over die uitzonderlijke samenloop van omstandigheden, in het microscopische en in het enorm grote, is ontstellend in haar bevreemding en hartverwarmend in haar vanzelfsprekendheid. Ik ben onvoorstelbaar nietig, aleatoir, precair en kwetsbaar, maar mijn bestaan is geheid in vaste grond.

    Ik ben er, hier en nu en ik geniet met volle teugen van al wat ik aantref, van al wie ik ontmoet, van alle mogelijkheden die ik heb, van alle kansen, van elke uitdaging, van elke verrassende wending, van elke onvermoede weligheid en weldaad. De droefheid om wat minder dan volmaakt is vermag niet de volle rijkdom te overschaduwen van het volle leven dat ik kan leiden.

    Dat alles vervult me met een diepe dankbaarheid die me mateloos ontroert. Dankbaar jegens mijn ouders die me in hun liefdevolle omarming en kortstondige lust hebben verwekt; jegens mijn broers en zus die me mee hebben gedragen en al de familieleden, vrienden en kennissen die op een of ander moment van mijn leven een rol van betekenis hebben gespeeld, van welke aard of omvang ook. Dankbaar dat ik ergens een plaatsje gevonden heb waar ik mezelf kan zijn, mijn eigen, unieke, vreemde zelf, zolang het nog duurt.

     

    Dit is, lieve lezer, de duizendste tekst die ik hier schrijf. Al tweeduizend dagen onderhoud ik mijn Kroniek. Tweehonderd en vijftig duizend pagina’s hebben jullie, mijn lezers hier omgedraaid, tweehonderdduizend keer heeft iemand van jullie de moeite genomen om mijn website te komen bezoeken. Ook dat is een reden voor oprechte dankbaarheid. Ik schrijf voor mezelf, omdat ik het zo dolgraag doe, omdat ik het niet kan laten, maar zonder jullie zou ik het wellicht niet zo doen. Dit is de kroniek van mijn later leven, maar het is tevens ook een deel van jullie levensverhaal. Hier hebben onze levens elkaar geraakt, oppervlakkig, terloops en af en toe ook iets dieper, denk ik.

    Ik hoop jullie hier nog vaak te mogen verwelkomen.

     

    Dankbaar voor alles,

     

    Karel

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    13-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Midrasj over de vriendschap bij Cicero

    Lieve lezer,

    Ik nodig je niet zonder enige beduchtheid uit voor een zelfs voor mijn doen ietwat vreemdsoortige bedoening. Ik begin hieronder met een korte Latijnse tekst, die je vanzelfsprekend mag overslaan, tenzij je een poging wil wagen om je kennis van die prachtige taal te testen. Vervolgens krijg je natuurlijk meteen mijn werkvertaling van die tekst. Bij het lezen daarvan zal je merken dat het een zeer gedrongen tekst is, die zich ook in ons vertrouwd Nederlands nogal weerbarstig onttrekt aan het verstaan. Daarom bied ik je daarna een midrasj aan op die tekst, een soort exegetisch commentaar of tekstuitleg, zoals de vele Joodse midrasjim op de Bijbelteksten. Zo hoop ik de rijke betekenis van de tekst van Cicero voor jou meer toegankelijk te maken.

    Tot slot van deze inleidende woorden wil ik nog opmerken dat Spinoza een zinsnede uit deze tekst van Cicero heeft geparafraseerd, en wel als slotzin van de Ethica, zijn hoofdwerk. Dat kan geen toeval zijn. Cf Spinoza Eth. V, Prop. XLII, Sch. Sed omnia praeclara tam difficilia, quam rara sunt.

     

     

    Marcus Tullius Cicero, Laelius of De amicitia, 21, 79

    Omnino omnium horum vitiorum atque incommodorum una cautio est atque una provisio, ut ne nimis cito diligere incipiant neve non dignos. 79 Digni autem sunt amicitia, quibus in ipsis inest causa, cur diligantur. Rarum genus. Et quidem omnia praeclara rara, nec quicquam difficilius quam reperire, quod sit omni ex parte in suo genere perfectum. Sed plerique neque in rebus humanis quicquam bonum norunt, nisi quod fructuosum sit, et amicos tamquam pecudes eos potissimum diligunt, ex quibus sperant se maxumum fructum esse capturos. 80 Ita pulcherrima illa et maxume naturali carent amicitia per se et propter se expetita nec ipsi sibi exemplo sunt, haec vis amicitiae et qualis et quanta sit. Ipse enim se quisque diligit, non ut aliquam a se ipse mercedem exigat caritatis suae, sed quod per se sibi quisque carus est. Quod nisi idem in amicitiam transferetur, verus amicus numquam reperietur; est enim is, qui est tamquam alter idem.

     

    Vertaling

    Al bij al is er tegen al dergelijke ondeugden en onaangenaamheden slechts een waarschuwing en een voorzorg: begin niet al te haastig te beminnen en ook niet mensen die het niet waard zijn. Die mensen zijn dan je genegenheid waard, die in zich de oorzaak dragen waarom men ze liefheeft. Een zeldzame soort! Voorwaar, al wat voortreffelijk is, is zeldzaam en niets is zo moeilijk te vinden als datgene wat op alle gebied volmaakt is in zijn soort. Maar de meeste mensen erkennen in hun omgang met de anderen helemaal niets als goed, tenzij het in hun voordeel is en zoals bij hun vee houden ze het allermeest van die vrienden, van wie ze het meeste voordeel hopen te verwerven. Daardoor missen ze de allermooiste en meest natuurlijke vriendschap, die men zoekt door haarzelf en omwille van haarzelf; en zo kunnen ze zich geen idee vormen van de kracht van dergelijke vriendschap, of hoe die is of hoe groot. Elkeen houdt immers van zichzelf, niet alsof men een of andere beloning van zichzelf zou verwachten voor zijn eigenliefde, maar omdat elkeen uiteraard zichzelf dierbaar is. En tenzij dit gevoel naar de vriendschap zelf wordt overgedragen, zal men nooit de ware vriend vinden. Dat is immers iemand die als een andere zelf is.

     

    Midrasj over de vriendschap bij Cicero

    De ervaring leert ons dat vriendschappen altijd een risico inhouden. Wat enthousiast begint, eindigt alras in wrange teleurstelling. De blijde verblinding van het oppervlakkige eerste ogenblik maakt vaak snel plaats voor de ontnuchtering van de nadere kennismaking. De kwaliteiten die we aanvankelijk menen te onderkennen blijken bij nader toezien veel minder indrukwekkend, de kleine kwaaltjes of onvolkomenheden die we eerst maar al te graag over het hoofd zagen, worden na een tijd onoverkomelijke hinderpalen. Na verloop van tijd beginnen we te verlangen naar eigenschappen die er nu eenmaal niet zijn. Kortom: wij hebben ons vergist in onze keuze en dat is een toegeving die we niet graag doen. Wij hebben tijd en energie geïnvesteerd in een vriendschap, maar het succes is uitgebleven, het is niet geworden wat we ervan verwacht hebben. Dat is vaak het begin van het einde. We zien elkaar niet meer zo vaak, de gevoelens verwateren, de aantrekkingskracht van de eerste ontmoeting heeft plaatsgemaakt voor een schuldbewust, verlegen vermijdingsgedrag.

    Vandaar een waarschuwend woord: denk eraan, het kan verkeerd gaan, wees voorzichtig, vooruitziend; neem je voorzorgen, kijk uit. Een wijze raad: begin niet al te overhaast aan een vriendschappelijke relatie. Laat je niet misleiden door een opgetogen eerste indruk, door fysieke aantrekkelijkheid, aangespoord door toevallige omstandigheden of gevoed door de argeloze euforie die de drank met zich brengt. Het is belangrijk dat je jezelf meteen de vraag stelt: is het wel goed dat ik eraan begin? Is het de moeite waard? Is dit iemand die mijn vriendschap waard is? Zijn er genoeg elementen die voor mij echt belangrijk en aantrekkelijk zijn? Is er een goede basis voor een relatie die verder gaat dan de oppervlakkige kennismaking? Zijn er geen omstandigheden die dat in de weg staan of grondig verhinderen? Hebben wij voldoende gemeenschappelijke belangstellingen? Zijn onze persoonlijkheden wel compatibel? Kunnen we van elkaar leren, is er voldoende innerlijke rijkdom en gulheid aanwezig om op voort te gaan?

    Ons daarover bezinnen voor we beginnen, kan de beide partners veel teleurstelling en leed besparen, ook al is het mogelijks een domper op de spontane aantrekkelijkheid zonder dewelke vriendschappen niet kunnen ontstaan. Wat is er belangrijk in een vriendschap? Dat ze rijk en diep is en bestand tegen de tijd en tegenslagen. Wie kiezen we dan bij voorkeur als vriend? Iemand die we kunnen liefhebben om wat hij of zij is, om de kwaliteiten van die persoon. Iemand van wie we kunnen houden omwille van hem- of haarzelf. Het ligt in onze aard dat we daarbij aanvankelijk nooit te veeleisend kunnen zijn: hoe meer en hoe groter de kwaliteiten die we vermoeden of ontdekken, hoe groter de spontane aantrekkelijkheid, hoe dieper we onder de indruk zijn, hoe groter ons verlangen naar toenadering en genegenheid, hoe ondraaglijker de pijn van de afwezigheid en het gemis.

    Wanneer we dan ook nog beginnen aan te voelen dat onze gevoelens niet onbeantwoord blijven, dat er een wederzijdse belangstelling en welwillendheid is, dat we van elkaars aanwezigheid genieten en dat elke stap die we zetten in het ontluikende proces van kennismaking ons de bevestiging brengt van onze beste vermoedens en onze laatste knagende aarzelingen verjaagt, dan weten we dat we aan het begin staan van een geschiedenis die ons leven ingrijpend zal veranderen.

    We hebben een mogelijke vriend gevonden, die zeldzame zielsverwant die we maar enkele keren in ons leven mogen hopen te ontmoeten. Want hoeveel mensen zijn er met wie het ook maar enigszins kan klikken? Elk van ons is best eigenaardig, met een stel heel persoonlijke kenmerken, eigenschappen en tekortkomingen. Dat twee mensen elkaar echt en diep aantrekkelijk vinden is op zich al behoorlijk zeldzaam. Dat ze in elkaar voldoende reden zien om ermee door te gaan, om een deel van hun leven samen door te brengen op een meer dan oppervlakkige, indringende manier, dat is waarlijk uitzonderlijk.

    Voor ons mensen hier op aarde is al wat voortreffelijk is, ook uitzonderlijk. Het goud ligt niet voor onze voeten gestrooid, diamanten vallen niet uit de hemel. Een goede, stevige, gerieflijke, zuinige en aantrekkelijke woning is een schat op aarde. Een auto die ons vele jaren trouwe dienst bewijst, een vulpen die nooit lekt, een grasmaaimachine die ons nooit in de steek laat, een muziekinstallatie die het beste haalt uit de muziek, een polshorloge dat slechts enkele seconden per jaar afwijkt… Wij zoeken steeds naar datgene wat het beste is in zijn soort, al moeten we ons meestal noodgedwongen tevreden stellen met heel wat minder. Er zijn maar weinig dingen die zowel uitstekend zijn als goedkoop en gemakkelijk te vinden. Het is precies hun uitzonderlijke kwaliteit die ze zeldzaam maakt en hun zeldzaamheid die de hoge prijs bepaalt die we ervoor moeten betalen. De perfectie is niet van deze wereld, zeggen we, maar we streven haar wel voortdurend na, tot op ongekende en zelfs absurde hoogten. Er zijn luxewagens die op alle gebied de hoogste toppen scheren; er zijn mensen die ze ontwerpen en bouwen en er zijn altijd mensen die de enorme, ja obscene bedragen willen neertellen die hun onmiskenbaar uitzonderlijke kwaliteit vereist.

    Wij noemen iets goed, wanneer het zijn functie optimaal vervult en wanneer het op alle gebied het beste is in zijn soort. Dat is onze maatstaf.

    In onze omgang met mensen is het dan weer vaak zo dat wij iemand ‘goed’ noemen, wanneer wij enig nut of voordeel kunnen halen uit onze omgang met die persoon. Je kent iemand die je vrijkaarten kan bezorgen voor een concert, of je kan binnenloodsen in de Viplounge; je weet een garage waar je een stevige korting krijgt als je een nieuwe wagen koopt of nieuwe banden; een kennis kan je dochter aan een baan helpen; een andere heeft een chalet in het zuiden waar je enkele weken kan verblijven; je buurman heeft een grote moestuin en deelt graag van zijn overvloed; je collega neemt je elke dag een eind mee in zijn wagen op weg naar het werk; je baas steunt je in een conflict. We zijn van nature geneigd om die mensen het hoogst te schatten die ons de meeste of de beste diensten kunnen bewijzen. Niet dat daar noodzakelijkerwijze veel berekening bij te pas komt van de ene of de andere kant. Je kan nu eenmaal niet anders dan dankbaar zijn voor wat je toevalt en de mensen die je een plezier doen, zie je nu eenmaal liever dan anderen die dat nalaten.

    Maar ziet een boer ook zijn beste melkkoe niet het liefst? En is dat niet normaal, is er daarmee iets verkeerd?

    Mensen zijn geen dieren en vrienden behandelen we niet als vee. Een boer ziet zijn vetste slachtdier het liefst, hij is trots op zijn meest succesvolle fokstier, omdat zij optimaal zijn in hun soort en hem bovendien het grootste materieel voordeel brengen en dat is best goed. Maar als we zo met onze medemensen omgaan, als dat de basis is van onze vriendschap, dan missen we iets essentieels. Echte, diepmenselijke vriendschap heeft niets te maken met berekening, met materieel of zelfs emotioneel voordeel. Zolang we ons op dat standpunt plaatsen, missen we de essentie en de diepgang van de ware vriendschap. Die streven we na omwille van haarzelf, niet omwille van het profijt. En de enige manier om dat te doen is de vriendschap zelf. Want vriendschap kan je niet kopen, die wordt vrij gegeven en gekregen, ongevraagd en onvoorwaardelijk, belangeloos en zonder verlies noch gewin. Wie dat niet inziet, heeft geen besef van wat vriendschap is, tot wat ze in staat is, hoe ver vriendschap kan gaan, hoe diep ze kan reiken, hoe fel ze kan raken.

    Alles begint hiermee, dat wij in de eerste plaats voor onszelf zorgen. Wie zichzelf niet liefheeft, is niet in staat om iemand anders lief te hebben. Wij kunnen maar om anderen geven omdat ons eigen overleven en ons eigen welzijn voor ons van levensbelang zijn. Dat is onze natuur, zo zijn we nu eenmaal, zo heeft de natuur ons gemaakt, zo zijn we geëvolueerd. De eigenliefde, in de beste betekenis van het woord, staat in onze genen geschreven. Het moet al goed fout gaan eer we die fundamentele menselijke wet kunnen overtreden.

    Maar de liefde voor onszelf is niet zoals de voorliefde die we hebben voor de mensen uit onze omgeving die ons de meeste of de grootste diensten bewijzen. We beminnen onszelf niet omdat we er een voordeel zouden kunnen uit putten, of omdat we verwachten dat we voor onze eigenliefde zullen beloond worden, zoals we voordeel halen uit onze welwillende omgang met de anderen en niet ten onrechte rekenen op een vergoeding, een beloning of een wederdienstvoor wat we voor anderen doen. De eigenliefde heeft dat allemaal niet nodig, ze is onvoorwaardelijk en absoluut: wij mensen kunnen niet anders dan in de eerste plaats en tot het uiterste begaan zijn om ons eigen lijfsbehoud.

    Die basisinstelling van de mens, die zijn persoonlijke instandhouding moet garanderen zonder dewelke niets mogelijk of zinvol is, is echter ook de mogelijkheidsvoorwaarde voor de vriendschap. Zoals onze eigenliefde onvoorwaardelijke en absoluut is, zo moet ook onze vriendschap zijn, zonder berekening, spontaan, zonder nadenken, zonder enige reserve of terughoudendheid, zonder aarzeling of twijfel, volkomen natuurlijk. Wie daartoe niet in staat is, kan geen ware vriend vinden, kan geen echte vriend zijn. Wie zijn vrienden niet kan liefhebben zoals hij zijn eigen leven liefheeft, zal nooit echt dierbare vrienden hebben. Want een ware vriend is als een alter ego, een tweede ik.

    Een alter ego is echter geen kopie van jezelf. Wie in de spiegel of in het water kijkt en zijn eigen reflecterend evenbeeld liefheeft, die is door narcistische eigenwaan verteerd en zal zichzelf verliezen waar hij zichzelf tevergeefs zoekt. De echte vriend is geen kopie van jezelf, maar een eigen, zelfstandige oorspronkelijke persoonlijkheid met een onvermoede rijkdom aan eigenschappen die je misschien pas na een leven lang samenzijn ontdekt. Het is een alter idem, twee woorden die elkaar lijken uit te sluiten, elkaar tegenspreken, een oxymoron, want alter betekent ‘anders, de andere’ en idem betekent vanzelfsprekend ‘het of dezelfde’. De andere is echter als vriend niet iemand die dezelfde is als ik, die identiek is met mij, maar iemand die zoals ik op zijn beurt een ik is, iemand die in alles en zonder enige uitzondering volledig mijn gelijke is. Het is precies dat wat het mogelijk maakt dat ik die andere, die gelijke, kan liefhebben zoals ik mezelf liefheb, omdat hij een andere zelfde is als ik.

    De echte vriendschap, de echte liefde bestaat hierin, dat we de andere liefhebben zoals wij onszelf liefhebben omwille van wie die andere zelf is.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    10-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.een noodzakelijke illusie

    Ons denken is een activiteit van ons lichaam, vooral in onze hersenen. Die activiteit veronderstelt een lichaam, hersenen die werken, daarzonder kan het niet. Er is een levend wezen nodig, een materieel wezen. Die hersenactiviteit kan men fysisch vaststellen, het is een materiële activiteit. Maar er is ook een aspect dat daaraan lijkt te ontsnappen, namelijk de betekenis die het denken heeft, het inzicht, het verstaan, het begrijpen, het zinvol maken van de activiteit voor de betrokkene, voor de denkende mens. Dat lijkt van een andere dimensie, niet materieel. We maken dan de vergelijking met wat er gebeurt bij andere materiële processen, zoals een schilderij. Ook dat is materieel, maar als iemand ernaar kijkt gebeurt er iets dat wij als niet materieel ervaren, namelijk het ‘verstaan’ van de ‘boodschap’ die in het schilderij gelegd is. Het schilderij is de signifiant, de betekenisdrager, de boodschap is het signifié, de betekenisinhoud. De twee zijn onafscheidelijk. Het signifié is ‘mentaal’, zeggen we. Maar wat is mentaal?

    We moeten vertrekken van de concrete mens, een diersoort die geëvolueerd is tot een wezen dat uitermate gevoelig is voor en reageert op zijn omgeving. Al wat we zijn en kunnen is daardoor ontstaan. Denken is een proces van interactie met de omgeving. Onze hersenen hebben zich ontwikkeld tot een orgaan waarmee we die interactie optimaliseren. Dat dit redelijk succesvol is, bewijst de status van de mens in de wereld. We ontplooien ons spectaculair, maar verre van volmaakt. Met onze sterke hersenen kunnen we voortbouwen op het verleden en vooruitkijken naar de toekomst, om zo het heden zo goed mogelijk te maken voor onszelf. We hebben taal ontwikkeld en veel andere vormen van communicatie, ook hoogtechnologische. Maar dat alles gebeurt steeds via de materie. De betekenis is dus een dimensie die wij toevoegen aan de materie, het is een illusie die wij opbouwen, een noodzakelijke voorstelling van de dingen zoals ze voor ons zijn. Het ik is een illusie, de boom is een illusie. In feite zijn er in het universum alleen atomen in bepaalde constellaties, een totaal zinloze wereld.

    In onze interactie als mens met de wereld buiten ons bouwen we een interne, mentale illusie op, die weliswaar geënt is op de werkelijkheid, op min of meer betrouwbare gronden en die nuttig en zelfs noodzakelijk is, maar het blijft een illusie, een werkhypothese. Het betekenisniveau is illusoir, ook al stelt het ons in staat om beter met de werkelijkheid om ons heen om te gaan. Het is een simulatie die wij maken van de realiteit en we kunnen alleen maar afleiden uit de gevolgen of ze bruikbaar is of niet. Of ze de essentie van de dingen weergeeft is een zinloze vraag: de dingen hebben geen essentie, geen betekenis zonder ons, zonder dat wij er een betekenis aan geven.

    Zoals wij gebeurtenissen zoals ze zich aan ons voordoen kunnen opslaan in ons geheugen, kunnen wij ook de betekenissen opslaan die onze wereldsimulatie uitmaken. Ons denken is de voortdurende kolkende verwerking van betekenissen in ons lichaam, vooral onze hersenen. Laten we dat het brein noemen: de hersenen in verbinding met de rest van ons lichaam. Dat gebeurt door fysische processen, chemisch, elektrisch, magnetisch, door warmte enzovoort. Het is een grotendeels onbewust proces, oncontroleerbaar, vrijwel autonoom maar sterk onderhevig aan interne en externe factoren. Het is de instandhouding en het constant betwijfelen en herwerken van onze simulatie, steeds met de bedoeling onze vitale elan veilig te stellen en te optimaliseren.

    Plato zag achter die simulatie verborgen werkelijke dingen, de reële ideële en ideale werkelijkheid die volgens de wetmatigheid van de wereld de simulatie veroorzaakt. Dat klopt ten dele, in zoverre er wetmatigheid (voor ons) is en simulatie (door ons); maar er is geen ideële ideale wereld, dat zijn abstracties, dat zijn net zo goed simulaties, geen ‘werkelijkheid’. De simulatie wordt volledig bepaald door wat wij zijn en door wat de buitenwereld is, door de interactie van beide, niet door een hoger niveau. Het leven hier op aarde is spontaan ontstaan en geëvolueerd tot wat het is, er zijn geen externe teleologische krachten met een eigen bedoeling, er zijn alleen de natuurwetten en het toeval. Maar er is vooral leven op aarde.

    Als onze gedachten zoiets zijn als geheugeninhouden, wat kunnen we daaruit leren? Het zijn ook constructies, simulaties die wij om bepaalde redenen speciaal opgeslagen hebben in een bepaalde vorm en die we kunnen reactiveren, of die zichzelf reactiveren door externe impulsen. Het zijn dus geen beelden die opgeslagen zijn zoals foto’s op een harde schijf of een chip, maar in tegendeel mentale simulaties die wij ons ooit gemaakt hebben en die we kunnen weder samenstellen met onze hersenen. Ons geheugen is geen opslagplaats maar een werkplaats, waar ons materiële brein met zijn specifieke materiële middelen simulaties maakt, die we mentale inhouden noemen eens we ons ervan bewust worden. Ons brein is typemachine waarmee we een bonte verscheidenheid van teksten kunnen schrijven, geen Borgesiaanse bibliotheek waarin alle boeken die men kan schrijven in eindeloze rekken opgeslagen zijn, de een naast de andere die slechts in één letter van de vorige verschilt.

    Wij hebben onszelf niet gemaakt, we zijn niet zelf verantwoordelijk voor ons bestaan noch voor hoe we zijn: mens, deze mens, nu. We staan in een evolutie en in een collectieve en individuele geschiedenis. Door de opvoeding en de ervaring vormt zich in elk van ons een individuele simulatie, een zelfverstaan-in-de-wereld. Maar dat moeten we zien als een constante constructie van ons actieve brein, het is onze manier van leven, het is ons leven zelf. Het is een proces dat stopt met de dood.

    Blijft nog altijd de vraag of we de mentale inhoud, de simulatie materieel kunnen of moeten noemen. Wat is materieel? Ook een constructie. We bedoelen ermee dat het door onze zintuigen kan gevat worden. Is dat zo? Kunnen we protonen vatten met onze zintuigen? Enkel met machines, maar die machines zijn gemaakt door ons opdat wij de protonen zouden zien. Zo kunnen we ook de gedachten ‘zien’ (min of meer) door onze hersenen te bekijken. Misschien kunnen we vroeg of laat wel de concrete gedachten lezen op die manier… We kunnen nu al leugens ontdekken en hersensignalen. We weten al in grote lijnen waar bepaalde specifieke mentale centra zich bevinden.

    Kan het zijn dat de exclusieve notie ‘materieel’ ontoereikend is om over de mentale inhouden te spreken? Exclusief in de zin van: ofwel is het materieel ofwel niet, er zijn geen drie mogelijkheden, slechts twee. Maar in feite is er slechts één, want niet-materieel is een leeg of irreëel begrip. We hebben nog nooit op een zinvolle manier kunnen spreken over het niet-materiële, los van alle materialiteit. Zelfs de geesten uit de religies interfereren met de materie, een volslagen en uitsluitend geestelijk wezen is ondenkbaar.

    Het betekenisniveau, de verstaansdimensie van ons denkproces is een noodzakelijke illusie die wij nodig hebben om te overleven. Het is een overlevingsstrategie op alle mogelijke manieren verstrengeld met de materie, maar is het ook materieel?

    Als we materieel gelijkstellen met reëel, zoals ik geneigd ben te doen, omdat niet-materieel een nutteloze, niet werkbare categorie blijkt te zijn, dan komen we er niet. We kunnen ook de essentie van ‘leven’ niet vatten. We kunnen wel de voorwaarden vaststellen en de symptomen van leven beschrijven, maar wat is precies het verschil tussen leven en niet leven? Dat iets leeft is een zeer mysterieus, ongrijpbaar gegeven. We herkennen het als we het zien, we weten ook zeker wanneer het er niet is, maar we kunnen de diepste kern ervan niet goed onder woorden brengen. Dat is ook zo voor wat we bedoelen met ‘mentale inhouden’, met ‘betekenis’. Onze woorden schieten tekort, we kunnen er alleen metaforisch over spreken, zoals wanneer we zeggen ‘mentale inhouden’. Mentaal is een tautologie, ze verwijst naar iets dat we een naam gegeven hebben zonder goed te weten wat het is, onze ‘mens’, Latijn voor ‘geest’? En wat is inhoud? Het kan op duizend dingen slaan. Taal is een onderdeel van onze illusie en heeft als dusdanig geen vat op zichzelf. Wij kunnen het alleen tastend en aarzelend verwoorden, veeleer negatief. Zo aarzelen we om het mentale materieel te noemen, maar dat is alleen maar omdat we aanvoelen dat ‘materieel’ niet zonder meer slaat op het mentale.

    We mogen de vergissing niet maken om ‘materieel’ gelijk te stellen met ‘echt bestaand’. Het mentale bestaat echt, ook al is het een illusie, een constructie van en in mijn brein. Het is een constant gebeuren, een realiteit voor mij en nog geen kleine! Maar we kunnen alleen maar zeggen dat het mentale ‘niet zonder meer’ materieel is, niet ‘zomaar’ materieel zoals een kei. Maar wat weten wij over het ‘zijn’ van die kei? Is een kei meer reëel dan een gedachte? Nee toch!

    We voelen echter zeer goed aan dat het niet goed is om loze veronderstellingen te gaan maken over de mentale inhouden, om bijvoorbeeld aan te nemen dat ze zich kunnen verspreiden in tijd en ruimte zonder gebruik te maken van materiële middelen (telepathie) of dat ze de materie rechtstreeks kunnen beïnvloeden, op onmateriële wijze (telekinese). Er is geen mentale activiteit zonder materieel brein en mentale inhouden kunnen alleen materieel overgedragen worden. We kunnen ons niets concreets voorstellen bij een louter mentale, ideële, geestelijke realiteit.

    Het mentale is een aspect van de individuele interactiviteit van een zeer materieel wezen, de mens, maar ook van alle andere levende wezens, elk op zijn manier. Het is de specifieke manier van levende wezens om interactief in te zijn met het oog op zijn eigen voortbestaan en geluk in de wereld. Het is een specifieke, in de loop van miljoenen jaren geëvolueerde manier om ons brein te gebruiken, die vele voordelen biedt maar ook een boel nadelen, zoals de verschrikkelijke stoornissen in onze geestelijke gezondheid.

    Kunnen we het mentale uitbreiden tot andere aspecten van het zijn? Dat is wat godsdiensten doen en sommige filosofieën. Maar dat is een zware en gevaarlijke vergissing. Het mentale als menselijke activiteit kan niet overgedragen worden op niet-menselijke, onwereldse wezens zoals God of de engelen en duivels, of lichaamsloze zielen, of immateriële lichamen. Dergelijke wezens zijn mentale constructies zoals al de andere, met dat verschil dat ze niet veroorzaakt zijn door de realiteit waarnaar ze verwijzen, maar door andere, materiële aspecten van de realiteit. Als men niet weet waar de regen vandaan komt, zegt men dat Zeus pist, huei Zeus. Er is geen wezen ‘God’ dat ervoor zorgt dat wij een mentale constructie maken met die naam en inhoud, maar er zijn wel aanwijsbare elementen in de realiteit en de samenleving die ervoor kunnen zorgen dat het thema ‘God’ zeer sterk verspreid is onder mensen, zeker als mensen zich daartoe verenigen in een succesvolle, al dan niet kwaadaardige organisatie.

    Er zijn dus nuttige en bruikbare illusies, maar er zijn ook nefaste. Er zijn er die een omzeggens volmaakte band hebben met de werkelijkheid, maar er zijn er ook die van die werkelijkheid een totaal vertekend beeld geven. Er zijn er die teruggaan op een oorspronkelijke, diep aangevoelde menselijke ervaring van de wereld om ons heen, maar er zijn er ook die ons opgedrongen zijn door kwaadwillige of verdwaasde medemensen.

    Het mentale is dus een constante activiteit van een levend wezen, waarbij het in zijn brein een model van de werkelijkheid ontwerpt die het in staat stelt om te overleven. Dat model is voortdurend in beweging, het is een precair proces dat sterk onderhevig is aan allerlei invloeden. Het is een noodzakelijke complexe illusie die elk wezen zich maakt. Het is geen materieel orgaan zoals ons hart of onze maag of zoals onze hersenen zelf, het is de acute activiteit van een levend brein, die noodzakelijk is voor het overleven.

    De illusie die we ons constant maken tijdens de bewuste periodes van ons leven is een onmisbare realiteit voor ons. Maar wij zijn in staat om in te zien dat het een illusie is, dat de dingen op zich niet afhankelijk zijn van het illusoire beeld dat wij ervan hebben, dat onze illusies allesbehalve objectief of accuraat zijn. Maar zonder de illusie zouden we niet kunnen leven, de wereld zou totaal onbegrijpelijk zijn en de interactie onmogelijk. Geen illusie betekent: geen werkend brein. Dat staat gelijk met diepe coma, met hersendood.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    08-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Neurofilosofie: Braintrust van Patricia Churchland

    De traditionele christelijke moraal is een vrij eenvoudig, doorzichtig systeem. Er is een centraal gezag, de kerkelijke hiërarchie, dat bepaalt wat goed en kwaad is, wat toegelaten en verboden. De regels worden vastgelegd in concrete voorschriften die aan de gelovigen worden aangereikt, vooral tijdens de opvoeding van de kinderen. De gelovigen worden er voortdurend aan herinnerd dat ze de geboden en verboden niet mogen overtreden. Doen ze dat wel, dan wachten hen straffen. Het zijn de gelovigen zelf die via een dagelijks gewetensonderzoek moeten nagaan of ze geen overtredingen (zonden) hebben begaan. Die zonden moeten meegedeeld worden aan de kerkelijke overheid (biecht), waarop de bepaling van de straf (penitentie) volgt. Wie een leven zonder zonde leidt, zal na de dood in eeuwigheid de hemelse zaligheid verwerven.

    Wie zo vermetel zou zijn om zich af te vragen hoe de kerk aan haar voorschriften en verboden komt, krijgt als antwoord: de regels komen van God zelf, een almachtig, alwetend en rechtvaardig wezen. Ze zijn door Hem op onloochenbare wijze geopenbaard aan de mensheid, via zijn gekozen volk Israël, via zijn eigen Zoon, Jezus Christus, via de Bijbel en via de kerk.

    Het is een gesloten en sluitend systeem, er is geen speld tussen te krijgen. Tenzij men natuurlijk de grond van de zaak gaat betwijfelen: hoe weten we dat er een dergelijke God is? En zelfs als dat zo zou zijn, is zijn openbaring wel duidelijk? Is het niet veeleer zo dat mensen de hele constructie bedacht hebben, in hun eigen voordeel of, in een mildere maar minder plausibele veronderstelling, ter wille van het goed van de mensheid?

    Zelfs een kind stelt zich deze vragen. Er is niet zoiets als een kinderlijk geloof, wel een initieel kinderlijk ongeloof. Als kind vertrek je zonder geloof en vervolgens wordt het je ingepompt. Dat was althans voor mij het geval. Om een of andere duistere reden, waarvoor ik me nog steeds gelukkig prijs, zijn al die pogingen om mij te bekeren deerlijk mislukt. De uitleg die ik op mijn indringende vragen kreeg, voldeed hoegenaamd niet.

    Steeds meer mensen zien in dat de religieuze benadering van de moraal veel te wensen overlaat. Zij worden in hun intuïtieve twijfels en hun rationele reacties voortdurend bevestigd door het flagrante immorele gedrag van de kerkelijke hiërarchie en de bedienaars van de eredienst enerzijds en door het opvallende feit dat ongelovigen perfect in staat blijken te zijn een voorbeeldig leven te leiden.

    Er is met andere woorden geen objectieve grond voor een religieuze moraal. Wanneer we aannemen dat de christelijke moraal geen goddelijke maar een louter menselijke grondslag heeft, dan staat of valt zijn waarde met de beoordeling van de invloed die deze moraal gedurende de laatste tweeduizend jaar op de maatschappij en op de individuen heeft uitgeoefend, op de gevolgen die de kerk heeft gehad voor de samenleving.

    Het oordeel daarover is vernietigend.

    De kerk is niet in staat gebleken om haar moraal op te leggen, om de mensen te dwingen om de kerkelijke voorschriften na te leven, uit overtuiging of uit schrik voor de gevolgen. Er zijn evidente drijfveren die men niet heeft kunnen onderdrukken. De mens verzet zich tegen de opgelegde moraal. Bovendien is het precies de kerk die zich keer op keer heeft schuldig gemaakt aan zwaar immorele daden en die steeds de zijde heeft gekozen van hen die hun medemensen wilden onderdrukken.

    Wie tot het inzicht is gekomen dat een kunstmatig opgelegde zogenaamd goddelijke moraal geen oplossing is, moet op zoek naar andere inzichten. De analyses van Freud, hoofdzakelijk gebaseerd op zijn interpretatie van afwijkend gedrag, dichtten de mens bepaalde fundamentele drijfveren toe: een seksuele levensdrift maar ook een destructief doodsverlangen. Hij situeerde in de ziel, de psyche van de mens, in zijn bewustzijn maar nog veel meer in zijn onderbewustzijn. Het probleem met die vrij geloofwaardige uitleg is dat hij wetenschappelijk gezien zeer vaag is. Het is in Freuds theorieën zeer onduidelijk hoe de psychische activiteit precies gebeurt en hoe men ze, liefst ten goede, vooral in schrijnende pathologische gevallen, kan beïnvloeden. De psychoanalyse heeft als effectieve therapie steeds meer tegenstanders dan enthousiaste volgelingen gekend, zowel bij therapeuten als bij patiënten.

    Het is pas door de enorme vooruitgang, vooral sinds het midden van de twintigste eeuw, van onze kennis van het menselijke brein dat er enige ernstige vooruitgang is gemaakt op dit gebied. Wetenschappers weigerden de mens nog langer te zien als een wezen dat door een oppermachtige God op een bepaald moment kant-en-klaar geschapen is. Het was duidelijk dat dit niet het geval was geweest: de mens is ontstaan uit vroegere levensvormen, zoals alle leven.

    Dat is niet zomaar een wetenschappelijke vaststelling, maar een feit met enorme gevolgen. Als men uitgaat van dit evolutionair proces, dan is het onmiskenbaar zo dat wij mensen in al onze verbluffende complexiteit nu zijn zoals de evolutie ons gemaakt heeft. Alles wat we in de mens ontdekken, heeft een reden en die reden moeten we telkens zoeken in de wisselwerking tussen de mens en zijn omgeving, in de meest omvattende betekenis van het woord. Bovendien treffen we van alles wat we van de mens zeggen ook materiële sporen aan, in de menselijke anatomie en in testbare kenmerken van het menselijk gedrag. Het heeft geen zin of praktisch nut om allerlei veronderstellingen te maken over een ziel, een onderbewustzijn, een geweten enzovoort als we daarvoor geen overtuigende, aanwijsbare redenen hebben.

    Wetenschappers zoals de etholoog Richard Dawkins hebben verifieerbare theorieën uitgewerkt op basis van deze inzichten, die voortbouwen op de geniale veronderstellingen die Darwin 150 jaar geleden maakte. Hij ontdekte in het menselijk gedrag een fundamentele drang naar zelfbehoud, zelfs over het individuele bestaan heen. En dit is niet zomaar een vage, literair omschreven drijfveer, maar een menselijke eigenschap die in de genen zelf aanwezig is (the selfish genes). Wanneer de primitieve mens in gemeenschap gaat leven omdat dit de overlevingskansen aanzienlijk verhoogt, komt die drang naar zelfbehoud in botsing met de zelfde drang naar zelfbehoud van de anderen. Ook aan die omstandigheid heeft de mens zich noodgedwongen aangepast. De zelfzorg breidde zich evident uit tot de zorg om de partner die onontbeerlijk was voor de voortplanting en tot de eigen nakomelingen. Door te gaan leven in een ruimer familieverband en uiteindelijk in groepen die niet of niet uitsluitend meer op bloedverwantschap gebaseerd waren, werd het genetisch bepaald zelfzuchtig gedrag omgezet in een meer sociaal samenlevingspatroon.

    Wanneer wij zeggen dat deze levensdrang genetisch bepaald is, dan bedoelen wij dat er in onze genen patronen zijn die ervoor zorgen dat die drang tot uiting komt in elk individu. Dat gebeurt door allerlei chemische en elektrische reacties in ons lichaam, die hun ‘bevelen’ krijgen van onze genen. Zo reageert ons lichaam op een fysieke bedreiging door bliksemsnelle afscheiding en absorptie van onder meer adrenaline die ervoor zorgt dat wij gepast op de dreiging kunnen reageren, door de aanval of de vlucht. We praten hier dus niet meer over veronderstellingen, maar over wetenschappelijk vaststelbare processen. Er is met andere woorden een fysiologische, lichamelijke basis voor ons gedrag. Er is dus ook een objectieve basis voor onze gedragsregels. Wij hebben eindelijk een alternatief gevonden voor de goddelijke geboden op de stenen tafelen. De fundamentele wetten staan niet in ons geweten gegrift, maar in onze genen.

    We moeten daarbij echter zeer voorzichtig te werk gaan. Niet alles is bekend over onze genetische samenstelling en over de werking van ons lichaam in het algemeen en onze hersenen in het bijzonder. Maar de wetenschap is het er wel over eens dat we de antwoorden daar moeten zoeken. We mogen ook niet blind zijn voor de beschaving als omgevingsfactor: het is evident dat wie nu leeft het kind is van de geschiedenis; bovendien is de hoogtechnologische kennismaatschappij van vandaag in grote mate bepalend voor ons concreet gedrag. Het zou dwaas zijn om daaraan voorbij te gaan. Onze genetische kenmerken zijn geen simpele bevelen zoals de tien geboden: doe dit, laat dat. Het zijn levende aspecten van een beleefde realiteit. Wij zijn geen slachtoffers of marionetten van onze genen, wij zijn onze genen.



    Over deze nieuwe basis voor de menselijke moraal heeft de befaamde neurofilosofe Patricia S. (née Smith) Churchland (1943) recentelijk een uitstekend boek gepubliceerd bij Princeton University Press: Braintrust. What Neuroscience Tells Us about Morality, 2011, 271 pp., hardcover, $ 24,95 maar bij Amazon France al te koop voor ongeveer € 12. Het is een werk dat helemaal thuishoort in de lange reeks van boeken die ik hier sinds jaren bespreek. Het is gekenmerkt door dezelfde heldere betoogtrant, dezelfde wetenschappelijke diepgang, dezelfde aandoenlijke bezorgdheid en eerbied voor de mens. Het is een heerlijk voorbeeld van hoe men de recentste resultaten van de meest gespecialiseerde wetenschap toch op een begrijpelijke manier aan de man en de vrouw kan brengen. Enige vertrouwdheid met de materie is nuttig, maar niet onmisbaar, je kan dit boek lezen zonder ooit iets van Darwin of Dawkins gelezen te hebben, het is een sterk autonoom en zelfstandig betoog. Warm aanbevolen.



    Ik heb geen Nederlandstalige vertalingen van haar werk kunnen vinden en dat is zeer jammer. Ik vond wel een verwijzing naar Johan A. den Boer (2003), Neurofilosofie: Hersenen, bewustzijn, vrije wil, Amsterdam: Boom, 2003, maar dat heb ik (nog) niet gelezen.


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    07-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waanzin en natuur, Darwin en de psychiatrie

    Ik heb hier al wel eens vaker zeer kritische geluiden laten horen over Nederlandstalige wetenschappelijke publicaties die bestemd zijn voor een ruimer publiek. Wanneer we pogingen daartoe vergelijken met de bewonderenswaardige zogenaamd vulgariserende werken van Engelstalige auteurs als Hawking, Dawkins, Dennett, Pinker, Jonathan Israel, Steven Nadler, Alan Kors en nog zoveel anderen en met hedendaagse Franstalige auteurs, bijvoorbeeld André Comte-Sponville, of met oudere zoals Hazard, Kolakowski, Pintard en zelfs de 19de-eeuwse Ernest Renan, dan blijken Nederlandstalige publicaties helaas bijna steeds van een beduidend lager allooi, niet alleen wat hun literaire kwaliteiten betreft, maar ook en vooral voor hun didactisch onvermogen en hun schrijnend gebrek aan intellectuele overtuigingskracht.

    Ik was dan ook aangenaam verrast toen ik enkele dagen geleden de lectuur aanvatte van een boek dat ik enige tijd geleden in de ramsj had gekocht: Andreas De Block, Waanzin en natuur. Darwin en de psychiatrie, uitg. Boom, 2006, 212 blz., paperback, nieuw € 27, nu her en der in de ramsj, dat zijn nieuwe maar afgeprijsde boeken, voor € 10.



    Van af de eerste bladzijde valt het op dat we hier te maken hebben met een auteur die niet alleen verstandig maar ook bijzonder goed ter tale is. Voortreffelijk Nederlands, helder, vlot, uitstekende argumentatielijnen, evenwichtig, rustig en bedaard maar steeds sterk overtuigend, goed geïnformeerd… wat wil je nog meer? Ik stel dit boek op omzeggens alle punten dezelfde kwalitatieve lijn als de auteurs die ik hierboven vermeld heb en dat is geen geringe lof. Ik heb zijn leeftijd niet kunnen achterhalen, maar hij is nog maar een zestal jaren aan het publiceren, dus echt oud kan hij nog niet zijn.

    In dit boek brengt hij ons bijna stiekem een zeer verhelderend en welkom overzicht van de psychiatrie, om vervolgens een brug te slaan naar het neo-Darwinisme en wat dat kan bijbrengen aan de theorie en de praktijk van de psychiatrie. Dat klinkt ingewikkeld, maar zoals Andreas De Block het brengt, is het dat helemaal niet. Alles wat hij zegt, legt hij ook uit, niet neerbuigend, maar vriendelijk, zoals als een goede vriend zou doen, rekening houdend met wat je bij een leek als algemene kennis mag verwachten. Elke verwijzing plaatst hij in haar juiste context, of dat nu Plato en Aristoteles betreft, of Darwin, Huxley, Freud, Stephen Gould, Dawkins of Damasio.

    De auteur is ook een bescheiden man. Hij beweert nergens dat een neo-Darwinistische psychiatrie de talrijke andere benaderingen van psychische verschijnselen en psychiatrische stoornissen kan vervangen. Hij heeft het over bruggen bouwen, over nuttig aanvullen en over een bescheiden scheidsrechterrol, over een beter begrijpen van het hoe en het waarom van stoornissen en hun behandeling. Dit markant gebrek aan onterechte intellectuele overmoed is een opvallende aangename constante in de benadering van deze auteur en een verademing voor de lezer, die op die manier niet afgeschrikt wordt door al te voortvarende conclusies, eenzijdige benaderingen en het neersabelen van vermaledijde opposanten. Zijn wijze kritiek veroordeelt niet, maar legt de vinger veeleer zalvend en dus helend op de wonde.

    Dit is niet alleen een voorbeeldig geschreven boek, het is ook belangrijk. Het vormt een synthese in de benadering van de psychiatrie die ik nog nergens anders tegenkwam. En zoals zo vaak gebeurt wanneer men de fundamentele inzichten van Darwin en de verwerking ervan in de 20ste eeuw toetst aan een ander domein van de wetenschap, zien we hier een uiterst vruchtbare en verhelderende kruisbestuiving. Net zoals Darwin niets veranderde aan de biologie, maar wel haar fundamentele structuren en de wetmatigheden van haar werking blootlegde, zo kan een evolutionaire benadering van de psychologie en de psychiatrie een nieuw licht werpen op verschijnselen die men al lang kent, zoals neurosen en specifieke pathologische verschijnselen zoals de depressie. Daaruit kan een meer geïntegreerde, holistische therapeutische houding groeien, die meer kansen biedt op succes dan wat de elkaar verketterende psychiaters en psychiatrische scholen in het verleden vermochten.

    Ik heb enkele taalkritische detailopmerkingen in een vorige bijdrage verwerkt (weleens, veeleer). Een enkele keer bezondigt de auteur zich ook aan de ‘haarziekte’, de neiging om naar onzijdige substantieven te verwijzen met het bezittelijke voornaamwoord ‘haar’ (blz. 168, 188). Het korte ‘besluit’ vond ik een beetje ‘haastig’ geschreven, om het met Fangorn of Treebeard, Tolkiens vertederende ent Boombaard te zeggen. Maar dat vergeven we de auteur graag, verrukt als we zijn door zijn voortreffelijke stijl en taal, die zijn belangwekkende boodschap optimaal overbrengen.

    Haast je, lieve lezer, om dit boek te kopen (of in je plaatselijke bibliotheek te ontlenen, maar waarom zou je dat doen als je het kan bezittenen voor amper tien euro?) en het te lezen. Ik ben ervan overtuigd dat je mijn enthousiasme zal delen. Hoera, joepie en groot jolijt! Er is nog een toekomst voor hoogstaande originele Nederlandstalige wetenschappelijke werken bestemd voor een publiek van geïnteresseerde leken! Met dit boek van Andreas De Block hebben we daarvan een absoluut overtuigend bewijs.



    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    06-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jezuïetenstreken: de St. Cuthbert Gospel




    Jezuïetenstreken zijn het!

    Het zal niet toevallig zijn dat die uitdrukking in ons taalgebruik gekomen is. De Jezuïeten waren sinds het ontstaan van de orde de intellectuele frontsoldaten van Rome, met een heuse generaal aan het hoofd. Zij stonden erom bekend de kerkelijke leer en wetgeving zo te interpreteren, dat zij om het even wat konden bewijzen.

    Een typisch grapje legt het goed uit: twee paters, een franciscaan en een jezuïet, zijn in de tuin aan het brevieren. Ze hebben allebei trek in een sigaartje en de franciscaan wordt erop uit gestuurd om toelating te vragen. Met een bedrukt gezicht komt hij terug: mag niet! Daarop trekt de jezuïet naar de overste en komt terug, genietend van een sigaartje. ‘Hoe heb je dat gelapt?’ vraagt de franciscaan. ‘Wat heb jij precies gevraagd? zegt de jezuïet? ‘Of we mochten roken tijdens het brevieren.’ ‘Ja, dan is het nogal wiedes dat het niet mag’. ‘Wat heb jij dan gevraagd?’ ‘Of het toegelaten is om te bidden tijdens het roken!’

    Wellicht weten nog maar weinig mensen wat brevieren is, of hebben ze het nooit precies geweten. Priesters waren vroeger verplicht om elke dag een reeks gebeden op te zeggen, psalmen en andere teksten, die in het Breviarium stonden, zoals de monniken in de kloosters de getijden baden of zongen.

    De jezuïetenstreek uit het grapje is nog onschuldig, ieder diertje zijn pleziertje en sigaartjes behoorden bij priesters en kloosterlingen tot de weinige geneugten die niet verboden waren. De kamers van de priester-leraars in de colleges waren doordrongen van die weeë geur. Veel jongeren hebben leren roken in de katholieke jeugdbeweging, naar het voorbeeld van de proost.

    Vandaag vernemen we dat de Britse jezuïeten een oud manuscript van het Johannesevangelie, de zogenaamde St. Cuthbert Gospel van rond 700, verkocht hebben aan de British Library, voor meer dan tien miljoen euro. Ze hadden het boekje al meer dan 250 jaar in hun bezit en hadden het in 1979 in bruikleen gegeven aan de Library.




    Kijk, dat is pas een jezuïetenstreek! Ik heb er geen idee van hoe ze dat manuscript verworven hebben en dat doet er ook niet toe, ze hebben er zeker nooit tien miljoen voor betaald. Ik vind dat dergelijke waardevolle stukken tot het menselijk erfgoed behoren en die mening is blijkbaar ook de British Library toegedaan. Liever dan dat Brits cultureel erfgoed in privé handen te laten verdwijnen, eventueel zelfs in het buitenland, hebben zij een oproep gedaan aan het publiek om geld te storten om het te bewaren waar het al is, in een publieke Britse bibliotheek. Maar daarvoor moesten ze wel 9 miljoen pond veil hebben.

    Ik noem dat diefstal en woekerwinst. De jezuïeten hebben op geen enkele manier bijgedragen tot de huidige fabuleuze meerwaarde van dit boekje en kunnen, objectief gezien, zelfs hun zakelijk eigendomsrecht nauwelijks laten gelden. Het boekje is op een of andere manier in hun bezit gekomen, zoals zoveel waardevolle dingen die hun weg vinden naar kloosters en kerkelijke paleizen. Het Vaticaan zit van onder tot boven vol met kunstschatten. Zij zijn wel de tijdelijke bewaarders geweest en daarvoor zouden ze een billijke vergoeding mogen krijgen. Maar tien miljoen euro?

    Het doet er ook niet toe waarvoor ze dat geld gebruiken: ze gaan er enkele van hun scholen en kerken mee herstellen. Het zou iets anders zijn mochten ze het geld aan een werkelijk goed doel schenken, zoals de hongersnood in Afrika. Maar wat wij echt van hen verlangd hadden, maar niet echt verwacht, was dat ze het boekje hadden gelaten waar het was, in veilige bewaring onder de beste omstandigheden in de British Library, waar het echt thuishoort als nationaal erfgoed, desnoods voor een symbolische vergoeding, een kistje sigaartjes bijvoorbeeld.

    Tien miljoen euro is een schande. De kerk heeft nog maar eens haar ware gelaat getoond.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    05-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Veeleer weleens, of eerder wel eens?

    Weleens...

    Het is een vreemd woordbeeld voor mij. Ik had het nog nooit zo gespeld gezien en toen ik het zo tegenkwam in een boek dat ik recentelijk las, greep ik meteen naar mijn onafscheidelijk Montblanc vulpotlood om snel wel van eens te scheiden. Maar zelfkritisch als ik ben, ging ik het toch maar eens nakijken in Van Dale en wat raad je: weleens staat er zo vermeld, in één woord, met als uitleg: bijw. van frequentie; te eniger tijd, een keer; een enkele maal; synoniem: soms.

    Dus in een zin als: ‘Je ontdekt dergelijke schatten wel eens op een rommelmarkt’, moet je weleens schrijven en niet wel eens. We schrijven ook weleer als we bedoelen: enige of geruime tijd of zelfs lang geleden. ‘Wel’ versterkt dan ‘eer’. In ‘weleens’ is dat ook zo: ‘eens’ is ‘een enkele keer’, weleens is net iets vaker: soms, af en toe. Van Dale overdrijft als hij het gelijk stelt met ‘een enkele maal’.

    Ik ben bereid om mij daaraan aan te passen, als het zo is, dan is het ook zo en dan moet het maar. Mezelf kennende, durf ik echter niet beloven dat ik van nu af aan telkens ‘weleens’ zal schrijven. Het zal nog wel eens gebeuren dat ik het vergeet.

    Overigens moet je ook niet overdrijven, zoals in het bewuste boek. Er zijn namelijk gevallen waarin er geen enkele reden is om ‘wel’ en ‘eens’ aan elkaar te schrijven. Je kan al aarzelen bij wat ik net schreef: ‘het zal nog wel eens gebeuren dat…’. Helemaal duidelijk wordt het in deze zin: ‘Het zou wel eens kunnen zijn dat…’. Hier hebben de twee afzonderlijke woorden hun eigen betekenis behouden, ze aan elkaar schrijven zou de inhoud veranderen, de zin zou zelfs onbegrijpelijk worden. We bedoelen immers niet dat het ‘soms’ zou zijn dat…, maar dat, in tegenstelling tot wat men denkt, het meer dan waarschijnlijk zo is dat…, of: het zou goed kunnen zijn dat…

    Ik citeer uit het (voorlopig mysterieuze, maar daarin komt spoedig verandering, wees gerust) boek: ‘Deze veelheid van beroeps- en vrijetijdsmogelijkheden zou echter weleens misleidend kunnen zijn, want…’. Kijk, hier mag je mijns inziens ‘wel’ en ‘eens’ echt niet aaneen schrijven. De auteur bedoelt immers niet dat die veelheid soms, af en toe, een enkele keer of te eniger tijd misleidend zou zijn, maar drukt op een zachte manier uit dat die veelheid wellicht zelfs helemaal niet bestaat, dat het een fictie is. Er is geen enkele reden om hier een bijwoord van frequentie te gebruiken, het gaat er immers helemaal niet om hoe dikwijls of hoe zelden het bedoelde verschijnsel zich voordoet. De auteur bedoelt hier gewoon een vaste, heel courante Nederlandse zegswijze te gebruiken: het zou wel eens het geval kunnen zijn dat… Vergelijk dat met het Engels: it could very well be (the case) that…

    Ik ben het dus wel eens dat weleens wel eens beter aaneen zou kunnen geschreven worden, maar het zou wel eens zo kunnen zijn dat dit ook weleens niet het geval is.

     

    Een andere kwestie die taalpuristen weleens (sic) in de gordijnen jaagt, is het onderscheid tussen ‘eerder’ en ‘veeleer’. Van Dale is hier niet dogmatisch, hij noemt eerder zelfs een synoniem van veeleer. Maar de spellingcontrole van Word, die ik steevast gebruik en bijna onveranderlijk volg, sputtert tegen als je ‘eerder’ gebruikt in een andere betekenis dan ‘vroeger in de tijd’. Enkele voorbeelden:

    -      Had ik dat eerder geweten, dan…

    Hier kan je duidelijk het zogezegd synoniem ‘veeleer’ niet gebruiken, wat erop wijst dat er wel degelijk een betekenisverschil is. Eerder betekent hier duidelijk: vroeger.

    -      Wat we nodig hebben is bekwame medewerkers, eerder dan dure managers.

    Hier kan je evengoed of misschien wel beter ‘veeleer’ gebruiken, omdat ‘eerder’ hier niet de tijdelijke betekenis heeft van ‘vroeger’.

    -      Dat ziet er eerder goed uit…

    Geen tijdelijke betekenis, maar vervang het eens door ‘veeleer’ en je merkt dat er een gering nuanceverschil is. Eerder goed betekent: vrij goed; veeleer goed klinkt stroever, het heeft dan een meer vergelijkende betekenis: dit is goed, veeleer dan de andere mogelijkheid.

    Je kan dus ‘eerder’ wel gebruiken in andere betekenissen dan die van ‘vroeger in de tijd’, maar je kan ‘veeleer’ het best niet gebruiken met die zelfde specifieke betekenis. Met ‘veeleer’ bedoelen we ofwel ‘liever’, ofwel gebruiken we het om een lichte bevestiging te geven, om te zeggen dat iets inderdaad zo is: ‘We kunnen hier veeleer spreken van een geval van overmacht’.

    Om mijn voorlopig mysterieuze auteur nog eens te citeren: ‘…dit leidt immers bijna nooit tot een verlichting van de pijn, maar eerder tot een proliferatie van de symptomen.’ Hier kunnen we maar beter ‘veeleer’ gebruiken, omdat hij hier met ‘eerder’ niet bedoelt ‘vroeger’; het kan dus misleidend zijn om een woord te gebruiken dat ook nog een andere betekenis heeft. Om dubbelzinnigheid te vermijden, kunnen we in dit geval beter ‘veeleer’ gebruiken, dan twijfelt niemand en dat is altijd verkieslijk.

    Dat zijn misschien heel subtiele verschillen, maar ze zijn niet onbelangrijk als je heel precies wil zeggen wat je bedoelt. Terloops wil ik nog opmerken dat in het Frans het onderscheid toch ietwat duidelijker is. Voor ‘vroeger’ zeggen we plus tôt, letterlijk ‘meer vroeg’; voor ‘veeleer’ gebruiken we plutôt. Een enkele letter en aaneen geschreven of niet en toch een zeer duidelijk verschil. Maar ook het verschil tussen ‘eerder’ en ‘veeleer’ is niet erg groot, vandaar dat we ze vaak door elkaar gebruiken, soms terecht en soms ten onrechte.

    In beide gevallen, Frans en Nederlands, gaat het om het verschil tussen het letterlijk ‘eerder’ zijn in de tijd en de figuurlijke betekenis van ‘eerder’ komen in de volgorde van voorkeur. Dat is zeer typisch voor onze taal. Zo schatten wij wat hoger is ook hoger in in figuurlijke zin, zoals we wat lager is ook minderwaardig achten. We passen dan ruimtelijke begrippen toe op niet-ruimtelijke zaken zoals het uitdrukken van een volgorde, een prioriteit, een waardeoordeel. Onze taal, elke taal is op dergelijke mechanismen gebouwd, het zijn handigheidjes, het gebruiken van simpele, evidente begrippen voor allerlei doeleinden, zoals onder en boven, voor en na, in en uit, groot en klein, meer en minder, toekomst en verleden, zelfs links en rechts.

    We hoeven niet eens veel Engels te kennen om meteen te begrijpen wat er bedoeld wordt met: I’ve been down so long it looks like up to me…

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    04-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.voor mij geen engelenkoren

    Op mijn jongste tekst over het Vie de Jésus van Ernest Renan kreeg ik alvast een leuke reactie van trouwe lezer en puntdichter Jacques Quekel, die ik jullie niet wil onthouden:

    Toen Karel in Eeklo werd geboren

    klonken er geen engelenkoren

    ook de Heilige Geest

    kwam niet naar het feest

    daarom ging hij later voor de goden verloren.

     

    Dank je wel, Jacques.

    Zelf maakte ik me de bedenking dat indien ik hier over de Islam zou schrijven zoals ik over het Christendom schrijf, de reacties ongetwijfeld anders zouden zijn.

    Vooreerst zouden de brave katholieken niet geschandaliseerd zijn, maar in tegendeel mijn harde taal toejuichen.

    Vervolgens zou ik een totaal ander publiek aanspreken. Ik vermoed dat lezers die hier vaak terugkomen zich toch enigszins herkennen in wat ze hier vinden. Je moet al een vreselijke masochist zijn om jaren aan een stuk twee of drie keer per week ellenlange teksten te lezen die indruisen tegen alles wat je dierbaar is. Mocht ik hier bijna dagelijks de Islam verketteren en racistische praat vertellen over allochtone Belgen en autochtone Arabieren, dan zouden de meer evenwichtige, bedachtzame en redelijke mensen die naar ik vermoed nu soelaas vinden in mijn Kroniek, al gauw de wijk nemen en plaats maken voor een publiek dat men in Vlaanderen traditioneel veeleer bij de harde kern van het Vlaams Blok/Belang situeert en in Nederland, als ik goed ingelicht ben, bij de meer rabiate volgelingen van ene meneer Wilders.

    Nochtans geldt al wat ik over het Christendom zeg ten minste evenzeer voor de Islam. Mijn harde kritiek is niet zozeer gericht op het katholicisme of op de katholieke kerk, als wel op de godsdienstige instelling waar ook ter wereld en, misschien vooral, op het klerikalisme, op de wereldse invloed van de kerken. Vandaag is dat klerikalisme bijvoorbeeld veel opvallender en meer flagrant aanwezig in Iran dan het hier bij ons wellicht ooit geweest is.

    Waarom schiet ik dan zo onvermurwbaar op het christendom en meer bepaald het katholicisme, dat van mijn jeugd?

    Omdat het me getekend heeft voor de rest van mijn leven, omdat het me gemaakt heeft tot wie ik ben. Omdat het me toen zo hopeloos veel en zo totaal nodeloos pijn heeft gedaan. Omdat het me zo zwaar teleurgesteld heeft, omdat het me zoveel onthouden en afgenomen heeft, omdat ik daardoor zoveel gemist heb, zoveel tijd verloren die ik nooit meer kan recupereren. Ik kan hoogstens nog trachten te begrijpen wat er toen gebeurd is en waarom, misschien, heel misschien, waarom toch?

    Ik heb altijd geweten dat het een foute boel was, dat men niet eerlijk was, dat men ons bedroog. Maar toen was het gezag identiek met de godsdienst, zeker op school en in de jeugdbeweging, maar eigenlijk in het hele segment van de maatschappij waarin ik me door mijn afkomst bevond: de katholieke zuil in Vlaanderen in het midden van de twintigste eeuw. Later, wanneer ik er niet meer zal zijn, zal men daarover sociologisch onderzoek doen en zal men de psychologische analyse maken van de machtsprocessen die zich toen ontplooid hebben. Voor ons, die het meegemaakt hebben, is dat onmogelijk, wij kunnen er nog steeds nauwelijks over spreken. Ook ik heb als peuter te maken gehad met de onverwacht steels graaiende handen van een jonge priester-leraar in mijn gestreept pyjamabroekje. Het kost me zelfs nu, in de post-Vangheluwe-periode nog steeds moeite om dat hier neer te schrijven. Maar het was niet alleen of niet zozeer dat ene moment, dat nochtans onuitwisbaar in mijn arme ziel gebrand staat, maar de hele terreur die wij toen hebben moeten doormaken en die men toen normaal vond. Ik zeg het hier met de grootst mogelijke nadruk en met al de ingehouden verontwaardiging die ik kan opbrengen: het was niet normaal, het was misdadig!

    En waar misdaad was, is er schuld. Bij de ontelbare daders, zeker. Zij hadden geen enkel excuus, zij wisten verdomd goed dat wat ze ons aandeden verkeerd was, en geen klein beetje. Het waren geen ‘relatietjes’, het was seksueel misbruik van onschuldige, nietsvermoedende kinderen, die zich in vertrouwen tot mensen wendden die aangesteld waren om voor hun zielenheil te zorgen. Het was machtsmisbruik op grote schaal en misbruik van vertrouwen op alle gebied, ook materieel en financieel. Het was bewuste indoctrinatie, doordachte hersenspoeling, met gevolgen tot op het einde van onze dagen en die zelfs deels voortleven in onze kinderen, omdat we ondanks onszelf, zoals zoveel slachtoffers van misbruik, op onze beurt ook daders zijn geworden, zelfs tegenover hen die we het meest van al liefhadden. Dat is misschien wat me nog het meeste verdriet, wat me nog het meest furieus opstandig en zelfs wraakzuchtig maakt.

    De grootste schuld treft hen die het systeem hebben ontworpen en in stand gehouden, eeuwen lang en tegen alle beter weten in: de kerkelijke hiërarchie, al wie op een of ander niveau verantwoordelijk was voor de kerkelijke organisatie, voor de macht in de kerk.

    Maar ook de intellectuelen van de kerk zijn mede schuldig, in hoge mate, omwille van hun stilzwijgende toestemming. Qui tacet consentire videtur. Zij hebben zich gehuld in hun zwarte, alles verhullende gewaden en hun dure toga’s, zich verborgen in hun ivoren torens, zich vermeid in hun pseudowetenschappelijke spielereien, steeds genietend van hun maatschappelijke onaantastbaarheid en hun pecuniaire veiligheid. Zij wisten, en ze hebben gezwegen, schandelijk gezwegen. Van een eenvoudige broeder in een klooster kan men nog beweren dat hij niet beter wist, dat hij onwetend niet kon zondigen. De zwartste zonden hebben de wetenden bewust begaan, keer op keer, jaar na jaar, eeuw na eeuw. En nog zwijgen zij en ontkennen zo alles wat er ooit is geweest, alles wat ooit verkeerd is gegaan en dat is zoveel, lieve God, zoveel!

    Ik ben de zondebok geweest van hun systeem. Zij hebben mij beladen met hun zonden en me de woestijn in gestuurd om daar verdwaasd en van God en mens verlaten vergeefs rond te kijken, op zoek naar een beetje menselijke warmte. Ze hebben mij mijn seksualiteit afgenomen omdat de kerk hen van de hunne had beroofd. Ze hebben voor altijd dat mooiste, diepste, meest aangrijpende en heerlijkste aspect van mijn mens-zijn besmeurd met hun eigen geile frustraties. Ze hebben het meest lieflijke en levenskrachtige in mij grondig smerig gemaakt, voorgoed verguisd, tot in zijn diepste kern verknoeid, totaal kapotgemaakt, zonder enige kans op herstel. Ze hebben van mij een zondaar gemaakt, een misdadiger, terwijl ik een onschuldig slachtoffer was en zoveel zuiverder dan zij.

    Ik heb altijd geweten dat niet ik, maar zij de daders, de misdadigers waren. Dat niet zij maar ik het goed voorhad. Maar wat doe je daaraan, als peuter, als kind, als knaap en zelfs als jonge man? In Vlaanderen in de tweede helft van de twintigste eeuw? Of in Spanje in de veertiende, in Zuid-Amerika in de vijftiende, in Nederland in de zestiende, in Frankrijk in de zeventiende, in Engeland in de achttiende, in Duitsland in de negentiende?

    Ik kan er nu iets aan doen. Niet aan mijn verleden en niet aan dat van het christendom, van de kerk. Maar, voor wat het waard is, ik kan en moet spreken en ik zal niet zwijgen. Men zal van mij niet zeggen dat ik gezwegen en verzwegen heb.

    J’accuse, godverdomme, ik klaag jullie aan, tot ik er bij dood val!

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    02-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het leven van Jezus volgens Ernest Renan




    Was er een os en een ezel in de stal waarin Jezus geboren is?

    Lucas is de enige evangelist die Jezus laat geboren worden in een stal, omdat er in het gastenverblijf geen plaats meer was. Maria bakert haar pasgeborene en legt hem in een kribbe, dat is een voederbak voor het vee, als een schraag of hangend aan de muur. Er is geen sprake van een os of een ezel. Waar komen die dan vandaan?

    Als er een krib was in de stal, dan moet er ook vee geweest zijn, zo gaat de redenering. Een os, een lastdier, is dan waarschijnlijk. De ezel was en is een rijdier rond de Middellandse Zee. Het lijkt onwaarschijnlijk dat Jozef zijn hoogzwangere vrouw de reis van Nazareth naar Bethlehem, ongeveer 140 km, te voet zou laten afleggen. Een ezel ligt dan voor de hand.

    Wij kennen allemaal de afbeeldingen van de zwangere Maria op haar ezel (bijvoorbeeld op de heerlijke volkstelling van Breughel, zoek haar op het schilderij), en van het kindje Jezus in het kribbeke, met de os en de ezel die voor wat dierlijke warmte zorgen in de stal. Maar er is geen enkele Bijbelse grond voor deze zo vertrouwde iconografische elementen. Toch wij twijfelen er geen ogenblik aan dat het zo gebeurd is. Waarom?

    De eerste geschreven getuigenissen over de ezel en de os zijn ongeveer zo oud als het kindsheidevangelie van Lucas, dat wil zeggen ergens in rond het jaar 200. Men gaat ervan uit dat die teksten vroeger ontstaan zijn, misschien wel honderd jaar vroeger, maar dat zijn veronderstellingen, gebaseerd op controversiële literaire theorieën. Naast de vier evangelies waren er talrijke andere teksten die wijd verspreid waren. Het was Irenaeus of Lyon die rond 180 in zijn Adversus haereses voor het eerst uitdrukkelijk de vier evangelies vooropstelde en alle andere geschriften verwierp als ketters. Pas rond het jaar 400 werd de canon formeel vastgelegd in opeenvolgende concilies. De Vulgaat, de Latijnse vertaling omstreeks 400 door Hieronymus van het Oude testament en zijn herschrijving van de oud-Latijnse tekst van het Nieuwe Testament, legde voorgoed de samenstelling van de canonieke boeken vast. Al wat daartoe niet behoorde, was verboden lectuur voor de christenen.

    Maar in de jaren die daaraan voorafgingen, waren er heel wat geschriften ontstaan die afweken in hun samenstelling van de vier evangelies. Sommige hadden elementen die niet in de vier evangelies stonden, andere lieten stukken uit het evangelie onvermeld. Sommige waren vrij kort, andere meer uitvoerig. Er is dus een lange periode geweest sinds het ontstaan van het christendom, waarin het helemaal niet duidelijk was welke teksten als officieel erkend werden en welke niet. Ook na 400 bleven allerlei versies circuleren, sommige waren zelfs meer populair dan de vier evangelies. In sommige streken (er-)kende men zelfs de evangelies niet en hield men het bij de traditionele plaatselijke teksten.

    Een aanzienlijk aantal zogenaamde apocriefe (letterlijk: verborgen) boeken van de Bijbel behandelt de voorgeschiedenis van de Bijbel, een soort prequel (het tegenovergestelde van een sequel, een vervolg). Goede voorbeelden daarvan zijn de zogenaamde Kindsheidevangelies van Thomas de Israëliet en van Jacobus, de zogenaamde proto-evangelies. Het gaat dan over de ouders van Maria, haar geboorte en jeugd, haar verloving met Jozef, de geboorte van Jezus en zijn jeugd. Het is uit die geschriften dat wij de kleurrijke details hebben overgenomen zoals de ezel van Jozef en Maria en de os en de ezel in de stal, maar ook de heel concrete uitleg over haar maagdelijkheid, voor en na de geboorte van Jezus, vastgesteld door een vroedvrouw. Sommige andere verhalen zijn nog minder geloofwaardig. Zo zullen mensen van mijn leeftijd zich wellicht het verhaaltje herinneren van Jezus en Sint-Janneke die als kinderen in de zandbak aan het spelen waren; Jezus maakte met zand en water twaalf mussen (ondanks het feit dat het sabbat was!) en klapte in zijn handen, waarop de mussen verschrikt wegvlogen…

    Het geloof van de christenen is niet zozeer wat Rome er vandaag over zegt, niet wat theologen erover schrijven, niet wat in de officiële Catechismus van de Katholieke Kerk staat en ook niet wat in de erkende Bijbel staat. Het is veeleer een vreemde verzameling van elementen die elke christen verzameld, betwijfeld en verworpen of behouden heeft in de loop van zijn of haar persoonlijke geschiedenis. Niemand kent alles, dat is onmogelijk. En zelfs wie ooit alles gelezen heeft, de hele Bijbel, de hele (dikke) catechismus, alle encyclieken en een berg theologische geschriften, de hele Codex Iuris Canonici, die kan onmogelijk alles onthouden uit die vaak tegenstrijdige geschriften.

    Het christendom is wat christenen ooit gedacht hebben, gedurende tweeduizend jaar. Dat is een bonte verscheidenheid van opvattingen, door de eeuwen heen en verspreid over het grootste gedeelte van de wereld. Het officiële christendom was en is daarvan slechts een heel beperkt gedeelte, op verscheidene momenten vastgelegd door de tijdelijke gezagsdragers van de kerk. Ook vandaag denken christenen overal ter wereld ongeveer wat ze willen, zonder zich druk te maken over Bijbel, catechismus, dogma, encycliek of theologie.

    Een typisch voorbeeld daarvan is het onderzoek naar de historische Jezus. Het Nieuwe Testament is de enige bron voor wat we weten over het leven van Jezus. Er is geen enkele betrouwbare historische bron die ook maar iets bevestigt over Jezus, zelfs niet het pure feit van zijn bestaan. Alles wat over hem geschreven is, staat enkel in de geschriften van de christenen, die allemaal ontstaan zijn lang na zijn vermeend leven. Zelfs de canonieke evangelies spreken elkaar voortdurend tegen, ook over de belangrijkste kwesties, zoals zijn geboorte, zijn mirakels, zijn boodschap, zijn lijden, zijn dood, zijn wederopstanding. De leer van het christendom heeft op vele punten nauwelijks iets te maken met het leven en de leer van Jezus zoals we dat kennen uit de evangelies, maar alles met de kerkelijke organisatie en de wereldlijke belangen van de kerk.

    Men heeft dus van bij het prilste ontstaan van het christendom, in de kleine groep van joden en heidenen die zich op hem beriepen, steeds aan de het historische beeld van Jezus gewerkt. Vetrekkend van ongeveer niets, heeft men een figuur ontworpen die uiteindelijk God zelf was. Wat weten we met zekerheid over Jezus? Niets. Waarover is het christendom het eens? Dat hij geboren is in Israël, daar gepredikt heeft, wonderen verricht, dat hij door de Joden aan de Romeinse bezetter is overgeleverd en door hen ter dood gebracht. Van zijn prediking is niets genoteerd, de latere geschriften spreken elkaar voortdurend tegen en zijn niet op ooggetuigen gebaseerd. De mirakels zijn op zichzelf om evidente redenen totaal ongeloofwaardig, maar zelfs over die verhalen verschillen de evangelies, over het aantal zowel als de omstandigheden. Sommige komen voor bij de ene, andere bij de andere evangelist, er is geen eensgezindheid.

    Vandaar dat er zoveel verschillende bronnen zijn, canonieke en apocriefe, die de verhalen brengen in allerlei versies, ze uitbreiden en aandikken met de meest fantastische elementen. In de loop van 2000 jaar, maar vooral in de eerste 1500, is er een kluwen van legenden ontstaan in allerlei vormen, literaire, artistieke, theologische, maatschappelijke en morele. De beschavingsgeschiedenis van het Westen was tot voor kort de geschiedenis van het christendom en die geschiedenis is goeddeels gebaseerd op legenden, vooral in de uiterlijke vorm van onze cultuur. Het is geen geschiedenis van God, maar een geschiedenis van mensen.

    Verstandige mensen hebben dat steeds ingezien. Zij konden niet anders dan vaststellen dat wat de Kerk als de onwrikbare waarheid verkondigde niet klopte, dat er teveel interne contradicties waren, dat mirakels nu eenmaal niet gebeuren, dat de idee van een God zelf kunstmatig is, dat de bronnen van het geloof niet betrouwbaar zijn en de behoeders ervan niet te vertrouwen.

    Met het ontstaan van de historische en literaire kritiek vanaf de Renaissance komt de hele geloofsstructuur onder vuur te liggen. Men bestudeert de Bijbel en ziet dat het onmogelijk het Woord van God kan zijn. Stilaan ziet men de hele christelijke beschaving voor wat ze is: het werk van mensen en niet altijd van de beste mensen. Het geloof wankelt en uiteindelijk gaat men zich ook vragen stellen over de legendarische, mythische, goddelijke stichter: Jezus. Sommigen blijven trouw aan de Bijbel maar verwerpen de vulgaire, inhalige, wereldse Roomse kerk of proberen haar te hervormen. Anderen gaan op zoek naar de kern van de Bijbelse verhalen, naar de authentieke boodschap van de stichter, Jezus. De Roomse kerk en ook alle andere ondertussen afgescheiden kerken en sekten verzetten zich met hand en tand tegen een objectieve, wetenschappelijke benadering van de geloofsgegevens, zelfs door bona fide gelovigen.

    Een mijlpaal in die alternatieve lezing van de Bijbel is die van David Friedrich Strauss (1808-1874), die zijn Das Leben Jesu liet verschijnen in 1835. Hij schokte toen Europa met zijn stelling dat de mirakels van Jezus niet echt gebeurd zijn. Hij interpreteert ze als pogingen om op Oudtestamentische gronden Jezus als de Messias voor te stellen. Door hem de Bijbelse voorspellingen te laten vervullen leveren de evangelies het bewijs van zijn messiaanse authenticiteit.

    Lang voor Strauss was er al ernstige kritiek op de Bijbelse mirakels, zowel die in het Oude testament als die van Jezus en de Apostelen. Spinoza publiceerde zijn Tractatus theologico-politicus anoniem in 1670, dus bijna tweehonderd jaar voor Strauss. Hij bespreekt daarin uitvoerig de profetieën, mirakels en bovennatuurlijke gebeurtenissen uit de Bijbel en verklaart ze, enerzijds door te verwijzen naar de onderliggende normale, natuurlijke maar niet onderkende feiten, anderzijds naar de nood die elke godsdienst heeft aan een bovennatuurlijk kader als legitimatie van zijn aanspraken op werelds en goddelijk gezag. Dit was de basis voor de godsdienstkritische houding van de hele Verlichting. Spinozisme was eeuwenlang synoniem voor ongeloof in heel Europa.

    In Frankrijk was het Ernest Renan (1823-1892) die, grotendeels geïnspireerd door Strauss en andere Duitse historici, filosofen en exegeten, een lans brak voor de wetenschappelijke studie van de geloofsbronnen. Het begon met zijn Vie de Jésus van 1863 en schreef tijdens zijn leven in totaal zeven volumes van zijn Histoire de origines du christianisme (1863-1881). Zijn Vie de Jésus verwekte schandaal, paus Pius IX noemde hem de grootste godslasteraar van Europa. Renan werd ontzet uit zijn ambt als professor aan het Collège de France, de hoogste onderscheiding in het hoger onderwijs in Frankrijk. Later werd hij in zijn eer hersteld, hij werd zelfs administrateur van het Collège de France en kreeg de hoogste onderscheidingen, tot lidmaatschap van de Académie Française en het Légion d’honneur toe.

    Ernest Renan, Vie de Jésus (Paris: Michel Lévy, 1863) verkocht als zoete broodjes. Een maand na de publicatie in juni 1863 schreef zijn uitgever hem: ‘La Vie de Jésus continue à s’enlever comme du pain! Je compte mettre en vente la 5e édition avant la fin de cette semaine’. In het jaar volgend op zijn publicatie waren er dertien uitgaven, de 61ste werd bereikt in 1921. De ‘édition populaire’ van 1864 kende nog meer succes en kende maar liefst 130 edities voor 1921. De belangrijkste revisie van het originele werk was die voor de 13de editie van 1864 (hoewel hij zelf spreekt van ‘quatre ans depuis que le livre a paru’), waarin Renan zijn positie verduidelijkt en herziet in verband met het Johannesevangelie.

    Van dit alles is er in mijn jeugd en mijn opvoeding tot in de (katholieke) universiteit toe nooit ofte nimmer sprake geweest. Kritiek, onder welke vorm dan ook op God, Christus, het christendom, de kerk of haar gezagsdragers, was totaal ondenkbaar. Er werd met geen woord gerept, zelfs niet om ze te veroordelen, over de talrijke ernstige auteurs die zich in de loop van de voorbije twintig eeuwen kritisch hebben uitgelaten over een of ander aspect van de godsdienst. Het is pas sinds ik op pensioen ben en probeer om in het reine te komen met mijn opvoeding en mijn actief leven, dat ik heb kennisgemaakt met deze rijke alternatieve traditie.

    Enige tijd geleden vermeldde een bevriende kunstenares me terloops, naar aanleiding van een gesprek over geloof en atheïsme, dat zij een exemplaar bezat van Renans Vie de Jésus. Bij een volgende ontmoeting herinnerde ik haar daaraan, waarop ze me met enige aarzeling het mooi ingebonden boekje overhandigde dat ze altijd in de huisbibliotheek van haar vader had gezien en dat ze uiteindelijk had geërfd. Ik moest haar dure eden zweren dat ik het na lezing ongeschonden zou retourneren.

    Thuisgekomen begon ik nieuwsgierig de lezing, maar onderbrak die al na enkele bladzijden van het avertissement waarmee het boekje, s.d. maar waarschijnlijk in 1928 in een populaire reeks meesterwerken uit de literatuur uitgegeven door Nelson en Calman-Lévy te Parijs maar gedrukt bij Nelson in Edinburgh, Schotland, begint. In dezelfde reeks vinden we onder meer Balzac, René Bazin, Chateaubriand, onze ‘Henri’ Conscience, Alphonse Daudet, Dickens, Dumas Père & Fils, Flaubert, Anatole France, Théophile Gautier, Kipling, La Bruyère, Lamartine, Pierre Loti, Maeterlinck, Prosper Mérimée, Poe (vertaald door Baudelaire!), Paul et Virginie van Bernard de St. Pierre, Saint-Simon, George Sand, Scott, twee Ségurs, Quo Vadis van Sienkiewicz, Stendhal, Tolstoï, Toergeniev, om slechts de meest bekende te noemen. Je vindt de reeks nog vaak in tweedehandse-boekenwinkels.

    Vanwaar dat abrupt afbreken van die toch gefascineerde lectuur? De ‘waarschuwing’ van de auteur was niet overbodig. Deze uitgave was immers niet zijn originele Vie de Jésus van 1863, maar de édition populaire die hij daarvan vrijwel onmiddellijk maakte. Ik citeer: Puisqu’il m été donné de tracer de Jésus une image qui a obtenu quelque attention, j’ai cru devoir offrir cette image, sous une forme convenablement préparée, aux pauvres, aux attristés de ce monde, à ceux que Jésus a le plus aimés. Beaucoup de personnes ayant regretté que le livre, par son prix et son volume, ne fût pas disponible à tous, j’ai sacrifié l’introduction, les notes et certains passages de texte… (p. 7).

    In de dertiende, gereviseerde uitgave schrijft hij, in de voetnoot op p. 33 van de Préface: Toutefois, comme en de tels sujets l’édification coule à plein bords, j’ai cru devoir extraire de la Vie de Jésus un petit volume où rien ne pût arrêter les âmes pieuses qui ne se soucient pas de critique. Je l’ai intitulé Jésus, pour le distinguer du présent ouvrage, lequel seul fait parti de la série intitulée: Histoire des Origines du Christianisme. Aucune des modifications introduites dans l’édition que j’offre aujourd’hui au public n’atteint ce petit volume : je n’y ferai jamais de changements.

    Je begrijpt meteen mijn reactie: ik legde het petit volume kuis terzijde en spoedde me naar de website van In ’t Profijtelijk Boeksken, op zoek naar de ongekuiste dertiende uitgave. Ik vond en bestelde een gaaf exemplaar met slappe kaft maar zeer leesbare druk uit 1960, nog steeds uitgegeven bij Calman-Lévy in Parijs, voor amper zes euro, dat ik onlangs ging afhalen in Leuven en meteen uitlas.

    Lieve lezer, bereid je voor op enige superlatieven, maar tevens op de gebruikelijke kritiek.

    Ik bewonder dit werk ten zeerste. Het is een staaltje van de grote Franse prozastijl van de 19de eeuw, uiterst vlot geschreven, in een prachtige beeldrijke maar zeer gemakkelijk te begrijpen taal, zelfs voor iemand als ik, voor wie het Frans slechts de derde taal is, waarvan mijn competentie ver beneden die van het Nederlands, mijn moedertaal blijft en ook veel beperkter dan mijn kennis van het Engels. Een plezier om te lezen dus, alle 430 bladzijden.

    Ik was ook in de wolken over het objectieve standpunt dat de auteur inneemt. Vanaf de eerste bladzijde stelt hij dat hij niet gelooft in mirakels, profetieën of bovennatuurlijke verschijnselen. Hij gaat als historicus op zoek naar de historische Jezus. Meteen stelt hij vast dat onze wetenschappelijke kennis berust op zeer zwakke gronden, dat we zo goed als niets weten over Jezus. Maar daardoor laat hij zich niet afschrikken. Als we uit de geschiedenis enkel die feiten zouden aanvaarden die uitvoerig gedocumenteerd zijn door betrouwbare ooggetuigen, dan zou de geschiedschrijving een mager beestje zijn. Hij wil dus, op basis van onvolledige en onbetrouwbare getuigenissen, op basis van de legendarische verhalen, een beeld schetsen van wie Jezus zou kunnen geweest zijn. Hij geeft daarbij grif toe dat er geen enkele garantie is dat het resultaat van zijn creatief werk overeenstemt met de werkelijke Jezus. Hij hoopt alleen dat het een geloofwaardig beeld is, in overeenstemming met de kern van de legenden en niet in strijd met de verifieerbare kennis die we hebben van de historische omstandigheden ten tijde van Jezus.

    Hij doet daarvoor een beroep op de evangelies en andere Bijbelse teksten, maar ook op historische bronnen uit die tijd en op apocriefe Bijbelteksten, evenals latere christelijke teksten, vooral omwille van de citaten die ze bevatten uit vroegere, ondertussen verloren gegane teksten. Het is een boeiend puzzelwerk geworden, de auteur moet zich daarbij kostelijk geamuseerd hebben, en ik bedoel dat echt niet ironisch.

    Er zijn echter ook een aantal ernstige problemen. Het belangrijkste is dit: Renan gaat ervan uit dat Jezus echt geleefd heeft in de periode die de evangelies beschrijven; hij neemt ook aan dat de feitelijke gegevens van het Nieuwe Testament globaal gesproken correct zijn; hij aanvaardt bovendien dat de (synoptische) evangeliën grotendeels de ipsissima verba Christi bevatten, dat zij een vrij goede weergave zijn van wat Jezus werkelijk heeft gezegd.

    Als rationalist verwerpt Renan alle mirakels, profetieën en bovennatuurlijke verschijnselen en aanspraken op goddelijkheid. Zijn Jezus is een mens, maar dan een uitzonderlijke mens, het beste wat de mensheid ooit heeft voortgebracht, een uitzonderlijk genie, de stichter van de beste godsdienst, nee, de enige echte godsdienst, een religie voor de universele mensheid. Dat bewijzen, zonder de mirakels, zonder bovennatuurlijke elementen is echter een zo goed als onmogelijke opgave. Zijn Jezus is een eenvoudige figuur in woord en daad, iemand die zich slechts langzaam bewust wordt van zijn uniciteit en van de mogelijkheden en opdrachten die hij daardoor heeft. Zijn Jezus is een mens, geen God, niet de Zoon van God. Renan vermeldt God geen enkele keer. Hij is een atheïst, dat heeft de paus en de kerkelijke hiërarchie en de hele katholieke gemeenschap goed begrepen.

    Jezus komt in opstand tegen zijn Joodse omgeving, vooral de formalistische farizeeën. Hij verwerpt ook de politieke heersers, de Romeinen en hun poging om de wereld te ordenen door hem te onderwerpen aan hun werelds gezag. Het is een reine dwaas, die iedereen oproept tot de absolute zuiverheid van hart die Renan hem toedicht. Wij moeten volmaakt zijn, zoals onze goddelijke Vader volmaakt is. De volmaaktheid van die Vader is niets anders dan het beste waartoe de mens in staat is, de idealisering, de verabsolutering van wat goed is in de mens, maar daar slechts op zeer onvolmaakte wijze aanwezig. Wij mogen nooit met minder tevreden zijn dan met het allerbeste, het moreel meest hoogstaande. Dat is de eenvoudige boodschap van Jezus.

    Maar zo simpel is het natuurlijk niet. Wij zijn het zeer zelden eens over wat nu precies het beste is in concrete gevallen. Wij wensen ook voortdurend rekening te houden met die omstandigheden en met onze zeer reële beperkingen. Niemand is volmaakt, zeggen wij en we stellen ons noodgedwongen tevreden met veel minder dan het optimale. Idealen zijn er om na te streven, niet om ze te bereiken. Jezus uitdagende boodschap klinkt goed, maar ze is een beetje puberaal en dat is precies hoe Renan Jezus omschrijft bij het begin van zijn publiek leven: als een geëxalteerde, onrealistische, levensvreemde, landelijke charmante puber. En dat beeld verandert niet echt. Jezus groeit niet, wordt niet volwassen. Hij trouwt niet, heeft geen kinderen, werkt niet, hij leeft van de hemelse dauw. Hij laat zich onderhouden door zijn vrienden en vriendinnen en zwerft door een idyllisch geschilderd Galilea. Wanneer hij uiteindelijk toch in Jeruzalem de confrontatie aangaat met het establishment, de Joodse priesters en de Romeinse bezetter, gaat hij op korte tijd ten onder. Hij ziet het onvermijdelijke daarvan in en verzet zich niet eens.

    Er is in het boek van Renan een diepe tegenstelling tussen al het positieve dat hij zegt over de historische, menselijke, eenvoudige Jezus, een dromer zonder enige ambitie en zijn rol als goddelijke stichter van de christelijke godsdienst. Renan komt daar niet uit. Net zoals Jezus verwerpt hij ongeveer alles wat nadien gebeurd is. Hij verfoeit het concrete christendom, vroeger en nu, maar zweert bij het originele ‘christendom’ van de jonge Jezus in Galilea, de absolute zuiverheid van het reine hart. Hij verwerpt al de dogma’s, de hele metafysica, de verrijzenis, het eeuwig leven, de beloning van de goeden en de bestraffing van de kwaden. Wat hij in de plaats stelt, is een idyllisch beeld van een schare jonge, ongeschoolde rondtrekkende joden, met een charismatische, fysiek aantrekkelijke centrale figuur, die de mensen meesleept met zijn eenvoudige boodschap.

    Het is een beeld dat de kritiek niet doorstaat. Renan citeert de evangelies overvloedig, maar doet dat zeer selectief. Hij zweert bij de Bergrede als een onovertroffen morele gids, maar hij leest die Bergrede niet aandachtig, net zomin als al de andere teksten die hij aanhaalt. En wat niet past in zijn plaatje, dat vermeldt hij niet en dat is het grootste gedeelte van de evangelies. Renan is al net zo geëxalteerd en onrealistisch als de Jezus die hij tekent.

    Bij het lezen van zijn Vie de Jésus merkte ik een knagende twijfel die bij mij opkwam. Renan geloofde zelf niet wat hij schreef. Op bepaalde momenten zie je dat hij begint te twijfelen, dat het idealistische bouwwerk dat hij opzet en dat ongetwijfeld verantwoordelijk is voor het enorme succes dat zijn boek heeft gekend, wankelt op zijn grondvesten. Jeugdig idealisme is mooi, maar daarop bouw je de wereld niet. Dat wist Renan maar al te goed. Wat hij gedaan heeft is een voor zijn tijd origineel en boeiend boek schrijven, niet de wereld veranderen.

    Ik verdenk Renan er zelfs van dat hij zich daarvan zeer goed bewust was. Er zit onder zijn enthousiasme voor de jeugdige rebel Jezus een andere boodschap verborgen, misschien zelfs voor hem, zeker toen hij het boek schreef. Men kan zeer moeilijk atheïst zijn en tegelijk Jezus ophemelen als een unieke figuur, de beste aller mensen, die door zijn leven en leer ons allen de weg wijst naar het geluk hier op aarde. Bovendien is het historisch materiaal daartoe zelfs met de beste wil ter wereld totaal ontoereikend. Hij moet ingezien hebben dat zijn etiologische verklaring van het christendom niet klopte. Het christendom is niet ontstaan door het historische leven van Jezus, wellicht heeft die nooit echt bestaan, of zijn er talrijke dergelijke mensen geweest, zonder enig verder gevolg voor de geschiedenis. Veel eenvoudiger dan het historisch reconstrueren van de mythische, legendarische figuur van de Jezus van het christendom is het blootleggen van de mechanismen die het christendom heeft gebruikt om de figuur van haar stichter achteraf te construeren, als een goddelijke sanctionering voor haar wereldlijke macht. Door zijn reconstructie zo onwaarschijnlijk te maken, geeft Renan ons een sterke aanzet om het tegenovergestelde te denken. Hijzelf stelt het zelf zo: Certes, nous reconnaissons que le christianisme est une œuvre trop complexe pour avoir été le fait d’un seul homme. En un sens, l’humanité entière y collabora.

    Dat is inderdaad het geval. Paulus bijvoorbeeld is voor het christendom van veel groter belang geweest dan welke denkbeeldige of reële Jezus dan ook en dat is ook zo voor Constantijn, Augustinus, Thomas Aquinas en nog vele anderen. Wat er met het prille christendom gebeurd is, ruwweg sinds de verwoesting van de tempel in Jeruzalem in het jaar 70, is aanvankelijk het werk geweest van een kleine groep overijverige fanatieke Joodse zeloten, leden van een sekte, waarbij zich gaandeweg zeer velen hebben aangesloten, religieus geïnspireerde mensen en anderen die uit waren op wereldse macht en bezit.

    Het christendom is een aspect van onze beschaving, maar het is niet het enige. Het christendom is, in tegenstelling met wat de Bijbelse Jezus ervan zei, een zeer wereldse ideologie, een theocratie, of beter gezegd, een hiërocratie, een wereldheerschappij van de priesterkaste. Het christendom is een godsdienst die vooral uit is op uiterlijk vertoon en wereldse macht, zoals de farizeeën die Jezus zo haatte. Het christendom is zeer zichtbaar in onze beschaving, maar op een zeer oppervlakkige manier. De kathedralen, de schilderijen, de beeldhouwwerken, de literatuur, de muziek die het christendom opeist zijn niet het werk van God, maar van mensen en daarin hebben zij veel meer uitgedrukt dan alleen maar christelijke gevoelens. Ik maak me sterk dat de inspiratie voor de meeste of zeker voor de grootste kunstwerken en kunstenaars die de christelijke beschaving heeft voortgebracht nauwelijks iets te maken heeft met de christelijke of zelfs met welke religieuze ingesteldheid dan ook, maar alles met de diepmenselijke gevoelens en vragen waarvoor kunstenaars zo gevoelig zijn.

    Dat alles heeft Renan zeer scherp aangevoeld en dat staat te lezen op elke bladzijde van zijn boek. Maar daarvoor moet men de tekst goed lezen en dieper graven dan het oppervlakkige enthousiasme dat Renan hier tentoon spreidt voor zijn wel zeer fictieve Jezus-figuur.

    Albert Schweitzer (1875-1965) publiceerde in 1906 zijn Geschichte der Leben-Jesu-Forschung. Hij stelt daarin klaar en duidelijk: ‘De Jezus van Nazareth die openlijk naar voren kwam als de Messias, die de ethiek predikte van het Koninkrijk Gods, die het Koninkrijk der Hemelen stichtte op aarde en die gestorven is om aan zijn werk zijn finale consecratie te geven, die Jezus heeft nooit bestaan.’ Schweitzer gaf zijn werk als priester en als theoloog op en vertrok naar Afrika om daar als arts te werken voor de gezondheid van de inheemse bevolking. Dat was consequent denken en handelen. Hij kreeg in 1952 de Nobelprijs voor de vrede voor zijn zeer humanistische filosofie.



    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    28-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom ik geen nihilist ben

    Enkele dagen geleden kon je hier mijn overpeinzingen lezen bij het boekje van Cornelis Verhoeven, De Duivelsvraag. Een pleidooi voor beschouwelijkheid. Ik zette me daarin af tegen de overdreven nadruk die ik bij Cornelis Verhoeven bespeurde op de ‘blote feiten’, het Ding an Sich. Ik wil daarop nog eens terugkomen, naar aanleiding van enkele lezersreacties.

    Men begrijpe me niet verkeerd: het is niet dat er geen ‘blote feiten’ zouden zijn of dat ze onbelangrijk zouden zijn. De aardbevingen in Haïti en zeer onlangs nog in Japan zijn inderdaad in de eerste plaats louter fysische feiten. Zelfs het bloedbad op Utoya is een louter fysisch feit: de inslag van de kogels in het lichaam van de jongeren heeft een einde gemaakt aan hun biologische en persoonlijke integriteit. Maar je ziet meteen de armoede van een dergelijke redenering: de fysische feiten, op zichzelf totaal van betekenis verstoken, zijn de oorzaak van onnoemelijk menselijk leed en onvoorstelbare schade. Wie abstractie maakt van de gevolgen voor de betrokken mensen, voor de mensheid en voor het hele universum, mist een essentiële dimensie van wat een gebeurtenis is.

    Meteen komen we tot de kern van de zaak. Het gaat om de abstractie, om het bekijken van iets van uit slechts één oogpunt, waarbij we alle andere mogelijke benaderingen buiten beschouwing laten. We moeten ons concentreren, zegt Verhoeven, op het ‘dat’ van het gebeuren, niet op het hoe of waarom. Dat er een aardbeving is geweest is het belangrijkste, dat moet ons verwonderen. Die redenering aanhouden voor wat op Utoya gebeurde, is al veel moeilijker: het is alsof de inslag van het metaal van de kogels in het vlees, het bloed en de botten van die mensen het belangrijkste of enige ‘feit’ zou zijn.

    Ik ben het daarmee vanzelfsprekend niet eens, het is een redenering die indruist tegen al mijn overtuigingen en mijn diepste intuïties. Ik betwist natuurlijk het belang niet van de feiten zelf, dat zou al te dwaas zijn. Ik geef zelfs graag toe dat de enormiteit van naakte feiten allerhande mij voortdurend tot verwondering en beschouwelijkheid dwingen, daarvan getuigt elke bladzijde die ik schrijf. Denk aan de vele teksten over astronomische onderwerpen, zoals die over de maan, of over de seizoenen. Het zijn misschien vooral die grootschalige gebeurtenissen die zo’n diepe indruk op ons maken, zoals ons planetenstelsel of zelfs de kosmogonie zelf, het ontstaan van het universum en zijn explosieve geschiedenis van 13 miljard jaar. Maar ook de even ontastbare grootheid van het allerkleinste, het subatomaire houdt niet op ons te verstommen, naast het schrijnende leed van mensen hier op aarde.

    Ik deel dus de verwarrende, ontstellende gevoelens van een trouwe lezer, die hij in zo prangende woorden beschrijft: de kille leegte, de eeuwige ijzigheid van de ruimte, de onafwendbare tijdloosheid van het universum, het onverstoorbaar voortschrijden van de fundamentele wetten van de materie en onze eigen nietigheid in het licht van dat alles.

    Maar…

    Er is een grote maar, inderdaad. Die overweldigende gevoelens zijn reëel, ze zijn diepmenselijk, ze zijn zelfs ‘normaal’, in die zin dat ze het natuurlijk gevolg zijn van onze ‘condition humaine’. Maar het is manifest niet zo dat het de enig mogelijke gevoelens zouden zijn, noch dat ze op een of andere manier onze diepste of meest belangrijke of meest waardevolle gevoelens zouden zijn, noch dat ze onvermijdbaar of onoverkomelijk zouden zijn. Wij moeten ons voortdurend bewust zijn van de hoge graad van abstractie die nodig is om tot dergelijke gevoelens te komen. En het is tegen die eenzijdige, exclusieve abstractie dat ik mij zo hevig verzet.

    Wij mogen niet uit het oog verliezen dat zelfs wanneer wij dat uiterst abstracte standpunt innemen, waarbij wij onszelf herleiden tot een toevallig conglomeraat van subatomaire partikeltjes, totaal onbetekenend in het geheel der dingen en in de tijd, dat wij dan nog denkende en handelende, levende mensen zijn. Indien wij dat niet waren, dan was ook die gedachte niet aanwezig, zoveel is duidelijk. De verwondering is een verwondering van een mens en wij kunnen nooit afstand doen van ons mens-zijn, op geen enkele manier. Wij zijn biologische wezens, wij moeten volop moeite doen om in leven te blijven en we zijn daar onafgebroken mee bezig, ons lichaam is een levende machine met een complexiteit die nergens in het universum overtroffen of zelfs maar benaderd wordt.

    Met ons verstand zijn we in staat tot zeer abstract denken en dat heeft ons in staat gesteld om, vooral door de wetenschap, de materiële wereld ingrijpend te veranderen in ons voordeel.

    Maar zelfs wanneer wij op de meest abstracte manier aan wetenschap of filosofie doen, blijven we mensen. We moeten eten en drinken en derhalve ook urineren en ons ontlasten. Probeer daar maar eens abstractie te maken!

    En dat is maar een begin. Als we erover nadenken, dan zijn we als mens op miljarden manieren verbonden met alles en iedereen om ons heen, in de tijd en de ruimte. Wij kunnen als mens niet alleen bestaan, los van onze omgeving, wij zouden het geen ogenblik uithouden. Wat we ook doen, we doen het altijd ergens, ooit. We kunnen ons niet losmaken van wat ons omringt.

    Wij zijn historische wezens: wij hebben een persoonlijke geschiedenis, fysiek en mentaal, die bepaalt wat en hoe we in de wereld zijn. Bovendien leven wij in een historische dimensie: wij dragen in ons de geschiedenis van de hele mensheid mee, in onze genen, maar ook in onze beschaving, in onze cultuur.

    En wij zijn solidaire, sociale wezens: wij hebben de anderen nodig om te overleven, materieel en emotioneel. Er zijn geen overlevingskansen voor een lone wolf, niet in de dierenwereld en niet onder de mensen, het volstaat om daar dertig seconden over na te denken om te weten dat het zo is.

    Ik heb dus geen principieel bezwaar tegen het soort abstract denken dat aandacht vraagt voor of verpletterd wordt door de ‘blote feiten’, het is zowel onvermijdelijk als potentieel heilzaam. Maar het is en blijft een abstractie, een onvolkomen manier om de zaken te bekijken. Het is goed dat we kunnen getroffen worden door de overweldigende ruimte, door de fundamentele eenzaamheid van het individu, door de onverbiddelijke zinloosheid van alle bestaan en zelfs van alle leven. Maar dat kan en mag niet anders dan ons aansporen om die andere even essentiële dimensie van alle zijn en alle leven te onderkennen en te aanvaarden: dat alles structureel deel uitmaakt van het Universum, dat alles met alles verbonden is door wetmatigheid en toeval, dat leven onmogelijk is zonder ander leven, dat mensen altijd samenleven met anderen, met al het ander leven en met de rijke dode stof en het levend water op deze aarde, in een ononderbroken geschiedenis die begon toen het eerste leven op aarde ontstond.

    Ik ben dus geen nihilist en ik betwijfel of iemand echt nihilist kan zijn tot op het bot. Zelfs Camus, die toch die reputatie heeft, was dat niet, zoals ik aantoonde toen ik zijn Le mythe de Sisyphe hier besprak. Wie echt nihilist is, kan niet anders dan op de composthoop gaan liggen en wachten to hij of zij begint te rotten, want zelfs actieve zelfdoding is voor de nihilist uitgesloten als een bewuste daad. Er is niemand die kiest voor de composthoop en dat is voor mij het beste bewijs dat er geen consequente nihilisten zijn. De enige echte nihilist is een dode nihilist, zou je kunnen zeggen in een gewaagde parafrase van een verschrikkelijke uitspraak over de Amerikaanse Indianen. Er zijn geen nihilisten, alleen maar mensen die er door persoonlijke omstandigheden gebracht worden om bij tijd en wijle toe te geven aan de nihilistische gedachten die ons allen besluipen.

    Absoluut nihilisme heeft ook niets van doen met atheïsme, zoals gelovigen en deïsten vaak denken en schrijven. Het is niet omdat er geen externe zingever is zoals de God van het Christendom, het Jodendom of de Islam, dat er helemaal geen zin is, dat alles absurd is en om het even, verre van. Wij putten de zin voor het bestaan uit dat bestaan zelf: wij zijn er nu eenmaal en we proberen er het beste van te maken, dat is al. Hoe dat in zijn werk gaat, welke principes we daarbij hanteren, daarover zijn ontelbaar veel boeken geschreven en nog zijn we het niet eens. Er is ook niet één antwoord, er zijn er vele en we maken veel fouten voor we zelfs maar een idee hebben over hoe het moet. Maar het is duidelijk dat sommige daden niet goed zijn, zoals het vermoorden van achtenzestig vreedzame geëngageerde jonge mensen en dat andere dat wel zijn, zoals in liefde een kind verwekken, daar zijn we het wel over eens, dacht ik.

    Als overtuigd atheïst vind ik in mijn levenshouding een sterke steun voor de momenten waarop gedachten over de absurditeit van het bestaan ook mij verontrusten of droef te moede maken. Ik weet dat wij er als mensen alleen voor staan, dat er geen Deus ex machina is, dat we ons geen illusies moeten maken, dat wij onszelf niets moeten wijsmaken (Hubert Dethier in Knack). Maar dat wij atheïsten geen verwachtingen zouden mogen koesteren, zoals Dethier beweert, dat betwist ik ten stelligste. Wij moeten niet hopen dat het onmogelijke gebeurt, zoals gelovigen doen, maar wij hebben wel het volste recht om te hopen dat het ons en onze geliefden en alle anderen goed zal gaan, ook al weten we dat dit niet het geval zal zijn. Dat is een vruchtbare hoop, die ons helpt om het goede te doen.

    Atheïsten zijn geen wanhopige mensen, dat blijkt uit talrijke enquêtes en statistieken, ze zijn dat zelfs veel minder dan gelovigen. Wij weten dat er geen God is zoals die van het christendom of een andere godsdienst omdat er zo geen God kán zijn, dat zo’n God niet kán bestaan, dat het bestaan ook zonder zo’n God kan en dat wij mensen veel beter af zijn zonder zo’n Godsbeeld. Wij weten ook dat we er helemaal niet alleen voor staan, omdat we leven in verbondenheid met het Universum, met het leven op aarde, inzonderheid onze medemensen, vroeger, nu en in de toekomst, waar die ook leidt.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    27-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sciencefiction uit 1971



    In 1971, dat is veertig jaar geleden, maakte ik op een of andere manier kennis met SFAN, de ‘vereniging voor science fiction en fantastiek’ en met hun tijdschrift, Info-Sfan. Ik was al jaren een verwoede lezer van sciencefiction, in het Engels en ben dat ook nog geruime tijd gebleven. Ik werd (sluimerend) lid van de vereniging, dat wil zeggen dat ik het niet onoverkomelijke lidgeld van 150 franken betaalde en het tijdschriftje las, tot ik in het najaar reageerde op enkele artikels in Info-Sfan en meteen de prijs van 150 franken won die was uitgeloofd voor de meest originele bijdrage.

    Gisteren was ik aan het surfen en lo and behold! Daar was voorwaar Info-Sfan met mijn twee bijdragen… Ik kreeg van danige ontroering tranen in de ogen bij het herlezen van wat ik toen schreef. Al zeg ik het zelf: het is typisch Karel. De kritische geest, de encyclopedische kennis en de zorg voor het detail, de Bijbelse achtergrond, de etymologische belangstelling, de ruimere culturele blik, de aandacht voor waarden, de filosofische bespiegelingen, het is er allemaal. En ik moet zeggen, ook mijn stijl is in die veertig jaar nauwelijks veranderd. Een beetje belerend misschien, of zullen we zeggen, didactisch? Overtuigd en uit op overtuigen, zeker van de eigen zaak, polemisch tegenover wat ik als onvolkomen ervoer. Ietwat wijdlopig, maar steeds stevig gestructureerd in de opbouw van de gedachten. Ruime woordenschat, vlotte zinnen, een goede pen, zoals men zegt. Ja, toch?

    Ik ben op die weg niet voortgegaan. Stilaan heb ik SF achter mij gelaten, niet zonder enige weemoed. Het gezin en het werk slorpten me meer en meer op, ik las minder en minder boeken, tot professor Benjamin Willaert me The New Yorker leerde kennen en ik me daarin wekelijks gretig verdiepte, meer dan dertig jaar lang. Ik las ook de auteurs die ik in The New Yorker vond. Schrijven deed ik bijna nooit meer, op een occasioneel gratuit opwellend gedicht na. Ik schreef al de hele dag op het werk, duizenden brieven, duizenden verslagen, memo’s en nota’s, later duizenden mails.

    Pas toen het pensioen in zicht kwam, heb ik de draad van het actief lezen weer opgenomen en eenmaal ik al de tijd voor mezelf had, heb ik ook opnieuw de pen ter hand genomen, of liever: de tekstverwerker, de PC. Het resultaat, of toch het grootste gedeelte daarvan, vindt u hier, op mijn website, mijn Kroniek van mijn later leven.

    Ik nodig je uit om eens kennis te maken met die twee vroege schrijfsels van mijn hand. Ik kon me toen, ondanks al het futuristische van de sciencefiction, in de verste verte niet voorstellen dat ik die teksten ooit nog zou terugvinden op zoiets als het internet of dat ik daarover veertig jaar later zou schrijven, een laptop op de schoot, draadloos verbonden met mijn lokaal netwerk, voor een ‘blog’ op zoiets als ‘Seniorennet’ en dat honderden lezers dat zouden komen bekijken van uit hun huiskamer… Wie weet wat men over nog eens veertig jaar zal zeggen over onze huidige tijd!

    De eerste bijdrage, in de rubriek Tom Bombadil handelt (evident) over Tolkien en zijn Lord of the Rings, lang voor de filmtrilogie. De tweede gaat over Science Fiction als literatuur. Klik hier voor de nog zeer onvolledige website: http://sfan.be/index.html

    en hier voor het tiende nummer van Info-Sfan, met daarin mijn bijdragen: http://sfan.be/publicaties/ISF10.pdf


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    26-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Anders Behring Breivik en de 1000-jaarstorm

    Ken je Flanders Today? Het is een elektronisch weekblad van de Vlaamse overheid, in het Engels en het Frans. Op 24 maart van vorig jaar verscheen daar een interessant artikel over de 1000-jaarstorm, een storm zoals er maar om de duizend jaar een voorkomt, over de gevolgen ervan voor onze kust en hoe we ons erop kunnen voorbereiden. Klik hier als je dat artikel wil lezen in het Engels: http://www.flanderstoday.eu/content/thousand-year-storm

    Vooruitziend zijn is een van de meest typische kenmerken van de mens. Als er iets is dat ons van de dieren onderscheidt, dan wel dit: met ons verstand kunnen we, op basis van wat we weten, ons gebeurtenissen voorstellen die zich eventueel zouden kunnen voordoen. We kunnen anticiperen op de feiten en ons op die manier wapenen tegen het onheil. Dieren kunnen zich alleen maar proberen aan te passen aan de dingen wanneer ze zich gebeuren; ze kunnen ten hoogste de tekenen herkennen die erop wijzen dat er iets op til is, bijvoorbeeld dat de herfst in aantocht is. Maar zij kunnen zich niet indekken tegen een 1000-jaarstorm.

    Is het zinvol dat we dat doen? De Vlaamse overheid meent van wel, zelfs als dat miljoenen euro’s kost en ook als de plaatselijke bevolking het er niet mee eens is. De lokale tegenstanders denken vooral aan hun persoonlijk voordeel op korte termijn, niet aan de catastrofe die over duizend jaar misschien zou kunnen gebeuren. Ze vergissen zich in ieder geval op dit punt: een storm van die omvang kan hen morgen al overvallen.

    Laten we nog een stap verder gaan. Het is zeer goed denkbaar dat een enorme asteroïde inslaat op aarde, met fatale gevolgen. Wetenschappers hebben nauwkeurig berekend hoe groot de kans is dat het gebeurt en wat de gevolgen zouden zijn, afhankelijk van de grootte van de asteroïde, haar soortelijk gewicht, de snelheid waarmee ze hier aankomt, de plaats van de inslag enzovoort. Veel minder aandacht gaat naar de maatregelen die we zouden kunnen treffen om ons tegen een dergelijke calamiteit te beschermen. Het is immers zeer de vraag of dat wel mogelijk is. Enkele jaren geleden, in 1998 was er een SF-film over dat onderwerp, Armageddon, waarin men probeerde om de asteroïde op te blazen of van haar koers te doen afwijken voor ze ons bereikte. Maar dat is sciencefiction, fictie dus en geen wetenschap. We kijken wel uit naar asteroïden, maar we bereiden ons niet concreet voor op een fatale botsing, terwijl die nochtans niet denkbeeldig is.

    Als we deze twee kwesties, de 1000-jaarstorm en het Armageddon-scenario bekijken, dan zien we dat wij in het beoordelen van dreigingen rekening houden met verscheidene factoren, maar vooral met de kans dat het onheil ons persoonlijk treft, omdat we in de buurt van het gevaar zijn, omdat de kans dat het tijdens ons leven gebeurt reëel is. Als dat niet het geval is, dan is het een ver-van-mijn-bedshow.

    Hoe groot is de kans dat je het slachtoffer wordt van een terroristische aanslag waarbij vele tientallen doden en nog veel meer gewonden vallen?

    Het hangt ervan af. In Irak en Afghanistan is dat de dagelijkse realiteit. In België en Nederland is de kans toch wel uiterst gering. In Noorwegen…

    En toch gebeurt het en dan is de wereld geschokt. Maar de schokgolf verzwakt naarmate hij uitdijt over de wereld. In heel Scandinavië was er een minuut stilte enkele dagen na de aanslagen in Oslo en op het eiland Utoya. Hier bij ons was er wat sensatiezieke mediabelangstelling, maar die kon het nieuws over de Tour de France of de Gentsche Fieste niet overschaduwen. In Irak zal men wellicht de schouders ophalen, in Afghanistan zegt men misschien: nu voelen jullie het ook eens! Over enkele dagen, wanneer de laatste doden begraven zijn, verglijden de vreselijke beelden van de doden en de gewonden en van de uitdagende moordenaar weer naar de achtergrond en weet niemand nog wat Utoya was, behalve enkele quizfanaten die erop rekenen dat ze die vraag over enkele maanden allicht voorgeschoteld krijgen.

    Wij zijn heel goed in het vergeten. Het is een emotioneel beveiligingsmechanisme. Als we al het onheil en het leed waarmee de media ons overspoelen in het centrum van onze aandacht zouden houden, in de veronderstelling dat we dat zouden kunnen, dan zouden we gek worden.

    Net zo met risico’s. Vandaag zullen er op onze Belgische wegen drie doden vallen. Zeven mensen zullen zelf een einde maken aan hun leven. In totaal sterven er elke dag 274 mensen in België. Elk jaar sterven hier ongeveer 25.000 mensen aan kanker, één op vier van alle overlijdens, in 80% van de gevallen ten gevolge van roken. En toch rookt één op drie Belgen ouder dan 15 elk dag. We nemen voortdurend risico’s, zelfs enorme risico’s, tegen alle beter weten in. Tabak en alcohol en andere drugs zijn zo vernietigend, dat we alle redenen hebben om ze te verbieden en de productie ervan uit te roeien, wereldwijd. Maar dat doen we niet. We lezen geen statistieken, we leren niet uit onze nare ervaringen en we wissen de herinnering aan schokkende gebeurtenissen uit ons geheugen, zodat we er geen rekening moeten mee houden.

    In 1995 liet Timothy McVeigh, een 28-jarige Amerikaanse oorlogsveteraan, een bom ontploffen in het centrum van Oklahoma City; er waren 168 doden en meer dan 700 gewonden. De bom die Anders Behring Breivik op 22 juli 2011 liet ontploffen in Oslo was op net dezelfde manier gemaakt: met kunstmeststoffen die je ook vandaag nog overal vrij kan kopen. De buren van Breivik hadden wel opgemerkt dat hij veel mest kocht maar die niet uitreed, dat hij zijn boerderij verwaarloosde, maar niemand die aan een aanslag dacht, terwijl het scenario ons achteraf uiterst voorspelbaar lijkt.

    Op 11 september 2001 vlogen twee lijnvliegtuigen tegen de Twin Towers in New York.

    Wij mensen reageren emotioneel op de dingen. De gebeurtenissen in Oklahoma, New York en nu ook weer in Oslo en op Utoya schokken ons. Plots zien we in dat zoiets mogelijk is, ook hier bij ons. Het gevaar komt dichterbij, het risico is reëel en dus willen we ons ertegen beschermen. Wij eisen maatregelen, niet straks maar nu, dringend en drastisch.

    De directe gevolgen van de aanslag op 9/11 waren verschrikkelijk: vele doden en gewonden, enorme materiële schade. Maar de gevolgen van de reacties van de Amerikaanse regering waren nog veel groter: de luchtvaart werd wereldwijd voor een hele periode zo goed als onmogelijk; de burgerrechten van de Amerikanen werden in belangrijke mate teruggeschroefd; Amerika viel Irak en Afghanistan militair aan, met honderdduizenden slachtoffers, onder wie ook duizenden Amerikanen. En waarom? Om het Amerikaanse volk te beschermen tegen terroristische aanslagen?

    Hoe groot is de kans dat ergens ter wereld een aanslag als die van 9/11 nog eens zou plaatsvinden, zelfs als men geen énkele maatregel zou nemen om dat te verhinderen? Hoe groot de kans dat er in Amerika een tweede Tim McVeigh zou toeslaan? Hoe groot de kans dat er in Noorwegen nog eens 68 jongeren neer gekogeld worden door een waanzinnige schutter? Hoeveel mensen sterven er elk jaar ten gevolge van terroristische aanslagen in het Westen? Hoe groot is de kans dat een 1000-jaarstorm de Belgische kust raakt?

    Indien Amerika al het geld dat men heeft gespendeerd om de herhaling van 9/11 te voorkomen, had besteed aan de grootste doodsoorzaken in de nationale statistieken, voornamelijk kanker en andere bestrijdbare en vermijdbare ziekten, dan had men niet alleen de honderdduizenden mensenlevens gered die zo nutteloos verloren gegaan zijn in Irak en Afghanistan, maar ook miljoenen andere op korte en lange termijn door de verbetering van de gezondheidszorg. Maar zo redeneren regeringen niet. Zij kennen de statistieken wel, maar ze weten dat ze bij het vastleggen van de prioriteiten in de eerste plaats rekening moeten houden met de emoties van de mensen bij de concrete gebeurtenissen zoals het drama van 9/11. Zij weten dat je niet mag reageren zoals de goedlachse burgemeester van Brussel, die de moord op een toevallige getuige van een roofoverval van de hand deed als een fait divers. Statistisch had hij gelijk, maar emotioneel en politiek was zijn reactie een onaanvaardbare en onbegrijpelijke flater.

    Dat is de vraag die zich stelt: hoe reageren we op gebeurtenissen zoals het onvoorstelbaar bloedbad op Utoya? We verwachten dat de reactie in proportie is met de enormiteit van de gebeurtenissen. Na de tsunami in 2004 reageerde de hele wereld met massale geldinzamelingen en een globaal tsunami- alarmsysteem. Op de aardbeving in Haïti in 2010 volgden aanzienlijke humanitaire solidariteitsacties. Na de kernramp in Fukushima besliste Duitsland meteen om zeven kerncentrales meteen stil te leggen en om op korte termijn helemaal af te stappen van kernenergie.

    Blijkbaar hebben we rampen nodig om ons te overtuigen om die maatregelen te treffen die we louter met ons gezond verstand of op basis van de statistieken wel zouden moeten maar in de praktijk nooit zouden nemen. In Nederland zou men nooit het Deltaplan hebben uitgevoerd, ten koste van vele miljarden, zonder de Grote Overstroming van 1953, die 1836 levens eiste en tienduizenden tijdelijk dakloos maakte. Nochtans was men al herhaaldelijk gewaarschuwd door voorgaande stormen en door de voorspellingen van wetenschappers. Dat is een voorbeeld van hoe het eigenlijk zou moeten: een beheersbaar risico met de gepaste middelen onder controle brengen.

    Maar meestal reageren we anders, zoals Amerika na 9/11: men neemt maatregelen die helemaal niet in verhouding staan met de feiten, zoals de oorlogen in Irak en Afghanistan en de invoering van een quasi politiestaat in het meest vrije land van de wereld. Bovendien verkleinen de maatregelen het concrete risico helemaal niet en zijn de gevolgen zelfs averechts: er zijn veel meer Amerikanen gedood door de reacties dan door de aanslag, om nog te zwijgen van al de collateral damage, de onschuldige burgerslachtoffers en de verzetsstrijders. In Nederland heeft men de facto verhinderd dat de overstroming van 1953 zich nog een keer zou voordoen. In Amerika heeft men de kans op 9/11 alleen maar vergroot.

    Hoe gaat Noorwegen reageren? Door een massale strijd tegen het terrorisme, van links of van rechts, van fundamentalistische christenen of van fanatieke moslims? Gaat men ingrijpende beperkende maatregelen nemen in een traditioneel zeer tolerante maatschappij, tegen een risico dat men in feite toch nooit kan uitsluiten, namelijk het irrationele extreme geweld van een waanzinnige? Gaat men de strategie van Anders Behring Breivik en van George Bush overnemen, namelijk de gewelddadige maar uitzichtloze strijd tegen een vermeende vijand, de moslimdreiging? Kunnen we het geweld wel vermijden? Het kan nog een miljoen jaren duren eer we alle wapens uit de wereld verbannen hebben, maar ook dan zal Kaïn nog altijd zijn broeder Abel kunnen doodslaan. Niet het geweld moeten we bestrijden, maar de oorzaken van het geweld.

    Er is inderdaad een alternatief. De Noorse eerste minister verwoordde het spontaan en vol overtuiging: we moeten op dit extreme geweld reageren met nog meer democratie, nog meer openheid, nog minder ongelijkheid in onze maatschappij. Dat is de beste strategie op korte maar vooral op langere termijn. Het is bovendien de minst kostelijke in mensenlevens en middelen en de meest efficiënte. Maar het is vooral de meest menselijke en emotioneel de meest bevredigende. Ze brengt vrede en verzoening in de harten in plaats van haat en wraak.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!