mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
26-04-2013
bij een overlijden: Macbeth
Lady Macbeth is een tragische figuur in het koningsdrama van
Shakespeare, Macbeth (ca. 1603-07).
Zij moedigt haar man aan om de koning van Schotland te vermoorden zodat hij zelf
koning wordt, en zij koningin. Maar nadien wordt zij gekweld door
schuldgevoelens en in het laatste bedrijf stelt men vast dat ze dood is,
blijkbaar door zelfdoding. Dit is de scene, gevolgd door mijn werkvertaling:
er was een tijd
dat mijn zintuigen zouden verkillen
bij het
horen van een schreeuw in de nacht en mijn wilde haren
bij een ijzingwekkend
verhaal ten berge rezen
als kwamen
ze tot leven; nu ben ik van horreur wel verzadigd;
gruwelijk onheil,
zo vertrouwd in mijn moorddadige gedachten
kan me niet
meer verontrusten.
(Seyton komt terug)
Wat was de
reden van dat geroep?
Seyton
De koningin,
mijn Heer, is dood.
Macbeth
Ze had nu nog
niet horen te sterven;
er was nog
tijd genoeg voor die mare.
Morgen na morgen
na morgen,
sluipt op
kousenvoeten van dag tot dag
tot aan de
laatste snik van onze toegemeten tijd
en al onze
dagen van gisteren hebben dwazen bijgelicht
op hun weg
naar dood en stof en as. Uit! doof uit, kort kaarsje!
Het leven is
slechts een schaduw die voorbijschuift, een slechte acteur
die zich een
uurtje op de planken mag aanstellen en sikkeneuren
en dan voorgoed
van het toneel verdwijnt: het is een verhaal
verteld door
een gek, niets dan geraaskal en wild gebral,
zinloos,
zonder betekenis.
Ik aarzel
een beetje om na die gevleugelde woorden nog zelf de stem te verheffen. Als je
die korte, gedrongen Engelse zinnen diep in jezelf laat doordringen, blijf je
sprakeloos achter. Hier passen nog enkel de laatste woorden van Hamlet: the
rest is silence.
Ik wou deze
scene even onder de aandacht brengen omdat ze zo prangend vertolkt wat wij
aanvoelen bij de dood. Enkele dagen geleden viel mijn oog op een doodsbrief; de
naam van de overledene sprak me niet meteen aan, maar toen las ik dat ze
bankbediende was in ons dorp, en meteen verscheen ze voor mijn ogen, zoals ik
ze herhaaldelijk had gezien aan het loket, zakelijk maar oprecht vriendelijk, onomwonden
zichzelf, een zelfstandige vrouw die de wereld met een innemende openheid complexloos
in de ogen keek. En zie: plots is ze er niet meer, na amper drieënvijftig jaar,
bezweken aan een hartfalen.
Zij heeft
zoals elk van ons haar dromen gehad, haar verwachtingen, haar teleurstellingen
en haar momenten van intens geluk. Het leven zal haar meestal een zinvolle
bezigheid geleken hebben, elke dag de moeite om eraan te beginnen, is het niet voor
belangrijke dingen, dan toch voor de kleine geneugten en de banale kopzorgen.
Het is pas
wanneer ze er niet meer is, dat we ons de vraag stellen: wat heeft haar leven
betekend? Wat betekent ons leven voor ons?
Wanneer een
mens sterft, breekt de veer die het lichaam in gang hield. Het organisme van
vlees en bloed en knoken dat op een bijna miraculeuze wijze in leven bleef, en
de bron was van al ons denken en doen, valt plots stil. Wat overblijft, kan
zich niet meer in stand houden en takelt razend snel af. Wij bespoedigen dat
proces door het te verbranden of onder de grond te stoppen. En onvermijdelijk
stellen we ons bij het horen van de woorden: van as tot as, van stof tot stof
de vraag: wat was het meer dan een indruk die we hadden van onszelf, een vaag
beeld dat we waren voor anderen, even hier en dan voor altijd weer weg. In het
geheel der dingen, in de oneindigheid van de tijd en van het universum is een
mensenleven, welk mensenleven ook, zo goed als niets. Het heeft slechts zin in
het hier en nu, voor mij, voor jou en voor enkele anderen ten hoogste. Dat is
alles. We maken veel kabaal tijdens ons leven, we doen alsof al wat we doen belangrijk
is, we hebben grote behoeften, we maken een grote ecologische voetafdruk,
zolang we leven. Wij zijn het centrum van ons bestaan, alles staat in functie
van onszelf, wij zijn de ogen die kijken en wenen, de mond die spreekt en zalft
en kwetst, de huid die zalig zont, de handen die bouwen en breken, de gedachten
die alles in ons oproept en die ons doen en laten dragen.
Tot op een
dag de veer, het hart breekt en de ontnuchtering volgt. Was het dat maar? Ja,
dat was het maar.
En toch was
het de moeite, zolang het duurde. Het is pas wanneer het voorbij is, dat we
inzien dat het niet meer was dan een schouwtoneel, waarin we even een bescheiden
rolletje speelden. Het is goed dat we bij elk afscheid en bij elke geboorte, ja
elke dag en elk uur die beide gedachten voor ogen houden: het is al bij al en
achteraf bekeken, in het licht van de eeuwigheid, niet veel, het leven. Maar zolang
ons hart klopt en onze gedachten van dit lichaam een persoon maken, is het een
wonderbaarlijk fascinerend gebeuren, vol kansen en mogelijkheden, die we met
beide handen moeten aangrijpen, ook al weten we dat het einde elke dag op
kousenvoeten nadert en elke morgen een gisteren achter zich laat en ons een
stap dichter brengt bij de vergetelheid.
Jacques
Brel (1929-1978) brak door als chansonnier in 1956 met Quand on na que lamour. Ik hoorde hem op de radio Ne me quitte pas zingen, dat moet rond
1960 geweest zijn, ik was toen veertien jaar, en ik luisterde ademloos tot het
lied uit was, en holde toen naar de platenwinkel, maar ze hadden de plaat nog
niet, en ik liet ze bestellen. Sindsdien is de muziek van Jacques Brel niet
meer uit mijn leven verdwenen. Ik heb hem nooit live meegemaakt, maar zijn
optredens kwamen wel op de (zwart-wit) televisie en dan werden we telkens weer
tot tranen toe bewogen door zijn muziek, zijn teksten, maar vooral door zijn
ongelooflijke présence. Jacques Brel was niet zomaar een zanger zoals er zoveel
zijn, hij was de hoge uitzondering. Hij zong zijn ontroerende en onrustwekkende
chansons toen Vlaanderen nog weg was van Bobbejaan Schoepen en zijn Duivekot.
Hoewel hij een stuk ouder was dan ik, beschouwde ik hem als
een leeftijdsgenoot, die gevoelens vertolkte die ik de mijne wist, op een moderne,
geloofwaardige manier die totaal verschilde van wat wij toen te horen kregen op
de radio, onze enige bron van muziek. Brel was niet alleen anders, hij was ook
authentiek, echt. De kracht van zijn chansons lag niet, zoals bij veel
luisterliedjes uit die tijd, in de rebelse of amusante tekst, maar vooral in de
aangrijpende muziek, die hij alleen op gitaar of met zijn vertrouwde muzikanten
bracht: een piano, een fluit, een accordeon, een trombone, een contrabas,
drums. In de Vlaamse en Nederlandse kleinkunst lag de nadruk op klein. Wat
Brel bracht, was altijd groots.
Elk chanson schilderde een levendig tafereel, vaak gegrepen uit
de marge van de maatschappij, waar hij zelf graag vertoefde: het havenkwartier
van Le port dAmsterdam, de kermis (La valse à mille temps), het uitgangsleven
(Livrogne), de eenzamen van de nacht
(La bourrée du célibataire, Seul, Les
paumés du petit matin, Le moribond), de al dan niet mislukte liefde (Ne me quitte pas, Quand on na que lamour, Mathilde,
Les bonbons, La tendresse, Les biches, Marieke). Hij schuwde ook de
maatschappijkritiek niet, zoals in Les
bourgeois en Les Flamandes, dat
hem in sommige Vlaamse kringen zeer kwalijk genomen werd, ondanks zijn innige, integere
liefdesverklaring aan zijn Vlaanderen, wellicht zijn meest ontroerende ballade:
Le Plat Pays, wellicht ook de mooiste
gezongen ode aan Vlaanderen.
Brel was een volwaardig kunstenaar van wereldniveau, die men
ons mag benijden. Ik zeg wel degelijk ons, want Brel is van ons, van
Vlaanderen. Hier behaalde hij zijn eerste successen, uitgerekend op Radio
Limburg. Hier verkochten zijn platen altijd goed en elk optreden was
uitverkocht, elk nieuw chanson was een gebeurtenis. Hij was een Brusselse,
Franssprekende Vlaming, zo voelden wij het aan, en hij sloot zich daar graag
bij aan, hij maakte zelfs grapjes over zijn Vlaams accent wanneer hij Frans
sprak.
Hij leidde een zeer intens leven, met soms driehonderd
optredens per jaar, met korte nachten, veel drank en sigaretten. In 1967 stopte
hij met zijn optredens, en wijdde zich aan andere dingen, zoals films, zonder veel
publiek succes, en musical (Lhomme de la
Mancha). Hij haalde zijn brevet als piloot en als schipper. De laatste
jaren van zijn leven, toen hij al leed aan longkanker, bracht hij door op de
Markiezeneilanden, waar hij ook begraven ligt.
Men grijpt ook vandaag nog vaak terug naar de muziek van
Jacques Brel, omdat ze zo direct aanspreekt en zo diep ontroert. Doe eens de
moeite om ze niet alleen als achtergrond te gebruiken, maar luister naar de
muziek en naar de tekst, bij voorkeur door hem zelf gebracht. Brel overleed in
1978, vijfendertig jaar geleden. Maar hij blijft bij ons, in zijn melodieën,
zijn poëzie en de herinnering aan de ontstellende kracht van zijn eerlijke en
aangrijpende optredens.
Enkele jaren geleden al schreef ik een chanson-tekst met
Brel in gedachten: klik hier.
Categorie:muziek Tags:muziek
10-04-2013
Goudhaantje
Gisteren kregen we bezoek van niet één, maar twee
goudhaantjes. Het is een klein vogeltje, het kleinste in Europa, maar het viel
me meteen op: levendig, nieuwsgierig, niet schuw, een echte acrobaat in de
lucht en aan het vensterraam en met enkele opvallende kleuraccenten waaraan het
zijn naam te danken heeft.
Ik had nog nooit een goudhaantje gezien en ik kon dus niet
meteen een naam plakken op de onbekende bezoekers. Ik herkende ze snel op een
foto in mijn vogelgids. Of ze zullen blijven? Wie weet
Goudhaantje is wel een woord dat we kennen: iemand die
uitblinkt, vooral in de sport, zoals in de zin: Club heeft met X een echt
goudhaantje in huis gehaald. Je staat daar niet bij stil, het woord drukt goed
uit waarover het dan gaat, ook als je niet weet dat er een zangvogeltje is met
die naam, of een soort kevers, de Chrysomela
of haantjeskevers. Maar nu ik dat dartele pluimgewicht van een vogeltje gezien
heb; vind ik goudhaantje maar een
weinig toepasselijke benaming voor een potige voetballer.
Het wordt eindelijk weer wat drukker in de tuin. De meesjes en
de merels zijn er natuurlijk ook in de winter, maar nu zien we weer het
winterkoninkje en de heggenmus, de Vlaamse gaai en de eksters, de bosduiven en
de tortels, de huismus en zelfs een mooie vink. Je ziet ze niet alleen, je
hoort ze ook heerlijk fluiten als je buitenkomt, en de klaterende zang van de
merel dringt zelfs tot binnen door. Ongelooflijk wat een colloraturen die prachtige
zwarte vogels laten horen! Ze verkennen vaardig de toonladders met een gedurfde
vindingrijkheid en een eindeloze variatie, steeds eindigend op een subtiele ijle
hoge noot, die me doet denken aan Roy Orbison, een goudhaantje uit mijn jeugd, vijftig jaar geleden:
in dreams je vindt hem zo op YouTube.
Het heeft lang geduurd, maar het tij is eindelijk gekeerd,
het wordt weer lente en zomer, je zou bijna vergeten dat die er ook nog zijn!
Categorie:natuur Tags:natuur
04-04-2013
ik en de anderen
Totalitaire systemen, zoals het Nazisme, het Stalinisme
enzovoort, hebben nood aan vijanden. Daartoe sluiten zij bepaalde groepen uit
van de gemeenschap, zoals de Nazis deden met de joden, zigeuners,
homoseksuelen en personen met een beperking. Zij waren plots geen burgers meer,
konden geen functies meer opnemen in de maatschappij, hadden geen bezittingen
meer, geen rechten, zelfs niet op het bestaan zelf. Voor hen gold enkel nog een
Endlösung, een drastische,
definitieve uitroeiing.
Wij beginnen pas nu te beseffen hoe die totalitaire
mentaliteit onze samenleving doordrongen heeft en aanwezig blijft tot op de dag
van vandaag. Wie zoals ik opgevoed is in de katholieke kerk in de tweede helft
van de twintigste eeuw, slaagt er maar met veel moeite in om in te zien dat hetzelfde
totalitaire principe ook daar actief was en is. Op alle mogelijke manieren werd
ons ingeprent dat wij de enige goede mensen waren, en alle anderen slecht:
protestanten en alle andere heidenen, liberalen, socialisten, kleurlingen,
ongelovigen, gebrekkigen, zondaars allerhande Wij moesten ons afzetten tegen
al die boosaardige wezens, ons inspannen om toch nooit te worden zoals zij, en
dus zoveel mogelijk alle contact met hen schuwen. We mochten alleen met onze soortgenoten
omgang hebben, van de wieg tot het graf. Een opvoeding binnen het katholieke
onderwijs dus, katholieke jeugdbeweging, katholieke boeken lezen uit katholieke
bibliotheken, goedgekeurd door de katholieke boekencensuur, enkel naar filmen
gaan die door de katholieke filmliga en Jos Burvenich S.J. waren toegelaten,
elke (zon)dag naar de mis, trouwen met een katholiek enzovoort enzovoort.
Door alle contact met andersdenkenden streng te verbieden en
hen te diaboliseren, maakte men van ons ergerlijk onverdraagzame mensen. Alle
katholieken waren eender en anders dan alle anderen. Alleen de katholieken
waren goed, al de anderen waren baarlijke duivels. Dat is het kenmerk van elk
totalitair systeem. Ook vandaag nog is de katholieke kerk gekenmerkt door dat
systeem van enerzijds globale uitsluiting en anderzijds absolute en kritiekloze
zelfverheerlijking. Er is geen plaats voor afwijkende opvattingen binnen de
kerk, en geen sprake van verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden.
Nochtans is het duidelijk dat die houding niet alleen
onduldbaar maar ook totaal onhoudbaar is, zo ze ooit al echt gerealiseerd is.
Wij leven nu met zeven miljard mensen samen en het is onmogelijk dat die
allemaal eender zijn op alle gebied. De katholieke kerk telt meer dan een miljard
gelovigen en het is ondenkbaar dat die allemaal hetzelfde zouden geloven.
Verscheidenheid is overal aanwezig en wij kunnen niet anders dan samen leven en
werken met mensen die op alle mogelijke manieren verschillen van elkaar. Steeds
meer mensen keren zich af van instellingen die proberen hen onder één noemer te
brengen en hun gedrag en denken te dicteren. Wij hebben ingezien dat alle
pogingen om een totalitair systeem op te leggen gedoemd zijn om te mislukken,
doch niet zonder eerst miljoenen slachtoffers gemaakt te hebben. Dat is zo voor
politieke systemen, maar ook voor ideologieën, waartoe ook godsdiensten en
sekten moeten gerekend worden. De mensen leren meer en meer dat zij van niemand
lessen te leren hebben, zeker niet van organisaties die zich schuldig gemaakt
hebben aan de meest verschrikkelijke wandaden en die zich ondertussen
onmetelijk verrijkt hebben op de rug van de werkende mens. Zogenaamd religieuze
organisaties als de katholieke kerk en de islam zijn in feite nog gevaarlijker
dan politieke systemen, omdat zij volledig ondoorzichtig zijn en ontsnappen aan
elke democratische controle. Niemand weet hoeveel zij bezitten, zij betalen
geen belastingen, integendeel, zij genieten belastingsvoordelen die niemand
anders krijgt; zij zijn niemand verantwoording verschuldigd en ontsnappen zelfs
aan gerechtelijk onderzoek. Het is echter hun verdoken maar zeer reële invloed
op het denken en voelen van de mensen, vooral jongeren tijdens hun opvoeding, die
religieuze organisaties zo gevaarlijk maakt. Bijna ongemerkt vormen zij
uniforme en onverdraagzame mensen, precies wat we niet nodig hebben in onze
grootschalige samenleving. De gewelddadige conflicten die wij overal zien,
blijken altijd weer gebaseerd op een opgelegde en georganiseerde
onverdraagzaamheid, niet zelden van religieuze aard, dat wil zeggen zonder
enige reële grond. Politieke, raciale, economische en andere conflicten, daar
kunnen we mee om, zij het met moeite. Religieuze en ideologische conflicten
worden met de wapens uitgevochten, eeuw na eeuw na eeuw.
Godsdienst is gebaseerd op macht. Er is altijd een
priesterkaste die zich beroept op God om aan de gewone gelovigen te zeggen hoe
het moet, terwijl ze zichzelf verrijkt. Die macht is niet van religieuze of
zelfs morele aard, het is economische en politieke macht: een kerk die arm en
machteloos is, heft zichzelf binnen de kortste keren op, omdat niemand er ook
maar enige aandacht aan besteedt. Men aanvaardt enkel bevelen van wie werkelijk
machtiger is. Vroeger kon de kerk nog dreigen met God, maar dat lijkt wel
voorbij: niemand gelooft nog dat er een God is die optreedt in de wereld, die
de goeden beloont en de kwaden bestraft. De katholieke kerk heeft als
machtscentrum afgedaan in de beschaafde wereld; enkel in achtergebleven
gebieden leeft ze voort zoals hier honderd jaar geleden. De islam is zo te zien
nog altijd het machtsapparaat van meer dan duizend jaar geleden.
Het is één zaak om de godsdiensten als totalitaire systemen
te ontmaskeren; daarmee heeft men ze hun macht nog niet ontnomen. Maar zelfs
als we daarin op termijn slagen, blijft de vraag vervolgens: hoe organiseren
wij onze samenleving? We moeten er immers over waken dat we de ene dictatuur
niet door een andere vervangen.
Wij zullen er nooit in slagen om vreedzaam met elkaar samen
te leven zolang we niet aanvaarden dat we verschillend mogen zijn, zolang we
eisen dat de anderen zijn zoals wij, zolang wij onze ideeën aan anderen
opdringen, zolang wij daarbij geweld gebruiken: militair, economisch,
religieus, ideologisch, commercieel, publicitair, maar altijd geweld.
Je kan alleen maar praten met iemand wanneer je die als
gelijke benadert, zonder een zwaard in je hand.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
03-04-2013
het ruimere perspectief
Hoe meer we ontdekken over de complexiteit van het menselijk
lichaam, hoe meer we ons verbazen over de ongelooflijk precieze en complexe mechanismen
die ons in leven houden. Dat is zeker het geval bij het onderzoek naar de
functie en de werking van het DNA en van het brein. We bevinden ons in beide
gevallen op het niveau van het minuscuul kleine. Een DNA-streng bestaat uit
nucleotiden; zo één nucleotide is
3,3 ångström lang; 1 ångström is een tiende van een nanometer, anders
gezegd een tien miljardste van een meter). In onze hersenen zijn er ongeveer
honderd miljard neuronen, in grootte variërend tussen vier en honderd
micrometer; een micrometer is een miljoenste van een meter.
Het is dan niet
verwonderlijk dat wij ons soms afvragen of die intricate maar accurate
structuren zomaar ontstaan zijn. We bedoelen dan, al beseffen we het niet
altijd, dat ze zo geëvolueerd zijn volgens de wetmatigheden die Darwin ontdekt
heeft en die gebaseerd zijn op de evolutie door natuurlijke selectie. Volgens
die theorie zijn de gunstige erfelijke afwijkingen die zich voordoen bij de
voortplanting de oorzaak van de diversiteit en de complexiteit van de
levensvormen op aarde. Alle biologische verschijnselen, dus ook het DNA en het
brein van de mens, zijn louter het resultaat van de evolutie, die aan sommige exemplaren
een evolutionair voordeel gaf, te beginnen met de eerste, uiterst simpele
levensvormen, die zich amper onderscheidden van de dode materie.
Tot aan Darwin
was dat idee ondenkbaar, behalve bij enkele uitzonderlijk scherpzinnige denkers.
Dat uit eencellige wezens naast allerlei andere levende wezens ook de mens zou
voortkomen, met geen andere motor voor die evolutie dan de subtiele voordelen
die sommige exemplaren bleken te hebben, dat lijkt inderdaad onwaarschijnlijk.
Dat het toeval zou kunnen leiden tot iets zo spectaculairs als een mens, dat
was ondenkbaar. En dus nam men aan dat al de levende wezens, maar zeker de
mens, geschapen waren zoals hij/zij is, door een God.
Een toeval is dat
echter niet: echt toeval, in de zin van willekeur, bestaat niet; er zijn enkel
de onwrikbare natuurwetten waaraan niets ontsnapt, maar waarbinnen ontelbaar
veel mogelijkheden zijn. Zelfs dan lijkt het niet waarschijnlijk dat dit
onbedoeld een mens zou opleveren, en alle andere dieren. Het is alsof je als
landbouwer zou wachten tot er op een goede dag spontaan een veld vol graan zou
verschijnen, of een weide vol koeien, klaar om te melken. Nee: als je iets wil,
dan moet je maken dat het er komt. Als er iets zo complex als een mens is, dan
moet iets of iemand daarvoor gezorgd hebben. Iets maken gaat nu eenmaal veel
sneller dan wachten tot iets vanzelf ontstaat, zeker als het om iets
ingewikkelds gaat. Bij al wat mensen maken is het zo: een computer ontstaat
niet vanzelf, dat is absurd. Waarom zou het dan wel zo zijn voor al wat leeft?
De grote
moeilijkheid voor Darwins publiek was het tijdsperspectief. Men nam toen algemeen
aan dat de aarde een recent verschijnsel was, en dat de mens door God geschapen
was van bij het begin van de aarde, zowat vier duizend jaar geleden. Een
procedé zoals de evolutie werkt langzaam, ongemerkt. Men merkte die evolutie
niet in de geschiedenis, en dus was ze er niet. Pas toen men de grenzen ging
verleggen, steeds verder, begon men de veranderingen te zien. Het universum begon
twaalf miljard jaar geleden; de aarde is 4,5 miljard jaar oud en het leven is
ongeveer een miljard jaar later ontstaan; de zoogdieren pas tweehonderd miljoen
jaar geleden, homo sapiens tweehonderd duizend jaar geleden, de moderne mens is
niet ouder dan ongeveer tienduizend jaar. De natuur heeft er dus de volle onvoorstelbare
twaalf miljard over gedaan om de mens op te leveren. Als je het zo ziet, dan
kan je al beginnen aannemen dat er over een zo lange periode wel een en ander
kan veranderen. Dat vraagt wel een mentale openheid die men honderdvijftig jaar
geleden niet had en die ook vandaag nog bij de overgrote meerderheid van de mensen
ontbreekt.
Als ik aan die
enorm lange en uiterst trage evolutie denk, dan vraag ik me af of het werkelijk
zo is dat het sneller vooruitgaat als men in doelgericht en efficiënt een
bepaalde richting werkt. Grote wetenschappelijke ontdekkingen gebeuren vaak
toevallig, als men er niet naar zoekt. Intensieve opzoekingen leiden vaak tot
niets. Onderzoeksresultaten sluimeren vaak zeer lange tijd onbekend en vergeten
in duistere archieven of gespecialiseerde laboratoria. Briljante ideeën verdwijnen
in de geschiedenis om pas eeuwen later weer op te duiken en begrepen en
gebruikt te worden. Inzichten hebben een heel lange incubatieperiode, denk maar
aan Copernicus en inderdaad ook Darwin. Zij waren niet op zoek naar wat ze
vonden, en geen van beiden was bereid om zijn onderzoeksresultaten te
publiceren. Darwin was niet op de hoogte van het werk van Mendel. Enzovoort.
Soms zijn er
mensen die het willen doen vooruitgaan, die de geschiedenis willen veranderen,
die hun stempel willen drukken op de wereld. Zelfs als we aannemen dat ze
daarbij steeds de beste bedoelingen hadden, wat in een aantal gevallen, zoals bij
Stalin, Hitler, Pol Pot, Sadam Hoessein helaas niet zo was en bij Napoleon en George
W. Bush op zijn minst twijfelachtig, loopt het meestal toch niet zo goed af. De
democratie is niet plotsklaps tot stand gekomen, opgelegd door een of andere
vorst of een instantie. Het is een evolutie, een lange weg van vallen en
opstaan. Ik heb mijn twijfels over de snelle, drastische ingrepen. Meestal
heeft men niet lang en ver genoeg nagedacht en merkt men pas achteraf dat het
toch niet zon goed idee was. Dat zien we keer op keer. Zoals nu met de
opwarming van de aarde. Wie had daarvan gehoord, vijfentwintig jaar geleden? Of
fijn stof? Fossiele brandstoffen leken een godsgeschenk, maar nu blijkt het een
doos van Pandora te zijn, die ons bestaan zelf bedreigt.
Idem ditto voor nucleaire energie.
Fools rush in where angels fear to tread (Alexander Pope, An Essay on Criticism (1709). Wij
hebben de neiging om overhaast te werk te gaan. We zijn gehaast, want ons
tijdsperspectief is beperkt. We leven niet langer dan zeg maar zeventig,
tachtig jaar, gemiddeld; slechts een klein aantal van die jaren zijn we
productief en hebben we enige invloed op onze omgeving. Wij plukken de vruchten
niet van de bomen die we planten, we maaien niet waar we gezaaid hebben, en dat
zint ons niet. We zien niet in dat het levensritme van de haastige individuele
mens niet past in het majestueuze trage tempo van de natuur. Die werkt in
miljarden jaren en op een veel, veel grotere schaal. Het is op die gigantische
schaal dat wij zijn ontstaan, en op die schaal moeten we ook onze toekomst
plannen. Pas dan zien we de grote lijnen, de evolutie, het perspectief van de
mogelijkheden en de gevaren. Door onze nietigheid in ruimte en tijd terdege te
beseffen, kunnen we proberen ons lot in eigen handen te nemen. Tot nog toe zijn
we enkel bezig geweest met vandaag, niet eens met de dag van morgen. We zijn
kortzichtig.
We hebben nog niet bijgeleerd. We denken nog altijd dat we
er toe doen, dat wij de wereld kunnen en moeten veranderen, terwijl bijna al
onze pogingen catastrofale vergissingen blijken te zijn, of nutteloze
spielereien.
Misschien is dat omdat wij zoveel kunstlicht hebben gemaakt
dat wij de sterren niet meer zien.
Categorie:levensbeschouwing Tags:wetenschap
02-04-2013
haptonomie, hapschaar
Mijn vriend Peter is een Antwerpenaar en hij heeft iets met
het Antwerps. Een woord dat hij graag in de mond neemt, klinkt zo: nen apsjaar.
Het is een denigrerende term, dat blijkt uit de intonatie en de context, maar ik
heb nooit goed geweten wat het woord betekent of waar het vandaan komt.
Tot vandaag!
Een andere vriend, Jacques, verbaasde me deze morgen toen
hij het zomaar had over haptonomie. Ik had geen idee, lieve lezer. Jij wel?
Dit is wat Van Dale erover zegt:
de (v.)
(na 1950) gevormd van
Gr. haptein (aanraken) + -nomie
1 leer en studie van
het gevoel en het gevoelsleven die de aspecten van het nabijheids-, aanrakings-
en gevoelscontact van menselijke affectieve relaties bestudeert en beschrijft
(wordt in verschillende (para)medische behandelwijzen toegepast)
Ik laat deze kwestie voor wat zij is, en spoed me naar een
woord dat bij Verschueren in de onmiddellijke buurt van haptonomie prijkt,
namelijk hapschaar.
Van Dale leert ons daarover het volgende:
de (m.)
(1691) <Fr.
happe-chair, van happer (vastpakken) + chair (vlees)
1 lagere gerechtsdienaar
in vroeger eeuwen, vormvariant: hapscheer
Happe-chair,
subst. masc., vx. Agent qui arrête les voleurs.
Ils [les paysans] ne
savaient rien, ils n'avaient rien vu, ils ne croyaient pas... d'abord ils
n'aimaient guère les gendarmes, les happe-chair, qui poursuivaient les
conscrits réfractaires (POURRAT, Gaspard,
1922, p. 43). Au fig. Personne avide. Je ne veux pas vous ruiner, je ne suis pas un happe-chair après tout (HUGO,
Misér., t. 1, 1862, p. 951).