Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (242)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    31-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.contrabas
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Misschien weet je niet goed wat een contrabas is, maar je hebt er zeker al een gezien. En gehoord. Het is een soort viool, maar dan in het groot, in het héél groot: de meeste contrabassen zijn groter dan de meeste contrabasspelers, ongeveer 1,80 meter, zonder de pin waarop ze staan en die het bespelen gemakkelijker maakt. Ze zijn dus erg zichtbaar in elk ensemble of orkest en er zijn er weinig of geen die niet ten minste één contrabas hebben; een groot symfonieorkest kan er wel twaalf hebben en dat is zowel muzikaal als visueel ronduit indrukwekkend.

    In moderne bands is de contrabas meestal vervangen door de basgitaar, maar de functie is dezelfde. Zonder de ritmische lage klanken lijkt muziek, moderne of ‘oude’, heel vlak. Zet er een bas bij en plots ‘komt de muziek van de grond’, ze klinkt opeens veel breder, meer ruimtelijk, rijker, dieper, alsof er een dimensie aan toegevoegd is. En dat is ook een beetje zo, want de klanken die een contrabas voortbrengt zijn heel speciaal. Vooreerst zijn ze heel laag, de laagste noten die ze produceren zitten in de buurt van onze gehoorgrens, en die ligt rond 20 Hz. Dat voel je fysiek trillen in je borstbeen. Lage tonen hebben ook heel weinig richting: je hoort niet waar de klank vandaan komt, zoals bij instrumenten die hoge tonen voortbrengen, trompetten en violen; de klank van de bassen vult de ruimte op een heel mysterieuze, ongrijpbare manier. Lage klanken van strijkinstrumenten hebben minder kracht dan hoge, daarom zie je zoveel contrabassen in een groot orkest. In de moderne bands is de basgitaar elektrisch versterkt en bij een openluchtconcert kan je het bonken van de bassen mijlen ver horen, helaas…soms tot diep in de nacht.

    De oudste instrumenten zijn gebouwd naar het model van de viool, je ziet ze op Duitse schilderijen van rond 1550. Enkele Italiaanse instrumenten uit die tijd bespeelt men nog steeds. In Engeland zag men ze weinig voor 1680, in Frankrijk niet voor 1720. Men zegt wel eens dat een contrabas zou afgeleid zijn van de familie van de viola da gamba, en haar uiterlijke kenmerken laten dat inderdaad vermoeden: de ‘afhangende schouders’, de dikke buik, de aanwezigheid van fretten of dwarsrichels op de nek, zoals bij de gamba of de gitaar en de zes snaren op oudere modellen. Maar andere specialisten plaatsen de contrabas duidelijk in de familie van de viool omwille van de interne structuur van de bouw.

    Een moderne contrabas heeft vier snaren, maar dat is niet altijd zo geweest: soms waren het er zes, of vijf en in de 19de eeuw meestal maar drie. Alles hangt af van wat je met het instrument wil doen, hoe hoog of hoe laag je het wil laten klinken. Op een moderne bas zie je heel vaak een vreemde constructie helemaal bovenaan, een soort van verlengstuk dat boven de krul van de nek uitsteekt. Dat was me al enkele keren opgevallen bij uitvoeringen op Tv, maar ik wist niet wat dat vreemde ding was. Het blijkt dus een manier te zijn om de laagste snaar nóg lager te laten klinken, door ze nog langer te maken: hoe langer de snaar, hoe lager de toon.

    In klassieke muziek bespeelt men een contrabas zoals een cello, dus met een strijkstok, maar ook pizzicato, geplukt met de vinger of de duim. Het is precies die geplukte noten die het speciale ‘upliftende’ effect geven; in jazz en andere moderne muziek speelt men de contrabas vrijwel uitsluitend op die manier.

    Even technisch: de vier snaren zijn gestemd op de (lage) tonen mi – la – re – sol, het tegenovergestelde van een viool, die van laag naar hoog sol – re – la – mi speelt. Op een viool speel je dan vier opeenvolgende tonen, een kwint, op één snaar, bijvoorbeeld sol-la-si-do voor je aan de volgende snaar re komt. Op een cello speel je maar drie opeenvolgende tonen, een kwart, bijvoorbeeld mi-fa-sol en dan ga je naar de volgende snaar, la. Dat heeft alles te maken met de veel grotere lengte van de snaren en de afstand die je moet overbruggen met je vingers.

    Als je nog eens naar een muziekstuk luistert mét beeld, live of op het scherm, let dan eens speciaal op de contrabassen en probeer hun serieuze fysieke inspanningen te koppelen aan het geluid dat je hoort. En kijk ook eens naar die eigenaardige verlengstukken?



    29-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De toekomst van een illusie, S. Freud
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Die Zukunft einer Illusion is een boekje dat Freud schreef in 1927, hij was toen 71 jaar oud en een wereldberoemd man. In 1930 kreeg hij de Goetheprijs, een van de hoogste literaire onderscheidingen, die ook aan wetenschappers en beoefenaars van andere kunsten wordt gegeven. In 1933 kwamen de Nazi’s aan de macht en de boeken van Freud waren bij de eerste die door hen verbrand werden. Na de Anschluss van Oostenrijk in 1938 kreeg Freud herhaaldelijk de Gestapo op bezoek. Hij begreep dat hij en zijn familie niet meer veilig waren en vluchtte naar London. Op 23 september 1939, hij was toen 83 en leed sinds vele jaren aan keelkanker, liet hij zich een dodelijke dosis morfine inspuiten.

    Er wordt de laatste tijd veel, zeer veel geschreven over het atheïsme. Het boek van Richard Dawkins, The God Delusion, haalt verkoopcijfers van meer dan anderhalf miljoen in het Engels alleen al en is vertaald in 31 talen, er staat zelfs een exemplaar in onze gemeentelijke bibliotheek in Rotselaar. Als je gaat zoeken in Wikipedia krijg, in het Frans, Engels, Duits, Italiaans en Nederlands, bijvoorbeeld krijg je telkens een goed overzicht en een zeer uitgebreide bibliografie. Als je atheism goegelt, krijg je op 0,20 seconden 10.800.000 antwoorden. Er zijn talloze websites en forums die alleen daaraan gewijd (ce n’est pas vraiment le cas de le dire) zijn. Maar in vrijwel geen enkele van de recente boeken vind je een verwijzing naar het boek van Freud, dat nochtans uitsluitend een regelrechte en zeer fundamentele aanval is op elke godsdienst en op het christendom in het bijzonder. De titel van Dawkins’ boek is een echo van de Engelse vertaling van Freuds boek: The Future of an Illusion en verscheidene van zijn betere argumenten kunnen bijna niet anders dan daar hun oorsprong vinden. Maar hij vermeldt Freud niet en dat is spijtig want het is een uitstekend werkje, ondanks zijn beperkte omvang, nauwelijks honderd pagina’s, en eenvoudige taal.

    Freud zelf minimaliseert de invloed van zijn publicatie. De geschiedenis heeft hem gedeeltelijk gelijk gegeven: de mensen hadden wel wat anders te doen tussen 1930 en 1945 dan zich druk te maken over godsdienst en beschaving. Maar anderzijds is een van zijn profetieën uit dit boek althans gedeeltelijk bewaarheid. Enerzijds is er een zeer grote seculiere bewustwording gebeurd bij de intelligentsia, die in grote mate afstand heeft genomen van de aanspraken van de godsdienst op het privéleven en de maatschappij. En anderzijds hebben ook de grote massa’s, het Lumpenproletariat dat zo’n enorme indruk heeft gemaakt op Freud, de onderdrukten en ongeletterden, zich afgekeerd van elke kerkelijkheid. Maar deze laatste groep is wel op indrukwekkende manier veranderd: althans hier bij ons, en zeker ook in andere ‘beschaafde’ landen, is hun economische en sociale situatie zeer aanzienlijk verbeterd en is hun algemeen cultuurpeil danig gestegen. Misschien is de zogenaamde hoge cultuur nog steeds voor een beperkte elite, maar het is zeker zo dat vandaag een oneindig veel groter aantal mensen deelneemt, elk op zijn eigen manier, aan wat wij onze beschaving mogen noemen.


    28-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vriend of vijand?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vijand is een oud woord in onze taal, allicht niet zonder reden. Vandaag zijn wij allemaal heel beschaafde mensen, wij hebben geen vijanden meer, hoogstens nog enkele mensen die we iets minder graag zien. Dat was vroeger wel heel anders: denk aan de beginscène van 2001 A Space Odyssey in de filmversie van Stanley Kubrick, met de twee clans van onze aapachtige voorouders die elkaar bekampen rond een drinkplaats. Denk ook aan spreuken en gezegden zoals: uw vijanden slapen nooit, en: hoe meerder vijand, hoe groter zegepraal. Denken we ook aan onze geschiedenis, de oude en de meer recente, die er een is van oorlog en haat en geweld. En we leren het nooit: Irak, Afghanistan, Georgië… Een Jan Klaassen, een marionet als onze minister van Oorlog (eigenlijk Defensie, maar wat verdedigt België in hemelsnaam in Afghanistan?) en burgemeester van groot-Aalter, katholieke clown en modepop De Crem speelt nu feldwebel met onze dure straaljagers en de levens van ‘onze jongens’.

    Naar de vorm is vijand een tegenwoordig deelwoord, zoals lop-end, et-end, slap-end. Het nu vergeten werkwoord was dan iets als ‘vijen’ en het betekende haten, honen, beschuldigen, verfoeien. De vijende is dan diegene die ons haat, maar ook degene die wij haten, want dat gevoel is meestal wederzijds, haten doet men niet zonder reden of aanleiding, al dan niet vermeend of terecht. En zo zijn we bij ons woord: vijand.

    Het Engels heeft hetzelfde woord fiend, met dezelfde etymologie, net zoals het Duits: Feind en het Zweeds fiende.

    Het antoniem, vriend, E. friend (slechts één lettertje verschil met fiend, het ligt soms op een klein plaatsje), Du. Freund is op dezelfde manier gevormd, een tegenwoordig deelwoord of participium praesens van een ander werkwoord dat we nu nog kennen als ‘vrijen’ maar dat oorspronkelijk ‘liefhebben’ betekende. Vijen en vrijen, ook maar een ‘r’ verschil.

    De Romaanse talen zijn een andere weg gegaan, althans taalkundig, want vijanden hadden ze evengoed. Het begint met het Latijn: amicus, vriend, we zien daarin de stam van het eerste werkwoord dat we geleerd hebben op school: amo, amas, amat… zoals ook Jacques Brel zong, liefhebben. Een vriend is iemand die we beminnen en die ons op zijn of haar beurt graag ziet. Iemand die niet aan die omschrijving beantwoordt, noemen we een in-amicus, het voorvoegsel in- heeft in Romaanse talen en woorden die ervan afgeleid zijn vaak die functie: inactief, inacceptabel, inadequaat, zelfs incest; het is het equivalent van het Ned. ‘on-‘, zoals on-kuis, in-castus, vandaar incest. Van inamicus naar inimicus was maar een kleine stap. In het Frans is dat later ennemi (<> ami) geworden, in het Italiaans nemico (<> amico), in het Spaans enemigo (<>amigo).

    Vriend of vijand?!? Toch maar liever vriend, vind je niet?


    25-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het existentialisme van Jean-Paul Sartre
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In een boekje van zeer bescheiden omvang heeft Jean-Paul Sartre in 1946 enkele krachtlijnen van het existentialisme neergeschreven. Het is de neerslag van een lezing die hij heeft gehouden als antwoord op de vraag: Is het existentialisme een humanisme? De titel van het boekje laat er geen twijfel over bestaan: L’existentialisme est un humanisme.

    Sartre begint met zich te verdedigen tegen beschuldigingen, als zou het existentialisme zich vooral bezighouden met de slechtste kanten van het menselijk bestaan, zoals Zola deed in zijn romans. Maar van Zola lijkt men het te aanvaarden als een correcte afschildering van bepaalde sociale toestanden; waarom het dan kwalijk nemen aan het existentialisme? Dat komt enkel doordat men vasthoudt aan de overheersende normen en gebruiken: vecht niet tegen de gevestigde macht of tegen het geweld, probeer niet boven je eigen stand uit te reiken, blijf gehecht aan de traditie, experimenteer niet, want de geschiedenis toont aan dat de mens enkel het slechte wil, als er geen krachtige leiders zijn, is er anarchie. Maar wie daarbij zweert, heeft niet het recht het existentialisme een pessimisme ter verwijten, in tegendeel, het is een optimisme, want het ziet de mens als iemand die zelf een keuze kan maken.

    Wat is dan de grond van het existentialisme? In filosofische termen betekent het dat de existentie vóór de essentie komt, dat men moet vertrekken van de menselijke subjectiviteit. Sartre verwijst naar de klassieke filosofie en theologie, waarin de essentie eerst komt: de abstracte idee van de mens is bepalend voor al de individuele mensen, zoals een abstracte idee van een fietspomp bepalend is voor alle concrete fietspompen. Er is dan een God nodig die verantwoordelijk is voor alle essentie, voor alle volmaakte ideeën, waarnaar hij de concrete schepsels gemaakt heeft. De atheïstische filosofen van de 18de eeuw hebben wel de gedachte laten varen aan God, maar niet aan de ideeënleer, waarbij men meer aandacht geeft aan wat er gemeenschappelijk, universeel is in elke van de concrete mensen en fietspompen dan aan de concrete belichaming ervan.

    Het existentialisme stelt dat er ten minste een wezen is dat existeert vóór zijn essentie, vóór men kan zeggen wat zijn essentie is. De mens is geen resultaat van een blauwdruk, de mens bestaat, is zich bewust van zijn bestaan, van zijn aanwezigheid in de wereld en definieert zich daarin. Het is pas dan, achteraf, dat we kunnen zeggen wat voor mens iemand is. Er is met andere woorden geen algemene menselijk natuur, de mens is wat hij van zichzelf maakt, als een antwoord op wat hij van zichzelf wil maken. Maar niet van de vage voornemens die hij heeft, niet van al de dingen waar hij van droomt maar die hij niet kan waarmaken: de mens realiseert zich in zijn daden; men wordt niet als held of lafaard geboren, met doet bepaalde dingen of doet ze niet en dat maakt uit of men een held of lafaard is.

    Daarmee legt het existentialisme de volledige verantwoordelijkheid bij de mens zelf, niet alleen voor wat hij zelf is, maar ook voor de hele wereld. Dat universalisme is het tweede belangrijk kenmerk van het existentialisme: door onze keuzes zeggen we ook dat we wensen dat iedereen deze keuzes zou maken, want wij kiezen zelf enkel het goede en wat goed is kan dat nooit alleen voor onszelf zijn, maar steeds ook voor de anderen. Onze keuzes engageren ook de anderen, want zij moeten met onze keuzes leven.

    Sartre gaat dan in op wat men typische kenmerken van de existentiële levenshouding noemt: levensangst, verlatenheid, wanhoop. De angst is wel degelijk een kenmerk van ons bestaan: het betekent dat we verantwoordelijk zijn voor onze daden, dat we goed of verkeerd kunnen kiezen, dat we steeds opnieuw alles in vraag moeten stellen, dat er geen vaste bestaande normen zijn waarop we kunnen terugvallen, dat we onze verantwoordelijkheid niet op anderen of op regels en dogma’s kunnen afschuiven; dergelijke levenshouding brengt inderdaad angst mee, maar het is een gezonde, positieve kracht, die ons in staat stelt om ook moedig moeilijke beslissingen te nemen, die bijvoorbeeld het leven van anderen kunnen in het gevaar brengen, zoals in oorlogssituaties. Verantwoordelijkheid brengt angst mee, maar ze leidt niet tot laksheid, waarbij men elke beslissing weigert en zich terugtrekt in een veilige rust.

    De verlatenheid van de mens, zoals Heidegger die benadrukt, betekent in de eerste plaats dat er geen God is, dat de mens er alleen voor staat. Daaruit moet men de concrete gevolgen trekken. Er is geen moraal die vooraf gegeven is door God of godsdienst, er is niemand die voor ons kan beslissen wat goed is en wat niet, er is geen norm waaraan we moeten beantwoorden, niet in onszelf en niet in daarbuiten. De mens is vrij, de mens is vrijheid. Wij zijn alleen, zonder uitvluchten, wij zijn veroordeeld tot de vrijheid, wij kunnen er niet aan ontsnappen: we hebben niet om het leven gevraagd, en nu we er zijn is er niets of niemand die in onze plaats kan beslissen. We kunnen ons ook niet verschuilen achter onze passies, want die zijn onbetrouwbaar en ook voor onze passies zijn we uiteindelijk verantwoordelijk. De mens moet op elk ogenblik de mens ontdekken, creëren: de mens is zijn eigen toekomst, een toekomst die nergens vooraf gegeven is, ook niet in de hemel.

    Sartre geeft dan het zeer bekende voorbeeld van een jongeman die tijdens de oorlog moet kiezen tussen het onderhouden van zijn moeder of deelnemen aan het verzet: beide zijn waardevolle keuzes, er zijn geen absolute waarden, er is geen enkele moraal die toelaat om voor het ene of het andere te kiezen, niemand kan de jongeman raad geven: hij moet zelf beslissen en er de gevolgen van dragen, wetend dat ook anderen erdoor getroffen zullen worden. Het is niet zo dat men kiest vanuit een bepaald aanvoelen, maar veeleer andersom: we voelen pas als we handelen, het is in het handelen dat de gevoelens gerealiseerd worden: als de jongeman kiest voor zijn moeder, dan zal hij pas dan waarlijk trouwe liefde voelen; kiest hij voor het verzet, pas na de keuze moedige zelfopoffering.

    Zelfs indien men in de wereld aanwijzingen zou zien die onze beslissing kunnen beïnvloeden, dan nog is het aan ons om die autonoom te interpreteren, ze zijn nooit eenduidig en er zijn steeds ook de tegengestelde tekenen.

    De wanhoop of beter de hopeloosheid, désespoir, het sleutelwoord voor het existentialisme betekent niets anders dan dat wij op niets anders rekenen dan op onze eigen wil, binnen de mogelijkheden die elke actie biedt. Er is niets binnen of buiten de wereld, ook geen God, dat ook maar enige invloed kan uitoefenen op het verloop der dingen, dat ook maar iets kan aanpassen aan mijn verlangens. Natuurlijk zijn we afhankelijk van wat anderen doen en van de materiële omstandigheden, dat zijn gegevens die in grote mate onafhankelijk zijn van onze wil. We kunnen ons ook niet baseren op enige vaste menselijke natuur die zich noodzakelijk ontwikkelt, de geschiedenis bewijst dat het alle kanten kan uitgaan, er is geen vaste lijn, geen mogelijkheid tot voorspellen: wie had Hitler kunnen voorspellen, of de Franse revolutie?

    Maar ook dat betekent niet dat men zich niet engageren, zich inzetten samen met anderen om een of ander doel te bereiken dat we belangrijk achten: we moeten wel keuzes maken, want niet kiezen en niet handelen is ook een keuze, zoals duidelijk gebleken is met het Nazisme. Het is een lakse houding die zegt: ik kan het niet, ik weet het niet, laat de anderen het maar zeggen en doen. Het existentialisme staat daar lijnrecht tegenover, want het stelt dat de mens zich slechts realiseert in de actie, in wat hij doet, hij is slechts wat hij doet en voor zover hij iets doet, de mens is zijn leven, en niet al de gemiste kansen waarop hij terugkijkt; de enige liefde is die die we beleven, samen met anderen, niet de vage of hevige gevoelens die we nooit tot uiting brengen. Alle innerlijke twijfels en emoties zijn maar belangrijk in de mate dat ze onze daden voorbereiden en sturen en het is op onze daden dat we afgerekend worden, het is wat we doen dat bepaalt wie en wat we zijn. En dat schrikt natuurlijk mensen af: ze zouden liever hebben dat ze konden zeggen dat we niet anders kunnen handelen dan zoals we handelen, dat alles vastligt, vooraf bepaald is of gedetermineerd door de erfelijkheid. Het existentialisme stelt dat elke mens zelf verantwoordelijk is: een lafaard maakt zichzelf tot lafaard, de held maakt zich tot held, er is altijd een mogelijkheid om ervoor te kiezen om niet laf te zijn maar moedig, heldhaftig.

    Sartre verzet zich ook tegen de aanklacht dat zijn filosofie er een zou zijn van subjectivisme, waarin het individu het enige is dat telt. Hij vertrekt wel degelijk van de individuele waardigheid en verantwoordelijkheid van elke mens, in elke situatie weer opnieuw. Hij verzet zich tegen elk dogmatisme dat het anders zou willen en dat de mens berooft van die fundamentele vrijheid. Er is maar één absolute waarheid: de mens moet zich bewust zijn van zichzelf, zonder tussenpersonen. Dat is trouwens de enige filosofie die de waardigheid van de mens garandeert, die van hem geen voorwerp maakt. Er is ook geen sprake van egoïsme, want het zelfbewustzijn is meteen ook het bewustzijn van de wereld en van de andere. Wat wij zijn, ervaren we in de erkenning en de herkenning door de anderen. Als ik mezelf wil kennen, ben ik daarvoor aangewezen op de anderen. Voor mijn bestaan is de andere net zo belangrijk als mijn zelfbewustzijn. Het is in die intersubjectiviteit dat wij onszelf waarmaken.

    Als we aannemen dat er geen vooraf vastgelegde menselijke natuur is, dat alles telkens opnieuw nog moet gerealiseerd worden in vrijheid, dan moeten we toch vaststellen dat er zoiets is als een condition humaine. Voor de mens is niet alles mogelijk in deze wereld, er zijn beperkingen, er zijn fundamentele gegevenheden voor ons als mens in deze wereld. Daarmee bedoelt Sartre niet de specifieke omstandigheden, want die zijn verschillend in tijd en ruimte, maar de onmogelijkheid van de mens om niet in de wereld te zijn, niet werkzaam aanwezig te zijn, samen met anderen, niet onsterfelijk te zijn. Dat zijn universele gegevens, waarmee ook de vrije mens rekening moet houden. Dat maakt de mensheid tot één geheel, want ik kan mijzelf als gelijke herkennen in elke andere mens, al het fundamenteel menselijke is mij bekend en vertrouwd. En in al de veranderende omstandigheden, waar ook ter wereld, is er de absolute vrijheid van elke mens om keuzes te maken.

    Toch verwijt men het existentialisme dat het subjectief is: als de mens vrij is, elke mens, om om het even wat te doen, dan kan er alleen maar anarchie heersen; het is dan tevens onmogelijk om een oordeel uit te spreken over iemand anders, aangezien er geen vaste normen en waarden zijn; alle daden zijn gratuit, zinloos. Sartre ontkent dat ten stelligste: er is steeds de keuze, ja, maar ik ben ook verplicht van een keuze te maken en dat verhindert elke frivoliteit, elke fantasie. Ik moet keuzes maken tussen verschillende mogelijkheden die zich aanbieden en voor mijn keuzes draag ik een verantwoordelijkheid die mezelf overstijgt. Ook als mijn keuze niet bepaald wordt door een vooraf bepaalde norm, die mij door anderen is opgelegd of voorgehouden, dan nog kan ik niet zomaar kiezen: als mens ben ik een geëngageerd wezen, ik ben bezig mezelf te realiseren in de wereld en mijn keuzes zullen zich situeren binnen dat engagement, rekening houdend met de omstandigheden en de anderen. Zo is het leven van een mens als een kunstwerk, dat gaandeweg gemaakt wordt, niet lukraak of willekeurig, maar ook niet volgens een vooraf vastgelegd plan. Het kan ook niet beoordeeld worden volgens vaste normen, maar enkel op zijn verdiensten, achteraf bekeken.

    Dit geldt ook op het morele vlak. Wij hebben niets aan de verschillende morele systemen die in onze plaats bepalen wat mag en moet: zij bieden geen uitkomst voor de morele keuzen waarvoor wij ons geplaatst zien en verplichten ons zo om zelf onze afwegingen te maken en onze conclusies te trekken. Het blijft toch mogelijk om een oordeel uit te spreken over iemands daden: al zijn er geen vaste normen waarmee we kunnen vergelijken, toch kunnen we vaststellen of een keuze gemaakt is op basis van een vergissing of op basis van waarheid, niet moreel gezien, maar logisch. De mens heeft de vrije keuze, zonder excuses en zonder hulp en dus is elke mens die zich verbergt achter zijn emoties, elke mens die een of andere voorbestemdheid inroept, meteen te kwader trouw. Men kan inderdaad kiezen om zo oneerlijk te zijn, dat is zo, en ik kan over die keuze geen moreel oordeel uitspreken, maar ik kan wel stellen dat het een vergissing is om te kwader trouw te zijn, het is het tegenovergestelde van vrijheid en engagement. Zo is ook het inroepen van normen en waarden die buiten mij om bestaan of in eeuwigheid vastliggen, een blijk van kwade trouw en een negatie van de vrijheid. In het nastreven van onze vrijheid, stellen we vast dat we die enkel kunnen realiseren wanneer ook de vrijheid van de anderen over die vrijheid beschikken. Wie dat principe negeert door zich te verbergen achter drogredenen, is laf; wie de mens als het doel van de schepping stelt en zijn bestaan als noodzakelijk, terwijl mens-zijn noodzakelijk contingent is, vergankelijk, tijdelijk, die mensen noemt Sartre salauds, smeerlappen…

    Het komt erop aan authentiek te zijn, eerlijk met zichzelf en met de anderen, aangezien er geen vaste regels kunnen gevonden worden die gelden in elke omstandigheid; wat in één geval de juiste keuze is, kan voor iemand anders in een andere situatie verkeerd zijn. Maar, zal men opwerpen: dan kies je je waarden zelf! En dat is zo, want er is geen God om ze vast te leggen voor iedereen. Het leven is zinloos op zichzelf, het kan pas zin krijgen in het be-leven, wij moeten er zelf zin aan geven door het te leven, door de keuzes die we maken. En dat maakt het mogelijk om tot een leefbare gemeenschap van mensen te komen. Het existentialisme is wel degelijk een humanisme. De mens treedt voortdurend buiten zichzelf, in de wereld, naar de anderen en realiseert niet alleen zijn eigen leven, maar samen met anderen ook het leven dat zijn persoon overstijgt, het transcendente universum van de menselijke subjectiviteit.

    Het existentialisme is geen atheïsme dat zich zal uitputten in het bewijzen dat God niet bestaat. Zelfs als God zou bestaan, dan verandert dat niets aan de zaak. Sartre zegt erbij: niet dat ik zou geloven dat God bestaat, maar het probleem is niet daarin gelegen: de mens moet zichzelf ontdekken en moet tot de overtuiging komen dat niets of niemand hem kan redden van zichzelf, zelfs niet een eventueel valabel bewijs voor het bestaan van God. In die zin is het existentialisme optimistisch, een doctrine van de daad, en is het te kwader trouw dat de christenen het wanhopig, hopeloos noemen: zij dichten ons slechts hun eigen désespoir toe.



    23-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.voorkamerfibrillatie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op een dag, bijvoorbeeld na een etentje voor de verjaardag van je vrouw, voel je je wat minder goed: een lichte duizeligheid, een zweverig gevoel, je bent wat kortademig, je hart lijkt sneller te slaan, af en toe een slag te missen. Je denkt: ach, het eten is me misvallen, ik kan blijkbaar niet meer zo goed tegen de drank. Je gaat slapen, morgen zal het wel over zijn. Maar de slaap wil niet komen. Je draait en keert, want op je linkerzijde liggen is geen goed idee: je hart gaat ervan bonzen. Dat gaat zo enkele uren door, af en toe sukkel je even in slaap maar enkele minuten later dan ben je weer wakker. Je voelt je pols en merkt dat die inderdaad erg onregelmatig slaat en vrij snel. Je staat op, neemt een paar pijnstillers en iets voor de maag. Je slaapt een paar uur onvast. Na het ontbijt blijft het gevoel en nu weet je zeker dat het niet dat paar glaasjes wijn en dat glas champagne nadien was of het eten dat misvallen is: er is iets met je hart.

    Dan maar naar de dokter, die woont op wandelafstand. Hij meet je bloeddruk, die is normaal maar hij merkt meteen zelf ook dat je polsslag vrij snel is en duidelijk onregelmatig. Dan maar een EKG, een elektrocardiogram, waarbij je hartslag nauwkeurig gemeten wordt en afgedrukt op een strookje papier. Meteen ziet de huisarts dat er een piekje ontbreekt en zijn conclusie is: hartritmestoornis, meer bepaald VKF, voorkamerfibrillatie. Daarbij pompen de bovenste kamers van het hart, de atria (meervoud van atrium, Lat. voor voorkamer), ook wel de boezems genaamd, niet zoals het hoort. Dat pompen wordt geregeld door sinusknopen in je hart, die elektrische stroomstoten geven om de hartspier te doen samentrekken. Als die impulsen niet netjes in het ritme komen, dan gaat de hartspier onregelmatig kloppen en wordt het bloed niet rondgepompt zoals het hoort. Dat geeft de kortademigheid en de duizeligheid.

    En dan beslist de huisarts dat het tijd is om naar het ziekenhuis te gaan, spoedopname. Een ziekenwagen hoeft niet, maar naar huis wandelen mag ook niet: het hart niet belasten. Je krijgt een pilletje om het hartritme wat te verlagen en een speciaal hartaspirientje.

    Met de wagen naar het ziekenhuis, op de passagierszetel, ik rijd niet. De opname verloopt vlekkeloos en snel, de geneesheer-specialist is er meteen bij met wat toelichting en dan zet hij de hele procedure in gang: echo-onderzoek en röntgenfoto van de borstkast, bloedonderzoek, aan de monitor voor alle vitale functies, waarbij de onregelmatige hartslag duidelijk te zien is. Even later is het tijd voor de behandeling: het hartritme herstellen. Dat kan op twee manieren: chemisch of elektrisch. Men begint met een indrukwekkende injectiespuit, die via je infuus in je arm gaat. De jonge specialist en de verpleegster kijken gespannen naar de hartmonitor maar knikken dan gezamenlijk neen, neen, helaas. De dokter begint me uit te leggen dat sommige mensen niet reageren op de ingespoten stof. Er is een alternatief: met een (kleine!) elektrische stroomstoot het hart even doen opschrikken zodat het weer in de pas loopt. Maar al tijdens zijn uitleg onderbreekt hij zichzelf: vergeet maar wat ik je vertelde over die elektrische schok: het ingespoten product werkt toch, het had alleen wat meer tijd nodig, kijk eens hoe mooi het ritme nu is, prachtig, wat een goed product toch! Iedereen tevreden, ik niet in het minst. Ik blijf alleen achter in de kamer, verpleging en dokter hebben nog ander werk, ze gaan kijken of mijn kamer al klaar is.

    Nog even een complicatie: ik krijg een appelflauwte, ik draai weg, ik zie dubbel, dan niets meer, lichtvlekken voor mijn ogen en dan een heldere uiterst duidelijke foto van mijn hersenen, in bovenaanzicht, vreemd. Ik probeer de aandacht van de verpleging te trekken, maar er blijkt geen belletje te zijn in de behandelingskamer, duidelijk een structurele miskleun. Het duurt even voor ze mijn akelig roepen horen, maar dan is iedereen weer daar, voeten omhoog en stilaan zie ik de wereld weer zoals hij (waarschijnlijk) is: een plotse val van de bloeddruk, maar dat komt vanzelf weer goed, niets aan de hand.

    Even later lig ik op mijn kamer, met kabels en buisjes verbonden aan monitoren en infuus, de wonderen van de moderne techniek en onze onvolprezen medische verzorgingsinstellingen. Lut, mijn vrouw arriveert ook en is duidelijk opgelucht als ze ziet dat ik in goede handen ben en ook aan de beterhand. Ik moet nog een nacht en een dag onder controle blijven, maar dat is alleen voor de zekerheid, die van mij en die van de dokters. We praten wat, dan gaat Lut naar huis. Ik krijg wat te eten, nog een spuitje, een pilletje. Het hartritme blijft mooi, het ritme is ook niet te hoog, de bloeddruk gaat wat op en neer, maar binnen aanvaardbare grenzen.

    Ik lees wat, luister naar Beethovens strijkkwartetten op de draagbare Cd-speler die we meegebracht hebben, ik kijk naar het nieuws om zeven uur, dan verdiep ik me weer in het laatste boek van Steven Pinker: The Stuff of Thought en dat kost me geen moeite. Ik noteer enkele gedachten. Stilaan wordt het donker, ik maak me klaar voor de nacht. Die is onrustig, met al die snoeren en darmpjes en rond zes uur staat de verpleging al klaar om nog eens bloed te nemen, een spuitje te geven, een pilletje. Wat later meldt de verpleging dat ik die dag nog naar huis mag, ik mag me douchen, het ontbijt wordt gebracht en even later komen de dokters samen met de verpleging op hun ronde. Ik krijg nog enige toelichting en dan is het (te lang) wachten op de ontslagbrief, de dokter heeft andere prioriteiten, begrijpelijk. Rond 17 uur rijden we huiswaarts.

    Dat is het dan. Ik ben nu hartpatiënt. Het valt al bij al heel goed mee, zeker: het had veel ernstiger kunnen zijn. Dit soort hartritmestoornis komt voor bij 1 tot 2% van de mensen onder de 65 jaar, maar bij 15% boven de 65. Meestal slaagt men erin het ritme te herstellen zoals hierboven beschreven. Met medicatie, bètablokkers en hartaspirine onderhoudt men het ritme.

    In mijn geval heeft men ook een lichte functievermindering vastgesteld van de linker hartkamer, dat wil dus zeggen dat het hart wat beschadigd is. Over een maand zal men dat opnieuw nakijken, het is mogelijk dat het hart zich herstelt en dan ben ik weer (bijna) zo goed als nieuw; in het andere geval zal men nog wat onderzoeken doen en zal de medicatie blijvend moeten genomen worden.

    Gisterenavond nog heb ik mijn beide zonen een mailtje gestuurd met het medische nieuws. Vandaag schrijf ik deze blog. Het is een manier om precies te weten wat er aan de hand was: je zoekt wat op internet, probeert het te verstaan en dan mee te delen, wellicht zijn er lezers die het al meegemaakt hebben, de anderen kunnen er iets van opsteken. Het is ook een kans om de gebeurtenissen voor jezelf te verwerken, want het laat je toch niet ongemoeid, er was nooit paniek maar je bent er toch ook niet helemaal gerust in: je hebt maar één hart en als daarmee iets verkeerd gaat, is het vaak ernstig. Je ziet allerlei doemscenario’s voor je, zo is een mens nu eenmaal.

    Ik zal mijn leven wat moeten aanpassen. Geen alcohol meer, en ik dronk zo graag een glas Rioja bij het avondeten… Geen koffie meer, maar dat zal me gemakkelijker vallen, want sinds ik minder suiker moest gaan gebruiken smaakt die ene koffie me niet meer. Opletten met het eten: vet, zout, suiker, cholesterol, maar dat deed ik al een beetje. Wat meer bewegen…

    Zo, dat was het. Ik heb een beetje het gevoel, om het met een cliché te zeggen, dat dit de eerste dag is van de rest van mijn leven. Niet dat het voorheen zo vanzelfsprekend was, mijn omgeving en mijn lezers weten wel beter. Maar ik ben me nog veel meer en duidelijker dan vroeger bewust van de eindigheid van het leven en van de kwetsbaarheid van dat prachtige lichaam dat wij mensen hebben, zeker nu ik zo manifest ouder aan het worden ben: prostaatoperatie, hartritmestoornis…

    Ik ben blij dat ik hier de gelegenheid heb om deze ervaring met jullie te delen.

    Tot een volgende keer, dan zijn we weer in ons gewone doen. Of toch bijna.

    Karel



    20-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tijd
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Tijd is enkel merkbaar, men wordt er zich pas van bewust wanneer hij onderbroken wordt door een gebeurtenis: het rinkelen van een bel…

    De mens is zich bewust geworden van het voortschrijden van de tijd door de zichtbare natuurverschijnselen. Het meest evidente daarvan is de afwisseling van dag en nacht, het opgaan en ondergaan van de zon. Die wisseling is voor de mens gekenmerkt door de afwisseling van wakker zijn en slapen. Maar er zijn variabelen in het spel. Hoelang je slaapt verschilt soms wel heel erg van de ene nacht tot de andere. En de dagen worden korter en lengen. Op zijn kortst is een dag zo’n acht uur lang, op zijn langst ongeveer zestien uur. En omgekeerd voor de nacht, natuurlijk. Zelfs zonder dat men dat kon meten, merkte men dat er een groot verschil was.

    De seizoenen vormen een andere indeling van de tijd. Het bijzondere eraan is dat ze terugkomen: op elke winter volgt een lente. Er is dus een cyclus die langer is dan een dag, namelijk de tijd nodig om door de vier seizoenen te gaan, dus een jaar. Toen men ging tellen hoeveel dagen het duurde voor het weer lente werd, bijvoorbeeld, kwam men tot 365 dagen, of toch ongeveer. Dat blijkt de tijd te zijn die de aarde nodig heeft om een keer rond de zon te draaien, maar dat hadden we pas later door.

    Er is ook nog een andere cyclus. De maan is een bijna even opvallend natuurverschijnsel. Maar wat ze precies doet is minder duidelijk. Soms zie je ze niet, omdat er bewolking is, dan is het alsof ze er niet is. Dat is anders dan bij de zon: zelfs als er wolken zijn, weet je dat het dag is en geen nacht, toch in onze streken. De maan kent ook gedaantewisselingen: soms is ze rond, dan lijkt ze te krimpen tot helemaal niets meer en dan begint ze weer te groeien. Bij een beetje aandachtige waarneming zal zelfs de primitiefste mens daarin een regelmaat ontdekken: 29 dagen, of daaromtrent. Dat is de cyclus van de maan. Het is de tijd die de maan nodig heeft om één keer rond de aarde te draaien, dat ontdekte men ook veel later.

    En dan wordt het moeilijk. Je kan het jaar indelen in maan-den, dus periodes van 29 dagen, de tijd tussen de momenten waarop het volle maan is, bijvoorbeeld. In een jaar heb je dan 12 keer 29 of 348 dagen. Maar als je de dagen telt tussen twee keer volle zomer, dan had je 365 dagen. Een verschil dus van liefst 17 dagen. Je kan je daar niets van aantrekken, maar in de loop van onze geschiedenis hebben we dat wel gedaan. We hebben koortsachtig naar middelen gezocht om enerzijds die twee cycli, van de zon en van de maan, zo nauwkeurig mogelijk te meten, en anderzijds hebben we die twee meetsystemen proberen koppelen aan elkaar, dus een systeem waarin het aantal maanden precies past in een jaar. Dat worden dan rare maan-den, want ze komen natuurlijk niet meer overeen met de maancyclus. We houden dus enkel het idee van een periode van ongeveer 29 dagen over. Ongeveer, want we hebben er van 28, 29, 30 en 31 dagen. En die van 29 komen maar af en toe voor, in een schrikkeljaar, dus om de vier jaar en nog een aantal keer om de zoveel jaar. We kennen een middeltje om te weten hoeveel dagen er in een bepaalde maand zijn: je telt de knoken en de dalen ertussen van je gebalde vuisten: 31, 30 (maar dat is februari, en iedereen weet dat er dan maar 28 zijn), 31… en als je bij juli komt, dan is je ene vuist op, en je begint augustus weer op een knook, dus weer 31, en dan weer verder.

    En dan hadden we blijkbaar nog behoefte aan een kortere periode. Dat werd de week, zeven dagen. Het lijkt waarschijnlijk dat we dat aantal gehaald hebben uit het delen van de maandcyclus van 29 dagen in vier gelijke stukken. Maar het is een afspraak, er is geen cyclus van hemellichamen of zo die eraan beantwoordt. Toch komt de week zowat overal voor, ook bij primitieve volkeren. Maar als je wil weten welke dag het is, dan moet je ze tellen, en die telling bijhouden, zoals een gevangene in een cel. Dan heb je een kalender. De jaarwisseling kon je nog meten, door bijvoorbeeld een gebouw neer te zetten dat het zonnelicht op de middag laat schijnen op een gemarkeerde plaats, en als het de volgende zomer weer op die plaats schijnt, zoals in Stonehenge, dan heb je midzomer, dan is er weer een jaar voorbij. Maar weken breng je zelf aan: je benoemt de dagen, en als je begint bij zondag dan ben je zes dagen verder weer bij de zevende, en dan is het weer zondag. Die weekcyclus trekt zich dan weer niets aan van de maancyclus, want daar zijn 29 dagen in, en geen 28, dus…

    Het maken van kalenders en almanakken was dus een drukke en zinvolle bezigheid.

    Een andere was het maken van uurwerken. De slimste van de mensen zijn al vrij snel gaan zoeken naar manieren om de dag in te delen in regelmatige stukken. De beste manier was inderdaad te werken met uren van een vaste omvang, en niet wisselend met de seizoenen. Dat is gemakkelijker om afspraken te maken. Eens die afspraak er was, was het zoeken naar een mechanisch middel om de periode tussen twee middagen in te delen, te meten. Een opbrandende kaars waar je streepjes op trekt op vaste afstanden is een manier, een olielamp waarbij je het opbranden van de olie meet een andere, water dat uit een vat loopt... Maar dat is allemaal omslachtig en duur. Op zeker moment heeft iemand eraan gedacht om de slingerbeweging te gebruiken. Dat lijkt een vrij regelmatige beweging, links, rechts, links, rechts… Maar zo’n slinger valt na een tijdje stil als je hem geen duwtje geeft. Dat duwtje krijgt hij als je een slinger gaat combineren met een kracht, bijvoorbeeld een gewicht aan een koord dat om een as gewonden is, of nog beter: een veer die je kan opwinden. Dan heb je een uurwerk, en als je een paar eeuwen heel hard werkt, dan heb je een goed uurwerk.

    Zo kregen we dus het jaar, de maand, de week, de dag, het uur, de minuut, de seconde.

    Vandaag de dag staan we er niet meer bij stil, we kijken gewoon op een van de ontelbare toestellen die we hebben en die ons alles in detail vertellen: het jaar, de maand, de dag, het uur, zelfs de maanfase. Die toestellen werken autonoom en moeten af en toe bijgesteld worden omdat ze niet alles onthouden of niet helemaal ‘juist’ lopen. Ofwel worden ze op afstand bediend, zoals radiogestuurde klokken en uurwerken, zelfs polshorloges, die hun signaal toegestuurd krijgen van een centrale atoomklok, die uiterst juist loopt, en dus lopen ook haar ‘slaafjes’ volstrekt juist tot op de seconde, zonder dat je er iets moet aan doen, zomertijd of niet, schrikkeljaar of niet. We hebben al dat reken- en telwerk toevertrouwd aan machines, en die stellen hun kennis ter beschikking van iedereen, voor een prikje. Het is een luxe die men zich zelfs enkele jaren geleden onmogelijk kon voorstellen.

    Denk er eens aan als je nog eens vraagt: hoe laat is het?


    18-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Damasio Looking for Spinoza
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het zal sommige lezers niet ontgaan zijn dat ik recentelijk (niet: recent, dat is een bijvoeglijk naamwoord en hier hoort het bijwoord) enige belangstelling heb ontwikkeld voor Spinoza, klik hier voor een korte inleiding: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=454 .

    Ik besprak ook zijn bekende ‘definitie’ van de liefde: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=73675 .

    De naam van Spinoza duikt inderdaad steeds vaker op en niet met de banbliksems die tijdens zijn leven en in de daaropvolgende halve eeuw of zo gebruikelijk waren, maar met veel ontzag en niet vanwege de minsten: filosofen zoals Jacobi, Novalis, Lessing en ook Hegel, maar ook Goethe, Coleridge, Wordsworth, Shelley, Tennyson, George Eliot; belangrijke wetenschappers als Wundt, von Helmholtz , Claude Bernard, J. Müller; Freud vernoemt Spinoza nooit in zijn werk, maar in zijn briefwisseling erkent hij de belangrijke invloed die hij onderging en probeert hij de afwezigheid van elke verwijzing te verontschuldigen door op te merken dat hij over Spinoza niets kon zeggen dat al niet (beter) gezegd was, een beetje flauw toch; Lacan was eerlijker en vergeleek de weerstand tegen zijn eigen werk met de veroordeling die Spinoza opliep. Maar het is vooral het getuigenis van Einstein dat opvalt; hij prijst Spinoza uitvoerig en op de vraag of hij, Einstein, in God geloofde antwoordde hij steevast: ja, in de God van Spinoza. Ik vermeldde ook al de intense belangstelling en affiniteit van André Comte-Sponville.

    Maar het was een referentie naar een boek van Antonio Damasio die me ertoe bracht om zelf ook meer te gaan lezen over Spinoza. Ik vond namelijk een Nederlandse vertaling van Damasio’s boek: ‘Het gelijk van Spinoza’ in de Leuvense stadsbibliotheek, maar legde het opzij tot ik de twee eerder verschenen werken van Damasio had gelezen: Het ongelijk van Descartes
    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=8675 en Ik voel dus ik ben http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=85032 . Toen dat achter de rug was, ben ik eindelijk begonnen aan Looking for Spinoza. Joy, Sorrow and the Feeling Brain, 356 pp., 2003, verkrijgbaar bij elke goede boekhandelaar dus ook Club/Proxis, waar je ook de Nederlandse vertaling vindt. De Engelse versie is netjes uitgegeven, ook als paperback, in een goed leesbare letter en op wat beter papier. Dit is ongetwijfeld het meest interessante boek van Damasio. Voortbouwend op zijn vroegere werken komt hij nu tot de conclusies en syntheses die daarin voorgespiegeld waren. Het ontbreekt hier zeker niet aan zijn bekende wetenschappelijke argumenten en schitterende voorbeelden uit zijn praktijk als neuroloog, maar er zijn verscheidene hoofdstukken waarin hij zich heel duidelijk uitspreekt, aan de hand van sterk geformuleerde hypotheses, over fundamentele vragen voor de wetenschap, de filosofie, de mens en de maatschappij.

    Herhaaldelijk verwijst hij daarbij naar Spinoza en naar zijn eigen zoektocht naar diens gedachten en biografie, waarvan hij de resultaten als een rode draad (klik even hier als je wil weten waar de uitdrukking vandaan komt:
    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=179 ) door dit werk laat lopen. Dit is zonder enige twijfel het meest toegankelijke werk van Damasio voor ons, leken en ik meen dat het zo goed als verplichte lectuur is voor eenieder die de stand van de wetenschap en de filosofie wil weten in fundamentele kwesties als de werking van het menselijk brein, het ontstaan en de werking van bewustzijn en gevoelens, de ‘body and soul’-discussie om er maar enkele te noemen. Het is een overtuigend pleidooi voor een geïntegreerde benadering vanuit een eenheidsvisie op de mens als een onverbrekelijke eenheid van lichaam en ‘geest’ (voor een overzicht van deze terminologie klik je hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=464 ). Nog nooit is bij mijn weten op een zodanig magistrale en heldere manier overtuigend aangetoond hoe elke onnatuurlijke scheiding tussen die beide aspecten de menselijke realiteit onrecht aandoet. Hier wordt met brio de eenheid hersteld die sinds de mens begon na te denken steeds opnieuw in ’t gedrang is gekomen in filosofie, theologie, psychologie en ook in het maatschappelijk en politiek debat. Het is een verademing!

    Besluiten wil ik, voor je naar de winkel of de bibliotheek holt om je alles van Damasio aan te schaffen (wacht nog even voor je iets van Spinoza zelf koopt, dat is een hardere noot om kraken), met een heerlijk gedicht dat Voltaire (1694-1778) zelf schreef over Spinoza, met mijn werkvertaling:

    Alors un petit juif, au long nez, au teint blême,
    Pauvre, mais satisfait, pensif et retiré,
    Esprit subtil et creux, moins lu que célébré
    Caché sous le manteau de Descartes, son maître,
    Marchant à pas comptés, s’approche du grand être:
    Pardonnez-moi, dit-il, en lui parlant tout bas,
    Mais je pense, entre nous, que vous n’existez pas.

    Toen kwam er een joodje met een lange neus, bleek gelaat
    Arm maar tevreden, bedachtzaam, desolaat
    Subtiel van geest, op het lege af, meer geroemd dan gelezen
    Verstopt onder de mantel van Descartes, zijn meester
    En stapte met gemeten schreden naar het grote Wezen
    Excuseer zei hij met nauwelijks hoorbaar gefluister
    Maar ik denk, onder ons gezegd, dat u niet bestaat...



    16-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zevenslapers
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Heb je al gehoord van de zeven, de zeven
    Heb je al gehoord van de… zevenslapers?

    Ik las het vreemd verhaal van de zevenslapers heel lang geleden, toen de dieren nog spraken, in een of ander sprookjesboek. Maar het is een heel oud verhaal, geen sprookje van Moeder de Gans, die we voor het eerst terugvinden in de ondertitel van het beroemde sprookjesboek van Charles Perrault uit 1697 en waarin deze sindsdien alom bekende titels voorkomen:

    La Belle au bois dormant: Doornroosje
    Le Petit Chaperon rouge: Roodkapje
    La Barbe bleue: Blauwbaard
    Le Maître chat ou le Chat botté: de gelaarsde kat
    Les Fées: de twee dochters van de weduwe
    Cendrillon ou la petite pantoufle de verre: Assepoester
    Riquet à la houppe: letterlijk: Kuifje!
    Le Petit Poucet: Klein Duimpje

    Later werden er nog drie titels aan toegevoegd, die al eerder gepubliceerd waren:

    La Marquise de Salusses ou la Patience de Griselidis (1691): een prins stelt zijn geliefd herderinnetje danig op de proef voor hij haar naast zich op de troon wil
    Les Souhaits ridicules (1693): de drie wensen van een houthakker
    Peau d'Âne (1694): Ezelsvel.

    Maar dit terzijde. We hadden het over de Zevenslapers en deze legende, want dat is het, gaat terug tot vóór het jaar 500! En de gebeurtenissen waarover het gaat, zouden zich nog veel vroeger afgespeeld hebben, namelijk onder keizer Decius, die stierf in juni 251 en die een felle christenenvervolging op zijn naam heeft: de christenen werden onder meer schuldig geacht aan het uitbreken van de pest, die op haar hoogtepunt 5.000 doden per dag kostte in Rome alleen al.

    Zeven, of oorspronkelijk acht, maar dat is geen ‘heilig’ getal, zeven christelijke jongelui dus ontvluchtten de vervolging van keizer Decius (of de pest?) en verborgen zich in een spelonk nabij Efeze, in Klein-Azië, nu Turkije. Daar werden ze slapend aangetroffen en prompt ingemetseld. Enkele vrienden slaagden erin een document in de grot mee te laten inmetselen waarin opgetekend stond wat er gebeurd was. Onder keizer Theodosius II ‘de Kalligraaf’, die stierf in 450, werden ze weer wakker toen arbeiders de stenen van de muur die de grot afsloot weghaalden om er een ander gebouw mee op te trekken, een slechte gewoonte die geleid heeft tot de sloop van heel wat klassieke bouwwerken. Een van de ontwaakte jongelui ging in de stad een brood kopen en betaalde met een munt die 200 jaar oud was en zou kwam het verhaal uit. De jongelui prezen God en beleden hun geloof in de verrijzenis en sliepen weer in, volgens anderen stierven ze.

    Mogelijks is er een grond van waarheid in dit verhaal. Misschien werden er inderdaad enkele christenen ingemetseld, dat was toen een gangbare martelpraktijk en dat is het ook nog heel lang gebleven, ook Edgar Allan Poe heeft daarover een verhaal: Het vat Amontillado. Het is niet ondenkbaar dat de lichamen in de afgesloten ruimte geruime tijd intact bleven, gemummificeerd door de lucht. Het ontdekken van dergelijke lichamen in een grot kan de oorsprong geweest zijn voor de legende, waarin dan later allerlei andere elementen werden verweven. Een van de leukste (nu ja, niet voor de betrokkene, natuurlijk) is dat er ook een hond mee ingemetseld was.

    Op de plaats van de grot werd een kerk opgetrokken en het werd een populair bedevaartsoord. Meteen verspreidde de legende zich vanuit Syrië in allerlei geschriften over de hele westerse wereld, onder meer bij Jaqob van Sarug (ca. 500), Gregorius van Tours (+594) en de Legenda Aurea, de razend populaire compilatie van heiligenverhalen uit 1250 van Jacobus de Voragine, volgens sommigen het bekendste boek uit de Middeleeuwen. Er is zelfs een versie in de Koran (18de Soera, verzen 9-31). De Engelse koning Edward de Belijder (+1066), die in 1161 heilig verklaard werd en die nog altijd de patroon is van de Windsors, zag hen in een visioen nogmaals ontwaken en luisterde naar hun onheilsvoorspellingen, een beetje zoals die van Fatima. Sindsdien zegt men dat als zij zich omdraaien in hun graf, er kwalijke dingen te gebeuren staan.

    De legende werd heel actueel tijdens de kruistochten en verspreidde zich over heel de bekende wereld. Er zijn afbeeldingen in talloze geschriften en op kerkmuren, tot in Moskou, en in vele Turkse en Perzische miniaturen verschijnt de Koran-versie.

    Het is wat vreemd dat dergelijke verhalen, die eeuwen lang heel populair waren in de hele wereld en behoren tot het algemeen menselijk cultuurpatrimonium, op vrij korte tijd totaal in de vergetelheid geraakt zijn. Ongetwijfeld zijn ze mee ten onder gegaan in die verschillende letterlijke en figuurlijke beeldenstormen die het christendom heeft meegemaakt en waarin komaf werd gemaakt met al te fantastische volksverhalen en legenden zonder veel historische grond. Vanuit religieus oogpunt kan men dat als een sanatio in radice zien, een grote kuis die na eeuwen van volksdevotie wel eens hard nodig was indien men de kern van het geloof wou vrijwaren in een totaal veranderde wereld. Gezien vanuit de cultuurgeschiedenis moeten we het echter veeleer jammer vinden dat de zeven heilige kinderen, zoals ze heten in de Orthodoxe Kerk, met het vuile badwater weggegooid worden.

    Vandaar deze korte herneming van dit zo goed als verdwenen cultuurthema, dat zoveel sporen heeft nagelaten tot op onze dagen, bijvoorbeeld in recente verhalen van ongeneeslijk zieke rijke mensen die zich laten invriezen in de hoop ooit weer tot leven te komen in een tijd dat er een geneesmiddel is voor hun ziekte.

    Hoop doet evenwel niet altijd leven, vrees ik.


    14-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.sub rosa
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Deze tekst verscheen een hele tijd geleden in mijn Kroniek. Naar aanleiding van een commentaar van een vriendelijke lezer herlas ik hem zelf ook nog eens en ik vind het de moeite om hem hierbij nog eens naar de voorgrond te brengen. Ook voor jou kan het interessant zijn om hem eens te herlezen, het was al bij al een vrij stevige brok; en wie hem toen heeft gemist, krijgt hierbij een nieuwe kans aangeboden. Hier gaan we.

    De aanleiding voor deze etymologische verkenning is een hint (een Engels woord, dat Shakespeare voor het eerst gebruikte voor: een aanwijzing, een allusie) van mijn oudste zoon Dirk, die (gisteren) jarig was. Hij is classicus en wou weten waar de uitdrukking sub rosa vandaan komt. Zoals wel meer gebeurt, zette me dat op een pad met vele omwegen, valse sporen en doodlopende straatjes. Ik hoop dat je me ‘even’ wil vergezellen.

     

    De uitdrukking sub rosa komt in het Engels in 1654 voor. Volgens F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden. W.J. Thieme & Cie, Zutphen 1923-1925 (vierde druk), die je naast talrijke andere nuttige bronnen kan raadplegen op de website http://www.dbnl.org/ vinden we de uitdrukking in het Nederlands in de 16de eeuw. Ik citeer:

     

    1956. Onder de roos,

    d.w.z. in het geheim; vertaling van het lat. sub rosa, eene sedert de 16de eeuw bekende uitdrukking, die we lezen bij Kiliaen: Onder de roose, sub rosa dictum aut factum, dicitur, quod silentii fide stipulata inter lepidos sodales sit aut dicitur; Goedthals, 127: tis onder die roosen gheseyt; Campen, 122: tis onder die Reese; Marnix, Byenc. 125 v; Kluchtspel II, 92; Lichte Wigger, 3 r: Magme niet wat praten? t' is onder de roos hier; in Sweerts' Koddige en Ernstige Opschriften II, 117: Rontom een geschilderde roos boven een tafel:

     Al wat hier onder de roos geschiet

     Laat dat aldaar, en meld het niet.

    Dat de roos het zinnebeeld der stilzwijgendheid is geworden, moet hieraan worden toegeschreven, dat Harpocrates (de Egyptische god Heros), de god der stilzwijgendheid, van Cupido eene roos ontving, om hem te bewegen de minnarijen van Venus niet te verklappen1):

     Est rosa flos Veneris, cuius quo furta laterent

     Harpocrati matris dona dicavit Amor.

     Inde rosam mensis hospes suspendit amicis,

     Convivae ut sub ea dicta tacenda sciant.

    Vandaar dat de roos prijkte aan de zoldering van feestzalen, of zooals De Brune, Wetst. I, 254 mededeelt ‘in plaatzen van genucht aan den balk geschildert (werd), om de gasten daar deur in te scherpen dat zy de bedreve vrolikheden in stilswijgentheid (moesten) begraven’. Zie verder C. Wildsch. II, 150; Br. v. B. Wolff, 117; Nkr. VII, 26 April, p. 3; Noord en Zuid XIV, 216-219; Navorscher IV, 149; Schrader, 326-327 en Grimm VIII, 1179-1180; hd. unter der Rose; eng. under the rose.

    Catul. 72; Varro de L.L. 5, 57; Plut. de Is. 68; Kil. 540.

     

    De twee Latijnse citaten zijn te vinden bij Kiliaen, d.i. Cornelis van Kiel, 1528-1607, corrector aan de beroemde drukkerij van Plantijn te Antwerpen 1558, schrijver van het eerste Nederlands woordenboek met vertaling der woorden in het Latijn en Frans, 1574; herdrukt 1588, '99 enz. Ik citeer hem integraal, eveneens uit de dbnl, en vertaal naar best vermogen:

     

    Roose.

    Rosa. ger. rosen: sax. rose: gal. rose: ital. rosa: hisp. rosa: ang. rose Onder de roose. Sub rosa dictum aut factum dicitur, quod silentij fide stipulata inter lepidos sodales fit aut dicitur: vnde passim in caenaculis rosa lacunaribus supra mensae verticem affixa conspicitur, quo quisque sit memor silentij: qui quidem mos inde receptus est, quòd rosa Veneri sit dicata, &. Est Rosa flos Veneris, cuius quò furta laterent, Harpocrati matris dona dicauit amor. Inde rosam mensis hospes suspendit amicis, conuiuae ut sub ea dicta tacenda sciant.

     

    Onder de roos gezegd of gedaan; dit wordt gezegd van wat gebeurt of gezegd wordt onder goede vrienden onder vertrouwelijk beding van stilzwijgendheid; vandaar dat men hier en daar aan de zoldering van gelagzalen boven de kop van de tafel een roos bevestigd ziet, zodat elkeen zich de zwijgplicht zou indachtig zijn. Dit gebruik zou hierop teruggaan, dat de roos aan Venus zou gewijd zijn en dat de roos de bloem van Venus is; toen haar heimelijke overspelige liefde dreigde bekend te raken gaf Amor de roos aan Harpocrates als een geschenk van zijn moeder. Vandaar dat een gastheer een roos boven de tafel hangt als hij vrienden ontvangt, zodat de gasten weten dat over wat daaronder gezegd is, gezwegen wordt.

     

    Mooi verhaal. Catullus’ carmen 72 gaat niet daarover, maar in carmen 74 noemt hij een bedrogen echtgenoot een Harpocrates en in 102 vergelijkt hij zich met Harpocrates omdat hij over wat zijn trouwe vrienden hem vertrouwelijk meedeelden, het zwijgen zal bewaren. De tekst van Varro is een heel korte verwijzing naar Harpocrates als een soort van verpersoonlijking van het zwijgen, de ‘god’ van het zwijgen. Een van de emblemen van Erasmus, Silentium, herneemt dit thema, mét verwijzing naar Harpocrates.

     

    http://www.gutenberg.org/files/17451/17451-h/images/fig105.png

     

    Waar komt die ‘god’ vandaan? Dat is pas een leuk verhaal… Het begint allemaal in de Egyptische mythologie. Horus is de zoon van Isis (zo zegt ook de Plutarchus-referentie) en Osiris. Als volwassene is hij de zonnegod, die elke dag opkomt en de nacht verjaagt. Als opkomende zon is hij een kind en draagt dan de naam van heru pa khered, of "Horus het kind", de jonge Horus. Let op de hiëroglief voor kind aan het einde (zie foto). Het is namelijk dit symbool, een kind met zijn vinger of duim in de mond, dat in Egypte en later ook in Griekenland en in Rome, een enorme verspreiding zou kennen, onder de naam Harpocrates, een verbastering van heru pa khered. Hij werd de god van de vruchtbaarheid, de liefde en de wijn en zowat alle goede dingen, vaak afgebeeld rijdend op een gans of zittend op een hoorn des overvloeds, maar nog veel andere attributen en heel vaak ook op de schoot van zijn moeder, Isis, die hem de borst geeft, tiens, tiens, waar hebben we dat nog gezien?

     

    Dit Egyptisch onmiskenbaar symbool voor een kind, namelijk een persoon met een vinger of duim in de mond, krijgt bij de Romeinen de vinger áán of op de mond, een oeroud teken voor zwijgen. Als Harpocrates is hij dan de Romeinse god van het stilzwijgen, met enkele verwijzingen in de klassieke literatuur, zoals Catullus en Ovidius, en later ook tot bij Erasmus. Gek eigenlijk dat bij die cross-culturele beweging een symbool voor het kind-zijn foutief vertaald is als een symbool voor het zwijgen en de zwijgplicht.

     

    Afbeeldingen van kinderen zijn in alle culturen populair, ook vandaag nog, kijk maar eens naar al de poppen die we in huis hebben. Je kon dus ook in de oudheid al praktisch in elk huis een goedkoop terracotta beeldje vinden van Harpocrates, er zijn er vrij veel teruggevonden in alle gebieden die de Romeinen ooit ‘bevrijd’ hebben. Soms hebben ze een zeer uitgesproken, zeg maar uitgestoken fallus ofte penis, in Leiden staat er zo een beeldje in het museum waarbij het geslacht van Hapocrates gedragen wordt door maar liefst vier personen.

     

    Het ziet er naar uit dat er al in de oudheid een vermenging gebeurd is tussen Cupido en Harpocrates. De jonge Horus met de vinger in de mond werd een Cupido met de vinger op de lippen.

     

    Daarmee zitten we in de buurt van het zwijgen, dat sub rosa oplegt, maar geen stap dichter bij onze roos…

     

    De roos was al in de oudheid bekend en geliefd; in Rome was de roos echt een rage (van het Latijnse rabies, razernij), een hype (een modegril als resultaat van reclame en media-aandacht, mogelijke bronnen zijn het Griekse hyper, erover, zoals we vandaag zeggen, maar ook de Engelse woorden hyperbole, overdrijving; hypochondria, een vorm van waanzin en obsessieve depressie; hypodermic needle, een spuit voor drugs). Rozen waren onder meer voor hun geur zo geliefd en dat men toen iets nodig had om de stadsgeur en die van zijn medeburgers enigszins draaglijk te maken, ligt voor de hand; het gebruik zou nog heel lang meegaan, denk maar aan onze potpourri van gedroogde bloemen.

     

    Het is helemaal niet duidelijk dat de roos toen al een symbool was voor alles wat met de liefde te maken had. Deci(m)us Magnus Ausonius (° Burdigala (Bordeaux) ± 310 – † aldaar 393) noemt men vaak als de auteur van een idylle, de rosis nascentibus (over het ontluiken van de rozen), maar ook Vergilius, die driehonderd jaar eerder leefde wordt al eens genoemd, al staat de tekst slechts als ‘betwist’ in zijn bibliografie; laten we maar zeggen dat het een werk is van een onbekende ‘meester’, waarschijnlijk in de laat-klassieke periode. Het is wellicht de eerste en een van de zeldzame aanduidingen in de laatklassieke literatuur van een specifieke band tussen de roos en Venus. Die connectie vinden we in het (zeer) postklassieke en middeleeuwse Latijn wel vaker terug, onder meer bij Walter Map, fl. 1160–1196, † c. 1208–1210), een Welsh hoofs schrijver aan het Engelse hof, in zijn werk De nugis curialum, ‘over hoofse beuzelarijen’, waarin hij in een discussie over het huwelijk zegt: Hiis fidem habere decet, quia cum omni ueritate locuntur; hii sciunt ut placet dileccio et pungit dilectum; hii norunt quod flos Veneris rosa est, quia sub eius purpura multi latent aculei.

    Ik vertaal enkel wat vetjes staat: zij weten dat de bloem van Venus de roos is. Een duidelijke echo hiervan vinden we in het Kiliaen-citaat: est rosa flos Veneris.

     

    We zitten hier dus volop in de Middeleeuwen en dit is ook wat ik na twee dagen van zoeken in allerlei bronnen, op internet en in mijn naslagwerken meen te mogen stellen: de uitdrukking sub rosa is ‘recent’, in de zin van: niet uit de oudheid. Ze komt in geen enkel ‘klassiek’ woordenboek voor, in geen enkele klassieke tekst staat ze vermeld. Ook de roos als symbool van Venus is van veel latere datum en moet vrijwel zeker ten vroegste gesitueerd worden in de context van de hoofse literatuur, met als hoogtepunt natuurlijk Le Roman de la Rose van 1230. Van toen af was er geen ontkomen meer aan, het was een staande uitdrukking geworden, een cliché: de rode roos staat voor de liefde, meer bepaald de passionele liefde tussen man en vrouw. Dat is ook vandaag nog zo: rode rozen geef je in principe niet aan je oom, tenzij…

     

    Op het web vind je talloze teksten, waarvan de meeste van elkaar zonder scrupules (verkleinwoord of diminutief van L. scrupus, een scherpe steen, vandaar iets dat hindert, iets kleins maar hinderlijk) afgeschreven zijn, waarin men het gebruik van de roos als een aansporing tot zwijgen terugvoert naar de klassieke oudheid. Daarvoor is er echter geen enkel bewijs, geen enkel.

     

    In het Engels vinden we sub rosa voor het eerst onder Henry VIII, in een verordening van 1546. Het moet toen wel al een vaste uitdrukking geweest zijn. Van dan af zien we ze overal opduiken, ook bij Kiliaen in 1574, wellicht de vroegste vermelding in het Nederlands.

     

    Ik weet dat er in dit verhaal een missing link is. Ik heb herhaaldelijk referenties gevonden naar Kiliaens verhaal van Amor die een roos krijgt van zijn moeder Venus en ze daarop aan Harpocrates geeft om hem te doen zwijgen over haar escapades. Maar ik heb nergens een spoor gevonden naar het originele verhaal. Ook deze mythe of beter: legende en de bijhorende tekst situeert men in de oudheid, maar ik meen dat we ook hier veel verder in de tijd zitten, de hoofse middeleeuwen of zelfs het begin van de renaissance. Slechts één enkele Franse tekst uit de 19de eeuw verwijst naar Martialis, maar dat is (bijna…) zeker niet de auteur van dit epigram. Wie dan wel? Tja… ik heb geen vroegere bron gevonden dan Kiliaen, alle andere zijn kennelijk letterlijk van hem afgeschreven, tenzij er een verborgen of verloren gegane gemeenschappelijke bron is.

     

    Er is nog een tweede probleem met onze uitdrukking. Waar komt namelijk de band tussen Harpocrates en de roos vandaan? Want als in de postklassieke tijd en de middeleeuwen de roos al het symbool van de liefde was, dan was ze zeker niet meteen ook die van het stilzwijgen of de zwijgplicht, wat men er ook van zegt.

     

    Er zijn twee mogelijke verklaringen, die ik geheel voor eigen rekening neem.

     

    Enerzijds is er de wijdverspreide klassieke Romeinse traditie van de Harpocratesbeeldjes, die met de vermanende vinger op mond: wees niet loslippig, roddel niet. De Romeinen verloren snel het verband met de oorspronkelijke symboliek van de jonge Horus en vereenzelvigden de exotische Harpocrates met hun Cupido en Amor en zelfs met Priapus, zoals blijkt uit afbeeldingen, waar Harpocrates naast zijn oorspronkelijke Egyptische attributen (zoals de lange rechter haarlok) en houdingen ook Romeinse krijgt zoals de viagra-penis en de pijl en boog. Zo krijgen we een link (van het Engelse link, een schakel van een ketting, van een oud Indo-Germaans werkwoord dat buigen betekent, dus letterlijk een gebogen voorwerp) tussen Harpocrates en de liefdegod. Als men nu die beeldjes gaat interpreteren als liefdesgodjes met een vinger op de lippen (en niet een duim in de mond), dan krijg je al gauw de bijbetekenis van: vertel niet voort wat er in de slaapkamer gebeurt, of: wat in bed is gezegd, is met de lakens gedekt, een spreekwoord dat ik nergens terugvind… De cupido-beeldjes krijgen dus een specifieke functie: zij moeten amoureuze escapades verzwijgen.

     

    Maar dan zijn we er nog niet. We moeten nu veronderstellen dat die klassieke Romeinse beeldjes, die altijd een ten minste gedeeltelijk naakte jongen voorstelden, vaak met zijn edele delen of family jewels ‘in flagrante’, in het steeds preutser wordend christendom steeds ongepaster waren en dus verwijderd en niet meer gemaakt. Waarschijnlijk is dat de toestand die we meemaken in de meest duistere perioden van de middeleeuwen, van het einde van het Romeinse rijk tot de vroege middeleeuwen en de eerste heroplevingen van de 13de eeuw. Wellicht heeft men dan voor het eerst die oude traditie nieuw leven ingeblazen onder invloed van het prille nieuwe contact met de postklassieke teksten. Natuurlijk was een bloot ventje dan totaal ondenkbaar, en is men, aanvankelijk enkel in de literatuur, in plaats van een cupido het symbool van de liefde gaan gebruiken, de roos. Dit is in alle geval zo in de hoofse literatuur.

     

    En nog zijn we nog niet helemaal thuis, want we hebben nu wel een roos in plaats van een pikant Harpocratesje-Cupidootje, maar daarmee is ook het zwijgvingertje weg. De roos staat in allerlei latere teksten als symbool voor het stilzwijgen vermeld, maar waarom? Dat is mijn tweede, ietwat gedurfde veronderstelling: de roos is een symbool voor het gebruik van een zegel, zoals in verzegelen. Zegels zijn zo oud als het schrijven zelf en in de middeleeuwen was het sturen van een brief zonder zegel ondenkbaar. Zegels hadden de dubbele functie van het afschermen van de tekst voor onbevoegde blikken, naast de waarschijnlijk oorspronkelijke functie van het authenticeren: het zegel als handtekening, door het af- of indrukken met een signetring of een stempel. Dat kon in was, zegellak (rode of soms ook andere kleuren) en metaal, meestal lood. Een zegel, dan vooral in rode lak, ziet er precies uit als een roos, vind je niet? door de indruk van de meestal ronde stempel in een druppel warme lak krijg je die typische gekartelde ronde vorm van een gestileerde roos. Wat met een dergelijke ‘roos’ gesloten was, was geheim. Zo komen we bij de roos als symbool voor geheimhouding. My lips are sealed.

     

    Als we nu de twee pistes samen nemen (van het Italiaans pista, een spoor, een afdruk van de voeten; pistare was met de voeten verbrijzelen, kapot stampen; van spoor kwam de weg die sporen maken, dus pad en vandaar onze piste in beide betekenissen van spoor en weg), dan komen we in de buurt van de betekenis van sub rosa, die we dus pas van in de 16de eeuw in het Westen vinden: wat onder de roos is gezegd, moet geheim blijven, of dat nu een amoureuze zaak is of niet. Vandaar is men ook buiten de literatuur de roos gaan gebruiken zoals in de oudheid de beeldjes van Harpocrates/Cupido/Amor. Dat is wat Kiliaen heeft gezien en genoteerd en na hem vele anderen, onder meer Levinus (Livien) Lemnius (Lemse) (1505-1568) in zijn Tetrastichon, althans volgens Sir Thomas Browne Pseudodoxia Epidemica (1646;6th ed., 1672) V.xxii (pp. 309-316):

    When we desire to confine our words we commonly say they are spoken under the Rose; which expression is commendable, if the Rose from any natural property may be the Symbole of silence, as Nazianzene seems to imply in these translated verses:

    Utque latet Rosa Verna suo putamine clausa,
    Sic os vincla ferat, validisque arctetur habenis,
    Indicatque suis prolixa silentia labris:

     

    And is also tolerable, if by desiring a secrecy to words spoke under the Rose, we only mean in society and compotation, from the ancient custom in Symposiack meetings, to wear chaplets of Roses about their heads: and so we condemn not the German custom, which over the Table describeth a Rose in the cieling. But more considerable it is, if the original were such as Lemnius, and others have recorded; that the Rose was the flower of Venus, which Cupid consecrated unto Harpocrates the God of silence, and was therefore an Emblem thereof, to conceal the pranks of Venery; as is declared in this Tetrastick:

    Est Rosa flos veneris, cujus quo facta laterent
            Harpocrati matris, dona dicavit Amor;
    Inde Rosam mensis hospes suspendit Amicis,
            Convivæ ut sub ea dicta tacenda sciant.

     

    Ik citeer nog even een andere Engelse auteur, Henry Peacham (1576-1664), best bekend van zijn boek The Compleat Gentleman. Peacham zegt in Truths o' our Times (1638): in many places, as well in England, as the Low Countries, they have over their Tables a rose painted, and what is spoken under the Rose, must not be revealed. The reason is this: the rose being sacred to Venus, whose amorous and stolen sports, that they might never be revealed, her sonne Cupid would neede dedicate it to Harpocrates, the God of Silence. It thus became the emblem of silence, was placed over confessionals in the 16th century, and sculpted on ceilings of banquet halls to remind guests that what was spoken sub rosa, sub vino could not be broadcast sub divo ('in open air').

     

    Ik weet niet of iemand ooit zo’n roos heeft gezien in een oude of gerestaureerde woning of op een schilderij…

     

    Nu weten we er alles van, vrees ik, behalve dan wie het Latijnse epigram schreef, maar uit een vraag in Britse een krant uit 1850 blijkt dat ze het toen ook al niet wisten…

     

    Zo, nu nog enkel nog een afsluitertje. Iedereen kent de Marx Brothers, vooral Groucho, met zijn absurde humor. Maar daarnaast had je nog Harpo, Chico, Gummo (die heel vroeg gestopt is met acteren) en Zeppo. Het is natuurlijk over Harpo dat ik het even wil hebben. Hij speelde een ‘stomme’, hij praatte dus niet, misschien omdat Groucho voor vijf kletste; hij speelde op allerlei muziekinstrumenten, onder meer een harp en dus is zijn bijnaam misschien daarvan afgeleid. Zijn echte naam was Adolph, maar hij heeft die veranderd in Arthur, je zou het voor minder in de jaren dertig. Doet me denken aan dat oorlogsgrapje van een man die zich tijdens de bezetting aandient op de Kommandatur met het verzoek zijn naam te mogen veranderen: Adolph Schweinhund. De militaire overheden hadden daarvoor alle begrip en vroegen hem hoe hij wou heten, waarop hij zei: Winston Schweinhund.

     

    En nu echt de afsluiter: was de ‘stomme’ Harpo Marx een erg late maar slimme verwijzing naar Harpocrates-met-het-vingertje-op-de-lippen?

     

     


    13-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.A. Damasio, Bewustzijn en emoties
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik bracht hier onlangs verslag uit over het boek van Antonio Damasio: De vergissing van Descartes, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=8675 en ik beloofde toen om ook zijn volgend boek te verslaan. Ik kocht The Feeling of What Happens. Body, Emotion and the Making of Consciousness, 385 pp., 1999 via Internet in een genereuze hardcover, een ongelezen tweedehands boek voor de helft van de geadverteerde prijs. Er is een Nederlandse vertaling onder de niet echt attractieve titel: ‘Ik voel dus ik ben. Hoe gevoel en lichaam ons bewustzijn vormen.’ Bij Proxis/club te koop voor amper € 14,50, een zacht prijsje!

    De waarschuwing die ik vorige keer al meende te moeten geven, blijft onverminderd van kracht en is zeker voor enkele hoofdstukken in dit boek zelfs nog meer nodig: dit is een wetenschappelijk gefundeerd werk, geen vulgarisatie. Hoezeer de auteur ook zijn best doet om ons alles uit teleggen en elke term te verklaren en hoe goed hij daar ook in slaagt, het blijft voor een groot gedeelte een ernstig studieboek. Het positieve aspect is dat het, zoals wel vaker bij Amerikaanse wetenschappers, uiterst bevattelijk geschreven is voor een ruimer publiek van geïnteresseerde leken, studenten en wetenschappers van andere disciplines. Ik ben er zeker van dat ik niet alles begrepen heb, maar ik had ten minste het gevoel dat ik het kon begrijpen, als ik maar genoeg moeite deed. Enkel de zuiver neurologische passages waren duidelijk bestemd voor medisch geschoolden, al is de auteur zelfs daar erg in de weer om ook zijn andere lezers mee te krijgen.

    Waarover gaat het? Het is een zeer systematische en haarfijne analyse, steunend op klinisch onderzoek en wetenschappelijke theorieën, van wat er zich in ons lichaam, natuurlijk inclusief onze hersenen, afspeelt bij wat ik hier gemakshalve maar emoties zal noemen. Damasio steunt daarbij op de intuïties van William James (1842-1910), van wie ik hier al het bijzonder scherpzinnige en verhelderende boek besprak, de klassieker The Varieties of Religious Experience (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=284 ). Damasio vermeldt James wel, een beetje en passant vind ik en doet hem naar mijn aanvoelen te weinig eer aan, hij had bijvoorbeeld het bekende verhaal van James’ beer kunnen citeren, dat gaat zo. Stel dat we plots een beer zien. Je zou denken dat zoiets in onze tijd en omgeving niet meer voorkomt, maar dat was niet de ervaring van een Belgische toeriste die onlangs nog werd aangevallen door een zwarte beer in Yosemite Park (spreek uit: josémmittie), maar goed: stel dat we een beer zien, wat is dan onze reactie? We gaan lopen. Waarom? Omdat we schrik hebben van wat er zou gebeuren als we niet gaan lopen. Dus: we zien de beer, we hebben schrik, we gaan lopen. Niets van! zegt James (en Damasio): we zien de beer en gaan lopen, de schrik komt nadien, als een bewuste mentale reflectie op een spontane reactie van ons lichaam op de dreigende verschijning van de beer.

    Damasio werkt die gedachte veel verder uit en fundeert ze ook op klinisch onderzoek. Zo onderscheidt hij verschillende lagen van bewustzijn, gebaseerd op zijn bevindingen over wat mensen met verschillende soorten van hersenletsels al dan niet nog kunnen/kennen. Vervolgens bouwt hij een theoretisch model op van de verschillende momenten en fasen in de waarneming en de verbeelding en daarin zoekt hij dan naar de juiste volgorde van het complexe procedé van onze emoties.

    Het klinkt misschien ingewikkeld en vergezocht, maar het is heel wat begrijpelijker dan alles wat ik over dit onderwerp had gelezen vóór ik het werk van Damasio leerde kennen. Een verre voorafspiegeling vond ik in de filosofische ‘school’ die in mijn studententijd in Leuven ‘in’ was: de existentiële fenomenologie. Onder die titel schreef Pater Dr. W. Luijpen zijn zeer populaire boek, dat je nu overal tweedehands kan vinden voor enkele euro’s. Ook daarin werd de nadruk gelegd op de gerichte ontmoeting tussen het attent waarnemende ik en het waargenomene, in tegenstelling met pure materialisten of idealisten, die de realiteit respectievelijk exclusief in de zaken zelf buiten ons of uitsluitend in de gedachtewereld binnenin ons situeerden. Van die fenomenologie, waarvan Luijpen destijds met veel zelfvertrouwen stelde dat het de overheersende denkrichting was van de tweede helft van de 20ste eeuw, horen we nu nog nauwelijks iets, filosofen zoals Merleau-Ponty, Sartre, Marcel, Husserl, Heidegger worden nog maar zelden geciteerd en van Pater Luijpen (°1922) vind ik nergens een biografie of een sterfdatum. Trouwens, als men mij zou vragen wat de overheersende filosofische tendens is van onze tijd, dan zou ik het antwoord moeten schuldig blijven. Weet u het?

    Lezen over wat zich in je lichaam, inclusief en misschien vooral je hersenen, je verstand, je geest (klik nog eens hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=464 ) afspeelt, vooral de minder evidente dingen zoals waarneming, bewustzijn, geheugen, emotie, intelligentie: het is een precair en rustverstorend gebeuren. Je bent niet alleen bezig met de tekst voor je, maar ook met het voortdurend testen en checken of wat je leest ook beantwoordt aan de werkelijkheid in jezelf; je probeert voortdurend uit of wat de auteur zegt ook bij jou klopt, of je het herkent in je eigen lichaam en in je eigen hersenen. Ik kreeg er herhaaldelijk hoofdpijn van: de hersenen hebben het blijkbaar moeilijk met dat soort zelfonderzoek. Het is ook niet simpel, dat blijkt maar al te duidelijk uit dit boek, dat de complexiteit allerminst betwist maar veeleer in de verf zet; de grenzen van de wetenschap, het klinisch onderzoek en de menselijke geest worden herhaaldelijk scherp aangeduid en nederig erkend. Als wij denken dat een PC een ingewikkeld toestel is, en niemand zal ontkennen dat dat zo is, wat moeten we dan zeggen van de mens? Zelfs de krachtigste computer is niet in staat tot wat een kind van vijf al spelend kan, zelfs de meest ingewikkelde robot kan niet wat een peuter van drie moeiteloos doet.

    Na dit boek zal ik er waarschijnlijk nog andere lezen, van dezelfde auteur of van andere, over het zelfde onderwerp en over vele andere, maar nooit zal ik ook maar in de buurt komen van het ontsluieren van zelfs de meest elementaire werking van het menselijk lichaam in zijn totaliteit. Maar laten we dan nog maar eens de wapenspreuk van Willem van Oranje, de Zwijger citeren: Point n’est besoin d’espérer pour entreprendre ni de réussir pour persévérer.


    12-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Freud: het onbehagen in de cultuur
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Sigmund Freud (1856-1939): het is een naam die geschreven staat in vurige tongen in de wilde donderwolken boven de twintigste eeuw. Iedereen kent zijn naam en ook enkele begrippen en termen die ermee verbonden zijn: het Ego, het Onbewuste, psychoanalyse, Eros en Thanatos, de analyse van dromen. In elke opleiding komt ten minste een hoofdstuk of een paragraaf voor, waarin het gedachtegoed van Freud weergegeven wordt. Hij is beurtelings verafgood, verguisd en vergeten. Zijn boeken prijken in alle bibliotheken, meestal ongelezen. Ook voor mij was hij niet meer dan een naam en een icoon, een vage, vale vlag waaronder allerhande vreemde, irrationele en esoterische ideeën schuilgingen. Mijn nieuwsgierige belangstelling werd steeds getemperd door zijn kwalijke roep bij een aantal mensen, auteurs en wetenschappers op wiens opinie ik hoge prijs stelde. Dat, en de enorme literatuur van en over Freud, weerhield mij er steeds van om iets van hem te lezen.

    In mijn lectuur rond het atheïsme kwam ik voortdurend verwijzingen tegen naar een werk van Freud: Die Zukunft einer Illusion (1927); toen ik op zoek ging naar dit boek, stuitte ik op een andere titel, die sinds vele jaren vaag in mijn geheugen hing: Das Unbehagen in der Kultur (1930); ik bestelde zowel het ene als het andere, maar het laatstgenoemde kreeg ik al in handen, in het Duits en in een Engelse vertaling; van Die Zukunft einer Illusion kocht ik een Engelse vertaling, oorspronkelijk uitgegeven in Engeland door de Hogarth Press, geleid door Leonard en Virginia Woolf. Maar dat is voor later.

    Ik begon de lectuur van het dunne boekje dat Unbehagen bleek te zijn, niet meer dan 65 pagina’s kleine druk in een pocketje, op de trein, op weg naar een familiebijeenkomst, Freud zou daaraan al een vette kluif hebben gehad, zeker als hij geweten had van het nauwelijks verholen Unbehagen dat ik bij dergelijke ontmoetingen steeds ervaar. Ik was zeer aangenaam verrast door de grote leesbaarheid: ik had me verwacht aan verschrikkelijk jargon en nauwelijks te begrijpen vergezochte interpretaties van simpele dingen zoals vergeten waar je je sleutels achtergelaten hebt. Maar nee, in de eerste hoofdstukken is er een interessante, luimige causeur aan het woord, die ons vergast op ideeën over mens en gemeenschap die zonder enige moeite kunnen beaamd worden door de geïnteresseerde lezer, of die hem verrassen door hun helder inzicht en diep invoelen. Het begint met een beschrijving van het oceanisch gevoel van eenheid met het Al, dat aan de basis zou kunnen liggen van religieuze gevoelens. Dat brengt ons bij het Ego, het bewustzijn van de individuele mens van zijn eigen lichaam en van de wereld buiten hem, een structuur die men ook terugvindt in elke recent boek over evolutionaire psychologie. Van daar gaan we naar de twee basiservaringen van elke mens, van kindsbeen af: plezier en verdriet; we ontmoetten dit dubbele principe al herhaaldelijk in elk filosofisch, theologisch of psychologisch werk dat we lazen: het is de onverbiddelijke basis van elke discussie over de mens in zijn relatie tot de buitenwereld en zijn medemensen.

    In het tweede hoofdstuk beschrijft Freud de mogelijkheden die de mens heeft om te ontsnappen aan de vele bedreigingen en gevaren van het leven, zowel die van het eigen kwetsbare en vergankelijke lichaam als die uitgaande van de natuur en de gemeenschap. We kunnen die bedreigingen minimaliseren door ons te wijden aan het cultiveren van onze moestuin of een wetenschappelijke carrière, we kunnen vertroosting zoeken in kunst of andere uitingen van de fantasie; we kunnen ook gebruik maken van scheikundige preparaten, inclusief alcohol en drugs, die ons ongevoelig maken voor externe bedreigingen en pijn en op zichzelf een direct gevoel van gelukzaligheid kunnen teweegbrengen, zij het van korte duur en met mogelijke nadelige gevolgen achteraf. Het Lustprinzip doet de wereld draaien, maar anderzijds lijkt alles en iedereen in de hele wereld zich te verzetten tegen de bevrediging van de primitieve basisverlangens van het individu: honger, dorst, de nood aan beveiliging, seks. Daarom ontwikkelt de mens plaatsvervangende doelstellingen, die gemakkelijker kunnen bevredigd worden, omdat er minder conflicten met de natuurlijke vijanden zijn in onszelf of in de wereld om ons heen: arbeid, wetenschap, kunst. Maar we kunnen nog een stap verder gaan en ons geluk zoeken in illusies, in een goedgunstige fantasiewereld, zoals een kluizenaar die zich terugtrekt in de woestijn, of in een georganiseerde godsdienst, die troost biedt bij het lijden in deze wereld en redding belooft uit dit tranendal in een hemels hiernamaals voor wie de richtlijnen van de godsdienst volgt. Het is echter vooral aan de liefde en het nastreven ervan dat de mens het meest aandacht schenkt en waarvan het meest genot verwacht wordt; ontegensprekelijk is het ook het domein van zijn grootste angsten, pijn en teleurstelling.

    Maar geen enkele doelstelling biedt op zichzelf een kans op algehele bevrediging. Vandaar dat het nuttig lijkt om niet al zijn eieren in één mand te leggen, de risico’s op falen te spreiden en door op verscheidene paarden te wedden de kans op succes te vergroten.

    In het derde hoofdstuk gaat de aandacht naar al de aspecten die een bedreiging vormen voor het genotprincipe en die lijken uit te gaan van de beschaving. Het is de samenleving die de individuele vrijheid aan banden legt om de (beperkte) vrijheid van zoveel mogelijke leden van die gemeenschap te realiseren en te vrijwaren. Maar het individu verzet zich tegen elke beperking van zijn streven naar genot. Het is verkeerd om daarbij met heimwee te denken aan een soort primitieve samenleving van nobele wilden: een nauwkeurig antropologisch onderzoek toont aan dat in de nog bestaande dergelijke samenlevingen er allerminst vrijheid is, behalve eventueel voor de dominante mannetjes. Daartegenover biedt onze moderne maatschappij (het Duitsland van de jaren twintig, maar nog zoveel meer onze mondiale supertechnologische beschaving) overduidelijke voordelen voor een onvermoed groot aantal mensen. En toch was er toen en is er nog steeds een malaise, een Unbehagen met de samenleving, die als een bedreiging wordt beschouwd en die voor het individu niet de voordelen oplevert die het verwacht in ruil voor het opgeven van de onmiddellijke en ongebreidelde bevrediging van de primaire behoeften. Freud beschrijft die voordelen eerlijk en overtuigend.

    Vervolgens gaat Freud op zoek naar de oorsprong van elke samenleving, in een analyse die nog steeds zeer modern aandoet en die integraal terug te vinden is in de hedendaagse antropologie en bij sociobiologen als E. O. Wilson (zie http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=439 ). Ook zijn beschrijving van de liefde als de basisdrijfveer voor elk vorm van gemeenschap, nucleair of in maatschappelijk verband, is nog steeds zeer boeiend en relevant.

    In de volgende hoofdstukken gaat Freud op zoek naar de oorzaken van de destructieve neigingen van de mens, die hem zo duidelijk voor de geest stonden, zonder dat hij het expliciet vermeldt, in de voor hem recente geschiedenis van Duitsland, en die kort na zijn dood in 1939 weer de hele wereld zouden beroeren. Hij verwijst naar zijn bekende theorieën over Eros en Thanatos, liefde en dood, als de verstrengelde drijfveren van de mens, zoals die ook tot uiting komen in seksuele afwijkingen zoals sadisme; ook het ontstaan van het geweten als een substituut voor de bestraffende vaderfiguur komt ter sprake, schuldgevoelens, Oedipuscomplex: dit is de Freud uit de handboeken.

    Hij situeert de agressie bij de mens in de frustratie van de individuele drang naar onmiddellijke bevrediging van de lustgevoelens, in het verzet tegen de strenge autoriteit buiten hem (de maatschappij) en de sublimatie ervan in hem (het geweten). Maar anderzijds is Freud ook weer verrassend modern wanneer hij stelt dat het individu zich hoe dan ook maar kan realiseren in gemeenschap met anderen, dat de onmiddellijke en ongebreidelde bevrediging van de individuele lusten geen toekomst heeft, ook niet voor het individu. Het is in de samenleving dat het individu zichzelf optimaal realiseert. Maar het is niet in het (veel ouder dan) christelijk gebod ‘Bemin uw naaste zoals uzelf’ dat de gouden regel te vinden is: Freud maakt zich hier even duchtig vrolijk over iets dat hij ondoenbaar en dus nutteloos acht als ethische regel: hij suggereert als alternatief ‘bemin uw naaste zoals hij u bemint’ (waarvan we echo’s vinden tot bij Dawkins’ zelfzuchtige genen’); hij citeert ook een heerlijke parafrase van Heine op het gebod om zelfs uw vijanden te beminnen, ik vertaal vrij: “Ik ben een man met een zeer vreedzame ingesteldheid. Mijn wensen zijn deze: een nederige woning met een rieten dak, maar een goed bed, heerlijk verse melk en boter, bloemen voor het raam en een paar stevige bomen voor de deur; en als het God belieft om mijn geluk volkomen te maken, dan zal hij mij de voldoening schenken om zo’n zes of zeven van mijn ergste vijanden te zien bengelen aan de takken van die bomen. En voor ze doodgaan zal ik, ontroerd in het diepste van mijn hart, hen vergeven voor alles wat ze me gedurende hun leven hebben aangedaan. Zeker, het is waar: we moeten onze vijanden vergeven – maar niet alvorens ze opgeknoopt zijn!” Heerlijke vreselijk zwarte humor, toch!

    Freud heeft in de laatste periode van zijn leven de harde realiteit van de agressieve pool van de mens in actie gezien; zijn boeken werden door de Nazi’s verbrand en hij en zijn familie werden bedreigd en lastiggevallen. In 1938 kon hij ontkomen naar Engeland, maar hij stierf er, een jaar later, aan kanker. Hij was 83.

    Alles van Freud is vertaald in het Nederlands, in je plaatselijke bibliotheek vind je zeker ook dit werkje. Ik kan het je echt aanbevelen, zeker de eerste hoofdstukken zijn heel vlot en vrij van jargon of theorie en bovendien ook nog steeds heel actueel. Zo zie je maar: the proof of the pudding is in the eating, een spreekwoord zo oud als de pudding waarover sprake. Je weet echt maar iets over een auteur als je iets van hem of haar gelezen hebt; wat je erover gehoord hebt, klopt in het beste geval ten hoogste bij benadering, in het slechtste geval helemaal niet.



    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie, levensbeschouwing, actualiteit
    11-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dr. A.L.Constandse, humanist
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn Nederlandse lezers zal de naam van  dr. Anton Constandse (1899-1985) wellicht nog steeds vertrouwd in de oren klinken. Hij was schrijver, journalist, publicist, spreker, leraar en professor, maar vooral activist: hij was een onverdroten en gedreven voorvechter van de idealen waar hij voor stond, van in zijn jeugd tot zijn laatste snik. Die idealen waren het pacifisme en gedurende lange tijd ook het anarchisme; zijn ervaringen in de Spaanse burgeroorlog brachten hem ertoe het anarchisme niet meer te zien als een leefbaar politiek systeem, maar hij bleef gehecht aan de filosofische idealen van het ongebonden leven.

    Ik vond een interessante biografie: http://www.iisg.nl/bwsa/bios/constandse.html.

    Constandse was, hoe kan het ook anders, een overtuigd atheïst en schreef daarover verscheidene werken en hield overal te lande ontelbare lezingen, vaak in de vorm van debatten met vertegenwoordigers van de christelijke godsdiensten. Ik las van hem Geschiedenis van het Humanisme in Nederland, 190 blz., 1978²; de eerste editie is van 1967. De ondertitel vermeldt Geert Grote, Erasmus, Spinoza, Descartes, Tyssot de Patot, Frans Junghuhn, van Vloten, Multatuli, Busken Huet, Allard Pierson, Domela Nieuwenhuis.

    Enige tijd geleden moest ik hier vaststellen, naar aanleiding van de lectuur van enkele boeken van André Comte-Sponville, dat wij Vlamingen in feite vrijwel niets afweten van de culturele activiteiten in Frankrijk: wij kennen de grote (hedendaagse of klassieke) auteurs niet (meer), zijn niet vertrouwd met de publieke debatten die gevoerd worden, noch met de artistieke of politieke actualiteit. Ik moet helaas bekennen dat dezelfde opmerking geldt voor onze taal- en misschien straks wel landgenoten in Nederland. Voor mij was Constandse een volslagen onbekende en wat ik concreet weet over de namen in de ondertitel van dit boek, kan je op een bierviltje kwijt. Ik heb dus veel bijgeleerd, ook over de meer vertrouwde namen als Erasmus, Spinoza, Descartes en Multatuli. Constandse was vermaard, berucht zelfs om zijn scherpe tong en pen, maar dit boek uit zijn rijpere periode – hij was 68 bij de eerste druk – toont ons een overtuigd maar rustig man, erudiet, scherpzinnig, zakelijk zelfs, die zijn overtuigingskracht veeleer put uit argumenten en de aangehaalde feiten dan uit het pathos van zijn betoog of de retoriek van zijn taal.

    Het vage ‘humanisme’ uit de titel, waaronder hij uitersten als Erasmus en Multatuli vat, verduidelijkt Constandse in zijn inleiding, die ik hier even citeer:

    Het humanisme liep… uit op de aanvaarding van een aantal beginselen. In de eerste plaats zag men het gebeuren niet meer als een blijk van het ingrijpen ener persoonlijke godheide, maar als een causaal proces dat zonder wonderen verliep, waarin echter wel de menselijke wil een doelbewuste oorzaak kon zijn. Er werd naar gestreefd, ‘de wereld uit zichzelf te verklaren’, zonder een beroep te doen op de veronderstelling van het bestaan van dusgenaamde ‘bovennatuurlijke’ machten, doch met begrip voor haar evolutie. Ten tweede stonden de humanisten open voor de conclusies van de ervaringswetenschap: het logisch ordenen van hetgeen werd ontdekt in de natuur en het menselijk bewustzijn. De gevonden ‘wetten’, hypothesen die passen bij de mate van kennis ener bepaalde periode, bleken doeltreffend te kunnen worden toegepast en waren aan de praktijk te toetsen. De techniek maakte de mens ervan bewust, dat hij over vermogens beschikte, die voorheen waren toegekend aan de goden. De mythologische figuren en gestalten werden geanalyseerd en bleken te onthullen, wat de gelovigen zelf dachten, voelden, verlangden en vreesden. Kennis der goden bleek kennis der mensen. Ten derde werd het ethisch oordeel bevrijd van theologische veronderstellingen. Niet het handelen op zichzelf, maar de beweegredenen ertoe werd centraal gesteld. En als maatstaf voor de waarde van dat motief gold niet meer enig goddelijk gebod, noch kerkelijke zede, maar het autonome, zij het niet willekeurige geweten. De normen daarvan werden geacht voort te komen uit de identificatie met de medemens. Vandaar aanbevelingen als deze: “Doe een ander wat gij wilt dat men u doet; verlang niets voor uzelf, wat gij niet tevens voor uw medemens zoudt wensen; handel zo dat het motief van uw handelen algemeen geldend zou kunnen zijn.” En ten vierde was daar het ideaal van het algemeen welzijn op aarde, de vermeerdering der levenszekerheid en van materiële, zinlijke en geestelijke vreugden.

    De algemene indruk die ik aan de lectuur van dit boek heb overgehouden is vooral deze: blijkbaar is in Nederland, dat wij Vlamingen overduidelijk niet kennen, het openbaar debat over religie altijd al veel opener geweest dan hier in België. Vooreerst was het christendom er niet monolithisch zoals in Vlaanderen: het katholicisme speelde er een belangrijke rol, maar naast de protestantse kerken, in het meervoud, zodat de dogmatische stellingen van de enen steeds heilzaam werden gerelativeerd door de vaak antithetische van de even geloofwaardige en gerespecteerde anderen. Tevens komt het mij voor dat, misschien zelfs precies daardoor, ook de vrijzinnige levenshouding veel vroeger en veel uitgebreider aan bod is gekomen dan in het uiterst katholieke Vlaanderen en dat het op dezelfde manier als andere levensbeschouwingen erkend en gewaardeerd werd en niet vervloekt en verguisd en vervolgd zoals hier. Misschien is die indruk het gevolg van de blik door de ‘humanistische’ bril van Constandse, maar ik meen uit zijn feitelijke gegevens toch te mogen opmaken dat er in Nederland zeker vanaf het midden van de 19de eeuw een veel grotere diversiteit van gedachten en overtuigingen mogelijk was dan toen in Vlaanderen zelfs maar denkbaar was.

    Constandse schrijft zijn ‘geschiedenis’ vooral maar zeker niet uitsluitend aan de hand van de grote auteurs die hij in de ondertitel vermeldt; daarbij gaat hij soms veel dieper in op hun opvattingen dan strikt nodig is voor zijn doel: de beschrijving van het ontstaan en de ontwikkeling van het vrijzinnig gedachtegoed in Nederland, maar als onbevangen lezer kan ik hem dat nauwelijks ten kwade duiden: zijn analyses zijn helder, duidelijk en zeer nuttig voor een goed begrip van de ideologie en de politieke overtuigingen van zijn kopstukken. Deze personele methode zou, bij een minder begaafd of integere auteur, het gevaar inhouden dat de insulaire aller-individueelste expressie van de aller-individueelste religieuze emoties van enkele tendentieus gekozen personen wordt overgedragen op een ganse bevolking, die zich daarvan eventueel nauwelijks bewust zou zijn geweest en die vreemd zou hebben opgekeken wanneer men Nederland in dergelijke termen zou beschreven hebben. Ik ben slecht geplaatst om daarover te oordelen, maar Constandse doorspekt zijn prosopografie van het humanisme met vele aspecten van de receptie van deze ideeën bij het volk, in het onderwijs, de politiek en de religieuze debatten. Ook statistisch cijfermateriaal ontbreekt niet en ook dat spreekt duidelijke taal over de verdeeldheid van de bevolking in katholieken, protestanten en vrijzinnigen. Zijn leerrijke en zeer bevattelijke uitweidingen en commentaren, analytisch of synthetisch, garanderen dat ook meer algemene begrippen en maatschappelijke tendensen, die niet uitsluitend verbonden zijn aan één enkele van zijn titulaire denkers, ruimschoots aan bod komen en het veld zo verbreden dat het gul de beste kenmerken van een evenwichtige beschavingsgeschiedenis ten toon spreidt.

    Dit boek was voor mij een openbaring op verscheidene punten. Vooreerst, zoals ik zei, over het intellectuele leven in Nederland, vooral dan sinds het onzalige einde van de vereniging onzer provincies; daarnaast over de rol die een atheïstisch humanisme kan spelen in een burgerlijke maatschappij die niet gekenmerkt is door één allesoverheersende religie.

    Ik heb me daarbij ook vaak de bedenking gemaakt dat wat nu in de media bestempeld wordt als een nieuwe kruistocht tegen God, een hedendaagse Beeldenstorm van een kleine groep van vooral Angelsaksische auteurs, veeleer moet gezien worden als een voortzetting, indien al geen herhaling, van een historisch intellectueel elan dat zijn wortels inderdaad heeft in een geschiedenis die veel verder teruggaat. Waarschijnlijk is die tegenstroom zelfs samen met het religieuze ontstaan, misschien was religie zelfs niets anders dan een maatschappelijke reactie tegen het god-loze individualisme, zoals ook Freud lijkt te suggereren. Het is dank zij verstandige, rustige en uiteindelijk daardoor overtuigende boeken als dit werk van Constandse dat het verhaal van de autonome mens de aandacht krijgt die het zo vaak moet missen in de veel talrijker maar zoveel oppervlakkiger uitwendige geschiedenissen van de maatschappij. Ongetwijfeld toont Constandse met verve aan dat zijn hoofdfiguren de lichtende belichaming waren van essentiële, universele menselijke waarden en idealen, ja van de nobelste dromen van de mensheid zelf.


    10-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.500 (en twaalf)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het was me nog niet eerder opgevallen, maar het aantal bijdragen of artikels of hoe je het ook noemen wil, dat ik sinds februari 2006 hier op deze website heb bijeengeschreven, heeft onlangs de kaap van de 500 gerond, dit is nummer 512. Nog enkele statistische gegevens: er zijn tot nu toe al meer dan 55.000 bezoekers geweest en die hebben samen meer dan 71.000 pagina’s geopend. Gemiddeld over die hele periode zijn dat 61 bezoekers en 77 pagina’s per dag. Naast die gemiddelden zijn er evoluties en ook pieken en dalen.

    De statistiek per jaar is duidelijk: in 2006 waren er amper 4.500 bezoekers, in 2007 ruim 29.000 en in 2008 nu al 23.000. In de evolutie over de laatste 24 maanden zie je dat de zomermaanden altijd wat minder druk zijn wegens de vakantie, of de examens in mei en juni. Concurrentie van belangrijke evenementen zoals grote sportcompetities laat zich ook voelen, dat zie je dan vooral in de statistieken per week. Over het algemeen zijn de gegevens evenwel niet voorspelbaar, zeker niet op korte termijn. Of ik veel schrijf of weinig, over saaie onderwerpen of meer populaire, het heeft geen rechtstreekse invloed op de kijk- en leescijfers.

    Mijn lezers komen uit België (53%) en Nederland (41%, dat blijft me aangenaam verrassen!) en uit 78 andere landen, die laatsten waarschijnlijk verdwaalde schapen.

    Ik heb de meeste mogelijkheden om mijn blog te beoordelen of commentaar te geven, bijvoorbeeld in een gastenboek, verwijderd. Wie dat wil kan me altijd een reactie sturen, mijn naam en adres zijn net zo publiek als de vele persoonlijke gegevens en voorkeuren die ik in mijn teksten vermeld. Dergelijke reacties krijg ik elke week wel enkele keren. Ik kan me in die hele periode maar één echt negatieve herinneren, iemand die zich ergerde aan mijn wat scherpe commentaar op de politieke partij waartoe hij meer dan waarschijnlijk zelf behoorde. De meeste zijn vriendelijke aanmoedigingen of dankbetuigingen van mensen die hier nuttige of interessante informatie vonden, of gedachten die hen aanspreken. Dan verheug ik me weer eens over het bestaan van een forum als Seniorennet, waar mensen van alles kunnen lezen, from the sublime to the ridiculous en alles ertussenin, maar ook in dezelfde variatie mogen schrijven en andere informatie publiceren.

    Sommige zeer trouwe lezers zijn pennenvrienden geworden, met wie ik wekelijks ook mails uitwissel, commentaar op commentaar, maar ook vriendschappelijke gedachtewisselingen en persoonlijk nieuws; dat is een onverhoopt maar meer dan aangenaam gevolg van deze blog.

    Op momenten als dit, wanneer we even stilstaan bij het medium zelf en zijn implicaties, past het dat ik mijn dank betuig aan al mijn lezers van beider kunne en alle geaardheid, huidskleur, ideologie, religieuze, politieke of andere overtuiging, van alle leeftijd ook, want er zijn ook heel wat nog-niet-zo-seniore lezers, kortom aan iedereen die op een of andere manier hier verzeild geraakt is, of ze nu meteen hun biezen hebben gepakt dan wel enthousiast ettelijke pagina’s bezochten, tot hun lering en vermaak. Uw belangstelling is voor mij een stimulans die me met nog meer ijver aan het schrijven zet. Uw anonimiteit zowel als het feit dat u zich onthoudt van agressieve reacties of zelfs de moeite neemt om een positief geluid te laten horen, laten me toe ongestoord mijn eigen gang te gaan, zonder speciaal rekening te houden met eventuele wensen of voorkeuren van mijn publiek, op het ritme van mijn dagen, in de vele diverse domeinen van mijn zoekende geest, op de tonen van mijn persoonlijke innerlijke harmonieën en dissonanten, met mijn eigen stem en stijl, mijn eigen pen en pijn, en vergunnen me dat ik eindelijk ongestoord mijn eigen eigenzinnige zin mag doen, zonder valse bescheidenheid, zonder ijdel zoeken naar goedkoop succes, eerlijk of toch zo eerlijk mogelijk met mezelf en ook met u, lieve lezeres, lieve lezer!

    Tot een volgende keer!

    Karel


    06-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Olympische gekte
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vrijdag beginnen de Olympische spelen. Wat oorspronkelijk een lovenswaardig sobere sportieve competitie was voor een beperkt aantal van de beste atleten ter wereld in een beperkt aantal disciplines is uitgegroeid tot een totaalspektakel voor vele duizenden professionele of quasi-professionele topsporters en hun begeleiders, in een myriade van sporttakken, sommige te gek om op te noemen, in een gigantisch kader, met mondiale media-aandacht, imponerende veiligheidsmaatregelen en een aankleding waarbij zelfs de hipste shows van Le cirque dus soleil verbleken. Het is indrukwekkend, maar het is teveel: het hoeft niet meer voor mij, ik kan mij niet vereenzelvigen met het spektakel, met het statuut van de sporters, met de onvermijdelijke doping en terreurdreiging, met de omvang, met de kosten en de gevolgen voor simpele mensen die in de weg lopen, staan of wonen van de Olympische juggernaut. Ik zal niet veel kijken, vrees ik.

    Ik denk vaak aan vroeger, een typische gewoonte van ouder wordende mensen, zegt men, maar ik heb het altijd al gedaan; ik probeer te begrijpen wat er vroeger gebeurd is met mij en mijn omgeving, oorzaken en redenen te achterhalen die ik toen niet doorhad, gebeurtenissen zin te geven die ze niet hadden, gevoelens te verklaren die me toen uit mijn lood sloegen.

    Een van de belangrijkste principes in onze opvoeding was vergelijkbaar met de Olympische gedachte, vertolkt in het Latijnse adagium Citius, altius, fortius: sneller, hoger, sterker. Wij moesten de beste zijn, altijd en overal, of dat toch zeker proberen: alles was een wedstrijd, een prijskamp, alles was competitie en alleen naar de winnaar werd gekeken. Als je het zelf was, dan pas was het goed; was je het (weer!) niet, zelfs net niet, dan was je een mislukkeling. De besten werden ons voortdurend en verwijtend voorgehouden als lichtende voorbeelden, onze povere prestaties werden steeds vergeleken met al dan niet bereikbare idealen. Ontelbaar zijn de verhalen van kinderen die met hun rapport thuiskwamen en maar één commentaar kregen, namelijk over dat ene cijfer dat wat lager was, geen woord over al de goede… We moesten meer ons best doen, we hadden ons best niet gedaan, dat kon beter: alleen het beste was goed genoeg, alleen de beste was een goede.

    En dat terwijl er in een klas vaak dertig leerlingen zaten en er maar één ‘zijnen eersten’ kon zijn, zo zegden wij dat toen: ‘hij was zijnen eersten’, de primus. En wie uitzonderlijk zes jaar lang elk jaar de eerste was, dat was de ‘primus perpetuus’, die zou het ver brengen. De eerste drie, dat waren goeie, al de rest: het spreken niet waard. Je had de knappe koppen en al de rest, de goede en de waardeloze, de slechte, zij die het ideaal bereikten en zij die tekortschoten, wit en zwart, licht en donker:

    Denn die einen sind im Dunkeln
    Und die andern sind im Licht.
    Und man siehet die im Lichte
    Die im Dunkeln sieht man nicht.

    Dit is de slotstrofe die Bertolt Brecht in 1930 schreef voor de film naar zijn Dreigroschenoper, te zingen op de wijs van Die Moritat von Mackie Messer, waarmee het stuk begint en dat we allemaal kennen als ‘Mac the Knife’.

    De enen zijn in ’t donker
    En de anderen in het licht.
    Die in ’t licht ziet men
    Die in ’t donker ziet men niet.

    Het is weer de ellendige zwart-wit-tegenstelling, zonder enige schakering. Dat zal het straks ook zijn in Beijing/Peking: alleen de medailles tellen. Vreemd, want in de oorspronkelijke betekenis was een medaille vrijwel waardeloos: wij hebben het woord van het Frans, dat het geleend heeft van het Italiaans, dat teruggaat op het Latijn medialia: halfjes, een halve denarius bijvoorbeeld; rond 1750 begon men onder die naam allerlei penningen te maken die geen geldwaarde hadden, vooral in bedevaartsoorden, wij hebben dat nog gekend in onze jeugd, we droegen zo’n ‘medaldekens’ aan een kettinkje om de hals.

    Wie naast de medailles ‘grijpt’ en naast het podium ‘valt’, die heeft brute pech, hij of zij wordt niet vermeld, tenzij het een Belg is, want veel medailles zullen we wellicht niet rapen.

    Het is alsof er maar twee uitersten zijn: de beste tijd en geen tijd, alsof de vierde sprinter niet 1/1000 van een seconde na de derde over de meet kwam, maar ettelijke uren later of helemaal niet. In de colleges prijkte de primus op het podium, zelfs met een lauwerkransje en een stapel prijsboeken. De klasgenootjes konden er naar kijken en giezen.

    De werkelijkheid is anders: ook buiten de sport lopen de begaafdheden over een curve die gaat van het ene uiterste tot het andere, van 0 tot 100 en als je op de andere as het aantal personen zet, dan kan die curve allerlei vormen aannemen, maar de meest waarschijnlijke is een vloeiende lijn: er is maar één de beste, maar de tweede is niet veel slechter en zo verder, zelfs de duizendste deelnemer eindigt waarschijnlijk niet op nul maar op een verdienstelijke 75 of zo. Natuurlijk is er een enorm verschil tussen Einstein en jij en ik, maar dat degradeert ons toch niet tot volmaakte idioten?

    Wat ik wil zeggen is dit: mensen hebben allerlei begaafdheden en hebben die in verschillende mate en in verschillende combinaties. Er is niemand die op alle punten het hoogst mogelijke menselijke ideaal bereikt: Einstein die ook de honderd meter wint en de marathon en de tienkamp en ook Mister Universe is en de rijkste man ter wereld en operazanger en vioolvirtuoos en de Nobelprijs voor literatuur krijgt en…

    Naast Einstein zijn er miljoenen geleerden die niet zó slim zijn, maar toch behoorlijk knap. Miss Universe zonder make-up en in jeans zou je op straat waarschijnlijk niet eens nakijken.

    Je kan het de mensen niet kwalijk nemen dat ze geen genieën zijn. Dat is het wrange gevoel dat ik aan mijn opvoeding heb overgehouden: er werd te veel van ons verwacht en als we het niet konden waarmaken, dan was dat een enorme teleurstelling en hadden we alle reden om ons schuldig te voelen. Alle aandacht ging naar de primus.

    Ik was niet goed in wiskunde. Niet dat ik dat niet graag deed, in tegendeel: wat ik ervan snapte, deed ik heel graag. Maar ik bereikte snel mijn grens: een ingewikkelde algebraïsche vergelijking kon je me tien keer uitleggen: ik zag het gewoon niet. Mijn oudste zoon daarentegen heeft daar nooit veel moeite mee gehad: hij heeft het meteen door en verbaast zich over het feit dat iemand anders het niet ziet. Het is ook niet dat ik lui was, dat ik er niet voor werkte: ik wou wel, maar het was niets gekort: ik zag het niet, ik zou nooit goed zijn in wiskunde en dat was dat, ik moest me daarbij neerleggen. Het zelfde met artistieke begaafdheid: hoe zeer ik me ook voor alle mogelijke kunstvormen interesseer, ik ben een kluns voor het uitvoeren. Andere mensen zijn onmiddellijk weg met een instrument, ik kan krijg zelfs op een blokfluit ook mits lang te oefenen geen eenvoudige melodie gespeeld zonder fouten. Dat is voor mij al heel mijn leven een danige bron van frustratie, maar ik heb het moeten leren aanvaarden.

    Mensen hebben hun beperkingen en wellicht betreuren zij dat zelf nog het meest, zoals ik mijn onvermogen om muziek te maken. Het heeft geen zin om hen daarvoor met de vinger te wijzen, tenzij zij er zelf de oorzaak zouden van zijn. Maar veel vaker gaat het om het ontbreken van een begaafdheid, om een minder dan optimaal ontwikkelde vaardigheid, omwille van iets in de genen, letterlijk of figuurlijk, of in de omstandigheden van de familie en de opvoeding, de omgeving… We moeten ons verheugen over de mensen die de hoogste toppen scheren, maar het is verkeerd om een moreel oordeel uit te spreken over wie het met veel minder moet stellen en dan ook veel minder presteert.

    Dat is wat me zo tegensteekt in de Olympische spelen: men zegt wel dat deelnemen belangrijker is dan (over)winnen en ook het motto zegt dat, je kan dat hier nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=430 maar als je ziet welke onmogelijke, ja onmenselijke inspanningen men zich getroost en naar welke middelen men grijpt om toch maar op het ereschavot te geraken, dan blijkt het tegendeel: man siehet die im Lichte, die im Dunkeln sieht man nicht en dus zijn alle middelen goed, zoals onlangs nog bleek in een ontnuchterende reportage over de Oost-Duitse atletiek- en zwemwonderen: doping op grote schaal, met doden en blijvend gehandicapten bij de overlevenden.

    Tussen haakjes: dat ‘schavot’ hebben we van het Fr. échafaud, dat teruggaat op het laat Lat. catafalicum, met daarin het Gr. kata- en het Lat. fala, houten vestingstoren; ook de nog meer lugubere katafalk is daarvan afgeleid: een stellage waarop men een doodskist plaatst.

    Ik weet het, dit is de stem van een roepende in de woestijn, om nog maar eens Bijbels te spreken. Straks begint de gekte, of nee: ze is al een hele poos bezig en er is geen weg terug, zelfs niet na Berlijn, Mexico, Moskou of München: die zijn al compleet vergeten.



    04-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.El degüello
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Misschien heb je zoals ik onlangs op een avond zitten kijken naar de remake uit 2004 van die filmklassieker uit 1960 The Alamo, toen met schuinsmarcheerder (letterlijk!) John Wayne als Davy Crockett en nog een schare van Hollywoodsterren. Voor Amerikanen en vooral die uit de zuidelijke staten en dan speciaal Texas, waar de feiten zich afspeelden in 1836, is de slag of de slachting van The Alamo zoiets als de Slag der Gulden Sporen voor ons, met dat verschil dat de Vlamingen die wonnen, maar daarna door de Fransen opnieuw verslagen werden, terwijl de Amerikanen verloren maar uiteindelijk zegevierden: Texas is al heel lang een (Amerikaanse) staat, Vlaanderen nog steeds niet.

    Aan die gevechten tussen de Mexicanen en de Amerikanen is het verhaal verbonden, al dan niet gesteund op de feiten, van El Degüello. Het duikt op in de beide films en ook in het monsterepos Texas van James Michener, maar ook in verhalen en films over Pancho Villa en Emiliano Zapata. Het verhaal of de legende wil dat de Mexicanen tijdens de belegering elke avond voor de beschieting een stuk militaire muziek ten gehore brachten met hun kapel, met als titel: El Degüello. Wie zich voor het einde van de muziek niet overgaf, zou niet kunnen rekenen op genade en zou gedood worden bij de inname. Men zou met andere woorden geen gevangenen maken: no prisoners! Zo klonk ook de wapenkreet van Lawrence of Arabia in de gelijknamige film met Peter O’Toole. De gebruikelijke Engelse uitdrukking is no quarter(given) en we herkennen daarin ons kwartier, dat afgeleid is van het Frans quartier, letterlijk een kwart of een deel, bijvoorbeeld van een stad: het schipperskwartier. Soldaten die logies toegewezen kregen werden ingekwartierd, quartered door een kwartiermeester of quartermaster. In het Frans hebben we dezelfde woorden: quartier-maître, quartier en ook in het Duits: Kwartiermeister; oorlogvoeren was en is een internationale bezigheid.

    No quarter betekende dat men de overlevenden niet krijgsgevangen zou maken, dat men hen geen logies zou verschaffen, niet zou inkwartieren: hen wachtte de dood. Gedurende het grootste gedeelte van onze geschiedenis was dat de vaste regel in de oorlog, niet de uitzondering. Pas in 1863, tijdens de Amerikaanse burgeroorlog, tekende Abraham Lincoln de wet die de ‘Lieber Code’ invoerde, met daarin voor het eerst een verbod op no quarter. In 1907 werd dat een algemene overeenkomst in de Conventie van Den Haag en in de verschillende versies van de Conventie van Genève.

    Degüello is Spaans en betekent onthoofding, slachting, moord; pasar a degüello is over de kling jagen, geen kwartier geven (Van Dale (er)kent alleen de betekenis: (geen) uitstel van betaling geven, maar dat heb ik nog nooit gehoord of gelezen, het lijkt me een zeer afgeleide betekenis van het origineel, maar dat terzijde); tocar a degüello is het ten aanval blazen voor de cavalerie. We zien daarin gola, keel, strot, kraag en nog meer het verkleinwoord cuello met dezelfde betekenis, allemaal, zoals ook onze keel afgeleid van het Lat. gula. Andere Spaanse neven zijn onder meer la Degollaçión de los Innocentes, de Kindermoord in Bethlehem, deguellar: kelen, de strot afsnijden, speciaal een stier onhandig doden in de arena. In het Frans kennen we het platte gueule, dégueuler (braken) en het door onze nationale koningin onsterfelijk gemaakte dégueulasse toen ze voor de Tv-camera’s in de Marollen oog in oog kwam met de bekende lekkere wulloks, wulken of karrakollen (niet gekend door Van Dale, wel: caracoles), die inderdaad hun uiterlijk niet mee hebben.

    De legende wil ook dat dit gebruik door de Mexicanen, als afstammelingen van de Spaanse conquistadores, zou overgenomen zijn uit die andere reconquista, namelijk de herovering van Spanje op de Moren. Het zouden met name de Moren (van Lat. Maurus, Mauretaniër) geweest zijn, de Noord-Afrikaanse en vooral Spaanse Arabieren die de gewoonte hadden om de vijand te intimideren met wat wij smalend ketelmuziek (maar terecht: er waren veel trommen, pauken en bekkens of cimbalen en ook triangels bij) noemen maar wat Mozart inspireerde tot zijn heerlijke a la Turca in een van zijn pianosonates en tot de even vaak gespeelde Turkse mars; de Janitsaren, de Turkse infanterie-elitetroepen hebben die gewoonte behouden tot in de 20ste eeuw. Ook in de Oudheid zijn er verslagen van dat soort machtsvertoon en de Amerikanen gebruikten het niet zo lang geleden nog bij de belegering in Wacko, maar dan met rockmuziek door enorme luidsprekers.

    Maar dat gaat allemaal over muziek en lawaai in het algemeen: Van Dale laat zich in zijn beschrijving van janitsarenmuziek voorwaar op een uiterst zeldzaam grapje betrappen:
    1 (eigenlijk) de militaire muziek van de Turken
    2 (in ’t algemeen) elke muziek waarbij de blaasinstrumenten door andere instrumenten, zoals de Turkse trom, de triangel, de bekkens enz., begeleid, of liever overstemd worden
    De auteur van dat laatste stukje was wellicht een gefrustreerde traverso-speler, maar dat weer even terzijde.

    Hoe we van die algemene intimiderende en wakkerhoudende muziek naar El degüello gaan is niet moeilijk te raden. Het was voldoende dat beide zijden beseften dat een bepaalde, gemakkelijk herkenbare melodie de betekenis had van het dreigen met of het afkondigen van no quarter, eventueel samen met een vlaggensignaal. Dreigen alleen was soms maar natuurlijk niet altijd voldoende, af en toe moest men ook tot de daad overgaan en alle krijgsgevangenen uitmoorden, zodat de bedreiging een efficiënt wapen kon zijn.

    Het is vrijwel onmogelijk om te achterhalen wanneer de legende van de muzikale El degüello ontstaan is. Misschien inderdaad in de reconquista door los reyes catolicos tijdens de acht eeuwen tussen 712 en 1492, toen als laatste Moorse bolwerk Granada viel. Maar de Arabieren noemen dat al-Istirdad, de terugtrekking en de meeste belegeringen zijn door de Spanjaarden gedaan, de belegerden waren de Moren… Wellicht hebben toen beide partijen zich met evenveel overtuiging bediend van dit vreselijke oorlogswapen en van het ongelooflijk brutale en cynische gebruik van muziek als aankondiging van wat later door Hitler de totale oorlog zou genoemd worden; ook de Nazi’s maakten geen krijgsgevangenen in hun opmars naar Moskou; de Duitse krijgsgevangenen in Russische handen zouden daarvoor na de oorlog met hun eigen leven betalen.

    El degüello moet een beruchte, vreesaanjagende 'door merg en been snijdende' militaire melodie geweest zijn, even bekend als de last post of ‘te velde’, of taptoe. De muziek in de film van 1960 is een originele compositie van Tiomkin, die van 2004 lijkt althans origineler, is eenvoudiger en al wat martialer, dichter bij de janitsaren en de Moren (als wij in onze jeugd op de radio naar moderne muziek dierven luisteren, sprak ons Moeder smalend van Morenmuziek, het zat diep in het volksgeheugen). Hoe de originele infame degüello heeft geklonken, is wellicht niet meer te achterhalen. Dat is misschien maar best ook, anders gaat die melodie nog een nieuw leven krijgen, zoals de Nazi-insignes, bij allerlei tuig van de richel (klik hier voor de etymologie: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=470 ).

    Dat proces lijkt al enigszins bezig, als ik sommige verwijzingen bij het goegelen zie…


    02-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vlaamse Gemeenschap
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Aristoteles noemde de mens een zoon politikon, een levend wezen dat leeft in een polis, wat we kunnen vertalen als een stad, maar veel beter als een staat, een land of een gemeenschap. Sommige dieren leven helemaal op hun eentje, meestal mannetjesdieren buiten de paartijd. De vrouwelijke dieren zorgen het hele jaar door voor hun jongen, soms vele jaren lang. Andere soorten leven permanent in harems of in groep, bijvoorbeeld apen, en bij de insecten vallen vooral de mieren op. In die groepen ontwikkelen zich allerlei conflicten en dus ook oplossingen, bepaalde patronen van gedrag, zoals het dominante gedrag van het sterkste mannetje en de machtsstrijd om die positie, die ook of vooral seksuele voorrechten inhoudt, of de strijd tussen groepen onderling om territorium.

    De vroegste mensen moeten een zelfde evolutie doorgemaakt hebben. Het leven in groep was zelfs al een gewoonte toen we nog niet echt van mensen konden spreken, homo sapiens, maar we weten zeker dat die wel degelijk in groep leefde: men had ingezien dat de kansen op overleven beter waren voor een groep dan voor enkelingen.

    Wij zijn nu met 6,7 miljard mensen op deze wereld. Waarschijnlijk zijn we rond 72.000 jaar geleden begonnen met een heel beperkt aantal exemplaren van homo sapiens. Die hebben het heel goed gedaan in vergelijking met hun soortgenoten, want 12.000 jaar geleden waren die soortgenoten al lang verdwenen en waren er een miljoen mensen. En dan ging het snel: in -1000 waren er al 50 miljoen, in -500 was dat verdubbeld tot 100 miljoen, in het jaar 1 weer verdubbeld, maar dan ging het wat trager, het was een woelige periode tot in het jaar 1000, toen waren we ‘maar’ met 310 miljoen. Van dan af ging het weer veel sneller. In 1750 was dat al 800 miljoen, amper honderd jaar later 1,262 miljard, in 1950 weer verdubbeld, in 1990 nog eens tot 5,2 miljard. De voorspellingen zijn dat we tegen 2050 met 9 miljard lotgenoten zullen zijn.

    Van die eerste families of clans die een vorm van samenleving hadden opgebouwd uit zelfbehoud zijn we geëvolueerd naar echte beschavingen die elkaar hebben opgevolgd of die geografisch gescheiden naast elkaar bestaan hebben. De geschiedenis van die beschavingen, de onze of ‘vreemde’ is fascinerend. Wat we er altijd in aantreffen, is een streven naar identiteit, vooral door het zich afzetten van ‘de anderen’. We moeten dat helaas nogal letterlijk en gruwelijk zien: homo sapiens heeft wellicht in belangrijke mate zelf actief bijgedragen tot de ‘verdwijning’ van de minder sapiens-versies: ze zijn niet zomaar uitgestorven, maar ook verjaagd, opgejaagd en uitgemoord. En zo is het ook gegaan met elke ‘beschaving’: de ‘barbaren’, die niet tot de eigen cultuur behoorden door hun taal, hun uiterlijke verschijning, hun godsdienst, werden onverbiddelijk bestreden. We zien dat op een pijnlijk duidelijke manier beschreven, bijvoorbeeld in het Oude Testament, maar ook in de vele geschiedenisboeken die sinds de Oudheid geschreven zijn en die de glorieuze overwinningen bejubelen, maar ook met misplaatste trots de vreselijke slachtpartijen vermelden: vae victis! Wee de overwonnenen, zie maar naar het verhaal van de ganzen van het Capitool: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=36431

    Hoewel volgens sommigen onze wereld vandaag één groot dorp is en we op het dagelijkse nieuws inderdaad een zeer brede of althans ook geografisch erg gevarieerde blik op de wereld krijgen; hoewel sommige aspecten van de beschaving inderdaad mondiaal zijn, over de hele wereld verspreid, in de populaire lichte en klassieke muziek, minder in de literatuur, zeer sterk in de wetenschap en de technologie en in nog heel wat andere aspecten, toch zijn er nog talloze groepen die zich op een of andere manier van elkaar onderscheiden, zij het met evenveel overlappingen. Er blijft bijvoorbeeld een zeer duidelijke raciale identiteit bestaan, met veel meer voorstanders dan mensen die menen dat het ideaal een algehele vermenging van de rassen zou zijn tot één enkel gemengd type. In het slechtste geval spreken we dan van racisme.

    Een ander eeuwig en evident onderscheid is de taal. Ook daar heb je enkelingen die ervoor pleiten dat iedereen Esperanto zou spreken, naast een evolutie naar het Engels als de wereldtaal, maar de weerstand van andere, zelfs uiterst kleine taalgroepen is quasi onuitroeibaar en speciaal wij Vlamingen (en Nederlanders, lieve lezers van over die grens die veel minder reëel is dan de Belgische taalgrens) kunnen ons daarover alleen maar verheugen. De spreiding van de wereldbevolking is ook spectaculair in evolutie: terwijl Europa sinds 1980 stagneert en zelfs achteruitgaat in reële getallen, stijgen alle andere continenten, sommige zelfs zeer opvallend, zoals Afrika en Azië. Ook de economische ontwikkeling is zeer divers, kijk maar naar de recente explosieve evolutie in Azië: eerst Japan, dan India en nu ook het gigantische China.

    En in dat uiterst complexe wereldtapijt tekenen zich allerlei patronen af. Een beter beeld is dat van een screen saver, zo’n computerprogrammaatje dat op je scherm verschijnt als je het een tijdje niet gebruikt en waarin wervelende structuren rondwarrelen. Nu eens verschijnt China op de voorgrond zoals straks met de Olympische spelen; dan is het weer Korea of Iran met nucleaire dreiging; de constante inzet van Amerikaans geweld in de rest van de wereld; het natuurgeweld dat zich vooral in arme gebieden lijkt af te spelen of daar grotere schade kan aanrichten omdat de mens er zich minder goed heeft kunnen beschermen dan in de rijkere gebieden: de zelfde tornado richt veel meer schade aan in de Caraïben dan in de USA.

    Nu eens vormen de rijke landen een coalitie tegen de arme, zoals bij de mislukte onderhandelingen over een wereldhandelsakkoord. Dan weer proberen de Islamlanden zich te verenigen tegen het ongelovige, decadente Westen, of de katholieke paus roept op tot een afkeer van het wereldlijke en het materialisme. De olierijke landen pluimen de landen die draaien op het verbruik van olie; of Rusland draait de gaskraan dicht voor al te zelfstandige vroegere satellieten (voor de etymologie van dat woord klik je even hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=167 ).

    Op grote en kleinere schaal is er voortdurend groepsvorming en verhitte strijd om echte of vermeende groepsbelangen. In de zakenwereld zijn er vijandige overnames en de vlucht naar lagere-loonlanden, staten bevechten elkaar met invoerrechten en quota, nationalistische afscheidingsbewegingen menen dat ze met bommen, milities en verkrachting van onschuldige slachtoffers hun doel kunnen bereiken: de overheersing van één groep met uitsluiting van een andere. Dat is waarvoor Karadzic moet terechtstaan, naast (sommige) Afrikaanse bloeddorstige dictators, maar anderen ontspringen de dans omdat zij het geweld legitimeren, hoofdzakelijk met valse of zelfs gefabriceerde argumenten, zoals bij de inval in Irak.

    Laten we dat patroon ook even in ons land bekijken. Dat land is België, daaraan zijn we onlangs op onze zogenaamd nationale feestdag nog eens herinnerd. Zogenaamd of vermeend, want het aantal Belgen dat 21 juli ook werkelijk of emotioneel als een nationale hoogdag beschouwt, is minuscuul. In de grondwet staat sinds enkele jaren dat België bestaat uit gewesten en gemeenschappen, niemand weet goed welke en hoeveel en hoe die bestuurd worden en wie verantwoordelijk is voor wat (denk aan de RVA en de VDAB). Die vrij recente grondwettelijke bepaling was de confirmatie van wat zich sinds het einde van de tweede wereldoorlog heeft afgespeeld in ons ‘land’, namelijk de beweging naar zelfbestuur voor Vlaanderen, dat zich afzette tegen een bestuur vanuit Brussel dat ervaren werd als volksvreemd, discriminerend, vernederend en economisch onrechtvaardig. Hoe kunnen wij ons verbonden voelen met mensen of instellingen die ons beschimpen én bestelen op de koop toe?

    Vlaanderen wenste de erkenning van het Nederlands als de landstaal van de overgrote meerderheid van de bevolking, de erkenning van de Vlamingen als de grootste bevolkingsgroep; men wenste een einde te maken aan de overheersing van de Franstaligen in de federale, nationale instellingen en het stelselmatige bevoordelen van de Franstaligen: de door niets verantwoorde transfer van Vlaams geld naar niet-Vlaamse zakken. Kortom: men eiste de eigen rechten op van Vlaanderen en als dat slecht uitkwam voor de anderen, tant pis.

    Die evolutie is nog steeds bezig en sinds de laatste verkiezingen is ze in een politieke stroomversnelling geraakt, waarin we nog steeds vastzitten. Sommigen beschuldigen de CD&V-NVA ervan dat thema alleen maar gebruikt te hebben om paars te breken en het is duidelijk dat dit inderdaad hun strategie was, een geslaagde strategie trouwens: zij zijn nu aan zet, maar het schaakbord is ondertussen wel serieus veranderd. Het is waar dat andere partijen zoals de SPA en Groen! heel wat minder communautair getint waren, maar uit de ware slachting die ze te verwerken kregen in de verkiezingen moeten we toch afleiden dat de mensen zich herkennen in de Vlaamse boodschap en de eis tot zelfbestuur.

    Het probleem met België is dat het wel een (kunstmatig) land is, maar nooit een gemeenschap is geworden. Bij de oprichting in 1830 heeft niemand ook maar enigszins rekening gehouden met de geschiedenis, bijvoorbeeld het samenleven in de lage landen bij de zee gedurende vele eeuwen van een bevolkingsgroep met een gezamenlijke cultuur, uitgedrukt in een gemeenschappelijke taal; men verkoos een tot dan toe onbestaande en zelfs ondenkbare maar politiek opportune eenheid tussen negen heterocliete provincies aan weerskanten van een zeer reële taalgrens, die ook voor de rest niets met elkaar gemeen hadden. Een toplaag van Franstalige industriëlen en bourgeois wou van België een Franstalig economisch wingewest maken en slaagde daar aanvankelijk ook in.

    Maar men kan onmogelijk een volk zijn eigenheid ontnemen. Net zoals de Basken, de Catalanen, de Serviërs, de Kosovaren en zovele anderen overal ter wereld zal Vlaanderen niet rusten eer het autonoom, zelfstandig of onafhankelijk is, in een of ander groter geheel, dat wel: België, Nederland, Europa, om het even, maar Vlaanderen! Daar ligt onze gemeenschap, dat is ons vaderland, daarvoor kunnen we de patriottische gevoelens opbrengen die de Belgische driekleur ons zo erbarmelijk cynisch tracht te ontlokken en die sindsdien door Vlamingen daardoor ten onrechte als iets onnatuurlijks, ronduit gênant of dolkomisch beschouwd worden: patriottisme? Laat me niet lachen!

    Het bestaan van een Belgische on-gemeenschap verhindert en belemmert de spontane vorming van een volwaardige ongegeneerd Vlaamse identiteit en gemeenschap en voor mijn part ook andere: Waalse, Franstalige, zelfs Brusselse. Want daarin mogen we ons niet vergissen, tenzij we tot ons onvermijdelijk en blijvend groot nadeel al de lessen van de geschiedenis, recente en oude, aan onze laarzen zouden lappen: de mens heeft behoefte aan gemeenschap, hij is nog steeds een wezen dat slechts als individu kan gedijen in een groter geheel, zowel voor zijn dagelijkse behoeften, materiële en andere, als voor zijn algeheel welzijn: het gezin, de buurt, de vrienden en kennissenkring, de werkomgeving, het ontspanningsleven, de stad, de provincie, Vlaanderen, Europa, de wereld.

    België be-’staat’ uit gewesten en gemeenschappen, waaronder de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse Commonwealth of Community en dat betekent formeel de definitieve uitsluiting van België als volwaardige en bevredigende ‘gemeenschap’, er is geen Belgische identiteit, er is er nooit een geweest en er zal er nooit een zijn, want er is geen enkele vaste gemene grond voor, geen enkele geldige overtuigende reden. België ‘bestaat’ niet uit gewesten en gemeenschappen: de gewesten en gemeenschappen bestaan, althans sommige (de Franstalige Gemeenschap en het Waalse en Brusselse Gewest zijn druk aan het integreren in het vooruitzicht van komende politieke ontwikkelingen), en dus bestaat België werkelijk niet, tenzij als een lege doos, een nutteloze verpakking, een te korte rode draad (zie: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=179 ) in het Belgische weefsel, een tricolore strik die men niet geknoopt krijgt rond een onbepaald aantal pakjes van verschillende grootte.

    Sommige, vooral Brusselse rabiate francofone Vlamingenhaters grinniken graag dat de Limburgers de West-Vlamingen niet verstaan, dus moeten die volksgroepen dan ook onafhankelijk worden? Hoe dom kan je toch zijn, hoe blind voor een kolossale realiteit, hoe doof voor de overdonderende realiteit van de Vlaamse identiteit en de eeuwenoude terechte verzuchtingen van alle Vlaamse mensen? Spijtig genoeg merken we nog steeds hevige Belgicistische stuiptrekkingen, vooral aan socialistische, syndicale en groene zijde; hopelijk leren de politiekers uit hun opeenvolgende verkiezingsnederlagen; hopelijk gaan de syndicalisten eindelijk beseffen dat als het erop aankomt, hun leden zullen kiezen voor de Vlaamse identiteit en niet voor een kunstmatige, nefaste en onbetaalbare vermeende solidariteit met een andere gemeenschap, welke die ook is; ook voor het Vlaams syndicalisme ligt de toekomst in Vlaanderen en in Europa, het is onbegrijpelijk dat zij dat niet inzien, of beter: het is een dramatische historische vergissing als een aantal ideologisch misleide bestuursleden hun bekrompen aftandse Belgisch-nationale corporatistische belangen en hun eigen parasitaire vleespotten hoger schatten dan het werkelijk sociaal-economisch belang van hun Vlaamse leden.

    Een volk dat er niet in slaagt een gemeenschap te vormen is gedoemd om het onzalige lot te delen van al de onleefbare kunstmatige politieke creaties die de wereld al heeft gekend, van al de machtsgeile suprematistische wereldrijken, van alle totalitaire dictaturen, van alle religieuze zeloten: de implosie, het verdwijnen in het zwart gat van het collectief geheugen, de opname in de cataloog van miskleunen van de wereldgeschiedenis, waar al zoveel onherkenbaar vervallen monumenten prijken van de menselijke hoogmoed en waanzin.

    Vlaanderen mag de kansen niet verkwanselen die zich vandaag duidelijker dan ooit aftekenen aan de Belgische horizon. Het moet zich ontdoen van zijn kluisters, die van vreemde voogden, maar vooral die van zijn eigen parochiale bekrompenheid en eeuwig aarzelende minderwaardigheidscomplexen.





    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!