In een huisgezin is alles gemeenschappelijk bezit; men maakt
geen formeel onderscheid tussen wat van wie is, alles is van ons. Wel is het
zo dat er vaak min of meer vaste (maar geen exclusieve) gebruikers zijn en dat
de anderen die afspraken respecteren. Soms is dat vanzelfsprekend: kinderen
blijven met hun handen af van de haagschaar en de kettingzaag tot ze oud genoeg
zijn. Maar ook voor hen is het onze haagschaar, onze auto enzovoort. Er is
een uiterst belangrijk onderscheid tussen wat van het gezin is en wat niet,
terwijl binnen het gezin alles van iedereen is die tot het gezin behoort.
Voor heel wat zaken wordt dat begrip van
gemeenschappelijkheid nog uitgebreid tot andere familieleden, huisvrienden en
zelfs kennissen en buren. In onze buurt zijn wij bijvoorbeeld het enige gezin
dat geen elektrische haagschaar heeft, maar toen Lut laatst niet meer aan de
drang kon weerstaan om de taxushaag bij te knippen (met onze ouderwetse haagschaar),
kwamen maar liefst drie buren spontaan hun elektrisch apparaat aanbieden. Zo
gaat het. Hoewel de eigendom, het bezit onbetwist is, beperkt men het gebruik
niet tot de eigenaar, maar deelt men het gemakkelijk met andere leden van de
gemeenschap.
Wat zo vanzelfsprekend gebeurt in het gezin, de familie, de
buurt en de kennissenkring, is veel minder evident daarbuiten. Je gaat bij een
wildvreemde niet aankloppen met de vraag of je even zijn grasmaaier mag lenen,
vind je niet? Maar op onze beste momenten zijn we zelfs voor mensen die we niet
echt kennen best vriendelijk. Ik heb wel eens iemand met autopech geholpen
(naar beste vermogen) en ik heb dezelfde behulpzaamheid ook al mogen ervaren.
Maar dat is iets anders dan het spontaan delen van wat men heeft. Dat blijft
beperkt in omvang en straal.
Wij mensen leven in gemeenschap. Dat neemt allerlei vormen
aan, maar niemand leeft alleen, no man is
an island. Het zijn concentrische cirkels of venndiagrammen die aangeven
met wie we delen, met wie we omgaan. Het gezin, de familie, de buurt, de
kennissenkring, de collegas van het werk, de vereniging.
Het wordt echter anders als het gaat om het dorp, de stad,
de provincie, het gewest, het land, de organisatie van samenwerkende landen, het
continent. En dat is vreemd, want wij delen vaak veel meer met de anderen in
die grotere gemeenschappen dan zelfs in de kleinste. Ik heb het dan over de
gemeenschappelijke voorzieningen. In onze moderne maatschappij zijn die overal
aanwezig en worden ze massaal gebruikt, zoals de verkeersinfrastructuur, het
openbaar vervoer, de culturele voorzieningen, het onderwijs en ga zo nog maar
een hele tijd door. Wij gebruiken die voorzieningen met grote
vanzelfsprekendheid, vaak zonder ervoor te betalen, of toch zeker niet de volledige
kostprijs. Dat is nu net de bedoeling: wij geven een deel van ons geld af, we
betalen mee voor de publieke diensten, die ons in staat stellen om veel beter
te leven dan wanneer iedereen alleen voor zichzelf zou zorgen.
Sommige mensen vinden dat een slechte evolutie. De mens
verliest zo zijn zelfstandigheid, ja, zijn vrijheid. Je kan of mag niet meer
doen wat je wil. Als je een verplaatsing wil maken, moet je altijd gebruik
maken van publieke voorzieningen, ook als je niet met het openbaar vervoer
reist: als je met de wagen gaat, rijd je nog altijd op de openbare weg, die
daar gelegd is met de middelen van de gemeenschap, die onderhouden wordt
enzovoort. Alles wat we doen gaat over begane en gebaande wegen. Er is geen
originaliteit meer, enkel een keuze tussen een beperkt aantal vaste mogelijkheden.
We leven in een beschaving, met andere woorden, niet in de ongerepte natuur, en
dat lijkt sommige mensen veeleer een achteruitgang dan een vooruitgang.
Het is niet moeilijk om in te zien dat zij dwalen. Het is
immers niet zo dat er in de ongerepte natuur meer mogelijkheden zouden zijn, en
meer vrije keuze dan in een sterk ontwikkelde beschaving zoals de onze,
integendeel. Waarom zouden we anders die beschaving tot stand gebracht hebben?
En waarom wil iedereen erbij horen? Niemand wenst echt in de wildernis te
wonen, dat is duidelijk. Enkel in een beschaving komen we echt aan onze
trekken.
Toch mogen we dat ongenoegen en die frustratie niet zomaar
van de hand wijzen, want ze hebben een oorzaak en een reden.
Mensen bundelen hun krachten en hun middelen om publieke
voorzieningen uit te bouwen die voor iedereen het leven beter maken en iedereen
meer kansen bieden. Maar daarvoor moeten goede afspraken gemaakt worden.
Enerzijds moet men het eens worden over hoe men het geld inzamelt voor die
gemeenschappelijke projecten. Belastingen zijn voor niemand een pretje, terwijl
het toch gaat om zaken die je uiteindelijk ten goede komen, en die je anders
onmogelijk zou kunnen realiseren. Iemand, de politiek dus, moet vastleggen
hoeveel er nodig is en hoeveel iedereen moet betalen. En anderzijds moet
iemand, de politiek dus, bepalen waaraan het geld besteed wordt. Dat zijn
meteen ook de twee bronnen van ongenoegen en frustratie.
Iedereen is het erover eens dat er belastingen moeten
geheven worden, maar niemand betaalt ze graag, rechtstreeks of onrechtstreeks. Ik
persoonlijk heb me nooit druk gemaakt over het verschil tussen mijn bruto- en
nettoloon. Elke maand kreeg ik een ingewikkeld document toegestuurd, waarop een
relatief indrukwekkend bedrag prijkte dat vervolgens in forse stappen
gereduceerd werd tot ongeveer de helft. De rest? Belastingen allerhande.
Aangezien ik er niet kon aan ontsnappen, liet het me ongeveer compleet koud
hoeveel het was en waar het naartoe ging. Maar dat is fout, want daardoor
onttrok ik mij aan mijn burgerlijke verantwoordelijkheid.
Iedereen kan wel degelijk mee uitmaken hoeveel belastingen
er geheven worden en hoe de staatsmiddelen aangewend worden, met name door te
stemmen voor de ene of de andere politieke partij, die in hun partijprogramma
daarover hun standpunt vastgelegd hebben. Er zijn partijen die menen dat de
staatsfinanciën beperkt moeten blijven en dat men zoveel mogelijk moet
overlaten aan het privé initiatief. Dan betalen we met zijn allen minder
belastingen, maar dan betalen we wel meer voor het gebruik dat we maken van
allerlei voorzieningen. Partijen met een andere ideologie vinden dan weer dat
we zoals in een gezin alles in gemeenschap moeten bezitten, dat we dus met zijn
allen voor alles betalen, zodat vervolgens alles gratis is voor iedereen.
Dat zijn de extremen. Maar je hoort de liberalen al zeggen:
ja maar, als het gebruik voor iedereen gratis is, dan zijn het de hardwerkende
burgers, die het meest geld verdienen en ook het meest belastingen betalen, die
voor alles opdraaien, terwijl we op die manier een kaste van profiteurs creëren
die zo weinig mogelijk werken en leven van de staatsvoorzieningen. En de
socialisten repliceren: als private burgers de economie helemaal in handen
hebben, verrijken zij zich ongehinderd ten koste van wie minder begaafd is,
minder gezond, arm, ziek of oud; zij krijgen zo beschikking over veel meer geld
dan ze nodig hebben en leiden een luxe leventje, terwijl er geen publieke
voorzieningen zijn voor de anderen en de privé voorzieningen onbetaalbaar zijn
voor hen.
Er zijn maar weinig mensen die pleiten voor een radicaal
liberalisme. Iedereen lijkt te aanvaarden dat men geen samenleving kan
uitbouwen zonder enige staatstussenkomst. Dat is de basis van wat we de
democratie noemen: elke burger, hoe onvermogend ook, heeft het recht zijn stem
uit te brengen en zo mee te bepalen hoeveel belastingen de staat mag ophalen en
wat ermee gebeurt. Ook de (democratische) ondernemers gaan daarmee akkoord en
betalen dus belastingen. Sommigen vinden dat ze er niet genoeg betalen en dat
de eenvoudige burger er teveel betaalt, maar de ondernemers beweren natuurlijk
het tegenovergestelde.
Vreemd genoeg zijn er wel nog altijd mensen die beweren dat
men een samenleving kan hebben waarin de staat almachtig is. Zij noemen dat het
toppunt van de democratie, want alle beslissingen worden dan genomen door (de
verkozen vertegenwoordigers van) het volk. Niemand kan zich dan onbehoorlijk
verrijken, de koek wordt eerlijk verdeeld onder alle burgers.
Dat klinkt goed, en het heeft heel wat mensen ertoe verleid
om dit als de beste optie te zien, de meest menselijke ideologie. Het is wat
men gewoonlijk aanduid met links. Maar links heeft een geschiedenis, en die
is niet erg fraai. Wanneer in een staat een groep mensen legaal alle macht in
handen heeft, bestaat namelijk het gevaar dat zij die macht niet optimaal gebruiken.
Niemand is onfeilbaar of heilig, en waarom zouden net die politici het zijn en
andere mensen niet? De kans is reëel, dat hebben we herhaaldelijk kunnen
vaststellen, helaas, dat zij die macht gaan misbruiken om hun ideeën door te
drukken, ook als dat domme ideeën zijn of zelfs pure waanzin. Komt daarbij dat
ook persoonlijke verrijking bijna onvermijdelijk is, evenals grootheidswaanzin,
paranoia en machtsmisbruik op grote schaal. Zowel het communisme als allerlei
vormen van staatssocialisme hebben dat uitvoerig laten zien, met vele
tientallen miljoenen doden tot gevolg en grote armoede en ellende voor alle
burgers.
Socialisme en communisme zijn dus misschien wel
intellectueel aantrekkelijke ideologieën, maar in de praktijk blijken ze niet
te lukken. Maar ook radicaal liberalisme kent dergelijke excessen, met even
rampzalige gevolgen voor de hele bevolking, zoals ten tijde van de Industriële
Revolutie.
De oorzaak van de ellende met die beide tegenstrijdige radicale
ideologieën ligt niet alleen in het feit dat ze zo radicaal zijn, maar vooral
in het democratisch deficit dat ze vertonen. In beide gevallen is de macht
immers in handen van een zeer beperkte groep van mensen. En in beide gevallen
zijn ze helemaal niet democratisch verkozen: ook in een zogenaamd socialistisch
systeem is het de nomenklatoera die alles beslist, ook wie aan de macht mag
deelnemen.
Dat geeft gelukkig ook meteen aan waar we de oplossing van
het probleem moeten zoeken, namelijk in een verbetering van het democratisch
gehalte van de samenleving en van de politieke organisatie.
Vooreerst moeten er verscheidene politieke partijen zijn, en
dus zeker geen eenheidspartij. Maar ook een tweepartijensysteem lijkt niet goed
te werken. Men voelt aan dat er meerdere ideologieën mogelijk zijn, dat de ideeën
niet in een zwart-wit formaat voorkomen, maar in een veelkleurig palet.
Anderzijds is een veelheid van partijen even weinig werkbaar, enerzijds omdat
het dan moeilijk is om tot een samenhangende politiek te komen, maar vooral
omdat vaak een onbeduidende partij een groot gewicht in de schaal kan werpen
als ze op de wip zit, zoals dat heet, en de balans naar één groep kan doen
overslaan. Een voldoende groot aantal niet te kleine partijen lijkt dus de
beste oplossing. Dat kan men het best bereiken door het instellen van een vrij
hoge kiesdrempel: een partij die bijvoorbeeld minder dan vijf (of meer
) procent
van de stemmen haalt, krijgt geen vertegenwoordigers in het parlement.
Men moet er dus voor zorgen dat er steeds voldoende mensen
actief betrokken worden bij het beleid. En dat gebeurt niet alleen doordat wij
met zijn allen om de vier of vijf jaar mogen gaan stemmen! Dat is een
elementaire vereiste, natuurlijk, maar ook binnen de partijen en binnen de
staatsinstellingen moet er een echte democratie heersen, en daar wil het wel
eens verkeerd gaan. Enkel partijleden zijn stemgerechtigd over het
partijprogramma, maar het aantal partijleden is heel beperkt, slechts een
fractie van de kiezers die voor een partij stemmen. Dat is niet goed,
natuurlijk.
Binnen de partijen zijn het niet zelden de traditionele partijbonzen
en de oude krokodillen die de dienst uitmaken. Vaak komen ze uit families die
al generaties lang de plak zwaaien in een stad of regio of binnen een partij;
soms zijn het mensen die hun persoonlijke ambities en hun onkunde handig
verbergen achter een aantrekkelijk uiterlijk en uitstekende marketing. Het zou
een grote democratische stap vooruit zijn, mocht men verbieden dat kinderen van
politici hun ouders rechtstreeks opvolgen. Daarnaast is het quasi noodzakelijk
dat men de duur van elk politiek mandaat beperkt in de tijd, bij voorkeur tot
één enkele ambtstermijn, gevolgd door een periode van ten minste twee
ambtstermijnen alvorens men opnieuw aan de beurt komt, en tot een redelijke
leeftijdsgrens, die de pensioengerechtigde leeftijd niet overschrijdt. Dat zou
er in belangrijke mate toe bijdragen dat niemand jarenlang blijft meedraaien, steeds
zijn eigen ideeën propagerend en zodoende verhinderend dat andere ideeën een
kans krijgen. Zelfs als iemand het goed doet, wil dat nog niet zeggen dat er
niet iemand anders is die het even goed zou doen, of, wie weet, zelfs beter.
Ook in het staatsapparaat is er behoefte aan een zeer
doorgedreven democratie. In het huidig systeem zijn vrijwel alle benoemingen,
van de allerhoogste tot de laagste, politieke benoemingen. Dat is zelfs zo voor
het zogenaamd onafhankelijke rechtssysteem. Dat heeft nefaste gevolgen voor de
staatszaken, want men wordt niet benoemd op basis van de kwaliteiten die men
heeft, maar op basis van het toebehoren tot een politieke partij, waaraan men
dan volledig onderworpen is.
Dat is de dubbele basis van de particratie die onze moderne
maatschappij teistert en die een regelrechte aanslag is op de democratie, net
zo goed als andere dictatoriale systemen, omdat ook in een particratie de macht
bij een al te kleine groep van mensen berust, die daarvoor geen enkel mandaat
hebben.
Het is enkel door met heel veel mensen over heel veel zaken
na te denken en samen te werken, dat we tot een beter inzicht in de
werkelijkheid komen en een betere samenleving. Dat is zo op alle gebieden, maar
dat dit ook voor de politiek geldt, dat zien we vaak over het hoofd. Daar
hebben we de neiging om onnadenkend een leider achterna te lopen of onrealistische
populistische propaganda te geloven.
Het socialisme is als ideologie op zich dus misschien wel
aantrekkelijk, maar het is geen garantie voor goed bestuur. Vandaar dat men
veeleer spreekt van een sociaal-democratie als de optimale staatsvorm. Dat moet
dan een staatsinrichting zijn die waarachtig democratisch is, met een sterk
doorgedreven actieve deelname van zoveel mogelijk burgers in alle regionen van
de maatschappij, en die daarenboven gericht is op een maximale verdeling van de
middelen over de hele bevolking. Dat laatste hoeft echter niet noodzakelijk te
gebeuren door alle macht en alle initiatief aan de staat toe te kennen, omdat
men zo inderdaad onvermijdelijk perverse gevolgen creëert van zelfs de best
bedoelde maatregelen.
Het zal dus allicht een gemengde economie moeten zijn,
waarin het actieve ondernemerschap ruime kansen krijgt, maar waarin de verdeling
van de rijkdom binnen humane grenzen gehouden wordt. In een dergelijk systeem
zijn obsceen hoge salarissen en bonussen aan individuen als ondermaatse lonen voor
de laagste functies uit den boze, terwijl elementaire ondersteuning van
waarlijk zorgbehoevende medeburgers vanzelfsprekend zou moeten zijn.
Categorie:samenleving
Tags:politiek
|