mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
26-05-2015
muziek en dans
Muziek en dans
We kunnen ons muziek perfect voorstellen zonder dans en dat is trouwens hoe we er gewoonlijk naar luisteren, thuis op de radio of via internet of cd, maar ook in de concertzaal. Het omgekeerde is veel minder denkbaar: dans zonder muziek… Het kan, natuurlijk maar dan krijg je ongetwijfeld het gevoel dat er iets ontbreekt, dat er iets met opzet is weggelaten, misschien om een bijzonder effect te bereiken, zoals bij mime, wanneer het spreken gewist is bij theater om de volle aandacht op de gebaren te vestigen. Zelfs als dans niet noodzakelijk bij muziek hoort, hoort muziek bij dans. Muziek biedt het ritme en het tempo dat de dans structuur geeft, en een melodische lijn die uitdrukking geeft aan emoties en de choreograaf toelaat een verhaal te vertellen, afzonderlijke houdingen en figuren met elkaar te verbinden in een vloeiende of gebroken beweging in tijd en ruimte. Dat maakt dans tot een gesamtkunstwerk, een samenspel van kunstvormen waarbij het geheel zoveel meer is dan de som van de delen.
Muziek heeft altijd al dansers en choreografen geïnspireerd. Op deze website heb ik al heel veel muziek onder de aandacht gebracht die mensen geïnspireerd heeft om erop te dansen. Het gaat dan niet zozeer om muziek waarop je kan dansen in een of andere stijl, zomaar, voor je amusement, maar veeleer om echte choreo’s, zoals ze in het moderne metier heten. Vaak had de componist helemaal de bedoeling niet een muziekstuk te maken dat zou dienen om erop te dansen in een of andere vorm van ballet.
Zo schreef Mendelssohn zijn bekende Midzomernachtsdroom oorspronkelijk als een concertouverture, geïnspireerd door het gelijknamige toneelstuk van Shakespeare, in 1826; hij was toen amper zeventien. Zestien jaar later kreeg hij de opdracht om muziek te schrijven bij dat toneelstuk, als ouverture, als intermezzo bij de scèneveranderingen en als achtergrondmuziek bij sommige scènes. Hij gebruikte zijn bestaande concertouverture voor de ouverture en de eerste scène en componeerde dan andere muziekstukken in dezelfde stijl voor de andere scènes, waaronder de alom bekende bruidsmars. In 1962 maakte Balanchine er een avondvullend ballet van met dezelfde naam en met dezelfde muziek, aangevuld met andere composities van Mendelssohn, waaronder nog drie ouvertures en een deel uit een symfonie voor strijkers.
Een ander voorbeeld van een volmaakt samengaan van muziek en dans is het korte ballet Le Spectre de la rose. Het is gebaseerd op een gedicht van Théophile Gautier, gecombineerd met de bekende Uitnodiging tot de dans, een werk voor piano van Carl Maria von Weber uit 1819, een stukje programmamuziek, gebaseerd op een verhaaltje over twee jongelui die elkaar ontmoeten op een bal. Het gedicht van Gautier uit 1838 gaat over de roos die een jonge vrouw droeg op een bal en die de volgende dag verwelkt is. Berlioz componeerde in 1838 een heerlijk gedragen, diep ontroerend kunstlied op dat gedicht, in de cyclus Les Nuits d’été. In 1841 kreeg Berlioz de opdracht om het pianowerk van Weber te bewerken voor orkest, als achtergrond voor een ballet dat naar Parijse gewoonte vereist was in elke opera, in dit geval Der Freischütz, eveneens van von Weber. Op die muziek creëerde Fokine in 1911 zijn bekende versie van dat ballet.
Veel bekender is de geschiedenis van muziekwerken die specifiek voor het ballet geschreven zijn: Ravel’s Bolero, Stravinsky’s Sacre du Printemps, Petruchka, Pulcinella en nog een twintigtal andere van zijn werken; Tsjaikovski’s Zwanenmeer, Notenkraker, De schone slaapster, Sjostakovitsj’ Gouden tijdperk, De bout, De klare stroom, enzovoort. Als je naar Tsjaikovski luistert, kan je niet anders dan aan het ballet denken.
Zo gaat het ook met moderne en hedendaagse muziek: componisten schrijven voor het rijk gevarieerde hedendaagse ballet, of choreografen op zoek naar interessant materiaal laten zich inspireren door muziek die oorspronkelijk niet bestemd was om erop te dansen, maar die zich door haar vorm en structuur daartoe heel gemakkelijk leent, waarbij de soms verrassende en innoverende compositietechnieken de choreografen ertoe brengen om ook in het ballet vernieuwende elementen te verwerken.
Muziek en dans zijn onafscheidelijk sinds hun ontstaan, bij het ontwaken van de mens en zullen ongetwijfeld elkaar blijven beïnvloeden en stimuleren, zowel in het ontspanningsleven als in de hoogstaande kunstvorm die het ballet is in al zijn klassieke en moderne vormen.
De schim van de roos
Licht je sluimerend ooglid op dat een ongerepte droom beroerde ik ben de schim van de rozenknop die je gisteren op het bal ontroerde
je plukte me waar je me bepareld vond met zilveren tranen nog besproeid en op het feest van sterren doorgloeid wandelde je met mij de hele avond rond
jou, de oorzaak van mijn dood en zonder dat je me kan verjagen komt elke nacht mijn schim rozerood aan het hoofdeinde van je bed nog plagen
wees maar niet bevreesd, het is geen mis die ik vraag noch de profundis mijn ziel is een licht parfum en het is uit de hemel dat ik kom
een lot als het mijne dat afgunst gaf en voor een zo prachtig sneven zou menigeen het leven geven want op jouw boezem ligt mijn graf
en op het albast waarop ik rust heeft een dichter met een kus geschreven: hier rust een roos die koningen benijden, mateloos.
Er is dezer dagen veel te doen over IS. Nu zijn het echter niet de moordpartijen, die overigens gewoon doorgaan, al dan niet commercieel in beeld gezet voor de media en internet, maar de aanslagen op het cultureel erfgoed, in het bijzonder de dreigende verwoesting van de ruines van Palmyra.
Nu ben ik sinds mijn prilste jeugd een groot bewonderaar van de klassieke oudheid. Ik studeerde ijverig en enthousiast Latijn en Grieks en was daar erg goed in, al zeg ik het zelf. Ik bewonderde de Grieks-Romeinse beeldhouwkunst en bouwkunst en wat ons rest van de schilderkunst. Aan het einde van de humaniora richtte de school een Rome-reis in voor onze klas, en dan gebeurde er iets merkwaardigs. Hoewel mijn ouders, die het echt niet breed hadden, me aanmoedigden om mee te gaan, en ik naar de universiteit zou gaan om er klassieke filologie te studeren, besliste ik spontaan om niet mee te gaan. Ik heb nooit goed geweten waarom, maar het was een sterk gevoel van afkeer dat me dreef. Meer dan tien jaar later kreeg ik de gelegenheid om deel te nemen aan een gelijksoortige schoolreis naar Griekenland voor de leerlingen van mijn echtgenote, en toen ben ik wel meegegaan. Het werd geen succes. Ik heb in mijn leven wel wat gereisd en de obligate bezoeken gebracht aan kerken, kathedralen, musea, concertzalen en openbare gebouwen, maar steeds was er iets dat me onbehaaglijk tegenstak.
Nu ik oud ben, stel ik vast dat ik een hekel heb aan grote gebouwen. Het is enerzijds een fysieke weerstand die ik ervaar, maar anderzijds ook een diepgewortelde overtuiging dat grote gebouwen een menselijke vergissing zijn. Waarvoor dienen ze? Kerken en kathedralen zijn niet gebouwd voor mensen, maar om mensen te onderwerpen. Ook openbare gebouwen hebben die functie: ze bevestigen de machthebbers in hun positie en intimideren de burger tot gehoorzaamheid en gezagsgetrouw handelen. Musea en andere tentoonstellingsruimten zouden de kunst moeten verheerlijken, maar zijn meestal protserige schatkamers met onbetaalbare kunstwerken van niet zelden bedenkelijk allooi, waarop eenvoudige mensen een blik gegund wordt in dure en wegens de mediahype overbevolkte tentoonstellingen. Concertzalen zijn burchten waar het establishment en het geld zich etaleert, op het podium en in de zaal.
Ik stel vast dat ik er niet meer kom. Het is niet meer voor mij, ik erger me alleen maar mateloos.
En dat is ook mijn reactie bij de vernieling van de antieke kunst in het gebied dat door IS veroverd wordt. Het raakt me niet, stel ik vast. Men zou verwachten dat een kunstminnend en cultureel toch enigszins onderlegde persoon zoals ik zijn afgrijzen zou uitschreeuwen over zoveel barbarij, maar dat is niet het gevoel dat bij mij opkomt.
Een zeer klein gedeelte van ons erfgoed, de kunst en de cultuur uit het verleden, is bewaard gebleven. Het overgrote deel ervan is verdwenen, in puin gevallen of verwoest. Dat is de werkelijkheid, dat is de normale gang van zaken. De overdreven aandacht die naar die schaarse overblijfselen gaat en de waarde ervan tot astronomische hoogten opdrijft, is in mijn ogen ongepast. Een schilderij van Van Gogh heeft een commerciële waarde van honderden miljoenen en ligt ergens in een kluis, terwijl de brave schilder het niet aan de straatstenen verkocht kreeg. Voor mij heeft het niet meer waarde dan het doek en de verf.
Als men nu de zeldzame restanten van de Assyrische kunst aan diggelen slaat in musea en op archeologische sites, of ze verkoopt op de zwarte markt om de IS-strijders en hun wapens te betalen, dan maakt dat op mij niet de minste indruk, stel ik vast. Er gebeurt maar wat altijd al gebeurd is, en of een pronkstuk terechtkomt in een museum dat slechts enkele van de zeven miljard mensen bezoeken, maar dat stukken van mensen kost om in stand te houden, of vernietigd wordt, dat blijft mij eender, het is even verwerpelijk en dwaas. Voor mij hoeven de klassieke ruines van Palmyra niet vernietigd te worden, maar ze moeten ook niet mordicus blijven bestaan. Alles in stand houden wat we hebben is onmogelijk. Het oude moet steeds sneller plaats maken voor het nieuwe, we zijn bezige bijtjes, nietwaar.
Als men morgen zou beslissen de honderden leegstaande kerken en kathedralen en de talloze cultuurpaleizen in ons land te slopen, ik zou er geen traan om laten. Men kan ze een andere, nuttige bestemming geven, maar meestal is dat vele malen duurder dan afbreken en iets bouwen dat echt nodig is. En misschien is er niet zoveel nodig als men denkt of wil doen geloven. In Rotselaar, waarvan Werchter een deelgemeente is, prijkt een hypermodern gemeentehuis; de zeldzame keren dat ik er binnenkom, huiver ik als ik de ijzige leegte op mij voel vallen. In immense kantoorlandschappen zitten hier en daar bedienden verdwaald, rari nantes in gurgite vasto. Alles is grijs en strak en kaal, en onmenselijk koud. Ik vermoed dat men dezelfde diensten zou kunnen aanbieden in een eenvoudige, gezellige huurwoning.
Dat is wat ik bedoel. Wij hebben behoefte aan een omgeving op mensenmaat en die is niet monumentaal. In monumenten leeft men niet, men komt er kunstmatig bijeen in veel te groten getale. Ik herinner mij luidruchtige recepties in overvolle en akoestisch horribele zalen van openbare gebouwen: een verschrikking… Musea en concertzalen staan het grootste gedeelte van de tijd gewoon leeg, ze zijn slechts zelden echt in gebruik, en dan op een totaal onnatuurlijke manier. Ik bezocht ooit MoMA in New York en in een van de ruime bovenzalen vond ik een ‘tentoonstelling’ van arte povera, zeg maar: vuilnis (artistiek!) uitgestrooid op de dure vloer. In de hoek zat een suppoost in livrei zich een haalbare houding te zoeken op een duidelijk ongemakkelijke stoel. We keken elkaar aan, en onze woordeloze conversatie was er een van onnoemelijke droefheid om de wezenloze idiotie van de hele situatie. Hebben we echt niets anders te doen? Is dat het beste waartoe we in staat zijn? Is dat wat we bedoelen met een leefbare wereld?
Ik keur de eventuele verwoesting van de klassieke ruines van Palmyra niet goed, integendeel, het is barbarij en schandelijk. Maar ik begin stilaan te begrijpen hoe het zo ver is kunnen komen. Sommige mensen hebben genoeg van de hypocrisie van onze samenleving en doen er eindelijk zelf iets aan, met mokerslagen, dynamiet, gesofistikeerd wapentuig of een ritueel mes. Verwerpelijk, absoluut verwerpelijk, maar het zat er wel aan te komen. Niet iedereen vindt dat we nu leven in de beste van alle mogelijke werelden, en wij zullen het geweten hebben.
Wat staat ons nog te wachten? Waar en wanneer is het volgende Palmyra, het volgende Bardomuseum, de volgende Charlie Hebdo, het volgende Utøya, de volgende Killing Fields? Als het niet verandert, zal het allicht veel erger worden voor het ooit nog beter wordt.
Geen illustraties vandaag.
Categorie:levensbeschouwing Tags:samenleving
09-05-2015
Charles Vergeer, Overspoeld door de eindigheid. (recensie)
Charles Vergeer, Overspoeld door de eindigheid. Inleiding tot de metafysica, Budel: Damon, 2015, 204 blz., € 15,90 (pb).
Het is niet elke dag dat er een inleiding tot de metafysica verschijnt en al helemaal niet in het Nederlandse taalgebied en dan nog in het oorspronkelijk Nederlands. Dat was genoeg om mij tot lezen aan te zetten.
Van bij de aanvang valt op dat het hier niet gaat om een strak gestructureerde en methodische uiteenzetting van wat metafysica nu eigenlijk is, hoe ze ontstaan en geëvolueerd is en wat de hedendaagse geldende opvattingen ter zake zijn. De teksten zijn de weergave van colleges die de auteur gegeven heeft voor een selecte groep van honours studenten en worden omschreven als oefeningen. Maar niet helemaal, want het interactieve karakter van die colleges kunnen in een boek niet tot hun recht komen, natuurlijk.
Wat we aangeboden krijgen, blijkt een transcriptie te zijn van de mondelinge bijdrage van de docent, veeleer min dan meer aangepast aan het boekformaat. Men leze het boek dus het best als dusdanig: beeld je in dat je de auteur zijn teksten hoort debiteren in een auditorium of seminarielokaal. Hij benadert zijn onderwerp flanerend langs bekende en minder bekende paden, sprekend in een half poëtische, half filosofisch-technische badinerende spreekstijl waarvan sommige filosofen menen dat die van hen verwacht wordt door een belangstellend publiek. Wat niet moeilijk kan gezegd worden is de waarheid niet, lijkt het parool te zijn.
Typisch zijn de Heideggeriaanse etymologieën en pseudo-etymologieën en woordsplitsingen die een ver-borg-en waar-heid moet-en ont-hullen. Het is allemaal zo vaak gedaan in de vorige eeuw, dat het meer dan een beetje oubollig aandoet dat in 2015 nog eens voorgeschoteld te krijgen.
We krijgen dus veeleer flarden van uiteenzettingen dat een rustig betoog, met talrijke citaten in het Latijn, Grieks, Engels, Duits, Frans, soms vertaald (of hertaald, of erger) maar vaak ook niet, nog meer verre verwijzingen naar bekende en minder bekende auteurs uit de hele geschiedenis van het denken. De vele herhalingen die in een voordracht nog enig nut kunnen hebben, verliezen in een boek hun zin en worden als slordigheden ervaren die men is vergeten weg te werken bij de revisie.
Men kan zich echter afvragen of er van enige revisie wel sprake is geweest. Slordig is ook het taalgebruik, met talloze gevallen van de haar-ziekte (‘Het Griekse woord logos werd in haar Latijnse vorm opgenomen…’, blz. 37; ‘Het heelal spat niet uiteen maar dijt uit en behoudt haar samenhang.’, blz. 57), vreemde vormen van geslachtsverwisseling (‘De tijd gaat niet teloor in het verleden, noch verliest ze zich in de toekomst, ze behoudt haar samenhang…’, ibid.; ‘… een boom het kan verdragen dat ze haar wortels verlaat…‘ (blz. 64); ‘… en dat al gerijpte en volgroeide, volwassene en voltooide haar duur kende waarna haar tijd gekomen was en ze weer ten onder ging.’, blz. 64), een Angelsaksisch naast elkaar plaatsen van woorden (‘promotie plechtigheid’, blz. 59; ‘twee werelden leer’, blz. 63; ‘een chrono fobische jongeling‘, blz. 95), foute vervoegingen (‘het ontbreek’ blz. 31), feitelijke onjuistheden (‘acht miljard mensen’, blz. 36; ‘… in de duisternis van ons bloed bijvoorbeeld, zijn miljoenen bacteriën’, blz. 89); warrige beeldspraak (‘Er moet ruimte blijven voor andere wegen naar Rome.’, blz. 68); historische miskleunen (‘Descartes… wilde aansluiting zoeken bij de moderne natuurwetenschappen zoals die vooral door Newton belichaamd werden’, blz. 77; toen Descartes stierf, was Newton zeven jaar oud), onterechte meervouden (‘De gemaakte serie opmerkingen … roepen veel vragen op’, blz. 87) enzovoort, enzovoort.
Een geval apart zijn de Latijnse citaten en verwijzingen. Alle grammaticale fouten daarvan opsommen, zou meer dan een volle bladzijde in beslag nemen. De meest schrijnende zijn het herhaalde ens creata en het hilarische Homer sacer (blz. 86, waarschijnlijk geïnspireerd door de metafysicus Simpson met die naam). Indien iemand dit boek nagelezen heeft, kende die geen Latijn.
Met het Grieks gaat het niet beter. Enerzijds heeft de auteur kritiek op de vertaling van (naast anderen) Paul Claes van een Herakleitos-citaat (blz. 78), maar dan gaat hij doodleuk verder en plagieert Claes’ verklaring van zijn vertaling voor het opbouwen van zijn eigen verklaring van het begrip fusis. Het toppunt bereiken we met een volgend citaat van Herakleitos, dat de auteur vertaalt als ‘Lijken zijn betere uitwerpselen dan mest’. Nu hoef je geen Grieks te kennen om meteen in te zien dat dit zelfs voor Herakleitos al te cryptisch is. Wat er staat is natuurlijk dat lijken betere mest zijn dan uitwerpselen. Even verder staat een net zo klungelige vertaling van fragment B20, die zelfs als kopje dient voor het hoofdstuk (‘Opdat de dood niet uitsterft’, terwijl het Grieks zegt ‘… en laten ze kinderen na om te sterven’. En op blz. 105 moet ook Euripides eraan geloven: het bekende citaat ‘O goden! Goddelijk is het je vrienden te herkennen!’ wordt onbegrijpelijk vertaald als ‘het is God als de geliefde bekend wordt’. Blijkbaar kent iemand ook geen Grieks.
Of Italiaans, want ook die citaten gaan de mist in (tra il finestre, blz. 115). Enkel het Duits lijkt meestal te kloppen.
Al dat fraais maakt het lezen een frustrerende, ja ergerlijke bezigheid. Het mag een wonder heten dat iemand nog de moed opbrengt om zich in de inhoud te verdiepen. Maar ware heldenmoed is vereist om zich daaraan te wagen. Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat de auteur zoals het orakel van Delphi door geestesverruimende of postprandiale wasems in een soort trance is gebracht en ons van daaruit eindeloos overspoelt met onsamenhangend geleuter van een verregaande apodictische arrogantie, gelardeerd met filosofisch jargon, citaten, verwijzingen, boutades, bon mots en vage vluchten van de fantasie. Wie na een pijnlijke worsteling met de eindeloze bladzijden eindelijk met een zucht van verlichting het boek dichtklapt (indien dat al niet veel eerder gebeurd is, wat meer waarschijnlijk is), weet voorwaar niets meer over metafysica dan aan het begin van deze lijdensweg.
Boeken als dit bezorgen de filosofie haar slechte reputatie. Maar, lieve lezers en lezeressen, vergis je niet: dit boek is geen filosofie, maar een parodie daarvan. Lees dus maar liever het Wikipedia-artikel of ga een flinke wandeling maken. Om bij het citaat van Herakleitos te blijven: dit boek, het ‘lijk’ van de colleges waarmee deze docent zijn studenten teisterde, is helaas geen betere mest dan uitwerpselen, maar slechtere.