Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (242)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    01-10-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Darwin, creationisme, intelligent design

    Stefaan Blancke, De schepping na Darwin. Over modern creationisme en intelligent design, Brussel: ASP, 2017, EAN 9789057186943, 88 blz., € 20 pb.

    Dit qua afmetingen kleine boekje is althans figuurlijk geen lichtgewicht. Het verscheen al in 2017, maar wordt nu door Borgerhoff & Lamberigts terecht weer onder de aandacht gebracht na hun overname van ASPPress. Zeven jaar later blijkt dat creationisme en intelligent design nog steeds erg aanwezig zijn, en dat de evolutietheorie niet tot de elementaire kennis behoort en nog steeds aangevochten wordt. Ik blijf er stellig van overtuigd dat er geen enkel inzicht is dat belangrijker is voor een goed begrip van het leven op aarde dan de evolutietheorie. Die overtuiging wordt evenwel niet gedeeld door de meerderheid van de bevolking. In het onderwijs wordt aan dat fundamentele gegeven nauwelijks aandacht besteed, en bijgevolg is vrijwel niemand in staat om het in twee minuten uit te leggen, wat nochtans perfect mogelijk is. De auteur verdedigt vanzelfsprekend het idee van de evolutie, zowel zoals het door Darwin bedacht en geformuleerd is, als in zijn huidige vorm, met alle verworvenheden van de moderne wetenschap, maar hij concentreert zich op de tegenstanders ervan, die men vooral of eigenlijk uitsluitend moet zoeken bij gelovigen, en meer bepaald bij fundamentalistische en dus strijdbare gelovigen, een groep die nog altijd even prominent aanwezig is, en misschien zelfs recentelijk nog aan belang gewonnen heeft; het volstaat te luisteren naar wat de voormalige en misschien wel volgende president van de VS openlijk verklaart, om nog te zwijgen van wat gemeengoed is in de islamitische wereld.

    De analyses van Stefaan Blancke zijn grondig en degelijk, en voor iedereen – behalve natuurlijk zijn tegenstanders – verstaanbaar en overtuigend. Wat hij echter zegt over falsifieerbaarheid (blz. 67) is wat men ‘kort door de bocht’ noemt. Een theorie wordt vanzelfsprekend niet wetenschappelijk indien die falsifieerbaar is, want dan zouden alle foute theorieën wetenschappelijk zijn, quod non. Om wetenschappelijk te zijn moet een theorie falsifieerbaar zijn, en dat is een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde. Wat Popper bedoelde, was dat niet-falsifieerbare theorieën niet wetenschappelijk zijn, niet dat falsifieerbare noodzakelijkerwijs ipso facto wetenschappelijk zijn. Ik heb ook wat aarzelingen over zijn interpretatie van de blijvende en algemene aantrekkingskracht van creationisme en alle teleologisch denken (blz. 79 vv.) en het zogenaamd psychologisch essentialisme. Naar mijn aanvoelen overleven foute gedachten hoofdzakelijk door machtspropaganda vanuit gezagsstructuren, die ze gewetenloos gebruiken in hun eigen voordeel, zonder zich te bekommeren om hun waarheidsgehalte.

    Het is in feite jammer dat we het hier en nu nog moeten zeggen, maar een boekje zoals dit is nog heel hard nodig. Of het ook het publiek zal bereiken dat er het meest behoefte aan heeft, namelijk enerzijds de westerse modale burger die grotendeels onverschillig staat tegenover alles wat te maken heeft met fundamentele inzichten van welke aard ook, en anderzijds de aanhangers van traditionele of alternatieve geloofsovertuigingen, is zeer de vraag. Zoals de auteur aangeeft, zijn die laatstgenoemden heel wat handiger en meer succesrijk in het verspreiden van hun nefaste waanideeën dan redelijke mensen in het overtuigen van hun medemensen van de zin van de rede en de onzin van de irrationaliteit.


    Categorie:levensbeschouwing
    06-06-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.David Hume

    David Hume, Essays & verhandelingen. Een selectie, vertaald en ingeleid door Ton Vink, Eindhoven: Damon, 2024, isbn 9789463404204, € 29,90 (gebonden).

    Laten we vooreerst Uitgeverij Damon een pluim geven voor deze andermaal in alle opzichten uiterst fraaie, ja luxueuze gebonden uitgave, en dat voor een prijs die men gewoonlijk voor een simpele paperback betaalt. Ook vertaler Ton Vink verdient onze waardering: Hume is niet de gemakkelijkste auteur om te lezen, laat staan om te vertalen. Slechts enkele keren moest ik mijn toevlucht nemen tot het origineel om mijn twijfels over de betekenis van een passage te verduidelijken. De vertaler heeft een raak evenwicht gevonden tussen het statige Engels van het midden van de achttiende eeuw en ons hedendaagse Nederlands, waartussen voorwaar een niet te onderschatten kloof gaapt.

    De eerste essays uit deze selectie vragen wat tijd en inspanning om op dreef te komen en met Humes betoogtrant vertrouwd te raken; de onderwerpen zijn ook niet meteen wereldschokkend. Het essay over ‘Luxe en Verfijning’ is dan veeleer een miskleun op inhoudelijk gebied, waar Hume naar voren komt als een typische eigentijdse gentleman, in de minst gunstige zin van het woord. De laatste acht essays maken dat echter goed, with a vengeance, en ook de vertaler lijkt hier dieper door te dringen in al de nuances van Humes eigenzinnige betoog. Te beginnen met ‘Over het idee van een Noodzakelijk Verband’, tot en met het laatste essay ‘Over de onsterfelijkheid van de Ziel’ krijgen we hier zowat de essentie van Humes denken op een voorbeeldige wijze aangeboden.

    Met de zienswijze van Hume heb ik het altijd al moeilijk gehad. Zijn opvatting is bekend, vooral uit het voorbeeld van de biljartballen: wat wij bij de botsing van twee biljartballen waarnemen, is beweging en opeenvolgende gebeurtenissen, en louter dat. Dat de ene bal de oorzaak is van de beweging van de andere, kunnen we niet afleiden uit wat we zien, het is een conclusie die we daaruit trekken. Wat meer is: de eerste keer dat iemand dat ziet, is het zelfs niet mogelijk die conclusie te trekken, of daarover enige zekerheid te hebben. Het is pas door vaak herhaalde en identieke waarnemingen dat we de botsing gaan verklaren als oorzaak en gevolg. Met andere woorden, voor de verklaring van de natuur en het hele universum beschikken wij slechts over de inductieve methode: uit de regelmaat van gevolgen leiden we de oorzaak af, en stellen we wetmatigheden vast.

    We kennen echter naast de grote betekenis ook de beperking van die zuiver inductieve methode: wij dachten dat alle zwanen wit zijn, tot we op een dag een zwarte zagen. Alles is waar tot het bewijs van het tegendeel. Toch spreekt Hume zonder aarzelen over universele en onveranderlijke natuurwetten, en dat is m.i. toch een fameuze non sequitur. Er hapert iets in zijn fundamentele redenering, maar het is niet gemakkelijk om de vinger op de wonde te leggen, Hume is best intelligent en pienter, en hij heeft ongetwijfeld een punt: onze kennis berust grotendeels op waarneming en experiment, en dat is maar goed ook. Maar er is onmiskenbaar ook nog de deductieve methode, waarbij we uit juiste premissen geldige conclusies trekken, die we dan vanzelfsprekend ook nog experimenteel moeten testen. Maar het verifiëren van deductieve conclusies is iets anders dan het primitieve afleiden van wetmatigheden uit herhaalde proef- en waarnemingen. In dat laatste geval bewijst enkel het resultaat de wet, en is de wetmatigheid daarvan volledig afhankelijk. Bij deductie gebruiken we ons verstand en de wetenschap om conclusies te trekken die logisch, mathematisch en algemeen-wetenschappelijk juist zijn; de daarop volgende experimenten bevestigen enkel de juistheid van de redenering in de feiten, zoals met onderdelen van de relativiteitstheorie gebeurd is. Einsteins fait primitif was, voor zover ik dat begrijp, geen kwestie van herhaalde waarnemingen, maar puur en subliem denkwerk. Idem voor Copernicus. Onze hele technologische wereld is daarop gebouwd, en niet op herhaalde waarnemingen en experimenten.

    Telkens we Hume daarover lezen, en dat is heus nog altijd zeker wel de moeite waard, voelen we aan dat er iets ontbreekt in zijn zienswijze. Hij lijkt de natuur, het universum, de feiten uitsluitend als pure materie te zien die zich voor onze ogen en andere zintuigen ontvouwt, en waaraan wij met ons verstand karakteristieken en eigenschappen toeschrijven op basis van onze waarneming. Dat laat evenwel te weinig recht wedervaren aan de materie zelf, die immers niet bestaat uit losse atomen of nog kleinere al dan niet identieke elementaire deeltjes, maar die uiterst verscheiden is, niet-chaotisch, maar streng onderhevig aan inderdaad universele en onveranderlijke wetmatigheden, waarvan wij sommige goed onderkennen, ook al kunnen we ze niet altijd volledig verklaren, zoals de zwaartekracht, en andere ongetwijfeld (nog) niet. Waarschijnlijk is het daarom dat het roemruchte voorbeeld van de biljartballen zo contra-intuïtief is: het is evident dat de ene bal de andere in beweging zet, het kan onmogelijk anders, dat ziet iedereen toch in! Hume ook, natuurlijk, maar toch doet hij ons (en Kant) daarover nadenken, en dat is zijn grote verdienste. Maar in zijn enthousiasme over zijn ‘vondst’, blijkt hij andere aspecten over het hoofd te zien, of te minimaliseren. Zowel de fenomenologie als de neurowetenschappen hebben daarbij belangrijke, noodzakelijke aanvullingen en correcties aangebracht. Onze waarneming is altijd intentioneel, er is altijd een ontmoeting tussen ons als fysische en mentale levensvorm, en de diverse en intrinsiek wetmatige wereld om ons heen. De betekenis komt niet uitsluitend tot stand door ons ‘verstand’, maar door de herkenning van reële wetmatigheden in de natuur zelf door ons als betrokken persoon, die deel uitmaakt van dat universum.

    Als dat al duidelijk wordt wanneer Hume het over de waarneming van de materiële wereld heeft, dan wordt het pas evident wanneer hij zijn redenering gaat toepassen op bijvoorbeeld moreel gebied, zoals in de essays ‘Over de Algemene Beginselen van de Moraal’ en ‘Over het Morele Gevoel’. Hij stelt dat er ook morele wetmatigheden zijn, maar dat die, zoals de materiële, enkel inductief te bepalen zijn, aan de hand van ‘experimenten’, dat wil hier zeggen door na te gaan welke morele opvattingen gangbaar zijn, en hoe individuen en samenlevingen daar al dan niet wel bij varen. Dat doet Hume onder meer veronderstellen dat (n-woord) en vrouwen van nature inferieur zijn… Als men alleen op elementaire (of rudimentaire?) waarneming voortgaat, beperkt men de mogelijkheden van het menselijke vernuft op een compleet onverantwoorde manier: plus est en nous! Slavernij, zowel van mensen van kleur als van vrouwen en de lagere klassen van de maatschappij, was in Humes tijd heel ‘normaal’, maar in feite even verwerpelijk als nu, en dat zagen tijdgenoten van Hume (en zelfs lang daarvoor) perfect in. Hume blijkbaar niet. Het heeft hem postuum de woede van wokeïsten opgeleverd, maar ook de twijfels en de terechte wrevel van al wie de ware beginselen van de Verlichting diep in het hart draagt en in gemoede aankleeft. Hume was een van de voornaamste denkers van de overheersende klasse van zijn tijd, ook al was hij verre van alom geliefd en gelezen, en verscheidene van zijn standpunten, zoals over wonderen, over de onsterfelijkheid van de ziel en over godsdienst in het algemeen zijn nog steeds van groot belang. Maar Hume was geen Spinoza. Ik vermoed dat men toen zoals nu moeilijk van de wereld kan zijn zonder ook werelds te zijn, en moeilijk filosoof zonder als filosoof te leven.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    10-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vooruitgangsgeloof

    ­­­­­­­Vooruitgangsgeloof 

     Vooruitgangsgeloof is een vorm van optimisme: we gaan erop vooruit. In onze tijd is dat optimisme evenwel verre van evident voor iedereen. Velen vinden dat we stagneren, dat we blijven stilstaan; niet weinig anderen, en vooral ook jongeren, menen dat we er zelfs op achteruitgaan, het wordt niet beter, maar slechter. Die zijn dan pessimistisch ingesteld. De wereld gaat ten onder en niemand die er iets aan doet, niemand kan er iets aan doen, de problemen zijn te groot. Het leven heeft geen zin, waarom ons nog inzetten?

    We kunnen het er moeiteloos over eens zijn dat niet alles optimaal is. Veel, zo niet alles is voor verbetering vatbaar. Het is echter niet omdat niet alles volmaakt is, dat we blind moeten zijn voor wat er best goed is. De teleurstelling of zelfs wrevel over wat beter kan en beter moet, mag ons niet verhinderen ons te verheugen over wat al beter is dan het vroeger was. Het mag ons evenmin ontmoedigen om ons in te spannen voor nog meer beterschap. Er is wel degelijk vooruitgang mogelijk: heel wat is nu beter dan het ooit geweest is, en voor veel meer mensen. Er is dus geen stagnatie, en al zeker geen achteruitgang, zoals doem- en complotdenkers beweren, overigens zonder enig overtuigend argument of wetenschappelijk bewijs.

    En toch blijven de meningen daarover sterk verschillen. Dat moet een reden hebben. Mensen meten hun tevredenheid en geluk af aan de hand van hun eigen situatie, maar ook van de toestand in de wereld. Over hun eigen situatie kunnen ze het best zelf oordelen, al is dat oordeel dan zelden objectief. Ook daar geldt dat het altijd beter kan, zelfs voor de meest gegoede, meest getalenteerde, mooiste en meest gezonde mensen; vaak zijn het trouwens precies die fortunati die het meest geloven in vooruitgang. Anderen proberen wijselijk hun verwachtingen realistisch te houden of zelfs tevreden te zijn met wat ze hebben, of wat binnen het bereik van hun mogelijkheden ligt. Het is echter onloochenbaar dat zelfs in ons eigen land, nochtans een van de rijkste ter wereld, er nog heel wat mensen zijn die het niet breed hebben, en die bovendien weinig redenen hebben om snel beterschap te verwachten, of dat toch zo aanvoelen. Maar dat zijn er minder dan ooit, en ze hebben het beter, veel beter dan de armen van pakweg honderd jaar geleden.

    Wat de toestand van de wereld aangaat, daarover maken we ons vreemd genoeg vooral zorgen. Ongetwijfeld komt dat goeddeels door de negatieve bias van de berichtgeving, maar er is ook objectief gesproken wel enige reden tot bezorgdheid. Sinds de jaren 1960 is ecologie een van de belangrijkste oorzaken van zorg en zelfs angst: het milieu, vervuiling, klimaatverandering, energie, spelen een belangrijke rol in onze ervaring. Maar ook het geweld van oorlog en terrorisme is nooit ver weg, en soms zelfs verraderlijk dichtbij. Zodanig dat inderdaad velen menen dat er helemaal geen sprake is van vooruitgang, maar dat het met de wereld, en dus met ons, echt de verkeerde kant opgaat.

    De berichtgeving moet vrij zijn, en niet geleid door toevallige machthebbers. Maar het is hoog tijd dat de media zich bewust worden van hun verantwoordelijkheid voor de gevolgen van de keuzes die zij bewust of onbewust maken. Ook politici en politieke partijen, inzonderheid de populistische, zouden moeten inzien dat mensen welbewust angst aanjagen voor vermeende bedreigingen, louter om stemmen te halen en verkozen te worden, een uiterst gevaarlijk spel is, dat weleens een zelf-vervullende profetie zou kunnen worden.

    Auteurs zoals Steven Pinker en hier bij ons Maarten Boudry mogen dan al dikke turven en knappe essays schrijven met uitvoerig gedocumenteerde bewijzen dat het met de wereld op alle mogelijke punten steeds beter gaat, dat de wereld niet om zeep is, dat het nog nooit zo goed geweest is voor zoveel mensen, zelfs op wereldschaal, zelfs in de meest achterlijke gebieden, ze lijken vooral te roepen in de woestijn terwijl de media en de populisten ongenadig het laatste slechte nieuws blijven spuien. Kunnen ze allebei gelijk hebben? Dat lijkt erg onwaarschijnlijk. Wat is dan de (meest) objectieve waarheid?

    Misschien moeten we ons eerst afvragen of vooruitgang wel mogelijk is, en waarop die dan gesteund is. Sommigen beweren, en dat al zo lang als er mensen zijn, dat er in feite niets verandert: plus ça change, plus c’est la même chose. Sommige godsdiensten en filosofieën spreken zelfs van een eeuwige terugkeer, een voortdurende herhaling van hetzelfde, zowel voor het individu als voor het universum. Ook het christendom, dat onze beschaving al twintig eeuwen zo sterk tekent, houdt voor dat ons tijdelijke leven hier op aarde een onvermijdelijke en onveranderlijke lijdensweg is, en hoe we het hier doen, is dan bepalend voor het onveranderlijke leven na de dood, in goede of slechte omstandigheden. Dat eeuwige leven is zoveel belangrijker dan ons korte aardse bestaan, dat we vooral met het leven na de dood moeten bezig zijn, en het huidige leven moeten nemen zoals het komt. Er is toch niets aan te veranderen, alles ligt in Gods handen, de mens wikt, maar God beschikt. En zo zag het er inderdaad lang naar uit. Het christendom streefde naar het behoud van het status quo, de toestand zoals God die geschapen en verordend had. Dat de Kerk in die tijdelijke wereld een machtige positie had en grote rijkdommen verzameld had, droeg er ongetwijfeld toe bij om die opvatting te bevorderen met alle mogelijke middelen.

    Er zijn evenwel altijd al mensen geweest die het daarmee grondig oneens waren, en die de bestaande toestand wilden veranderen, in hun eigen voordeel, en in het beste geval in het voordeel van de mensheid.

    Dat men het eigen lot wil verbeteren, ligt voor de hand, zeker als dat lot niet benijdenswaardig is, maar zelfs als men in feite niet te klagen heeft. De mens is zich bewust van wat is, maar ook van wat kan, en wat kan, wil men ook proberen. De mens wil leven en overleven, standhouden, eten en drinken, zich beschermen tegen de elementen, maar ook genieten en passies beleven, ook seksueel, alleen en samen met anderen. De mens is nieuwsgierig naar al wat mogelijk is, gaat zelf op zoek of laat zich inspireren door anderen. En al wat mogelijk is, wordt vroeg of laat ook uitgeprobeerd. Wat godsdiensten en filosofieën ook mogen beweren, mensen zijn intrinsiek vrij om al te doen wat ze kunnen. En wat ze kunnen, dat is fenomenaal. We hoeven slechts terug te denken aan de eerste mensachtigen, en dat te vergelijken met de huidige mensheid, om met zekerheid vast te stellen dat verandering ten goede wel degelijk mogelijk is. We zijn nu al met meer dan acht miljard, terwijl dat in 1950 slechts tweeënhalf miljard was, zo snel kan het gaan. En vergelijk onze huidige levensstandaard met die van 1950, of 1850, of 850… Het is onweerlegbaar zo dat de mens gedreven is om zichzelf in stand te houden, om van het leven te genieten, en om zich voort te planten.

    In het christelijke wereldbeeld lag alles vast. Alles was door God geschapen zoals het nu was, en iedereen moest de eigen vaste plaats kennen. Dat idee hield heel lang stand, mede dankzij een krachtige propagandamachine en een meedogenloze onderdrukking. De burgerlijke overheid, keizers, koningen, de adel, de rijken, steunden de Kerk daarin, en beweerden dat hun gezag van God zelf afkomstig was, en dus onaantastbaar.

    Velen verzetten zich daartegen, zowel tegen de macht van de Kerk als tegen de bestaande maatschappelijke structuren, maar grote veranderingen zijn lang uitgebleven. De machtigen zijn nu eenmaal sterker dan de armen, en revoluties hebben vaak als enig resultaat dat dictators wel vervangen worden, maar de dictatuur blijft bestaan. Daarnaast ontbrak het opstandelingen vaak aan inzicht in hun eigen slechte situatie, en in de manier om daarin verandering te brengen. Maar zelfs wanneer die inzichten er wel waren, zoals bij de Franse Revolutie aan het einde van de 18de eeuw, gingen die pogingen ten onder aan interne diepe meningsverschillen en bloedige twisten, en aan het gezamenlijke verzet van Kerk en staat.

    Tegen het starre wereldbeeld dat het christendom halsstarrig verdedigde, waarbij de openbaring de enige en onaantastbare bron van waarheid was, hebben ook geleerden van alle tijden zich verzet. Zeker vanaf de Renaissance, maar vooral met de ontwikkeling van het onafhankelijke wetenschappelijke en filosofische onderzoek in de vroegmoderne tijd werd stilaan een andere, rationele manier van denken voorgestaan, ondanks het rabiate verzet en de vervolgingen van de Kerk. Maar uiteindelijk was het Charles Darwin (1809-1882) die op streng wetenschappelijke gronden dat wereldbeeld zou doen wankelen. Hij kwam tot de conclusie dat alles niet was zoals God het geschapen had, ongeveer 4.000 jaar geleden, maar dat het veel, veel ouder was, en dat alles sterk geëvolueerd is. Daarmee bedoelde hij dat er ‘toevallige’ veranderingen opgetreden waren in het erfelijk materiaal van levende wezens, die geleid hebben tot de grote verscheidenheid die we nu kennen, en dat er een natuurlijke selectie gebeurd is, dat wil zeggen dat de individuen, en bijgevolg de soorten, die het meest geschikt waren om te overleven in hun omgeving het meest kans maakten om zich voort te planten, en om zo die kenmerken door te geven aan hun nakomelingen. Met andere woorden: verandering is niet alleen mogelijk, ze is onvermijdelijk, ze is essentieel; en ze is niet negatief of onverschillig, ze is selectief, ze leidt tot een steeds grotere diversiteit en complexiteit, een grotere levensvatbaarheid, en uiteindelijk tot een hogere levenskwaliteit.

    Het is daar dat we naar de oorsprong moeten zoeken voor het principe zelf van de vooruitgang en van het vooruitgangsgeloof: we kennen daarvan nu met wetenschappelijke zekerheid de oorzaak en de gevolgen van de evolutie.

    Een ander essentieel aspect van de evolutie van de mensheid is de technologische vooruitgang. Die is op zich niet Darwinistisch: het gaat niet om erfelijke eigenschappen, om DNA (al lijken sommige mechanismen wel heel sterk op die biologische evolutie). Cultuur, beschaving of hoe men het ook wil noemen, is ook materieel, en ook dat evolueert, omdat men voortbouwt op het bestaande, of tot revolutionaire nieuwe inzichten komt, vooral op wetenschappelijke gronden. Het goede dat verworven is, wordt vastgelegd in de cultuur, waar het voor iedereen ter beschikking is. Vandaag zijn er vijf miljard mensen online, en hebben zo toegang tot meer informatie dan ooit iemand gehad heeft. Nog nooit was de levensverwachting zo hoog. Nog nooit was kindersterfte en moedersterfte in de kraamtijd zo laag. Nog nooit was er zo lang zo veel vrede. Nog nooit was de arbeidsduur zo kort, en de opvoeding zo lang. Ga zo maar door. Je moet al heel erg vooringenomen zijn om dat allemaal te ontkennen, of al heel paranoïde om dat allemaal als negatief te beschouwen.

    Hoe we het ook bekijken, verandering is niet alleen mogelijk, maar onvermijdelijk, het is eigen aan levende wezens. Bovendien is die verandering essentieel selectief, en leidt ze tot reële en aanzienlijke vooruitgang, verbetering dus, voor heel de menselijke soort. We hebben dus alle reden om optimistisch te zijn over de toekomst, om te geloven in reële vooruitgang.

    Betekent dat nu dat we geen enkele reden tot bezorgdheid hebben? Vanzelfsprekend niet. Maar we kunnen er zeker van zijn dat doemdenken op zijn minst misplaatst is. Er is niemand die ooit een mechanisme ontdekt heeft dat met wetenschappelijke zekerheid de ondergang, of zelfs maar de achteruitgang van de mensheid of van de wereld voorspelt of zelfs maar veronderstelt. Zeker, we moeten iets doen aan de broeikasgassen, maar wie had gedacht dat er vandaag in België al meer elektrische wagens verkocht worden dan andere? Dat er overal zonnepanelen op de daken liggen? En warmtepompen draaien? Dat niemand nog steenkool stookt? Dat de milieunormen overal strenger zijn dan ooit?

    Zeker, er is nog grote ongelijkheid in de wereld. Maar het aantal superrijken is al bij al beperkt, en velen van hen zijn met niets begonnen. Het aantal rijken is spectaculair toegenomen, de brede middenklasse heeft het verbazingwekkend goed, het aantal mensen onder de (hoge!) armoedegrens is geringer dan ooit. En wat betekent superrijk? Wat kan men uiteindelijk doen met een bezit dat bestaat uit enkele honderden miljarden? Hoeveel kan je daarvan uitgeven op één dag, een jaar, een leven? De ‘waarde’ van de superrijken bestaat niet uit baar geld of een bankrekening, maar uit wat hun bedrijf waard is, en dat kan fameus schommelen. We zijn gemiddeld nog nooit zo rijk geweest.

    Zeker, er is nog geweld in de wereld, maar nog nooit zo weinig, op langere termijn bekeken. Oorlogsgeweld is er bijna niet meer, de huidige gevechten in Oekraïne en het Midden-Oosten zijn spijtige uitzonderingen, en het is verbazingwekkend hoe weinig er gedaan wordt om ze te beëindigen, en hoeveel geld er uitgegeven wordt en hoeveel mensenlevens opgeofferd om ze te laten voortduren, hoewel iedereen weet dat een eenzijdige overwinning onmogelijk is.

    Zeker, migratie is een probleem, of zo wordt het toch ervaren door een niet onaanzienlijk deel van de bevolking van de doellanden, hoewel migratie onder zeer verscheidene vormen van alle tijden is. In feite kunnen we nog heel wat meer van die migratie aan, en we hebben er zelfs nog heel wat meer nodig om onze levensstandaard op peil te houden. Dat is een realiteit, en misschien is er alleen een mentaliteitswijziging nodig om dat niet meer als een bedreiging te beschouwen maar het als een opportuniteit, een verrijking te beschouwen, wetende dat het een harde noodzaak is.

    Ik kijk nu terug op bijna tachtig jaar van mijn leven. Zelfs vorig jaar had ik niet gedacht dat ik het dit jaar zo goed zou hebben, laat staan dat ik bijvoorbeeld in 1950 had kunnen vermoeden hoe goed ikzelf en wij allen het nu zouden hebben. De talloze ongelooflijk gunstige veranderingen die ik al heb meegemaakt gaan gewoon door, nee, de vooruitgang gebeurt altijd maar sneller, en in altijd maar meer domeinen, en op talloze onvermoede manieren. Ik heb jarenlang vele uren achter een grasmaaier aangelopen, later met een zitmaaier rondgereden om het gazon te onderhouden, gemaaid gras opgehoopt tot ik er geen blijf meer mee wist, en gevloekt en gesakkerd. Nu zet ik met een app op mijn smartphone de robotmaaier aan het werk, en het gras is nog nooit zo mooi en zo groen geweest, zonder dat ik er omkijken naar heb. Wij hebben geen eigen vervoer meer, maar alles wordt na moeiteloos online bestellen vlot gratis thuis geleverd. Ik heb nogal zwaar gehoorverlies, maar met mijn hoorapparaten heb ik daarvan geen noemenswaardige last, en de muziek klinkt weer zoals toen ik jong was. Ik draag een tri-focale bril met blauwfilter. Om nog te zwijgen van mijn tandprothesen.

    Als kind speelde ik met een oude grammofoon waarvan de veer stuk was, en enkele breekbare schellak platen, 78 toeren. Op mijn achttiende kocht ik een draagbare radio, met FM! Mijn eerste stereo-set was rond 1970, met kwetsbare vinylplaten en een delicate, dure cel. Mijn eerste cd moest ik in Brussel gaan kopen. Ik heb destijds honderden vinylplaten en duizend cd’s gekocht, en vrij dure afspeelapparatuur, maar nu luister ik op een paar echt goedkope actieve luidsprekers naar al de muziek die er is via streaming, voor geen geld, en in de hoogst mogelijke kwaliteit.

    Ik kocht in 1968 met mijn eerst-verdiende centen een Encyclopedia Britannica op afbetaling, nu raadpleeg ik dagelijks Wikipedia en tientallen andere e-bronnen zonder me te verplaatsen, helemaal gratis. Ik ben heel geïnteresseerd in de vroegmoderne tijd en de Verlichting, en vertaal vaak teksten uit die tijd, die ik zonder lang zoeken zomaar online vindt, zelfs in de oorspronkelijke uitgaven. Mijn woordenboeken, de beste die er zijn, zijn allemaal online, en zelfs over de meest vergezochte onderwerpen, ook van honderden of duizenden jaren geleden, is alle betrouwbare informatie binnen handbereik. Voor een resultaat van veel mindere kwaliteit moest ik vroeger dagen, weken, maanden slijten in bibliotheken.

    Mijn partner heeft Parkinson, maar kan dankzij medicatie en behandeling vrijwel normaal functioneren. Nog nooit waren de kansen op overleving na zware ziekte of ongeval zo hoog, het herstel zo snel, zelfs al zijn er lange wachttijden. Toen de corona-epidemie uitbrak, hebben we op uiterst korte tijd een doeltreffend vaccin gemaakt dat wereldwijd zomaar beschikbaar was. Gewrichten worden nu routineus vervangen. De mutualiteit en de hospitalisatieverzekering dekt zo goed als alles. De medische kennis en de technologie zijn een absoluut hoogtepunt van onze beschaving, en we komen van heel ver, op heel korte tijd.

    Ik heb nog de tijd meegemaakt dat boeken werden gezet uit loden letters, aan de hand van handgeschreven of in het beste geval getypte teksten, met twee of zelfs drie papieren drukproeven. Enkele jaren later typten we die in op een tekstverwerker, en brachten een floppy disk naar de drukkerij. Nu maak ik mijn teksten druk-klaar in Word, inclusief afbeeldingen in kleur, en stuur die met een druk op de knop naar de drukkerij, die ze met een druk op de knop van een machine op de nodige exemplaren als boek afdrukt.

    Mijn hele loopbaan als beambte had te maken met administratie. Ik heb nog aan postzegels gelikt, met een vulpen geschreven, getypt met een mechanische typmachine, teksten vermenigvuldigd met stencils, veel en lange berekeningen gemaakt uit het hoofd, geld naar de bank gebracht in een kistje, rekeninguittreksels nagekeken, archieven aangelegd, duizenden brieven, nota’s en verslagen geschreven, laten uittypen, verbeterd, nog eens uittypen. Later heb ik jaren op mijn bazen en collega’s moeten inpraten om de administratie te ‘automatiseren’. En kijk nu eens? Thuisbankieren, tax-on-web, my e-box, databases, e-mail, zoom, meet, skype, video-conferenties, verzekeringen en mutualiteit en medisch dossier online, voorschriften van de dokter en tickets voor het openbaar vervoer op je identiteitskaart; en nu nog AI…

    Denk eens aan de visuele media! De eerste tv moest minutenlang opwarmen, je had een draaibare antenne nodig op het dak, veranderen van kanaal was een bewerkelijke onderneming, het beeld in zwart/wit, maar vooral grijs, onscherp en niet stabiel, het geluid abominabel, net zoals het aanbod. Dat aanbod is wat mij betreft niet veel verbeterd, maar de kwaliteit van beeld en geluid, het gemak van bediening: onvoorstelbaar.

    Denk aan telefonie… Mijn ouders hadden pas telefoon toen ze bijna dood waren. We gingen bellen bij de beenhouwer. Nu heeft de helft van de wereldbevolking een smartphone, en wat zo’n toestelletje niet kan! En wat men er ‘maar’ mee doet…

    En dan het verkeer! Mijn buurman heeft als hobby een oude Citroën gekocht, een prachtige traction-avant, met die prachtige gevleugelde spatborden vooraan. Maar wie zou zich daarmee nog willen verplaatsen voor meer dan een toertje in de buurt? Alleen al de veiligheid; en het comfort! Een andere buurman rijdt met een geruisloze e-wagen, en er liggen niet veel meer dan vijftig jaar tussen de beide modellen.

    Voor de jongeren van nu die geen weet hebben van hoe het vroeger was, is de huidige toestand geen vooruitgang, maar slechts het begin, zoals de toestand van toen voor mij het begin was van een onvoorstelbare verandering. Allicht zijn zij even gefrustreerd over wat er vandaag ‘slechts’ mogelijk is, als ik toen.

    Wie zou er niet in vooruitgang geloven? Je moet ziende blind zijn.

    Ik ben realistisch, meen ik, maar toch voluit vooruitgangsoptimist. Ik kan me vergissen, misschien drukt een of andere idioot straks op de verkeerde knop en is het ermee gedaan, maar alles wijst er veeleer op dat het alleen maar nog beter wordt voor heel veel mensen. En als we daarover geen zekerheid hebben, dan is het toch nog altijd beter daarin te geloven, daarop te hopen, en ertoe bij te dragen naar best vermogen.  

    Ik weet niet wat de toekomst brengt. Dat wist men eigenlijk nooit. Kon men de stoommachine voorzien voor ze er was? De trein, de auto, zelfs de fiets? Radio, telefoon, tv, foto, film? Sommige zaken misschien wel, maar andere compleet niet, bijvoorbeeld Röntgenstralen en het gebruik ervan. Wat er nog allemaal ontdekt zal worden, weten we niet. Heel waarschijnlijk zal dat ten minste even spectaculair zijn als de veranderingen die wij meegemaakt hebben en vandaag meemaken. Het is althans voor mij ondenkbaar dat dat niet geval zou zijn, dat we terug in de middeleeuwen belanden, of in het stenen tijdperk. De mens is misschien wel in staat om zichzelf en zijn wereld te vernietigen, bewust of onbewust, op kortere of langere termijn; maar zijn we ook in staat om het daadwerkelijk te doen? Ook dat is vooruitgangsgeloof: geloven dat de rede uiteindelijk zal zegevieren over de waanzin en de onwetendheid. De geschiedenis van de mensheid is misschien niet altijd een goede grond geweest voor dat geloof, en mensen hebben zichzelf, elkaar en hun omgeving vaak heel erg schade berokkend. Maar ondanks alles zijn we er nog, rijker en talrijker dan ooit, er is nog niets onherstelbaars gebeurd, vrijwel alles is nog mogelijk, we hoeven het slechts te willen, erin te geloven.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    16-01-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Israël, Oekraïne

    Casus belli

    Op 5 juni 1967 viel Israël na provocaties Egypte aan. Jordanië en Syrië sloten zich bij Egypte aan. Na zware verliezen stemden Egypte en Jordanië in met een staakt-het-vuren op 8 juni 1967, Syrië de volgende dag. Ik studeerde toen aan de Leuvense universiteit, en we volgden de triomfantelijke Israëlische militaire operaties enthousiast op de voet. Op geen enkel ogenblik dacht iemand van ons eraan voor de andere, Arabische en mohammedaanse kant te kiezen. Het leek wel een herhaling van brave little Belgium in 1914.

    Op 7 oktober 2023 vielen Hamas-terroristen Israël aan. Israël reageerde met een aanval op Hamas. Nu blijken de meningen zeer verdeeld. Velen veroordelen wat ze de buitensporige reactie van Israël noemen en spreken onverdeeld hun steun uit voor ‘het Palestijnse volk’.

    Op 1 december 1991 stemde Oekraïne massaal voor onafhankelijkheid, en verliet zo de Sovjet-Unie. Op 20 februari 2014 begon Rusland met de annexatie van de Krim. In het oosten van Oekraïne riepen pro-Russische gewapende opstandelingen de volksrepublieken Donetsk en Loegansk uit. Op 24 februari 2022 viel Rusland Oekraïne aan.

    Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn wij hier ter plaatse bespaard gebleven van oorlogsgeweld. Mijn ouders zaliger hebben de beide wereldoorlogen meegemaakt, en ik werd geboren op 16 januari 1946, een kind van de vrede. Ik ben nu 78, en de kans dat er weer een gewapend conflict op wereldschaal losbreekt, is verre van denkbeeldig.

    Toen in 2022 de oorlog tussen Rusland en Oekraïne uitbrak en zowat iedereen in het Westen enthousiast de kant van Oekraïne en voor het gewapend conflict koos, bleek ik de enige in mijn omgeving en ruim daarbuiten te zijn die daarbij zeer ernstige bedenkingen had. In juni 2023 schreef ik daarover een tekst op mijn website, die ook op de website van het Humanistisch Verbond verscheen. Dat leidde tot een conflict met de directie en het bestuur van het Humanistisch Verbond, die mijn pacifisme ‘fundamentalistisch’ en ‘anti-humanistisch’ noemden.

    Sindsdien heb ik moeten vaststellen dat ik nog altijd alleen blijk te staan met mijn pacifisme, terwijl ik in mijn onschuld ervan uitging dat humanisme principieel geweldloos en pacifistisch is. Men is het wel eens met mijn ‘fundamenteel’ pacifisme, maar men meent dat er grenzen zijn aan dat pacifisme, dat het niet absoluut, radicaal of ‘fundamentalistisch’ kan of mag zijn. Men verdedigt geweld, in onze tijd wapengeweld, als het ultieme middel om conflicten te beslechten, en ter verdediging van fundamentele rechten en vrijheden.

    Mijn bezwaren waren en zijn van tweeërlei aard. Het gebruik van geweld is fundamenteel onverenigbaar met de beginselen van vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Maar zelfs als we het niet op filosofische of morele gronden eens zouden worden over het gebruik van geweld, en de kans daarop is blijkbaar erg klein, leert de geschiedenis ons dat geweld nooit een afdoend middel is om conflicten rechtvaardig of zelfs maar efficiënt op te lossen, en daarnaast onnoemelijk leed veroorzaakt op grote schaal.

    Dat is de situatie nu, en dat is ze altijd geweest. Een heel kleine minderheid van de mensen is tegen het gebruik van geweld, en van oorlogsgeweld in het bijzonder. De overgrote meerderheid aanvaardt geweld en zelfs oorlogsgeweld in bepaalde gevallen. Het ziet er niet naar uit dat daarin veel verandering komt.

    Ik blijf ervan overtuigd dat het veel beter is dat men principieel het gebruik van geweld afzweert en alle belangenconflicten oplost door overleg. Men voert daartegen aan dat er altijd mensen (zullen) zijn die dat niet doen, en dat iedereen zich dus moet bewapenen om zich te beveiligen tegen mogelijke agressors. Waarop mensen zoals ik dan reageren door te zeggen dat precies die wederzijdse bewapening aanleiding geeft tot het gewapend beslechten van conflicten en meningsverschillen. Een oplossing is niet in zicht.

    Maar zoals gezegd: laten we ons gelukkig prijzen dat wij althans nu al een hele tijd gespaard blijven van oorlogsgeweld, en ons kunnen permitteren om vanuit onze morele hoge grond te pleiten voor vrede, en om alle geweld, en alles wat geweld mogelijk maakt, consequent te veroordelen. Dat is althans wat ik zal blijven doen. Het fundamentele recht van de vele anderen, ook uit mijn onmiddellijke omgeving, op een andere mening in deze kwestie, zal ik altijd erkennen. Dat wil echter niet zeggen dat ik voor die mening enig respect kan opbrengen. Ik meen dat ze moreel fundamenteel verkeerd is, onverenigbaar met de humanistische verlichtingsidealen, en nefast voor de mensheid.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    21-12-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Winterzonnewende 2023

    Er zijn geen zekerheden meer…

    Dat is althans de stellige indruk die we krijgen. We zijn verslaafd aan de berichtgeving, via talrijke en niet-aflatende kanalen, elk moment van de dag en de nacht, 7/7 en 24/24, en daaruit blijkt dat er altijd ‘nieuws’ is, dat er weer iets is dat er tevoren niet was, dat er weer iets veranderd is, dat er iets gebeurd is dat nog niet eerder gebeurd was. Op de keper beschouwd is dat evident: de gebeurtenissen volgen elkaar op, alles is het gevolg van het voorafgaande, nooit andersom. Alles is voortdurend in verandering, het wordt nooit meer helemaal zoals het ooit was. Al was het maar omdat alles tijdelijk en vergankelijk is, wij inbegrepen.

    Misschien is het wel daarom dat wij steeds op zoek zijn naar zekerheden in die wieling van veranderingen, naar een houvast, een strohalm om ons aan vast te klampen, vaste grond onder de voet, een reddingsboei, een verre vaste ster om ons te leiden. Een vaste partner, een levensgezel (M/V/X). Kinderen. Een huis. Een vaste betrekking. Vrienden, kennissen, buren, collega’s. Hobby’s. Ideeën, overtuigingen, geloof. Gewoonten, goede en minder goede. Steeds zoeken we verankeringen, hoewel we weten dat we de veranderingen niet kunnen tegenhouden, dat elke dag, elk ogenblik nieuw is, en dat niets blijft zoals het was, of ooit weer wordt zoals het was.

    Men wil ons doen geloven dat er wel zekerheden zijn. God bijvoorbeeld, en zijn openbaring. Dat we eeuwig zullen leven, in de hemel of de hel, naargelang we hier op aarde de geboden van de Kerk nageleefd hebben of niet. Maar dat is een precaire zekerheid, die we moeten geloven, waarop we kunnen hopen, maar waarvan we nooit zeker kunnen zijn. En zo is het met alle zekerheden die mensen kunnen bedenken en verzinnen, vroeger, nu en in de toekomst.

    Op vrijdag 22 december 2023, om 04.27 uur is er de winterzonnewende. Dat betekent dat de aarde in haar omloop om de zon het punt bereikt heeft waarop in het noordelijk halfrond de dagen weer beginnen te lengen, door de schuine stand van de aardas. Dat hebben wij niet verzonnen, maar vastgesteld, en nagerekend. In die zin is dat een zekerheid. Maar dat is niet altijd zo geweest: het heelal is ongeveer drie keer zo oud als de aarde en de zon. En het zal allicht ook niet altijd zo zijn, want ooit gaat onze zon teloor, en dan ook onze aarde zoals we ze kennen. Maar ondertussen, en dan spreken we toch over vele miljarden jaren, is de zonnewende wel een zekerheid.

    Vreemd dat we daaraan dan zo weinig aandacht schenken, en er zo weinig belang aan hechten. We zien de zon, de maan en de sterren elke dag, maar we hebben er nauwelijks belangstelling voor, wij weten er bijna niets over. De wetenschap wel, maar wij niet. God zien we niet, en we kunnen er eerlijk gezegd niets over weten, maar wat mensen over God allemaal zeggen en schrijven! De zon is niet alleen het vaste ankerpunt van onze aarde en van alle planeten, het is ook onze energieleverancier, zonder de zon is er geen leven op aarde. De zon deelt onze dagen in, maakt de jaargetijden, en doet en veroorzaakt nog zoveel meer. Als er ooit iets in aanmerking zou komen om als ‘God’ aanbeden te worden, dan toch de zon?

    Laten we ons hoeden voor de waan van de dag, en voor hen die zekerheden prediken, van welke aard dan ook. Er zijn nooit zekerheden geweest, er zullen er nooit zijn. Verkiezingsbeloften zijn als sneeuw voor de zon. Godsdiensten doen even loze beloften. Als economen het zo goed weten, waarom zijn ze dan niet rijk? Als filosofen gelijk hebben, waarom zijn ze het dan niet eens? Als medici almachtig zijn, waarom worden ze dan ziek? Als pedagogen weten hoe onze kinderen moeten opgevoed worden, waarom zijn die van hen dan onhandelbaar?

    Leven in de zekerheid van onzekerheid is misschien niet gemakkelijk, maar leven met valse, en dus onzekere zekerheden is nog veel moeilijker, en veel gevaarlijker, zowel voor onszelf als voor de anderen.

    Morgen gaan de dagen weer lengen. Dat is een zekerheid, en daarop verheug ik me. Wat er daarnaast ook moge gebeuren, is van veel minder belang, en dat is een hele geruststelling voor mij. Ik wou dat nog vele anderen die gedachte konden delen. Dat wens ik jullie alvast toe.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    30-10-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Secularisme

    Secularisme

    Voor we wat dieper ingaan op het thema van het secularisme is het goed om even stil te staan bij het tegenovergestelde ervan, het confessionalisme. Dat is een geleerd woord voor de situatie waarbij de godsdienst een overwegende invloed heeft in de maatschappij, een toestand die in Europa vooral sinds de erkenning van het officiële christendom in het Romeinse Rijk algemeen verspreid was, en die heeft voortgeduurd tot na de Tweede Wereldoorlog. Het is voor de jongere mensen van nu wellicht erg moeilijk om zich nog een idee te vormen van de ontzaglijke macht van de christelijke godsdienst hier in Vlaanderen tot rond 1968. Vlaanderen was om zo te zeggen één groot klooster. Alles werd door de Kerk geregeld. Ongeveer alles was verboden, en wat niet verboden was, was verplicht. Door indoctrinatie van jongs af aan en door voortdurende intimidatie werden de mensen in het christelijke gareel gehouden, en werden de macht en de rijkdom van de geestelijkheid, dat wil zeggen de priesterkaste, verzekerd. Dat was zeker zo binnen de katholieke zuil, maar ook het openbare leven was zeer sterk getekend door de godsdienst. En wie zich daartegen verzette en weigerde zich te onderwerpen aan de macht en de voorschriften en de rituele verplichtingen, werd uitgesloten uit de gemeenschap. Dat waren gedurende heel lange tijd dan ook zeldzame uitzonderingen.
    Dat betekent echter niet dat iedereen overtuigd katholiek was. Voor veel mensen was de godsdienst niet meer dan een uiterlijke levenswijze waaraan men zonder veel na te denken voldeed. Er was immers geen acceptabel alternatief. Wie zich afkeerde van de Kerk, was erger dan een misdadiger. Wie zich keerde tegen de Kerk, was een baarlijke duivel.
     
    Secularisme is dus in de eerste plaats een antibeweging, het verzet tegen de suprematie van de Kerk in de maatschappij en tegen de godsdienstige indoctrinatie van de mensen. Dat verzet is er evenwel altijd geweest. Toen de eerste sjamaan, profeet of priester zichzelf op de voorgrond plaatste als vertegenwoordiger van de goden of de ene God, en als bemiddelaar voor de mensen, zijn er individuen geweest die inzagen dat deze bedriegers enkel uit waren op macht en eigen gewin, en deze aanmatiging niet aanvaardden. En in elke georganiseerde maatschappij is er altijd een strijd om de macht geweest tussen degenen die zich beriepen op goddelijke almacht, en anderen die enkel steunden op hun eigen fysieke, militaire, economische en politieke macht om de massa te onderwerpen. Ontelbaar zijn de botsingen tussen koningen en keizers met het kerkelijk gezag. Maar even vaak hebben de kerkelijke en de wereldse gezagdragers samengespannen om hun macht en rijkdom te behouden en uit te breiden, ten koste van de onderdanen en de gelovigen.
     
    De geschiedenis van het secularisme moet grotendeels nog geschreven worden. Wat individuele personen in het verleden precies dachten, wat ze geloofden en wat niet, is zelden duidelijk, en geschreven bronnen daarover ontbreken of zijn deskundig verborgen gehouden of vernietigd. Het is pas wanneer mensen die zich verzetten tegen de invloed van de godsdienst, zowel in het individuele leven als in de maatschappij, zich gaan verenigen, dat men begint te spreken van secularisme. Deze aanvankelijk kleine kernen hebben net zoals de individuele intellectuele rebellen altijd te kampen gehad met de grootste moeilijkheden, zowel van de kant van de Kerk als van de wereldse overheid. Hun leiders en aanhangers werden vervolgd, veroordeeld, in de gevangenis geworpen, verbannen, en eindigden niet zelden op het schavot. Het is pas in de tweede helft van de twintigste eeuw dat men openlijk ongelovig kon zijn zonder zware gevolgen voor zichzelf en het gezin.
     
    Secularisme betekent dus dat men zelf wenst te leven zonder godsdienst, in een maatschappij waarin godsdienst geen overheersende rol speelt. Vrijheid van godsdienst betekent dan enerzijds dat men kan behoren tot een godsdienst naar keuze, maar niet mag worden gedwongen om lid te zijn of te blijven van een bepaalde godsdienst, en anderzijds dat men ook zonder godsdienst moet kunnen leven.
    Zeker in onze streken is het aantal mensen dat het als niet meer dan normaal beschouwt om zonder godsdienst te leven, in zeer aanzienlijke mate toegenomen, en velen die zich nog altijd 'gelovig' noemen, leiden een leven dat in niets meer verschilt van hun vrijzinnige, humanistische en atheïstische medeburgers. Onze samenleving is geseculariseerd, en dat is zonder horten of stoten gebeurd, en zonder dat de maatschappij ten onder is gegaan aan moreel verval. Bijna alles wat vroeger verboden was, en de lijst was lang, is dat al lang niet meer. Niet de Kerk, maar het volk, bij monde van het parlement, beslist nu bij wet wat verboden is. En daarbij gaat men niet uit van vermeende goddelijke wetten, geboden en voorschriften, maar van wat men onderling overeenkomt, of waarover een meerderheid het eens is. Abortus, een van de meest beruchte strijdpunten, beschouwt men niet langer als moord, of als tegennatuurlijk, of door God zelf verboden; na jarenlange strijd is er een politieke meerderheid gevonden die het zelfbeschikkingsrecht van de moeder in deze kwestie erkende en een wettelijke regeling uitgewerkt heeft. Zo ook voor euthanasie. Dat is de grote omslag van het secularisme: de mens beslist zelf, na ernstig onderling overleg op grond van de rede en de stand van de wetenschap, over de humane ethische waarden die men wenst te onderhouden. Dat is in directe tegenspraak met wat de Kerk en elke godsdienst voorhoudt, namelijk dat er een bovennatuurlijk wezen is dat zijn absolute wetten openbaart via zijn priesters.
     
    Secularisatie, dat wil zeggen de bevrijding van de mens en de maatschappij van elke godsdienstige dwang, en secularisme, de ideologie en maatschappelijke opvatting waarbij de godsdienst buiten beschouwing gelaten wordt, is maar mogelijk in een democratisch bestel. Zolang een samenleving gedomineerd wordt door een beperkte groep van personen die met fysiek en mentaal geweld zijn wil oplegt aan anderen, kan ook een godsdienst gedijen. Godsdienst is immers intrinsiek een instelling die berust op macht en op het onderwerpen van iedereen aan de ambities en inzichten van enkelen. Godsdienst kan enkel onder dwang opgelegd worden. Zodra de macht en de gezagsstructuur van een Kerk wegvalt, verdwijnt ook de godsdienst. De macht van een Kerk kan tanen door de implosie van het kerkelijk instituut, waarbij de priesters massaal uittreden; eveneens als de geloofwaardigheid van de clerus aangetast wordt door de talloze schandalen van die kaste; maar vooral doordat de mensen door een beter onderwijs tot andere inzichten gekomen zijn en een grotere intellectuele zelfstandigheid verworven hebben. Zoals kardinaal Danneels destijds zonder enige terughoudendheid verklaarde: de Kerk is geen democratie! Het antwoord van de moderne mens daarop is even uitgesproken en uitdagend: in een democratie is er geen plaats voor een dergelijke Kerk, of die nu christelijk, joods of islamitisch of nog iets anders is. Godsdienst heeft niets bovennatuurlijks. Het is een puur verzinsel van mensen om macht en rijkdom te verwerven voor het instituut, en voor de bedienaars van de eredienst en de andere kerkelijke beambten een manier om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Godsdienst behoort in die zin feitelijk tot het economische leven, zoals dat ook het geval is voor bijvoorbeeld kunstbeoefening.
     
    Ondanks de spectaculaire achteruitgang van de kerkelijkheid in onze streken en de toenemende secularisatie in alle aspecten van de samenleving, is het in onze tijd nog altijd nodig om ons elke dag in te zetten voor onze seculiere maatschappij. Enerzijds proberen ook in onze moderne samenleving bepaalde zogenaamd katholieke krachten nog altijd hun macht te laten gelden, vooral in de gezondheidszorg en in het onderwijs, maar ook in alle ethische debatten; anderzijds is er de onverholen bedreiging die uitgaat van godsdienstige dictaturen en theocratieën zoals de islam en het christelijk fundamentalisme. Maar het grootste gevaar vormen misschien wel de extremistische en/of populistische politieke bewegingen die overal de kop opsteken en sterk aan invloed winnen. Zij zijn uit op de ondermijning en de uiteindelijke vernietiging van de democratie en pleiten voor een of andere vorm van dictatuur, al dan niet onder één sterke leider. Daardoor zijn zij de gezworen vijanden van de individuele en collectieve vrijheid, gelijkheid en solidariteit onder de mensen, de basis van de democratie, die zelf de noodzakelijke voorwaarde is voor het secularisme.
     
    (Deze tekst verscheen eerder in De Sprokkel, vrijzinnig-humanistisch tijdschrift regio Westhoek Noord (Lente 2023). 

    Categorie:levensbeschouwing
    19-10-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geloof, ongeloof en troost?
    Een stap dichterbij komen. Vragen over geloof, ongeloof en troost 
    De titel van deze tekst, is ook de titel van een nieuw boek van Navid Kermani. Ik had geen idee wat de insteek van de auteur was. Dat bleek bij lezing echter meteen: het gaat om een Duitser van Iraanse afkomst, een moslim, en dat is waarover hij schrijft, deels (auto)biografisch, deels apologetisch. De islam die hij voorstaat, is 'modern', in die zin dat hij die 'nogal' vrij interpreteert, en zich bijvoorbeeld negatief uitlaat over fundamentalistische theocratieën. Maar hij is evengoed traditioneel, want hij wijkt geen millimeter af van de leerstellingen en voorschriften van de Koran, die hij overvloedig citeert, naast andere teksten van zijn geloof. Hij is zelf ook 'modern', westers universitair opgevoed (oriëntalistiek, weliswaar), en laat dat ook blijken, bijvoorbeeld door over kwantummechanica te schrijven. Maar hij is daarom niet minder traditioneel of moslim. Die verschillende en fundamenteel tegenstrijdige elementen maken natuurlijk van zijn betoog inhoudelijk een vreemd zootje. Voeg daaraan nog toe dat hij er een soort van raamvertelling van maakt: het boek is geschreven op verzoek van zijn stervende vader om de islam voor diens kleindochter, de twaalfjarige dochter van de auteur dus, te verduidelijken. Die vader en die dochter zijn echter niet veel meer dan een literaire conventie, vooral de dochter blijft een cliché, een potsierlijke stropop. Geen enkele twaalfjarige zal voorbij de eerste bladzijde van dit boek raken, het vereist een 77-jarige verbeten atheïstische ijzervreter als deze recensent om het tot het bittere einde toe vol te houden, tegen beter weten in, overigens.
     
    Men spreekt vandaag af en toe over de mogelijkheid van een 'verlichte' islam, en sommigen zien daarvan zelfs de eerste bemoedigende tekenen. Dit boek is daarvan geen aanwijzing, en het doet veeleer de vraag rijzen of zoiets wel mogelijk is. Voor het christendom is die vraag negatief beantwoord, althans in onze contreien: de Verlichting is atheïstisch, godsdienst is niet te verzoenen met de rede, zelfs niet met een beetje simpel gezond verstand. Vandaar dat de auteur zich in duizend bochten moet wringen, en daarbij zowel zijn godsdienst als het gezond verstand geweld aandoet, telkens weer, op elke bladzijde. De kwantummechanica wordt grotesk vertekend voorgesteld als een soort hermetische religieuze poëzie, en het uiteindelijke fysische bewijs van het bestaan van God (wat we ook al van christelijke 'geleerden' gehoord hebben). Er is evenwel geen twijfel mogelijk: geloof en rede zijn onverzoenlijk, en elke poging daartoe is gedoemd om faliekant af te lopen, de spagaat is te pijnlijk. De godsdienst zal nooit de grondslagen van de rede aanvaarden, noch de rede die van de godsdienst. Dat maakt ook dit boek onvermijdelijk en pijnlijk duidelijk.
     
    Vanuit het standpunt van de rede is de kritiek vernietigend: alles is immers zo oneindig veel eenvoudiger uit te leggen zonder God. En maatschappelijk is de democratie zo evident noodzakelijk, dat de godsdienst enkel als een ernstige en kwalijke belemmering kan worden gezien, zoals overigens altijd al gebleken is, en ook vandaag nog het geval is.
     
    Er zijn ook zeer ernstige vragen te stellen bij de intellectuele eerlijkheid van deze auteur. Verscheidene keren geeft hij zelf toe dat hij bepaalde vermeend (auto)biografische passages verzonnen heeft, en dat hij veeleer een 'schrijver' en een dichter is dan een filosoof of chroniqueur. Tja … Je zal dan maar zijn dochter zijn! Of zijn vader? En wat te denken over de lange passage over de vroegtijdige geboorte van zijn dochter? En het is niet alleen over dergelijke gegevens dat hij meer dan een loopje neemt met de waarheid. Zo beweert hij dat 'volgens onderzoekers' de aarde niet vier tot vijf maar al twintig miljard jaar zou bestaan (blz. 200). Dat is eens wat anders dan de gebruikelijke Bijbelse fictie van 4000 jaar, maar of het een vooruitgang is? En ook op filosofisch en levensbeschouwelijk vlak permitteert hij zich talloze al te flagrante vrijheden, zoals dat andere cliché van de godsdienstfanaten, namelijk dat het monotheïsme de grondslag zou zijn van de moderne beschaving en de Verlichting ...
     
    Het wijst op een meer algemene instelling van deze 'geleerde', lid van de Duitse Academie voor taal en poëzie, gelauwerd met verscheidene literaire prijzen, wiens boeken in verscheidene talen vertaald worden: hij beschrijft de wereld louter vanuit zijn eigen bedenkelijke standpunt, zonder zich ook maar enigszins verplicht te voelen om de waarheid recht te laten wedervaren. Zijn werkelijkheid is dan ook een alternatieve werkelijkheid, waarin alles mogelijk is, en elke waarheid subjectief is, en precies daarom even waar als elke andere. In de magisch-realistische literatuur of sciencefiction weet men waaraan zich te verwachten, en dan kan dat procedé, waarbij de werkelijkheid anders voorgesteld wordt dan ze is, effectief werken. In een essay als dit heeft de lezer, althans volgens westerse normen, recht op ten minste een eerlijke poging om de waarheid te benaderen. In die terechte verwachting worden we hier wel heel zwaar op de proef gesteld en uiteindelijk deerlijk teleurgesteld.
     
    Ik aarzel dan ook niet om dit misbaksel scherp te veroordelen. Dit is een grof misleidend boek, en indien het niet uit verfoeilijke boosaardigheid geschreven is, dan uit verregaande imbeciliteit, of louter commercieel winstbejag. Maar ook daarover zullen de meningen allicht verschillen. Boeken die ik hier negatief beoordeel of zelfs weiger te bespreken, krijgen vervolgens elders niet alleen de gebruikelijke vrijblijvende vaag lovende beoordelingen op achterflappen en in verkooppraatjes, maar werden al tot twee keer toe gelauwerd met de prijs voor het beste (religieuze!) boek …
     
    Dit boekessay is niet een eerste zwaluw die de islamitische lente aankondigt. Het lijkt veeleer een overjaarse aasgier die zich te goed doet aan de rottende restanten van een intrinsiek gewelddadige en anti-humanistische godsdienst. De erfgenamen van de islam staan voor dezelfde uitdaging als die van het christendom: aanbid wat (en wie!) je verbrand hebt, verbrand wat je hebt aanbeden (om de gevleugelde woorden van Sint-Remigius tot Clovis te citeren, ca. 500). Dat geldt niet alleen voor personen die nu nog altijd gebukt gaan onder staatsgodsdiensten en andere dictaturen, maar misschien vooral voor mensen zoals deze Navid Kermani, zoon van asielzoekers, opgevoed in onze westerse tradities, die geen excuus van onwetendheid en ongewilde indoctrinatie kunnen inroepen voor hun misplaatste trouw aan een mensonterend geloof. Elke ontwenning is lastig en pijnlijk. Maar beter de korte pijn dan de lange, en dat dit mogelijk is, hebben christenen bewezen in de tweede helft van de 20ste eeuw.
     
    Dit boek is geen aanzet tot een dergelijke ommekeer, geen teken van verzet. Het staat haaks op alles wat het beste van onze westerse traditie te bieden heeft. Daarom moet het ontmaskerd worden als een erg gevaarlijke want slinkse poging om, al dan niet georkestreerd, die traditie te ondermijnen, en ze te vervangen door een nu al dreigende levensbeschouwing en politieke structuur die elke dag bewijst tot welke misdaden tegen de mensheid ze nog steeds zonder scrupules in staat is.

    Categorie:levensbeschouwing
    15-10-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Iedereen gelijk voor de wet?

    Iedereen gelijk voor de wet?

    Artikel 10 van de Belgische grondwet bepaalt dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet. Dat is een essentieel kenmerk van algemene wetten. De wetten zijn dus op iedereen van toepassing, zowel in wat ze gebieden en aanbieden als in wat ze verbieden. Elke individuele mens is onderworpen aan de verplichtingen van wetten, en kan zich erop beroepen om rechten te doen gelden. Wanneer men een wet overtreedt, stelt men zich bloot aan de sancties die de wetgever heeft voorzien. Maar de essentie van het individu is dat elke mens te allen tijde zijn individuele vrijheid behoudt om zich al dan niet te onderwerpen aan de wet, of zich erop te beroepen. De wet kan niet verhinderen dat er overtredingen begaan worden, of mensen dwingen om gebruik te maken van wettelijke bepalingen. Er is dus altijd een individuele instemming nodig, en de ervaring leert ons dat die verre van algemeen is. Wetten worden voortdurend overtreden en genegeerd. In 2022 werden er in België ongeveer 7,5 miljoen (!) verkeersovertredingen vastgesteld; ongetwijfeld is het aantal begane verkeersovertredingen een ruim veelvoud daarvan.

    Er is dus een enorme discrepantie tussen wat de wet voorschrijft en de naleving ervan. Men aanvaardt de wet als dusdanig, maar men overtreedt die massaal. Daarbij stellen we vast dat er vanzelfsprekend een zeer groot verschil is in de aard van de overtredingen. In hetzelfde jaar werden er ongeveer 830.000 criminele feiten vastgesteld, waarvan ongeveer 10 % misdrijven tegen de lichamelijke integriteit. Er zijn elk jaar ongeveer 185 moorden in België.

    Uit die cijfers blijkt dat sommige overtredingen heel vaak begaan worden, en andere uiterst zelden. Wij maken zelf een onderscheid in het naleven van de wet. Iedereen is gelijk voor de wet, maar de wet is niet gelijk voor iedereen. Elk individu leeft de wetten na op een eigen manier. Sommigen overtreden nooit (bewust) een wet, anderen vaak; sommige wetten worden voortdurend overtreden en andere bijna nooit. De kans om betrapt te worden is daarbij voor velen een belangrijke factor. Elke mens maakt bewust of onbewust een afweging die bepalend is voor het uiteindelijke gedrag. De individuele vrijheid wordt door de wetten allicht beïnvloed, zowel door hun bestaan als door hun bekendmaking en sanctionering, maar wordt er niet door ongedaan gemaakt. Iedereen maakt eigen keuzes in het leven, en de wetten zijn daarbij een leidraad, maar blijkbaar niet meer dan dat. Geen enkel systeem, politiek of religieus, slaagt erin om iedereen altijd alle wetten te doen naleven. Elke mens beslist zelf over wat men doet en laat; dat gebeurt niet altijd heel bewust en met overleg, er zijn talloze factoren die ons gedrag min of meer onbewust beïnvloeden.

    Wanneer we echter vaststellen dat iemand de wet overtreden heeft, zijn we toch spontaan verontwaardigd, of zelfs geschokt, althans wanneer het een zware en dus uitzonderlijke overtreding is, of een zoveelste overtreding van dezelfde of een andere aard. Wij stellen ons dan op het standpunt van de wet, of desgevallend van het slachtoffer, en hebben geen oog en geen begrip voor de individuele vrijheid van de dader om de wet te overtreden, terwijl dat nochtans voortdurend en op grote schaal gebeurt. Voor de daders gelden de wetten die zij overtreden niet, ze worden genegeerd, het is alsof ze niet bestaan, zelfs als ze algemeen bekend zijn.

    Zo is het mogelijk dat een hoogopgeleide persoon, die bovendien een belangrijke maatschappelijke rol vervult, en zelfs een verdediger is van ethische gedragsregels, toch willens en wetens wetsovertredingen begaat, niet eenmaal, maar constant gedurende vele jaren. Het voorbeeld van Roger Vangheluwe dringt zich op. Als priester is hij door de Kerk verplicht celibatair, hij weet dat hij geen seksuele relaties mag hebben. Bovendien weet hij dat seks met minderjarigen strafbaar is. En toch.

    Seksualiteit is een uiterst complex menselijk domein. De wetgever stelt zich wijselijk terughoudend op en verbiedt enkel zaken waarover iedereen het eens is dat ze niet kunnen toegelaten worden, zoals verkrachting of andere vormen van seksueel geweld, of kindermisbruik. Veel vormen van seksualiteit die door de katholieke Kerk scherp veroordeeld worden, zijn in België en in verscheidene andere landen evenwel niet strafbaar. Zelfs consensueel incest tussen volwassenen valt onder de algemene regel dat onder consenting adults alles toegelaten is wat niet anderzijds verboden is. Het is niet onbekend dat priesters voor hun eigen seksualiteitsbeleving dezelfde regel hanteren, ze beschouwen seksualiteit als een onvervreemdbaar menselijk recht, wat de Kerk daarover ook zegt. De maatschappij, en zelfs de Kerk, is het daar grotendeels mee eens, en laat oogluikend en begrijpend gebeuren.

    Maar wat met seks van volwassenen met minderjarigen? Dat wordt door de gemeenschap afgekeurd en is dus bij wet verboden; men stelt principieel dat minderjarigen nog niet in staat zijn om bewust in te stemmen. We weten dat het toch gebeurt, anders hoefde het niet eens verboden te worden. Het gebeurt overal, en dus ook door priesters. Wegens de specifieke omstandigheden waarin priesters zich vaak bevinden, namelijk in het onderwijs en andere vormen van pastoraat, waarbij zij vaak in nauw contact komen met kinderen, en wegens hun moeilijk te onderhouden celibaatsverplichting, doet het zich bij hen klaarblijkelijk relatief meer voor. Zo is er door de eeuwen heen een stilzwijgende gewoonte ontstaan van seksuele omgang tussen religieuzen en de kinderen die aan hun zorg worden toevertrouwd. Er is dan sprake van normvervaging en zelfs bandeloosheid, aangemoedigd door het ontbreken van sanctionering, zelfs wanneer de feiten bekend zijn, en zelfs wanneer ze zich herhaaldelijk en onophoudelijk voordoen. Ongetwijfeld hebben daardoor personen met pedofiele neigingen zich aangetrokken gevoeld tot het priesterschap of het religieuze leven, maar ook personen zonder dergelijke neigingen zijn door die omstandigheden ertoe gekomen om seksuele omgang te hebben met minderjarigen.

    Dat heeft ook de maatschappij gedoogd. Men heeft altijd geweten dat priesters seksueel actief waren op alle mogelijke manieren, en dat ze dat ook waren met de kinderen met wie ze in contact kwamen door hun functie. De priesters stonden echter de facto boven de burgerlijke wet, zij waren enkel onderworpen aan het kerkelijk recht. De Kerk deed er alles aan om priesters buiten publieke vervolging te houden, en de burgerlijke overheid stemde daarmee in grote mate in. Er zijn echter naast de talloze daders ook nog zoveel meer slachtoffers geweest van dat seksueel misbruik, dat men onmogelijk kan volhouden dat ‘men het niet wist’: de betrokkenen zelf wisten het althans maar al te goed, en vele anderen met hen. Het was algemeen geweten, al was het maar onder de vorm van de stereotiepe grapjes die daarover gemaakt werden, zowel onder kinderen en jongeren als onder volwassenen. De samenleving is derhalve medeverantwoordelijk voor de toestand die eeuwenlang voortgeduurd heeft, en die ook vandaag nog doorgaat.

    Zo is het te verklaren dat ‘zelfs’ een bisschop jarenlang seks kon hebben met een minderjarig familielid, en dat helemaal niet abnormaal vond, niet voor zichzelf, en ongetwijfeld ook niet voor anderen zoals hij. Hij kende uiteraard de kerkelijke en de burgerlijke wetten, maar nam in gemoede de vrijheid om die te overtreden, helemaal in overeenstemming met zijn persoonlijk geweten. Blijkbaar leverde het zelfs geen intellectuele of psychologische problemen op dat hij zijn eigen gedrag openlijk moest afkeuren en veroordelen wanneer het voorkwam bij anderen: dat is nu eenmaal wat priesters verondersteld worden te doen: ze maken een fundamenteel onderscheid tussen de persoon en de functie, met als excuus dat niemand volmaakt is. De boodschap, of de wet is integer, de boodschapper of de wetgever hoeft dat niet noodzakelijkerwijs te zijn.

    Dat de daders van seksueel misbruik van minderjarigen zelf schuldig zijn, daarover kan en mag geen twijfel bestaan. Maar de Kerk en haar gezagsdragers zijn door hun bewust verzuim eveneens schuldig: ze hebben nagelaten op te treden tegen de daders, en nagelaten de slachtoffers te beschermen, te erkennen en bij te staan. Bovendien hebben ze systemen in het leven geroepen en al eeuwenlang in stand gehouden waar dat misbruik mogelijk en dus gangbaar was, waardoor ze bovendien ook tegenover de daders een schuld op zich geladen hebben. Tot op heden is er daarover bij de Kerk geen schuldbesef. De daders zijn de enige schuldigen, het gaat om ‘rotte appels’, slechte, onwaardige priesters. Dat strookt echter niet met de kerkelijke bescherming die die daders altijd genoten hebben en nog steeds genieten, en de instandhouding van de situaties waarbinnen het misbruik zich voordoet. De Kerk gaat in dezen geenszins vrijuit.

    Er zal aan het seksueel misbruik van minderjarigen – en anderen… – door priesters nooit een einde komen. Indien men wil dat priesters de kerkelijke celibaatswetten niet meer overtreden, zal men die wetten moeten afschaffen, ofwel het priesterschap. In beide gevallen betekent dat het einde van de Kerk zoals we die kennen, en dat zou voor de samenleving een goede zaak zijn.

    De maatschappij zal zich steeds duidelijk moeten uitspreken tegen alle vormen van niet-consensuele seks, zoals tegen alle vormen van geweld, en toezien op de beteugeling van overtredingen. Ze zal verder terecht terughoudend blijven tegenover de consensuele seksualiteitsbeleving van de burgers. Er zal altijd hoe dan ook een aanzienlijke afstand bestaan tussen deze wetten enerzijds en de naleving, de handhaving en sanctionering ervan anderzijds. Dat is nu het geval, en dat is altijd het geval geweest is. Seksualiteit is nu eenmaal een domein waarop de individuele menselijke vrijheid zich niet gemakkelijk neerlegt bij welke wetten dan ook. Dat heeft ook de Kerk tot haar – en onze! – schade en schande ondervonden, al heeft de Kerk en de godsdienst in het algemeen daaruit nog steeds geen lessen getrokken.


    Categorie:levensbeschouwing
    08-10-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hersenspinsels?
    Hersenspinsels?
    Het is nu stilaan wel voor iedereen duidelijk dat onze hersenen een essentiële rol spelen in ons mentale welzijn. Wanneer er zich in de hersenen storingen voordoen, heeft dat gevolgen voor ons functioneren als mens. Dat is het meest evident wanneer die storingen van materiële aard zijn. Een harde klap op het hoofd kan iemand bewusteloos slaan, of erger. Een hersentumor is altijd een ernstige aandoening. Wanneer de hersenen beschadigd raken, bijvoorbeeld door een ongeval, vallen er functies uit, of werken ze niet meer op de juiste manier. De nauwe band tussen onze hersenen en ons functioneren blijkt verder ook uit het feit dat het stimuleren van bepaalde hersencentra een soms spectaculair gunstige invloed heeft, zoals bij parkinsonpatiënten, die zo bevrijd kunnen worden van de hevige bevingen veroorzaakt door een specifieke aantasting van bepaalde hersengebieden. Ten slotte zijn er ook personen die geboren zijn met min of meer ernstige fysieke afwijkingen die ook een mentale weerslag hebben, zoals het bekende syndroom van Down.
    Men kan zich dan de vraag stellen of alle mentale stoornissen een materiële oorzaak hebben, meer bepaald een fysieke aantasting van de hersenen. Dat is immers niet evident. Het is niet omdat fysieke oorzaken een mentaal gevolg hebben dat mentale afwijkingen noodzakelijkerwijs een fysieke oorzaak moeten hebben; het ene volgt niet zonder meer logisch uit het andere. Het lijkt dus mogelijk dat er mentale stoornissen voorkomen die niet te wijten zijn aan een fysieke impact op de hersenen. Dat is echter een veronderstelling die zich misschien wel opdringt, maar daarom nog niet bewezen is. Het is immers goed mogelijk dat een mentale stoornis, bijvoorbeeld een ernstige depressie of fobie, niet meteen, of zelfs na grondig onderzoek, kan worden teruggevoerd op een fysieke toestand in de hersenen, terwijl die wel degelijk aanwezig is.
    Dat bemoeilijkt de vraag naar oorzaak en gevolg. Wordt men depressief omdat er iets aan de hand is met de hersenen als fysiek orgaan, of gaan onze hersenen minder goed functioneren omdat we depressief zijn? Maar wat is dan dat depressief zijn? Het ziet ernaar uit dat de goede werking van de hersenen wel degelijk kan worden verstoord door andere oorzaken dan zeer aanwijsbare externe fysieke aantastingen van de hersenen. Dat blijkt duidelijk wanneer proefdieren en ook mensen onderworpen worden aan een of andere vorm van stress, veroorzaakt door dwang en/of bedreiging.
    Naast de fysieke aantasting van de hersenen zelf kunnen dus ook andere externe oorzaken verantwoordelijk zijn voor de minder goede werking van de hersenen, zonder dat de hersenen zelf als fysiek orgaan daardoor noodzakelijkerwijs aangetast worden. Met andere woorden: er zijn mentale verstoringen die hun oorsprong niet hebben in een directe fysieke aantasting van de hersenen. In die gevallen is het veeleer de werking van de (normale) hersenen die verstoord wordt. De beïnvloeding van de hersenen heeft nog altijd een externe en fysieke oorsprong, maar ze is niet louter fysiek en op zich zinloos, zoals een klap op het hoofd of een tumor. Ze gebeurt op het niveau van wat wij als persoon (met onze hersenen) doen, onze mentale, verstandelijke, cognitieve, emotionele, psychische activiteiten, en in onze omgang met anderen, individueel of collectief. Indoctrinatie, zoals in dictaturen, is daarvan een goed voorbeeld: met alle mogelijke middelen oefent men dwang uit op onderdanen in hun denken en handelen, zonder fysiek in te grijpen in hun hersenen (tenzij in extreme, en extreem laakbare gevallen).
    Dat lijkt een belangrijk onderscheid, niet het minst voor eventuele behandeling van mentale stoornissen. Wanneer men aanneemt dat de oorzaak daarvan niet noodzakelijk gelegen is in een fysieke aantasting van de hersenen, maar in het functioneren als persoon, kan men experimenteel onderzoeken of en hoe men dat kan verhelpen zonder fysiek in te grijpen in de hersenen zelf, bijvoorbeeld met gedrags- of gesprekstherapie, en hoeft men niet meteen de toevlucht te nemen tot farmaceutische of andere fysieke middelen, die niet zelden nadelige nevenverschijnselen met zich meebrengen. Wanneer de oorzaak van een ernstige depressie duidelijk extern is, zoals een verontrustende of bedreigende werk-, gezins- of maatschappelijke situatie, zal men in de eerste plaats proberen die externe oorzaak weg te nemen.
    Naast de directe fysieke beschadiging van de hersenen en de kwalijke beïnvloeding van de mentale gezondheid door andere externe omstandigheden, blijken er eveneens gevallen te zijn waarbij een dergelijke externe oorzaak niet meteen aanwijsbaar is, maar er desondanks sprake is van een ernstige verstoring van het mentale welzijn en het behoorlijk functioneren van de persoon. Iemand kan danig in de war raken, waarbij de mentale processen niet meer 'normaal' functioneren, zonder enige aanwijsbare externe oorzaak. Dat is op zich niet verwonderlijk: het is immers zeer goed mogelijk dat net zoals de normale werking van de mentale processen verstoord kan worden door de confrontatie met anderen, dat evengoed kan gebeuren door het eigen handelen, denken en voelen, en er in de persoon zelf een conflictueuze toestand ontstaat die men nog bezwaarlijk als normaal kan beschouwen.
    Als we daarop nader proberen in te gaan, moeten we ons onvermijdelijk afvragen wat men bedoelt met het 'normaal' functioneren van een persoon.
    Hoewel alle mensen niet alleen zeer goed op elkaar lijken, maar bovendien genetisch hetzelfde DNA hebben, zijn er toch geen twee mensen die identiek zijn. Elke 'norm' die men dan aanneemt of vooropstelt, is slechts een weinig nauwkeurige veralgemening. Een afwijking van een dergelijke norm is dan mogelijk niet meer dan het persoonlijke verschil tussen individuen, veeleer dan een belangrijk, laat staan een essentieel onderscheid. En net zoals de lichamelijke verschillen tussen mensen aanzienlijk zijn, zijn ook de mentale verschillen uiterst divers en groot, zodat het erg arbitrair wordt om uitspraken te doen over 'afwijkingen' in dat domein. Wij verschillen van elkaar vooral door onze individuele mentale vermogens, allicht omdat die zo complex zijn, zowel door hun genetische bepaalde samenstelling als door de individuele levenservaring van elke persoon.
    Het is mede daarom dat men sinds mensenheugenis aan dat mentale aspect van de mens een eigen identiteit heeft gegeven en een eigen naam, zoals de ziel of de geest, en die in belangrijke mate losgekoppeld heeft van het lichamelijke. Maar daardoor miskent men de onlosmakelijke en onscheidbare eenheid van de persoon. Wat we het mentale noemen, is niets anders dan een zinvolle en zingevende activiteit van ons lichaam, waarbij de hersenen de belangrijkste rol spelen. Er is geen immateriële ziel of geest in ons, en evenmin een 'hart', dat denkt, voelt, bewust is, oordeelt, verbeeldt, betekenis geeft en herkent enzovoort. Zonder ons lichaam is niets van dat alles mogelijk, dus moet het wel lichamelijk zijn, dus een activiteit van (vooral) onze hersenen.
    Deze materialistische benadering van de mens doet evenwel niets af aan de subtiliteit van onze mentale vermogens. Het is evident dat de elektrochemische processen in onze hersenen weliswaar onmisbaar zijn voor onze mentale activiteit, maar daarmee niet samenvallen. Die processen maken het mogelijk dat wij ons manifesteren en floreren in de wereld als de complexe levensvorm die de mens is, in al de spectaculaire uitingen die ons kenmerken, zoals het vermogen om ons uit te drukken in taal en kunst, om te redeneren, en om met anderen samen te leven, en het is daaruit dat onze mentale vermogens evolutionair ontstaan zijn. Een boek is niets anders dan een hoeveelheid inkt die op een bepaalde conventionele manier aangebracht is op papier dat op een handige manier is gebundeld. Dat is het zuiver materiële. Het is pas wanneer iemand een boek leest dat op de juiste manier geschreven en gemaakt is, dat de betekenis ervan tot uiting komt middels de zintuiglijke activiteit van ons lichaam en de fysische processen in onze hersenen. Zonder die processen en die activiteit van een levende persoon is er geen betekenis.
    Het is goed dat voor ogen te houden in al wat we doen en laten. Wanneer men ons bijvoorbeeld voorhoudt dat er een immateriële en onsterfelijke ziel of geest is die door een even bovennatuurlijke God geschapen is, kunnen we dat ten minste ernstig betwijfelen, en ook de aberrante theocratische conclusies verwerpen die men daaruit trekt voor dit leven of een leven na de dood. Wanneer men beweert dat er werkelijk zoiets is als een even immateriële psyche of een on- of onderbewuste, dan zullen we op onze hoede zijn voor de ongefundeerde beweringen van dergelijke fantasten en voor de 'therapieën' die ze voorschrijven voor vermeende of reële psychische aandoeningen. Door altijd uit te gaan van de eenheid van de menselijke persoon, van de identiteit van het lichamelijke en het mentale, kunnen we een levensvisie uitbouwen die wars is van illusies, maar integendeel gesteund is op adequaat wetenschappelijk en ethisch inzicht. Dan zal blijken dat enkel wanneer de mens in vrijheid kan leven, zonder angst en vrees voor externe dwang, zonder enige vorm van opgelegde ongelijkheid, en optimaal kan samenwerken met de medemensen en met alle andere levende wezens en in respect voor de hele omgeving, de mentale gezondheid optimaal kan zijn.

    Categorie:levensbeschouwing
    08-09-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Materie

    Materie

    Er zijn maar weinig zaken waarvan we zekerheid hebben, maar dat er materie is, dat betwijfelen maar weinigen. Zeker, er zijn filosofen en psychologen die beweren dat materie een illusie van onze zintuigen is, dat de wereld buiten ons niet echt bestaat. Dat is denkbaar. Maar dan zijn wij zelf, met onze zintuigen en onze hersenen, ook slechts een illusie, en is er enkel ‘iets’ dat helemaal geen materie is. Dat is nog altijd denkbaar, maar het lijkt wel heel vergezocht. Bovendien is het irrelevant. Want het verandert niets aan onze (illusoire) ervaring, alles blijft zoals het was en alle materiële ervaringen blijven geldig; alleen zijn ze nu een illusie, en is enkel de illusie reëel. Denkbaar, maar niet meer dan dat.

    Die extreme afwijzing van de materie blijft inderdaad een abstracte denkoefening. Ze is echter opvallend en blijkbaar onuitroeibaar aanwezig in het leven en het denken van de mensheid, maar dan onder allerlei minder radicale vormen. In elke beschaving vindt men altijd wel het geloof in een of andere niet-materiële werkelijkheid terug, in mythen en verhalen en andere artistieke, religieuze en filosofische pogingen om de wereld te beschrijven en te verklaren. Dat is niet eens vreemd: in de ontmoeting met de wereld ervaart de mens betekenis, en dat is geen materie. Een berg, een beer, een boer, een banaan, een baviaan, een buis en een burcht, het is allemaal materie, maar wij onderscheiden ze van elkaar en dat onderscheid, die betekenis die ze voor ons hebben, is geen materie.

    Die betekenis voegen wij echter niet zomaar toe aan de zaken zelf. Je kan van een berg geen beer maken, en van een baviaan geen banaan. Alle mensen delen ook hun zintuiglijke ervaringen en inzichten. Een berg is een berg voor iedereen. Een kraai is geen kauw, dat zeggen ze trouwens zelf. Zonder de mens zou dat onderscheid nog altijd bestaan in de werkelijkheid, een kraai zou nog altijd een kraai zijn en een kauw een kauw, en dat zou nog altijd relevant zijn voor hen en voor andere levende wezens, ook zonder de mens die er een betekenis en een naam aan geeft. Maar zonder levende wezens is er geen betekenis, is er geen enkele vorm van bewustzijn, is er enkel materie. Betekenis ontstaat wanneer het contact van een stukje materie met zijn omgeving zinvol wordt, wanneer het licht en warmte en vorm ontdekt en daaruit actief zijn voordeel haalt. Op een bepaald ogenblik ontstaat er dan op een of andere manier leven, wanneer een complex individueel stukje materie in staat is om zich voort te planten. Er ontstaat zoiets als bewustzijn, aanvankelijk heel rudimentair en primitief, maar in de loop van de evolutie leidt dat tot spectaculaire vormen, waarvan de mens een merkwaardig voorbeeld is. Wij zijn nu al met acht miljard individuen, we doen het dus blijkbaar relatief goed, de laatste tijd.

    Dat groeiende bewustzijn wekte verwondering bij de mens zelf. Wat is dat toch, dat bewustzijn, dat denken, voelen, afvragen, verlangen, willen en weigeren? We weten dat we dat doen met ons lichaam, dus met materie, maar het is zelf geen materie. Als ik iemand aai of sla, is dat heel materieel, maar het onderscheid is essentieel, voor beide betrokkenen. Het is niet zomaar een materiële gebeurtenis, zoals wanneer twee keien op elkaar botsen in een bergbeek. Als ik iemand toespreek, is dat een materieel gebeuren, maar zonder de mens is het niet meer dan dat, luchtverplaatsing. Voor de mens is het een wereld van verschil.

    Het heeft echter geen zin om betekenis los te zien van de materie. Zoals we zeiden, betekenis hangt niet alleen af van de mens die betekenis geeft, maar ook van datgene waaraan we die betekenis geven. En betekenis geven of erkennen is zelf ook een materiële activiteit, we doen dat met heel ons lichaam en vooral met onze hersenen, bewust en onbewust. Zonder materie is er geen betekenis, tenzij in de radicale afwijzing van elke materie. Dus is alles materie, is er enkel materie.

    Dat radicale materialisme is minder vergezocht en intellectueel veel geloofwaardiger dan zijn tegenhanger, de radicale afwijzing van de materie. Maar heel veel mensen hebben altijd al geloof gehecht aan het bestaan van een andere, niet-materiële werkelijkheid naast de materiële. Dat is intellectueel moeilijk te verkroppen. Wij hebben immers geen afdoende bewijzen voor het bestaan van het niet-materiële, en alle redenen om het bestaan daarvan te verwerpen. Maar misschien moeten we het anders formuleren: is de materie beperkt tot haar fysische eigenschappen? Het is voor iedereen duidelijk dat zelfs de meest gedetailleerde fysische beschrijving van een voorwerp, een feit, een gebeurtenis slechts een eerste, weliswaar noodzakelijke, maar zelden voldoende benadering is van de essentie daarvan. Alles is materieel, maar in onze complexe wereld heeft alles ook betekenis voor alles, zelfs zonder de mens, omdat alles beantwoordt aan de onveranderlijke en universele natuurwetten, ook als wij die niet helemaal kennen en doorgronden. Het is die ordening, die wetmatigheid die onze oorspronkelijke verwondering opwekt: de regelmaat van dag en nacht, van de seizoenen, van de maanstanden, van leven en dood, van oorzaak en gevolg, die het materiële lijkt te overstijgen, maar die in feite inherent is aan het materiële. De niet-chaotische materie heeft betekenis op zich, ook al kennen we die niet, of niet volledig, of niet goed.

    Het is dus niet nodig om naast de materie een hogere, niet-materiële werkelijkheid te gaan veronderstellen, en zeker geen werkelijkheid die kan bestaan zonder materie. Dat is de drogreden die ons denken al zo lang verstoort, maar steeds tot onoverkomelijke anomalieën leidt.

    De godsdiensten zijn daarvan het ‘beste’ voorbeeld: ze gaan uit van het feit dat niet alles hier op aarde kan verklaard worden, en leiden daaruit het bestaan af van een niet-materiële God, en andere niet-materiële wezens, en een niet-materieel bestaan van de mens na de dood in een hiernamaals. Dat is allemaal echter zo ongeloofwaardig, dat men het wel moet opleggen, afdwingen als een blind ‘geloof’. Door het bovennatuurlijke als absoluut van hoger belang te beschouwen dan het natuurlijke, brengt dat de bekende verderfelijke godsdienstige minachting mee voor het materiële en het lichamelijke – althans voor de gelovigen, niet voor de priesterkaste, welteverstaan.

    Het alternatief is niet het simplistische materialisme dat de godsdiensten zo terecht verafschuwen: dat de mens en heel het universum niet meer is dan lukraak botsende atomen. Geen enkele wetenschapper zal dat verdedigen. Het radicale materialisme sluit geenszins betekenis uit, integendeel. Maar het doet geen beroep op bovennatuurlijke wezens voor de verklaring van al wat is. Het denken en voelen is een natuurlijk proces, evolutionair ontstaan en steeds complexer geworden, maar louter materieel. Het is een spectaculaire opwaardering van het materiële, maar het overstijgt het materiële geenszins. Daar scheiden de wegen.

    Misschien is het voldoende dat we, zoals Seneca en Kant en zovele anderen voor ons, verwonderd blijven door de aanblik van de sterrenhemel boven ons en door het denken en aanvoelen in ons. Het nadenkend besef dat we deel uitmaken van een ruimtelijk en tijdelijk oneindig universum relativeert elke transcendente menselijke ambitie drastisch. Het lijkt immers weinig waarschijnlijk dat bepaalde ideeën over het bovennatuurlijke van een nietige levensvorm op een kleine planeet op een bepaald moment ook maar enige relevantie zouden hebben voor dat universum.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    15-08-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)

    Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn, of Een geweten tegen geweld, Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2023, 235 blz., ISBN 978-90-8684-279-7, paperback, € 22,50. Vertaling Bart van Kreel.

    Deze Nederlandse vertaling van een boek dat Stefan Zweig in 1936 schreef, komt niets te vroeg. Voor de volledigheid vermeld ik dat nog in hetzelfde jaar al een Nederlandse vertaling verscheen door Reinier F. Sterkenburg, maar die is onvindbaar geworden.

    Voor mij was het een openbaring. Ik was weliswaar enigszins vertrouwd met het verhaal van Calvijn in Génève en zeker met het infame geval Servet, maar Sebastian Castellio (1515-1563) was mij volslagen onbekend. Zeer ten onrechte, blijkt nu.

    Deze tijdgenoot van Calvijn was een van de heel weinigen die het waagden hun stem te verheffen tegen de theocratische dictatuur die Calvijn in Génève vestigde en over de hele wereld wou uitbreiden. Dat kwam hem duur te staan. Hij werd door Calvijn verbannen en nadien voortdurend belaagd, tot aan zijn voortijdige dood, amper achtenveertig jaar oud.

    In een waarlijk meesterlijk geschreven verhaal, volledig gebaseerd op de feiten, geeft Zweig (1881-1942) zijn indringende visie op deze historische reformatie-controverse. Hij heeft daartoe niet alleen de secundaire literatuur gelezen, maar is ook ter plaatse in Bazel en Génève de archieven gaan raadplegen. Niet verwonderlijk trekt hij voortdurend in zijn commentaren en uitweidingen treffende vergelijkingen met andere dictaturen, impliciet ook die van zijn eigen tijd. Wij weten hoe dat mede geleid heeft tot zijn eigen vlucht – hij was van Joodse afkomst – voor het Nazisme uit zijn geboorteland Oostenrijk, eerst naar Londen (1933) en uiteindelijk naar Brazilië (1940). In 1942 koos hij samen met zijn tweede echtgenote vrijwillig voor de dood. Hij kon niet leven met de gedachte van de vernietiging van zijn Europese beschaving.

    Gelukkig voor ons heeft Zweig van de arcane theologische disputen onder radicale reformatoren van het christendom enkel die elementen behouden in zijn verhaal die noodzakelijk zijn voor een goed begrip van de omstandigheden. Hij richt de schijnwerper van zijn aandacht volledig op de gebeurtenissen, die hij uiterst levendig beschrijft, als was hij een ooggetuige, en op de scherpe, bijna meedogenloze karaktertekening van de dramatis personae, de sombere figuur van Calvijn, de nobele Castellio, en enkele meelopers en beulsknechten. Ook de massa, het gewone volk krijgt een rol toebedeeld, bijna als die van het koor in een Griekse tragedie. De theologische twistpunten uit de ontstaansgeschiedenis van het protestantisme lijken ons nu te onbeduidend als verklaring voor de gruwelen die toentertijd gebeurd zijn, en waarvan de uiterst wrede publieke moord op Servet wel het meest ontstellende voorbeeld is. We mogen echter niet vergeten dat het calvinisme ook ver buiten Génève, en tot op onze dagen, een niet te ontkennen invloed gehad heeft op het denken en handelen van vele mensen in vele landen.

    Dit is niet alleen een buitengewoon goed geschreven historisch relaas van de hand van meester-verteller, novellist, essayist en biograaf Zweig, het is ook een diep-doorleefd en aangrijpend, maar steeds glashelder pleidooi tegen elk fanatisme en elke dictatuur, godsdienstig of burgerlijk. Indien Zweig aanvoelde dat dat in zijn tijd meer dan noodzakelijk was, moeten wij ons realiseren dat het vandaag niet minder het geval is. Zowel politieke als religieuze dictaturen steken weer de kop op, en zowel de intelligentsia als de massa laat zich weer de ogen verblinden en loopt blindelings of al te gelaten populistische, fascistische, dynastieke of ronduit criminele politieke leiders achterna, of doet de knieval voor oude of nieuwe godsdienstige dictaturen, die allen gekenmerkt zijn door hun onverholen gewelddadigheid.

    Zonder aarzelen beveel ik dit boek nadrukkelijk aan. De vertaler en de uitgever verdienen alle lof. De auteur, Stefan Zweig, is ten onrechte min of meer in vergetelheid geraakt. Gelukkig is heel zijn uitgebreid oeuvre zowel in het originele Duits als in vele vertalingen, ook in het Nederlands, ruim ter beschikking.

    De vertaling is onopvallend, wat zowat de hoogste lof is die een vertaling kan krijgen: het is voorwaar alsof Zweig zelf aan het woord is. Enkele gelukkig zeldzame ernstige taalfouten tegen het Nederlands zijn te betreuren, maar doen niets af aan de algemene positieve indruk. Een goede raad echter aan iedereen die in een vreemde taal wil citeren of een staande uitdrukking gebruiken: als je die taal niet meester bent, doe het dan asjeblieft niet: ook in dit boek is zowat elk – gelukkig zeldzaam – woord in het Frans of het Latijn een doorn in het oog.


    Categorie:levensbeschouwing
    01-08-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dromen zijn bedrog

    Dromen zijn bedrog

    Mensen dromen als ze slapen. Ik ook, en dat lijkt heel intens. Ik heb de stellige indruk dat ik er de hele nacht druk mee bezig ben. Ik beleef het zoals ik de werkelijkheid zou beleven, ik reageer op wat er gebeurt alsof het werkelijk gebeurt. Alles in perfect detail, in geuren én kleuren, met geluiden en ook heel tastbaar en ruimtelijk, vooral als ik met de moto rijd, of zelfs of de auto (wat ik in wakende toestand nog maar één keer enkele kilometers gedaan heb). Het is best vermoeiend…

    s ’Morgens herinner ik me altijd dat ik gedroomd heb, maar niet altijd wat, en zeker niet alle details, en ik vind dat bijzonder ontredderend en frustrerend. In mijn dromen is wat er gebeurt reëel, en ga ik ervan uit dat het even belangrijk is als wat ik doe als ik niet droom. Maar omdat het in mijn dromen gebeurt, is mijn overigens nog heel acuut geheugen niet in staat om alles zo bij te houden dat ik het me herinner als ik wakker ben. Ik vergeet dus bijna alles wat er ‘gebeurd’ is in mijn dromen, en dat is ergerlijk: mijn droomleven lijkt me immers even belangrijk als mijn wakend leven, het is evengoed mijn leven, mijn verstand, mijn gevoelens, kortom mijn brein, ikzelf. Maar ik moet er vrede mee nemen dat er slechts flarden van overblijven, in het beste geval tot na het ontbijt, daarna is alles meestal helemaal weg, alsof het nooit gebeurd is, terwijl het in mijn droom zo levendig en werkelijk was.

    Misschien moet ik blij zijn dat mijn wakend geheugen nog zo goed functioneert. Mensen van mijn leeftijd (°1946) worden vergeetachtig, ze herinneren zich recente gebeurtenissen niet meer, wel sommige van lang geleden, en dan tot in de details, maar niet altijd betrouwbaar. Ze hebben dus wakend voor wat mij overkomt met mijn dromen. Ik mag er niet aan denken!

    Mijn neiging om te verwachten of zelfs te eisen dat ik me mijn dromen evengoed herinner als mijn gewone materiële en mentale activiteiten is allicht onterecht. Dromen zijn bedrog. Wat ik droom, gebeurt evident niet echt. Het zijn fascinerende maar fantastische constructies van mijn slapend brein, met de materialen die zich daarin bevinden en de middelen waarover het brein beschikt om autonoom fantasieën te verwekken die heel sterk op de werkelijkheid lijken, en die je beleeft als ik-persoon.

    Dat het menselijk brein kan indommelen is best vreemd, maar wellicht noodzakelijk: niemand kan 24/24 en 7/7 wakker zijn, bijlange niet. Ons lichaam, inclusief ons brein, heeft een rustperiode nodig, volgens een vrij vast biologisch ritme, het circadiaans ritme, van het Latijn circa en dies, ‘wat de dag betreft’. Die rust is echter relatief: we zijn niet echt bewusteloos, of comateus (al weet ik niet met zekerheid of dat zoiets is als mentaal dood zijn), en er blijft heel veel hersenactiviteit, niet alleen om ons lichaam in stand te houden, maar blijkbaar ook om onze zintuigen virtueel te voeden, en onze cognitieve processen op een alternatieve manier bezig te houden.

    Ik verlang soms, net als andere mensen, neem ik aan, naar een nacht zonder dromen, diepe vergetelheid. Maar blijkbaar hebben wij die nachtelijke activiteit van het brein nodig, anders was die er niet. Dromen hebben een functie, al begrijpen we die niet altijd goed. Men beweert dat we door te dromen rust brengen en orde scheppen in ons gemoed. Mijn indruk is echter veeleer dat er daarin zaken naar voren komen die anders diep verborgen blijven, zoals pijnlijke herinneringen, verdrongen verlangens en heimelijke begeerten, reconstructies van zaken die we anders hadden willen zien verlopen; zaken die ook weleens in dagdromen opduiken.

    Dromen zijn hoe dan ook belangrijk voor ons. We moeten er leren mee om te gaan, en dat is niet altijd gemakkelijk. Soms zijn ze zo reëel dat ze je ook overdag nog beïnvloeden, omdat je herinnert wat je gedroomd hebt, maar ongetwijfeld ook onbewust, wanneer je er alleen nog een zweem van herinnering aan overhoudt.

    Een vreemde ervaring is het om iemand te horen, zien, voelen dromen. Je bedgenoot die slapend roept of praat en beweegt. Of zelfs je hond. Zo ben je zelf ook voor anderen, zonder dat je het weet. Ik zou wel eens een filmopname willen zien van mezelf gedurende een nacht in bed. Benieuwd wat ik allemaal uitspook. Helaas zonder de inhoud van de dromen; alleen de snelle oogbewegingen verraden dat je droomt. Misschien kan men die ooit analyseren, of rechtstreeks de nachtelijke activiteit van het brein aflezen. Zou ik dat wel willen?


    Categorie:levensbeschouwing
    28-06-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Symptomen en symbolen

    Symptomen en symbolen

     Soms staat de geneeskunde machteloos om een ziekte effectief te bestrijden, dat wil zeggen om ze definitief te doen ophouden en zo mogelijk de zieke helemaal in zijn toestand van voor de ziekte te (laten) herstellen. Dan beperkt de tussenkomst van de arts zich tot het palliatieve aspect van de geneeskunde, waarbij men probeert het leven van de patiënt zo draaglijk mogelijk te maken, door de onaangename of ronduit pijnlijke gevolgen van de ziekte zo veel als mogelijk is te beperken. Men noemt dat weleens symptoombestrijding, en dat woord heeft vaak een negatieve bijklank, precies omdat men de oorzaak van de symptomen, de ziekte zelf niet bestrijdt, hetzij omdat men dat überhaupt niet kan gezien de stand van de medische wetenschap en praktijk, hetzij omdat men ter plaatse niet over de kennis en/of de middelen beschikt; misschien ook omdat de zieke het niet wil, of omdat de behandelende arts het om een of andere reden niet (meer) raadzaam acht. Hoewel sommige ziektes vanzelf (moeten) genezen, wijst symptoombestrijding er meestal op dat het om een ongeneeslijke ziekte gaat, die dan ofwel een chronische aandoening wordt, of een fatale. Let wel, symptomen zijn niet altijd of noodzakelijk pijnlijk: soms zijn ze heel onschuldig, zelfs als ze een aanwijzing zijn van een ernstige of zelfs levensbedreigende aandoening. Symptomen zijn dus heel belangrijk, zelfs essentieel, zowel bij de diagnose als bij de behandeling. In zekere zin zijn de symptomen althans voor de zieke de ziekte zelf: als de symptomen er niet waren, zouden we niet weten dat we ziek zijn, en de onderliggende ziekte bestaat voor de zieke slechts in de mate dat men er hinder of pijn van ondervindt. Niet zelden zijn er zelfs enkel symptomen, omdat men de oorzaak niet ontdekt, en kan men enkel zogenaamde symptomatica aanwenden, middelen die enkel symptomen bestrijden, in de hoop dat die van voorbijgaande aard zijn omdat de oorzaak dat ook is, of in afwachting van meer betekenisvolle symptomen die een betere diagnose en behandeling mogelijk moeten maken.

    De reden waarom het nuttig leek even stil te staan bij de symptomatologie of semiologie (ik verzin het niet!) is een bedenking die ik me vaak maak over symbolen. De twee woorden hebben niet toevallig het eerste deel van hun samenstelling, evenals hun Griekse origine gemeen. In het klassieke Grieks betekent sumptoma (letterlijk iets dat samen-valt): een (toevallige) gebeurtenis, gewoonlijk met negatieve bijklank: een ongeval, en inderdaad een ziekte. Symbool, in het klassieke Grieks sumbolon (letterlijk iets dat men samen-brengt) verwijst oorspronkelijk naar het gebruik van herkenningstekens. Men nam dan een voorwerp, brak het in twee en gaf aan elk van beide partijen één stuk. Door later de beide stukken weer bij elkaar te brengen, kon men zien dat de beide partijen in het bezit waren van een deel van het oorspronkelijke geheel, en zo kon men zich dus identificeren en legitimeren, bijvoorbeeld als eigenaar. Voor de christenen was de geloofsbelijdenis, het credo, of het symbolum des geloofs, de twaalf artikelen van de apostolische geloofsbelijdenis, een herkenningsteken; men leerde de inhoud uit het hoofd als een essentieel onderdeel van de voorbereiding op het doopsel, en wie de tekst kon reciteren, werd als christen (h)erkend. De tekst was een ‘symbool’, een herkenningsteken in de oorspronkelijke betekenis, maar kreeg algauw de naam mee van symbolum, en werd zo het symbool van het behoren tot het christendom. Later kreeg het woord ‘symbool’ de meer algemene betekenis dat het nu heeft: een zinnebeeld, bijvoorbeeld een vlag; een teken, bijvoorbeeld in de wiskunde (π).

    Zowel een symptoom als een symbool staat voor iets dat het op de keper beschouwd zelf niet is. Ze verwijzen essentieel naar iets anders dan wat ze zelf zijn. Een vlag mag dan al de lading dekken, maar het is een vlag, en niet de lading. Een symbool kan heel specifiek en krachtig naar iets verwijzen, zoals religieuze maar ook sportieve kentekens, maar het zijn voorwerpen, en niet datgene waarop ze wijzen. Een symptoom mag dan al aanvoelen als de ziekte, maar het is medisch gezien de ziekte niet.

    Toch blijft er een zweem van onduidelijkheid hangen rond de beide begrippen. We zeiden het al: voor de zieke zelf zijn de symptomen ‘als het ware’ de ziekte zelf. En iemand die iets als een symbool hanteert, identificeert dat voorwerp zodanig met de zaak waarvoor het staat, dat het ‘als het ware’ de plaats daarvan inneemt. Het maakt voor de zieke in de dagelijkse praktijk en ervaring weinig uit of men ‘slechts’ aan symptoombestrijding doet of de ziekte zelf aanpakt: de symptomen zijn pijnlijk, hinderlijk, en die wil men weg. Religieuze symbolen krijgen al de eerbied die men verschuldigd is aan datgene waarvoor ze staan; meer nog, in sommige gevallen worden ze er volledig mee geïdentificeerd, zoals in de realis presentia van God in de hostie van de christenen: de hostie is niet louter een symbool, ze is werkelijk God zelf, de geconsacreerde wijn is werkelijk het bloed van Christus. Wie een koranboek verbrandt, of een cartoon van de profeet maakt of publiceert of zelfs maar vertoont, is godslasterlijk en ‘verdient’ de doodstraf. Symbolen zijn uiterst krachtig, in onze tijd ten minste evengoed als vroeger, altijd en overal.

    De rede kan en moet daarvoor begrip opbrengen. Ze is immers geen kille logica, maar is menselijk, en niets menselijks is haar vreemd. Maar de redelijkheid gebiedt dat men toch altijd een onderscheid maakt tussen de werkelijkheid en haar symbolen en symptomen. Niemand zal aanvaarden dat men zich beperkt tot een paracetamolletje om de symptomen van kanker te bestrijden, terwijl er efficiënte geneesmiddelen en behandelingen bestaan. Het is niet omdat men zweert op een bijbel dat de eed meer bindend of gemeend is. Symbolen verdienen respect, maar niet hetzelfde respect dat we opbrengen voor datgene waarvoor ze staan. Redelijke mensen gaan niet zover dat ze de symbolen voor de werkelijkheid houden. Atheïsten kunnen begrijpen dat de hostie en de wijn dierbare symbolen zijn voor christenen, maar hebben zelf voor die symbolen niet meer respect dan voor de God van het christendom. Meer in het algemeen zijn religieuze symbolen des te meer vatbaar voor relativering naargelang ze minder essentieel zijn voor de godsdienst zelf, en nog het meest wanneer ze louter symbolisch zijn en geen enkele religieuze inhoud (meer) hebben, wanneer het lege rituele verplichtingen en uiterlijke, zelfs folkloristische gedragingen of gebruiken geworden zijn, ook voor degenen die ze (blijven) beoefenen.

    Dat brengt ons bij een onderwerp dat de gemoederen blijft beroeren, de hoofddoek die (sommige) islamitische vrouwen (soms) dragen. Dat is een symbooldossier geworden, omdat die hoofddoek voor de islam een sterk symbool (geworden!) is, en juist daardoor ook voor vele anderen, die er aanstoot aan nemen. De redelijk denkende mens kan voor beide standpunten begrip en respect opbrengen, maar blijft het onderscheid zien tussen het symbool en de zaak zelf.

    Zo lijkt een al dan niet verregaand verbod op het dragen van de hoofddoek of hijab of hidjab soms heel fel op symptoombestrijding, ‘als het ware’. Men krijgt de indruk dat indien men erin zou slagen om moslima’s te verbieden de hoofddoek overal te dragen, men zou bijdragen tot de neutraliteit van de staat of zelfs tot de ontvoogding van de betrokken vrouwen. In feite, of ei(gen)lijk, is een hidjab een hoofddoek zoals die in verschillende omstandigheden overal ter wereld altijd al door mannen en vrouwen gedragen is, een hoofddeksel als een ander, en met het dragen daarvan is er op zich niets verkeerd, het is geen intrinsiek kwaad, godbetert! Het gaat de tegenstanders ervan om de symboolfunctie die het heeft, in de eerste plaats als een verwijzing naar de (reële!) discriminatie van de vrouw door de islam, maar niet minder als een symbool voor de islam zelf. Hoe belangrijk symbolen ook zijn, en zowel de voor- als de tegenstanders bewijzen dat ze dat zijn, de werkelijkheid erachter is nog altijd belangrijker, of het belangrijkste, of zelfs het enige dat van belang is. Het is wel degelijk de discriminatie van de vrouw door de islam die verwerpelijk is en mag en moet bestreden worden, en het is de islam zelf die als godsdienst voor de redelijke mens verwerpelijk is en – democratisch en dus geweldloos – mag en moet bestreden worden, en het is weinig waarschijnlijk dat het verbieden van het dragen van religieuze symbolen, islamitische en andere, significant zal bijdragen tot het vrouwvriendelijker worden van de islam en andere godsdiensten, of tot een in het algemeen meer verlichte islam, of een reële algemene scheiding van godsdienst en staat.

    Het is immers denkbaar, of dat hopen wij althans (vast!) dat er ooit een gemeenschap zal zijn waarin mensen zich in alle vrijheid gedragen zoals ze dat zelf willen, ook op religieus gebied, en weliswaar zonder wetten te overtreden, zonder dat iemand zich eraan stoort omdat die gedragingen anders zijn dan we zelf zouden willen. Dat lijkt me de ware betekenis te zijn van de vrijheid en gelijkheid, die de grondvoorwaarden zijn voor de solidariteit.


    Categorie:levensbeschouwing
    16-06-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bij een afscheid

    Vrijzinnig, humanistisch, atheïstisch, antiklerikaal

    Hoewel ik heel mijn actieve leven heb doorgebracht in de katholieke zuil, ben ik nooit gelovig geweest. Al heel jong heb ik ingezien dat het katholieke geloof ongeloofwaardig is. Toen ik met pensioen ging, heb ik daarover nog een laatste keer heel ernstig en heel diep nagedacht, ook aan de hand van enkele boeken van katholieke Leuvense professoren, maar mijn conclusie was nog steeds dezelfde.

    Vervolgens ben ik me gaan afvragen hoe ik mezelf dan kon omschrijven. Ik heb me verdiept in de definities van het atheïsme en al wat daarmee te maken heeft. Zo ontdekte ik de nog altijd grotendeels verborgen geschiedenis van het atheïsme. Het was een verheugende ervaring te beseffen dat ik in een lange traditie trad van mensen die de moed hadden om zelf hun bestaan in vraag te stellen en zich af te keren van het geloof waarin ze opgevoed waren, en van benijdenswaardige enkelingen die niet een gelovige context opgegroeid zijn. Dat leidde ertoe dat ik op zoek ging naar anderen die vanuit een atheïstische, vrijzinnige, antiklerikale en humanistische overtuiging leefden en dachten.

    Zo kwam ik terecht bij wat men de georganiseerde vrijzinnigheid noemt. Jarenlang heb ik geprobeerd me daarin te integreren, maar ik vond niet wat ik zocht.

    In het najaar van 2020 kwam ik in contact met de ‘humanistische denktank Kwintessens’, en schreef ik voor hen mijn eerste blogtekst, die verscheen op de website van het Humanistisch Verbond. Wat later hervatte ik na jaren onderbreking het schrijven van boekrecensies voor Kritisch Lezen, die eveneens daar verschenen. Nog wat later heb ik twee inactieve plaatselijke afdelingen van het Humanistisch Verbond weer opgestart.

    Naar aanleiding van mijn laatste blogtekst, over vreedzaam humanisme, ontstond er onlangs een diepgaande onenigheid met het bestuur van het Humanistisch Verbond. Als gevolg daarvan heb ik me nogmaals ernstig bezonnen over mijn verhouding tot de georganiseerde vrijzinnigheid, en mijn conclusie is dat ik me daarin niet op mijn plaats voel. Dat heeft zeker te maken met mijn overtuigd individualisme, maar ook met het aanbod dat ik daar vond, en niet vond. Vandaar dat ik besloten heb om afscheid te nemen van het Humanistisch Verbond en verder mijn eigen weg te gaan. Dat betekent ook dat ik geen teksten meer zal schrijven voor de denktank Kwintessens, die opgericht werd op initiatief van het Humanistisch Verbond, en waarvan de teksten op die website verschijnen. Ook aan mijn recensies voor de rubriek Kritisch Lezen op die website komt zo een einde.

    Ik vond het nodig om dat hier even te vermelden, om open te antwoorden op eventuele vragen rond mijn vertrek.

    Karel


    Categorie:levensbeschouwing
    15-06-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recreatie

    Recreatie

    Ik weet niet of en hoe en waar het woord nog gebruikt wordt. In mijn jeugd was het een synoniem voor de speeltijden tussen de lesuren in de voor- en namiddag. Meer algemeen betekent het ontspanning in de vrije tijd, verpozing door sport en spel, verblijf in de natuur, amusement, uitstapjes… Wellicht ook het nietsdoen, het luie leven, rust. Wat men doet als men niet aan het werk is, voor zichzelf of voor anderen in dienstverband.

    Dat is vrij duidelijk zolang men naar school gaat, of werkt. De tegenstelling tussen beide is immers groot, en hoe aangenaam, leerrijk, boeiend, verrijkend, bevredigend en vervullend leren en werken ook zijn, recreatie is niet alleen iets waarnaar men verlangend uitkijkt, het wordt ook als een noodzakelijke afwisseling ervaren. De boog kan niet altijd gespannen staan.

    Bijna ons hele leven lang besteden we het grootste gedeelte van onze tijd niet aan recreatie, maar aan al die andere bezigheden. Daarin komt echter verandering als men geen dergelijke bezigheden meer heeft, bijvoorbeeld als men werkloos is, of onbekwaam om te werken. Of als men gepensioneerd is.

    Dat laatste is sinds januari 2006 mijn situatie. Op mijn zestigste verjaardag werd ik officieel gepensioneerd en kwam er na achtendertig jaar een einde aan mijn ‘werk’. Plots was er veel vrije tijd: al de uren die ik anders besteedde aan werken, verplaatsing naar en van het werk, allerlei verplichtingen, kon ik nu naar believen invullen. Het lag voor de hand dat ik dat zou doen met wat ik tevoren tijdens de ‘recreatie’ deed; toen had ik namelijk het bekende gevoel dat de tijd daarvoor veel te kort was. Nu kon ik desgewenst een hele dag lezen, terwijl dat vroeger beperkt werd door de beschikbare vrije tijd, maar ook door de resterende energie.

    Een hele dag lezen is weleens leuk, maar lang niet elke dag. Bovendien zijn goede net zoals slechte gewoonten moeilijk af te leren. Er zijn gepensioneerden die hun leven plots over een heel andere boeg gooien. En collega vertelde me dat hij een wandelaar geworden was; niet zomaar een toertje in de omgeving, nee: lange trektochten in het buitenland langs bekende en onbekende routes. Ik ben niet zo drastisch tewerk gegaan. Ik heb mijn hele leven administratief werk gedaan, en die routine kon en wou ik niet zomaar verlaten. Dus heb ik een deel van het huis ingericht als een kantoor. Niet om veel administratief werk te doen, maar om zaken op te zoeken, om te studeren en om te schrijven. Dat was wat ik altijd al wou doen, en nu was er niets meer dat me daarvan weerhield.

    We zijn nu zeventien jaar verder, en ik zit nog altijd in mijn werk- en studeerkamer, en ik schrijf. Dat doe ik bijna elke dag de hele dag, van na het ontbijt en vaak tot ik ga slapen. Blijkbaar is dat wat ik het liefst doe, anders deed ik het niet, of bleef ik het niet doen.

    Dat betekent echter dat ik bijna geen tijd besteed aan recreatie. Ik heb daaraan weinig behoefte, zo lijkt het wel. Ik voel mijn bezigheden immers niet aan zoals vroeger het leren op school, en het werk, namelijk als verplichtingen die je afhielden van recreatie en van wat je werkelijk wou doen als je zelf over je tijd kon beschikken; integendeel: ik doe nu precies wat ik altijd al wou doen.

    Allengs heb ik een aantal recreatieve zaken teruggeschroefd, omdat ze me niet bevredigden, of zelfs fameus irriteerden. Ik was vrij snel ingestapt op Facebook, en bracht daar toch wel wat tijd door, maar dat voelde zelden echt goed aan, vooral achteraf. Na een voorval heb ik daarvan afscheid genomen, tot mijn eigen tevredenheid. Ik kijk ook zo goed als geen TV meer, en elke keer dat ik het wel doe, heb ik er snel spijt van. Kranten heb ik nooit gelezen, en al jaren ook geen tijdschriften meer. Lezen doe ik nog veel, vaak gevolgd door recensies.

    Maar echte recreatie is niet aan mij besteed. Als ik het naga, zie ik alleen de dagelijkse wandeling met Toby, onze beagle, en de vriendelijke, vrij vluchtige contacten die dat soms meebrengt met de buren. Ik strek weleens de benen in de tuin, maar dat is maar even tussendoor. Er komt weinig bezoek, en ik breng ook weinig bezoek. Er zijn wat contacten via mail of video. Ik doe niet aan sport, amusement of cultuurbeleving buitenshuis. Ik rook en drink niet.

    Toch voel ik af en toe dat een hele dag in mijn ‘cel’ me wat veel wordt, en heb ik behoefte aan wat recreatie. Maar dan stel ik vast dat ik daar geen verstand van heb. Ik vind niets op TV dat me kan interesseren of boeien. Het ‘amusement’ en zelfs de ‘informatie’ die daar aangeboden wordt, is voor mij ronduit ergerlijk. Ik ben dus soms wel aan wat ontspanning toe, maar ik weet niet wat en hoe. En dus val ik terug op mijn dagelijkse bezigheden. Daar voel ik me veruit het best bij.

    Er zijn altijd wel enkele projecten waar ik mee bezig ben, ik kan niet zonder. Sinds jaren vertaal ik filosofische teksten uit het Frans, Duits, Engels en Latijn in het Nederlands. Die hebben bijna altijd te maken met wat men traditioneel de metafysica noemt: de vraag naar de laatste grond van alles. Dat vergt maanden, soms jaren ingespannen werk, maar het geeft veel voldoening. Ik kan gebruik maken van de talenten die ik meegekregen en verder ontwikkeld heb. Alles wat ik ooit gedaan heb, helpt me om die teksten in een vreemde taal te begrijpen en in verstaanbaar Nederlands om te zetten. Ik doe dat omdat ik het graag doe, maar ook omdat ik het belangrijk vind om betekenisvolle teksten te ontsluiten voor mezelf en desgevallend voor wie die talen en die werken niet kent.

    Het valt me al bij al niet moeilijk om me neer te leggen bij mijn praktisch onvermogen om me echt, spontaan en ongecomplexeerd te ontspannen. Zo ben ik nu eenmaal. Weinig kans dat daarin na zevenenzeventig jaar nog veel verandering komt.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    07-06-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Welbevinden
    Welbevinden
    Daarom gaat het tegenwoordig alleen nog. Dat is althans wat ik hoor, en het wordt geformuleerd als een verwijt. En dan? Mensen willen zich goed voelen, van kindsbeen af. Wat is daarmee verkeerd? Is dat niet waarom het draait in het leven: pijn vermijden en geluk en genot zoeken? En is de hele economie niet daarop gebaseerd, namelijk mensen helpen om zich te behoeden voor gevaar en ongemak, en bij het vinden van wat geluk en genot verschaft? Waarom dan dat verwijt, als zou het streven naar geluk en het vermijden van pijnen en smarten niet gepast zijn?
    In onze tijd was het anders, klinkt het dan. Op school ging het er streng aan toe, je werd gedwongen om te studeren, en als je resultaten niet goed waren, werd je beschimpt en gestraft. Als we aan het werk gingen, was het niet anders: lange dagen, weinig vakantie, en er werd veel van ons gevraagd. We hadden nauwelijks tijd om te recupereren.
    Is het nu dan zo helemaal anders? Moet je op school echt geen inspanningen meer leveren? Ligt de lat zo laag? Mag er niets meer gevraagd worden van de leerlingen? Ik weet het niet echt, ik heb bijna geen contact meer met de jeugd en de scholen. Maar wat ik ervan hoor, stemt tot nadenken.
    Misschien is het nu wel gemakkelijker om te genieten van het leven, dankzij de welvaart. Er is meer speelgoed, groot en klein, tot trampolines en springkastelen, en vooral ook de digitale elektronica, smartphones, tablets, laptops voor muziek, de sociale en andere media, en games. En er is voedsel en drank in overvloed, een gelegenheden om die te consumeren. Kleding, vervoersmiddelen, reizen, pretparken, vakanties, het is allemaal heel beschikbaar, en de verleidingen zijn groot.
    Je moet alleen geld hebben. Maar ook dat is geen echt probleem. Als kind krijg je het van je ouders en grootouders. Later ga je ervoor werken, studentenjobs, ook tijdens het jaar, en tijdens de vakanties. Daarna echte jobs, vaak met zijn tweeën. En zo kunnen we allemaal een leven leiden dat onze (voor)ouders niet voor mogelijk hielden. Geld maakt dat alles mogelijk.
    We moeten er nog wel voor werken, maar de nadruk ligt meer en meer op het niet-werken: we werken minder uren per dag, minder dagen per jaar. We werken deeltijds, of met lange onderbrekingen, vaak met behoud van wedde, of toch gedeeltelijk. Wij zijn meer en met meer ziek, werk-onbekwaam, tijdelijk of langdurig werkloos, in opleiding of heroriëntering. En niet te vergeten: we studeren veel langer, zij het met wisselend resultaat. En nog: tot voor kort gingen we veel vroeger met pensioen. Werken doen we om te kunnen genieten, terwijl vroeger het werken onze volledige aandacht en energie opslorpte, en er amper tijd was om actief te genieten van het leven.
    Vroeger had je ook nog de godsdienst, die ons op onze plichten van staat wees, en braaf en onderdanig hield, en werkzaam: de ledigheid was het oorkussen van de duivel. De Kerk was een van de pijlers van het gezag, naast het burgerlijke gezag, en het gezag van de ouders en van de leraars, en van de werkgevers, en de politie … In het midden van de jaren 1960 is al dat gezag zeer snel afgebrokkeld. Kinderen 'luisterden' niet meer, volwassenen lieten zich niet meer doen. Alle dwang was uit den boze.
    Door dat alles is er een mentaliteitsverandering gekomen. Niets moet, alles mag. Het welbevinden komt nu op de eerste plaats, het werken, de inspanning op de tweede, het is nu een min of meer noodzakelijk kwaad. En het liefst van al zouden we alleen nog genieten, en helemaal niet meer werken. Genieten zonder er inspanningen voor te doen. Druggebruik is daarvan een goed voorbeeld. Voor weinig geld ben je high, of in een dronken roes. Waarom zou je dan nog inspanningen leveren? Of je inspannen voor iets anders dan je volgende high of roes?
    Iemand zal dat nog moeten doen. En gelukkig zijn er nog mensen die inspanningen willen leveren. Ik denk bijvoorbeeld aan topgymnasten en -atleten: als die niet elke dag hard werken, dan komen ze er niet, of blijven ze niet aan de top. Om evidente redenen gaat het daarbij echter over relatief korte carrières, waarna men in het beste geval op de gouden lauweren kan rusten.
    Ook op de werkvloer moeten er mensen zijn om de productie draaiend te houden, en nieuwe zaken te ontdekken en uit te werken. Maar de technologie maakt ook dat veel, heel veel gemakkelijker. Mijn Vader zaliger was 'comptable', boekhouder, zeg maar, op een klein bedrijf. Hij rekende alles uit het hoofd uit en schreef alles met zijn vulpen op papier. Nu verloopt alles vrijwel automatisch. Computers hebben de hele economie veranderd. Apparaten en programma's worden massaal en goedkoop geproduceerd en gereproduceerd. Je hoeft geen genie te zijn om met de computer te werken, of om ingewikkelde machines te beheren. Het aantal mensen dat echt bekwaam moet zijn, wordt steeds kleiner. Doordat mensen meer samenwerken, vooral internationaal, moet niemand nog alles weten, en is de vooruitgang groter en sneller. Ambachtslui zijn een bedreigde soort. Handenarbeid wordt zeldzaam, de machine en robotica nemen het over.
    Ik vermoed dat dit alles wel gevolgen moet hebben voor het onderwijs. Vroeger moesten zoveel mogelijk mensen zo hoog en zo breed mogelijk opgeleid en gevormd worden, om de welvaart mogelijk te maken, en kon men de laagopgeleiden inzetten voor uitvoerende taken. Nu heeft men alleen een klein aantal zeer hoog opgeleiden nodig, en bijna geen laagopgeleiden. Leerlingen weten al vrij snel of ze tot de ene groep zullen behoren, of tot de andere. Ze zijn niet meer bereid om te leren omdat ze ertoe gedwongen worden, en de meesten hebben bijna geen enkele motivering om het uit zichzelf te doen. Alles wat we vroeger op school moesten (van buiten) leren, is nu zonder enige inspanning te vinden op het internet, of totaal nutteloos geworden. Waarom dan nog moeite doen? Waarom Frans of Duits leren, als je het nooit gaat gebruiken? Aardrijkskunde, geschiedenis, wiskunde, scheikunde, fysica, noem maar op. Om nog te zwijgen van Latijn of Grieks … Waarom nog leren (na)denken, als dat niet meer van ons verwacht wordt, en nog nergens voor nodig is?
    En zo worden kinderen school-moe, ja, school-moedeloos. De leerplicht wordt herleid tot achttien of zelfs vijfentwintig jaar kinderopvang. De leerkrachten leggen zich daarbij neer, of worden wanhopig in hun gevecht tegen het onvermijdelijke.
    In heel dat verhaal is er nergens sprake van cultuur. Ooit was cultuur het hoogste ideaal: een ruime algemene en gespecialiseerde kennis van literatuur, kunst, muziek, humane en positieve wetenschappen, zelfs van filosofie, en een even hoogstaande levenshouding was eertijds niet alleen noodzakelijk om hoog in aanzien te staan, en de hoogste functies in de maatschappij te ambiëren, maar was voor velen ook uiterst begerenswaardig. Dat lijkt nu wel voorgoed voorbij, of beperkt tot enkele zeer zeldzame uitzonderingen. Alle inspanningen om dat ideaal te veralgemenen, om van alle mensen beschaafde intellectuelen te maken, hebben blijkbaar nauwelijks resultaat gehad. Het algemene beschavingspeil is ongetwijfeld erop vooruitgegaan, maar het is blijven steken op het ideaal van het algemene welbevinden, en een opleidingsniveau dat voldoende is voor onze hypermoderne economie en onze massaconsumptie.
    Ongetwijfeld zullen het onderwijs en de opvoeding zich op termijn nog veel meer aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden, en zal de mentaliteit nog meer veranderen. Ik zal het niet meer meemaken, ik ben stilaan een levend fossiel, maar ik ben benieuwd wat mij, en de wereld om mij heen, in mijn laatste levensjaren nog te wachten staat.

    Categorie:levensbeschouwing
    27-05-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Secretaris
    Secretaris
    In onze complexe maatschappij zijn er ontelbare functies, die allemaal ingevuld worden door personen. Denk aan de koning, bijvoorbeeld. Toen België, of eigenlijk 'La Belgique' destijds werd opgericht, vond men dat een land, om toch enig prestige te hebben, het best over een eigen koning moest beschikken. En zo geschiedde. De eerste koningen waren echt wel koning, en gedroegen zich ook zo. Zij stonden aan het hoofd van het land, hun wil was wet, en er was geen wet zonder hun wil. Zij hadden macht.
    Maar niet alle functies zijn van dien aard, dat is niet mogelijk, we kunnen niet allemaal koning zijn. En zelfs een koning kan op zijn eentje geen land besturen, daarvoor heeft hij personeel nodig. En dan gebeurt er iets eigenaardigs: voor de koning mogen werken, wordt als een grote eer beschouwd. Of het nu als privésecretaris is, of als kok, als eerste minister of als hofleverancier, het feit dat je voor de koning werkt, verleent aan een persoon een groot prestige. Een eenvoudige huisvrouw of -man, die voor het gezin kookt, wordt misschien wel gewaardeerd, maar er is nauwelijks prestige gemoeid met die functie. Voor wie men werkt, is bepalend voor de waardering van de functie, terwijl wat men in de praktijk doet best hetzelfde kan zijn als in een veel bescheidener functie. De secretaris van de plaatselijke fanfare is niet te vergelijken met de secretaris-generaal van de UNO, vanzelfsprekend.
    Naast elke voorzitter is er een secretaris. Voorzitters zijn meestal vooraanstaand. Men wordt voorzitter omdat men over bepaalde kwaliteiten beschikt, of verondersteld wordt dat te doen. Maar een voorzitter is zelden de persoon die het werk doet, daarvoor heeft hij een secretaris. En hoewel die secretaris over geen enkele bevoegdheid beschikt, is de functie niet onbelangrijk: met de taken die de voorzitter delegeert, verwerft de secretaris de facto niet zelden aanzienlijke invloed en zelfs enige macht, zeker wanneer de voorzitters voor een beperkte periode verkozen zijn, terwijl de secretaris een permanente functie is.
    Maar secretarissen moeten hun plaats weten. Zij mogen zich niet schuldig maken aan insubordinatie, zoals dat heet. Zij treden altijd op namens de voorzitter, of namens de instelling, nooit in eigen naam. Zij nemen geen eigen beslissingen, maar voeren de beslissingen uit van de voorzitter of van de raad.
    Een goede secretaris vereenzelvigt zich met die dienende functie. Er zijn mensen die zich daarin goed voelen: ze hoeven geen beslissingen te nemen, en kunnen daarop ook niet afgerekend worden. Ze verschuilen zich achter hun voorzitter, terwijl ze door hun nauwe band en hun functie vanzelfsprekend van heel dichtbij betrokken zijn bij de besluitvorming, en die niet zelden in ruime mate sturen, zeker als de voorzitter genoegen neemt met de eer die deze functie met zich meebrengt, en niet geïnteresseerd is in het dagelijkse bestuur. En intussen geniet de secretaris van alle voordelen die de functie meebrengt.
    Als we goed om ons heen kijken, zijn er talloze functies die in grote lijnen beantwoorden aan die bijzondere omschrijving van 'secretaris', ook al hebben ze vaak een andere naam. Maar bijna altijd is er dezelfde dubbelzinnigheid, namelijk het formele ontbreken van elke macht of bevoegdheid, en de praktische onmisbaarheid, die gepaard gaat met aanzienlijke invloed en zelfs macht, naast het prestige dat men ontleent aan de persoon of de instelling die men ten dienste staat. Personen die het ontbreekt aan de kwaliteiten die men van een voorzitter verwacht, of wier kwaliteiten niet (h)erkend worden, zullen een dergelijke dienende functie ambiëren, en genieten van het aanzien dat ermee gepaard gaat.
    Nergens anders is dat meer het geval dan in de godsdienst, waar de functie van 'secretaris' verheven is tot het hoogste wat men kan bereiken. In een Kerk of een godsdienst kan een mens immers geen 'voorzitter' zijn, dat is God alleen. Dat is tenminste wat men voorwendt, het is de aloude list van Mozes. Door het hoogste gezag niet zelf op te eisen, maar het toe te schrijven aan een bovennatuurlijke persoonlijke God, zijn alle mensen dienaren van God. Zelfs Mozes, en na hem de hogepriester en de koning van de Joden, nam geen beslissingen, dat deed God zelf, die aan sommige mensen zijn wensen, zijn geboden en verboden te kennen gaf. God is de ultieme, absolute en ongenaakbare 'voorzitter', de priesters zijn 'slechts' secretarissen, die de beslissingen uitvoeren. Maar dat is overduidelijk een voorwendsel: aangezien er geen God is, aangezien dat een louter verzinsel is van sluwe lieden, zijn het die mensen die de beslissingen nemen die ze aan God toedichten. Het is de ultieme, absolute perversie van het zeer eerbare menselijke verschijnsel van de secretarisfunctie: onder het mom van de loyale en nederige dienstbaarheid aan het hoger gezag, nemen de dienaren Gods zijn rol over. Door van de voorzitter een absolute maar bovennatuurlijke God te maken, schakelen ze hem de facto uit en nemen ze zelf alle macht in handen. Op die manier verwerven ze niet alleen de absolute macht, en wel zonder ooit door iemand ter verantwoording te kunnen worden geroepen (het is immers God die in zijn ondoorgrondelijke wijsheid de beslissingen neemt), maar tevens het hoogst mogelijke prestige, aangezien zij dienaren zijn van de allerhoogste instantie, God zelf.
    We doen er goed aan op onze hoede te zijn voor 'secretarissen', welke titel ze ook voeren. Steeds moeten we ons afvragen of ze wel degelijk spreken namens, en niet in eigen naam, en namens wie. Wij mogen niet dulden dat zij zich verschuilen achter gezagsargumenten, of daarvan gebruik maken om hun eigen ideeën naar voren te brengen. We moeten inderdaad altijd ten gronde de argumenten horen en beoordelen voor elke beslissing of opinie, zelfs wanneer die afkomstig is van de hoogste gezagsdragers, zelfs wanneer die gesteund is op de hoogste wetten van het land. Alle gezagsdragers zijn immers mensen zoals wij, en kunnen zich dus vergissen, en alle wetten zijn opgesteld door mensen zoals wij, en zijn dus mogelijk voor verbetering vatbaar.
    En wie zich geroepen voelt om als secretaris ten dienste te staan van anderen, moet enerzijds inderdaad zijn plaats weten, en nooit de functie en de macht en het prestige die ermee gepaard gaan, misbruiken om de eigen doelstellingen na te streven, maar altijd uitsluitend ten dienste te staan van de personen en de instellingen waarvan men de secretaris is. Anderzijds blijft een secretaris een vrije persoon, en mag en moet die als zodanig weigeren om beslissingen uit te voeren of ideeën te verkondigen waar die zelf in gemoede niet achter kan staan. De zo geroemde en geloofde loyauteit van secretarissen kan voor hen nooit een excuus zijn om te dulden van wat onduldbaar is, of uit te voeren wat nooit uitgevoerd zou mogen worden.

    Categorie:levensbeschouwing
    12-05-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
    De boeken die we (niet) lezen (deel 2)
    Lang geleden, rond 1975, leerde ik het weekblad The New Yorker kennen, en ik was meteen verkocht. Ongeveer dertig jaar lang las ik elke aflevering van voren naar achteren, tot er nieuwe eigenaars kwamen en de redactie, en meteen ook de stijl en de inhoud aanzienlijk veranderde, en ik met spijt in het hart mijn abonnement opzegde.
    Een publicatie in The New Yorker was toen zowat het hoogste dat je als auteur kon bereiken. Zo leerde ik tal van schrijvers kennen, en een van hen was William Trevor (1928-2016). De naam van de auteur verscheen toen nog na de tekst, als een soort handtekening, en ik probeerde altijd de auteur te raden zonder te spieken. Met Trevor was dat een kleine moeite, hij is uniek en heel herkenbaar. Ik las zijn kortverhalen altijd verrukt en keek gespannen uit naar elk volgende. Later ging ik zijn talrijke gebundelde kortverhalen verzamelen, evenals zijn romans, kortom alles wat hij geschreven heeft. Hij stierf in 2016. Onlangs schafte ik me zijn postume bundel Last Stories (Viking, 2018) aan, en het was een diep ontroerend weerzien. Er is verrassend weinig van hem vertaald in het Nederlands. Ik waagde me daarom zelf aan een van zijn kortverhalen, An Afternoon, je vindt het resultaat op mijn website waar ook nog meer informatie over hem staat. William Trevor is niet alleen een van de allerbeste schrijvers die ik ken, hij heeft me mede gevormd en maakt voor altijd deel uit van mijn leven. Ik ben hem immens dankbaar.
    In fel contrast daarmee staat Adriaan Koerbagh. Ik leerde hem kennen toen ik me ongeveer vijftien jaar geleden intens begon te verdiepen in Spinoza. Om allerlei redenen was ik er sindsdien niet toe gekomen om een van zijn werken te lezen. Dat heb ik onlangs goedgemaakt, en daarbij is gebleken dat ik hem ten onrechte verwaarloosd heb. Maar niet ik alleen!
    Adriaan Koerbagh werd te Amsterdam geboren in 1633 en stierf daar in de gevangenis in 1669. Hij was veroordeeld voor godslastering, op grond van zijn boek Een licht dat schijnt in duistere plaatsen, om de voornaamste zaken van de godgeleerdheid en de godsdienst te verlichten. Dat boek was niet eens verschenen: halverwege het drukken schrok de drukker zo van de inhoud dat hij de overheden inlichtte. Voor het proces werden enkele van die gedeeltelijke druksels met de hand aangevuld, op basis van het manuscript, en dat zijn de enige exemplaren die bewaard gebleven zijn in Den Haag; de rest werd vernietigd, op enkele uiterst zeldzame exemplaren na die ooit moeten bestaan hebben. Hubert Vandenbossche (VUB, 1945-2016), die in 1971, driehonderd jaar na de feiten, als eerste een studie had gewijd aan Koerbagh, heeft in 1974 voor eigen rekening een kritische (gestencilde) uitgave gebracht op vijftig exemplaren. Op basis daarvan bracht de betreurde Michiel Wielema (1959-2018) in 2011 een tweetalige paralleluitgave met Engelse vertaling. Het was nogmaals Hubert Vandenbossche die een toelage uitloofde voor de hertaling in hedendaags Nederlands van Het licht, en het was vanzelfsprekend Michiel Wielema die deze taak op zich nam en tot een goed einde bracht (2014, Vantilt, Nijmegen), veertig jaar na de eerste kritische tekstuitgave. Zonder al deze merkwaardige inspanningen zou het boek dat Koerbagh in 1668 wou laten verschijnen nooit het daglicht hebben gezien. Overigens is het gedurende driehonderd jaar zo goed als onbekend gebleven. De Nederlandse kerkelijke en burgerlijke overheden zijn dus helaas maar al te goed geslaagd in hun opzet. Het is immers in feite pas door de monumentale publicaties over de radicale verlichting van Jonathan Israel (2001 vv.) dat Koerbagh echt in de belangstelling gekomen is.
    In het uitstekende online boekenprogramma De Gedachtestreep interviewde Johan Braeckman recentelijk Bart Leeuwenburgh over zijn Koerbagh-boek Het noodlot van een ketter (2013).
    De titel van het boek is sprekend: Koerbagh neemt de belangrijke dogma's en praktijken van het christendom scherp op de korrel. Hij heeft het achtereenvolgens over God, de Drievuldigheid, Jezus Christus, de Heilige Geest, goed en kwaad, godsdienst, de Bijbel, ketters en ketterij, hemel en hel, orakels, engelen en duivels, spoken en verschijningen, tovenaars en wonderen. Wanneer je zijn betoog leest in de tekstgetrouwe maar uiterst leesbare hertaling van Michiel Wielema, word je keer op keer getroffen door de 'moderne' gedachten van Koerbagh: hij kan zo zijn plaats innemen naast de zogenaamde Four Horsemen van het atheïsme. Meer nog: hij graaft altijd veel dieper, en met meer kennis van zaken, naar de cruciale en fatale misvattingen van de godsdienst in het algemeen en het christendom in zijn verscheiden vormen in het bijzonder. Want laat je niet misleiden: net zoals Spinoza was Koerbagh een overtuigd atheïst, al zal hij, net zoals Spinoza, deze geuzennaam of eretitel niet in dank afgenomen hebben. Ook voor hem is God de natuur, en is er geen 'bovennatuur': 'God moet in de natuurkunde behandeld worden. (…) Ook de ziel van de mens moet in de natuurkunde behandeld worden' (blz. 220). Hij is ontegenzeggelijk tevens een filosofisch materialist: '… omdat de gedachten de werkingen van de geest zijn, dat wil zeggen van de ziel. (…) De oorzaken (van een kwade of gebrekkige ziel) zijn een slechte gesteldheid van het bloed en een slechte gesteldheid en zwakte van de hersenen en van een paar andere organen, waardoor de ziel niet langer goed kan nadenken' (blz. 198). Het is duidelijk dat hij met de ziel het menselijke gemoed bedoelt.
    Wat de onsterfelijkheid (of 'onverderflijkheid') en het leven na de dood betreft, gaat Koerbagh enerzijds een eind mee in de christelijke opvatting, in zover hij soms lijkt te aanvaarden dat er een wederopstanding zal zijn van de lichamen. Maar hij corrigeert dat opvallend door een redenering die we ook bij Spinoza vinden aan het einde van de Ethica: het hoogste geluk van de mens bestaat in de kennis van en de eenheid met de eeuwige God, en die bereikt men door de rede. Het is overduidelijk dat daarmee geen voortbestaan na de fysieke dood wordt bedoeld, noch een plaats waar dat zou moeten gebeuren.
    Het rationalisme van Koerbagh blijkt op elke bladzijde: de rede is Gods (lees: de Natuurs) grootste gave, en zijn ware openbaring van de universele natuurwetten.
    Kortom, met zijn Licht dat schijnt in duistere plaatsen gaf Adriaan Koerbagh een uitvoerige, gedegen, gedetailleerde en stevig geargumenteerde vernietigende weerlegging van het christelijke geloof en van de Kerk en haar leiders en bedienaars. Geen wonder dus dat toen de drukker daarvan kennisnam, de schrik hem om het hart sloeg en hij uit vrees voor zware sancties tegen hem en zijn bedrijf het werk opschortte en de auteur bij de hogere instanties rapporteerde. Daaruit, en uit het daaropvolgende proces en de zware veroordeling, blijkt hoe uitzonderlijk radicaal het betoog van Koerbagh toentertijd was. Aan de andere kant is een zo voldragen werk als het Licht op zijn minst een overtuigende aanwijzing, zo al niet een onweerlegbaar bewijs voor het bestaan van kritische denkers over God, godsdienst, Kerk, theocratie en klerikalisme, niet alleen ten tijde van de tijdgenoten Spinoza (1632-1677) en Koerbagh, maar ook geruime tijd tevoren.
    Het is namelijk niet denkbaar dat zij hun gedachten als het ware in een vacuüm en zonder enige voorafgaande intellectuele context zouden hebben ontwikkeld. Het is veeleer ondenkbaar dat de eeuwenlange, tergend onredelijke leer van de Kerk, gesteund op het absolute gezag van uiterst bedenkelijke 'heilige' geschriften, niet de spontane weerstand zou opgeroepen hebben van verstandige lieden die er zonder enige twijfel altijd al geweest zijn. Alleen zijn zelfs de sporen daarvan door de Kerk, met de gewillige medewerking van de burgerlijke overheid, steeds weer drastisch verwijderd, zoals niet alleen in dit geval gebeurd is, wat we vooral dankzij deze publicatie weten, maar bovendien in een onbekend aantal nog andere soortgelijke gevallen, waarvan sommige werken, zoals dat van Koerbagh en van Meslier, en ook de Theophrastus Redivivus, pas eeuwen later toch nog opgedoken zijn, terwijl daarentegen andere, misschien minder belangrijke, maar misschien zelfs nog meer verbluffende, ongetwijfeld een stille dood gestorven zijn.
    Onze vreugde en dankbaarheid voor wat wel tot ons gekomen is, wordt zo getemperd door de droefenis omwille van wat zo lange tijd of zelfs definitief verloren is gegaan, en onze verontwaardiging over de infame en brutale ingrepen van godsdienstige personen en instanties tegenover de terechte kritiek van oprechte en rechtgeaarde denkers, niet alleen in hun werken, maar ook in hun leven zelf. Wanneer we daaraan denken, zoals het trouwens hoort, aarzelen we niet om hier althans Voltaire bij te treden en onze bedenkingen zoals hij deed te beëindigen met een welgemeend Écrasons l'Infâme.

    Categorie:levensbeschouwing
    07-03-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn broeders hoeder?

    Ben ik dan mijn broeders hoeder?

    Het zijn de woorden van Kaïn, die net zijn broer had vermoord na een twist, als antwoord op de vraag van de Heer: waar is jouw broer?

    Vandaag hebben we volop de gelegenheid om onszelf die vraag te stellen. We zien hoe mensen om ons heen getroffen worden door ziekte en onheil, en door de onverbiddelijk slopende oude dag. En de media laten niet af ons ongenadig te confronteren met alles wat schrijnend en spectaculair verkeerd gaat in de wijde wereld, geen bloedig incident, geen uitgemergeld lichaam, geen aangespoeld kinderlijkje wordt ons bespaard. Wij voelen ons emotioneel aangesproken, moreel uitgedaagd, als toeschouwer voor onze verantwoordelijkheid geplaatst, zelfs als het ware beschuldigd, terwijl er niets, maar dan ook niets is dat wij daaraan zelf kunnen verhelpen. Of toch?

    Laten we vooreerst even nagaan wat er precies aan de hand is. Enerzijds is meevoelen en medelijden de normale menselijke reactie bij het lijden van onze medemensen, in die mate zelfs dat de afwezigheid van die spontane reactie algemeen streng afgekeurd wordt en zelfs als een ernstige psychologische afwijking wordt beschouwd. Het is echter precies daarop dat de media, en dan vooral de televisie, gretig inspelen: succes is immers verzekerd bij het live vertonen van spectaculaire, schokkende en tragische beelden. Reclame die net voor en net na het nieuws komt, haalt hoge kijkcijfers. Hoe meer mensen aan het scherm gekluisterd blijven, hoe meer er ook de reclameboodschappen slikken. He is een pervers neveneffect, een uitbuiting van onze medemenselijke inborst.

    Het is ook tot en met frustrerend. We blijven kijken, omdat we zo direct aangesproken worden in onze diepste gevoelens. Maar doordat we vanop een afstand kijken, op een beeldscherm, kunnen we niet als de barmhartige Samaritaan de lijdende, hulpbehoevende mens te hulp snellen. We staan erbij en kijken ernaar, keer op keer, elke dag weer. We praten er even over met huisgenoten, vrienden, collega’s en kennissen, maar daarbij blijft het meestal. We proberen het te vergeten, maar straks wordt ons onontkoombaar weer een nieuwe portie voorgeschoteld, en zullen we als Pavlovs honden weer prompt reageren zoals onze genen het geleerd hebben. Er is geen uitweg.

    Onze genen mogen dan al goed zijn voor ongeveer de helft van wie we zijn, als mens, als redelijke wezens kunnen we ons nog altijd bezinnen over onze spontane emoties en ons gedrag daaraan aanpassen. Precies omwille van de frustratie bij onze onmacht, en ongetwijfeld ook omwille van een zekere morele afstomping, die we als een beschermend emotioneel eelt aankweken, gaan we uiteindelijk toch nadenken over de dagelijkse zelfkwelling die we ons tot onze eigen verwondering opleggen. Bij sommige mensen leidt dat ertoe dat ze zich afsluiten van de overdadige prikkels en niet meer kijken naar dergelijke programma’s, of zelfs helemaal verzaken aan de media, voor zover dat al mogelijk is. Anderen kijken nog wel, maar zijn al in die mate gewoon geraakt aan gore ellende dat het hen bijna niet meer raakt, tenzij in de meest extreme gevallen. Een andere niet ongewone reactie is de schuld te leggen bij de slachtoffers: als je in een gammel bootje stapt om de zee over te steken, moet je er niet van verschieten dat er al eens slachtoffers vallen, enzovoort. Let wel, dat is niet noodzakelijk een blijk van harde onmenselijkheid: vaak is het een onbewuste manier om zichzelf te beschermen tegen de harde beelden en de onmogelijkheid om daarop zelf gepast en efficiënt te reageren.

    De vraag aan Kaïn was van een andere aard: hij was immers wel degelijk schuldig, en wel aan zowat de ergste misdaad die een mens kan begaan: de broedermoord, met voorbedachten rade begaan uit afgunst en nijd. Zijn wij de hoeders van onze broeders? Moeten wij ons schuldig voelen, zoals sommige televisie-ankers ons wel degelijk lijken te suggereren? Geven onze genen ons het juiste signaal? Kunnen en mogen we dat emotionele signaal negeren? Moeten wij als Atlas het leed van de hele wereld op onze schouders torsen?

    In onze omgang met anderen laten wij ons in de eerste plaats leiden door een gezond aanvoelen van ons eigenbelang: we eten en drinken als we daaraan behoefte hebben, we beschermen ons tegen overlast, gevaar en allerlei onheil, en we zoeken zelfs omstandigheden op die we als aangenaam beschouwen. Al heel gauw leren we inzien dat we sociale wezens zijn en dat er zo goed als niets is dat we alleen kunnen, dat we voor alles aangewezen zijn op anderen, en dat anderen in zeer ruime mate medebepalend zijn voor ons eigen welzijn. Bovendien ervaren we dat samenwerken met anderen bevorderlijk is voor het resultaat, zeker wanneer we tot een georganiseerde werkverdeling en specialisatie komen. Ten slotte ontdekken we van in onze vroegste kindertijd dat wij ons emotioneel hechten aan anderen, dat we in staat zijn tot genegenheid, zorg en liefde, maar evengoed tot onverschilligheid, misprijzen en zelfs haat.

    Het is vanuit ons aanvoelen en het beredeneerd besef van onze relaties met anderen dat wij leren inzien dat we inderdaad althans in zekere zin en enigermate verantwoordelijk zijn voor het welzijn van anderen. Veruit de meeste ouders zorgen spontaan voor hun kinderen, en in extreme gevallen gaan zij daarin zeer ver. Kinderen zijn ook bezorgd om hun ouders en om hun broers en zussen. Is het omdat we onze eigen genen herkennen? Onze genetische verwantschap zal ongetwijfeld een belangrijke rol spelen, zoals Dawkins overtuigend heeft aangetoond, maar zoals (ook door hem) gezegd: wij zijn niet alleen genetisch bepaald, maar evengoed cultureel en door onze eigen levensgeschiedenis, en vooral door onze emotionele en rationele mentale vermogens.

    Wanneer we dus aangesproken worden door het leed van anderen met wie we niet in hoge mate genetisch verwant zijn, kunnen allerlei andere verwantschappen en banden een rol spelen, in de complexe vormen van onze moderne samenleving. Dat blijkt uit allerlei vormen van samenwerking en vrijwillige onderlinge dienstverlening onder mensen, al dan niet georganiseerd en gestructureerd. Het blijkt ook uit het succes van oproepen tot financiële en zelfs praktische steun bij rampen in binnen- en buitenland.

    Een steeds weer terugkerende moeilijkheid daarbij is dat vaak blijkt dat al die goedbedoelde inspanningen niet steeds het beoogde resultaat opleveren. Niet zelden komen de ingezamelde middelen niet terecht bij de noodlijdende bestemmelingen, of blijken ze niet aangepast aan de noden, of raken ze niet verdeeld, of worden ze misbruikt door malafide personen, of hebben ze perverse nevenaffecten en doen ze meer kwaad dan goed. Dat is ook het geval met veel ontwikkelingshulp. De enorme budgetten die nationale en internationale instellingenter beschikking stellen, en die, vergeten we het niet, integraal afkomstig zijn van onze belastingen, lijken vaak slechts een druppel water op een hete plaat, en de resultaten op korte of zelfs langere termijn zijn niet zelden amper zichtbaar. Velen laten zich daardoor afschrikken om naast de geoormerkte belastinggelden ook nog een persoonlijke bijdrage te gaan leveren. Hier en daar zijn er initiatieven die daaraan proberen te verhelpen door een intensieve controle op de ‘goede doelen’, zoals Effective Altruism, maar ook daar blijkt dat het niet simpel is om effectief hulp te bieden.

    Het blijft knagen dat we ons spontaan emotioneel én rationeel medeverantwoordelijk voelen voor het leed van anderen en voor wat er verkeerd gaat, niet alleen in onze eigen omgeving, maar in de hele wereld, maar dat we daaraan zelf weinig kunnen veranderen. Sommige situaties zijn zo schrijnend, dat een mens zich terecht verontwaardigd afvraagt waarom er niets aan gedaan wordt, of waarom de geleverde inspanningen niets opleveren. De voorbeelden zijn te talrijk om op te noemen, maar dat het in Afghanistan, Jemen, Zuid- Sudan en grote delen van Afrika ten zuiden van de Sahara, Syrië, Haïti, Venezuela, Libanon, Iran, Irak, Angola, Libië niet goed gaat, dat weten we ondertussen wel al. In de Verenigde Staten kon iemand als Trump president worden. Rusland leek even de goede kant uit te gaan, maar dat is nu wel anders. China verandert snel, maar niet iedereen en niet alle bevolkingsgroepen delen evengoed in de spectaculaire vooruitgang. Noord-Korea is een geval apart. Enzovoort.

    Maar wat doe je eraan? We zien het voor onze ogen gebeuren, we lezen erover, we praten erover, maar tevergeefs. De politiek lijkt machteloos, of zelf een oorzaak van conflicten. De wetenschap is verdeeld over wat de juiste oplossingen zijn. Economische belangen lijken te primeren op morele uitdagingen. Filosofen roepen op tot effectief altruïsme, maar hun bijdrage tot concrete oplossingen is onvermijdelijk gering. Als individu heb je het gevoel emotioneel misbruikt te worden door de media, die in handen zijn van machtige bedrijven, en meer op winstbejag draaien dan op objectieve berichtgeving en duiding.

    Het zijn geen gemakkelijke tijden om in te leven. Moeten we ons verheugen wanneer er Russische soldaten sneuvelen in Oekraïne? Of wanneer de Taliban de vreemde troepen verjagen? Moeten we asielzoekers en andere migranten opvangen, verjagen of terugbrengen naar hun land van herkomst? Moeten we zwartwerkers in huis nemen? Is er een alternatief voor het neokapitalisme? Is ons sociaal bestel verantwoordelijk voor de vele steuntrekkers, of is die steun een mensenrecht? Ik zou het niet weten.

    Misschien moeten we doen zoals iemand me ooit zei toen ik haar vroeg waarom ze behoeftige mensen ging helpen in de armste wijken van de hoofdstad: omdat ze er zijn.

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    12-12-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De rede

    De rede

    Net zoals de andere bekende slagwoorden van de Verlichting, vrijheid, gelijkheid en solidariteit, is ook de rede een begrip dat we voortdurend gebruiken en inroepen, maar waarvan de definitie niet gemakkelijk te formuleren is. Dat is vervelend, want de rede is precies wat we inderdaad voortdurend gebruiken en inroepen als het middel om tot de waarheid te komen, en om onwaarheden te ontmaskeren.

    De rede is wat de mens onderscheidt van de dieren, luidt het. Dan gaat men ervan uit dat elke mens een redelijk wezen is. Aan de andere kant is men het erover eens dat niet iedereen even redelijk is: het is een eigenschap of een vermogen dat, zoals vele andere, in erg verschillende mate aanwezig is in de mensen. Bovendien blijkt eenzelfde persoon niet altijd en in alle omstandigheden even redelijk te zijn.

    Kortom, het is een kapstokwoord, iedereen kan er zijn jas aan ophangen. Een containerbegrip waarin zowel nuttige als verdachte goederen verscholen kunnen zijn.

    De rede of de ratio wordt nochtans alom geroemd als het middel bij uitstek om correct te redeneren. Maar hoe weet je dat je juist redeneert? Zijn daar objectieve regels voor, waarover iedereen het eens is? Want we redeneren allemaal, de hele dag door, en toch verschillen we voortdurend grondig met elkaar van mening.

    Als we met de rede op zoek gaan naar uitspraken of stellingen die ongetwijfeld waar zijn, stellen we vast dat die niet voor de hand liggen. Laten we beginnen met een voorbeeld. De oorzaak komt altijd voor het gevolg. Dat zal wel niemand betwisten, het is evident. Maar waarom? Het is niet zomaar omdat we vastgesteld hebben dat dit meestal, of tot nog toe al altijd het geval is geweest, want een inductieve redenering is niet sluitend: je kan geen definitieve wetmatigheden vastleggen aan de hand van voorbeelden alleen, want het is in principe altijd mogelijk dat er een voorbeeld komt van het tegendeel. Het klassieke voorbeeld daarvan is de zwaan. Men dacht vroeger dat alle zwanen wit waren, tot men op een dag een zwarte zwaan zag. Maar in ons voorbeeld van oorzaak en gevolg is dat ‘onmogelijk’. Waarom? Omdat alleen al uit de definitie van de gebruikte termen blijkt dat de stelling altijd en overal geldt. Een gevolg ‘volgt’ op een oorzaak; als iets voorafgaat aan iets anders, kan het geen gevolg zijn.

    We moeten overigens uitkijken met wat we inductief en deductief redeneren noemen. Zo kunnen we inductief stellen dat de zon in het oosten opkomt, omdat ze altijd al in het oosten is opgekomen. Maar we kunnen evengoed, of met nog meer stelligheid uit onze kennis van de kosmologie (deductief) afleiden dat vanuit ons standpunt de zon enkel in het oosten kan opkomen en dat ook zal doen als er niets verandert aan de samenstelling van ons zonnestelsel.

    Een ander voorbeeld: de regel van drieën. Dat is een ezelsbruggetje in de wiskunde, waarbij je in drie stappen vanuit een bekend gegeven een onbekend gegeven kan ontdekken. Een werkman werkt 40 uur per week en verdient daarvoor 1.200 € (eerste stap). Hoeveel verdient hij op 60 uur? Eerst reken je uit hoeveel hij voor één uur verdient: 1.200 : 40 = 30 (tweede stap). Dan vermenigvuldig je gewoon: 30 x 60 = 1.800 (derde stap). Het kan ook anders: je zet de drie bekende getallen in een rij, namelijk 40 - 1.200 - 60 en dan vermenigvuldig je het tweede met het derde en deel je het resultaat door het eerste: 1200 x 60 = 72.000; 72.000 : 40 = 1.800. Dan zie je dat 60 zich verhoudt tot 1.800 zoals 40 tot 1.200. Dat is veel evidenter met de reeks 1 – 2 – 3. Het is evident dat 2 x 3 : 1 gelijk is aan zes. Als je die regel toepast om een vierde getal te vinden dat zich verhoudt tot het derde zoals het tweede tot het eerste, dan blijkt dat bij het narekenen steeds te kloppen. We baseren ons voor onze zekerheid evenwel niet op dat narekenen, maar op het inzicht dat het wel zo moet zijn: het getal dat zich verhoudt tot 3 zoals 1 tot 2 is evident 6. We zijn zeker dat als we de verhouding tussen twee getallen toepassen op een derde getal, het vierde evident het resultaat moet zijn van de bewerking die we maken bij de reeks 1 – 2 – 3. En om het ons gemakkelijk te maken, onthouden we ofwel de regel van drie (het tweede getal delen door het eerste en het resultaat vermenigvuldigen met het derde, dus 2 : 1 = 2 en 2 x 3 = 6); ofwel het tweede getal vermenigvuldigen met het derde en het resultaat delen door het eerste, dus 2 x 3 = 6 en 6 : 1 = 6) (Spinoza, E2p40s2). Euclides (VII, 19) formuleerde het nog anders: a : b = c: d als en alleen als a x d = b x c, of 1 : 2 = 3 : 6 als 1 x 6 = 2 x 3.

    Hoe dan ook zal de regel die we ‘ontdekt’ hebben een juist resultaat opleveren, omdat we zonder al te veel moeite ingezien hebben dat het principe van de verhouding van getallen nu eenmaal zo is. De ezelsbruggetjes laten ons toe de regel zonder erover na te denken toe te passen op elke willekeurige cijferreeks en elk concreet geval waarin we een proportionele redenering moeten maken, zoals bij de berekening van het loon van een werkman, of de verkoop van goederen. De grond van onze zekerheid is dus niet (zozeer) het juiste resultaat van elke nieuwe berekening, maar de beredeneerde zekerheid die we hebben dat het toepassen van onze ezelsbruggetjes altijd juist zal zijn, omdat ons basisinzicht correct is.

    We hebben met andere woorden ingezien dat het niet anders kan. Dat brengt ons bij een andere manier van correct redeneren, namelijk het bewijs uit het ongerijmde, in het Latijn de reductio ad absurdum, of de redenering ex absurdo. Die redenering gebruikt men vaak als het niet om getallen of algebraïsche formules gaat, waarbij men mathematisch de juistheid kan aantonen; daarom wordt het ook een indirect bewijs genoemd. De redenering berust op het principe van de uitgesloten derde: het moet gaan over een geval waarin er slechts twee mogelijkheden zijn, die aan elkaar tegengesteld zijn. Als aan die voorwaarde voldaan is, kan men stellen dat een stelling juist is omdat het tegendeel ervan absurd is. Bijvoorbeeld: het geheel is altijd groter dan een deel daarvan. Dat is zo, omdat het absurd is te stellen dat een deel groter is dan het geheel waarvan het een deel is. Nog een voorbeeld: de som van even getallen is een even getal, omdat het absurd is dat je door optelling van even getallen tot een oneven getal zou kunnen komen.

    Deze redenering gebruikt men ook in meer filosofische uitspraken. Zo kunnen we stellen dat het leven van een mens waardevol is en dat het dient beschermd te worden, want het zou inderdaad absurd zijn het tegendeel te beweren. Men formuleert deze redenering ook wel als: iedereen is het erover eens dat, of: niemand zal wel betwijfelen dat… Men gaat ervan uit dat een stelling evident waar is, en niet zomaar omdat ze logisch is: dat een mensenleven waardevol is niet zozeer een logische uitspraak, maar ze berust veeleer op het waardeoordeel dat wij vellen over een mensenleven. Maar welke waarden dan? De rede moet ons leiden naar die waarden die voor iedereen herkenbaar en aanvaardbaar zijn, en die de kern van ons menszijn raken. ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet gij dat ook een ander niet!’ Of zoals Kant het formuleerde: handel alleen volgens de maximes waarvan men tegelijkertijd kan willen dat ze een universele wet worden; of: behandel zelf, of via anderen, de mensheid nooit slechts als middel maar tegelijkertijd altijd als doel.

    Redeneren is dus niet altijd zomaar het logisch nadenken waarbij we correcte conclusies trekken op grond van betrouwbare informatie. Dat betekent dat mensen over heel veel onderwerpen van mening zullen verschillen, zelfs als ze logisch nadenken op grond van de juiste informatie. Veel zal immers afhangen van de waarden die een persoon vooropstelt of juist negeert. Zo heeft het neokapitalisme even hardnekkige voorstanders als tegenstanders, zonder dat men absoluut kan stellen wat de juiste opvatting is. Toch zullen maar weinig personen van oordeel zijn dat een dictatuur een goede staatsvorm is (behalve de dictators zelf, natuurlijk); daarvoor zijn er immers zowel krachtige principiële redenen als overtuigende argumenten op basis van de geschiedenis.

    De rede of de ratio blijft dus moeilijk om nauwkeurig te definiëren. Misschien is het gemakkelijker om uit te maken wat de rede niet is, wat strijdig is met de rede? Wanneer iemand zich laat leiden door andere dan redelijke argumenten valt dat inderdaad meteen op.

    Dat is vooral het geval bij gezagsargumenten. Iets is waar, of verplicht, of verboden omdat iemand zegt dat het zo is, en over voldoende gezag beschikt, of beweert te beschikken, om het af te dwingen. Maar dan hebben we het domein van het redeneren verlaten: nicht räsonieren! Waar het gezag heerst, vervalt de rede: niet alleen in het leger, maar zeker ook in de Kerk. Door het redeneren te vervangen door de blinde gehoorzaamheid aan het autoritaire gezag, al dan niet onder het mom van het geloof, maakt men gebruik van verbaal en psychisch geweld, met op de achtergrond de steeds aanwezige bedreiging met fysiek geweld.

    Ook erg emotionele uitspraken, of handelingen die in een opwelling van hevige gevoelens gesteld worden, of beslissingen die onnadenkend genomen worden, of stellingnames die klaarblijkelijk ongegrond aangekleefd worden, bestempelt men geredelijk als ‘onredelijk’. Waarom is men enthousiast fan van een bepaald sportteam, en niet van een ander? Waarom wordt men verliefd op iemand? Waarom is men vooringenomen tegen bepaalde personen, bijvoorbeeld met een andere huidskleur, of van een ander geslacht, of met een andere seksuele geaardheid? Waarom volhardt men in slechte gewoonten, zoals roken, (te veel) alcohol drinken, ongezond eten, te weinig bewegen? Al in de klassieke oudheid wist men het: vaak weten we wat goed is, maar doen we toch wat verkeerd is, zoals Euripides’ Medea, die haar eigen kinderen vermoordde toen haar man haar verliet voor een koningsdochter. Ook indien we niet zelf tot de conclusie gekomen zijn, zijn er voldoende anderen die redelijke argumenten aanbrengen die ons zouden moeten overtuigen dat we ‘niet goed bezig zijn’.

    Toch voelen we aan dat redelijkheid niet helemaal losstaat van onze emoties, en dat gevoelens niet noodzakelijk strijdig zijn met de rede. Onlangs nog is hier in de omgeving een man verdronken toen hij spelende kinderen, die in een vijver terechtgekomen waren, te hulp snelde. Wat gebiedt de redelijkheid in een dergelijk geval? Is dat iets anders dan onze spontane, emotionele reactie? De rede is geen formele logica, geen koele afweging van voor en tegen. Ze houdt rekening met alle aspecten van ons menszijn. Er is immers in de mens geen specifiek orgaan voor de rede, noch voor de emoties. Het is, in tegenstelling tot wat de volksmond zegt, niet zo dat de emoties zich in het hart bevinden, en de rede in het hoofd. Het is evenmin zo dat le cœur a ses raisons que la raison ne connait point. Dat citaat uit de Pensées van Pascal gaat trouwens specifiek over de godskennis: volgens hem is het niet de rede die God kent, maar het hart, wat hij daarmee ook moge bedoelen.

    Onze mentale activiteit gebeurt inderdaad met heel ons lichaam, en daarbij spelen onze hersenen de belangrijkste rol, en ons hart een weliswaar noodzakelijke, maar veeleer een ondersteunende. Het hart kan blijven kloppen wanneer iemand hersendood is, maar zonder werkende hersenen is er geen mentale activiteit mogelijk. Onze emoties zijn mentale activiteiten net zoals ons denken. Met ‘de rede’ bedoelen we alle individuele mentale activiteiten, dus denken én voelen, die gekenmerkt zijn door een zekere evenwichtige interne samenhang, en die niet onderling tegenstrijdig zijn, noch afwijken van wat algemeen als zinvol ervaren wordt.

    Met dat laatste raken we een cruciaal aspect aan van de rede: het gaat niet uitsluitend of specifiek om wat een individuele persoon denkt en redelijk vindt, want dat kan inderdaad alle kanten uitgaan, zoals ten overvloede blijkt uit de geschiedenis. Door zelf na te denken kunnen we wel degelijk tot redelijkheid komen, en dat is zelfs een noodzakelijke voorwaarde: enkel door zelf na te denken zijn we redelijke wezens, niet door onnadenkend ideeën van anderen over te nemen of door ons te laten beïnvloeden door indoctrinatie, propaganda, sluwe overtuigingsmethoden en de macht van de alomtegenwoordige media. Sapere aude! Maar een mens alleen kan niet alles weten, noch alles zelf bedenken. Wij moeten daarom te rade gaan bij onze medemensen en nagaan of onze gedachten overeenstemmen met wat zij denken, en welke andere gedachten zij erop nahouden. Dat is noodzakelijk als toetsing: il se peut que, même ayant raison, on a tort contre tout le monde (Mirabeau). En ook ter verrijking: wij leren zowat alles van anderen. Een beschaving bestaat uit de gemeenschappelijke kennis, in de meest ruime zin van het woord, van de mensen die ertoe behoren, en vooral uit de geaccumuleerde opgeslagen kennis en wetenschap, die vooral in het onderwijs wordt ontsloten en doorgegeven, maar waartoe wij allen een leven lang toegang hebben, zeker met de huidige technologische middelen. Hoe breder en hoe dieper onze vertrouwdheid met die beschaving is, hoe meer kans wij hebben om door zelf na te denken tot redelijkheid te komen, en hoe kleiner het risico is dat wij ons ondanks onze eigen inspanningen toch zouden vergissen.

    Een ander essentieel aspect van de rede is de toetsing aan de werkelijkheid. Het volstaat niet dat we zorgvuldig nadenken en met onze medemensen overleggen. We kunnen ons immers nog altijd gezamenlijk vergissen. Daarom is het noodzakelijk dat we de resultaten van ons denken en ons overleg voortdurend evalueren door terug te koppelen aan de werkelijkheid. Enkel wanneer er een goede overeenkomst is tussen onze ideeën en de realiteit, kunnen we met enige zekerheid stellen dat we werkelijk rationeel te werk gegaan zijn. Denk bijvoorbeeld aan het onderscheid tussen bacteriële en virale infecties; het lijkt evident dat antibiotica niet werken tegen griep, een virale infectie. Het zou echter getuigen van enige wetenschappelijke overmoed om daarover geen praktijktesten te doen. In dezelfde context en in een parallelle redenering lijkt het even evident dat bidden niet helpt tegen een ernstige ziekte. Toch heeft men ook dat ernstig onderzocht en met dubbelblindproeven getest, met hetzelfde negatieve resultaat tot gevolg.

    Na-denken is niet zozeer denken na iets anders, bijvoorbeeld na het spontane handelen. Het gaat veeleer over aandachtig, zorgvuldig, nauwkeurig denken, zoals in de combinaties nalezen, naspeuren, nazien, nachecken, nagaan, nakijken, napluizen, naslaan, natellen, natrekken, narekenen, navlooien, navorsen, nazoeken.

    Dat wil echter geenszins zeggen dat de rede altijd een bewerkelijke bedoening is, een lastige, omslachtige taak, en enkel weggelegd voor geleerden en filosofen, die er een heel leven over doen om zelfs maar een begin te maken met redelijke denken of rationaliteit. Het is integendeel verbazingwekkend hoe spontaan wij erin slagen om redelijk te denken en te handelen, en redelijkheid of onredelijkheid meteen te herkennen. Er is zoiets als intuïtief inzicht, waarbij wij zonder enige moeite inzien dat een bepaalde conclusie goed fout is, of plots een oplossing bedenken waaraan nog niemand gedacht heeft. Ons gemoed is wel degelijk in staat om, ook zonder dat wij ons daarvan goed bewust zijn, allerlei gegevens te combineren en de ware toedracht van iets te doorgronden, bijvoorbeeld in een aha-erlebnis. Maar het hoeft niet eens zo spectaculair te zijn: terwijl je deze tekst leest, begrijp je (hopelijk!) waarover het gaat, gewoon door je ogen vluchtig over de lettertekens te laten glijden. Ook dat is de rede.

    Door het begrip ‘rede, rationaliteit’ van naderbij te bekijken, ontdekken we dat een eenduidige definitie niet voorhanden is, en dat we dus verscheidene aspecten ervan onder de ogen moeten zien. Zeker is dat het gaat om de eigen mentale activiteit van de hele mens, die beantwoordt aan elementaire normen van intrinsieke zinvolheid. Het is ook duidelijk dat het een beschavingsverschijnsel is, waarbij we voortbouwen op de resultaten van het nadenken van anderen, zowel uit het verleden als uit onze ruime omgeving. Daarnaast is enkel de rede in staat om ons inzicht te verschaffen in wat de fundamentele waarden zijn die wij moeten nastreven. Ten slotte is het een eigenschap die elke mens heeft, maar die we slechts door intens en weloverwogen gebruik kunnen laten openbloeien. De uiteindelijke beoordeling van de redelijkheid van een persoon zal echter vooral blijken uit wat men doet, en wat men niet doet.


    Categorie:levensbeschouwing


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!