mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
23-02-2025
Vrede
En vrede op aarde aan mensen van goede wil (Lukas 2,14)
Europa is altijd al het toneel geweest van oorlogen. Mijn ouders hebben beide wereldoorlogen meegemaakt. Ik heb het geluk dat ik in januari 1946 als hun jongste kind geboren ben, toen de Tweede wereldoorlog net voorbij was. Ik heb slechts de Koude oorlog gekend, en de vele gewapende conflicten, ook in Europa, maar niet in West-Europa, niet hier bij ons. Ik heb geen legerdienst moeten doen, enerzijds omdat mijn beide broers dat al gedaan hadden, en anderzijds omdat ik al voor mijn 24ste verjaardag vader geworden was. Ik heb alleen maar vrede gekend, en ik ben een overtuigd pacifist. Voor mij is er nooit een goede reden om oorlog te voeren of geweld te gebruiken, om principiële, emotionele en praktische redenen. Principieel omdat de wet van de sterkste in tegenspraak is met onze menselijke redelijkheid, en met de drie grote beginselen van vrijheid, gelijkheid en medemenselijkheid. Emotioneel, omdat alle geweld me zodanig aangrijpt dat ik letterlijk en figuurlijk mijn evenwicht verlies. Praktisch, omdat geweld nooit iets oplost, en veel leed en vernieling veroorzaakt.
Dat er conflicten zijn in de wereld is niet verwonderlijk, mensen zijn het zelden over alles eens. Maar aangezien geweld nooit een oplossing is, en integendeel de conflicten nog erger maakt, en onvermijdelijk slachtoffers eist, moet men altijd naar vreedzame oplossingen zoeken. Dat betekent dat men met elkaar moet overleggen, en enkel geweldloze middelen mag aangrijpen als overleg niet baat.
Dat lijkt allemaal evident, maar het houdt geen rekening met het feit dat geweld en onredelijkheid altijd mogelijk is, en in de praktijk zeer aanwezig is in de wereld. De ultieme vraag is dan: hoe gaan we om met onredelijkheid en geweld?
Laten we beginnen met het gebruik van geweld in een democratische rechtsstaat. Daar is de regel dat enkel het staatsgezag gebruik mag maken van geweld, door specifieke, daartoe uitgekozen, goed opgeleide personen, in zeer uitzonderlijke gevallen die bij wet geregeld zijn. Maar ook die personen moeten dus eerst alle andere vreedzame middelen uitputten. Meestal volstaat de dreiging die uitgaat van politie en van rechtsvervolging om gewelddadige overtredingen van de wet te verhinderen. We zien echter dat vooral in stedelijke gebieden het wapengeweld door misdadigers toeneemt, niet zozeer bij overvallen, maar vooral in de context van de drugshandel, en ook, zij het meer uitzonderlijk, onder de vorm van religieus geïnspireerd terrorisme. Dat heeft geleid tot een uitbreiding en zwaardere bewapening van de ordediensten.
In democratische rechtsstaten heeft het leger een streng beperkte rol. Het beschikt over veel en zware wapens, maar mag die niet inzetten tegen de burgers. Het leger is uitsluitend belast met de landsverdediging. Het is een uitbreiding van de bescherming van de burgers, maar dan tegen buitenlands geweld. De integriteit van het territorium wordt gezien als een absolute waarde, die koste wat kost gevrijwaard moet worden. Men vergeet daarbij al te gemakkelijk hoe relatief, hoe kunstmatig en hoe recent grenzen vaak zijn,
In beide gevallen gaat men ervan uit dat geweld mogelijk is, en in de realiteit ook voorkomt. Dat is een voorwaar geen loze veronderstelling. Men gaat er verder ook van uit dat in bepaalde gevallen geweld enkel met geweld kan beëindigd worden, en dat is een onbewezen stelling. De enige goede oorlog is een oorlog om de oorlog te beëindigen, zegt men. Bellum ita suscipiatur, ut nihil aliud nisi pax quaesita videatur: oorlog moet zo ondernomen worden dat enkel vrede nagestreefd blijkt (Cicero). Dat was de leuze in de WO1, en het is ook het argument dat men altijd aanvoert in verband met WO2. Moest men Hitler laten begaan? Was er een andere manier om een einde te maken aan het Nazisme dan een totale oorlog? De dood van 55 miljoen mensen, van wie de helft burgers, is voorwaar een niet te veronachtzamen gegeven als we het over wereldvrede hebben. Oorlog gaat over vernietiging van mensen, middelen, bezittingen, ideeën, cultuur, beschaving, of al wat men met oorlog bedoelt te beschermen. Wegens de ongeziene vernietiging lijkt het ten minste aangewezen hoe dan ook oorlog te vermijden, zelfs als men aangevallen wordt. Het is immers zeker dat er minder slachtoffers zullen vallen als men zich niet gewapenderhand verzet. Vrede is beter dan de meest zogenaamd gerechtvaardigde oorlog.
Moet men zich dan weerloos laten overmeesteren door lieden die wel gebruik maken van geweld?
In de rechtsstaat kunnen we als individu rekenen op de bescherming van de wet en de politie. Dezelfde regeling geldt voor staten onder elkaar: er zijn internationale wetten, en er is het leger als laatste redmiddel. Er is echter een structureel verschil tussen de individuele bescherming en die van een land. Het geweld dat uitzonderlijk gebruikt wordt tegen individuele interne belagers is beperkt, en veroorzaakt ten hoogste geringe collaterale schade. Oorlog, het gebruik van geweld tussen legers, is onvergelijkbaar veel uitgebreider en intenser, en veroorzaakt enorme schade op alle mogelijke gebied.
Dat komt vooral door de middelen die ingezet worden, en dat is een afweging die altijd moet gemaakt worden. Men moet altijd het grootst mogelijke effect beogen met zo weinig mogelijk middelen, aangezien de noden zeer verscheiden en groot zijn, en de middelen altijd beperkt, en altijd veel inspanningen vragen. Dat is zo voor de beteugeling van individueel geweld: hoeveel moet de rechtsstaat investeren in de bescherming van de burgers tegen misdadig geweld, vooral in politie? Dat is zeker zo voor de landsverdediging: de kost daarvan is altijd torenhoog, terwijl het gevaar niet altijd reëel is, en de uitkomst onvoorspelbaar. Wij leven hier al tachtig jaar in vrede, en beschouwen dat stilaan als de normale toestand, er zijn nog maar weinig mensen die iets anders gekend hebben. Vandaar dat we steeds minder geïnvesteerd hebben in het leger.
Sommigen willen ons doen geloven dat die vrede gebouwd is op onderlinge afschrikking van vooral de USA en de USSR, nu Rusland, met nucleaire wapens. Dat is een vreemde redenering. Ze heeft geleid tot een waanzinnige wapenwedloop, om toch maar de grootste, krachtigste, snelste en meeste massavernietigingswapens te hebben. Dat is een eindeloze strijd die niemand kan winnen, en de kosten zijn zo fenomenaal, dat de beschikbare middelen niet volstaan. Dus begon men in onderlinge afspraak het aantal van dergelijke wapens wederzijds te beperken en te verminderen. In feite had men daarmee kunnen doorgaan tot het nulpunt: zolang beide partijen over dezelfde mogelijkheden beschikken, is de wederzijds afschrikking even groot. Het is pure waanzin om massaal te investeren in apocalyptische wapens die men nooit kan gebruiken, enkel en alleen om elkaar af te schrikken.
De ware reden voor onze langdurige vrede moet veeleer gezocht worden in een veranderde mentaliteit na de verschrikkingen van de beide wereldoorlogen. Wie wou, met die gruwel vers in het geheugen, een nieuw dergelijk conflict beginnen? En de vrede bracht, in scherpe tegenstelling met de oorlog, ongeziene algemene welstand met zich mee, die niemand graag weer wou verliezen. Oorlog werd nu gezien als een aberratie, als een onheil, als onredelijk, als onmenselijk.
Er waren ook na 1945 nog altijd gewapende conflicten in de wereld, ook in Europa, maar niet zo grootschalig en langdurig als daarvoor. Die probeerden we op te lossen met overleg, met vredesmissies en -troepen, maar helaas ook met militaire steun aan elk van de betrokken partijen. Er zijn dus nog altijd mensen die niet terugschrikken om oorlogsgeweld te gebruiken, hetzij om andere landen of bevolkingsgroepen aan te vallen, hetzij om zich tegen dergelijke aanvallen te verdedigen.
Het conflict tussen Rusland en Oekraïne is een van de gevolgen van de ineenstorting van de USSR in 1991, na de val van de Berlijnse muur in 1989 en de hereniging van Duitsland, die kort daarop volgde. In 1991 stemde Oekraïne massaal voor afscheiding van de Sovjet-Unie, en in 2013 opteerde het Oekraïense parlement voor toenadering tot de Europese Unie, terwijl de president veeleer voor Rusland koos. Dat leidde tot een revolutie, en tot de annexatie door Rusland van de Krim en delen van Oost-Oekraïne (de Donbas) door Rusland. In de Donbas ontstond er een gewapend conflict tussen Russisch-gezinde Oekraïners, gesteund door Rusland, en het Oekraïense leger, gesteund door Oekraïense milities. In februari 2022 probeerde Rusland een einde te maken aan het conflict met een gewapende inval in Oekraïne. Sindsdien woedt daar een regelrechte oorlog, waarin het Westen Oekraïne steunt en massaal van wapens voorziet, zowel om zich te verdedigen als om het betwiste gebied te heroveren, maar ook steeds meer ook om Rusland aan te vallen. Het Westen legt Rusland sinds 2014 zware economische sancties op, waarop Rusland met eigen sancties reageerde. Sindsdien is er weer een koude oorlog tussen beide blokken.
Dat alles was voor veel mensen in het Westen een wake-up call. Men werd wakker geschud uit de illusie dat de vrede in Europa van blijvende aard was, en dat niets die kon bedreigen. Een verdere expansie van Rusland, een herstel van de invloedssfeer van de USSR wordt mogelijk en zelfs waarschijnlijk geacht, en gevreesd. Dat zou een bedreiging zijn voor de vroegere lidstaten van de USSR die zich afgescheiden hebben, en voor de Baltische staten die door de USSR bezet waren, en voor Duitsland en uiteindelijk ook voor andere West-Europese landen. De politieke reacties zorgden voor een aanzienlijke verhoging van de militaire uitgaven, en een toenemende invloed van de NATO. Ook onder de bevolking werd die vrees voor een Russische inval aangewakkerd, en was er ruime steun voor Oekraïne en voor zijn militair verzet tegen Rusland. Men dacht weer in termen van de dominotheorie uit 1954: als Oekraïne zou vallen, zouden andere landen volgen.
Ik heb mij van meet af aan uitgesproken tegen het oorlogsgeweld, en ook tegen alle militaire steun aan Oekraïne, en gepleit voor een vreedzame oplossing van het conflict, en voor de normalisering van de betrekkingen met Rusland op grond van wederzijdse erkenning van het recht op zelfbeschikking. Het is waar dat Rusland onder Poetin, zoals de Sovjet-Unie onder zijn voorgangers, een imperialistische politiek voert, maar dat kan men evengoed van de USA en China zeggen. Dat is allemaal betreurenswaardig, nutteloos en zelfs schadelijk. Als men alle militaire en destabiliserende uitgaven van de hele wereld zou aanwenden voor het verbeteren van het lot van de mensheid, zou dat voor miljarden mensen een levensreddende revolutie zijn, en voor iedereen het begin van een nieuwe wereld. Dat is zo evident, dat men zich noodzakelijkerwijs moet afvragen waarom we dat niet doen. Vrede op aarde, peace in our time is wat iedereen wil, toch? Pax tecum, sjalom, salaam aleikum, peace be with you, vrede zij met u.
Vrede op aarde is wat de engelen zongen boven de kribbe waarin de pasgeboren Jezus lag, de Zoon Gods. Er is evenwel enige discussie over die tekst. In het Grieks staat er: δόξα ἐν ὑψίστοις θεῷ καὶ ἐπὶ γῆς εἰρήνη ἐν ἀνθρώποις εὐδοκίας, in het Latijn vertaald als gloria in excelsis (of altissimis) deo et in terra pax hominibus bonae voluntatis. De discussie gaat over εὐδοκίας en bonae voluntatis (overigens een ietwat vreemde grammaticale constructie in beide talen). De vredesboodschap of -wens van de engelen is gericht tot de mensen van goede wil, zo vertaalde men vroeger die woorden. Nu zegt men dat het gaat om de mensen in wie God zijn welbehagen heeft. Dat verschil wordt veroorzaakt door de interpretatie die men geeft aan die goedwilligheid. Is dat de goede wil van de mensen? Of die van God? εὐδοκία komt uitsluitend in het Bijbels Grieks voor, en altijd in verband met God. Het ziet er dus naar uit dat de meer recente vertaling de juiste is. Maar wat betekent ze dan? Waarom verkondigen de engelen vrede op aarde aan mensen die God welgevallig zijn, of die hij liefheeft, of tegenover wie hij welwillend staat? Wat moet men doen om God te behagen? Hem eer betuigen? Dat sluit inderdaad aan bij de rest van de tekst van het Gloria, en bij het eerste deel van de zin bij Lucas, namelijk ‘Glorie aan God in den hoge’. Ook daar gaat het om God, en God heeft enkel de mensen lief die hem eren en prijzen, en alleen hun wordt vrede toegewenst of beloofd. In die zin past de tekst van die zeer oude hymne perfect in de godsdienst, waar God alles betekent, en de mens voor alles volledig van hem afhankelijk is. Alleen God kan vrede schenken. ‘Vrede laat Ik u na; mijn vrede geef Ik u. Niet zoals de wereld die geeft, geef Ik die u.’ (Joh. 14, 27).
De andere uitleg, namelijk dat vrede toekomt, of toegewenst wordt aan mensen die van goede wil zijn, lijkt veel evidenter, en dus veel aannemelijker. Als, en alleen als iedereen van goede wil is, kan er vrede heersen. Dat kan iedereen begrijpen, ook zonder God, ook zonder de Christus, ook zonder engelen, ook zonder Kerk. En dat is wat waarvoor ik pleit. Het volstaat dat men van goede wil is, dat men niet kwaadwillig of boosaardig is, opdat er vrede zou heersen. Er moeten niet meer wapens zijn, maar meer mensen van goede wil.
Beschuldig ik dan Poetin van kwade wil, is hij de immorele misdadiger waarvoor hij nu doorgaat (terwijl hij dat vroeger duidelijk niet was, en denk aan de Olympische winterspelen in Sotsji, in 2014, nota bene)? Ja, dat doe ik, maar niet omdat hij zo nodig Rusland weer groot wil maken (MRGA?), maar wegens de gewelddadige middelen die hij gebruikt. En tezelfdertijd beschuldig ik iedereen die zich uitspreekt voor de een militaire oplossing van het oorlogsconflict in Oekraïne en van alle andere gewelddadige conflicten waar ook ter wereld, en zelfs wie pleit voor bewapening en verhoogde militaire uitgaven, en al wie andere mensen als te bestrijden vijanden beschouwt. Er is geen enkele reden, principieel, emotioneel of praktisch, die geweld verantwoordt. En er is niets dat niet vreedzaam kan opgelost worden, althans als er goede wil is.
Vandaag is er een militair opbod aan de gang. Men bereidt zich voor op oorlog, zogezegd omdat men vrede wil. Si vis pacem para bellum. Die uitdrukking, die teruggaat op een onbelangrijke, verwarde verzameling, waarschijnlijk van rond het jaar 400, van allerlei teksten over militaire aangelegenheden, van een obscure Romein, Vegetius, van wie we overigens niets weten. Als gezagsargument is de spreuk dus waardeloos. Er zijn overigens heel wat zinvollere varianten: si vis bellum, para pacem: als je oorlog wil gaan voeren, bereid dan de vrede voor; si vis pacem, para pactum: als je oorlog wil gaan voeren, bereid je dan voor op een verdrag; si vis pacem, para iustitiam: als je vrede wil, zorg voor rechtvaardigheid; si vis pacem, para pacem: als je vrede wil, sluit dan vrede. Dat laatste is wat ons vandaag te doen staat: voor vrede zorgen, veeleer dan ons voorbereiden op oorlog. Want zoals uit de geschiedenis blijkt, is de voorbereiding op de oorlog zelf vaak de aanleiding voor oorlog. Wat als een legitieme reactie op een al dan niet reële dreiging geldt voor de ene, is voor de andere een onverantwoorde en onaanvaardbare provocatie. Als men beschikt over enorme wapenarsenalen en een groot leger, is trouwens de verleiding onvermijdelijk om daarvan gebruik te maken. Er zijn een twintigtal kleinere landen en ministaatjes die geen staand leger hebben; we kunnen er zeker van zijn dat die althans geen wereldbrand zullen veroorzaken. Als die er komt zal een machtige militaire staat daartoe overgaan, hetzij door eerst zogenaamd preventief aan te vallen, tenzij om een aanval te weerstaan of te bestraffen.
Laten we ten slotte de Cubacrisis van oktober 1962 indachtig zijn. Door de escalatie van de nucleaire wapenopbouw kwamen de USA en de USSR oog in oog te staan, maar dankzij intens schriftelijk overleg tussen Kennedy en Chroesjtsjov werd een open conflict vermeden door wederzijdse toegevingen over de afbouw van tegen elkaar opgestelde kernraketten. Een dergelijk overleg kost niets. Het alternatief kon toen, en kan ook nu weer het einde betekenen van de beschaafde wereld.
Si vis pacem, para pacem. Et in terra pax hominibus bonae voluntatis.
Categorie:samenleving
20-02-2025
Christelijke moraal, atheïstische ethiek
Christelijke moraal en atheïstische ethiek
Christelijke tegenstanders van het atheïsme hebben altijd als een van hun belangrijkste redenen voor hun afkeer en verwerping gegeven dat atheïsten geen morele voorschriften erkennen en zich in alles uitsluitend laten leiden door hun aandriften. De christelijke morele voorschriften waren voor hen de enige. Een atheïst kon dus geen moraal hebben. Men kan echter terecht de vraag stellen of die christelijke voorschriften werkelijk de enig mogelijke zijn, en ook of ze juist zijn. Zijn er morele voorschriften naast de christelijke, en zijn er die in tegenspraak zijn met de christelijke? En kleven atheïsten een moraal aan, of hebben de christelijke tegenstanders gelijk, en zijn atheïsten noodzakelijkerwijs libertijnen in de slechtste zin van het woord?
Die laatste veronderstelling is misschien nog enigszins begrijpelijk vanuit een fundamentalistisch christelijk standpunt, maar is ze logisch? Is wie het bestaan van de christelijke God, of elke god ontkent ipso facto en noodzakelijkerwijs een amoreel of immoreel persoon? Is het omgekeerde dan ook waar: zijn alle christenen ipso facto en noodzakelijkerwijs morele personen? Het ziet er veeleer naar uit dat er in de praktijk zowel onder de christenen als onder de atheïsten morele en immorele en amorele personen zijn, of personen die zo handelen. Het lijkt redelijk dus om aan te nemen dat ethisch gedrag niet rechtstreeks afhankelijk is van het feit of men gelovig is of ongelovig. Atheïsme leidt in de praktijk niet altijd en overal tot immoraliteit, die aloude veronderstelling van de christenen is logisch niet houdbaar, en door de praktijk tegengesproken.
Laten we een concreet voorbeeld nemen om onze stelling te toetsen. De christelijke Kerken verbieden overspel of buitenechtelijke seksuele relaties. De Belgische wetgeving doet dat niet, al is dat wel een heel belangrijk element bij de behandeling van echtscheiding en andere wettelijke afspraken tussen gehuwden. Op grond van ernstige studies blijken buitenechtelijke seksuele relaties niet significant meer voor te komen bij ongelovigen. Atheïsme is met andere woorden geen vrijgeleide voor dergelijk gedrag, zet er niet toe aan, of is niet het gevolg van het feit dat men het kerkelijke verbod verwerpt. Huwelijkstrouw is een waarde die algemeen gerespecteerd wordt, maar een ruime minderheid van mensen is ooit weleens ontrouw, gelovigen zowel als ongelovigen. Het is aannemelijk dat hetzelfde geldt voor andere waarden.
Christenen kleven de morele voorschriften aan van hun godsdienst, die gesteund is op een goddelijke openbaring en op de kerkelijke traditie. Dat veronderstelt niet alleen dat men zonder meer bereid is om irrationele, onbegrijpelijke, mysterieuze zaken voor waar aan te nemen, maar ook dat men zich op moreel gebied klakkeloos onderwerpt aan een ondemocratisch kerkelijk gezag. De Kerk gebiedt, op grond van gezagsargumenten, wat verboden, toegelaten of verplicht is. Wie die geboden niet naleeft, zal gestraft worden, hier en later; wie dat wel doet wacht de eeuwige zaligheid.
Atheïsten zijn personen die ofwel geen kennis hebben van de godsdienst, of de fundamentele geboden van de Kerk verwerpen omdat ze het er niet mee eens zijn, of het kerkelijk gezag verwerpen omdat het niet democratisch en dus niet legitiem is, of het bestaan van de God van de Kerken, de grondslag van de openbaring, ontkennen. Dat betekent evident niet dat zij alle ethische regels verwerpen. Atheïsten laten zich leiden door wat de rede en de wetten en de zeden en gewoonten van hun omgeving voorschrijven. Dat is in feite — in het beste geval —ook waarop de godsdienstige moraal gebaseerd is, wat de Kerken zelf daarover ook beweren. Er zullen dus uiteraard veel overeenkomsten zijn, maar allicht ook verschillen. Het is bijvoorbeeld geweten dat christenen zich principieel verzetten tegen echtscheiding, abortus, euthanasie, het homohuwelijk en nog wel andere zaken. Maar dat belet niet dat die zaken bij christenen evengoed voorkomen, en het betekent evenmin dat atheïsten ze principieel zouden moeten toepassen, goedkeuren of propageren; zij zullen in dat verband veeleer wijzen op de grootst mogelijke individuele vrijheid binnen de grenzen van de wet, waarbij elk individu naar eigen inzicht beslist over de eigen handelingen.
Er is geen enkele reden waarom een ongelovige atheïst zich niet zou laten leiden door ethische voorschriften. Dat zou immers zeer onredelijk en asociaal zijn, en van bewuste atheïsten kan en mag men wel degelijk verwachten dat ze zowel redelijk als maatschappelijk bewust denken en handelen. Atheïsme is immers nu nog altijd, zoals vroeger, een weloverwogen keuze, tegen de stroom in, tegen elke bovennatuurlijke aanspraak, tegen alle irrationaliteit. Dezelfde redelijkheid die iemand ertoe brengt om te beseffen dat er geen God is, leidt tot het inzicht dat men ook zonder God en godsdienst ertoe gehouden is om redelijk, dat wil zeggen ethisch te handelen. Het is dus niet zo dat als men niet in God gelooft, werkelijk alles toegelaten is. Het lijkt zelfs erg onwaarschijnlijk dat er normale personen zijn die dat denken en ernaar handelen. De compleet bandeloze atheïst bestaat hoofdzakelijk in de verbeelding en de kwalijke argumentatie van de Kerken. En als er dergelijke personen zijn, zullen die zowel door gelovigen als ongelovigen terecht veroordeeld worden voor hun gedrag, dat men ook veroordeelt als het bij gelovigen voorkomt.
Net zoals men van christengelovigen mag verwachten dat ze zich houden aan de voorschriften van hun godsdienst, mag men van atheïsten verwachten dat ze zich houden aan wat de rede en de samenleving voorschrijft. Het is daarbij niet onwaarschijnlijk dat redelijke mensen misschien wel iets meer geneigd zullen zijn om zich daaraan te houden uit overtuiging, dan gelovigen zich moreel verplicht zullen voelen om de opgelegde geboden en verboden van hun Kerk strikt na te leven, zelfs niet uit vrees voor een eeuwige verdoeming in de hel, of op hoop van een eeuwige zaligheid in de hemel.
Godsdienst is vandaag voor meer geëmancipeerde mensen niet meer bepalend voor hun leven, noch vertegenwoordigt die het belangrijkste morele gezag in de samenleving. Door de drastische reductie van de invloed van de godsdienst zijn er, naast diegenen die met kennis van zaken kiezen voor een leven en denken zonder God, ook steeds meer mensen die feitelijk atheïstisch zijn omdat ze niet meer zoals vroeger van jongs af aan geïndoctrineerd worden. De secularisering blijkt zich door te zetten, godsdienst wordt een marginaal verschijnsel, zij het met nog heel wat inconsequente restverschijnselen en hardnekkige gewoonten, zelfs in de meest ontkerkelijkte landen zoals België. Hoe meer de Kerken zich vastklampen aan voorbijgestreefde en onverdedigbare irrationele opvattingen en aan hun ondemocratische structuren, hoe sneller mensen zich ervan zullen afkeren. Het is niet aannemelijk dat er een kentering in de andere richting zou komen, alles wijst erop dat de mensheid langzaam maar zeker minder godsdienstig wordt naarmate de welstand en de verstandelijke ontwikkeling voortschrijdt.
Categorie:levensbeschouwing
13-02-2025
Al te vroeg gestorven
Al te vroeg gestorven
Hoewel we zeker weten dat we ooit zullen sterven, wordt de dood door vrijwel iedereen gevreesd als het ergste, ultieme onheil. Men lijkt zich echter gemakkelijker te verzoenen met de onvermijdelijkheid van de dood wanneer die iemand wegneemt na een voldragen en zeker na een heel succesvol leven. Wanneer de dood heel vroeg komt in een mensenleven, voelt men dat aan als een tragedie, niet het minst wanneer het veelbelovende jongeren betreft, die al heel vroeg blijk gaven van uitzonderlijke talenten. Sinds de oudheid heeft men aan de hevige emoties die een dergelijke vroege dood oproepen op een heel bijzondere manier uitdrukking gegeven: wie de goden liefhebben, sterft jong. De goden, of God, roept het eerst tot zich wie door hen of Hem het meest bemind wordt. Dat is enerzijds een eerbetoon aan de jonge overledene, een lieveling van de goden, door hen begunstigd met uitzonderlijke kwaliteiten; anderzijds is het een poging om het verdriet te leningen van hen die zo vroeg een geliefde moeten verliezen: de overledene is immers door de goden zo vroeg tot hen geroepen, als het ware als een nog grotere gunst dan wanneer die een lang leven zou vergund zijn. Het is omdat ze iemand het meest liefhebben dat ze die persoon vroeger uit dit leven wegnemen.
Een van de eerste gezegden die dat illustreren vinden we bij de Griekse toneeldichter Menander (ca. 342-290): Ὅν οἱ θεοὶ φιλοῦσιν, ἀποθνήσϰει νέος (uit Δὶς Ἐξαπατῶν - Dis Exapatōn, De dubbele bedrieger, fragment 4): Wie de goden liefhebben, sterft jong. Menander kende veel navolgers, onder wie ook Plautus (251-184), die Menander citeert: Bacchides 1. 817 quem di diligunt, Adolescens moritur. Wellicht was het al lang een staande uitdrukking, maar we hebben enkel de vroegste literaire fragmenten om daarvan te getuigen. Sindsdien is het een gevleugeld woord gebleven, overgenomen in zowat alle talen als gemeenschappelijk erfgoed. In de Nederlandse literatuur vinden we het bijvoorbeeld al bij Willem Kloos over de jong gestorven dichter Jacques Perk in zijn inleiding tot diens gedichten, naar E.J. Potgieter en Bakhuizen van den Brink over de jonggestorven Aarnout Drost.
Ook in een christelijk perspectief past deze als troostend bedoelde gedachte. Alle vrome christenen wacht een beter leven in het hiernamaals, zo verzekert men hun bij elke uitvaartdienst. Hoe vroeger men de hemelse zaligheid bereikt, hoe beter dus in feite, al is niemand geneigd dat letterlijk te nemen, en zich te verheugen, ondanks de expliciete en uitdagende liturgische aansporingen daartoe, over een al dan niet vroegtijdig overlijden. Hoewel men het zo voorstelt, gaat het hier eigenlijk niet om het nadrukkelijk verkondigen van het belangrijkste dogma van het christendom, namelijk het leven na de dood, maar om het formuleren van een vrome gedachte die de terecht bedroefde nabestaanden toch enige troost zou moeten bieden. De god van het christendom is een liefhebbende vader, van wie men niet kan aannemen dat hij zijn kinderen ombrengt, en dan zeker niet de mooiste en meestbegaafde, die daarom als zijn meest geliefde beschouwd worden. De mens, ook de christenmens, stuit hier op de onoverkomelijke moeilijkheid om het reële leed van leven en dood te verzoenen met het idee van een liefhebbende god, en om de natuurlijke drang om zichzelf in stand te houden te verlaten voor een vermetel geloof in een beter leven in het hiernamaals.
De goden van de antieken zijn niet meer, wat Raymond Jean De Kremer, (ooit…) beter bekend als Jean Ray, verbeeldt in zijn roman Malpertuis (1955, vertaald door – natuurlijk – Hubert Lampo en verfilmd in 1972 door Harry Kümel, met niemand minder dan Orson Welles, Susan Hampshire, Michel Bouquet, Sylvie Vartan). Het zijn dus niet meer de goden die hun meest geliefden het eerst tot zich roepen, noch de christelijke god, tenzij misschien voor de meest vrome of fundamentalistische gelovigen, en dan nog alleen bij manier van spreken, als een al dan niet overtuigend woord bij een smartelijk overlijden.
Atheïsten houden niet minder (en allicht ook niet meer) van het leven dan anderen. Ook zij ervaren de dood als negatief, een einde en in hun overtuiging zelfs een definitief einde. Toch is dat daarom voor hen geen reden tot grotere droefheid, veroorzaakt door het ontbreken van elk vooruitzicht op een hemelse zaligheid. Het vermetele vrome geloof heeft bij hen plaats gemaakt voor een veel realistischer besef van de onvermijdelijkheid van de dood voor alle levende wezens, de vergankelijkheid van al wat leeft. Weten dat men deel uitmaakt van een groter geheel en onderworpen is aan de noodzakelijke natuurwetten is voor hen een grotere, en in alle geval een meer gefundeerde troost bij het afscheid, ook als dat door omstandigheden vroeger komt dan verwacht, of mensen treft die zich onderscheiden hebben door hun lichamelijke of mentale kwaliteiten. Ook atheïsten hebben behoefte aan rituelen, maar nemen geen vrede met ongeloofwaardige verhalen over een persoonlijke God en hemel of hel als beloning of straf. Rouwenden wensen niet tijdens een kerkelijke plechtigheid in het beste geval tijdelijk getroost te worden met lege woorden en rituelen die hun betekenis verloren hebben. Ze hebben nood aan de volle erkenning van de complexe, eerlijke en ware gevoelens die ze ervaren bij het overlijden van hun medemens. Ze willen leven en dood tevens kunnen zien in een ruimer kader dat strookt met hun ervaring van elke dag en met de inzichten van de wetenschap over de wereld waarin ze leven, en niet gedwongen worden een wereldbeeld aan te kleven dat daarmee fundamenteel in strijd is.
Er zijn geen liefhebbende goden, en ook de christelijke God is geen liefhebbende vader. De regen valt gelijkelijk op de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen, dat wil zeggen dat de natuurwetten voor iedereen gelden, dat alles noodzakelijkerwijs gebeurt als oorzaak en gevolg, en niet omdat een bovennatuurlijk opperwezen het zo wil en daarbij zijn voorkeuren laat gelden. De natuur, of al wat is, is het enige dat er is. Als men wil, mag men dat God noemen, maar elke gelijkenis met antieke of christelijke goden is dan ongepast.
Categorie:levensbeschouwing
07-02-2025
La perfection n'est pas de ce monde.
La perfection n’est pas de ce monde.
Alsof we dat nog niet wisten… Maar beseffen we het wel goed genoeg? Vaak lijken we die perfectie wel degelijk te verwachten, en zelfs te eisen, bijvoorbeeld wanneer we een aankoop doen, maar vooral als het over de anderen gaat, en dan speciaal als het instellingen betreft.
We kopen een auto en gaan er zonder meer vanuit dat hij gedurende vele jaren behoorlijk zal functioneren, zonder noemenswaardige onderhoudskosten. Van een televisietoestel, een hifiset, een computer of smartphone verwachten we optimale kwaliteit zonder enige slijtage. Enzovoort. Nochtans is dat niet evident, als je bekijkt hoe ingewikkeld zo’n toestel is, en hoe relatief weinig het kost.
Met diensten is het net zo. Gemeentelijke diensten, regionale of nationale, we zijn nooit met minder tevreden dan de perfectie. We willen niet wachten, en de dienstverlening moet vlekkeloos zijn. Als de staat iets doet, moet het perfect zijn.
En ook van onze medemensen vragen we dat ze op hun manier volmaakt zijn. Ze mogen geen steken laten vallen, niet ziek of afwezig zijn als we hen nodig hebben, niet aan depressies lijden, kortom in niets tekortschieten.
Dat is in feite heel vreemd, want voor onszelf zijn we heel wat toleranter. Wie betaalt er nu een factuur op de dag dat ze in de brievenbus valt? En dat terwijl je de goederen of diensten al een hele tijd tevoren verkregen hebt. Als we ons niet goed voelen, zijn we niet om aan te spreken en ligt ons rendement heel wat lager dan gewoonlijk. We laten ons niet opjagen, we eisen dat men rekening houdt met onze specifieke mogelijkheden en beperkingen, zelfs met de vraag of we wel zin hebben.
Er is met andere woorden een scherp contrast tussen de houding die we aannemen tegenover onszelf, en onze verwachtingen tegenover de rest van de wereld. Maar als iedereen evenveel recht heeft op dezelfde welwillendheid vanwege de anderen als wijzelf, is het meteen duidelijk dat onze hoge verwachtingen en eisen tegenover de anderen volkomen onterecht zijn. Dat is een eerste vaststelling: wij zijn niet volmaakt, en de andere mensen zijn evenmin volmaakt.
Is er enige reden waarom we zouden mogen verwachten dat de wereld wel volmaakt is?
De wereld is niet chaotisch. Er zijn onveranderlijke natuurwetten die de wereld draaiend houden. De maan gaat niet plots van haar baan afwijken, de zon gaat elke dag op, water stroomt naar beneden, de appel valt van de boom. Dat zijn eenvoudige vaststellingen waar we geen moeite mee hebben. Men zou kunnen zeggen dat die onveranderlijkheid een feitelijke volmaaktheid is. Maar onze wereld is veel ingewikkelder dan dat, en dat komt vooral omdat er leven is op aarde, en water, en nog zoveel meer. Naast de natuurwetten zijn er talloze andere wetmatigheden die eigen zijn aan specifieke verschijnselen en situaties, zowel natuurlijke, zoals beschreven door de biologie, als anorganische of kunstmatige, zoals beschreven door de positieve wetenschappen. Daardoor ontstaat er een uiterst complex samenspel van een ongelooflijk aantal verschillende elementen die in ongelooflijk grote aantallen voorkomen. De eenvoudige natuurwetten blijven vanzelfsprekend gelden, maar zijn ontoereikend om het volledige samenspel te verklaren, laat staan te voorspellen.
Die complexiteit is zo groot dat ze vaak op chaos lijkt. De weersomstandigheden zijn daarvan een goed voorbeeld. We weten dat alles gewoon het gevolg is van de natuurwetten, maar als je de diversiteit en de intensiteit van de natuurverschijnselen bekijkt, dan is het meteen duidelijk dat men vanuit menselijk standpunt niet meer kan spreken van enige volmaaktheid: het regent te veel, of te weinig, er is te veel zon, of te weinig enzovoort, en alle voorspellingen zijn gebrekkig en enkel op korte termijn betrouwbaar. De perfecte harmonie der sferen uit een vroeger stadium van de wetenschap is volkomen zoek. We weten nu dat onze zon niet zal blijven schijnen en dat bijgevolg ook onze aarde gedoemd is om onbewoonbaar te worden. Er is met andere woorden geen enkele reden waarom onze natuurlijke omgeving perfect zou zijn.
Als we dan bekijken hoe de mens het er op deze aarde van af brengt, dan kunnen we niet anders dan vaststellen dat het er allesbehalve ‘volmaakt’ aan toe gaat. Het samenleven brengt zijn problemen mee, zowel op het niveau van twee individuen als voor elke ruimere combinatie, en zeker voor acht miljard exemplaren. Het is vandaag zelfs onmogelijk om iedereen een min of meer menswaardig bestaan te garanderen, en als we uitgaan van de vooruitgang die we de laatste tienduizend jaar geboekt hebben, ziet het er niet naar uit dat we zelfs dat minimale ideaal binnen afzienbare tijd zullen bereiken. Van volmaaktheid op enige noemenswaardige schaal is nog lang geen sprake. Bovendien is de welvaart ook schrijnend ongelijk verdeeld: er is een beperkt aantal mensen dat zwelgt in rijkdom, terwijl miljarden anderen in diepe armoede en ellende leven en sterven.
Volmaaktheid is dus inderdaad niet van deze wereld.
Het is belangrijk dat we dat inzien, en dat we onze verwachtingen aanpassen aan die algemene waarheid. Het zou al een hele stap zijn indien we voor de anderen slechts zo veeleisend zouden zijn als we voor onszelf zijn, en voor onszelf zo veeleisend als we voor de anderen plegen te zijn. De volmaaktheid bestaat niet, of ze is voorlopig of wellicht zelfs voor altijd onbereikbaar. Als we alles beoordelen vanuit de absolute volmaaktheid, zelfs binnen de grenzen van het mogelijke, dan staan ons bittere teleurstellingen te wachten. Als alleen het beste goed genoeg is, is niets nog goed genoeg.
Betekent dat dan dat we niet meer mogen of moeten streven naar de perfectie?
Helemaal niet, natuurlijk. Van nature kan de mensheid blijkbaar niet anders dan gebruik maken van de mogelijkheden die we hebben in dit universum, op alle niveaus en in alle domeinen. Als je onze beschavingsgeschiedenis bekijkt, dan zie je dat we al een enorme weg hebben afgelegd. Er leven nu meer mensen in relatieve gezondheid, welstand, veiligheid en vrede dan ooit het geval is geweest, en een zeer aanzienlijk aantal leeft in een luxe die zelfs honderd jaar geleden ondenkbaar was. De technologische vooruitgang is spectaculair. We zien dus mogelijkheden om onze situatie te veranderen en we grijpen die met beide handen en met een verbazingwekkende vernuftigheid aan. Het gaat daarbij zowel om het verbeteren of optimaliseren van bestaande toestanden en hulpmiddelen als om het ontwikkelen van volkomen nieuwe, de ene al nuttiger of onmisbaarder dan de andere.
Het volmaakte is dus een illusie en een steeds veranderend streefdoel veeleer dan een realiteit. Wereldverbeteraars gaan uit van een volmaakte heilsstaat, maar die blijkt hogelijk te verschillen, en niet slechts in de details, zowel wat het nagestreefde einddoel betreft als de manier om dat te bereiken. De grote en kleine historische pogingen in die richting hebben ons geleerd dat er aan alle goedbedoelde systemen onverwachte nadelen verbonden zijn. We zijn terecht huiverachtig geworden tegenover oude en nieuwe profeten en koene leiders. Het zal dus veeleer een constant uitproberen zijn van de mogelijkheden en de middelen dat ons telkens een stap verder brengt in een bepaalde richting, zonder dat we er zeker van zijn dat het uiteindelijk de juiste richting is. Als er een zekere, onfeilbare, universeel geldende geluksformule was, dan hadden we die waarschijnlijk al gevonden, of vermoed, maar dat is manifest niet zo. We leren met vallen en opstaan, en dat moeten we blijven doen.
Het is immers niet zo dat het ideaal, of de perfectie zich helder en klaar aftekent, of dat iedereen hetzelfde ideaal voor ogen heeft of nastreeft. Men mag zelfs niet verwachten dat het zo is, want dan legt men zijn eigen ideaal op aan anderen, en dat is niet wenselijk, dat is zelfs de bron van alle kwaad. Samenleven is niet optimaal als iedereen hetzelfde doet; dat is wat men dacht in de dictatoriale systemen van de eerste helft van de twintigste eeuw. Samenleven is een veel subtieler evenwicht tussen verschillende persoonlijke of groepsidealen, een compromis tussen min of meer tegenstrijdige belangen, waarbij men rekening houdt met de persoonlijke vrijheid van iedereen en zo met het eigen belang van zoveel mogelijk mensen. Mensen zijn uniek, daar is niets aan te veranderen, en dus moet men niet proberen om ze allemaal eender te maken, of ze dwingen om allemaal op dezelfde manier te leven.
Dat is vooral een zware opgave voor mensen die bezield zijn met hoge idealen en begiftigd met een scherp verstand. Die zien de schrijnende onvolmaaktheid om zich heen, in schril contrast met de perfectie die ze nastreven; ze zien zelfs manieren en middelen om de bestaande onbevredigende toestand te verbeteren, maar ze stuiten op het onbegrip en de onwil van anderen, die vaak niet eens het probleem zien, en bijgevolg niet geïnteresseerd zijn in de oplossing. Voortrekker zijn is geen gemakkelijke taak, en mensen die dat van nature zijn, worden vaak verteerd door hun passionele inzet voor een betere samenleving en de tegenstand die ze daarbij ondervinden. Moeten zij dan hun inspanningen staken, en iedereen maar laten betijen? Natuurlijk niet. Vooreerst zijn ze daartoe niet in staat, maar bovendien zijn die mensen ook noodzakelijk om de evolutie naar een steeds betere toestand op gang te houden. De moeilijkheid is vooral hierin gelegen dat zij ongeduldig en gefrustreerd raken door hun minder verstandige, minder energieke, minder idealistische, minder veeleisende medemensen, en dat zij hen als onwillig gaan beschouwen om mee te werken aan het grote project om althans een stukje van de wereld te verbeteren, als tegenstanders die zich verzetten tegen voor de hand liggende oplossingen voor evidente problemen.
Nu hoor je mij niet zeggen dat die voortrekkers helemaal ongelijk hebben: een goed deel van de mensen is niet geïnteresseerd in een optimale wereld, ze zijn al blij als ze hun ding mogen doen en met enig succes kunnen overleven in een veeleisende wereld. Ze stellen zich tevreden met minder dan de perfectie, soms veel, heel veel minder, en vormen zo niet alleen een hinderpaal, maar tevens een belasting voor anderen die betere bedoelingen hebben. Taken die de ene van zich afschuift, komen onvermijdelijk terecht op de schouders van anderen, of blijven onuitgevoerd, wat in het nadeel speelt van de gemeenschap. Iedereen is onvolmaakt, maar de ene is wel heel wat onvolmaakter dan de andere. Soms zijn daar goede redenen en oorzaken voor, maar soms drijft men het onvolmaakt zijn wel heel ver, en bewust, wat aanleiding geeft tot asociaal gedrag en zelfs tot misdadigheid. Ook dat moeten we erkennen en beoordelen en waar nodig veroordelen, hetzij als een persoonlijke opinie, hetzij door een maatschappelijke sanctie, opgelegd door de bevoegde instanties.
Ik besluit. De perfectie van de dingen is niet evident: het kan immers vele kanten uit, en meestal zijn wij het niet eens over de richting die het moet uitgaan, noch over de manier waarop. En de perfectie is ook niet altijd concreet realiseerbaar, zelfs niet als we zouden weten wat, en hoe. Maar wij zijn van nature geneigd om te streven naar wat goed is voor onszelf, en we beseffen uiteindelijk dat dit enkel mogelijk is door met elkaar samen te werken als gelijken.
Hoe weten we dat er een God is? Volgens de katholieke en andere Kerken gebeurt dat op twee manieren. Enerzijds kan de mens met zijn mentale vermogens in het universum de sporen ontdekken van een goddelijke aanwezigheid en werkzaamheid. De ordening en de doelgerichtheid van het universum zijn immers niet denkbaar zonder een hogere, bovennatuurlijke instantie die daarvoor rechtstreeks verantwoordelijk is. Zonder deze goddelijke activiteit zou er enkel chaos zijn, of niets. Anderzijds is er echter ook een kennis van God die niet het loutere resultaat is van onze eigen mentale vermogens. God openbaart zich rechtstreeks aan de mensheid. De kennis die wij op die manier van God hebben, gaat uitsluitend uit van God zelf. Hij onthult zich aan mensen, maakt zich kenbaar, treedt de mensen tegemoet, reikt de hand aan de mens zoals op de overbekende afbeelding van Michelangelo in de Sixtijnse kapel. Indien de eerste manier van God te kennen nog kan worden gerelativeerd door ze te beschouwen als een vorm van ver- of inbeelding, een illusie, een waanbeeld (The God Delusion zoals Dawkins het zegt), is die zelfopenbaring door God onmiskenbaar, authentiek en niet aan twijfel of menselijke interpretatie onderhevig, althans volgens de Kerk.
Hoe gebeurt die openbaring, die de grondslag is van het geloof in God en van de kennis van God? Hoe heeft hij zichzelf geopenbaard? De Kerken stellen dat ook de eerste vorm van Godskennis, namelijk door het rationele inzicht in de ordelijkheid en de doelgerichtheid van het universum een vorm van openbaring is. Maar precies omdat het om een menselijke en dus beperkte manier van kennen gaat, is het een onvolmaakte, precaire openbaring: het universum laat zich passief kennen, laat zich verkennen, onthullen en begrijpen door de mens, doch enkel in de mate dat de mens daartoe in staat is. Een dergelijke openbaring kan nooit volledig en volmaakt zijn, de mens kan het universum nooit volledig doorgronden of beheersen. Een volmaakte en volkomen openbaring kan enkel gebeuren door God zelf, op zijn initiatief, en met zijn almacht, zonder menselijke beperkingen. Het gaat in die tweede vorm van openbaring dus om een bovennatuurlijke kennis die aan de mens vergund wordt als een uitzonderlijke genade.
De katholieke Kerk stelt dat God zich in de loop van de geschiedenis herhaaldelijk geopenbaard heeft aan bepaalde mensen, en in het bijzonder aan één volk, het uitverkoren Godsvolk, het Hebreeuwse of Joodse volk. Door zich te manifesteren aan de profeten en de leiders van dat volk heeft hij niet alleen zijn bestaan onthuld, maar ook zijn wetten, geboden en voorschriften. Hoe weten we dat? Omdat we daarvan een schriftelijk relaas hebben, het Oude Testament. Vanzelfsprekend zijn die geschriften opgesteld door mensen, maar die auteurs waren geïnspireerd door God, ze waren bevlogen door zijn Heilige Geest, en dus zijn dat betrouwbare en zelfs onfeilbare getuigenissen. Maar er is meer: men is niet louter afhankelijk van deze schriftelijke overlevering. Er is ook een mondelinge traditie, het gesproken woord dat van generatie op generatie door de Kerk overgeleverd wordt en dat naar waarheid getuigt van wat er gebeurd is.
De katholieke Kerk aanvaardt deze openbaring, maar stelt dat die in alle opzichten overtroffen wordt door de Menswording van Gods eigen Zoon, Jezus van Nazareth, de gezalfde of Christus. Jezus is het Woord van God zelf, door zijn mond sprak God zelf. Hij heeft waarlijk geleefd, heeft geleden, is gestorven en begraven, en is waarlijk verrezen en ten hemel opgestegen. Hoe weten we dat? Op dezelfde manier als hierboven: we hebben daarvan enerzijds een schriftelijk getuigenis, het Nieuwe Testament, geïnspireerd door de Heilige Geest, evenals een apostolische mondelinge traditie in een ononderbroken lijn van betrouwbare getuigen, Gods Kerk.
Meteen vallen de zwakke punten in deze dogma’s op.
We gaan hier niet in op de eerste vorm van openbaring, het inzicht dat de mens heeft in het universum en dat leidt tot een rationele godskennis. Intelligent Design is een allesbehalve intelligente en een al te simplistische redenering. Er is geen enkele reden waarom het inzicht in de ordelijkheid van het universum zou moeten leiden tot het idee van een Schepper met uitdrukkelijke, mensgerichte bedoelingen. Er zijn ten minste evenveel aanwijzingen en zelfs bewijzen van het tegendeel.
De zelfopenbaring van God steunt op gebeurtenissen waarvan er een mondeling en een schriftelijk getuigenis bestaat. Het mondelinge getuigenis is niet geïnspireerd door de Heilige Geest, het is een historische overlevering onder mensen, en dus is dat getuigenis het voorwerp van de historische kritiek. Dat geldt voor de lotgevallen van het Hebreeuwse volk, maar eveneens voor de gebeurtenissen rond de persoon van Jezus van Nazareth. Paulus beroept zich op ooggetuigen van de verrezen Jezus in 1 Kor. 15, en maakt heel zijn prediking daarvan afhankelijk. Nog los van het redelijke voorbehoud dat elke zinnige mens maakt tegenover mondelinge getuigenissen in het algemeen, kan men niet verwachten dat men voetstoots aanneemt dat iemand sterft en daarna verrijst en verschijnt aan andere mensen. De voor de hand liggende verklaring is dat het gaat om hallucinaties, die voor de betrokken personen allicht uiterst overtuigend waren. Voor de schriftelijke getuigenissen kan men zonder meer dezelfde redenering maken. Dat de Kerk aan die schriftelijke overlevering een grotere waarheidswaarde toekent omdat ze geïnspireerd zou zijn door God zelf, namelijk door zijn Heilige Geest, is een petitio principii: men gaat uit van het bestaan van God en zijn Heilige Geest om te bewijzen dat de getuigenissen daarover waar zijn.
Welke concrete gronden zijn er dan in feite voor een goddelijke openbaring? Als men de historische mondelinge overlevering met de nodige schroom en argwaan beschouwt, en de schriftelijke onderwerpt aan de elementaire eisen van de tekstkritiek, moet men tot de conclusie komen dat de onwaarschijnlijkheid van het verhaalde onnoemelijk veel groter is dan de eventuele betrouwbaarheid van de getuigen en van de getuigenissen (het argument van Hume). Er is geen enkel historisch bewijs van het bestaan of het optreden van ‘Jezus’, noch van ‘Paulus’. Er zijn alleen de verhalen, en de totstandkoming en de overlevering van die teksten is ten minste dubieus en betwistbaar, zodat de betrouwbaarheid ervan objectief gezien veeleer gering is, zelfs voor de niet-miraculeuze aspecten daarvan, zodat men die teksten het best als vrome fictie benadert.
Openbaring is dus een term die in deze betekenis uitsluitend thuishoort in een gelovig discours. Buiten de religieuze context is de term openbaring zinloos en wordt dus niet gebruikt. Het heeft dan ook geen zin om te proberen niet-gelovigen te overtuigen met een beroep op enige vorm van goddelijke openbaring. Er is in feite geen ‘goddelijke’ openbaring, doch enkel menselijke beïnvloeding. Menselijke ideeën worden voorgesteld als bovennatuurlijk geopenbaarde waarheden, doch zonder enig geldig bewijs of ernstig argument. Wie zich daardoor wil laten overtuigen, heeft daartoe vanzelfsprekend het volste recht, maar men moet beseffen dat men zich dan overgeeft aan de irrationaliteit en zich blootstelt aan de emotionele beïnvloeding door anderen, van wier goede bedoelingen men niet zeker kan zijn.