Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    25-06-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3

    Het Geuzenboek van Louis Paul Boon

    Hugo D’hertefelt, oktober 2012

    In het Boonjaar 2012, ter gelegenheid van de 100ste verjaardag van zijn geboorte, bezocht ik de dubbeltentoonstelling “Boon 2012!”: in Aalst (Rebellen) en in Antwerpen (Villa Isengrimus). Naar aanleiding daarvan haalde ik Het Geuzenboek van onder het stof. Dit artikel is een verkorte versie van een lezing die ik heb gegeven voor het Masereelfonds te Hasselt en voor het Louis Paul Boongenootschap te Aalst.

    Plaats in het oeuvre van Boon

    Historisch werk

    Het Geuzenboek is het laatste boek dat Boon schreef. Hij overleed enkele maanden voor het verscheen in het najaar van 1979. Het is ook het laatste in een rij historische werken waarvan De bende van Jan de Lichte (1957) en Pieter Daens (1971) de meest bekende zijn. In zijn historische werken zijn er twee constanten: ze gaan over mensen die in de clinch liggen met de gevestigde orde; ze willen iets zeggen over de samenleving van vandaag.

     ‘Subjectieve’ geschiedenis

    Net als voor de andere historische werken heeft Boon voor Het Geuzenboek heel wat onderzoekswerk gedaan. Achteraan in het boek staat een dertigtal bronnen en in zijn woord vooraf noemt hij er vijf die voor hem zeer waardevol zijn geweest en waar hij ruim heeft uit geput. Hij schrijft: ‘Maar van wat dienen kon om in zijn geheel de opstand, de strijd en de ondergang der Geuzen in het Zuiden der Nederlanden weer te geven, werden ganse brokstukken toegeëigend om hierdoor tot een in feite nog niet bestaand Geuzenboek te komen.’ Van belang in dit citaat zijn de woorden: ‘in zijn geheel’. Boon wou alles opschrijven wat er over de Geuzen bekend was. Maar hij zou dit doen als romancier, niet als de ‘specialisten’ die hij had geraadpleegd. En: ‘toegeëigend’. Dit is letterlijk te nemen. In de tentoonstelling in Aalst lagen in de afdeling Knippen en plakken verschillende geraadpleegde werken naast exemplaren van Het Geuzenboek. Er waren paragrafen aangeduid die aantoonden dat Boon bijna letterlijk had overgeschreven. En hij ging selectief te werk. Hij nam over wat in zijn kraam te pas kwam. Boon schrijft subjectieve geschiedenis. Een betere omschrijving dan historische fictie, vind ik, want fictie suggereert dat hij iets verzonnen zou hebben en dat is maar in beperkte mate het geval. Hij kleurt wel zijn materiaal, hij geeft zijn kijk op de feiten, de toestanden en de personages die hij heeft bestudeerd. Het maakt het boek daarom niet minder interessant, integendeel.

    Sluitstuk van zijn oeuvre

    Boon beschouwde Het Geuzenboek als het sluitstuk van zijn oeuvre. Daar zijn twee verklaringen voor. Het is het eindpunt van zijn persoonlijke zoektocht naar het antwoord op de vraag: Hoe is het in godsnaam mogelijk dat elke poging tot opstand in Vlaanderen gedoemd lijkt te mislukken?’ Boon betreurt dat er in Vlaanderen in de 18de eeuw slechts roversbenden à la Jan de Lichte tegen de gevestigde orde in opstand kwamen terwijl in Frankrijk in diezelfde periode een ‘verlichte’ revolutie plaats vond. Het uitwijken van de economische en culturele intelligentsia uit onze streken na het neerslaan van de Geuzen in Vlaanderen werkt tot op vandaag nog door, daarvan is hij overtuigd. Het is ook een afronding van een dubbele belangstelling: voor activisme, verzet, strijdbaarheid aan de ene kant, voor fatalisme, mislukking, ontgoocheling en twijfel aan de andere kant. Al in zijn vroegste werk zijn daar sporen van te vinden. In Vergeten straat uit 1944 beschrijft Boon het ontstaan én het falen van een commune die door een kleine gemeenschap wordt gevormd nadat hun straat is afgesloten van de rest van de wereld door de werken aan de Noord-Zuid verbinding in Brussel. In 1947 verschijnt Mijn kleine oorlog. De laatste zin luidt: ‘Schop de mensen tot zij een geweten krijgen’. Een uitspraak die hij zijn grootvader had horen zeggen. Maar vanaf de tweede druk, begin jaren 1960, schrijft hij een toevoeging die eindigt met: ‘Wat heeft het alles voor zin?’. En zijn grote literaire werk De Kapellekensbaan van 1953 begint met een korte inleiding waarin hij schrijft dat hij het zowel over de ‘OPGANG van het socialisme zal hebben als over de NEERGANG (en hoe die tegenhouden)’.


    Ook in Het Geuzenboek is die ogenschijnlijke tegenstrijdigheid te vinden. Het beschrijft ‘de totale ondergang van een rijk en welvarend land’, maar evenzeer de strijdbaarheid en het koppig verzet van de Geuzen waarvan een rebels appel uitgaat. Zit er iets autobiografisch in die dubbele belangstelling? Misschien wel, want in Boons persoonlijk leven was er ook die dubbelheid. Enerzijds voelde hij zich mislukt want hij had verwacht om met zijn werk iets te kunnen veranderen. Dat is niet gebeurd of toch niet op de manier die hij wou. Anderzijds is hij blijven schrijven tot het bittere einde. Onmiddellijk na Het Geuzenboek begint hij veldwerk voor een nieuw historisch werk over een Aalsterse notarisfamilie [1]. Koppig voortdoen, om de mensen iets mee te geven, zei hij zelf. Hij schrijft tot hij erbij neervalt, letterlijk. Zijn vrouw vindt hem naast zijn schrijftafel, de dag voor ze zouden ontvangen worden op de Zweedse ambassade.

    Het Geuzenboek

    Monument, kroniek, leerboek, pamflet

    Er lopen twee verhaallijnen door elkaar in het boek. De horizontale verhaallijn is het min of meer chronologische verloop van de gebeurtenissen. Het begint met de geboorte van Karel V te Gent in 1500 en eindigt met de val van Antwerpen in 1585. Door die chronologie heen weeft Boon een literair lappendeken van feiten en commentaren over religieuze, politieke, militaire en sociaaleconomische aspecten van de samenleving in de 16de eeuw in onze contreien. Het Geuzenboek is behalve een kroniek ook een leerboek, niet in didactische zin, maar wel in de betekenis dat het een deur opent op die tijd. Daarnaast is het ook een monument en een pamflet.

    Het Geuzenboek als monument

    Het is een monument in twee betekenissen. Het is een groots werk. Een turf van 700 compacte bladzijden met een ongelooflijke hoeveelheid feiten, gebeurtenissen, personages, acties, beschouwingen en reflecties over de 16de eeuw in de Nederlanden. Hoewel geen gemakkelijke lectuur maakt Boon er toch een leesbaar geheel van. Dat is een krachttoer. Het is ook een literair eerbetoon aan de slachtoffers van de Inquisitie en van de strijd in de Nederlanden. Over die 700 bladzijden verspreid, noemt Boon tientallen, zo niet honderden namen van mensen die omwille van hun geloof en omwille van deelname aan de opstand der Geuzen zijn vermoord. Vaak vermeldt hij hun beroep en woonplaats, en waar, wanneer en hoe ze zijn terechtgesteld of omgekomen. Het zijn bakkers, brouwersknechten, ketellappers, mutsenscheerders, molenaars, boekbinders, kuipers, … kortom gewone mensen. Terloops schrijft hij: Het is nodig dat hun namen bekend zijn en te boek worden gesteld, want de geschiedenis vermeldt alleen de namen van pausen en keizers en koningen, de waardelozen, en worden de namen vergeten van hen die bouwden aan het Rijk Gods op aarde’. Boon richt al schrijvend een literair monument op voor de slachtoffers van religieuze onverdraagzaamheid en van geweld.

    Het Geuzenboek als kroniek

    Het boek begint met een lange proloog die ongeveer samenvalt met het leven en de regeerperiode van Karel V, van zijn geboorte in 1500 te Gent tot zijn troonsafstand in 1555 en zijn dood in 1558. Daarna vertelt Boon uitgebreid het verloop van de strijd in de Nederlanden in drie fasen: volksopstand (1560-1567), staatsterreur en verzet (1567-1576) en tenslotte burgeroorlog in het Zuiden nadat het Noorden zich heeft bevrijd van het Spaanse gezag (1576-1585).

    Volksopstand

    De fase van de volksopstand laat Boon beginnen in 1560. Het ongenoegen is dan algemeen, maar het is het grootst onder het volk. ‘Er is storm op komst’. Dat is de sfeer. Ondanks de gruwelijke vervolgingen van de Inquisitie wint het nieuwe geloof meer en meer terrein onder het volk. De Calvinisten komen steeds openlijker op voor hun geloof. De eerste hagenpreken worden nog ‘s nachts en buiten de stadsmuren gehouden maar later gaat men ook overdag en binnen de stadsmuren openbare predicaties houden. Omdat ze vaak worden lastiggevallen organiseert men gewapende escortes. Zo ontstaat er stilaan een volksleger dat op de 2de Paasdag van 1565 een troepenschouw houdt in Doornik. Het volksleger tracht tevergeefs de ommuurde steden van Ieper en Veurne in te nemen. Er zijn plannen voor een algemene opstand. 

    De adel en zelfs de hogere geestelijkheid zijn niet te spreken over de politiek van Filips II omdat hij hun privilegies niet respecteert. Maar de adel is verdeeld. De lagere edelen vrezen de volkswoede. Zij kunnen niet uitwijken naar andere bezittingen zoals de hogere edelen. Sommigen zijn trouwens al Calvinist geworden en zijn er financieel afhankelijk van. Het zijn overwegend lagere edelen die in 1566 een Smeekschrift richten aan de landvoogdes, Margareta van Parma. Zij vragen matiging van de repressie tegen het nieuwe geloof. Als ze het smeekschrift komen afgeven zegt Berlaymont, een vertrouwensman van Margareta van Parma: ”Vreest niets, madame, het zijn slechts geuzen.” Oftewel bedelaars. Het woord geus en het symbool van de bedelnap op de hoed der edelen slaat een brug met het gewone volk.

    In augustus 1566 breekt in de Westhoek de Beeldenstorm los die heel de Nederlanden in rep en roer zet. De erbarmelijke arbeids- en leefomstandigheden en de hoop die het nieuwe geloof aanwakkert maken van de Westhoek een kruitvat. Boon neemt de interpretatie over van Erich Kuttner in Het Hongerjaar 1566, een van de werken die hij heeft geraadpleegd. Deze auteur benadrukt dat de Beeldenstorm het volk afhoudt van een echte sociale revolutie. Boon schrijft: En om het volk af te leiden, dat klaar stond om de opstand te beginnen, gaf men het de Roomse kerken en kloosters tot prooi, maar hield men het in bedwang als het ook nog de rijken onder de voet wou lopen en zich van hun bezittingen meester maken.’ Als voorbeeld geeft hij onder andere wat er in Oudenaarde gebeurde. Daar riep men: “’s Papens bloed en ’s koopmans goed”, maar snel liet het stadsbestuur karren met brood en kaas en bier aanrukken om de gemoederen te bedaren en de rijken van plundering te sparen. In Antwerpen zorgden de rijke Calvinistische kooplieden voor een ‘ordelijke verbrijzeling’. Er mocht niet gestolen worden. Wachters namen gestolen goederen af om die later te kunnen teruggeven. In sommige gevallen betaalde men de ‘stormers’ zelfs een loon. Het ging niet alleen om religie maar ook om armoe en honger, dat is de stelling. Noch de plannen voor een algemene opstand noch het veroveren van een ommuurde stad door het volksleger zijn duurzaam. Doornik is wel even een Calvinistische stad maar de rijke Calvinisten laten zich paaien met beloften dat ze buiten de stadsmuren een kerk mogen bouwen. De koningsgezinde troepen heroveren de stad wordt en de beloften worden na de inname geschonden. Nochtans had men daar de ‘opbrengst’ van het Beeldenstormen netjes geregistreerd en gebruikt voor hulp aan werklozen en aankoop van grondstoffen. De Roomse belastingen werden afgeschaft en eigendomsbewijzen verbrand. ‘Zo had het overal moeten gaan’ vindt Boon. Maar dat is niet gebeurd.

    Staatsterreur en verzet

    De Beeldenstorm heeft uiteraard een storm van protest teweeggebracht. Dat er door de Inquisitie honderden mensen zijn gemarteld en verbrand, daar kraaide geen haan naar. Maar dat kerken en kloosters werden verwoest en priesters en nonnen aangevallen of vermoord, dat was een schande. Filips II kon dat niet over zijn kant laten gaan. De staatsterreur begint eigenlijk al voor de komst van Alva en het Spaanse leger. De adel en het gerecht willen zich dienstbaar tonen aan de man die gaat komen, want die had de reputatie van een keiharde te zijn. Kleine toegevingen, zoals die in Doornik, worden teruggeschroefd. Sommige opstandige steden ontsnappen niet aan ware bloedbaden. Het gerecht is meedogenloos: ongeveer 5000 terechtstellingen. De rijken worden echter met rust gelaten. Een Roomse edelman beklaagt zich daarover bij de landvoogdes: “Ge laat de vette vogels vliegen”. Dat verandert als hij er is, Alva, met een leger van 24.000 Spaanse soldaten en huurlingen. Hij richt een Raad van Beroerte in (de Bloedraad) met enkel Spanjaarden. De Inquisitie mag terug ongeremd haar gang gaan. Alle vrijheden worden vernietigd, ook die van de adel. Evenzeer als het gewone volk wordt de adel gevangengezet en terechtgesteld. Het meest bekende voorbeeld is de onthoofding van de hoge edelen Egmond en Hoorne in juni 1568.

    De politiek van Alva is erop gericht om eerst alle bestuurders en bestuurlijke organen aan te pakken. De oproerlingen in de Westhoek zijn niet zijn hoofdbekommernis. Geldelijk gewin speelt een belangrijke rol want vaak worden bezittingen aangeslagen, soms zelfs nog voor er van veroordeling sprake is. De steden worden niet alleen hun vrijheden afgenomen maar moeten versterkingen bouwen en Spaanse garnizoenen huisvesten en onderhouden, uiteraard op hun kosten. In het Zuiden vallen naar schatting 18.000 slachtoffers van de nooit geziene terreur. Zelfs de Roomsen zagen dat ze slaven waren geworden. ‘Het ganse land was een slachthuis geworden’ schrijft Boon.   

    Ondertussen komt het verzet op gang. In het Zuiden, meer bepaald in de Westhoek, zijn de Bosgeuzen actief. Velen zijn na het mislukken van de opstand uitgeweken naar Sandwich aan de Oostkust van Engeland. Van daaruit wordt een invasieleger voorbereid dat echter niet van de grond komt. De voorhoede die naar het vasteland is uitgezonden moet overleven en plundert wat het kan maar begint ook met een ware tegenterreur door het vermoorden van priesters en gerechtsdienaars die met de Inquisitie hebben samengewerkt. Eind 1568 is het echter, door het optreden van het Spaanse leger, met die strijd gedaan. In het Noorden gaat het er anders aan toe. Daar is het water de plek waar het opstandige volk zich verzet. De Watergeuzen zijn actief vanaf begin 1569. Ze kapen, huren of kopen schepen (met geld van Calvinistische gemeenten in Engeland). In april 1571 veroveren zij Den Briel, even later Vlissingen en in juni-juli zijn de meestesteden van Holland en Zeeland in hun handen. De tactiek bestaat erin grote stukken land rondom de steden onder water te zetten. De Spaanse soldaten, niet gewend om in het water te vechten, hebben hier geen verweer tegen. Alva en de Spaanse troepen zijn razend. In de steden die ze heroveren houden ze echte moordpartijen. Die kunnen de kansen niet keren. Bovendien is Alva ziek. In 1573 wordt hij ontslagen en keert hij terug naar Spanje. Hij durft niet over land gaan uit schrik te worden vermoord. De staatsterreur is een totale mislukking. In de plaats van een volledig onderworpen land is de Spaanse koning voorgoed de controle kwijt over een groot deel van de Nederlanden.

    Burgeroorlog in het Zuiden

    In 1577 is de scheiding nog geen voldongen feit maar er is wel een embryo van een Hollandse natie die in de rest van Europa stilzwijgend wordt erkend. In 1581 is er de Onafhankelijkheidsverklaring waarbij Filips als soeverein wordt afgezworen. In het Zuiden loopt het anders. De Spanjaarden zijn daar niet weg. Filips stelt Farnese als nieuwe landvoogd en legeraanvoerder aan. Hij is een zoon van Margareta van Parma, de vroegere landvoogdes. Zijn tactiek is niet om het Noorden te heroveren maar om het Zuiden af te scheiden. Hij verovert de Franssprekende provincies en geeft de Waalse edelen hun privilegies terug. Dat doet hoop oprijzen bij een deel van de Vlaamse edelen. De Waalse provincies verzoenen zich met Filips en Farnese en komen steeds meer op als één blok. Van dan af wordt de strijd een burgeroorlog in het Zuiden. 

    Aan de kant van de opstandelingen is de verdeeldheid en de verwarring zeer groot. In het drama dat zich voltrekt zijn De Zwijger en de Gentse Calvinistische republiek hoofdrolspelers. Om de godsdiensttwisten te beëindigen stelt De Zwijger een rekwest op. Het wordt door de Vlaamse en Noordelijke provincies aanvaard maar niet door de Waalse. Op politiek en militair vlak durft De Zwijger niet voluit te gaan. Hij weigert om de leiding van de regering op zich te nemen, hoewel hem dat wordt aangeboden. Bovendien jaagt hij de Calvinisten tegen zich in het harnas door een beroep te doen op de katholieke Anjou, een broer van de koning van Frankrijk, wiens moeder Catharina de Medici, de Hugenoten had laten afslachten in de Bartholomeusnacht. Ondanks de militaire mislukkingen van Anjou laat De Zwijger hem niet vallen, wat leidt tot wantrouwen tegenover zijn beleid en zijn persoon.

    In navolging van Brussel roept Gent in 1577 een Calvinistische republiek uit. Het werpt zich op als een strijdmacht, verovert omliggende steden, zamelt geld in bij de burgers voor huurlegers van Engelsen en Schotten. De stad slaat een eigen munt en voert een heel onafhankelijke politiek. Ze richt een universiteit op met een theologische faculteit. Van godsdienstvrede is er geen sprake. Edelen, bisschoppen en Roomsen worden gevangengezet. De Zwijger moet verschillende keren tussenkomen om hen te beschermen. Het wantrouwen tegenover hem wordt daardoor alsmaar groter. In 1583 verlaat De Zwijger definitief het Zuiden der Nederlanden. Intern is er in Gent onenigheid die als maar heviger wordt naarmate de strijd moeilijker wordt, de verliezen zich opstapelen en de honger begint te knagen. In september 1584 wordt de stad gedwongen zich over te geven. De Calvinisten mogen de stad verlaten.

    Over de strijd op het terrein kunnen we kort zijn. Die was verschrikkelijk. De rivaliserende troepen, en dat waren er nogal wat, ontaardden in roversbenden. De honger was algemeen, zowel in de steden als in de dorpen en onder alle troepen want de landbouw was compleet kapot. Boon weidt heel lang uit over deze ellende. Na Gent, Brussel en andere steden valt tenslotte Antwerpen in 1585. Omdat particuliere belangen het doorsteken van de dijken had tegengehouden, fulmineert Boon. En hij besluit: En Vlaanderen was overwonnen en stierf, en alle Geuzen waren er uitgeroeid, amen en uit.’

    Het Geuzenboek als leerboek

    De godsdienst(twisten) in onze contreien.

    Boon begint met het aan de kaak stellen van Rome en zijn pausen. De geldhandel in aflaten, het verkopen van bisschopstitels, de pracht en de praal, de liederlijkheid, het wordt allemaal heel plastisch beschreven. Waarlijk voer voor antiklerikalen. Vervolgens komt een drietal reacties aan bod. De eerste is het Lutheranisme. Voor Boon is dit echter te gezagsgetrouw en te behoudsgezind. De Duitse vorsten recupereren dit nieuwe geloof om van de bemoeienissen van Rome af te geraken. De tweede religieuze stroming is het Anabaptisme. Daarbij blijft Boon vrij lang stilstaan. Deze Wederdopers zijn veel revolutionairder want zij komen op voor gemeenschap van goederen én van gezin. Dit is een uitdaging van alle religieuze en burgerlijke normen en waarden van die tijd. De interesse van Boon heeft wellicht niet alleen te maken met hun belang voor de strijd in de Nederlanden later, maar ook omdat hij geboeid is door zulke utopische experimenten, indachtig de commune van Vergeten straat. De religieuze stroming die volgens Boon in de strijd om de Nederlanden de grootste rol zal spelen is het Calvinisme. Het is tegelijk revolutionair én burgerlijk want vele Luthersen worden gematigde Calvinisten en vele Anabaptisten vormen de harde kern van een revolutionair en opstandig Calvinisme. De reactie op de afwijzingen van de ‘ene ware leer’ (de katholieke) blijft niet uit. Al in het begin van de jaren twintig van de 16de eeuw stelt Karel V de Inquisitie in om ketterijen de kop in te drukken. Boon spaart de lezer de gruwel niet. Soms is er tegenwerking van de stedelijke autoriteiten, niet alleen omwille van de inbreuk op hun rechterlijke macht, maar ook omdat ze de boetes en de opbrengst van verbeurdverklaringen aan hun neus zien voorbijgaan. En in sommige gevallen zijn bestuurders zelf in het geheim al overgestapt naar een nieuw geloof.  

    De feodale verhoudingen en de militaire strategie

    Niet alleen godsdienst speelt een rol in het conflict tussen de Nederlanden en Filips II. Er zijn ook de feodale verhoudingen tussen de vorst en de hoge adel. Willem van Oranje (De Zwijger) vindt dat Filips II de rechten van de Nederlanden niet respecteert door Spaanse troepen te sturen. Egmond en Hoorne, twee andere hogere edelen, vinden dat ze trouw moeten blijven aan hun vorst. Het zal hun hun kop kosten. Belangrijk voor de strijd in de Nederlanden is de militaire strategie. De adel en de rijke burgerij kiezen voor huurlegers die men naar huis kan sturen als de strijd gedaan is. Steunen op het volk is riskant. Het veiligstellen van bezittingen en privilegies is dan minder zeker. In de 16de eeuw neemt het volk echter zelf het heft in handen, niet alleen omwille van de godsdienstvervolging maar ook uit armoede en honger die is veroorzaakt door woekerhandel met graan, geldontwaarding en teloorgang van de nijverheid. Gewapende escortes bij verboden predicaties (de hagenpreken) groeien uit tot een echt volksleger. De strijd op het terrein in de 16de eeuw is bijna altijd een strijd om het veroveren van ommuurde steden. Steden waren economische en militaire bolwerken. Door heel het boek heen komen er nogal wat belegeringen voor. Ook in de strijd van het volk is het veroveren van ommuurde steden het belangrijkste objectief. Dat echter zal falen. 

    Het belang van het opkomend industrieproletariaat

    Boon heeft het uitvoerig over het beginnende industriële proletariaat in de niet ommuurde steden van Hondschoote en Armentières in de Westhoek. De sociale controle is er minder groot. Bannelingen vinden er een naamloos onderkomen. Daar zal in 1560 de opstand beginnen. ‘Want daar leefde men niet meer in het uitstervende tijdperk van edelen en ridders, van poorters en gilden, maar in het nieuwe opkomende tijdperk van genadeloze industrie, waar men om een korst brood in vuil en stof wroette om wol tot saai te verwerken.’

    Het Geuzenboek als pamflet

    Het Geuzenboek zit vol stellingnamen en pro’s en contra’s: pro het volk en de armen, contra de kerk, de adel en de rijke Calvinistische burgerij. Het boek ademt een grote persoonlijke betrokkenheid uit. Boon wil niet alleen een vergeten stuk vaderlandse geschiedenis in herinnering brengen. Hij is kwaad en ontgoocheld dat het zo slecht is afgelopen voor het Zuiden. Waren de ‘beste levenskrachten’ zoals hij ze aan het eind van het boek noemt, maar in het Zuiden kunnen blijven in plaats van te moeten uitwijken naar het Noorden. Het had immers allemaal anders kunnen lopen, als…!  

    Er zit ook heel wat demystificatie van bepaalde figuren in het boek.

    Erasmus krijgt er al vrij snel van langs want met bezadigde mannen als hij zou de Hervorming nog eeuwen uitgebleven zijn, aldus Boon.

    Karel V laat hij geboren worden in de nachtemmer van zijn moeder. Als metafoor voor de ‘waarde’ van een vorst kan dat tellen. Boon hekelt de ophemeling van deze vorst in vrome legenden of boertige volksverhalen. Het beeld dat Boon van de man ophangt is er een van vreetzak, wreedaard, machtswellusteling, afwisselend laf en mateloos hebzuchtig. Maar dan plaatst hij die figuur toch weer tegen de achtergrond van de maatschappij waarin hij leefde: Karel V was een slecht mens maar niet abnormaal afschuwelijk want alles was toen afschuwelijk.

    En dan is er de Zwijger. Boon is niet mals voor deze man. Hij verwijt hem zijn dubbelheid en zijn halsstarrigheid in het willen verzoenen van water en vuur. ‘De tijd was rijp voor de Zwijger, maar de Zwijger was niet rijp voor de tijd’, schrijft hij. Als edelman blijft hij zweren bij achterhaalde opvattingen over oorlogvoering en de relatie met het volk. Inzake godsdienstvrede en tolerantie ten aanzien van andersdenkenden is hij dan weer zijn tijd vooruit. Maar daarvoor brengt Boon niet veel begrip op. Want wat voor Erasmus geldt, geldt ook voor de Zwijger: wat heeft het voor zin om verdraagzaam te zijn ‘in een tijd toen er voor verdraagzaamheid geen plaats meer was’. Toch maakt Boon van de Zwijger geen lafaard of verrader, hij was ‘alleen maar een man die de feiten vaak niet of te laat zag.’

    Lessen voor vandaag

    Het Geuzenboek levert nieuwe inzichten over een onderbelicht hoofdstuk van de Belgische geschiedenis. Boon heeft niet alleen oog voor religieuze kwesties maar ook voor armoede en honger ten gevolge van graanspeculatie, werkloosheid en geldontwaarding. Hoeveel mensen weten dat er in de 16de eeuw geëxperimenteerd werd met de republiek als regeringsvorm? Boon heeft het vooral over de Gentse Calvinistische republiek, maar ook in Brussel was er een. Nieuw voor mij was ook dat het Calvinisme zo sterk verbreid was in onze contreien. De andere kijk op figuren als Karel V, de Zwijger en Erasmus is misschien overtrokken maar tempert wel de ophemeling in andere bronnen.

    Het boek bevat ook stof voor de analyse van de huidige samenleving want niet alles wat in Het Geuzenboek wordt beschreven is voltooid verleden tijd. Twee voorbeelden. In de 16de eeuw kon men met aflaten straf afkopen om zijn plaatsje in het hiernamaals veilig te stellen. In de 21ste eeuw kan een rijke zijn straf afkopen met de afkoopwet die is geschreven op maat van de financiële elite. Het geld zou besteed worden aan de bouw van gevangenissen, waar dan de armere burgers in terechtkomen.[2] Volgens de blasfemiewetten in Pakistan zou het woord van een betrouwbaar man volstaan om onschuldige christenen te veroordelen door de shariarechtbank [3]. ‘De wetten worden gebruikt om de massa op te zwepen tegen minderheden. Met politieke bedoelingen. Of gewoon om hun bezittingen in te pikken’ schrijft De Standaard. Deed de Inquisitie in de 16de eeuw niet hetzelfde?

    Meer algemeen roept Het Geuzenboek op tot nadenken over twee vragen. Hebben de machthebbers het wel goed met ons voor? Wat gebeurt er aan de onderkant van de samenleving?

    De economische en financiële elite bekleedt nu de plaats van vorsten, adel en kerk toen. De macht van de vorst in de 16de eeuw berustte in hoge mate op de beeldvorming dat men zonder hem niet kon, vooral bij dezen die veel te verliezen hadden. De macht van de economische en financiële wereld vandaag berust op de beeldvorming dat men niet kan zonder de neoliberale interpretatie van de vrije markt. Sociale verworvenheden en sociale en culturele voorzieningen worden zonder pardon afgebouwd. Mocht Boon nog leven, hij zou ongetwijfeld zijn gal spuwen over de graai- en bonuscultuur van bankiers en CEO's. Hij zou ze kapittelen als ‘slechte mensen’ zoals hij met Karel V heeft gedaan en hij zou de ‘schunnige hebzucht’ van deze tijd aan de kaak stellen.

    Maar hij zou ook schrijven over de nieuwe onderklasse die amper kan rondkomen, zelfs als ze werk heeft, en over de groeiende kloof tussen arm en rijk. Maar zijn ogen zouden oplichten bij de berichten over de acties van de antiglobalisten, de Occupy-beweging, de Indignados en andere verzetsstrijders. En hij zou zijn eigen Geuzenboek citeren: ‘Maar bij opstand en revolutie komt waarlijk ‘het schuim’ naar boven zoals het schuim van een woedende en kolkende zee.’

    [1] Kris Humbeeck in de radioreeks op Klara “Het leven gelijk het leven is” (26/08/2012)

    [2] De Standaard, 21 augustus 2012

    [3] Idem


    Categorie:literatuur
    15-06-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bias

    Bias? Toch niet bij mij!

    Bias is een woord dat in het Nederlands vrij recentelijk is opgedoken, volgens Van Dale na 1950. Dat is ook mijn ervaring. Waarschijnlijk kwam het mee met al die andere Amerikaanse begrippen, namen, gebruiken en voorwerpen die de overwinnaars introduceerden, zoals de kauwgom en de Coca-Cola. Het is nochtans een oud woord. De oorsprong is gehuld in de nevels van de ontwikkeling van onze talen. Bij de oude Grieken kende men alvast het basisbegrip van ons woord, namelijk ‘schuin, scheef, kruiselings’, in de woorden ‘karsios, epikarsios’. Dat laatste woord zou, zoals veel andere, hetzij via Rome, hetzij rechtstreeks via Griekse emigranten naar Zuid-Frankrijk, in het (volks)Latijn overgenomen zijn als ‘(e)bigassius’, en zo via het Occitaans in het oud-Frans terechtgekomen zijn als ‘biais’. De Fransen hebben het meegenomen naar Engeland, en daar werd het ‘bias’. Een andere etymologische verklaring is het Latijnse woord ‘biaxius’, letterlijk ‘met twee assen’, dus niet rechtlijnig, of ‘verdraaid’.

    Het is een handig woord, dat in de loop der tijd vele betekenissen gekregen heeft in allerlei contexten, en dat is nog steeds zo. Rond 1560 gebruikte men het om de afwijking te benoemen van ballen of bollen bij verscheidene spelen, waardoor die de neiging hadden, door een ongelijke verdeling van de materie en de verplaatsing van het zwaartepunt, of door hun afgeschuinde vorm, om zich niet rechtlijnig voort te bewegen bij het rollen. Die ‘eenzijdigheid’ interpreteerde men algauw ook figuratief, als een vooringenomenheid of vooroordeel, vooral in juridische context. Het is deze betekenis die ons bezighoudt.

    ‘For what a man had rather were true, he more readily believes. Therefore he rejects difficult things from impatience of research; sober things, because they narrow hope; the deeper things of nature, from superstition; the light of experience, from arrogance and pride, lest his mind should seem to be occupied with things mean and transitory; things not commonly believed, out of deference to the opinion of the vulgar. Numberless in short are the ways, and sometimes imperceptible, in which the affections colour and infect the understanding. ‘Francis Bacon, "Novum Organum," 1620

    Een fait divers dat mij kortelings overkwam deed me daaraan denken.

    Het was net voor het invallen van de deemstering. De voorbereidingen van het avondmaal waren net begonnen. Plots viel de stroom uit in heel het huis. Meteen ga je dan de hoofdzekering nakijken, maar die was niet afgesprongen. Dan even de kelder in, waar de lekstroomindicator op het schakelbord staat. Nee, die was het ook niet, en dat had ik ook niet gedacht, want die reageert weleens meer, maar dan valt de stroom enkel weg in een gedeelte van het huis. Ja, dan moet het wel een meer algemene panne zijn. Dus even door de ramen gekeken naar de ramen van de buren, en ja hoor, nergens licht op de vertrouwde plaatsen. En kijk, ook geen straatverlichting. Even kijken op internet of er een panne aangekondigd of vastgesteld is bij Fluvius? Ach, nee, geen pc, geen modem, geen internet. Of toch: sinds kort hebben we mobiele data op onze smartphones. Het is allicht de eerste keer dat dit van pas komt. Maar bij Fluvius weten ze (nog) van niets. Ondertussen halen we wat kaarsen boven, en we denken plots aan dat oplaadbare led-leeslampje dat we onlangs kochten, en dat blijkt nog voldoende reserves te hebben. Terwijl we ons stilaan neerleggen bij het onvermijdelijke, maken we het bilan op van de toestand. Dan blijkt hoe afhankelijk we zijn van elektriciteit. Niet alleen voor de media en bijna alle communicatie, maar er is ook nog de koelkast, de diepvries, enkele klokken op toestellen en wekkers, de centrale verwarming, de elektrisch bediende rolluiken, de geluidsinstallatie en de muziek-streaming… Gelukkig hebben we nog één gaskachel, en die zetten we meteen wat harder. Zonder die kachel zaten we regelrecht weer in de middeleeuwen, of het stenen tijdperk.

    Je gaat er dan vanuit dat men bezig is om de panne op te lossen, zeker als ze verscheidene huizen of een hele buurt treft. Ik bel eens naar mijn zoon in het naburige dorp, maar daar is alles in orde. Ik houd zorgvuldig de buurt in het oog. Dan merk ik plots dat de gasverwarming bij de buren actief is: er komen warme dampen uit de schouw. Dat is vreemd! Een gasketel wordt elektrisch gestuurd, toch? Maar misschien is het geen gasketel, maar een gaaskachel zoals de onze, zou kunnen, dat moet ik bij gelegenheid eens vragen. En dan hoor ik plots hoe de stookolieketel van de andere buren ophoudt met draaien. Dat is raar, die had toch al lang moeten afgeslagen zijn? Ik ga eens buiten op straat kijken, en zie nergens licht branden. Of toch, een paar honderd meter verder is er een café, met alle reclames aan, en ook een tankstation, met een bord met de prijzen, alles in volle werking. Maar goed, het kan zijn dat het maar een deel van de straat is. Dan merk ik licht bij de buren, de ene na de andere. Bescheiden lichtjes, dat wel, en dan denk je: ja die hebben ook hun noodverlichting aan. Tot er plots op de nieuwe verkaveling achter onze tuin een licht aangaat dat we kennen: de hoofdverlichting in een van de nieuwe woningen. Er wordt dus blijkbaar toch aan gewerkt, daar is het al in orde. Even later is daar ook de straatverlichting in werking, en zie, in onze straat ook!

    Maar bij ons nog niet, en ik heb ook nog eens de hoofdschakelaar gecontroleerd, en de lekstroomschakelaar. We bereiden ons voor op een noodsituatie: wat met het eten? En we halen nog meer noodverlichting erbij, en we schikken de zetels rond de gaskachel. Dan denken we aan de overbuurvrouw, een weduwe die straks negentig wordt. Ze heeft enkel oliestook centrale verwarming en dus gaat ze het binnenkort koud krijgen. Even bellen op de smartphone, maar ze valt uit de lucht: Stroompanne? Nee, ze heeft net het licht aangestoken, en alles werkt normaal. Tiens… Zou de overkant van de straat al in orde zijn? Nee, zegt ze, ze heeft al de hele tijd gewoon stroom. Nog even buiten gaan kijken. Bij een van de buren brandt het licht aan de voordeur… Misschien een oplaadbaar lichtpunt?

    Lieve lezers, jullie hebben het al veel langer door dan ik. Het was alleen bij ons. Dus nog eens de zekeringen en schakelaars nagekeken. Af zetten en weer op zetten. Niets gekort. Tot ik de lekstroomschakelaar wat van dichterbij bekijk met de zaklamp van de smartphone. Er zijn twee schakelaars, merk ik dan. En in heel kleine lettertjes zie ik met veel moeite dat die ene, die in meer dan twintig jaar nog nooit is afgesprongen, nu op 0 staat. Wel verdraaid! En ja, gewoon weer opzetten, en alles is plots weer zoals het hoort.

    Ik ben ontdaan. Ik ben morgen zesenzeventig, maar ik ben geen kluns. Ik heb in mijn leven talloze pannes meegemaakt en opgelost, zekeringen hersteld, elektrische leidingen gelegd, apparaten geïnstalleerd en geregeld, zowel thuis als op het werk en zelfs bij familie, vrienden en kennissen, vaak tot hun verbazing. Ik ben best handig in die zaken, al zeg ik het zelf. En nu, bij een simpele panne, had ik het gewoon niet door. Ik vond bevestiging in de afwezigheid van licht bij de buren en van de straatverlichting, terwijl het buiten nog klaar was… En de eerste signalen die wezen op de aanwezigheid van stroom bij de buren waren onverklaarbaar, en deden geen belletje rinkelen. Toen het duidelijk werd dat ze wel degelijk stroom hadden, dacht ik dat het bij hen al terug in orde was, maar aan onze kant van de straat nog niet. Pas toen ik buiten nog eens ging kijken en zag dat overal alles normaal was, kon ik niet anders dan besluiten dat het wel bij ons moest zijn. QED.

    De gebeurtenis heeft me niet alleen emotioneel erg aangegrepen, ze heeft me ook doen nadenken. Waarom interpreteerde ik de signalen verkeerd? Omdat ik ervan uitging dat het om een algemene stroompanne ging, omdat ik vastgesteld had dat de hoofdschakelaar, de lekstroomschakelaar en de zekeringen allemaal in orde waren, terwijl ik de ene lekstroomschakelaar, die nog nooit uitgeschakeld was, gemist had. Al wat daarna gebeurde, was een bevestiging van mijn vermoeden, en werd in die zin geïnterpreteerd, en wat daarmee niet strookte, werd anders geïnterpreteerd. Of genegeerd: je weet immers niet alles, misschien is er wel een andere verklaring.

    Uiteindelijk word je met je neus op de feiten gedrukt, en zegt je gezond verstand dat je veronderstelling niet klopt. En dan ga je weer rationeel nadenken: als het geen algemene stroompanne is…

    Dat illustreert perfect wat bias is. En zoals Bacon het lang geleden al zei: we gaan om allerlei redenen voortdurend uit van de verkeerde veronderstellingen en blijven zo blind voor de ware toedracht, ook al is die evident en voor de hand liggend. Had ik gewoon bij de beide onmiddellijke buren gaan aankloppen, dan had ik het meteen geweten. En het is niet alleen met feitelijke toestanden dat het zo gemakkelijk mis loopt, maar ook met wat we denken. Vooringenomenheid verhindert ons om de waarheid in te zien of te ontdekken. Bij de kolonisatie waren de blanken ervan overtuigd, door het opvallende verschil, vooral in technologie, dat zij een superieur ras waren, en de inheemse bevolking fundamenteel inferieur, als ras. En dat herhaalt zich voortdurend in alle tijden en contexten. Als je mensen met allerlei middelen iets kan wijsmaken, zullen ze precies denken en handelen zoals ik deed, en de werkelijkheid interpreteren vanuit hun onjuist vooroordeel. Dat is ook wat er gebeurt met complottheorieën. Zelfs de afwezigheid van enig bewijs voor de veronderstellingen wordt gezien als een bevestiging van hun waarheid, en elke aanwijzing van het tegendeel is ofwel onverklaarbaar, of een verzinsel, of een kwaadaardige verdraaiing van de feiten.

    Ik dacht dat ik immuun was voor dergelijke dwalingen. Ik beschik immers over een alert verstand, een massa informatie en een leven lang ervaring, en een meer dan gewone kritische ingesteldheid. En plots blijkt dat ik me deerlijk vergist heb, en wel over een banale elektriciteitspanne, omdat ik een eenvoudige schakelaar over het hoofd gezien had. Dat verklaart allicht mijn ontsteltenis. Als ik me zelfs daarover kan vergissen, is het toch verre van ondenkbaar dat ik me over nog veel meer grondig vergis? Mijn ego krijgt een ferme deuk, mijn zelfvertrouwen is geschokt. Hoe komt het dat ik me zo vergist hebt, en zo hardnekkig vastgehouden heb aan mijn verkeerd inzicht, aan mijn foute redenering? Dat is, althans in mijn ervaring, niet mijn gewoonte… Is het de oude dag? Zou kunnen: je hoort dergelijke verhalen wel meer over oudere mensen die sukkelen met de moderne technologie, en voortdurend een beroep moeten doen op hun kinderen en kleinkinderen. Tot nog toe was me dat nog niet overkomen. Ik heb dergelijke zaken meestal rap door, en ben vaak bij de eersten om iets uit te proberen, zoals een slimme deurbel, verlichting met afstandsbediening, een app-gestuurde grasmaairobot en allerlei handige apps; ik werk de hele dag met de pc, met twee schermen tegelijk en met tientallen programma’s voor van alles en nog wat. Vreemd, toch?

    Misschien zoek ik er te veel achter, en is het inderdaad niet meer dan een fait divers. Misschien kwel ik mezelf al te zeer, zoals de heauton timoroumenos, de zelfkweller uit het theaterstuk uit -163 van Terentius, en moet ik dat gevleugeld woord van hem ter harte nemen: Homo sum, humani nihil a me alienum puto: Ik ben een mens, niets menselijks acht ik mij vreemd. En dat mensen zich kunnen vergissen, en vaak uiterst bevooroordeeld zijn en de waarheid niet onder ogen zien, dat lijdt geen twijfel, nietwaar. 


    Categorie:levensbeschouwing
    11-06-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2

    Eindeloos lezen in W.G. Sebald.

    “Ge kunt hierin eindeloos blijven lezen” zei mijn vrouw toen ze voor de tweede keer ‘Austerlitz’, het laatste boek van W.G. Sebald, las. Ik had de titel die ik zocht voor dit artikel. Hoe leg ik uit waar het op slaat, dat ‘eindeloos lezen’. Laat ik een vergelijking maken met Elsschot. Ik herlees graag het werk van Elsschot. Moeilijk is dat niet want het gaat om amper achthonderd bladzijden verspreid over elf werkjes. Dat is niet pejoratief bedoeld, die ‘ werkjes’, integendeel het zijn stuk voor stuk pareltjes van puntige en kurkdroge taal. Je leest wat er staat, niets meer of niets minder. Elsschot, dat is ‘niks in de mouwen niks in de zakken’. Een helder verhaal in een heldere taal.

    Een literair labyrint

    Sebald is anders. Hij heeft wél veel in de mouwen en in de zakken. Je begeeft je als het ware in een literair labyrint waar je eindeloos kan ronddwalen, en waar je een schat aan verhalen vindt: reisimpressies, reflecties, mijmeringen en autobiografische vertellingen van de auteur; verhalen van en over een brede waaier van mensen in uiteenlopende, vaak tragische, situaties; beschrijvingen van kunstwerken, gebouwen, steden, landschappen en natuur; evocaties van historische figuren, gebeurtenissen en activiteiten. Vergeet ik nog wat? Ongetwijfeld. Hij strooit het uit, soms onverhoeds, zodat je moeite hebt om te volgen. Daar dient dan het herlezen voor, om al die draadjes aan mekaar te knopen. Of zoals Tommy Wieringa het uitdrukt: “De wereld volgens Sebald: een verzameling losse eindjes die er op wachten door hem aan elkaar geknoopt te worden. Al doende heeft hij zijn eigen onherhaalbare literair-documentair genre uitgevonden, dat de lezer tot een diepe buiging dwingt”. Er is nog iets. Alles wat je leest bij Sebald is doordrenkt van gevoelens, vooral melancholie, weemoed, tristesse. Gemoedstoestanden zijn een wezenlijk ingrediënt. Bij Elsschot is er soms ook tristesse, maar die is gereserveerd, ingehouden. Sebald gaat voluit voor de melancholie als ‘condition humaine’.

    In wat volgt zal ik iets vertellen over zijn leven, zijn vijf prozawerken, enkele stijlkenmerken en de voornaamste thema’s in zijn werk.

    Grensgeval, emigrant en raadsel

    Sebald is geboren in 1944 in Wertach, een dorp in de Allgäu, in het uiterste zuiden van Beieren, op de grens met Oostenrijk en Zwitserland. Hij heeft zich nooit echt een Duitser gevoeld. Geografisch, taalkundig en cultureel was hij veel meer verbonden met Zwaben, Oostenrijk en Zwitserland. Zijn universitaire studies taal-en letterkunde doet hij niet in München, Frankfurt of Berlijn maar in Freiburg (Zwaben) en Fribourg (Zwitserland). Sebald had moeite met zijn voornamen. De eerste, Winfried, vond hij te archaïsch: “Ik haat archaïsche namen. Door mijn naam af te wijzen heb ik het fascisme uit mijn leven willen wissen”. De tweede, Georg, was de naam van zijn vader en met hem had hij geen goede band. Daarom W.G. voor zijn naam.

    In 1966 trekt hij naar Manchester als assistent aan het departement Duits van de universiteit aldaar. Van dan af laat hij zich Max noemen, de afkorting van zijn derde voornaam Maximiliaan. Hij vestigt zich definitief in Engeland in 1970 wanneer hij doctoreert aan de universiteit van East Anglia te Norwich en er later hoogleraar Europese literatuur wordt. Hij richt het British Centre for Literary Translation op waarvan hij tot 1995 directeur is. Jaarlijks organiseert het centrum een Sebald-lezing over een vertaalonderwerp ter nagedachtenis van zijn oprichter. Want jammer genoeg overlijdt Sebald in 2001 bij een auto-ongeval in de streek waar hij woonde, in Norfolk,  in het zuidoosten van Engeland.

    Wanneer Sebald eind van de jaren 1980 aan een niet-academische loopbaan als schrijver begint staan recensenten voor een raadsel. Wie is die Sebald eigenlijk? Over zijn nationale identiteit bestond toen nogal wat verwarring. Michael Zeeman in de Volkskrant maakt van Sebald een Zwitser bij de eerste kennismaking met zijn werk. Later noemt hij hem een Brits-Duitse schrijver, terwijl Sebald nooit de Britse nationaliteit heeft aangenomen. Piet de Moor maakt er in Knack een Oostenrijker van. Na het verschijnen van de ‘De emigrés’ waarin enkele verhalen zijn opgenomen over mensen met een joodse origine, denken sommige recensenten dat Sebald een Jood is, wat hij helemaal niet is.

    Vijf prozawerken tussen 1988 en 2001

    Naar de natuur

    Het eerste prozawerk Naar de natuur is een episch gedicht. Het bestaat uit drie delen.
    Het eerste deel gaat over het leven van de schilder Matthaeus Grünewald die leefde van het eind van de 15de tot begin 16de eeuw. Het ”naar de natuur” van de titel slaat op de weergave van het licht op het schilderij “De Kruisiging” dat in Bazel hangt. Sebald denkt dat de schilder hier vanuit zijn herinnering de zonsverduistering van 1 oktober 1502 heeft weergegeven. In het tweede deel vertelt Sebald over de Duitse natuurkundige en botanist Georg Wilhelm Steller die leefde in de eerste helft van de 18de eeuw en die de Noordpoolexpeditie van Bering meemaakte. Het derde deel bestaat grotendeels uit autobiografische vertellingen. Een van de redenen waarom Sebald niet-academische teksten is gaan schrijven is dat hij daarin meer kwijt kon over zijn eigen leven.

    Duizelingen

    Op die autobiografische toer gaat hij verder in zijn tweede werk ‘Duizelingen’. Het bevat twee verhalen over schrijvers: een over Stendahl en een over Kafka. De twee andere verhalen, die samen twee derde van het boek beslaan, zijn autobiografische vertellingen: een over reizen in Noord-Italië in de jaren 1980 en een over zijn terugkeer, na dertig jaar, naar zijn geboortedorp. Op het eerste gezicht zijn het vier aparte verhalen. Maar er is een samenhang wat betreft plaatsen, data, emotionele processen en weerkerende motieven. Er zijn verbindingen. Stendhal en Kafka zijn geboren op dezelfde dag en maand maar met honderd jaar verschil. Allebei bezoeken ze Noord-Italië, net zoals de verteller zoveel jaren later. Alle drie hebben ze te maken met ziekte, depressie en zwaarmoedigheid. Over de zwaarmoedigheid waarvan het boek doordrenkt is zegt hij “Het zwaarmoedige kan men omwille van de sociale context niet altijd tonen. In een boek kan men dat wel”.

    De emigrés

    Het derde werk ‘De emigrés’ bevat vier verhalen over personen die Sebald heeft gekend. In het eerste verhaal vertelt hij over Dr. Henry Selwyn, een gepensioneerde arts die zo’n beetje als kluizenaar leeft op het domein van zijn vrouw, met wie hij geen noemenswaardige relatie meer heeft. Hij is in 1899 op zevenjarige leeftijd met zijn familie uit Litouwen geëmigreerd. Sebald leert de man kennen omdat hij en zijn vrouw enkele kamers betrekken in het huis, in afwachting dat ze een eigen woning vinden in het zuidoosten van Engeland. Het tweede verhaal gaat over Paul Bereyter die Sebald heeft gekend als onderwijzer op zijn lagere school. Hij vertelt over zijn goede herinneringen aan de man. Het latere leven en de dood van Bereyter vernemen we via een Franse vriendin met wie Sebald contact heeft opgenomen. Bereyter mocht in de jaren 1930 geen lesgeven in zijn dorp omdat hij een kwartje Jood was. Na de oorlog is hij teruggekeerd om als een soort half-emigrant les te geven. In ‘Saturn’s Moon’, een reader over leven en werk van Sebald, staat een foto van de tienjarige Sebald samen met enkele andere scholieren en onderwijzers van de school waar hij les volgde. In het onderschrift lezen we dat op de foto Armin Mueller is te zien op wie Paul Bereyter ‘losjes’ is gebaseerd. Het derde verhaal betreft een grootoom van Sebald die hij slechts een enkele keer heeft gezien tijdens een familiebijeenkomst met het deel van de familie langs moederskant dat in de jaren 1920 was geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Ambros Adelwarth was een van hen. Na een tijd in het hotelwezen ervaring te hebben opgedaan emigreert de man naar Amerika en wordt butler bij een rijke Joodse bankiersfamilie. Via gesprekken met de resterende familie in Amerika en aan de hand van schaarse dagboeknotities van Ambros reconstrueert Sebald de geschiedenis van zijn grootoom. Hij bezoekt zelfs de ruïne van de psychiatrische instelling waar Ambros zich aan het eind van zijn leven had laten opnemen. Hij heeft er een gesprek met een oude psychiater die aan het begin van zijn loopbaan in de jaren 1950 Ambros Adelwarth nog heeft gekend en kan vertellen over hoe die toen was en over de elektroshock behandelingen die de man heeft ondergaan. Het vierde verhaal begint met een lange autobiografische uitweiding over de overstap van Sebald naar Manchester in de jaren 1960 en zijn eerste eenzame ervaringen in die voor hem totaal vreemde stad. Bij een van zijn vele tochten door de stad leert hij de schilder Max Ferber kennen, die eind jaren 1930 via een kindertransport uit Duitsland in Engeland is terechtgekomen. Deze figuur is gebaseerd op een combinatie van de huisbaas die Sebald in Manchester heeft gekend en de Londense schilder Frank Auerbach.

    De ringen van Saturnus. Een Engelse pelgrimage

    ‘De ringen van Saturnus’ is ongetwijfeld Sebalds meest sombere boek. Het grondthema is verval. De verteller maakt een voettocht in het graafschap Suffolk langs de oostkust van Engeland, die letterlijk afkalft. In de loop der eeuwen zijn huizen en hele dorpen in zee verdwenen. De streek was ooit een handelscentrum en gegeerd vakantieoord maar daarvan schiet niets meer over. Het boek is een mengeling van impressies van de voettocht afgewisseld met lange en korte verhalen over uiteenlopende onderwerpen. Naast een min of meer rechtlijnig verloop van de voettocht zit de inhoud van het boek met al zijn uitweidingen geprangd tussen twee verhalen over Thomas Browne, een zeventiende-eeuwse arts. In het eerste deel gaat de ik-verteller tevergeefs op zoek naar de schedel van Brown die bewaard zou zijn in het ziekenhuis waar hij verblijft. In het laatste deel vertelt hij over het “door Thomas Browne nagelaten convoluut van gemengde geschriften”.

    Austerlitz

    Van al zijn boeken leunt “Austerlitz“ het dichtst aan bij een roman, hoewel Sebald zelf weigerde het een roman te noemen. Naast de ik-verteller is er een centraal personage, Jacques Austerlitz, van wie we geleidelijk het hele levensverhaal te weten komen. Jacques Austerlitz is in Groot-Brittannië terechtgekomen via een kindertransport vanuit het door de nazi’s bezette Praag. Hij groeit op bij een kinderloos predikantenkoppel in Wales dat hem niets over zijn verleden vertelt. Na hun overlijden komt hij erachter dat hij hun zoon niet is en gaat hij op zoek naar zijn verleden en zijn echte identiteit. De ontmoetingen tussen de ik-verteller en Austerlitz situeren zich tussen het Centraal station van Antwerpen en de Gare d’ Austerlitz in Parijs en tussen twee bezoeken van de ik-verteller aan het fort van Breendonk. Jacques Austerlitz is gespecialiseerd in architectuurgeschiedenis. Zijn verhalen gaan niet alleen over zijn leven maar, vooral in de eerste gesprekken, wijdt hij uitgebreid uit over gebouwen en bijvoorbeeld over (de nutteloosheid van) de vestingbouw waarvan het fort van Breendonk een voorbeeld is.

    Enkele stijlkenmerken

    ‘Hohe Stil’

    Zijn voorkeur voor ‘oude’ Oostenrijkse of Zwitserse schrijvers heeft ongetwijfeld zijn stijl beïnvloed. Die leunt sterk aan bij het Duits van de 19de eeuw. De Duitsers noemen het Hohe Stil’. Zinnen van een paragraaf lang, soms bijna een hele bladzijde, veel tussenzinnen, zodat herlezen nodig is om alle informatie die erin zit te vatten. Geen vlot leesbaar Duits zoals dat tegenwoordig gangbaar is. Het komt ook door zijn isolement. Hij verkoos in het Duits te schrijven hoewel hij al jaren in Engeland leefde en werkte. “Je laat je dan minder beïnvloeden door de schrijfmodes van de tijd” zei hij daarover. Ondanks de ingewikkelde vorm vind ik zijn stijl niet ouderwets. Hij nodigt wel uit tot traag en aandachtig lezen.

    Geen dialogen

    Sebalds boeken zitten vol gesprekken tussen de ik-verteller en andere personen maar hij gebruikt hiervoor nooit de dialoogvorm. In ‘Austerlitz’ is dat het meest uitgesproken omdat Austerlitz vrijwel constant aan het woord is. Via korte tussenvoegsels zoals “zei Austerlitz” krijgt de lezer de boodschap dat de ik-verteller/Sebald er nog is. Soms laat Austerlitz op zijn beurt weer andere personen aan het woord. Wanneer hij in Praag zijn vroegere oppas opzoekt en die haar verhaal doet, wordt de lezer zo bij de les gehouden: “En ik weet nog, zo vertelde Vera mij, zei Austerlitz, dat het …” (mijn onderlijning).

    Precieze plaats- en tijdsaanduidingen

    Sebald situeert zijn verhalen meestal heel concreet in tijd en ruimte. In het begin van ‘Austerlitz’ verblijft hij in Antwerpen. Op de eerste bladzijde somt hij de namen van de straten op waardoorheen hij loopt. Sommige van de tijdsaanduidingen komen sterk overeen met zijn biografie. Zo is hij inderdaad in de herfst van 1966 naar Manchester getrokken zoals hij aangeeft in de eerste zinnen van het verhaal over Max Ferber in ‘De emigrés’. Ook wanneer hij het niet over zichzelf heeft, gebruikt hij verifieerbare tijds-en plaatsbepalingen. Het verhaal over Beyle (Stendhal) in ‘Duizelingen’ begint met: “Medio mei van het jaar 1800 trok Napoleon met 36.000 man over de Grote Sint-Bernard …”. En het verhaal over Kafka begint heel concreet met: “Op zaterdag 6 september 1913 is dr. K., de vicesecretaris van de Praagse Verzekeringsmaatschappij voor Arbeiders, op weg naar Wenen om deel te nemen aan een congres over reddingsdiensten en hygiëne.”

    Foto’s en beeldmateriaal

    Op ‘Naar de natuur’ na bevat al het proza van Sebald foto’s en beeldmateriaal. Het vormt samen met de precieze plaats- en tijdaanduidingen het documentaire gehalte van zijn werk. Er is wel een verschil. De foto’s zijn lang niet zo duidelijk. Ze zijn meestal in vage grijstinten en nogal onscherp. Er zijn geen onderschriften. In de tekst wordt soms wel ernaar verwezen. Het kan bedoeld zijn als ‘bewijsmateriaal’ of om een sfeer op te roepen. In het eerste autobiografische verhaal in ‘Duizelingen’ vertoeft hij enkele dagen in een hotel aan het Gardameer te Limone. Wanneer hij wil vertrekken blijkt zijn paspoort verdwenen, want meegegeven aan een andere hotelgast. Hij moet dus op zoek naar tijdelijke identiteitspapieren. Zowel het document dat de plaatselijke politie aflevert als de pas die het Duitse consulaat van Milaan uitreikt, staan afgedrukt. Dat zijn ‘bewijzen’. Aan het begin van de eerste twee verhalen in ‘De emigrés’ staat een foto. In het verhaal over Dr. Henry Selwyn is het een foto van een kerkhof met een grote boom in het midden. Enkele zinnen verder is er wel sprake van een kerkhof, maar het is niet duidelijk of dat het kerkhof van de foto is. Het verhaal over Paul Bereyter begint met een foto van een landweg die kaarsrecht naar een heuvelrug loopt. Ligt er een spoorweg tussen de weg en de heuvelrug? Dat is niet te zien. Het kan dus niet als ‘bewijs’ dienen dat daar de spoorlijn loopt waar Paul Bereyter een eind aan zijn leven heeft gemaakt. Sfeerschepping is hier de bedoeling van.

    Structuur

    Voor de structuur van Sebalds boeken verwijs ik naar de metafoor van het labyrint. Een labyrint is een constructie. Het bestaat uit gangen en kamers. Vele lopen dood of leiden nergens toe. Maar ze zijn verbonden met elkaar. Voor sommige personages heeft Sebald op zichzelf staande ‘kamers’: de schilder Grünewald en de natuurkundige Steller in ‘Naar de natuur’, de schrijvers Stendhal en Kafka in ‘Duizelingen’. Wanneer Sebald als ik-verteller optreedt is er een zekere verhaallijn die in tijd en ruimte wordt gesitueerd maar die herhaaldelijk wordt onderbroken. In het eerste autobiografische verhaal in ‘Duizelingen’ maakt hij, voor hij uit Wenen vertrekt, een wandeling met Ernst Herbeck, een Oostenrijkse dichter die net als de Zwitserse schrijver Robert Walser een groot deel van zijn leven in de psychiatrie heeft doorgebracht. Minutieus beschrijft hij de wandeling met al de namen van de straten en de plaatsen waar ze door- of voorbijlopen. Het verhaal van de wandeling wordt echter onderbroken als ze aan een lagere school komen. Twee jaar eerder heeft hij samen met een vriendin aan deze school gestaan. Het was haar vroegere lagere school, als ze erbinnen gaat komt ze ontredderd terug buiten en ook “de hele avond kon ze de onverwachte terugkeer van het verleden niet van zich afzetten”. Eigenlijk waren ze op weg om een bezoek te brengen aan de demente grootmoeder van zijn vriendin die daar in de buurt in een bejaardentehuis verbleef. Na een impressionistische beschrijving van het uitzicht van op de kamer van de oma eindigt de ‘uitstap’ naar de oma met het bericht dat ze drie weken na hun bezoek is overleden. Sebald keert vervolgens terug naar de wandeling met Herbeck en het afscheid van zijn vriend. Na een witregel, die veeleer zelden voorkomt in zijn werk, vervolgt hij zijn reis van Wenen naar Venetië. Deze structuur maakt dat het lezen van Sebald boeiend is maar aandacht vraagt. Achteraf heb je moeite om je alles te herinneren. Herlezen dan maar én herontdekken.

    De voornaamste thema’s

    Herinnering, heden en verleden, feiten en fictie

    Herinnering is een van de sleutelthema’s van Sebalds werk. Het houdt sterk verband met de vraag of we het verleden wel kunnen kennen en doorgronden. Niet voor niets begint Sebald zijn prozaschrijvers-loopbaan in ‘Naar de natuur’ met de figuur van Grünewald van wie de levensgeschiedenis is omgeven met mysterie. De naam Grünewald is aan de schilder uit de 16de eeuw gegeven door Joachim von Sandrart in …1675, meer dan een eeuw later! Achter de naam Grünewald zou eigenlijk “de in de archieven ontdekte maar verder niet met eigen werk gedocumenteerde schilder Mathis Nithart schuilgaan”. Gaat het om één persoon of zijn het er twee? Hebben ze mekaar gekend? Waren het vrienden? Heeft Nithart in sommige schilderijen de aanzet gegeven en heeft Grünewald eroverheen geschilderd? Feiten zijn vaak omgeven van onduidelijkheid. Is het allemaal wel geweest zoals we denken dat het was? In ‘Duizelingen’ laat hij Beyle (Stendhal) optekenen “dat je zelfs realistische herinneringsbeelden niet goed kunt vertrouwen”. Wanneer Sebald in het verhaal over zijn terugkeer naar zijn geboortedorp een ver familielid bezoekt, die hem vraagt wat hem na zoveel jaren naar W. heeft gevoerd, antwoordt hij “dat ik in mijn hoofd allerlei reconstructies had gemaakt, dat de dingen daardoor echter niet duidelijker, maar juist raadselachtiger waren geworden.” Herinneren en reconstrueren, dat is wat Sebald doet, vermengen van feiten en fictie, personages samenstellen op basis van een of meer werkelijk bestaande figuren.

    Melancholie

    Bijna alles wat Sebald schrijft, baadt in een sfeer van weemoed en melancholie om wat is verloren gegaan of wat men niet (meer) kan vatten. Een pakkend voorbeeld hiervan is het verhaal in ‘De ringen van Saturnus’ als Sebald zich een verblijf herinnert bij een verarmde adellijke familie in Ierland, de Ashbury’s, een moeder met haar drie dochters en een zoon. Door de burgeroorlog van de jaren 1920 in Ierland zijn heel wat Engelse landeigenaars vertrokken naar veiliger oorden want vele landgoederen zijn in brand gestoken. Dezen die niet de middelen hadden of niet ondernemend genoeg waren om dit te doen, zagen hun landgoed met de tijd in waarde verminderen. De landbouw bracht niet genoeg meer op, het personeel werd te duur, de onderhoudskosten van het landgoed rezen de pan uit. Ze leefden geleidelijk in steeds kleinere gedeelten van hun eens zo ruime vertrekken. De Ashbury’s waren in dat geval. Ze hadden nooit geleerd om zich zelfstandig te onderhouden. Alles wat ze ondernamen mislukte. Sebald beschrijft hoe ze zich met de meest nutteloze dingen bezighielden. Hun verleden komt hij aan de weet wanneer de vrouw des huizes op een avond vertelt hoe het de familie is vergaan nadat ze eerst samen naar lichtbeelden hebben gekeken van de betere tijden die ze hebben gekend. Dit is een passage van een schrijnende schoonheid, die mij altijd opnieuw raakt. Er zijn er zo wel meer in het oeuvre van Sebald. Ook de verhalen over Paul Bereyter en Ambros Adelwarth bijvoorbeeld grijpen mij steeds weer aan omwille van het diepmenselijk meeleven zonder sentimenteel te worden. Sebald behoudt steeds enige afstand, maar je voelt zijn betrokkenheid, zijn respect, zijn mildheid.

    Maatschappijkritiek

    Hij is nochtans niet altijd even mild. Soms komt hij scherp uit de hoek over maatschappelijke mistoestanden. Zo is hij bijvoorbeeld niet mals voor het brute roofkolonialisme van de Belgische koning Leopold II in Kongo. “Inderdaad is er in de hele, grotendeels nog ongeschreven geschiedenis van het kolonialisme nauwelijks een duisterder hoofdstuk te vinden dan dat van de zogenaamde ontsluiting van Kongo” lezen we in ‘De ringen van Saturnus’. Sebald voert Joseph Conrad en Roger Casement op. Beide zijn in Kongo geweest. Conrad, die eigenlijk Jozef Konrad Korzenievski heette en van Pools-Oekraïense afkomst was (je leert altijd wat bij als je Sebald leest!), zal “langzamerhand de waanzin van het hele koloniale bedrijf” ontdekken en er later ‘Heart of Darkness’ over schrijven. Roger Casement schrijft als Engelse ambtenaar een vernietigend rapport over de mensonwaardige omstandigheden in de Kongo Vrijstaat van Leopold II en doet hetzelfde over de uitbuiting van de Britse Amazon Company in Zuid-Amerika. Hij wordt veroordeeld en opgehangen omdat hij, midden in WOI (!), in Berlijn wapenleveringen voor het Ierse Bevrijdingsleger organiseerde.

    De maatschappijkritiek van Sebald is niet altijd zo expliciet als in het voorbeeld hierboven. Soms zijn er subtiele, maar niet minder duidelijke, stellingnamen. Al in de eerste regels van ‘Naar de natuur’ geeft hij een sneer naar de nazi’s wanneer hij Fränger vernoemt, die over Grünewald schreef, maar “wiens boeken door de fascisten werden verbrand”. Een beetje verder vermeldt hij, een tikkeltje ironiserend “het grote boek over de historische Grünewald, door dr. phil. W.K. Zülch in het jaar ’38 voor Hitlers verjaardag uitgebracht”, maar in dit boek “heeft het verhaal van deze buitengewone verbintenis zich niet laten inpassen”. En wat was die ‘buitengewone verbintenis’? Grünewald trouwde met een Joodse! Zij bekeerde zich wel tot het katholicisme, maar kreeg desondanks geen plaats in het werk van de grote geleerde. In het korte verhaal over Grünewald vermengt Sebald zowel beschrijvingen van zijn schilderijen als verwijzingen naar maatschappelijke toestanden. Behalve de verholen kritiek op de nazi’s vermeldt hij de gruwel na de boerenopstand van 1525 (de beeldhouwer Riemenschneider wiens handen werden verbrijzeld) en de Jodenvervolgingen die in Frankfurt a/M al van in de 13de eeuw voorkwamen en later gepaard gingen met kledingvoorschriften (“gele ringen op de jas”) en gettovorming.

    Als maatschappijkritiek geldt ook het verzwijgen van het lijden van de Duitse bevolking door de luchtbombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog. In ‘De ringen van Saturnus’ kaart hij deze problematiek aan bij monde van een Engelse tuinman die als kind de vliegtuigen vanuit East Anglia heeft zien vertrekken. Toen de man later als soldaat in het bezette Duitsland verbleef verbaasde hij zich erover dat niemand iets had opgeschreven van de verwoesting die de bombardementen had teweeggebracht. “En ook als je het de mensen persoonlijk vroeg, was het alsof alles in hun hoofd was uitgewist”. Zelf kan de man vaak niet slapen door het beeld in zijn hoofd van de vertrekkende bombardementsvliegtuigen wetende welke verwoesting ze gingen aanrichten, verwoesting die hij als kind nauwkeurig bijhield op een kaart van Duitsland.

    Ziekte, psychisch lijden, waanzin, zelfmoord, dood

    Het verwondert niet dat Sebald aandacht had voor het lijden van de Duitse bevolking tijdens WOII. Zijn hele oeuvre is doordrenkt van lijden. Het begint al in ‘Naar de natuur’. Sebald beschrijft het altaarstuk van Isenheim. Grünewald schilderde het in opdracht van het Antonietenhospitaal waar al van in 1300 zieken werden verzorgd. Het beeldt de gruwelijkheid uit van de ziek(t)en van die tijd “in de fraaiste en huiveringwekkendste kleuren”. Aan het begin van ‘De ringen van Saturnus’ is Sebald in het ziekenhuis opgenomen “in een toestand van vrijwel volledige immobiliteit”, blijkbaar omwille van heel zwaar ruglijden. Ook psychisch lijden is hem niet bespaard. Tijdens zijn eerste reis in Noord-Italië, waarover hij vertelt in ‘Duizelingen’, lijdt hij aan een soort achtervolgingswaanzin en is hij volledig in de ban van moordzaken waarover hij in de krant heeft gelezen. Als hij op de rekening van een pizzeria in Verona Cadavero Carlo ziet staan, de naam van de uitbater, slaan de stoppen helemaal door en vlucht hij vierklauwens de stad uit. Ook Austerlitz wordt tot op de rand van de waanzin gebracht door de verwarrende gevoelens die zijn onverwerkte herinneringen oproepen. Maar Austerlitz gaat actief op zoek naar zijn verleden. Voor drie van de vier personages in ‘De emigrés’ is de uitkomst van hun onbestemde gevoelens en dito psychisch lijden minder hoopvol. Henry Selwyn en Paul Bereyter plegen zelfmoord op latere leeftijd. Ambros Adelwarth komt aan zijn eind na een vruchteloze en pijnlijke psychiatrische behandeling. Sebald had een speciale relatie met de dood en de doden. In de streek waar hij opgegroeide konden de doden in de winter niet begraven worden want de grond was bevroren. Ze werden in een schuur gelegd. Ze waren heel aanwezig, zegt Sebald in een interview. Aan het eind van het eerste verhaal in ‘De emigrés’ leest Sebald in de krant dat de resten van het lijk van een al 72 jaar vermiste berggids is teruggevonden. Dr. Henry Selwyn, de hoofdpersoon in het verhaal, heeft over die berggids aan hem verteld want het was zijn beste vriend. “Zo keren ze terug, de doden” mijmert Sebald.

    Rampen, catastrofes

    Hoewel Sebald in ‘Naar de natuur’ de bedenking maakt dat hij “ondanks de vreselijke gebeurtenissen elders, aan de noordrand van de Alpen is opgegroeid zonder besef van de verwoesting” gaat hij toch onmiddellijk verder met “kwam al vroeg het beeld bij mij op van een geluidloze ramp, die zich bijna onmerkbaar voor de beschouwer voltrekt”. Is de holocaust die ‘geluidloze ramp’? Er is een strekking in de Angelsaksische literatuur die het werk van Sebald onderbrengt bij de holocaustliteratuur. Het is inderdaad zo dat drie van vijf personages in ‘De emigrés’ en ‘Austerlitz’ de gevolgen van de naziterreur hebben mogen ondervinden, maar voor de vele andere personages waarover hij vertelt in zijn vijf boeken is dat niet het geval. De Angelsaksische literatoren zijn blijkbaar met het andere prozawerk niet zo vertrouwd. In een essay in de Groene Amsterdammer van 30 januari 2020 brengt Arnon Grunberg een belangrijke nuance aan: “Daarbij wel aantekenend dat de catastrofe volgens Sebald al langer plaatsvindt dan de holocaust; in navolging van Walter Benjamin ziet hij de menselijke geschiedenis als een reeks van catastrofes.” Bevestiging hiervan vinden we aan het slot van ‘De ringen van Saturnus’. Nadat Sebald het uitvoerig over de zijdeteelt heeft gehad, merkt hij terloops op: “Wanneer ik nu, terwijl ik dit opschrijf, nog één keer terugkijk op onze bijna uitsluitend uit calamiteiten bestaande geschiedenis …”.

    Ook humor

    Sebald schrijft geen amusante boeken. Maar toch zit er hier en daar humor in, wel veeleer van het wrange soort. Een van de weinige grappige situaties zonder meer komt voor in het laatste verhaal van de ‘De emigrés’. Op zoek naar een goedkoop pension in Manchester komt hij, de onervaren student, terecht in een rendez-vous huis. Amusant is de beschrijving van een vreemd uitziend toestel dat op zijn kamer staat en een gecombineerd wekker-theezetapparaat blijkt te zijn. Een foto moet als ’bewijs’ dienen. Een andere grappige situatie (in ‘Duizelingen’) is de toevallige ontmoeting van de ik-verteller met een vijftienjarige tweeling die als twee druppels water op de jonge Kafka lijkt. Nu moet je weten dat toeval een van Sebalds stokpaardjes is. Gekoppeld aan zijn drang om wat hij schrijft te staven met beeldmateriaal is hij erop gebrand om een foto te nemen van de twee jongens. Hij krijgt het hun echter niet uitgelegd. De ouders dan maar geprobeerd, een Siciliaans koppel dat met hun zonen op vakantie is in Noord-Italië. Zij verstaan aanvankelijk niet wat die vreemdeling van hen wil en als ze het wel door krijgen neemt hun wantrouwen hand over hand toe want zij verdenken hem er van “een Engelse pederast” te zijn en ze zouden “dat voelde ik, niet aarzelen om de bus in het volgende dorp te laten stoppen en de opdringerige passagier aan de autoriteiten te laten overdragen.” Vierklauwens verlaat hij de bus bij de eerstvolgende halte. Hilarisch. Maar niet voor Sebald. Hij is er het hart van in: “vervuld van uiterst pijnlijke gevoelens en van een machteloze woede omdat ik nu geen enkel bewijs zou kunnen laten zien van deze hoogst onwaarschijnlijke ontmoeting.” Een voorbeeld van zijn wrange humor is de beschrijving van zijn avondmaal in een hotel in Lowestoft (‘De ringen van Saturnus’). “Het was ook dezelfde schichtige vrouw die later in de grote eetzaal, waar ik die avond de enige gast was, mijn bestelling opnam en mij kort daarna een vis bracht die beslist al jaren in de diepvrieskist begraven had gelegen en op welks gepaneerde, hier en daar door grill verbrande pantser ik vervolgens de tanden van mijn vork verboog. Het kostte mij in feite zoveel moeite om door te dringen tot het inwendige van dat voorwerp, dat ten slotte uit niets anders dan de harde omhulling bleek te bestaan, dat mijn bord na die operatie een afschuwelijke aanblik bood. De sauce tartare die ik uit een plastic zakje had moeten drukken was grijsachtig verkleurd door het roetzwarte paneermeel, en de vis zelf of wat voor vis moest doorgaan, lag voor de helft verwoest onder de grasgroene Engelse erwten en de resten van de vettig glimmende chips. Ik weet niet meer hoe lang ik in die geheel met wijnrood beplakte eetzaal heb gezeten voordat de paniekerige jonge vrouw, die kennelijk al het werk in huis in haar eentje verrichtte, vanuit de steeds schemeriger wordende achtergrond aan kwam snellen om de tafel af te ruimen. Misschien kwam ze pas een uur nadat ik mijn bestek had neergelegd. Ik herinner mij alleen nog de scharlakenkleurige vlekken die ik uit haar decolleté van haar blouse over haar hals naar boven zag kruipen toen ze zich vooroverboog naar mijn bord. ”

     

    Toemaatje: de geschiedenis van Sebalds publicaties

    Sebald is “ontdekt” door een kleine alternatieve Duitse uitgever Franz Greno en door Hans Magnus Enzenberger, redacteur van de boekenreeks “Die Andere Bibliothek”, een in Duitsland bekende reeks waarin ongeveer 250 boeken zijn uitgegeven. Alleen het laatste werk “Austerlitz” is niet in “Die andere Bibliothek” verschenen. De Nederlandse uitgever Van Gennep is de eerste om Sebald in vertaling uit te geven. In hetzelfde jaar dat “Schwindel. Gefühle” (1990) uitkomt, ligt er een Nederlandse vertaling in de boekhandel onder de titel “Melancholische dwaalwegen”. De Engelse vertaling van dit boek verschijnt pas in 1999, negen jaren later! Recensent Michael Zeeman noemt het in de Volkskrant “een weergaloos knap boek” maar hij laakt de slordige vertaling en de slechte eindredactie (“een moord op een boek”). De volgende boeken van Sebald zullen worden vertaald door Ria Van Hengel en in 2008 verschijnt een nieuwe vertaling van “Schwindel. Gefühle” met als titel “Duizelingen”. Met “Die Ausgewanderten” (1992) is Van Gennep er weer als de kippen bij want ook “De émigrés” verschijnt in hetzelfde jaar. Met “De ringen van Saturnus” klopt de Nederlandse uitgever opnieuw alle andere vertalingen in snelheid hoewel het verschil kleiner wordt. Met “Austerlitz” (2001) verandert het plaatje. Sebald is ondertussen internationaal zo bekend, vooral door de positieve reacties op zijn werk van o.a. Susan Sontag, dat de Engelse vertaling verschijnt in hetzelfde jaar als de oorspronkelijke Duitse uitgave. De Nederlandse vertaling verschijnt in 2003 en is dit keer slechts de achtste in de rij. De Bezige Bij heeft de uitgave van de Nederlandse vertalingen van het hele oeuvre van Sebald al geruime tijd overgenomen. Eind 2019 is een nieuwe uitgave van zijn prozawerk verschenen. Jammer dat ‘Naar de natuur’ er niet bij is.

    Tot slot: een advies

    Misschien is deze inkijk in het proza van Sebald een opstap naar het effectief lezen ervan. Als je het doet, begin met ‘De emigrés’. Dat zijn behapbare verhalen. Ook ‘Austerlitz’ is een aanrader. Het zijn mijn favoriete boeken en ook internationaal de meest vertaalde. Ze zullen minder afschrikken dan het sombere en complexe van ‘De ringen van Saturnus’. Het Brugs Leesgezelschap vond dat “niet meteen een nachtkastjesboek”. Het lezen van Sebald is inderdaad geen slaapmutsje. Maar je kan er wel eindeloos mee doorgaan en je laten raken door de schrijnende schoonheid van zijn verhalen.

    Hugo D’hertefelt


    Categorie:literatuur


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!