mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
20-02-2025
Christelijke moraal, atheïstische ethiek
Christelijke moraal en atheïstische ethiek
Christelijke tegenstanders van het atheïsme hebben altijd als een van hun belangrijkste redenen voor hun afkeer en verwerping gegeven dat atheïsten geen morele voorschriften erkennen en zich in alles uitsluitend laten leiden door hun aandriften. De christelijke morele voorschriften waren voor hen de enige. Een atheïst kon dus geen moraal hebben. Men kan echter terecht de vraag stellen of die christelijke voorschriften werkelijk de enig mogelijke zijn, en ook of ze juist zijn. Zijn er morele voorschriften naast de christelijke, en zijn er die in tegenspraak zijn met de christelijke? En kleven atheïsten een moraal aan, of hebben de christelijke tegenstanders gelijk, en zijn atheïsten noodzakelijkerwijs libertijnen in de slechtste zin van het woord?
Die laatste veronderstelling is misschien nog enigszins begrijpelijk vanuit een fundamentalistisch christelijk standpunt, maar is ze logisch? Is wie het bestaan van de christelijke God, of elke god ontkent ipso facto en noodzakelijkerwijs een amoreel of immoreel persoon? Is het omgekeerde dan ook waar: zijn alle christenen ipso facto en noodzakelijkerwijs morele personen? Het ziet er veeleer naar uit dat er in de praktijk zowel onder de christenen als onder de atheïsten morele en immorele en amorele personen zijn, of personen die zo handelen. Het lijkt redelijk dus om aan te nemen dat ethisch gedrag niet rechtstreeks afhankelijk is van het feit of men gelovig is of ongelovig. Atheïsme leidt in de praktijk niet altijd en overal tot immoraliteit, die aloude veronderstelling van de christenen is logisch niet houdbaar, en door de praktijk tegengesproken.
Laten we een concreet voorbeeld nemen om onze stelling te toetsen. De christelijke Kerken verbieden overspel of buitenechtelijke seksuele relaties. De Belgische wetgeving doet dat niet, al is dat wel een heel belangrijk element bij de behandeling van echtscheiding en andere wettelijke afspraken tussen gehuwden. Op grond van ernstige studies blijken buitenechtelijke seksuele relaties niet significant meer voor te komen bij ongelovigen. Atheïsme is met andere woorden geen vrijgeleide voor dergelijk gedrag, zet er niet toe aan, of is niet het gevolg van het feit dat men het kerkelijke verbod verwerpt. Huwelijkstrouw is een waarde die algemeen gerespecteerd wordt, maar een ruime minderheid van mensen is ooit weleens ontrouw, gelovigen zowel als ongelovigen. Het is aannemelijk dat hetzelfde geldt voor andere waarden.
Christenen kleven de morele voorschriften aan van hun godsdienst, die gesteund is op een goddelijke openbaring en op de kerkelijke traditie. Dat veronderstelt niet alleen dat men zonder meer bereid is om irrationele, onbegrijpelijke, mysterieuze zaken voor waar aan te nemen, maar ook dat men zich op moreel gebied klakkeloos onderwerpt aan een ondemocratisch kerkelijk gezag. De Kerk gebiedt, op grond van gezagsargumenten, wat verboden, toegelaten of verplicht is. Wie die geboden niet naleeft, zal gestraft worden, hier en later; wie dat wel doet wacht de eeuwige zaligheid.
Atheïsten zijn personen die ofwel geen kennis hebben van de godsdienst, of de fundamentele geboden van de Kerk verwerpen omdat ze het er niet mee eens zijn, of het kerkelijk gezag verwerpen omdat het niet democratisch en dus niet legitiem is, of het bestaan van de God van de Kerken, de grondslag van de openbaring, ontkennen. Dat betekent evident niet dat zij alle ethische regels verwerpen. Atheïsten laten zich leiden door wat de rede en de wetten en de zeden en gewoonten van hun omgeving voorschrijven. Dat is in feite — in het beste geval —ook waarop de godsdienstige moraal gebaseerd is, wat de Kerken zelf daarover ook beweren. Er zullen dus uiteraard veel overeenkomsten zijn, maar allicht ook verschillen. Het is bijvoorbeeld geweten dat christenen zich principieel verzetten tegen echtscheiding, abortus, euthanasie, het homohuwelijk en nog wel andere zaken. Maar dat belet niet dat die zaken bij christenen evengoed voorkomen, en het betekent evenmin dat atheïsten ze principieel zouden moeten toepassen, goedkeuren of propageren; zij zullen in dat verband veeleer wijzen op de grootst mogelijke individuele vrijheid binnen de grenzen van de wet, waarbij elk individu naar eigen inzicht beslist over de eigen handelingen.
Er is geen enkele reden waarom een ongelovige atheïst zich niet zou laten leiden door ethische voorschriften. Dat zou immers zeer onredelijk en asociaal zijn, en van bewuste atheïsten kan en mag men wel degelijk verwachten dat ze zowel redelijk als maatschappelijk bewust denken en handelen. Atheïsme is immers nu nog altijd, zoals vroeger, een weloverwogen keuze, tegen de stroom in, tegen elke bovennatuurlijke aanspraak, tegen alle irrationaliteit. Dezelfde redelijkheid die iemand ertoe brengt om te beseffen dat er geen God is, leidt tot het inzicht dat men ook zonder God en godsdienst ertoe gehouden is om redelijk, dat wil zeggen ethisch te handelen. Het is dus niet zo dat als men niet in God gelooft, werkelijk alles toegelaten is. Het lijkt zelfs erg onwaarschijnlijk dat er normale personen zijn die dat denken en ernaar handelen. De compleet bandeloze atheïst bestaat hoofdzakelijk in de verbeelding en de kwalijke argumentatie van de Kerken. En als er dergelijke personen zijn, zullen die zowel door gelovigen als ongelovigen terecht veroordeeld worden voor hun gedrag, dat men ook veroordeelt als het bij gelovigen voorkomt.
Net zoals men van christengelovigen mag verwachten dat ze zich houden aan de voorschriften van hun godsdienst, mag men van atheïsten verwachten dat ze zich houden aan wat de rede en de samenleving voorschrijft. Het is daarbij niet onwaarschijnlijk dat redelijke mensen misschien wel iets meer geneigd zullen zijn om zich daaraan te houden uit overtuiging, dan gelovigen zich moreel verplicht zullen voelen om de opgelegde geboden en verboden van hun Kerk strikt na te leven, zelfs niet uit vrees voor een eeuwige verdoeming in de hel, of op hoop van een eeuwige zaligheid in de hemel.
Godsdienst is vandaag voor meer geëmancipeerde mensen niet meer bepalend voor hun leven, noch vertegenwoordigt die het belangrijkste morele gezag in de samenleving. Door de drastische reductie van de invloed van de godsdienst zijn er, naast diegenen die met kennis van zaken kiezen voor een leven en denken zonder God, ook steeds meer mensen die feitelijk atheïstisch zijn omdat ze niet meer zoals vroeger van jongs af aan geïndoctrineerd worden. De secularisering blijkt zich door te zetten, godsdienst wordt een marginaal verschijnsel, zij het met nog heel wat inconsequente restverschijnselen en hardnekkige gewoonten, zelfs in de meest ontkerkelijkte landen zoals België. Hoe meer de Kerken zich vastklampen aan voorbijgestreefde en onverdedigbare irrationele opvattingen en aan hun ondemocratische structuren, hoe sneller mensen zich ervan zullen afkeren. Het is niet aannemelijk dat er een kentering in de andere richting zou komen, alles wijst erop dat de mensheid langzaam maar zeker minder godsdienstig wordt naarmate de welstand en de verstandelijke ontwikkeling voortschrijdt.
Categorie:levensbeschouwing
13-02-2025
Al te vroeg gestorven
Al te vroeg gestorven
Hoewel we zeker weten dat we ooit zullen sterven, wordt de dood door vrijwel iedereen gevreesd als het ergste, ultieme onheil. Men lijkt zich echter gemakkelijker te verzoenen met de onvermijdelijkheid van de dood wanneer die iemand wegneemt na een voldragen en zeker na een heel succesvol leven. Wanneer de dood heel vroeg komt in een mensenleven, voelt men dat aan als een tragedie, niet het minst wanneer het veelbelovende jongeren betreft, die al heel vroeg blijk gaven van uitzonderlijke talenten. Sinds de oudheid heeft men aan de hevige emoties die een dergelijke vroege dood oproepen op een heel bijzondere manier uitdrukking gegeven: wie de goden liefhebben, sterft jong. De goden, of God, roept het eerst tot zich wie door hen of Hem het meest bemind wordt. Dat is enerzijds een eerbetoon aan de jonge overledene, een lieveling van de goden, door hen begunstigd met uitzonderlijke kwaliteiten; anderzijds is het een poging om het verdriet te leningen van hen die zo vroeg een geliefde moeten verliezen: de overledene is immers door de goden zo vroeg tot hen geroepen, als het ware als een nog grotere gunst dan wanneer die een lang leven zou vergund zijn. Het is omdat ze iemand het meest liefhebben dat ze die persoon vroeger uit dit leven wegnemen.
Een van de eerste gezegden die dat illustreren vinden we bij de Griekse toneeldichter Menander (ca. 342-290): Ὅν οἱ θεοὶ φιλοῦσιν, ἀποθνήσϰει νέος (uit Δὶς Ἐξαπατῶν - Dis Exapatōn, De dubbele bedrieger, fragment 4): Wie de goden liefhebben, sterft jong. Menander kende veel navolgers, onder wie ook Plautus (251-184), die Menander citeert: Bacchides 1. 817 quem di diligunt, Adolescens moritur. Wellicht was het al lang een staande uitdrukking, maar we hebben enkel de vroegste literaire fragmenten om daarvan te getuigen. Sindsdien is het een gevleugeld woord gebleven, overgenomen in zowat alle talen als gemeenschappelijk erfgoed. In de Nederlandse literatuur vinden we het bijvoorbeeld al bij Willem Kloos over de jong gestorven dichter Jacques Perk in zijn inleiding tot diens gedichten, naar E.J. Potgieter en Bakhuizen van den Brink over de jonggestorven Aarnout Drost.
Ook in een christelijk perspectief past deze als troostend bedoelde gedachte. Alle vrome christenen wacht een beter leven in het hiernamaals, zo verzekert men hun bij elke uitvaartdienst. Hoe vroeger men de hemelse zaligheid bereikt, hoe beter dus in feite, al is niemand geneigd dat letterlijk te nemen, en zich te verheugen, ondanks de expliciete en uitdagende liturgische aansporingen daartoe, over een al dan niet vroegtijdig overlijden. Hoewel men het zo voorstelt, gaat het hier eigenlijk niet om het nadrukkelijk verkondigen van het belangrijkste dogma van het christendom, namelijk het leven na de dood, maar om het formuleren van een vrome gedachte die de terecht bedroefde nabestaanden toch enige troost zou moeten bieden. De god van het christendom is een liefhebbende vader, van wie men niet kan aannemen dat hij zijn kinderen ombrengt, en dan zeker niet de mooiste en meestbegaafde, die daarom als zijn meest geliefde beschouwd worden. De mens, ook de christenmens, stuit hier op de onoverkomelijke moeilijkheid om het reële leed van leven en dood te verzoenen met het idee van een liefhebbende god, en om de natuurlijke drang om zichzelf in stand te houden te verlaten voor een vermetel geloof in een beter leven in het hiernamaals.
De goden van de antieken zijn niet meer, wat Raymond Jean De Kremer, (ooit…) beter bekend als Jean Ray, verbeeldt in zijn roman Malpertuis (1955, vertaald door – natuurlijk – Hubert Lampo en verfilmd in 1972 door Harry Kümel, met niemand minder dan Orson Welles, Susan Hampshire, Michel Bouquet, Sylvie Vartan). Het zijn dus niet meer de goden die hun meest geliefden het eerst tot zich roepen, noch de christelijke god, tenzij misschien voor de meest vrome of fundamentalistische gelovigen, en dan nog alleen bij manier van spreken, als een al dan niet overtuigend woord bij een smartelijk overlijden.
Atheïsten houden niet minder (en allicht ook niet meer) van het leven dan anderen. Ook zij ervaren de dood als negatief, een einde en in hun overtuiging zelfs een definitief einde. Toch is dat daarom voor hen geen reden tot grotere droefheid, veroorzaakt door het ontbreken van elk vooruitzicht op een hemelse zaligheid. Het vermetele vrome geloof heeft bij hen plaats gemaakt voor een veel realistischer besef van de onvermijdelijkheid van de dood voor alle levende wezens, de vergankelijkheid van al wat leeft. Weten dat men deel uitmaakt van een groter geheel en onderworpen is aan de noodzakelijke natuurwetten is voor hen een grotere, en in alle geval een meer gefundeerde troost bij het afscheid, ook als dat door omstandigheden vroeger komt dan verwacht, of mensen treft die zich onderscheiden hebben door hun lichamelijke of mentale kwaliteiten. Ook atheïsten hebben behoefte aan rituelen, maar nemen geen vrede met ongeloofwaardige verhalen over een persoonlijke God en hemel of hel als beloning of straf. Rouwenden wensen niet tijdens een kerkelijke plechtigheid in het beste geval tijdelijk getroost te worden met lege woorden en rituelen die hun betekenis verloren hebben. Ze hebben nood aan de volle erkenning van de complexe, eerlijke en ware gevoelens die ze ervaren bij het overlijden van hun medemens. Ze willen leven en dood tevens kunnen zien in een ruimer kader dat strookt met hun ervaring van elke dag en met de inzichten van de wetenschap over de wereld waarin ze leven, en niet gedwongen worden een wereldbeeld aan te kleven dat daarmee fundamenteel in strijd is.
Er zijn geen liefhebbende goden, en ook de christelijke God is geen liefhebbende vader. De regen valt gelijkelijk op de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen, dat wil zeggen dat de natuurwetten voor iedereen gelden, dat alles noodzakelijkerwijs gebeurt als oorzaak en gevolg, en niet omdat een bovennatuurlijk opperwezen het zo wil en daarbij zijn voorkeuren laat gelden. De natuur, of al wat is, is het enige dat er is. Als men wil, mag men dat God noemen, maar elke gelijkenis met antieke of christelijke goden is dan ongepast.
Categorie:levensbeschouwing
07-02-2025
La perfection n'est pas de ce monde.
La perfection n’est pas de ce monde.
Alsof we dat nog niet wisten… Maar beseffen we het wel goed genoeg? Vaak lijken we die perfectie wel degelijk te verwachten, en zelfs te eisen, bijvoorbeeld wanneer we een aankoop doen, maar vooral als het over de anderen gaat, en dan speciaal als het instellingen betreft.
We kopen een auto en gaan er zonder meer vanuit dat hij gedurende vele jaren behoorlijk zal functioneren, zonder noemenswaardige onderhoudskosten. Van een televisietoestel, een hifiset, een computer of smartphone verwachten we optimale kwaliteit zonder enige slijtage. Enzovoort. Nochtans is dat niet evident, als je bekijkt hoe ingewikkeld zo’n toestel is, en hoe relatief weinig het kost.
Met diensten is het net zo. Gemeentelijke diensten, regionale of nationale, we zijn nooit met minder tevreden dan de perfectie. We willen niet wachten, en de dienstverlening moet vlekkeloos zijn. Als de staat iets doet, moet het perfect zijn.
En ook van onze medemensen vragen we dat ze op hun manier volmaakt zijn. Ze mogen geen steken laten vallen, niet ziek of afwezig zijn als we hen nodig hebben, niet aan depressies lijden, kortom in niets tekortschieten.
Dat is in feite heel vreemd, want voor onszelf zijn we heel wat toleranter. Wie betaalt er nu een factuur op de dag dat ze in de brievenbus valt? En dat terwijl je de goederen of diensten al een hele tijd tevoren verkregen hebt. Als we ons niet goed voelen, zijn we niet om aan te spreken en ligt ons rendement heel wat lager dan gewoonlijk. We laten ons niet opjagen, we eisen dat men rekening houdt met onze specifieke mogelijkheden en beperkingen, zelfs met de vraag of we wel zin hebben.
Er is met andere woorden een scherp contrast tussen de houding die we aannemen tegenover onszelf, en onze verwachtingen tegenover de rest van de wereld. Maar als iedereen evenveel recht heeft op dezelfde welwillendheid vanwege de anderen als wijzelf, is het meteen duidelijk dat onze hoge verwachtingen en eisen tegenover de anderen volkomen onterecht zijn. Dat is een eerste vaststelling: wij zijn niet volmaakt, en de andere mensen zijn evenmin volmaakt.
Is er enige reden waarom we zouden mogen verwachten dat de wereld wel volmaakt is?
De wereld is niet chaotisch. Er zijn onveranderlijke natuurwetten die de wereld draaiend houden. De maan gaat niet plots van haar baan afwijken, de zon gaat elke dag op, water stroomt naar beneden, de appel valt van de boom. Dat zijn eenvoudige vaststellingen waar we geen moeite mee hebben. Men zou kunnen zeggen dat die onveranderlijkheid een feitelijke volmaaktheid is. Maar onze wereld is veel ingewikkelder dan dat, en dat komt vooral omdat er leven is op aarde, en water, en nog zoveel meer. Naast de natuurwetten zijn er talloze andere wetmatigheden die eigen zijn aan specifieke verschijnselen en situaties, zowel natuurlijke, zoals beschreven door de biologie, als anorganische of kunstmatige, zoals beschreven door de positieve wetenschappen. Daardoor ontstaat er een uiterst complex samenspel van een ongelooflijk aantal verschillende elementen die in ongelooflijk grote aantallen voorkomen. De eenvoudige natuurwetten blijven vanzelfsprekend gelden, maar zijn ontoereikend om het volledige samenspel te verklaren, laat staan te voorspellen.
Die complexiteit is zo groot dat ze vaak op chaos lijkt. De weersomstandigheden zijn daarvan een goed voorbeeld. We weten dat alles gewoon het gevolg is van de natuurwetten, maar als je de diversiteit en de intensiteit van de natuurverschijnselen bekijkt, dan is het meteen duidelijk dat men vanuit menselijk standpunt niet meer kan spreken van enige volmaaktheid: het regent te veel, of te weinig, er is te veel zon, of te weinig enzovoort, en alle voorspellingen zijn gebrekkig en enkel op korte termijn betrouwbaar. De perfecte harmonie der sferen uit een vroeger stadium van de wetenschap is volkomen zoek. We weten nu dat onze zon niet zal blijven schijnen en dat bijgevolg ook onze aarde gedoemd is om onbewoonbaar te worden. Er is met andere woorden geen enkele reden waarom onze natuurlijke omgeving perfect zou zijn.
Als we dan bekijken hoe de mens het er op deze aarde van af brengt, dan kunnen we niet anders dan vaststellen dat het er allesbehalve ‘volmaakt’ aan toe gaat. Het samenleven brengt zijn problemen mee, zowel op het niveau van twee individuen als voor elke ruimere combinatie, en zeker voor acht miljard exemplaren. Het is vandaag zelfs onmogelijk om iedereen een min of meer menswaardig bestaan te garanderen, en als we uitgaan van de vooruitgang die we de laatste tienduizend jaar geboekt hebben, ziet het er niet naar uit dat we zelfs dat minimale ideaal binnen afzienbare tijd zullen bereiken. Van volmaaktheid op enige noemenswaardige schaal is nog lang geen sprake. Bovendien is de welvaart ook schrijnend ongelijk verdeeld: er is een beperkt aantal mensen dat zwelgt in rijkdom, terwijl miljarden anderen in diepe armoede en ellende leven en sterven.
Volmaaktheid is dus inderdaad niet van deze wereld.
Het is belangrijk dat we dat inzien, en dat we onze verwachtingen aanpassen aan die algemene waarheid. Het zou al een hele stap zijn indien we voor de anderen slechts zo veeleisend zouden zijn als we voor onszelf zijn, en voor onszelf zo veeleisend als we voor de anderen plegen te zijn. De volmaaktheid bestaat niet, of ze is voorlopig of wellicht zelfs voor altijd onbereikbaar. Als we alles beoordelen vanuit de absolute volmaaktheid, zelfs binnen de grenzen van het mogelijke, dan staan ons bittere teleurstellingen te wachten. Als alleen het beste goed genoeg is, is niets nog goed genoeg.
Betekent dat dan dat we niet meer mogen of moeten streven naar de perfectie?
Helemaal niet, natuurlijk. Van nature kan de mensheid blijkbaar niet anders dan gebruik maken van de mogelijkheden die we hebben in dit universum, op alle niveaus en in alle domeinen. Als je onze beschavingsgeschiedenis bekijkt, dan zie je dat we al een enorme weg hebben afgelegd. Er leven nu meer mensen in relatieve gezondheid, welstand, veiligheid en vrede dan ooit het geval is geweest, en een zeer aanzienlijk aantal leeft in een luxe die zelfs honderd jaar geleden ondenkbaar was. De technologische vooruitgang is spectaculair. We zien dus mogelijkheden om onze situatie te veranderen en we grijpen die met beide handen en met een verbazingwekkende vernuftigheid aan. Het gaat daarbij zowel om het verbeteren of optimaliseren van bestaande toestanden en hulpmiddelen als om het ontwikkelen van volkomen nieuwe, de ene al nuttiger of onmisbaarder dan de andere.
Het volmaakte is dus een illusie en een steeds veranderend streefdoel veeleer dan een realiteit. Wereldverbeteraars gaan uit van een volmaakte heilsstaat, maar die blijkt hogelijk te verschillen, en niet slechts in de details, zowel wat het nagestreefde einddoel betreft als de manier om dat te bereiken. De grote en kleine historische pogingen in die richting hebben ons geleerd dat er aan alle goedbedoelde systemen onverwachte nadelen verbonden zijn. We zijn terecht huiverachtig geworden tegenover oude en nieuwe profeten en koene leiders. Het zal dus veeleer een constant uitproberen zijn van de mogelijkheden en de middelen dat ons telkens een stap verder brengt in een bepaalde richting, zonder dat we er zeker van zijn dat het uiteindelijk de juiste richting is. Als er een zekere, onfeilbare, universeel geldende geluksformule was, dan hadden we die waarschijnlijk al gevonden, of vermoed, maar dat is manifest niet zo. We leren met vallen en opstaan, en dat moeten we blijven doen.
Het is immers niet zo dat het ideaal, of de perfectie zich helder en klaar aftekent, of dat iedereen hetzelfde ideaal voor ogen heeft of nastreeft. Men mag zelfs niet verwachten dat het zo is, want dan legt men zijn eigen ideaal op aan anderen, en dat is niet wenselijk, dat is zelfs de bron van alle kwaad. Samenleven is niet optimaal als iedereen hetzelfde doet; dat is wat men dacht in de dictatoriale systemen van de eerste helft van de twintigste eeuw. Samenleven is een veel subtieler evenwicht tussen verschillende persoonlijke of groepsidealen, een compromis tussen min of meer tegenstrijdige belangen, waarbij men rekening houdt met de persoonlijke vrijheid van iedereen en zo met het eigen belang van zoveel mogelijk mensen. Mensen zijn uniek, daar is niets aan te veranderen, en dus moet men niet proberen om ze allemaal eender te maken, of ze dwingen om allemaal op dezelfde manier te leven.
Dat is vooral een zware opgave voor mensen die bezield zijn met hoge idealen en begiftigd met een scherp verstand. Die zien de schrijnende onvolmaaktheid om zich heen, in schril contrast met de perfectie die ze nastreven; ze zien zelfs manieren en middelen om de bestaande onbevredigende toestand te verbeteren, maar ze stuiten op het onbegrip en de onwil van anderen, die vaak niet eens het probleem zien, en bijgevolg niet geïnteresseerd zijn in de oplossing. Voortrekker zijn is geen gemakkelijke taak, en mensen die dat van nature zijn, worden vaak verteerd door hun passionele inzet voor een betere samenleving en de tegenstand die ze daarbij ondervinden. Moeten zij dan hun inspanningen staken, en iedereen maar laten betijen? Natuurlijk niet. Vooreerst zijn ze daartoe niet in staat, maar bovendien zijn die mensen ook noodzakelijk om de evolutie naar een steeds betere toestand op gang te houden. De moeilijkheid is vooral hierin gelegen dat zij ongeduldig en gefrustreerd raken door hun minder verstandige, minder energieke, minder idealistische, minder veeleisende medemensen, en dat zij hen als onwillig gaan beschouwen om mee te werken aan het grote project om althans een stukje van de wereld te verbeteren, als tegenstanders die zich verzetten tegen voor de hand liggende oplossingen voor evidente problemen.
Nu hoor je mij niet zeggen dat die voortrekkers helemaal ongelijk hebben: een goed deel van de mensen is niet geïnteresseerd in een optimale wereld, ze zijn al blij als ze hun ding mogen doen en met enig succes kunnen overleven in een veeleisende wereld. Ze stellen zich tevreden met minder dan de perfectie, soms veel, heel veel minder, en vormen zo niet alleen een hinderpaal, maar tevens een belasting voor anderen die betere bedoelingen hebben. Taken die de ene van zich afschuift, komen onvermijdelijk terecht op de schouders van anderen, of blijven onuitgevoerd, wat in het nadeel speelt van de gemeenschap. Iedereen is onvolmaakt, maar de ene is wel heel wat onvolmaakter dan de andere. Soms zijn daar goede redenen en oorzaken voor, maar soms drijft men het onvolmaakt zijn wel heel ver, en bewust, wat aanleiding geeft tot asociaal gedrag en zelfs tot misdadigheid. Ook dat moeten we erkennen en beoordelen en waar nodig veroordelen, hetzij als een persoonlijke opinie, hetzij door een maatschappelijke sanctie, opgelegd door de bevoegde instanties.
Ik besluit. De perfectie van de dingen is niet evident: het kan immers vele kanten uit, en meestal zijn wij het niet eens over de richting die het moet uitgaan, noch over de manier waarop. En de perfectie is ook niet altijd concreet realiseerbaar, zelfs niet als we zouden weten wat, en hoe. Maar wij zijn van nature geneigd om te streven naar wat goed is voor onszelf, en we beseffen uiteindelijk dat dit enkel mogelijk is door met elkaar samen te werken als gelijken.
Er zijn maar weinig onderwerpen die ik hier in mijn Kroniek in de loop der jaren zo vaak behandeld heb als ons denken. Het is een aangelegenheid die me beroert sinds ik begon te denken, 79 jaar geleden. Stilaan zijn er mij enkele dingen duidelijker geworden. Zo zal niemand mij nog tegenspreken wanneer ik zeg dat denken een activiteit is van ons brein als een onderdeel van ons hele lichaam. Je kan denken zonder armen en benen en zelfs nog wat andere delen van je lichaam, maar niet zonder je hersenen, en je hersenen kunnen niet overleven zonder een aantal essentiële onderdelen van je lichaam. Als je hersenen falen, kan je lichaam nog overleven in sommige uitzonderlijke gevallen en enkel met veel hulp van buitenaf, maar dat is geen leven, zoals men zegt. Men is het er dus in het algemeen over eens dat denken onlosmakelijk verbonden is met een lichaam dat in vrij goede gezondheid verkeert.
Maar niet iedereen aanvaardt ook de consequenties van die vaststelling. Enerzijds zijn er mensen die blijven volhouden dat er iets anders is dan de materie. Anderzijds zijn er mensen die beweren dat er niets anders kan bestaan dan de materie. En die twee opvattingen botsen voortdurend met elkaar, want ze kunnen niet allebei waar zijn.
Of toch? Zoals veel anderen die hierover nadenken, voel ik aan dat die beide extreme houdingen, zoals de meeste andere ongenuanceerde opvattingen, de werkelijkheid niet adequaat weergeven. Hoe kunnen we dan, zonder afbreuk te doen aan ons vertrekpunt, namelijk dat materie en denken onlosmakelijk verbonden zijn, tot een voorstelling van zaken komen die meer recht doet aan de werkelijkheid van ons denken?
De eerste opvatting hoeft niet noodzakelijk in strijd te zijn met onze basisovertuiging. Wij voelen allemaal aan dat denken iets anders is dan materie, althans als we met materie dode materie bedoelen. Gedachten bestaan niet uit atomen. Zelfs als we aannemen dat onze gedachten in onze hersenen gebeuren, is er iets meer dan de complexe elektromagnetische en chemische processen die daar plaatsvinden. Met denken (in de ruimste zin van het woord) bedoelen we veeleer ons bewustzijn van onszelf en van onze omgeving en onze voortdurende reactie daarop. Denken heeft te maken met zin en betekenis. De fysische activiteit van onze hersenen is slechts één dimensie van het denken. Als er alleen die was, zouden we het niet eens weten, zoals we ons ook niet bewust zijn van de fysische activiteit die zich afspeelt in onze pancreas of onze lever (tenzij die niet normaal functioneren). Het komt er dan op aan dat we zorgvuldig verwoorden wat we bedoelen als we zeggen dat er iets anders is dan de materie.
Vooreerst moeten we een onderscheid maken tussen dode materie en levende. Levende materie is een vorm die dode materie kan aannemen en die zich kenmerkt door de vorming van organismen die in staat zijn te overleven en zich voort te planten in een omgeving. Alle levende wezens zijn bijzondere vormen van materie, maar nog steeds niets meer dan materie. Zij zijn echter in staat tot leven en overleven en in sommige gevallen zijn ze zo geëvolueerd dat hun brein sterk is toegenomen in omvang en complexiteit. Dat zijn de hogere diersoorten en de mens. Er is nog altijd geen reden om te stellen dat er daarom sprake zou zijn van iets anders dan materie. Het gaat er veeleer om tot wat die vormen van materie in staat zijn en waardoor zij zich onderscheiden van andere vormen. Men zou kunnen stellen dat elk levend wezen in zekere zin en in zekere mate ook denkt. Aangezien wij behoren tot de levende wezens denken wij ook, maar meer en beter. Denken is dus een activiteit van levende wezens en levende wezens zijn vormen van dode materie. Er is dus enerzijds niets anders dan materie, maar er zijn vormen van die materie die tot meer in staat zijn dan andere.
Is denken dan iets anders dan materie? Dat is afhankelijk van hoe je materie definieert. Als denken een activiteit is van de levende materie, dan is denken evident iets anders dan de dode materie. Als men denken enkel ziet als de hoogste vorm, namelijk het menselijk denken, dan is denken uiteraard niet identiek met zelfs de mentale activiteit van de andere levende materie. Denken is inderdaad niet identiek met materie. Maar als men denken omschrijft als een activiteit van de levende materie, dan is denken niet minder materieel dan alle andere activiteiten van de levende materie.
Het ziet er dus naar uit dat de kern van de zaak hierom draait: kan er denken zijn zonder materie? Als dat zo is, is er iets naast de materie. Als dat niet zo is, is er alleen materie.
De personen die het denken fundamenteel onderscheiden van de materie beweren meestal ook dat het denken onafhankelijk gebeurt van het lichaam en zelfs kan gebeuren zonder het lichaam. Maar die opvatting wordt steeds moeilijker om vol te houden. De wetenschappen, zowel de humane als de positieve, komen steeds meer tot de bevinding dat het er niet zo aan toe gaat en dat zoiets zelfs onmogelijk is en wellicht altijd onmogelijk zal blijven, gezien onze constitutie. Het is echter absoluut niet noodzakelijk dat het denken onafhankelijk van de materie gebeurt om een nuttig onderscheid te kunnen maken tussen het denken en de materie. Er is immers materie die niet denkt en het denken van de materie neemt vele vormen aan en het denken is een fundamenteel onderscheid tussen de dode en de levende materie en het denken is ook precies wat de hogere levensvormen onderscheidt van de andere. Denken is ook voor personen die ervan overtuigd zijn dat er niets anders bestaat dan de materie het belangrijkste dat er is.
Dat is een bron van heel veel misverstanden. Laat ons een naam geven aan de twee opvattingen die hier tegenover elkaar staan. Wie gelooft dat er iets anders bestaat dan materie, noemen we een dualist (van duo, twee): er bestaan ten minste twee verschillende dingen, materie en het niet-materiële, wat dat ook is. Wie alleen materie aanvaardt, is dan een monist (van monos, enig). Dualisten verwijten monisten dat ze het bestaan ontkennen van het niet-materiële en noemen hen materialisten. Ze beschouwen het denken als uitsluitend behorend tot het immateriële en beschuldigen de materialisten ervan dat ze het denken, voelen en alle andere hogere functies van de mens ontkennen of minachten. Zij zien zichzelf als de enige verdedigers van alles wat een mens een mens maakt, tegen de bedreiging van de materialisten die de mens als niets anders beschouwen dan de dode materie of de dieren.
Dat zijn natuurlijk krasse beweringen, die helemaal niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid. De materialistische monisten zijn geen idioten, maar wetenschappelijk gevormde en weldenkende mensen en ze behoren tot de meest overtuigde verdedigers van de hogere menselijke waarden. Er is dus helemaal geen tegenspraak tussen de beide groepen op dat punt. Het is niet omdat men niet aanvaardt dat er iets immaterieels bestaat dat men plots een barbaar wordt. Monisten hechten ten minste net zoveel belang aan het denken, steeds in de ruimste betekenis van het woord, als dualisten. Het verschil ligt enkel hierin dat zij het zien als een activiteit van de (levende) materie die zonder die materie onmogelijk is. Dat is op zich een volstrekt logische en plausibele gedachte, die niets afdoet van het belang of de waarde van het denken.
Dat is dus inderdaad het breekpunt en het punt van overeenkomst: de enen verdedigen het denken door te zeggen dat het onafhankelijk is van de materie en zonder de materie kan bestaan, de anderen verdedigen het denken als een activiteit van de (levende) materie. Men zou dus kunnen stellen dat het om een onooglijk klein louter theoretisch verschil gaat, maar in de praktijk is dat helaas niet zo. Wanneer men immers aanneemt dat er iets is dat absoluut immaterieel is, heeft dat bepaalde gevolgen. Er ontstaat dan een parallelle wereld van het immateriële, naast de materiële. En die immateriële wereld lijkt dan veel belangrijker dan de materiële. Dat leidt onvermijdelijk tot een onderwaardering van het materiële.
Wij hebben tot hiertoe niet gesproken over God en godsdienst. Het is echter zo dat monisten in alle gevallen niet-religieus zijn in de traditionele betekenis en dat in alle gevallen dualisten dat wel zijn. Dat kan ook niet anders. Wie alleen de materie aanvaardt en het denken ziet als een activiteit van de materie, kan niets aanvangen met een immateriële God, ziel, hemel, hel enzovoort. Wie gelooft in een immateriële wereld, gaat die bevolken met precies al dergelijke wezens, begrippen en plaatsen. Het zijn twee tegengestelde wereldbeelden en beide groepen proberen de wereld, waarin ze samen leven, in te richten volgens hun eigen opvattingen. Dat kan niet anders dan botsen en dat hebben we helaas al zo lang gezien als de mens bestaat.
Dat hoeft echter niet zo te zijn. Waarom is het zo belangrijk voor dualisten dat er twee werelden bestaan en dat het denken immaterieel is? Wetenschappelijk en filosofisch is dat onhoudbaar. En het denken en voelen is niet minder belangrijk voor monisten. In de praktijk verdedigen ze dus grotendeels dezelfde waarden en dezelfde morele beginselen. Ik denk dus dat die vasthoudendheid, tegen alle beter weten in, een andere oorsprong en reden moet hebben. Wij treffen dualisme uitsluitend aan binnen godsdiensten en zonder uitzondering bij alle godsdiensten; het is dus een wezenskenmerk van godsdiensten. Godsdiensten zijn gericht op het organiseren van de maatschappij volgens bepaalde opvattingen die men een goddelijke oorsprong toedicht. Daartoe is het nodig dat men een wezen of wezens en plaatsen en begrippen bedenkt die boven de materie uitstijgen. Voor materialisten zijn dergelijke ideeën echter (vrome) verzinsels, die niet waar zijn en die ze dus ook niet kunnen geloven.
Godsdiensten houden vast aan het immateriële omdat anders hun godsdienst in duigen valt. Een godsdienst zonder het immateriële lijkt onmogelijk; dat zou in alle geval een totaal andere godsdienst zijn dan de bestaande. De monistische materialisten zijn atheïsten, zij geloven niet in de goden van de godsdiensten en zijn ervoor beducht dat men nog nieuwe goden oproept of nieuwe godsdiensten creëert. Zij pleiten voor een seculiere samenleving, waarin mensen op verschillende manieren met elkaar samenleven, democratisch geleid door de beste inzichten waartoe zij zelf in staat zijn en zonder inmenging van buitenaardse wezens of ondemocratische godsdiensten.
Het is in feite verbazingwekkend dat nog zoveel welmenende mensen vasthouden aan een totaal voorbijgestreefde dualistische wereldopvatting, terwijl zij de waarden waarin ze geloven ten minste evengoed kunnen beleven en verdedigen zonder een totaal onwaarschijnlijke immateriële wereld te moeten veronderstellen. In feite is het zelfs zo dat de meeste gelovigen die ook maar een minimum aan inzicht verworven hebben, dat immateriële niet echt geloven: het is een mysterie voor hen en in de praktijk houden ze er nauwelijks rekening mee. Het is dan dubbel jammer dat mensen die er grotendeels dezelfde mening op na houden over de echt belangrijke dingen, verdeeld worden door irrelevante mysteries. Het lijkt zoveel zinvoller dat alle welmenende mensen zich verenigen om van onze wereld het beste te maken, in plaats van te twisten over godsdienstige kwesties die uiteindelijk geen enkel verschil maken.
Wat ik tot hiertoe evenmin heb ter sprake gebracht is het hiernamaals. De godsdiensten zijn de grote verdedigers van een leven na de dood en ook dat is enkel mogelijk als er een immateriële wereld is. Het idee van een leven na de dood verliest echter steeds meer veld. Het is een zo onwaarschijnlijke gedachte, dat men ze slechts door intense indoctrinatie ingang kan doen vinden en in stand kan houden en dat is precies wat godsdiensten doen. Maar tevergeefs, zo blijkt. Steeds meer mensen zien in dat het menselijk leven zoals alle leven eindig is. En zelfs als er daarna nog iets zou zijn, dan is het onmogelijk te weten wat dat zou zijn. Zelfs grote theologen en kerkvorsten zijn het over dat laatste eens: wij kunnen niets weten over het leven na de dood, we kunnen alleen geloven en hopen dat het er is. Maar met die gedachte aan het hiernamaals gaat het zoals met het idee van God: naarmate men vaststelt dat die begrippen inhoudsloos worden voor de concrete mens, verdwijnen ze geruisloos. Ga eens op een zondag naar een misviering in een kerk en tel de gelovigen, dan weet je wel hoe het gesteld is met het geloof in God en in het hiernamaals.
Wij beginnen nu pas stilaan te ontdekken hoe we met onze hersenen denken. Maar dat we met onze hersenen denken, dat staat buiten kijf.
‘Godsvrucht’ klinkt beter: daarmee wordt vroomheid bedoeld, eerbied tegenover God. Maar als we dat woord analyseren, zien we dat het niet kan gaan om Gods-vrucht, want wat zou die vrucht dan wel zijn, maar om wat in het Duits Furcht heet, vrees. Godsvrucht is dus eigenlijk de vreze Gods, de vrees voor de almachtige en alwetende.
Enerzijds is dat een handig maar gemeen verzinsel van de Kerk: door gelovigen voor te houden dat er een persoonlijke almachtige en alwetende God is, boezem je hen voorzeker angst in. God weet al wat je doet, zelfs wat je denkt en voelt, niets blijft voor hem verborgen, en voor elke overtreding van zijn, of althans de kerkelijke geboden en verboden, voor elke minder dan volmaakte gedachte zal hij je even meedogenloos als passend straffen, zelfs voor eeuwig. Dat is wat men ons al als kind aanleerde, om ons voor de rest van ons leven op het rechte – christelijke – pad te houden. God moest angstaanjagend genoeg zijn om efficiënt te zijn. Wat heb je aan een God die zich van de mensen niets aantrekt, die de goeden niet beloont en de bozen niet straft? Dat is ook wat Job zich afvraagt, en met hem vele christenen, als ze om zich heen kijken.
Anderzijds is het een gedachte die ook in een ruimer kader zinvol kan blijken. Als er inderdaad geen alwetende en almachtige goddelijke rechter is, is daarom nog niet alles toegestaan. Voor wie niet gelooft, is het allicht nuttig en heilzaam om ervan uit te gaan dat onze daden en zelfs onze gedachten en gevoelens het best bekeken worden sub specie aeternitatis, zoals Spinoza het zegt: in het licht van de eeuwigheid. Hij bedoelt daarmee niet zozeer een oneindige tijdsduur, maar veeleer iets dat niet aan de tijd onderhevig is, iets dat altijd en overal is, het universum, een eeuwig nu. Als we alles afwegen aan wat het betekent voor het universum, vermijden we dat we ons in ons oordeel over onszelf en over anderen laten leiden door eigenbelang of vooringenomenheid. Alleen wat universeel, altijd en altijd goed is, kan de uiteindelijke maatstaf zijn voor ons tijdelijke handelen en denken. Voor het beoordelen van onze daden doet het er niet toe of iemand weet wat we doen. We moeten het goede doen en het kwade laten in alle omstandigheden. Niet omdat er een God is die alles weet en over alles zal oordelen, en belonen of bestraffen tot in de eeuwigheid, maar omdat het belang heeft voor de eeuwigheid.
Is wat we doen en laten dan werkelijk zo belangrijk? Heeft het een invloed op het universum, tot in de eeuwen der eeuwen? Bernardus van Clairvaux placht deze woorden wrevelig te mompelen bij het uitvoeren van dagelijkse werkzaamheden: quid hoc ad aeternitatem? Maar het doet er wel degelijk toe. Het goede of het kwaad dat men doet, op grote of kleine schaal, kan nooit ongedaan gemaakt worden, zelfs als de gevolgen ervan dat wel kunnen. Wat we doen, ligt vast in de geschiedenis van het universum en maakt er van dan af deel van uit. En wat vanzelfsprekend geldt op grote schaal, zoals de misdaden van de Kerk, van Hitler, Stalin, of Pol Pot, geldt niet minder voor wat ook wij elke dag doen en laten, als we het bekijken onder het oogpunt van de eeuwigheid, van het universum. Wij bepalen mede de geschiedenis. Het is goed dat te bedenken, niet om onbelangrijke goede of kwalijke zaken te relativeren, zoals Bernardus, maar om alles te valoriseren, sub specie aeternitatis. Niets gaat onopgemerkt of ten ondomme voorbij, en als dat al zo zou zijn voor anderen, dan nog is het niet zo voor onszelf.
Wie niet gelooft in de persoonlijke God van de christenen is dus daarom nog niet verstoken van de diepere inzichten die wellicht de grond zijn van waardevolle gedachten die door dat christendom vertekend en verwrongen zijn om bij het gewone volk aan te slaan (ad captum loqui). Het ware beter dat de Kerk het gewone volk de hele waarheid onverbloemd zou zeggen, veeleer dan het ergerlijke en uiteindelijk ook voor het volk onbegrijpelijke fabeltjes te blijven vertellen. Het is een grove belediging de intelligentie van anderen te onderschatten, laat staan die van heel het gewone volk. En gij zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden (Joh. 8, 32) geldt zeker ook voor hen. Hoezeer men de waarheid ook tracht verborgen te houden, niets kan verhinderen dat ze aan het licht komt, al moeten witte raven ze uitbrengen.
Categorie:levensbeschouwing
31-12-2024
Eerlijkheid
Intellectuele eerlijkheid
Eerlijk is eerlijk, toch? Is er dan een verschil tussen gewone eerlijkheid en intellectuele eerlijkheid?
Misschien bedoelen we met eerlijkheid zonder meer veeleer de morele eerlijkheid in de omgang met onze medemensen, het tegengestelde van oneerlijkheid, of bedrog. Eerlijkheid is dan de afwezigheid van boos opzet, of van kwade trouw. Eerlijke mensen kan men vertrouwen. Ze onthouden zich van liegen en bedriegen, men kan hen op hun woord geloven.
In het Johannesevangelie (1, 45-51) vinden we een merkwaardige uitspraak van Jezus:
Filippus ontmoette Natanaël en zei hem: “Degene over wie Mozes in de Wet geschreven heeft en ook de profeten, Hem hebben wij gevonden: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret.” 46Natanaël smaalde: “Uit Nazaret, kan daar iets goeds vandaan komen?” Waarop Filippus antwoordde: “Kom dan kijken.” 47Jezus zag Natanaël naar zich toekomen en zei, doelend op hem: “Dat is waarlijk een Israëliet in wie geen bedrog is!” 48Natanaël zei tot Hem: “Hoe kent Gij mij?” Jezus gaf hem ten antwoord: “Voordat Filippus u riep, zag Ik u onder de vijgenboom zitten.” 49Toen zei Natanaël tot Hem: “Rabbi, Gij zijt de Zoon Gods, Gij zijt de Koning van Israël.” 50Jezus antwoordde: “Omdat Ik u zei dat Ik u onder de vijgenboom zag, gelooft ge? Gij zult grotere dingen zien dan deze.” 51En Hij voegde er aan toe: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: gij zult de hemel open zien en de engelen Gods zien opstijgen en neerdalen in dienst van de Mensenzoon.”
Waarom Jezus over Natanaël die memorabele woorden sprak, die het christendom heeft vereeuwigd in zijn rituelen en gezangen: ‘Ecce vere Israelita, in quo dolus non est ‘, maar dan alluderend op Jezus zelf, gezien de ongewisheid over Natanaël, weten we niet. We weten immers niet eens of die Natanaël wel een apostel was (dezelfde als Bartholomeus, volg even deze link: https://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=419653, of Jacobus bij de synoptici, waar zijn naam niet voorkomt?). Het is een van die raadselachtige vermeldingen in het Nieuwe Testament waarover men na 2000 jaar nog altijd niet weet wat de bedoeling is. Maar net zoals de naam Nat(h)anaël heeft ook de uitdrukking standgehouden: homo in quo dolus non est, een mens zonder list.
Traditioneel maakt men een verder onderscheid tussen dolus bonus en dolus malus, wat we kunnen vertalen als respectievelijk te goeder trouw en te kwader trouw. Men kan zich immers oprecht vergissen, en dus spreken of handelen op grond van een onwaarheid of zelfs een leugen, maar als dat onverwist gebeurt, zonder het opzet te bedriegen, is dat weliswaar een dolus, maar geen dolus malus, boos of kwaad opzet om te bedriegen.
Men kan eerlijk zijn en zich toch vergissen. Onwetendheid over de ware toedracht is op zich geen vergrijp, tenzij er natuurlijk sprake is van ignorantia crassa et supina, dat wil zeggen dat men blijk geeft van zoveel onwetendheid dat het niet meer te verantwoorden is, dat men het eigenlijk hoort te weten. Daarmee komen we in de buurt van intellectuele oneerlijkheid. Wanneer men mag aannemen dat iemand beschikt over de intellectuele vermogens om te oordelen en wel degelijk op de hoogte is van de waarheid, maar toch handelt of spreekt in strijd met dat inzicht, is die persoon intellectueel oneerlijk.
Het gaat daarbij niet alleen om feitelijke gegevens, om fact-checking of zogenaamde alternatieve waarheden, of wat men in het Engels zo mooi prevarication noemt: het verhullen van de waarheid. Intellectuele eerlijkheid heeft dwingende ethische implicaties. Intellectueel inzicht beperkt zich niet tot wetenschappelijke kennis, het is alomvattend. Ware intellectuelen zijn het aan zichzelf verplicht om ook op ethisch vlak de hoogste waarheid te betrachten en ernaar te leven. Het is ondenkbaar dat men een misdadiger als een ware intellectueel zou beschouwen. Noblesse oblige, de nobele benaming van intellectueel verplicht tot moreel hoogstaande principes en handelingen. Statistieken tonen overigens aan dat intellectuelen minder vaak veroordeeld worden voor misdrijven of wandaden van gemeen recht.
Eenzelfde redenering geldt voor vrijdenkers, vrijzinnigen, humanisten, atheïsten, agnosten of hoe men hen ook wil noemen. In de loop van de geschiedenis heeft de Kerk er alles aan gedaan om deze mensen als amorele of immorele personen af te schilderen, omdat zij de geboden en verboden van de Kerk en haar gezag in ethische aangelegenheden niet aanvaardden. Alsof alleen de Kerk in staat is om te beslissen over goed en kwaad, en bevoegd is om dat te verkondigen, en alleen gelovigen in staat zijn om als goede mensen te leven – quod non, vandaar de biecht, penitentie, vagevuur en hel, en de hemel als beloning. Filosofen zoals Pierre Bayle betoogden echter al vroeg uitdrukkelijk dat atheïsten wel degelijk moreel hoogstaande personen kunnen zijn, en Spinoza geldt daarvan als een eminent voorbeeld.
Intelligentie en atheïsme gaan zelfs aantoonbaar samen, net zoals een tekort aan intelligentie geassocieerd wordt met bijgeloof en geloof. Het is immers door het gebruik van het gezond verstand dat men tot het inzicht komt dat het geloof onredelijk is, en de godsdienst misleidend. Vrijzinnigheid is het onontkoombare resultaat van zelfs maar het meest elementaire gebruik van de gewone menselijke mentale vermogens.
Men mag dan ook vooropstellen dat vrijdenkers geroepen zijn om de hoogste ethische principes te huldigen en zich op alle gebied principieel te onthouden van moreel afkeurenswaardig of verwerpelijk gedrag. Men mag van hen verwachten dat zij zich niet alleen houden aan de wetten en voorschriften van de maatschappij, maar in alles de meest nobele menselijke waarden nastreven en naleven.
Dat wil vanzelfsprekend niet zeggen dat alle vrijdenkers altijd en overal volledig aan dat veeleisende ideaal beantwoorden. Errare humanum est, en intellectuelen zijn niet altijd de eersten om hun fouten toe te geven, zelfs niet als ze die inzien. Sommigen onder ons herinneren zich de infame Cambridge Five, die onder leiding van Kim Philby, het hoofd van de Britse contraspionage en een prominente intellectueel, als dubbelspion werkten voor de Sovjet-Unie en hun land verraadden, met desastreuze gevolgen voor velen. Daarnaast is ook geweten dat hoge competentie in een bepaalde tak van de wetenschap helaas geen garantie is voor meer algemene intelligentie. Aan de andere kant mogen en moeten we evenwel blijvend vooropstellen dat zowel ware intelligentie als vrijzinnigheid principieel niet verenigbaar zijn met bewuste en opzettelijke oneerlijkheid van welke aard dan ook, laat staan met misdadigheid.
Recentelijk kreeg ik te maken met een dergelijk geval van intellectuele oneerlijkheid. Sinds jaren recenseer ik boeken, en al geruime tijd verschijnen die recensies ook op een andere website dan deze. Het was mij opgevallen dat sommige recensies van een collega-recensent qua taal en stijl sterk afweken van zijn andere boekbesprekingen, en in gunstige zin opvielen. Het leek me onwaarschijnlijk dat die persoon, die ik ken uit de vele recensies en andere teksten die hij schrijft voor die website en op zijn eigen website, in staat was om op korte tijd zo’n diepgaande analyses te maken van die recente uiterst complexe en veeleisende teksten en daarover zulke hoogstaande recensies te schrijven. Toen ik uiteindelijk de proef op de som nam, bleek dat mijn argwaan en mijn vermoedens terecht waren: de recensies bestonden hoofdzakelijk uit plagiaat, dat wil zeggen dat teksten zonder bronvermelding overgenomen waren uit andere publicaties die op het internet ter inzage zijn.
De gedachte besloop me vervolgens dat een auteur die zo opvallend en vermetel plagieert in recensies, dat ook wel zal doen in de blogteksten die hij schrijft. Een snelle controle maakte meteen duidelijk dat ook dat vermoeden terecht was. Ook daar was er een tekst die zo sterk gunstig afweek van de gebruikelijke nogal onsamenhangende schrijfsels van deze persoon, dat die niet van hem afkomstig kon zijn. De bronnen waren snel geïdentificeerd.
Dat is dan wat ik bedoel met intellectuele oneerlijkheid. We hebben hier te maken met een hoogopgeleide persoon, die zich publiekelijk profileert als auteur en als kunstenaar, en een – min of meer – prominente plaats bekleedt in de georganiseerde vrijzinnigheid en in de loge, en van wie men dus mag verwachten dat die zich houdt aan de elementaire vereisten van de eerlijkheid. Door zo flagrant plagiaat te plegen, maakt hij zich schuldig aan opzettelijk bedrog en handelt hij te kwader trouw. Corruptio optimi pessima. Van onwetende, laaghartige en moreel laagstaande lieden kan men dergelijk gedrag nog verwachten, maar dat iemand die zich opwerpt als een boegbeeld van de vrijzinnigheid zich daartoe verlaagt, met geen andere bedoeling dan zich intellectueel beter voor te doen dan hij is, is ronduit schandelijk.
Die ervaring heeft me erg aangegrepen en diep gekwetst. Ze heeft me ertoe aangezet om me ernstig te bezinnen over wat ik schrijf en waar ik het publiceer. Het is beter dat ik in het vervolg alleen nog op mijn eigen website publiceer, dan blijft me althans de ergernis bespaard die gepaard gaat met de confrontatie met bedenkelijke en malafide personen.
Categorie:levensbeschouwing
27-12-2024
Gezag
Gezag
Het is wel vaker het geval dat we niet stilstaan bij de diepere betekenis van woorden. We gebruiken ze achteloos, als versleten clichés. Tot we door omstandigheden gedwongen worden om onze oppervlakkigheid en nonchalance achterwege te laten en ons afvragen waarover het eigenlijk gaat, ten gronde.
Zo ook met het begrip ‘gezag’. We gebruiken het voortdurend, het is nodig, onmisbaar zelfs om onze menselijke verhoudingen te verwoorden en te duiden. Maar wat is de oorsprong van gezag? Niet van het woord, maar van wat ermee bedoeld wordt. Waaraan ontleent iemand gezag? En waartoe dient het?
Op 9 december 2024 is het dan toch gebeurd. De Syrische dictator al-Assad is zijn land ontvlucht. De ene dag was hij nog de almachtige heerser over leven en dood, schatrijk, een cruciale figuur in de wereldpolitiek. Enkele uren later een vluchteling, verguisd door iedereen, gedoemd om de rest van zijn dagen te slijten, overgeleverd aan de willekeur van zijn beschermheer, een andere dictator. Waaraan ontleende al-Assad zijn gezag? Waarop was zijn macht gebaseerd? Wat bezielt iemand om zich persoonlijk het staatsgezag toe te eigenen en zich zo onvoorstelbaar persoonlijk te verrijken?
Onze geschiedenis is een lange, gruwelijke opsomming van dergelijk machtsmisbruik van individuen en groepen, tot op onze dagen, over de hele wereld. Overheersing is steeds de regel geweest, evenals onderdrukking, oorlogen, vervolging, opsluiting, foltering, verkrachting, moord en doodslag, diefstal en roof. Onze beschaving en haar meest prestigieuze en indrukwekkende verwezenlijkingen zijn gebouwd op onrecht en uitbuiting. Gezag, macht en rijkdom waren en zijn geconcentreerd in enkele personen.
Wij leven vandaag en hier en nu in een democratisch bestel, we kunnen ons moeilijk voorstellen hoe het is om onder een dictatuur te leven. Voor ons zijn alle mensen vrij, gelijk en op elkaar aangewezen. Als er al sprake is van gezag, dan is dat beperkt, tijdelijk, functioneel, niet persoonsgebonden, wettelijk vastgelegd, steeds onderhevig aan herziening, herroeping en intrekking, en enkel toegekend aan personen die daartoe geschikt bevonden worden. Persoonlijk bezit is in handen van velen, rijkdom wordt sterk herverdeeld onder de bevolking. Het idee zelf van een persoonlijke dictatuur is ondenkbaar in een democratie. Ons erfelijk Belgisch koningschap is in die zin een anomalie, een cynische scherts uit een slechte operette, die de staat evenwel handenvol geld kost, ter persoonlijke verrijking van een bedenkelijke adellijke familie, terwijl het koningshuis geen enkel politiek of moreel gezag heeft, omdat het over geen enkele reële macht beschikt.
Gezag heeft inderdaad alles te maken met macht. Waar de macht beperkt wordt, is het gezag beperkt. Waar de macht onbeperkt is, is ook het gezag onbeperkt. Wie zich dus gezag wil aanmeten, moet zich macht toe-eigenen. Zonder macht is er geen gezag.
Macht en gezag hebben te maken met menselijke verhoudingen. Ze grijpen in op de elementaire, fundamentele menselijke verhoudingen van vrijheid, gelijkheid en medemenselijkheid. Ze maken een onderscheid tussen mensen, waarbij sommigen over meer macht beschikken dan anderen, en van daaruit over hen hun gezag kunnen uitoefenen. Die macht kan van velerlei aard zijn, maar in haar meest primitieve vorm is ze fysiek. Door de bedreiging met en de toepassing van fysiek geweld oefent uiteindelijk elk gezag zijn macht uit.
Mensen hebben altijd al de neiging gevoeld om gezag uit te oefenen over anderen, op kleine en op grote schaal. Ze hebben zich daartoe op alle mogelijke manieren de nodige macht toegeëigend. Macht is verleidelijk, en macht corrumpeert. Men wil altijd meer macht, en uiteindelijk almacht, het doel van elke dictator, en misschien wel de droom van elke mens. Wie kennis maakt met macht, op welke manier ook, wordt erdoor getekend. Macht vraagt steeds om meer macht, nooit om minder. Macht streeft almacht na, de illusie God te zijn.
Dat is inderdaad wat met God bedoeld wordt: een almachtig wezen. En aan die goddelijke almacht hebben menselijke machthebbers hun macht ontleend, als vorsten, als priesters, als militaire en politieke leiders. Dat is het duidelijkst in de theocratie, de christelijke en de islamitische, waar één persoon als de plaatsvervanger van God op aarde beschikt over alle macht, over leven en dood van iedereen. Het is niet anders in elke grote en kleine dictatuur.
Onze menselijke geschiedenis is het schouwspel van die krachten: het streven van individuen en groepen om anderen aan zich te onderwerpen, en de reactie van anderen om zich daartegen te verzetten. De democratische beginselen van vrijheid, gelijkheid en medemenselijkheid zijn onze poging om dat noodlottige machtsstreven tegen te gaan. Samenleven is beter, en dat is uiteindelijk slechts mogelijk zonder absolute macht en gezag.
Laten we ons dus hoeden voor alle vormen van machtswellust en van onbeperkt gezag. De geschiedenis heeft ons geleerd wat de gevolgen daarvan zijn, en ook de tekenen om ze te herkennen. Een van de meest opvallende tekenen is de fascinatie voor charismatische figuren, voor sterke persoonlijkheden, zowel in beperkte kring als op grotere schaal. Als het kwaad althans in omvang, zo al niet in intensiteit nog enigszins beperkt blijft zolang het om een gering aantal slachtoffers van die machtswellust en het machtsmisbruik gaat, zijn de gevolgen onvoorstelbaar wanneer religieuze, politieke en militaire leiders de macht naar zich toetrekken, en het leven van talloze mensen opofferen aan het zogenaamde hogere belang, dat van de staat, of van de Kerk, maar meestal dat van de leiders zelf.
‘Alles van waarde is weerloos’ (Lucebert). Onze democratie is een precair en zeldzaam goed, en ze staat vrijwel machteloos tegenover haar interne en externe vijanden, omdat ze het aan zichzelf verplicht is zich niet met dezelfde middelen te verdedigen. Democratie laat zich niet afdwingen, ze is onverenigbaar met geweld. Tirannen gewelddadig uitschakelen betekent slechts dat anderen ervoor in de plaats komen. Onze enige hoop is dat meer mensen zullen inzien dat enkel de democratische beginselen van vrijheid, gelijkheid en medemenselijkheid ons kunnen redden. Het is een werk van lange adem, dat elke dag opnieuw moet ondernomen worden, door iedereen, in alle levensomstandigheden.
Categorie:levensbeschouwing
14-12-2024
Gerede twijfel
Gerede twijfel
Gerede twijfel is een term die in de rechtspraak gebruikt wordt. Gereed heeft verscheidene betekenissen in het Nederlands, naargelang de context. De meest gebruikelijke is ‘klaar’: wanneer we met iets klaar zijn, is het gereed. We zijn voor iets gereed als we er klaar voor zijn. Als iets zonder bezwaar of uitstel ter beschikking is, is het gereed, klaar voor gebruik. Een gerede aanleiding, een gerede kans. Gereed geld, gerede betaling. Gerede ingang vinden. Gerede twijfel is dus voor de hand liggende, zonder meer aannemelijke twijfel. Als men iets aanneemt buiten gerede twijfel, betekent dat dat daaraan niet oprecht en redelijkerwijs getwijfeld kan worden. In het woord ‘redelijkerwijs’ zien we ‘rede’, wat ook in ‘gerede’ voorkomt, maar daar is dat de verbogen vorm van ‘gereed’, en dat heeft etymologisch niets met de rede te maken, maar met rijden: gereed betekent oorspronkelijk klaar om te rijden, be-reid. In het Engels spreekt men van reasonable doubt, maar dat vertalen we het best als ‘redelijke twijfel, twijfel gebaseerd op rede en gezond verstand. In het algemeen betekent dit dat het aangevoerde bewijs zo sterk moet zijn dat er geen andere logische verklaring bestaat. Als dat het geval is, spreekt men over buiten gerede twijfel, beyond reasonable doubt.
Twijfel wordt vaak in verband gebracht met God. Dat is niet zo vreemd als men het wil laten voorkomen. Het idee van een God is immers niet evident of voor de hand liggend, het is al bij al best ongewoon en zelfs intrinsiek onbegrijpelijk, omdat het niet eenduidig is. Mensen die een godsidee aan anderen willen meedelen, hebben daar de grootste moeite mee, hetzij omdat die al een ander godsidee hebben, hetzij omdat ze er helemaal geen hebben. Twijfel, en zelfs heel gerede twijfel is dus de eerste en meest voor de hand liggende reactie op een zo buitenissig idee als dat van een God. Dat is ook wat mij overkwam vanaf mijn prilste jeugd. Daaruit blijkt overduidelijk dat men geen volwassene moet zijn, geen geleerde, geen genie om in te zien dat het idee van een God ten minste onderhevig is aan gerede twijfel. Het is immers strijdig met alles wat we leren en weten buiten de godsdienst. Geloof is het resultaat van overtuiging, zelfs met machtsmisbruik, niet van eigen inzicht. Godsdienst bestaat uit memen, mentale elementen van alles wat door mensen aan andere mensen aangeleerd en doorgegeven wordt. Dat moet Denis Diderot bedoeld hebben toen hij als afvallige zijn Pensées philosophiques neerpende. In de Additions lezen we in fine deze tekst:
'Er was eens een man die in de steek gelaten was door zijn kinderen, zijn vrouw en zijn vrienden. Onbetrouwbare vennoten hadden hem in het ongeluk en de armoede gestort. Vervuld als hij was door haat en een grondig misprijzen voor de menselijke soort, liet hij de maatschappij achter zich en trok zich helemaal alleen terug in een grot. Daar, met zijn vuisten in de ogen gedrukt, en denkend aan een wraakneming die in verhouding zou zijn met zijn hevige gevoelens, sprak hij: De ontaarden! Wat zal ik doen om hen te straffen voor het onrecht dat ze me aangedaan hebben, hoe kan ik hen zo ongelukkig maken als ze verdienen te zijn? O, als het mogelijk zou zijn om iets te bedenken, hun een groot waanidee in het hoofd te prenten dat ze voor belangrijker zouden houden dan hun leven, en waarover ze het nooit eens zouden worden! Meteen stormt hij naar buiten uit de grot, al roepend: God! God! Om hem heen herhalen ontelbare echo's God! God! Die vreesaanjagende naam verspreidt zich van pool tot pool en wordt overal beluisterd met verbazing. De mensen buigen eerst diep neer, komen dan weer overeind, stellen zich vragen, discuteren, worden verbitterd, excommuniceren elkaar, haten elkaar, snijden elkaar de keel over en zo wordt de dodelijke wens van de misantroop bewaarheid. Dat is het verhaal geweest in het verleden, en zo zal ook het verhaal zijn in de toekomst, van een wezen dat altijd even belangrijk zal zijn als onbegrijpelijk.'
Gerede twijfel, en ook redelijke twijfel over God is een spontane natuurlijke reactie op een onredelijk en onnatuurlijk, niet voor de hand liggend idee. Het godsidee en de godsbewijzen zijn niet buiten gerede twijfel aannemelijk, laat staan waar, er is wel degelijk een andere logische verklaring voor alles. De geschiedenis van de twijfel aan God is zo oud als de geschiedenis van het godsidee, omdat elk godsidee noodzakelijkerwijs en onvermijdelijk gerede en redelijke twijfel moet oproepen.
Er is evenwel twijfel en twijfel. Men kan over iets twijfelen, dat wil zeggen dat men niet zeker is, dat men voorlopig het oordeel opschort, en ermee rekening houdt dat zelfs iets dat onwaarschijnlijk lijkt misschien toch waar kan zijn. Dat is echter niet wat gerede twijfel inhoudt. Men twijfelt niet, in de zin van weifelen, men betwijfelt veeleer dat een idee, een stellingname of een uitspraak waar is, men gaat ervan uit dat dat niet zo is. Gerede en redelijke twijfel is geen onzekerheid, het is het gegrond en terecht afwijzen van een stelling die niet buiten elke redelijke twijfel waar is. Het ligt dan ook voor de hand dat er altijd mensen geweest zijn die spontaan het bestaan van een geopenbaarde bovennatuurlijke God betwijfeld en dus afgewezen en verworpen hebben, zoals ook ik al als kind dat deed, omdat het tegen alle beter weten ingaat. De geschiedenis levert ons daarvoor ampele en afdoende bewijzen. De geschiedenis van het ongeloof of van het atheïsme is weliswaar nog voor velen onbekend, maar ze is niet onbeschreven. Maar net zoals de studie van God en godsdienst een zeer heterogeen en controversieel domein is, is ook het onderzoek naar het betwijfelen van het bestaan van een God, over ongeloof en over atheïsme uiterst complex. Terwijl ik vooropstel dat ongeloof voorafgaat aan elk geloof in een God, en altijd in ruime mate is blijven bestaan, ook wanneer godsdienst buitensporige proporties aannam in een maatschappij, zijn er anderen die dat formeel ontkennen en alle vormen van ongeloof vóór onze huidige tijd herleiden tot min of meer vage twijfels, dus geen gerede of redelijke twijfels aan het bestaan van God. In een recente publicatie vergelijkt een van hen middeleeuwse godloochenaars met de huidige aanhangers van de flat earth-theorie. Die banalisering en ontkenning van de gerede en redelijke twijfel gebeurt zowel door gelovige auteurs als door sommige niet-vooringenomen wetenschappers. Zij stellen dat er weliswaar altijd afwijkende opvattingen bestaan hebben, maar dat de aanhangers ervan, zeker in het verleden, het bestaan van God zelf niet fundamenteel in vraag stelden of betwijfelden.
Veel zal dan afhangen van wat men onder God verstaat. Het is evident dat de goden in de oudheid iets anders waren dan de God van het jodendom, het christendom en de islam, om nog te zwijgen van andere godsdiensten. In onze context meen ik dat wanneer men ervan uitgaat dat er geen persoonlijk bovennatuurlijk wezen is dat naar eigen goeddunken ingrijpt in het universum en in onze wereld, en dat er geen leven na de dood is, men niet in God gelooft. Dat lijkt me een redelijke demarcatielijn. Als men die grens niet vastlegt, kan men eindeloos blijven discuteren, en dat is mijns inziens volstrekt overbodig en nutteloos. Stel dat men gelooft dat God de wereld geschapen heeft, maar zich er verder niets van aantrekt. Of dat God wel bestaat, of dat er wel iets is, maar dat we er niets kunnen over weten, en er dus niets kunnen over zeggen. Of dat God niets anders is dan het universum zelf met al zijn bekende en onbekende natuurwetten. Stel dat men wel in God gelooft, maar niet dat hij uiteindelijk, na de dood, voor eeuwig de goeden zal belonen en de kwaden straffen. Wat is in die gevallen het verschil met geen God? Vooral gelovige auteurs doen veelal en met overtuiging aan recuperatie van afwijkende opvattingen die zich in de loop van de geschiedenis hebben voorgedaan en nog voordoen, en houden vol dat het slechts gaat om vormen van heterodoxie, afwijkingen van de vaste leer of orthodoxie, maar daarom nog niet om ongeloof of atheïsme. Dat is slechts ten dele waar, want de orthodoxie, bijvoorbeeld het pausdom, heeft zelfs elke geringste of triviale heterodoxie verketterd, veroordeeld, geëxcommuniceerd, bestreden en uitgeroeid als dat in haar macht lag. Als het slechts om afwijkende meningen ging, zoals tussen katholieken en protestanten, of christenen en moslims, of christenen en animisten, waarom moesten die dan te vuur en te zwaard bestreden worden? Bovendien is er een fundamenteel onderscheid, waarvan de scheidingslijn zoals ik aangaf zonder veel discussie kan getrokken worden. Wie beweert dat bijna alle vormen van gerede twijfel, ongeloof en atheïsme slechts vormen van heterodoxie zijn, vergist zich, misschien te goeder trouw, maar in het geval van de gelovige voorstanders van een dergelijke opvatting meer dan waarschijnlijk vanuit een afkeurenswaardige sektarische intellectuele oneerlijkheid.
Ik ben er al lang van overtuigd dat de mensen altijd al grotendeels eenzelfde algemene opvatting gehad hebben over God, de wereld en het universum, maar dat op zeer verscheidene manieren hebben beleden en beleefd. In die zin hebben we meer gemeen dan wat ons verdeelt. De meeste mensen leven volgens die vrij vage opvatting, zonder zich veel aan te trekken van de officiële dogma’s en rituele godsdienstige voorschriften, zelfs als ze die formeel naleven, of beweren dat te doen. Maar weinig mensen zijn echt fanatiek en fundamentalistisch op godsdienstig gebied, zoals er ook maar weinig mensen fanatiek of fundamentalistisch ongodsdienstig zijn. God is zelfs voor de meeste gelovigen niet het belangrijkste dat er is, al zou het dat moeten zijn. Aan de andere kant valt niet te ontkennen dat godsdiensten nog altijd een vrij grote, en in sommige gebieden een doorslaggevende maatschappelijke invloed uitoefenen, en in tegenstelling met gelovigen zijn godsdiensten wel degelijk van nature fanatiek en fundamentalistisch, en eigenen zich macht toe om met alle middelen mensen te kunnen beïnvloeden in hun gedrag, iets wat althans aan ongelovigen niet kan verweten worden. En dat moet onze hoop zijn voor de toekomst, dat namelijk godsdiensten nog meer en op nog meer plaatsen aan invloed zullen inboeten, en dat meer mensen op grond van gerede en redelijke twijfels de rol van godsdienst in hun leven zullen relativeren, ook als ze zich daarom nog niet als ongelovigen of atheïsten identificeren.
Categorie:levensbeschouwing
21-11-2024
Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
Estote ergo vos perfecti, sicut Pater vester caelestis perfectus est.
Weest dus volmaakt, zoals uw hemelse Vader volmaakt is. (Mt. 5, 48)
Vroeg of laat wordt elke mens geconfronteerd met de vraag hoe men moet oordelen over goed en kwaad. Er blijken daarover immers grondige meningsverschillen te bestaan onder de mensen. Waarop kan men zich baseren? Wat zijn de criteria? Zijn er algemene regels? Wie legt die dan vast?
Laten we vertrekken van een regel die iedereen bekend is, en wel niemand betwijfelt: gij zult niet doden. Bedoeld is: je zal geen medemens ombrengen. Nochtans worden er jaarlijks ongeveer een half miljoen mensen vermoord, en nog eens gemiddeld 100.000 personen sterven in gewapende conflicten, met grote pieken in tijden van oorlog. In beide gevallen gaat het om bewust doden, niet om ongevallen. Zelfs die elementaire menselijke regel wordt dus op grote schaal overtreden.
Een andere bekende regel is dat we niet mogen liegen. De Washington Post telde de ‘leugens’ van Donald Trump in de vier jaar dat hij president was, en kwamen tot een totaal van 30.573.
We zijn blijkbaar niet zo goed in het naleven van regels, zelfs niet de meest evidente. We weten wat verkeerd is, maar doen het toch. Zo Euripides’ Medea, die haar eigen kinderen gaat ombrengen: ‘ik weet maar al te goed dat ik iets vreselijks ga doen, maar mijn redelijk denken kan mijn woede niet beheersen, en dat veroorzaakt het ergste kwaad dat mensen doen.’ Bij Ovidius luidt dat: ‘video meliora proboque deteriora sequor’; ik zie wat beter is, en beaam het, maar laat me leiden door wat slechter is. (Metam. 7, 20-21) Bij Paulus lezen we: ‘Ik doe niet het goede dat ik wil, maar het kwade dat ik niet wil.’ (Rom. 7, 19) En bij Spinoza: ‘Een persoon die afhankelijk is van gemoedstoestanden is immers niet zelfgerechtigd, maar onderworpen aan het lot en is dermate in de macht van het lot dat men vaak gedwongen wordt gevolg te geven aan het kwaad, hoewel men ziet wat goed is voor zichzelf.’ (Ethica 4, voorwoord)
Dat we spontaan weten wat verkeerd is, is een loze veronderstelling. We moeten ongeveer alles leren vanaf onze geboorte, dus allicht ook wat goed en kwaad is. Dat doen we op veel manieren, maar we leren vooral van anderen, door hun voorbeeld of door wat ze ons wijsmaken, vooral in de eerste twintig jaar of zo van ons leven. Tijdens diezelfde periode ontwikkelen ook onze mentale vermogens, en leren we zelf, met vallen en opstaan, tot onze schade en schande, oordelen over wat men ons voorhoudt, maar ook over wat we zelf doen en laten.
Er zijn altijd mensen, individuen en organisaties die zo veel mogelijk anderen proberen te overtuigen van hun inzichten over goed en kwaad. Dat kan door het aanbrengen van overtuigende redelijke argumenten, maar niet zelden maakt men gebruik van gezagsargumenten: het is zo omdat een gezaghebbende persoon of instantie het zegt. Vaak gebeurt dat zelfs onder dwang: het gevestigde gezag legt mensen op wat ze moeten doen en verbiedt hun andere zaken te doen, vooral door daaraan een of andere vorm van beloning en straf te verbinden, zaken waarvoor mensen uiteraard gevoelig zijn.
Hoe men ook probeert mensen te overtuigen, steeds is er een vertrekpunt, een inzicht dat men probeert te propageren, vaak zelfs een hele reeks van expliciete geboden en verboden. De vraag is dan waar die vandaan komen. Uiteraard gaat het altijd om inzichten van andere mensen zoals wij, maar het is vanzelfsprekend dat men gemakkelijker iets zal aannemen van mensen, individuen of groepen van mensen die zich op een of andere manier onderscheiden hebben, en bijvoorbeeld door hun fysieke eigenschappen, door hun voorbeeldige levenswandel of hun intellectuele vermogens een grotere overtuigingskracht en geloofwaardigheid krijgen.
Sinds mensenheugenis hebben mensen daarbij ook vals gespeeld. Ze hebben geprobeerd om zelf meer gezag te verwerven door zich te beroepen op verzonnen zaken. Als men de medemensen kan overtuigen dat men over buitengewone krachten beschikt, stijgt men in hun achting en verwerft men gezag en macht, terwijl men hun in feite een rad voor de ogen draait, hen gewoon bedriegt. Omdat bedriegers daarbij altijd door de mand kan vallen, hebben mensen dat bedrog nog verder doorgedreven, en hebben ze het bestaan van bovennatuurlijke wezens verzonnen die over dergelijke bovenmenselijke krachten beschikken. Dat zijn allerlei goden en mythische figuren, die in gesproken of geschreven verhalen naar voren komen uit de verbeelding van hun bedenkers, en door hen gebruikt worden om hun gezag en hun macht te vergroten, zichzelf te verrijken, en zich te onttrekken aan de wetten.
Maar ook die mythische figuren kunnen ontmaskerd worden, aangezien het menselijke verzinsels zijn. Het volstaat dat iemand het gezond verstand gebruikt en de illusie doorbreekt. Het is immers het woord van de ene mens tegen dat van de andere. Wonderen en mirakels behoren tot de fantasie en de literatuur, niemand heeft ooit zelf een mirakel verricht of meegemaakt.
Dat heeft geleid tot het idee van een unieke, almachtige, volmaakte God. Dat idee heeft het voordeel dat het onaantastbaar is. Die God doet alles, en al wat hij doet is goed. Alles wat er gebeurt, vindt zijn verklaring in God. Mensen zijn niet bij machte om te begrijpen wat hij doet en hoe hij het doet, dat is een mysterie.
Men zou kunnen zeggen dat dat idee een fundamentele waarheid vertolkt. Wij zijn stilaan tot het besef gekomen dat er inderdaad één universum is, waarin krachten aan het werk zijn die wij slechts heel gedeeltelijk begrijpen, en waarvan wij slechts een klein gedeelte kennen. Dat idee is sinds mensenheugenis aanwezig in ons denken, en werd vertolkt in vele vormen van mythen en verhalen, theologie en filosofie, en voor het eerst grondig uiteengezet door Spinoza, en nu ook bevestigd in al de verworvenheden van de wetenschap.
Maar dat is niet wat de meeste mensen met God bedoelden en bedoelen. Voor alle godsdiensten is God niet het universum, maar een bovennatuurlijk wezen, dat met de mens in contact treedt, zich openbaart aan geprivilegieerde mensen, zijn wil en wensen te kennen geeft. Aldus is die God slechts een uitbreiding van alle vroegere mythische en godsdienstige verzinsels, het ultieme gezagsargument.
Het is echter evident dat ook dat bedrog gemakkelijk doorzien wordt, en dat alles wat men zogezegd verneemt van dat Opperwezen middels zijn openbaring, niets anders is dan de verzinsels van de mensen die ook dat bovennatuurlijk wezen verzonnen hebben.
Toch houdt dat idee nu al tweeduizend jaar een groot deel van de mensheid in zijn greep, of anders gezegd, houden sommige mensen heel veel andere mensen in hun macht met dat verzinsel. Ze hebben dat dermate verfijnd, dat het bijna vanzelfsprekend geworden is, en dat wie het betwijfelt, wel blijk geeft van heel veel kwade trouw. Wie kan immers twijfelen aan het bestaan van dat volmaakte wezen? Bestaan getuigt van een hogere volmaaktheid dan niet bestaan. Dus bestaat het. Een volmaakt wezen is ook volmaakt goed, er kan geen kwaad in schuilen. Het is dan ook het optimale voorbeeld voor de mens. Vandaar: ‘Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is. (Mt. 5, 48)
Als men wil weten waaruit die volmaaktheid bestaat, blijkt echter dat men onontkoombaar aangewezen is op mensen aan wie God zich openbaart. Mensen hebben weliswaar een geweten waarin God rechtstreeks tot hen spreekt, maar dat geweten moet gevormd worden, anders verstaat men God verkeerd. Men kan God ook ontdekken in zijn schepping, maar ook daar mag men niet voortgaan op eigen inzichten of op die van de wetenschap, want die kunnen allemaal grondig verkeerd zijn. De Kerk is de enige vertolker van de openbaring. Zij bepaalt waarin de na te streven volmaaktheid bestaat. De mens moet haar gezag blindelings aanvaarden, alsof zijn voorschriften van God zelf komen, alsof het natuurwetten zijn.
Men zou kunnen zeggen dat dat systeem tweeduizend jaar lang gewerkt heeft. De voorschriften van de Kerk waren gericht op het welzijn van de mens, en hebben ons ten minste voor meer onheil behoed. Maar alleen de Kerk zegt dat. Anderen zeggen dat de Kerk veel meer kwaad dan goed gedaan heeft, dat ze zelf onnoemelijk veel grote en kleine misdaden begaan heeft, dat ze verhinderd heeft dat de mensheid zich autonoom in gunstige zin ontwikkelde, en dat ze dat nog altijd doet. Het staat ook vast dat de beoogde volmaaktheid niet bereikt is, door niemand, dat niemand zelfs maar in de buurt van die volmaaktheid is gekomen. Integendeel, dat verplicht nastreven van een irreële volmaaktheid heeft ervoor gezorgd dat al wat tekortschiet, elke overtreding van de zogezegd goddelijke maar in feite louter kerkelijke voorschriften veroordeeld wordt als zondig en bestraft wordt tot in de eeuwigheid. Dat maakt van iedereen schuldige zondaars, en geeft de priesterkaste de macht om die zonden te vergeven, een macht die zelfs het gerecht niet heeft.
Goedgelovige mensen die voor God kozen, in de overtuiging dat ze door het nastreven van de volmaaktheid hier op aarde, dat wil zeggen de absolute gehoorzaamheid aan de Kerk, na de dood de hemelse gelukzaligheid van het eeuwig leven konden verwerven, veeleer dan de eeuwige verdoeming in de hel, hebben zich al die tijd toevertrouwd aan de willekeur van een heel menselijke instelling. De volmaaktheid die ze betrachtten, was niet die van God, maar het banale, hypocriete en zeer onvolmaakte ideaal dat perfide mensen cynisch bedachten voor eigen macht en gewin.
Wat is dan het alternatief?
Ten gronde is er geen. Wij zijn op onszelf aangewezen. Net zoals de waarheid van de Kerk niet berust op een goddelijke openbaring maar op haar eigen menselijke inzichten, moeten wij gezamenlijk de waarheid betrachten. We moeten zelf durven wijs te zijn (sapere aude), individueel en collectief. Dan zal blijken dat de volmaaktheid niet van deze wereld is; dat goed en kwaad vele vormen en gedaanten aannemen, en dat elke uitspraak daarover slechts een voorlopig vonnis is. Missen is menselijk, maar we moeten wel beseffen dat wij en onze nakomelingen moeten leven met de gevolgen van onze vergissingen. Er is geen vergeving van de zonden, er is geen beloning of straf in een eeuwig leven na de dood. We leven slechts nu, en ‘als we dood zijn is ’t gedaan’ (Elsschot), althans voor elk individu, niet voor de mensheid, niet voor deze aarde, niet voor het universum.
Categorie:levensbeschouwing
01-10-2024
Darwin, creationisme, intelligent design
Stefaan Blancke, De schepping na Darwin. Over modern creationisme en intelligent design, Brussel: ASP, 2017, EAN 9789057186943, 88 blz., € 20 pb.
Dit qua afmetingen kleine boekje is althans figuurlijk geen lichtgewicht. Het verscheen al in 2017, maar wordt nu door Borgerhoff & Lamberigts terecht weer onder de aandacht gebracht na hun overname van ASPPress. Zeven jaar later blijkt dat creationisme en intelligent design nog steeds erg aanwezig zijn, en dat de evolutietheorie niet tot de elementaire kennis behoort en nog steeds aangevochten wordt. Ik blijf er stellig van overtuigd dat er geen enkel inzicht is dat belangrijker is voor een goed begrip van het leven op aarde dan de evolutietheorie. Die overtuiging wordt evenwel niet gedeeld door de meerderheid van de bevolking. In het onderwijs wordt aan dat fundamentele gegeven nauwelijks aandacht besteed, en bijgevolg is vrijwel niemand in staat om het in twee minuten uit te leggen, wat nochtans perfect mogelijk is. De auteur verdedigt vanzelfsprekend het idee van de evolutie, zowel zoals het door Darwin bedacht en geformuleerd is, als in zijn huidige vorm, met alle verworvenheden van de moderne wetenschap, maar hij concentreert zich op de tegenstanders ervan, die men vooral of eigenlijk uitsluitend moet zoeken bij gelovigen, en meer bepaald bij fundamentalistische en dus strijdbare gelovigen, een groep die nog altijd even prominent aanwezig is, en misschien zelfs recentelijk nog aan belang gewonnen heeft; het volstaat te luisteren naar wat de voormalige en misschien wel volgende president van de VS openlijk verklaart, om nog te zwijgen van wat gemeengoed is in de islamitische wereld.
De analyses van Stefaan Blancke zijn grondig en degelijk, en voor iedereen – behalve natuurlijk zijn tegenstanders – verstaanbaar en overtuigend. Wat hij echter zegt over falsifieerbaarheid (blz. 67) is wat men ‘kort door de bocht’ noemt. Een theorie wordt vanzelfsprekend niet wetenschappelijk indien die falsifieerbaar is, want dan zouden alle foute theorieën wetenschappelijk zijn, quod non. Om wetenschappelijk te zijn moet een theorie falsifieerbaar zijn, en dat is een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde. Wat Popper bedoelde, was dat niet-falsifieerbare theorieën niet wetenschappelijk zijn, niet dat falsifieerbare noodzakelijkerwijs ipso facto wetenschappelijk zijn. Ik heb ook wat aarzelingen over zijn interpretatie van de blijvende en algemene aantrekkingskracht van creationisme en alle teleologisch denken (blz. 79 vv.) en het zogenaamd psychologisch essentialisme. Naar mijn aanvoelen overleven foute gedachten hoofdzakelijk door machtspropaganda vanuit gezagsstructuren, die ze gewetenloos gebruiken in hun eigen voordeel, zonder zich te bekommeren om hun waarheidsgehalte.
Het is in feite jammer dat we het hier en nu nog moeten zeggen, maar een boekje zoals dit is nog heel hard nodig. Of het ook het publiek zal bereiken dat er het meest behoefte aan heeft, namelijk enerzijds de westerse modale burger die grotendeels onverschillig staat tegenover alles wat te maken heeft met fundamentele inzichten van welke aard ook, en anderzijds de aanhangers van traditionele of alternatieve geloofsovertuigingen, is zeer de vraag. Zoals de auteur aangeeft, zijn die laatstgenoemden heel wat handiger en meer succesrijk in het verspreiden van hun nefaste waanideeën dan redelijke mensen in het overtuigen van hun medemensen van de zin van de rede en de onzin van de irrationaliteit.
Categorie:levensbeschouwing
06-06-2024
David Hume
David Hume, Essays & verhandelingen. Een selectie, vertaald en ingeleid door Ton Vink, Eindhoven: Damon, 2024, isbn 9789463404204, € 29,90 (gebonden).
Laten we vooreerst Uitgeverij Damon een pluim geven voor deze andermaal in alle opzichten uiterst fraaie, ja luxueuze gebonden uitgave, en dat voor een prijs die men gewoonlijk voor een simpele paperback betaalt. Ook vertaler Ton Vink verdient onze waardering: Hume is niet de gemakkelijkste auteur om te lezen, laat staan om te vertalen. Slechts enkele keren moest ik mijn toevlucht nemen tot het origineel om mijn twijfels over de betekenis van een passage te verduidelijken. De vertaler heeft een raak evenwicht gevonden tussen het statige Engels van het midden van de achttiende eeuw en ons hedendaagse Nederlands, waartussen voorwaar een niet te onderschatten kloof gaapt.
De eerste essays uit deze selectie vragen wat tijd en inspanning om op dreef te komen en met Humes betoogtrant vertrouwd te raken; de onderwerpen zijn ook niet meteen wereldschokkend. Het essay over ‘Luxe en Verfijning’ is dan veeleer een miskleun op inhoudelijk gebied, waar Hume naar voren komt als een typische eigentijdse gentleman, in de minst gunstige zin van het woord. De laatste acht essays maken dat echter goed, with a vengeance, en ook de vertaler lijkt hier dieper door te dringen in al de nuances van Humes eigenzinnige betoog. Te beginnen met ‘Over het idee van een Noodzakelijk Verband’, tot en met het laatste essay ‘Over de onsterfelijkheid van de Ziel’ krijgen we hier zowat de essentie van Humes denken op een voorbeeldige wijze aangeboden.
Met de zienswijze van Hume heb ik het altijd al moeilijk gehad. Zijn opvatting is bekend, vooral uit het voorbeeld van de biljartballen: wat wij bij de botsing van twee biljartballen waarnemen, is beweging en opeenvolgende gebeurtenissen, en louter dat. Dat de ene bal de oorzaak is van de beweging van de andere, kunnen we niet afleiden uit wat we zien, het is een conclusie die we daaruit trekken. Wat meer is: de eerste keer dat iemand dat ziet, is het zelfs niet mogelijk die conclusie te trekken, of daarover enige zekerheid te hebben. Het is pas door vaak herhaalde en identieke waarnemingen dat we de botsing gaan verklaren als oorzaak en gevolg. Met andere woorden, voor de verklaring van de natuur en het hele universum beschikken wij slechts over de inductieve methode: uit de regelmaat van gevolgen leiden we de oorzaak af, en stellen we wetmatigheden vast.
We kennen echter naast de grote betekenis ook de beperking van die zuiver inductieve methode: wij dachten dat alle zwanen wit zijn, tot we op een dag een zwarte zagen. Alles is waar tot het bewijs van het tegendeel. Toch spreekt Hume zonder aarzelen over universele en onveranderlijke natuurwetten, en dat is m.i. toch een fameuze non sequitur. Er hapert iets in zijn fundamentele redenering, maar het is niet gemakkelijk om de vinger op de wonde te leggen, Hume is best intelligent en pienter, en hij heeft ongetwijfeld een punt: onze kennis berust grotendeels op waarneming en experiment, en dat is maar goed ook. Maar er is onmiskenbaar ook nog de deductieve methode, waarbij we uit juiste premissen geldige conclusies trekken, die we dan vanzelfsprekend ook nog experimenteel moeten testen. Maar het verifiëren van deductieve conclusies is iets anders dan het primitieve afleiden van wetmatigheden uit herhaalde proef- en waarnemingen. In dat laatste geval bewijst enkel het resultaat de wet, en is de wetmatigheid daarvan volledig afhankelijk. Bij deductie gebruiken we ons verstand en de wetenschap om conclusies te trekken die logisch, mathematisch en algemeen-wetenschappelijk juist zijn; de daarop volgende experimenten bevestigen enkel de juistheid van de redenering in de feiten, zoals met onderdelen van de relativiteitstheorie gebeurd is. Einsteins fait primitif was, voor zover ik dat begrijp, geen kwestie van herhaalde waarnemingen, maar puur en subliem denkwerk. Idem voor Copernicus. Onze hele technologische wereld is daarop gebouwd, en niet op herhaalde waarnemingen en experimenten.
Telkens we Hume daarover lezen, en dat is heus nog altijd zeker wel de moeite waard, voelen we aan dat er iets ontbreekt in zijn zienswijze. Hij lijkt de natuur, het universum, de feiten uitsluitend als pure materie te zien die zich voor onze ogen en andere zintuigen ontvouwt, en waaraan wij met ons verstand karakteristieken en eigenschappen toeschrijven op basis van onze waarneming. Dat laat evenwel te weinig recht wedervaren aan de materie zelf, die immers niet bestaat uit losse atomen of nog kleinere al dan niet identieke elementaire deeltjes, maar die uiterst verscheiden is, niet-chaotisch, maar streng onderhevig aan inderdaad universele en onveranderlijke wetmatigheden, waarvan wij sommige goed onderkennen, ook al kunnen we ze niet altijd volledig verklaren, zoals de zwaartekracht, en andere ongetwijfeld (nog) niet. Waarschijnlijk is het daarom dat het roemruchte voorbeeld van de biljartballen zo contra-intuïtief is: het is evident dat de ene bal de andere in beweging zet, het kan onmogelijk anders, dat ziet iedereen toch in! Hume ook, natuurlijk, maar toch doet hij ons (en Kant) daarover nadenken, en dat is zijn grote verdienste. Maar in zijn enthousiasme over zijn ‘vondst’, blijkt hij andere aspecten over het hoofd te zien, of te minimaliseren. Zowel de fenomenologie als de neurowetenschappen hebben daarbij belangrijke, noodzakelijke aanvullingen en correcties aangebracht. Onze waarneming is altijd intentioneel, er is altijd een ontmoeting tussen ons als fysische en mentale levensvorm, en de diverse en intrinsiek wetmatige wereld om ons heen. De betekenis komt niet uitsluitend tot stand door ons ‘verstand’, maar door de herkenning van reële wetmatigheden in de natuur zelf door ons als betrokken persoon, die deel uitmaakt van dat universum.
Als dat al duidelijk wordt wanneer Hume het over de waarneming van de materiële wereld heeft, dan wordt het pas evident wanneer hij zijn redenering gaat toepassen op bijvoorbeeld moreel gebied, zoals in de essays ‘Over de Algemene Beginselen van de Moraal’ en ‘Over het Morele Gevoel’. Hij stelt dat er ook morele wetmatigheden zijn, maar dat die, zoals de materiële, enkel inductief te bepalen zijn, aan de hand van ‘experimenten’, dat wil hier zeggen door na te gaan welke morele opvattingen gangbaar zijn, en hoe individuen en samenlevingen daar al dan niet wel bij varen. Dat doet Hume onder meer veronderstellen dat (n-woord) en vrouwen van nature inferieur zijn… Als men alleen op elementaire (of rudimentaire?) waarneming voortgaat, beperkt men de mogelijkheden van het menselijke vernuft op een compleet onverantwoorde manier: plus est en nous! Slavernij, zowel van mensen van kleur als van vrouwen en de lagere klassen van de maatschappij, was in Humes tijd heel ‘normaal’, maar in feite even verwerpelijk als nu, en dat zagen tijdgenoten van Hume (en zelfs lang daarvoor) perfect in. Hume blijkbaar niet. Het heeft hem postuum de woede van wokeïsten opgeleverd, maar ook de twijfels en de terechte wrevel van al wie de ware beginselen van de Verlichting diep in het hart draagt en in gemoede aankleeft. Hume was een van de voornaamste denkers van de overheersende klasse van zijn tijd, ook al was hij verre van alom geliefd en gelezen, en verscheidene van zijn standpunten, zoals over wonderen, over de onsterfelijkheid van de ziel en over godsdienst in het algemeen zijn nog steeds van groot belang. Maar Hume was geen Spinoza. Ik vermoed dat men toen zoals nu moeilijk van de wereld kan zijn zonder ook werelds te zijn, en moeilijk filosoof zonder als filosoof te leven.
Categorie:levensbeschouwing
10-05-2024
Vooruitgangsgeloof
Vooruitgangsgeloof
Vooruitgangsgeloof is een vorm van optimisme: we gaan erop vooruit. In onze tijd is dat optimisme evenwel verre van evident voor iedereen. Velen vinden dat we stagneren, dat we blijven stilstaan; niet weinig anderen, en vooral ook jongeren, menen dat we er zelfs op achteruitgaan, het wordt niet beter, maar slechter. Die zijn dan pessimistisch ingesteld. De wereld gaat ten onder en niemand die er iets aan doet, niemand kan er iets aan doen, de problemen zijn te groot. Het leven heeft geen zin, waarom ons nog inzetten?
We kunnen het er moeiteloos over eens zijn dat niet alles optimaal is. Veel, zo niet alles is voor verbetering vatbaar. Het is echter niet omdat niet alles volmaakt is, dat we blind moeten zijn voor wat er best goed is. De teleurstelling of zelfs wrevel over wat beter kan en beter moet, mag ons niet verhinderen ons te verheugen over wat al beter is dan het vroeger was. Het mag ons evenmin ontmoedigen om ons in te spannen voor nog meer beterschap. Er is wel degelijk vooruitgang mogelijk: heel wat is nu beter dan het ooit geweest is, en voor veel meer mensen. Er is dus geen stagnatie, en al zeker geen achteruitgang, zoals doem- en complotdenkers beweren, overigens zonder enig overtuigend argument of wetenschappelijk bewijs.
En toch blijven de meningen daarover sterk verschillen. Dat moet een reden hebben. Mensen meten hun tevredenheid en geluk af aan de hand van hun eigen situatie, maar ook van de toestand in de wereld. Over hun eigen situatie kunnen ze het best zelf oordelen, al is dat oordeel dan zelden objectief. Ook daar geldt dat het altijd beter kan, zelfs voor de meest gegoede, meest getalenteerde, mooiste en meest gezonde mensen; vaak zijn het trouwens precies die fortunati die het meest geloven in vooruitgang. Anderen proberen wijselijk hun verwachtingen realistisch te houden of zelfs tevreden te zijn met wat ze hebben, of wat binnen het bereik van hun mogelijkheden ligt. Het is echter onloochenbaar dat zelfs in ons eigen land, nochtans een van de rijkste ter wereld, er nog heel wat mensen zijn die het niet breed hebben, en die bovendien weinig redenen hebben om snel beterschap te verwachten, of dat toch zo aanvoelen. Maar dat zijn er minder dan ooit, en ze hebben het beter, veel beter dan de armen van pakweg honderd jaar geleden.
Wat de toestand van de wereld aangaat, daarover maken we ons vreemd genoeg vooral zorgen. Ongetwijfeld komt dat goeddeels door de negatieve bias van de berichtgeving, maar er is ook objectief gesproken wel enige reden tot bezorgdheid. Sinds de jaren 1960 is ecologie een van de belangrijkste oorzaken van zorg en zelfs angst: het milieu, vervuiling, klimaatverandering, energie, spelen een belangrijke rol in onze ervaring. Maar ook het geweld van oorlog en terrorisme is nooit ver weg, en soms zelfs verraderlijk dichtbij. Zodanig dat inderdaad velen menen dat er helemaal geen sprake is van vooruitgang, maar dat het met de wereld, en dus met ons, echt de verkeerde kant opgaat.
De berichtgeving moet vrij zijn, en niet geleid door toevallige machthebbers. Maar het is hoog tijd dat de media zich bewust worden van hun verantwoordelijkheid voor de gevolgen van de keuzes die zij bewust of onbewust maken. Ook politici en politieke partijen, inzonderheid de populistische, zouden moeten inzien dat mensen welbewust angst aanjagen voor vermeende bedreigingen, louter om stemmen te halen en verkozen te worden, een uiterst gevaarlijk spel is, dat weleens een zelf-vervullende profetie zou kunnen worden.
Auteurs zoals Steven Pinker en hier bij ons Maarten Boudry mogen dan al dikke turven en knappe essays schrijven met uitvoerig gedocumenteerde bewijzen dat het met de wereld op alle mogelijke punten steeds beter gaat, dat de wereld niet om zeep is, dat het nog nooit zo goed geweest is voor zoveel mensen, zelfs op wereldschaal, zelfs in de meest achterlijke gebieden, ze lijken vooral te roepen in de woestijn terwijl de media en de populisten ongenadig het laatste slechte nieuws blijven spuien. Kunnen ze allebei gelijk hebben? Dat lijkt erg onwaarschijnlijk. Wat is dan de (meest) objectieve waarheid?
Misschien moeten we ons eerst afvragen of vooruitgang wel mogelijk is, en waarop die dan gesteund is. Sommigen beweren, en dat al zo lang als er mensen zijn, dat er in feite niets verandert: plus ça change, plus c’est la même chose. Sommige godsdiensten en filosofieën spreken zelfs van een eeuwige terugkeer, een voortdurende herhaling van hetzelfde, zowel voor het individu als voor het universum. Ook het christendom, dat onze beschaving al twintig eeuwen zo sterk tekent, houdt voor dat ons tijdelijke leven hier op aarde een onvermijdelijke en onveranderlijke lijdensweg is, en hoe we het hier doen, is dan bepalend voor het onveranderlijke leven na de dood, in goede of slechte omstandigheden. Dat eeuwige leven is zoveel belangrijker dan ons korte aardse bestaan, dat we vooral met het leven na de dood moeten bezig zijn, en het huidige leven moeten nemen zoals het komt. Er is toch niets aan te veranderen, alles ligt in Gods handen, de mens wikt, maar God beschikt. En zo zag het er inderdaad lang naar uit. Het christendom streefde naar het behoud van het status quo, de toestand zoals God die geschapen en verordend had. Dat de Kerk in die tijdelijke wereld een machtige positie had en grote rijkdommen verzameld had, droeg er ongetwijfeld toe bij om die opvatting te bevorderen met alle mogelijke middelen.
Er zijn evenwel altijd al mensen geweest die het daarmee grondig oneens waren, en die de bestaande toestand wilden veranderen, in hun eigen voordeel, en in het beste geval in het voordeel van de mensheid.
Dat men het eigen lot wil verbeteren, ligt voor de hand, zeker als dat lot niet benijdenswaardig is, maar zelfs als men in feite niet te klagen heeft. De mens is zich bewust van wat is, maar ook van wat kan, en wat kan, wil men ook proberen. De mens wil leven en overleven, standhouden, eten en drinken, zich beschermen tegen de elementen, maar ook genieten en passies beleven, ook seksueel, alleen en samen met anderen. De mens is nieuwsgierig naar al wat mogelijk is, gaat zelf op zoek of laat zich inspireren door anderen. En al wat mogelijk is, wordt vroeg of laat ook uitgeprobeerd. Wat godsdiensten en filosofieën ook mogen beweren, mensen zijn intrinsiek vrij om al te doen wat ze kunnen. En wat ze kunnen, dat is fenomenaal. We hoeven slechts terug te denken aan de eerste mensachtigen, en dat te vergelijken met de huidige mensheid, om met zekerheid vast te stellen dat verandering ten goede wel degelijk mogelijk is. We zijn nu al met meer dan acht miljard, terwijl dat in 1950 slechts tweeënhalf miljard was, zo snel kan het gaan. En vergelijk onze huidige levensstandaard met die van 1950, of 1850, of 850… Het is onweerlegbaar zo dat de mens gedreven is om zichzelf in stand te houden, om van het leven te genieten, en om zich voort te planten.
In het christelijke wereldbeeld lag alles vast. Alles was door God geschapen zoals het nu was, en iedereen moest de eigen vaste plaats kennen. Dat idee hield heel lang stand, mede dankzij een krachtige propagandamachine en een meedogenloze onderdrukking. De burgerlijke overheid, keizers, koningen, de adel, de rijken, steunden de Kerk daarin, en beweerden dat hun gezag van God zelf afkomstig was, en dus onaantastbaar.
Velen verzetten zich daartegen, zowel tegen de macht van de Kerk als tegen de bestaande maatschappelijke structuren, maar grote veranderingen zijn lang uitgebleven. De machtigen zijn nu eenmaal sterker dan de armen, en revoluties hebben vaak als enig resultaat dat dictators wel vervangen worden, maar de dictatuur blijft bestaan. Daarnaast ontbrak het opstandelingen vaak aan inzicht in hun eigen slechte situatie, en in de manier om daarin verandering te brengen. Maar zelfs wanneer die inzichten er wel waren, zoals bij de Franse Revolutie aan het einde van de 18de eeuw, gingen die pogingen ten onder aan interne diepe meningsverschillen en bloedige twisten, en aan het gezamenlijke verzet van Kerk en staat.
Tegen het starre wereldbeeld dat het christendom halsstarrig verdedigde, waarbij de openbaring de enige en onaantastbare bron van waarheid was, hebben ook geleerden van alle tijden zich verzet. Zeker vanaf de Renaissance, maar vooral met de ontwikkeling van het onafhankelijke wetenschappelijke en filosofische onderzoek in de vroegmoderne tijd werd stilaan een andere, rationele manier van denken voorgestaan, ondanks het rabiate verzet en de vervolgingen van de Kerk. Maar uiteindelijk was het Charles Darwin (1809-1882) die op streng wetenschappelijke gronden dat wereldbeeld zou doen wankelen. Hij kwam tot de conclusie dat alles niet was zoals God het geschapen had, ongeveer 4.000 jaar geleden, maar dat het veel, veel ouder was, en dat alles sterk geëvolueerd is. Daarmee bedoelde hij dat er ‘toevallige’ veranderingen opgetreden waren in het erfelijk materiaal van levende wezens, die geleid hebben tot de grote verscheidenheid die we nu kennen, en dat er een natuurlijke selectie gebeurd is, dat wil zeggen dat de individuen, en bijgevolg de soorten, die het meest geschikt waren om te overleven in hun omgeving het meest kans maakten om zich voort te planten, en om zo die kenmerken door te geven aan hun nakomelingen. Met andere woorden: verandering is niet alleen mogelijk, ze is onvermijdelijk, ze is essentieel; en ze is niet negatief of onverschillig, ze is selectief, ze leidt tot een steeds grotere diversiteit en complexiteit, een grotere levensvatbaarheid, en uiteindelijk tot een hogere levenskwaliteit.
Het is daar dat we naar de oorsprong moeten zoeken voor het principe zelf van de vooruitgang en van het vooruitgangsgeloof: we kennen daarvan nu met wetenschappelijke zekerheid de oorzaak en de gevolgen van de evolutie.
Een ander essentieel aspect van de evolutie van de mensheid is de technologische vooruitgang. Die is op zich niet Darwinistisch: het gaat niet om erfelijke eigenschappen, om DNA (al lijken sommige mechanismen wel heel sterk op die biologische evolutie). Cultuur, beschaving of hoe men het ook wil noemen, is ook materieel, en ook dat evolueert, omdat men voortbouwt op het bestaande, of tot revolutionaire nieuwe inzichten komt, vooral op wetenschappelijke gronden. Het goede dat verworven is, wordt vastgelegd in de cultuur, waar het voor iedereen ter beschikking is. Vandaag zijn er vijf miljard mensen online, en hebben zo toegang tot meer informatie dan ooit iemand gehad heeft. Nog nooit was de levensverwachting zo hoog. Nog nooit was kindersterfte en moedersterfte in de kraamtijd zo laag. Nog nooit was er zo lang zo veel vrede. Nog nooit was de arbeidsduur zo kort, en de opvoeding zo lang. Ga zo maar door. Je moet al heel erg vooringenomen zijn om dat allemaal te ontkennen, of al heel paranoïde om dat allemaal als negatief te beschouwen.
Hoe we het ook bekijken, verandering is niet alleen mogelijk, maar onvermijdelijk, het is eigen aan levende wezens. Bovendien is die verandering essentieel selectief, en leidt ze tot reële en aanzienlijke vooruitgang, verbetering dus, voor heel de menselijke soort. We hebben dus alle reden om optimistisch te zijn over de toekomst, om te geloven in reële vooruitgang.
Betekent dat nu dat we geen enkele reden tot bezorgdheid hebben? Vanzelfsprekend niet. Maar we kunnen er zeker van zijn dat doemdenken op zijn minst misplaatst is. Er is niemand die ooit een mechanisme ontdekt heeft dat met wetenschappelijke zekerheid de ondergang, of zelfs maar de achteruitgang van de mensheid of van de wereld voorspelt of zelfs maar veronderstelt. Zeker, we moeten iets doen aan de broeikasgassen, maar wie had gedacht dat er vandaag in België al meer elektrische wagens verkocht worden dan andere? Dat er overal zonnepanelen op de daken liggen? En warmtepompen draaien? Dat niemand nog steenkool stookt? Dat de milieunormen overal strenger zijn dan ooit?
Zeker, er is nog grote ongelijkheid in de wereld. Maar het aantal superrijken is al bij al beperkt, en velen van hen zijn met niets begonnen. Het aantal rijken is spectaculair toegenomen, de brede middenklasse heeft het verbazingwekkend goed, het aantal mensen onder de (hoge!) armoedegrens is geringer dan ooit. En wat betekent superrijk? Wat kan men uiteindelijk doen met een bezit dat bestaat uit enkele honderden miljarden? Hoeveel kan je daarvan uitgeven op één dag, een jaar, een leven? De ‘waarde’ van de superrijken bestaat niet uit baar geld of een bankrekening, maar uit wat hun bedrijf waard is, en dat kan fameus schommelen. We zijn gemiddeld nog nooit zo rijk geweest.
Zeker, er is nog geweld in de wereld, maar nog nooit zo weinig, op langere termijn bekeken. Oorlogsgeweld is er bijna niet meer, de huidige gevechten in Oekraïne en het Midden-Oosten zijn spijtige uitzonderingen, en het is verbazingwekkend hoe weinig er gedaan wordt om ze te beëindigen, en hoeveel geld er uitgegeven wordt en hoeveel mensenlevens opgeofferd om ze te laten voortduren, hoewel iedereen weet dat een eenzijdige overwinning onmogelijk is.
Zeker, migratie is een probleem, of zo wordt het toch ervaren door een niet onaanzienlijk deel van de bevolking van de doellanden, hoewel migratie onder zeer verscheidene vormen van alle tijden is. In feite kunnen we nog heel wat meer van die migratie aan, en we hebben er zelfs nog heel wat meer nodig om onze levensstandaard op peil te houden. Dat is een realiteit, en misschien is er alleen een mentaliteitswijziging nodig om dat niet meer als een bedreiging te beschouwen maar het als een opportuniteit, een verrijking te beschouwen, wetende dat het een harde noodzaak is.
Ik kijk nu terug op bijna tachtig jaar van mijn leven. Zelfs vorig jaar had ik niet gedacht dat ik het dit jaar zo goed zou hebben, laat staan dat ik bijvoorbeeld in 1950 had kunnen vermoeden hoe goed ikzelf en wij allen het nu zouden hebben. De talloze ongelooflijk gunstige veranderingen die ik al heb meegemaakt gaan gewoon door, nee, de vooruitgang gebeurt altijd maar sneller, en in altijd maar meer domeinen, en op talloze onvermoede manieren. Ik heb jarenlang vele uren achter een grasmaaier aangelopen, later met een zitmaaier rondgereden om het gazon te onderhouden, gemaaid gras opgehoopt tot ik er geen blijf meer mee wist, en gevloekt en gesakkerd. Nu zet ik met een app op mijn smartphone de robotmaaier aan het werk, en het gras is nog nooit zo mooi en zo groen geweest, zonder dat ik er omkijken naar heb. Wij hebben geen eigen vervoer meer, maar alles wordt na moeiteloos online bestellen vlot gratis thuis geleverd. Ik heb nogal zwaar gehoorverlies, maar met mijn hoorapparaten heb ik daarvan geen noemenswaardige last, en de muziek klinkt weer zoals toen ik jong was. Ik draag een tri-focale bril met blauwfilter. Om nog te zwijgen van mijn tandprothesen.
Als kind speelde ik met een oude grammofoon waarvan de veer stuk was, en enkele breekbare schellak platen, 78 toeren. Op mijn achttiende kocht ik een draagbare radio, met FM! Mijn eerste stereo-set was rond 1970, met kwetsbare vinylplaten en een delicate, dure cel. Mijn eerste cd moest ik in Brussel gaan kopen. Ik heb destijds honderden vinylplaten en duizend cd’s gekocht, en vrij dure afspeelapparatuur, maar nu luister ik op een paar echt goedkope actieve luidsprekers naar al de muziek die er is via streaming, voor geen geld, en in de hoogst mogelijke kwaliteit.
Ik kocht in 1968 met mijn eerst-verdiende centen een Encyclopedia Britannica op afbetaling, nu raadpleeg ik dagelijks Wikipedia en tientallen andere e-bronnen zonder me te verplaatsen, helemaal gratis. Ik ben heel geïnteresseerd in de vroegmoderne tijd en de Verlichting, en vertaal vaak teksten uit die tijd, die ik zonder lang zoeken zomaar online vindt, zelfs in de oorspronkelijke uitgaven. Mijn woordenboeken, de beste die er zijn, zijn allemaal online, en zelfs over de meest vergezochte onderwerpen, ook van honderden of duizenden jaren geleden, is alle betrouwbare informatie binnen handbereik. Voor een resultaat van veel mindere kwaliteit moest ik vroeger dagen, weken, maanden slijten in bibliotheken.
Mijn partner heeft Parkinson, maar kan dankzij medicatie en behandeling vrijwel normaal functioneren. Nog nooit waren de kansen op overleving na zware ziekte of ongeval zo hoog, het herstel zo snel, zelfs al zijn er lange wachttijden. Toen de corona-epidemie uitbrak, hebben we op uiterst korte tijd een doeltreffend vaccin gemaakt dat wereldwijd zomaar beschikbaar was. Gewrichten worden nu routineus vervangen. De mutualiteit en de hospitalisatieverzekering dekt zo goed als alles. De medische kennis en de technologie zijn een absoluut hoogtepunt van onze beschaving, en we komen van heel ver, op heel korte tijd.
Ik heb nog de tijd meegemaakt dat boeken werden gezet uit loden letters, aan de hand van handgeschreven of in het beste geval getypte teksten, met twee of zelfs drie papieren drukproeven. Enkele jaren later typten we die in op een tekstverwerker, en brachten een floppy disk naar de drukkerij. Nu maak ik mijn teksten druk-klaar in Word, inclusief afbeeldingen in kleur, en stuur die met een druk op de knop naar de drukkerij, die ze met een druk op de knop van een machine op de nodige exemplaren als boek afdrukt.
Mijn hele loopbaan als beambte had te maken met administratie. Ik heb nog aan postzegels gelikt, met een vulpen geschreven, getypt met een mechanische typmachine, teksten vermenigvuldigd met stencils, veel en lange berekeningen gemaakt uit het hoofd, geld naar de bank gebracht in een kistje, rekeninguittreksels nagekeken, archieven aangelegd, duizenden brieven, nota’s en verslagen geschreven, laten uittypen, verbeterd, nog eens uittypen. Later heb ik jaren op mijn bazen en collega’s moeten inpraten om de administratie te ‘automatiseren’. En kijk nu eens? Thuisbankieren, tax-on-web, my e-box, databases, e-mail, zoom, meet, skype, video-conferenties, verzekeringen en mutualiteit en medisch dossier online, voorschriften van de dokter en tickets voor het openbaar vervoer op je identiteitskaart; en nu nog AI…
Denk eens aan de visuele media! De eerste tv moest minutenlang opwarmen, je had een draaibare antenne nodig op het dak, veranderen van kanaal was een bewerkelijke onderneming, het beeld in zwart/wit, maar vooral grijs, onscherp en niet stabiel, het geluid abominabel, net zoals het aanbod. Dat aanbod is wat mij betreft niet veel verbeterd, maar de kwaliteit van beeld en geluid, het gemak van bediening: onvoorstelbaar.
Denk aan telefonie… Mijn ouders hadden pas telefoon toen ze bijna dood waren. We gingen bellen bij de beenhouwer. Nu heeft de helft van de wereldbevolking een smartphone, en wat zo’n toestelletje niet kan! En wat men er ‘maar’ mee doet…
En dan het verkeer! Mijn buurman heeft als hobby een oude Citroën gekocht, een prachtige traction-avant, met die prachtige gevleugelde spatborden vooraan. Maar wie zou zich daarmee nog willen verplaatsen voor meer dan een toertje in de buurt? Alleen al de veiligheid; en het comfort! Een andere buurman rijdt met een geruisloze e-wagen, en er liggen niet veel meer dan vijftig jaar tussen de beide modellen.
Voor de jongeren van nu die geen weet hebben van hoe het vroeger was, is de huidige toestand geen vooruitgang, maar slechts het begin, zoals de toestand van toen voor mij het begin was van een onvoorstelbare verandering. Allicht zijn zij even gefrustreerd over wat er vandaag ‘slechts’ mogelijk is, als ik toen.
Wie zou er niet in vooruitgang geloven? Je moet ziende blind zijn.
Ik ben realistisch, meen ik, maar toch voluit vooruitgangsoptimist. Ik kan me vergissen, misschien drukt een of andere idioot straks op de verkeerde knop en is het ermee gedaan, maar alles wijst er veeleer op dat het alleen maar nog beter wordt voor heel veel mensen. En als we daarover geen zekerheid hebben, dan is het toch nog altijd beter daarin te geloven, daarop te hopen, en ertoe bij te dragen naar best vermogen.
Ik weet niet wat de toekomst brengt. Dat wist men eigenlijk nooit. Kon men de stoommachine voorzien voor ze er was? De trein, de auto, zelfs de fiets? Radio, telefoon, tv, foto, film? Sommige zaken misschien wel, maar andere compleet niet, bijvoorbeeld Röntgenstralen en het gebruik ervan. Wat er nog allemaal ontdekt zal worden, weten we niet. Heel waarschijnlijk zal dat ten minste even spectaculair zijn als de veranderingen die wij meegemaakt hebben en vandaag meemaken. Het is althans voor mij ondenkbaar dat dat niet geval zou zijn, dat we terug in de middeleeuwen belanden, of in het stenen tijdperk. De mens is misschien wel in staat om zichzelf en zijn wereld te vernietigen, bewust of onbewust, op kortere of langere termijn; maar zijn we ook in staat om het daadwerkelijk te doen? Ook dat is vooruitgangsgeloof: geloven dat de rede uiteindelijk zal zegevieren over de waanzin en de onwetendheid. De geschiedenis van de mensheid is misschien niet altijd een goede grond geweest voor dat geloof, en mensen hebben zichzelf, elkaar en hun omgeving vaak heel erg schade berokkend. Maar ondanks alles zijn we er nog, rijker en talrijker dan ooit, er is nog niets onherstelbaars gebeurd, vrijwel alles is nog mogelijk, we hoeven het slechts te willen, erin te geloven.
Categorie:levensbeschouwing
16-01-2024
Israël, Oekraïne
Casus belli
Op 5 juni 1967 viel Israël na provocaties Egypte aan. Jordanië en Syrië sloten zich bij Egypte aan. Na zware verliezen stemden Egypte en Jordanië in met een staakt-het-vuren op 8 juni 1967, Syrië de volgende dag. Ik studeerde toen aan de Leuvense universiteit, en we volgden de triomfantelijke Israëlische militaire operaties enthousiast op de voet. Op geen enkel ogenblik dacht iemand van ons eraan voor de andere, Arabische en mohammedaanse kant te kiezen. Het leek wel een herhaling van brave little Belgium in 1914.
Op 7 oktober 2023 vielen Hamas-terroristen Israël aan. Israël reageerde met een aanval op Hamas. Nu blijken de meningen zeer verdeeld. Velen veroordelen wat ze de buitensporige reactie van Israël noemen en spreken onverdeeld hun steun uit voor ‘het Palestijnse volk’.
Op 1 december 1991 stemde Oekraïne massaal voor onafhankelijkheid, en verliet zo de Sovjet-Unie. Op 20 februari 2014 begon Rusland met de annexatie van de Krim. In het oosten van Oekraïne riepen pro-Russische gewapende opstandelingen de volksrepublieken Donetsk en Loegansk uit. Op 24 februari 2022 viel Rusland Oekraïne aan.
Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn wij hier ter plaatse bespaard gebleven van oorlogsgeweld. Mijn ouders zaliger hebben de beide wereldoorlogen meegemaakt, en ik werd geboren op 16 januari 1946, een kind van de vrede. Ik ben nu 78, en de kans dat er weer een gewapend conflict op wereldschaal losbreekt, is verre van denkbeeldig.
Toen in 2022 de oorlog tussen Rusland en Oekraïne uitbrak en zowat iedereen in het Westen enthousiast de kant van Oekraïne en voor het gewapend conflict koos, bleek ik de enige in mijn omgeving en ruim daarbuiten te zijn die daarbij zeer ernstige bedenkingen had. In juni 2023 schreef ik daarover een tekst op mijn website, die ook op de website van het Humanistisch Verbond verscheen. Dat leidde tot een conflict met de directie en het bestuur van het Humanistisch Verbond, die mijn pacifisme ‘fundamentalistisch’ en ‘anti-humanistisch’ noemden.
Sindsdien heb ik moeten vaststellen dat ik nog altijd alleen blijk te staan met mijn pacifisme, terwijl ik in mijn onschuld ervan uitging dat humanisme principieel geweldloos en pacifistisch is. Men is het wel eens met mijn ‘fundamenteel’ pacifisme, maar men meent dat er grenzen zijn aan dat pacifisme, dat het niet absoluut, radicaal of ‘fundamentalistisch’ kan of mag zijn. Men verdedigt geweld, in onze tijd wapengeweld, als het ultieme middel om conflicten te beslechten, en ter verdediging van fundamentele rechten en vrijheden.
Mijn bezwaren waren en zijn van tweeërlei aard. Het gebruik van geweld is fundamenteel onverenigbaar met de beginselen van vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Maar zelfs als we het niet op filosofische of morele gronden eens zouden worden over het gebruik van geweld, en de kans daarop is blijkbaar erg klein, leert de geschiedenis ons dat geweld nooit een afdoend middel is om conflicten rechtvaardig of zelfs maar efficiënt op te lossen, en daarnaast onnoemelijk leed veroorzaakt op grote schaal.
Dat is de situatie nu, en dat is ze altijd geweest. Een heel kleine minderheid van de mensen is tegen het gebruik van geweld, en van oorlogsgeweld in het bijzonder. De overgrote meerderheid aanvaardt geweld en zelfs oorlogsgeweld in bepaalde gevallen. Het ziet er niet naar uit dat daarin veel verandering komt.
Ik blijf ervan overtuigd dat het veel beter is dat men principieel het gebruik van geweld afzweert en alle belangenconflicten oplost door overleg. Men voert daartegen aan dat er altijd mensen (zullen) zijn die dat niet doen, en dat iedereen zich dus moet bewapenen om zich te beveiligen tegen mogelijke agressors. Waarop mensen zoals ik dan reageren door te zeggen dat precies die wederzijdse bewapening aanleiding geeft tot het gewapend beslechten van conflicten en meningsverschillen. Een oplossing is niet in zicht.
Maar zoals gezegd: laten we ons gelukkig prijzen dat wij althans nu al een hele tijd gespaard blijven van oorlogsgeweld, en ons kunnen permitteren om vanuit onze morele hoge grond te pleiten voor vrede, en om alle geweld, en alles wat geweld mogelijk maakt, consequent te veroordelen. Dat is althans wat ik zal blijven doen. Het fundamentele recht van de vele anderen, ook uit mijn onmiddellijke omgeving, op een andere mening in deze kwestie, zal ik altijd erkennen. Dat wil echter niet zeggen dat ik voor die mening enig respect kan opbrengen. Ik meen dat ze moreel fundamenteel verkeerd is, onverenigbaar met de humanistische verlichtingsidealen, en nefast voor de mensheid.
Categorie:levensbeschouwing
21-12-2023
Winterzonnewende 2023
Er zijn geen zekerheden meer…
Dat is althans de stellige indruk die we krijgen. We zijn verslaafd aan de berichtgeving, via talrijke en niet-aflatende kanalen, elk moment van de dag en de nacht, 7/7 en 24/24, en daaruit blijkt dat er altijd ‘nieuws’ is, dat er weer iets is dat er tevoren niet was, dat er weer iets veranderd is, dat er iets gebeurd is dat nog niet eerder gebeurd was. Op de keper beschouwd is dat evident: de gebeurtenissen volgen elkaar op, alles is het gevolg van het voorafgaande, nooit andersom. Alles is voortdurend in verandering, het wordt nooit meer helemaal zoals het ooit was. Al was het maar omdat alles tijdelijk en vergankelijk is, wij inbegrepen.
Misschien is het wel daarom dat wij steeds op zoek zijn naar zekerheden in die wieling van veranderingen, naar een houvast, een strohalm om ons aan vast te klampen, vaste grond onder de voet, een reddingsboei, een verre vaste ster om ons te leiden. Een vaste partner, een levensgezel (M/V/X). Kinderen. Een huis. Een vaste betrekking. Vrienden, kennissen, buren, collega’s. Hobby’s. Ideeën, overtuigingen, geloof. Gewoonten, goede en minder goede. Steeds zoeken we verankeringen, hoewel we weten dat we de veranderingen niet kunnen tegenhouden, dat elke dag, elk ogenblik nieuw is, en dat niets blijft zoals het was, of ooit weer wordt zoals het was.
Men wil ons doen geloven dat er wel zekerheden zijn. God bijvoorbeeld, en zijn openbaring. Dat we eeuwig zullen leven, in de hemel of de hel, naargelang we hier op aarde de geboden van de Kerk nageleefd hebben of niet. Maar dat is een precaire zekerheid, die we moeten geloven, waarop we kunnen hopen, maar waarvan we nooit zeker kunnen zijn. En zo is het met alle zekerheden die mensen kunnen bedenken en verzinnen, vroeger, nu en in de toekomst.
Op vrijdag 22 december 2023, om 04.27 uur is er de winterzonnewende. Dat betekent dat de aarde in haar omloop om de zon het punt bereikt heeft waarop in het noordelijk halfrond de dagen weer beginnen te lengen, door de schuine stand van de aardas. Dat hebben wij niet verzonnen, maar vastgesteld, en nagerekend. In die zin is dat een zekerheid. Maar dat is niet altijd zo geweest: het heelal is ongeveer drie keer zo oud als de aarde en de zon. En het zal allicht ook niet altijd zo zijn, want ooit gaat onze zon teloor, en dan ook onze aarde zoals we ze kennen. Maar ondertussen, en dan spreken we toch over vele miljarden jaren, is de zonnewende wel een zekerheid.
Vreemd dat we daaraan dan zo weinig aandacht schenken, en er zo weinig belang aan hechten. We zien de zon, de maan en de sterren elke dag, maar we hebben er nauwelijks belangstelling voor, wij weten er bijna niets over. De wetenschap wel, maar wij niet. God zien we niet, en we kunnen er eerlijk gezegd niets over weten, maar wat mensen over God allemaal zeggen en schrijven! De zon is niet alleen het vaste ankerpunt van onze aarde en van alle planeten, het is ook onze energieleverancier, zonder de zon is er geen leven op aarde. De zon deelt onze dagen in, maakt de jaargetijden, en doet en veroorzaakt nog zoveel meer. Als er ooit iets in aanmerking zou komen om als ‘God’ aanbeden te worden, dan toch de zon?
Laten we ons hoeden voor de waan van de dag, en voor hen die zekerheden prediken, van welke aard dan ook. Er zijn nooit zekerheden geweest, er zullen er nooit zijn. Verkiezingsbeloften zijn als sneeuw voor de zon. Godsdiensten doen even loze beloften. Als economen het zo goed weten, waarom zijn ze dan niet rijk? Als filosofen gelijk hebben, waarom zijn ze het dan niet eens? Als medici almachtig zijn, waarom worden ze dan ziek? Als pedagogen weten hoe onze kinderen moeten opgevoed worden, waarom zijn die van hen dan onhandelbaar?
Leven in de zekerheid van onzekerheid is misschien niet gemakkelijk, maar leven met valse, en dus onzekere zekerheden is nog veel moeilijker, en veel gevaarlijker, zowel voor onszelf als voor de anderen.
Morgen gaan de dagen weer lengen. Dat is een zekerheid, en daarop verheug ik me. Wat er daarnaast ook moge gebeuren, is van veel minder belang, en dat is een hele geruststelling voor mij. Ik wou dat nog vele anderen die gedachte konden delen. Dat wens ik jullie alvast toe.
Categorie:levensbeschouwing
30-10-2023
Secularisme
Secularisme
Voor we wat dieper ingaan op het thema van het secularisme is het goed om even stil te staan bij het tegenovergestelde ervan, het confessionalisme. Dat is een geleerd woord voor de situatie waarbij de godsdienst een overwegende invloed heeft in de maatschappij, een toestand die in Europa vooral sinds de erkenning van het officiële christendom in het Romeinse Rijk algemeen verspreid was, en die heeft voortgeduurd tot na de Tweede Wereldoorlog. Het is voor de jongere mensen van nu wellicht erg moeilijk om zich nog een idee te vormen van de ontzaglijke macht van de christelijke godsdienst hier in Vlaanderen tot rond 1968. Vlaanderen was om zo te zeggen één groot klooster. Alles werd door de Kerk geregeld. Ongeveer alles was verboden, en wat niet verboden was, was verplicht. Door indoctrinatie van jongs af aan en door voortdurende intimidatie werden de mensen in het christelijke gareel gehouden, en werden de macht en de rijkdom van de geestelijkheid, dat wil zeggen de priesterkaste, verzekerd. Dat was zeker zo binnen de katholieke zuil, maar ook het openbare leven was zeer sterk getekend door de godsdienst. En wie zich daartegen verzette en weigerde zich te onderwerpen aan de macht en de voorschriften en de rituele verplichtingen, werd uitgesloten uit de gemeenschap. Dat waren gedurende heel lange tijd dan ook zeldzame uitzonderingen.
Dat betekent echter niet dat iedereen overtuigd katholiek was. Voor veel mensen was de godsdienst niet meer dan een uiterlijke levenswijze waaraan men zonder veel na te denken voldeed. Er was immers geen acceptabel alternatief. Wie zich afkeerde van de Kerk, was erger dan een misdadiger. Wie zich keerde tegen de Kerk, was een baarlijke duivel.
Secularisme is dus in de eerste plaats een antibeweging, het verzet tegen de suprematie van de Kerk in de maatschappij en tegen de godsdienstige indoctrinatie van de mensen. Dat verzet is er evenwel altijd geweest. Toen de eerste sjamaan, profeet of priester zichzelf op de voorgrond plaatste als vertegenwoordiger van de goden of de ene God, en als bemiddelaar voor de mensen, zijn er individuen geweest die inzagen dat deze bedriegers enkel uit waren op macht en eigen gewin, en deze aanmatiging niet aanvaardden. En in elke georganiseerde maatschappij is er altijd een strijd om de macht geweest tussen degenen die zich beriepen op goddelijke almacht, en anderen die enkel steunden op hun eigen fysieke, militaire, economische en politieke macht om de massa te onderwerpen. Ontelbaar zijn de botsingen tussen koningen en keizers met het kerkelijk gezag. Maar even vaak hebben de kerkelijke en de wereldse gezagdragers samengespannen om hun macht en rijkdom te behouden en uit te breiden, ten koste van de onderdanen en de gelovigen.
De geschiedenis van het secularisme moet grotendeels nog geschreven worden. Wat individuele personen in het verleden precies dachten, wat ze geloofden en wat niet, is zelden duidelijk, en geschreven bronnen daarover ontbreken of zijn deskundig verborgen gehouden of vernietigd. Het is pas wanneer mensen die zich verzetten tegen de invloed van de godsdienst, zowel in het individuele leven als in de maatschappij, zich gaan verenigen, dat men begint te spreken van secularisme. Deze aanvankelijk kleine kernen hebben net zoals de individuele intellectuele rebellen altijd te kampen gehad met de grootste moeilijkheden, zowel van de kant van de Kerk als van de wereldse overheid. Hun leiders en aanhangers werden vervolgd, veroordeeld, in de gevangenis geworpen, verbannen, en eindigden niet zelden op het schavot. Het is pas in de tweede helft van de twintigste eeuw dat men openlijk ongelovig kon zijn zonder zware gevolgen voor zichzelf en het gezin.
Secularisme betekent dus dat men zelf wenst te leven zonder godsdienst, in een maatschappij waarin godsdienst geen overheersende rol speelt. Vrijheid van godsdienst betekent dan enerzijds dat men kan behoren tot een godsdienst naar keuze, maar niet mag worden gedwongen om lid te zijn of te blijven van een bepaalde godsdienst, en anderzijds dat men ook zonder godsdienst moet kunnen leven.
Zeker in onze streken is het aantal mensen dat het als niet meer dan normaal beschouwt om zonder godsdienst te leven, in zeer aanzienlijke mate toegenomen, en velen die zich nog altijd 'gelovig' noemen, leiden een leven dat in niets meer verschilt van hun vrijzinnige, humanistische en atheïstische medeburgers. Onze samenleving is geseculariseerd, en dat is zonder horten of stoten gebeurd, en zonder dat de maatschappij ten onder is gegaan aan moreel verval. Bijna alles wat vroeger verboden was, en de lijst was lang, is dat al lang niet meer. Niet de Kerk, maar het volk, bij monde van het parlement, beslist nu bij wet wat verboden is. En daarbij gaat men niet uit van vermeende goddelijke wetten, geboden en voorschriften, maar van wat men onderling overeenkomt, of waarover een meerderheid het eens is. Abortus, een van de meest beruchte strijdpunten, beschouwt men niet langer als moord, of als tegennatuurlijk, of door God zelf verboden; na jarenlange strijd is er een politieke meerderheid gevonden die het zelfbeschikkingsrecht van de moeder in deze kwestie erkende en een wettelijke regeling uitgewerkt heeft. Zo ook voor euthanasie. Dat is de grote omslag van het secularisme: de mens beslist zelf, na ernstig onderling overleg op grond van de rede en de stand van de wetenschap, over de humane ethische waarden die men wenst te onderhouden. Dat is in directe tegenspraak met wat de Kerk en elke godsdienst voorhoudt, namelijk dat er een bovennatuurlijk wezen is dat zijn absolute wetten openbaart via zijn priesters.
Secularisatie, dat wil zeggen de bevrijding van de mens en de maatschappij van elke godsdienstige dwang, en secularisme, de ideologie en maatschappelijke opvatting waarbij de godsdienst buiten beschouwing gelaten wordt, is maar mogelijk in een democratisch bestel. Zolang een samenleving gedomineerd wordt door een beperkte groep van personen die met fysiek en mentaal geweld zijn wil oplegt aan anderen, kan ook een godsdienst gedijen. Godsdienst is immers intrinsiek een instelling die berust op macht en op het onderwerpen van iedereen aan de ambities en inzichten van enkelen. Godsdienst kan enkel onder dwang opgelegd worden. Zodra de macht en de gezagsstructuur van een Kerk wegvalt, verdwijnt ook de godsdienst. De macht van een Kerk kan tanen door de implosie van het kerkelijk instituut, waarbij de priesters massaal uittreden; eveneens als de geloofwaardigheid van de clerus aangetast wordt door de talloze schandalen van die kaste; maar vooral doordat de mensen door een beter onderwijs tot andere inzichten gekomen zijn en een grotere intellectuele zelfstandigheid verworven hebben. Zoals kardinaal Danneels destijds zonder enige terughoudendheid verklaarde: de Kerk is geen democratie! Het antwoord van de moderne mens daarop is even uitgesproken en uitdagend: in een democratie is er geen plaats voor een dergelijke Kerk, of die nu christelijk, joods of islamitisch of nog iets anders is. Godsdienst heeft niets bovennatuurlijks. Het is een puur verzinsel van mensen om macht en rijkdom te verwerven voor het instituut, en voor de bedienaars van de eredienst en de andere kerkelijke beambten een manier om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Godsdienst behoort in die zin feitelijk tot het economische leven, zoals dat ook het geval is voor bijvoorbeeld kunstbeoefening.
Ondanks de spectaculaire achteruitgang van de kerkelijkheid in onze streken en de toenemende secularisatie in alle aspecten van de samenleving, is het in onze tijd nog altijd nodig om ons elke dag in te zetten voor onze seculiere maatschappij. Enerzijds proberen ook in onze moderne samenleving bepaalde zogenaamd katholieke krachten nog altijd hun macht te laten gelden, vooral in de gezondheidszorg en in het onderwijs, maar ook in alle ethische debatten; anderzijds is er de onverholen bedreiging die uitgaat van godsdienstige dictaturen en theocratieën zoals de islam en het christelijk fundamentalisme. Maar het grootste gevaar vormen misschien wel de extremistische en/of populistische politieke bewegingen die overal de kop opsteken en sterk aan invloed winnen. Zij zijn uit op de ondermijning en de uiteindelijke vernietiging van de democratie en pleiten voor een of andere vorm van dictatuur, al dan niet onder één sterke leider. Daardoor zijn zij de gezworen vijanden van de individuele en collectieve vrijheid, gelijkheid en solidariteit onder de mensen, de basis van de democratie, die zelf de noodzakelijke voorwaarde is voor het secularisme.
(Deze tekst verscheen eerder in De Sprokkel, vrijzinnig-humanistisch tijdschrift regio Westhoek Noord (Lente 2023).
Categorie:levensbeschouwing
19-10-2023
Geloof, ongeloof en troost?
Een stap dichterbij komen. Vragen over geloof, ongeloof en troost
De titel van deze tekst, is ook de titel van een nieuw boek van Navid Kermani. Ik had geen idee wat de insteek van de auteur was. Dat bleek bij lezing echter meteen: het gaat om een Duitser van Iraanse afkomst, een moslim, en dat is waarover hij schrijft, deels (auto)biografisch, deels apologetisch. De islam die hij voorstaat, is 'modern', in die zin dat hij die 'nogal' vrij interpreteert, en zich bijvoorbeeld negatief uitlaat over fundamentalistische theocratieën. Maar hij is evengoed traditioneel, want hij wijkt geen millimeter af van de leerstellingen en voorschriften van de Koran, die hij overvloedig citeert, naast andere teksten van zijn geloof. Hij is zelf ook 'modern', westers universitair opgevoed (oriëntalistiek, weliswaar), en laat dat ook blijken, bijvoorbeeld door over kwantummechanica te schrijven. Maar hij is daarom niet minder traditioneel of moslim. Die verschillende en fundamenteel tegenstrijdige elementen maken natuurlijk van zijn betoog inhoudelijk een vreemd zootje. Voeg daaraan nog toe dat hij er een soort van raamvertelling van maakt: het boek is geschreven op verzoek van zijn stervende vader om de islam voor diens kleindochter, de twaalfjarige dochter van de auteur dus, te verduidelijken. Die vader en die dochter zijn echter niet veel meer dan een literaire conventie, vooral de dochter blijft een cliché, een potsierlijke stropop. Geen enkele twaalfjarige zal voorbij de eerste bladzijde van dit boek raken, het vereist een 77-jarige verbeten atheïstische ijzervreter als deze recensent om het tot het bittere einde toe vol te houden, tegen beter weten in, overigens.
Men spreekt vandaag af en toe over de mogelijkheid van een 'verlichte' islam, en sommigen zien daarvan zelfs de eerste bemoedigende tekenen. Dit boek is daarvan geen aanwijzing, en het doet veeleer de vraag rijzen of zoiets wel mogelijk is. Voor het christendom is die vraag negatief beantwoord, althans in onze contreien: de Verlichting is atheïstisch, godsdienst is niet te verzoenen met de rede, zelfs niet met een beetje simpel gezond verstand. Vandaar dat de auteur zich in duizend bochten moet wringen, en daarbij zowel zijn godsdienst als het gezond verstand geweld aandoet, telkens weer, op elke bladzijde. De kwantummechanica wordt grotesk vertekend voorgesteld als een soort hermetische religieuze poëzie, en het uiteindelijke fysische bewijs van het bestaan van God (wat we ook al van christelijke 'geleerden' gehoord hebben). Er is evenwel geen twijfel mogelijk: geloof en rede zijn onverzoenlijk, en elke poging daartoe is gedoemd om faliekant af te lopen, de spagaat is te pijnlijk. De godsdienst zal nooit de grondslagen van de rede aanvaarden, noch de rede die van de godsdienst. Dat maakt ook dit boek onvermijdelijk en pijnlijk duidelijk.
Vanuit het standpunt van de rede is de kritiek vernietigend: alles is immers zo oneindig veel eenvoudiger uit te leggen zonder God. En maatschappelijk is de democratie zo evident noodzakelijk, dat de godsdienst enkel als een ernstige en kwalijke belemmering kan worden gezien, zoals overigens altijd al gebleken is, en ook vandaag nog het geval is.
Er zijn ook zeer ernstige vragen te stellen bij de intellectuele eerlijkheid van deze auteur. Verscheidene keren geeft hij zelf toe dat hij bepaalde vermeend (auto)biografische passages verzonnen heeft, en dat hij veeleer een 'schrijver' en een dichter is dan een filosoof of chroniqueur. Tja … Je zal dan maar zijn dochter zijn! Of zijn vader? En wat te denken over de lange passage over de vroegtijdige geboorte van zijn dochter? En het is niet alleen over dergelijke gegevens dat hij meer dan een loopje neemt met de waarheid. Zo beweert hij dat 'volgens onderzoekers' de aarde niet vier tot vijf maar al twintig miljard jaar zou bestaan (blz. 200). Dat is eens wat anders dan de gebruikelijke Bijbelse fictie van 4000 jaar, maar of het een vooruitgang is? En ook op filosofisch en levensbeschouwelijk vlak permitteert hij zich talloze al te flagrante vrijheden, zoals dat andere cliché van de godsdienstfanaten, namelijk dat het monotheïsme de grondslag zou zijn van de moderne beschaving en de Verlichting ...
Het wijst op een meer algemene instelling van deze 'geleerde', lid van de Duitse Academie voor taal en poëzie, gelauwerd met verscheidene literaire prijzen, wiens boeken in verscheidene talen vertaald worden: hij beschrijft de wereld louter vanuit zijn eigen bedenkelijke standpunt, zonder zich ook maar enigszins verplicht te voelen om de waarheid recht te laten wedervaren. Zijn werkelijkheid is dan ook een alternatieve werkelijkheid, waarin alles mogelijk is, en elke waarheid subjectief is, en precies daarom even waar als elke andere. In de magisch-realistische literatuur of sciencefiction weet men waaraan zich te verwachten, en dan kan dat procedé, waarbij de werkelijkheid anders voorgesteld wordt dan ze is, effectief werken. In een essay als dit heeft de lezer, althans volgens westerse normen, recht op ten minste een eerlijke poging om de waarheid te benaderen. In die terechte verwachting worden we hier wel heel zwaar op de proef gesteld en uiteindelijk deerlijk teleurgesteld.
Ik aarzel dan ook niet om dit misbaksel scherp te veroordelen. Dit is een grof misleidend boek, en indien het niet uit verfoeilijke boosaardigheid geschreven is, dan uit verregaande imbeciliteit, of louter commercieel winstbejag. Maar ook daarover zullen de meningen allicht verschillen. Boeken die ik hier negatief beoordeel of zelfs weiger te bespreken, krijgen vervolgens elders niet alleen de gebruikelijke vrijblijvende vaag lovende beoordelingen op achterflappen en in verkooppraatjes, maar werden al tot twee keer toe gelauwerd met de prijs voor het beste (religieuze!) boek …
Dit boekessay is niet een eerste zwaluw die de islamitische lente aankondigt. Het lijkt veeleer een overjaarse aasgier die zich te goed doet aan de rottende restanten van een intrinsiek gewelddadige en anti-humanistische godsdienst. De erfgenamen van de islam staan voor dezelfde uitdaging als die van het christendom: aanbid wat (en wie!) je verbrand hebt, verbrand wat je hebt aanbeden (om de gevleugelde woorden van Sint-Remigius tot Clovis te citeren, ca. 500). Dat geldt niet alleen voor personen die nu nog altijd gebukt gaan onder staatsgodsdiensten en andere dictaturen, maar misschien vooral voor mensen zoals deze Navid Kermani, zoon van asielzoekers, opgevoed in onze westerse tradities, die geen excuus van onwetendheid en ongewilde indoctrinatie kunnen inroepen voor hun misplaatste trouw aan een mensonterend geloof. Elke ontwenning is lastig en pijnlijk. Maar beter de korte pijn dan de lange, en dat dit mogelijk is, hebben christenen bewezen in de tweede helft van de 20ste eeuw.
Dit boek is geen aanzet tot een dergelijke ommekeer, geen teken van verzet. Het staat haaks op alles wat het beste van onze westerse traditie te bieden heeft. Daarom moet het ontmaskerd worden als een erg gevaarlijke want slinkse poging om, al dan niet georkestreerd, die traditie te ondermijnen, en ze te vervangen door een nu al dreigende levensbeschouwing en politieke structuur die elke dag bewijst tot welke misdaden tegen de mensheid ze nog steeds zonder scrupules in staat is.
Categorie:levensbeschouwing
15-10-2023
Iedereen gelijk voor de wet?
Iedereen gelijk voor de wet?
Artikel 10 van de Belgische grondwet bepaalt dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet. Dat is een essentieel kenmerk van algemene wetten. De wetten zijn dus op iedereen van toepassing, zowel in wat ze gebieden en aanbieden als in wat ze verbieden. Elke individuele mens is onderworpen aan de verplichtingen van wetten, en kan zich erop beroepen om rechten te doen gelden. Wanneer men een wet overtreedt, stelt men zich bloot aan de sancties die de wetgever heeft voorzien. Maar de essentie van het individu is dat elke mens te allen tijde zijn individuele vrijheid behoudt om zich al dan niet te onderwerpen aan de wet, of zich erop te beroepen. De wet kan niet verhinderen dat er overtredingen begaan worden, of mensen dwingen om gebruik te maken van wettelijke bepalingen. Er is dus altijd een individuele instemming nodig, en de ervaring leert ons dat die verre van algemeen is. Wetten worden voortdurend overtreden en genegeerd. In 2022 werden er in België ongeveer 7,5 miljoen (!) verkeersovertredingen vastgesteld; ongetwijfeld is het aantal begane verkeersovertredingen een ruim veelvoud daarvan.
Er is dus een enorme discrepantie tussen wat de wet voorschrijft en de naleving ervan. Men aanvaardt de wet als dusdanig, maar men overtreedt die massaal. Daarbij stellen we vast dat er vanzelfsprekend een zeer groot verschil is in de aard van de overtredingen. In hetzelfde jaar werden er ongeveer 830.000 criminele feiten vastgesteld, waarvan ongeveer 10 % misdrijven tegen de lichamelijke integriteit. Er zijn elk jaar ongeveer 185 moorden in België.
Uit die cijfers blijkt dat sommige overtredingen heel vaak begaan worden, en andere uiterst zelden. Wij maken zelf een onderscheid in het naleven van de wet. Iedereen is gelijk voor de wet, maar de wet is niet gelijk voor iedereen. Elk individu leeft de wetten na op een eigen manier. Sommigen overtreden nooit (bewust) een wet, anderen vaak; sommige wetten worden voortdurend overtreden en andere bijna nooit. De kans om betrapt te worden is daarbij voor velen een belangrijke factor. Elke mens maakt bewust of onbewust een afweging die bepalend is voor het uiteindelijke gedrag. De individuele vrijheid wordt door de wetten allicht beïnvloed, zowel door hun bestaan als door hun bekendmaking en sanctionering, maar wordt er niet door ongedaan gemaakt. Iedereen maakt eigen keuzes in het leven, en de wetten zijn daarbij een leidraad, maar blijkbaar niet meer dan dat. Geen enkel systeem, politiek of religieus, slaagt erin om iedereen altijd alle wetten te doen naleven. Elke mens beslist zelf over wat men doet en laat; dat gebeurt niet altijd heel bewust en met overleg, er zijn talloze factoren die ons gedrag min of meer onbewust beïnvloeden.
Wanneer we echter vaststellen dat iemand de wet overtreden heeft, zijn we toch spontaan verontwaardigd, of zelfs geschokt, althans wanneer het een zware en dus uitzonderlijke overtreding is, of een zoveelste overtreding van dezelfde of een andere aard. Wij stellen ons dan op het standpunt van de wet, of desgevallend van het slachtoffer, en hebben geen oog en geen begrip voor de individuele vrijheid van de dader om de wet te overtreden, terwijl dat nochtans voortdurend en op grote schaal gebeurt. Voor de daders gelden de wetten die zij overtreden niet, ze worden genegeerd, het is alsof ze niet bestaan, zelfs als ze algemeen bekend zijn.
Zo is het mogelijk dat een hoogopgeleide persoon, die bovendien een belangrijke maatschappelijke rol vervult, en zelfs een verdediger is van ethische gedragsregels, toch willens en wetens wetsovertredingen begaat, niet eenmaal, maar constant gedurende vele jaren. Het voorbeeld van Roger Vangheluwe dringt zich op. Als priester is hij door de Kerk verplicht celibatair, hij weet dat hij geen seksuele relaties mag hebben. Bovendien weet hij dat seks met minderjarigen strafbaar is. En toch.
Seksualiteit is een uiterst complex menselijk domein. De wetgever stelt zich wijselijk terughoudend op en verbiedt enkel zaken waarover iedereen het eens is dat ze niet kunnen toegelaten worden, zoals verkrachting of andere vormen van seksueel geweld, of kindermisbruik. Veel vormen van seksualiteit die door de katholieke Kerk scherp veroordeeld worden, zijn in België en in verscheidene andere landen evenwel niet strafbaar. Zelfs consensueel incest tussen volwassenen valt onder de algemene regel dat onder consenting adults alles toegelaten is wat niet anderzijds verboden is. Het is niet onbekend dat priesters voor hun eigen seksualiteitsbeleving dezelfde regel hanteren, ze beschouwen seksualiteit als een onvervreemdbaar menselijk recht, wat de Kerk daarover ook zegt. De maatschappij, en zelfs de Kerk, is het daar grotendeels mee eens, en laat oogluikend en begrijpend gebeuren.
Maar wat met seks van volwassenen met minderjarigen? Dat wordt door de gemeenschap afgekeurd en is dus bij wet verboden; men stelt principieel dat minderjarigen nog niet in staat zijn om bewust in te stemmen. We weten dat het toch gebeurt, anders hoefde het niet eens verboden te worden. Het gebeurt overal, en dus ook door priesters. Wegens de specifieke omstandigheden waarin priesters zich vaak bevinden, namelijk in het onderwijs en andere vormen van pastoraat, waarbij zij vaak in nauw contact komen met kinderen, en wegens hun moeilijk te onderhouden celibaatsverplichting, doet het zich bij hen klaarblijkelijk relatief meer voor. Zo is er door de eeuwen heen een stilzwijgende gewoonte ontstaan van seksuele omgang tussen religieuzen en de kinderen die aan hun zorg worden toevertrouwd. Er is dan sprake van normvervaging en zelfs bandeloosheid, aangemoedigd door het ontbreken van sanctionering, zelfs wanneer de feiten bekend zijn, en zelfs wanneer ze zich herhaaldelijk en onophoudelijk voordoen. Ongetwijfeld hebben daardoor personen met pedofiele neigingen zich aangetrokken gevoeld tot het priesterschap of het religieuze leven, maar ook personen zonder dergelijke neigingen zijn door die omstandigheden ertoe gekomen om seksuele omgang te hebben met minderjarigen.
Dat heeft ook de maatschappij gedoogd. Men heeft altijd geweten dat priesters seksueel actief waren op alle mogelijke manieren, en dat ze dat ook waren met de kinderen met wie ze in contact kwamen door hun functie. De priesters stonden echter de facto boven de burgerlijke wet, zij waren enkel onderworpen aan het kerkelijk recht. De Kerk deed er alles aan om priesters buiten publieke vervolging te houden, en de burgerlijke overheid stemde daarmee in grote mate in. Er zijn echter naast de talloze daders ook nog zoveel meer slachtoffers geweest van dat seksueel misbruik, dat men onmogelijk kan volhouden dat ‘men het niet wist’: de betrokkenen zelf wisten het althans maar al te goed, en vele anderen met hen. Het was algemeen geweten, al was het maar onder de vorm van de stereotiepe grapjes die daarover gemaakt werden, zowel onder kinderen en jongeren als onder volwassenen. De samenleving is derhalve medeverantwoordelijk voor de toestand die eeuwenlang voortgeduurd heeft, en die ook vandaag nog doorgaat.
Zo is het te verklaren dat ‘zelfs’ een bisschop jarenlang seks kon hebben met een minderjarig familielid, en dat helemaal niet abnormaal vond, niet voor zichzelf, en ongetwijfeld ook niet voor anderen zoals hij. Hij kende uiteraard de kerkelijke en de burgerlijke wetten, maar nam in gemoede de vrijheid om die te overtreden, helemaal in overeenstemming met zijn persoonlijk geweten. Blijkbaar leverde het zelfs geen intellectuele of psychologische problemen op dat hij zijn eigen gedrag openlijk moest afkeuren en veroordelen wanneer het voorkwam bij anderen: dat is nu eenmaal wat priesters verondersteld worden te doen: ze maken een fundamenteel onderscheid tussen de persoon en de functie, met als excuus dat niemand volmaakt is. De boodschap, of de wet is integer, de boodschapper of de wetgever hoeft dat niet noodzakelijkerwijs te zijn.
Dat de daders van seksueel misbruik van minderjarigen zelf schuldig zijn, daarover kan en mag geen twijfel bestaan. Maar de Kerk en haar gezagsdragers zijn door hun bewust verzuim eveneens schuldig: ze hebben nagelaten op te treden tegen de daders, en nagelaten de slachtoffers te beschermen, te erkennen en bij te staan. Bovendien hebben ze systemen in het leven geroepen en al eeuwenlang in stand gehouden waar dat misbruik mogelijk en dus gangbaar was, waardoor ze bovendien ook tegenover de daders een schuld op zich geladen hebben. Tot op heden is er daarover bij de Kerk geen schuldbesef. De daders zijn de enige schuldigen, het gaat om ‘rotte appels’, slechte, onwaardige priesters. Dat strookt echter niet met de kerkelijke bescherming die die daders altijd genoten hebben en nog steeds genieten, en de instandhouding van de situaties waarbinnen het misbruik zich voordoet. De Kerk gaat in dezen geenszins vrijuit.
Er zal aan het seksueel misbruik van minderjarigen – en anderen… – door priesters nooit een einde komen. Indien men wil dat priesters de kerkelijke celibaatswetten niet meer overtreden, zal men die wetten moeten afschaffen, ofwel het priesterschap. In beide gevallen betekent dat het einde van de Kerk zoals we die kennen, en dat zou voor de samenleving een goede zaak zijn.
De maatschappij zal zich steeds duidelijk moeten uitspreken tegen alle vormen van niet-consensuele seks, zoals tegen alle vormen van geweld, en toezien op de beteugeling van overtredingen. Ze zal verder terecht terughoudend blijven tegenover de consensuele seksualiteitsbeleving van de burgers. Er zal altijd hoe dan ook een aanzienlijke afstand bestaan tussen deze wetten enerzijds en de naleving, de handhaving en sanctionering ervan anderzijds. Dat is nu het geval, en dat is altijd het geval geweest is. Seksualiteit is nu eenmaal een domein waarop de individuele menselijke vrijheid zich niet gemakkelijk neerlegt bij welke wetten dan ook. Dat heeft ook de Kerk tot haar – en onze! – schade en schande ondervonden, al heeft de Kerk en de godsdienst in het algemeen daaruit nog steeds geen lessen getrokken.
Categorie:levensbeschouwing
08-10-2023
Hersenspinsels?
Hersenspinsels?
Het is nu stilaan wel voor iedereen duidelijk dat onze hersenen een essentiële rol spelen in ons mentale welzijn. Wanneer er zich in de hersenen storingen voordoen, heeft dat gevolgen voor ons functioneren als mens. Dat is het meest evident wanneer die storingen van materiële aard zijn. Een harde klap op het hoofd kan iemand bewusteloos slaan, of erger. Een hersentumor is altijd een ernstige aandoening. Wanneer de hersenen beschadigd raken, bijvoorbeeld door een ongeval, vallen er functies uit, of werken ze niet meer op de juiste manier. De nauwe band tussen onze hersenen en ons functioneren blijkt verder ook uit het feit dat het stimuleren van bepaalde hersencentra een soms spectaculair gunstige invloed heeft, zoals bij parkinsonpatiënten, die zo bevrijd kunnen worden van de hevige bevingen veroorzaakt door een specifieke aantasting van bepaalde hersengebieden. Ten slotte zijn er ook personen die geboren zijn met min of meer ernstige fysieke afwijkingen die ook een mentale weerslag hebben, zoals het bekende syndroom van Down.
Men kan zich dan de vraag stellen of alle mentale stoornissen een materiële oorzaak hebben, meer bepaald een fysieke aantasting van de hersenen. Dat is immers niet evident. Het is niet omdat fysieke oorzaken een mentaal gevolg hebben dat mentale afwijkingen noodzakelijkerwijs een fysieke oorzaak moeten hebben; het ene volgt niet zonder meer logisch uit het andere. Het lijkt dus mogelijk dat er mentale stoornissen voorkomen die niet te wijten zijn aan een fysieke impact op de hersenen. Dat is echter een veronderstelling die zich misschien wel opdringt, maar daarom nog niet bewezen is. Het is immers goed mogelijk dat een mentale stoornis, bijvoorbeeld een ernstige depressie of fobie, niet meteen, of zelfs na grondig onderzoek, kan worden teruggevoerd op een fysieke toestand in de hersenen, terwijl die wel degelijk aanwezig is.
Dat bemoeilijkt de vraag naar oorzaak en gevolg. Wordt men depressief omdat er iets aan de hand is met de hersenen als fysiek orgaan, of gaan onze hersenen minder goed functioneren omdat we depressief zijn? Maar wat is dan dat depressief zijn? Het ziet ernaar uit dat de goede werking van de hersenen wel degelijk kan worden verstoord door andere oorzaken dan zeer aanwijsbare externe fysieke aantastingen van de hersenen. Dat blijkt duidelijk wanneer proefdieren en ook mensen onderworpen worden aan een of andere vorm van stress, veroorzaakt door dwang en/of bedreiging.
Naast de fysieke aantasting van de hersenen zelf kunnen dus ook andere externe oorzaken verantwoordelijk zijn voor de minder goede werking van de hersenen, zonder dat de hersenen zelf als fysiek orgaan daardoor noodzakelijkerwijs aangetast worden. Met andere woorden: er zijn mentale verstoringen die hun oorsprong niet hebben in een directe fysieke aantasting van de hersenen. In die gevallen is het veeleer de werking van de (normale) hersenen die verstoord wordt. De beïnvloeding van de hersenen heeft nog altijd een externe en fysieke oorsprong, maar ze is niet louter fysiek en op zich zinloos, zoals een klap op het hoofd of een tumor. Ze gebeurt op het niveau van wat wij als persoon (met onze hersenen) doen, onze mentale, verstandelijke, cognitieve, emotionele, psychische activiteiten, en in onze omgang met anderen, individueel of collectief. Indoctrinatie, zoals in dictaturen, is daarvan een goed voorbeeld: met alle mogelijke middelen oefent men dwang uit op onderdanen in hun denken en handelen, zonder fysiek in te grijpen in hun hersenen (tenzij in extreme, en extreem laakbare gevallen).
Dat lijkt een belangrijk onderscheid, niet het minst voor eventuele behandeling van mentale stoornissen. Wanneer men aanneemt dat de oorzaak daarvan niet noodzakelijk gelegen is in een fysieke aantasting van de hersenen, maar in het functioneren als persoon, kan men experimenteel onderzoeken of en hoe men dat kan verhelpen zonder fysiek in te grijpen in de hersenen zelf, bijvoorbeeld met gedrags- of gesprekstherapie, en hoeft men niet meteen de toevlucht te nemen tot farmaceutische of andere fysieke middelen, die niet zelden nadelige nevenverschijnselen met zich meebrengen. Wanneer de oorzaak van een ernstige depressie duidelijk extern is, zoals een verontrustende of bedreigende werk-, gezins- of maatschappelijke situatie, zal men in de eerste plaats proberen die externe oorzaak weg te nemen.
Naast de directe fysieke beschadiging van de hersenen en de kwalijke beïnvloeding van de mentale gezondheid door andere externe omstandigheden, blijken er eveneens gevallen te zijn waarbij een dergelijke externe oorzaak niet meteen aanwijsbaar is, maar er desondanks sprake is van een ernstige verstoring van het mentale welzijn en het behoorlijk functioneren van de persoon. Iemand kan danig in de war raken, waarbij de mentale processen niet meer 'normaal' functioneren, zonder enige aanwijsbare externe oorzaak. Dat is op zich niet verwonderlijk: het is immers zeer goed mogelijk dat net zoals de normale werking van de mentale processen verstoord kan worden door de confrontatie met anderen, dat evengoed kan gebeuren door het eigen handelen, denken en voelen, en er in de persoon zelf een conflictueuze toestand ontstaat die men nog bezwaarlijk als normaal kan beschouwen.
Als we daarop nader proberen in te gaan, moeten we ons onvermijdelijk afvragen wat men bedoelt met het 'normaal' functioneren van een persoon.
Hoewel alle mensen niet alleen zeer goed op elkaar lijken, maar bovendien genetisch hetzelfde DNA hebben, zijn er toch geen twee mensen die identiek zijn. Elke 'norm' die men dan aanneemt of vooropstelt, is slechts een weinig nauwkeurige veralgemening. Een afwijking van een dergelijke norm is dan mogelijk niet meer dan het persoonlijke verschil tussen individuen, veeleer dan een belangrijk, laat staan een essentieel onderscheid. En net zoals de lichamelijke verschillen tussen mensen aanzienlijk zijn, zijn ook de mentale verschillen uiterst divers en groot, zodat het erg arbitrair wordt om uitspraken te doen over 'afwijkingen' in dat domein. Wij verschillen van elkaar vooral door onze individuele mentale vermogens, allicht omdat die zo complex zijn, zowel door hun genetische bepaalde samenstelling als door de individuele levenservaring van elke persoon.
Het is mede daarom dat men sinds mensenheugenis aan dat mentale aspect van de mens een eigen identiteit heeft gegeven en een eigen naam, zoals de ziel of de geest, en die in belangrijke mate losgekoppeld heeft van het lichamelijke. Maar daardoor miskent men de onlosmakelijke en onscheidbare eenheid van de persoon. Wat we het mentale noemen, is niets anders dan een zinvolle en zingevende activiteit van ons lichaam, waarbij de hersenen de belangrijkste rol spelen. Er is geen immateriële ziel of geest in ons, en evenmin een 'hart', dat denkt, voelt, bewust is, oordeelt, verbeeldt, betekenis geeft en herkent enzovoort. Zonder ons lichaam is niets van dat alles mogelijk, dus moet het wel lichamelijk zijn, dus een activiteit van (vooral) onze hersenen.
Deze materialistische benadering van de mens doet evenwel niets af aan de subtiliteit van onze mentale vermogens. Het is evident dat de elektrochemische processen in onze hersenen weliswaar onmisbaar zijn voor onze mentale activiteit, maar daarmee niet samenvallen. Die processen maken het mogelijk dat wij ons manifesteren en floreren in de wereld als de complexe levensvorm die de mens is, in al de spectaculaire uitingen die ons kenmerken, zoals het vermogen om ons uit te drukken in taal en kunst, om te redeneren, en om met anderen samen te leven, en het is daaruit dat onze mentale vermogens evolutionair ontstaan zijn. Een boek is niets anders dan een hoeveelheid inkt die op een bepaalde conventionele manier aangebracht is op papier dat op een handige manier is gebundeld. Dat is het zuiver materiële. Het is pas wanneer iemand een boek leest dat op de juiste manier geschreven en gemaakt is, dat de betekenis ervan tot uiting komt middels de zintuiglijke activiteit van ons lichaam en de fysische processen in onze hersenen. Zonder die processen en die activiteit van een levende persoon is er geen betekenis.
Het is goed dat voor ogen te houden in al wat we doen en laten. Wanneer men ons bijvoorbeeld voorhoudt dat er een immateriële en onsterfelijke ziel of geest is die door een even bovennatuurlijke God geschapen is, kunnen we dat ten minste ernstig betwijfelen, en ook de aberrante theocratische conclusies verwerpen die men daaruit trekt voor dit leven of een leven na de dood. Wanneer men beweert dat er werkelijk zoiets is als een even immateriële psyche of een on- of onderbewuste, dan zullen we op onze hoede zijn voor de ongefundeerde beweringen van dergelijke fantasten en voor de 'therapieën' die ze voorschrijven voor vermeende of reële psychische aandoeningen. Door altijd uit te gaan van de eenheid van de menselijke persoon, van de identiteit van het lichamelijke en het mentale, kunnen we een levensvisie uitbouwen die wars is van illusies, maar integendeel gesteund is op adequaat wetenschappelijk en ethisch inzicht. Dan zal blijken dat enkel wanneer de mens in vrijheid kan leven, zonder angst en vrees voor externe dwang, zonder enige vorm van opgelegde ongelijkheid, en optimaal kan samenwerken met de medemensen en met alle andere levende wezens en in respect voor de hele omgeving, de mentale gezondheid optimaal kan zijn.
Categorie:levensbeschouwing
08-09-2023
Materie
Materie
Er zijn maar weinig zaken waarvan we zekerheid hebben, maar dat er materie is, dat betwijfelen maar weinigen. Zeker, er zijn filosofen en psychologen die beweren dat materie een illusie van onze zintuigen is, dat de wereld buiten ons niet echt bestaat. Dat is denkbaar. Maar dan zijn wij zelf, met onze zintuigen en onze hersenen, ook slechts een illusie, en is er enkel ‘iets’ dat helemaal geen materie is. Dat is nog altijd denkbaar, maar het lijkt wel heel vergezocht. Bovendien is het irrelevant. Want het verandert niets aan onze (illusoire) ervaring, alles blijft zoals het was en alle materiële ervaringen blijven geldig; alleen zijn ze nu een illusie, en is enkel de illusie reëel. Denkbaar, maar niet meer dan dat.
Die extreme afwijzing van de materie blijft inderdaad een abstracte denkoefening. Ze is echter opvallend en blijkbaar onuitroeibaar aanwezig in het leven en het denken van de mensheid, maar dan onder allerlei minder radicale vormen. In elke beschaving vindt men altijd wel het geloof in een of andere niet-materiële werkelijkheid terug, in mythen en verhalen en andere artistieke, religieuze en filosofische pogingen om de wereld te beschrijven en te verklaren. Dat is niet eens vreemd: in de ontmoeting met de wereld ervaart de mens betekenis, en dat is geen materie. Een berg, een beer, een boer, een banaan, een baviaan, een buis en een burcht, het is allemaal materie, maar wij onderscheiden ze van elkaar en dat onderscheid, die betekenis die ze voor ons hebben, is geen materie.
Die betekenis voegen wij echter niet zomaar toe aan de zaken zelf. Je kan van een berg geen beer maken, en van een baviaan geen banaan. Alle mensen delen ook hun zintuiglijke ervaringen en inzichten. Een berg is een berg voor iedereen. Een kraai is geen kauw, dat zeggen ze trouwens zelf. Zonder de mens zou dat onderscheid nog altijd bestaan in de werkelijkheid, een kraai zou nog altijd een kraai zijn en een kauw een kauw, en dat zou nog altijd relevant zijn voor hen en voor andere levende wezens, ook zonder de mens die er een betekenis en een naam aan geeft. Maar zonder levende wezens is er geen betekenis, is er geen enkele vorm van bewustzijn, is er enkel materie. Betekenis ontstaat wanneer het contact van een stukje materie met zijn omgeving zinvol wordt, wanneer het licht en warmte en vorm ontdekt en daaruit actief zijn voordeel haalt. Op een bepaald ogenblik ontstaat er dan op een of andere manier leven, wanneer een complex individueel stukje materie in staat is om zich voort te planten. Er ontstaat zoiets als bewustzijn, aanvankelijk heel rudimentair en primitief, maar in de loop van de evolutie leidt dat tot spectaculaire vormen, waarvan de mens een merkwaardig voorbeeld is. Wij zijn nu al met acht miljard individuen, we doen het dus blijkbaar relatief goed, de laatste tijd.
Dat groeiende bewustzijn wekte verwondering bij de mens zelf. Wat is dat toch, dat bewustzijn, dat denken, voelen, afvragen, verlangen, willen en weigeren? We weten dat we dat doen met ons lichaam, dus met materie, maar het is zelf geen materie. Als ik iemand aai of sla, is dat heel materieel, maar het onderscheid is essentieel, voor beide betrokkenen. Het is niet zomaar een materiële gebeurtenis, zoals wanneer twee keien op elkaar botsen in een bergbeek. Als ik iemand toespreek, is dat een materieel gebeuren, maar zonder de mens is het niet meer dan dat, luchtverplaatsing. Voor de mens is het een wereld van verschil.
Het heeft echter geen zin om betekenis los te zien van de materie. Zoals we zeiden, betekenis hangt niet alleen af van de mens die betekenis geeft, maar ook van datgene waaraan we die betekenis geven. En betekenis geven of erkennen is zelf ook een materiële activiteit, we doen dat met heel ons lichaam en vooral met onze hersenen, bewust en onbewust. Zonder materie is er geen betekenis, tenzij in de radicale afwijzing van elke materie. Dus is alles materie, is er enkel materie.
Dat radicale materialisme is minder vergezocht en intellectueel veel geloofwaardiger dan zijn tegenhanger, de radicale afwijzing van de materie. Maar heel veel mensen hebben altijd al geloof gehecht aan het bestaan van een andere, niet-materiële werkelijkheid naast de materiële. Dat is intellectueel moeilijk te verkroppen. Wij hebben immers geen afdoende bewijzen voor het bestaan van het niet-materiële, en alle redenen om het bestaan daarvan te verwerpen. Maar misschien moeten we het anders formuleren: is de materie beperkt tot haar fysische eigenschappen? Het is voor iedereen duidelijk dat zelfs de meest gedetailleerde fysische beschrijving van een voorwerp, een feit, een gebeurtenis slechts een eerste, weliswaar noodzakelijke, maar zelden voldoende benadering is van de essentie daarvan. Alles is materieel, maar in onze complexe wereld heeft alles ook betekenis voor alles, zelfs zonder de mens, omdat alles beantwoordt aan de onveranderlijke en universele natuurwetten, ook als wij die niet helemaal kennen en doorgronden. Het is die ordening, die wetmatigheid die onze oorspronkelijke verwondering opwekt: de regelmaat van dag en nacht, van de seizoenen, van de maanstanden, van leven en dood, van oorzaak en gevolg, die het materiële lijkt te overstijgen, maar die in feite inherent is aan het materiële. De niet-chaotische materie heeft betekenis op zich, ook al kennen we die niet, of niet volledig, of niet goed.
Het is dus niet nodig om naast de materie een hogere, niet-materiële werkelijkheid te gaan veronderstellen, en zeker geen werkelijkheid die kan bestaan zonder materie. Dat is de drogreden die ons denken al zo lang verstoort, maar steeds tot onoverkomelijke anomalieën leidt.
De godsdiensten zijn daarvan het ‘beste’ voorbeeld: ze gaan uit van het feit dat niet alles hier op aarde kan verklaard worden, en leiden daaruit het bestaan af van een niet-materiële God, en andere niet-materiële wezens, en een niet-materieel bestaan van de mens na de dood in een hiernamaals. Dat is allemaal echter zo ongeloofwaardig, dat men het wel moet opleggen, afdwingen als een blind ‘geloof’. Door het bovennatuurlijke als absoluut van hoger belang te beschouwen dan het natuurlijke, brengt dat de bekende verderfelijke godsdienstige minachting mee voor het materiële en het lichamelijke – althans voor de gelovigen, niet voor de priesterkaste, welteverstaan.
Het alternatief is niet het simplistische materialisme dat de godsdiensten zo terecht verafschuwen: dat de mens en heel het universum niet meer is dan lukraak botsende atomen. Geen enkele wetenschapper zal dat verdedigen. Het radicale materialisme sluit geenszins betekenis uit, integendeel. Maar het doet geen beroep op bovennatuurlijke wezens voor de verklaring van al wat is. Het denken en voelen is een natuurlijk proces, evolutionair ontstaan en steeds complexer geworden, maar louter materieel. Het is een spectaculaire opwaardering van het materiële, maar het overstijgt het materiële geenszins. Daar scheiden de wegen.
Misschien is het voldoende dat we, zoals Seneca en Kant en zovele anderen voor ons, verwonderd blijven door de aanblik van de sterrenhemel boven ons en door het denken en aanvoelen in ons. Het nadenkend besef dat we deel uitmaken van een ruimtelijk en tijdelijk oneindig universum relativeert elke transcendente menselijke ambitie drastisch. Het lijkt immers weinig waarschijnlijk dat bepaalde ideeën over het bovennatuurlijke van een nietige levensvorm op een kleine planeet op een bepaald moment ook maar enige relevantie zouden hebben voor dat universum.
Categorie:levensbeschouwing
15-08-2023
Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn, of Een geweten tegen geweld, Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2023, 235 blz., ISBN 978-90-8684-279-7, paperback, € 22,50. Vertaling Bart van Kreel.
Deze Nederlandse vertaling van een boek dat Stefan Zweig in 1936 schreef, komt niets te vroeg. Voor de volledigheid vermeld ik dat nog in hetzelfde jaar al een Nederlandse vertaling verscheen door Reinier F. Sterkenburg, maar die is onvindbaar geworden.
Voor mij was het een openbaring. Ik was weliswaar enigszins vertrouwd met het verhaal van Calvijn in Génève en zeker met het infame geval Servet, maar Sebastian Castellio (1515-1563) was mij volslagen onbekend. Zeer ten onrechte, blijkt nu.
Deze tijdgenoot van Calvijn was een van de heel weinigen die het waagden hun stem te verheffen tegen de theocratische dictatuur die Calvijn in Génève vestigde en over de hele wereld wou uitbreiden. Dat kwam hem duur te staan. Hij werd door Calvijn verbannen en nadien voortdurend belaagd, tot aan zijn voortijdige dood, amper achtenveertig jaar oud.
In een waarlijk meesterlijk geschreven verhaal, volledig gebaseerd op de feiten, geeft Zweig (1881-1942) zijn indringende visie op deze historische reformatie-controverse. Hij heeft daartoe niet alleen de secundaire literatuur gelezen, maar is ook ter plaatse in Bazel en Génève de archieven gaan raadplegen. Niet verwonderlijk trekt hij voortdurend in zijn commentaren en uitweidingen treffende vergelijkingen met andere dictaturen, impliciet ook die van zijn eigen tijd. Wij weten hoe dat mede geleid heeft tot zijn eigen vlucht – hij was van Joodse afkomst – voor het Nazisme uit zijn geboorteland Oostenrijk, eerst naar Londen (1933) en uiteindelijk naar Brazilië (1940). In 1942 koos hij samen met zijn tweede echtgenote vrijwillig voor de dood. Hij kon niet leven met de gedachte van de vernietiging van zijn Europese beschaving.
Gelukkig voor ons heeft Zweig van de arcane theologische disputen onder radicale reformatoren van het christendom enkel die elementen behouden in zijn verhaal die noodzakelijk zijn voor een goed begrip van de omstandigheden. Hij richt de schijnwerper van zijn aandacht volledig op de gebeurtenissen, die hij uiterst levendig beschrijft, als was hij een ooggetuige, en op de scherpe, bijna meedogenloze karaktertekening van de dramatis personae, de sombere figuur van Calvijn, de nobele Castellio, en enkele meelopers en beulsknechten. Ook de massa, het gewone volk krijgt een rol toebedeeld, bijna als die van het koor in een Griekse tragedie. De theologische twistpunten uit de ontstaansgeschiedenis van het protestantisme lijken ons nu te onbeduidend als verklaring voor de gruwelen die toentertijd gebeurd zijn, en waarvan de uiterst wrede publieke moord op Servet wel het meest ontstellende voorbeeld is. We mogen echter niet vergeten dat het calvinisme ook ver buiten Génève, en tot op onze dagen, een niet te ontkennen invloed gehad heeft op het denken en handelen van vele mensen in vele landen.
Dit is niet alleen een buitengewoon goed geschreven historisch relaas van de hand van meester-verteller, novellist, essayist en biograaf Zweig, het is ook een diep-doorleefd en aangrijpend, maar steeds glashelder pleidooi tegen elk fanatisme en elke dictatuur, godsdienstig of burgerlijk. Indien Zweig aanvoelde dat dat in zijn tijd meer dan noodzakelijk was, moeten wij ons realiseren dat het vandaag niet minder het geval is. Zowel politieke als religieuze dictaturen steken weer de kop op, en zowel de intelligentsia als de massa laat zich weer de ogen verblinden en loopt blindelings of al te gelaten populistische, fascistische, dynastieke of ronduit criminele politieke leiders achterna, of doet de knieval voor oude of nieuwe godsdienstige dictaturen, die allen gekenmerkt zijn door hun onverholen gewelddadigheid.
Zonder aarzelen beveel ik dit boek nadrukkelijk aan. De vertaler en de uitgever verdienen alle lof. De auteur, Stefan Zweig, is ten onrechte min of meer in vergetelheid geraakt. Gelukkig is heel zijn uitgebreid oeuvre zowel in het originele Duits als in vele vertalingen, ook in het Nederlands, ruim ter beschikking.
De vertaling is onopvallend, wat zowat de hoogste lof is die een vertaling kan krijgen: het is voorwaar alsof Zweig zelf aan het woord is. Enkele gelukkig zeldzame ernstige taalfouten tegen het Nederlands zijn te betreuren, maar doen niets af aan de algemene positieve indruk. Een goede raad echter aan iedereen die in een vreemde taal wil citeren of een staande uitdrukking gebruiken: als je die taal niet meester bent, doe het dan asjeblieft niet: ook in dit boek is zowat elk – gelukkig zeldzaam – woord in het Frans of het Latijn een doorn in het oog.