mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
15-11-2007
OTSOG
Hoe kom je bij een bepaald boek terecht?
Mensen die kranten en tijdschriften lezen, vinden daar wegwijzers en hints, lovende en minder lieve boekbesprekingen allerhande. Boekenprogrammas op TV hebben een zelfde functie, maar zijn zelden even populair of langlevend. Er is niets verkeerds aan die manier van informatieverspreiding of -verzameling, maar het heeft wel voor gevolg dat heel veel mensen dezelfde boeken lezen, precies omdat ze aangeraden zijn in massamedia. Wie voor die media schrijft of selecteert, draagt een immense intellectuele verantwoordelijkheid, naast een manifeste (maar zelden bekende) economische.
Althans dat economische aspect is bij mij afwezig: ik krijg geen gratis presentexemplaren van uitgeverijen of auteurs, noch snoepreisjes of andere incentives: als ik hier een boek vermeld, dan is dat louter omdat ik er iets over kwijt moet. Zoals ik lang geleden aankondigde en sindsdien vrij goed opgevolgd heb, blijven negatieve kritieken hier achterwege: ze nemen maar de plaats in van veel nuttiger verwijzingen naar boeken die ik wel de moeite waard vind. Zoals dit.
Hoe ben ik bij het boek van Robert K. Merton, On the Shoulders of Giants, 1965, 1985², 1999³, xxv + 319 pp., gekomen? Enkele kort opeenvolgende enthousiaste commentaren in de werken die hier een bespreking kregen omdat ze mij echt bevallen waren: de vrienden van mijn vrienden komen in aanmerking om mijn vrienden te worden, de aanbeveling van kenners is de beste.
Ik weet echt niet hoe ik er moet aan beginnen, maar ik kan alvast meegeven dat ik tijdens het lezen van OTSOG, zoals dit boek bekend staat, ook al omdat de auteur dat zelf zo graag heeft, herhaaldelijk in schaterlachen ben uitgebarsten en dat is geleden van toen ik voor het eerst cursiefjes van Godfried Bomans las, in het midden van de vorige eeuw (mensen, wat zijn we oud geworden ).
Nee, het is niet in het Nederlands vertaald, ik denk dat dat zo goed als onmogelijk is, al is er blijkbaar wel een Italiaanse, Spaanse en zelfs Duitse. Wie weet: van James Joyce zijn er zelfs verscheidene Nederlandse vertalingen, onder meer de Ulysses van Paul Claes; Paul en ik leerden elkaar kennen aan de universiteit en onderhielden verscheidene jaren nauwe contacten, ook literaire, tot het leven ons andere banen opstuurde. Als er iemand is die OTSOG zou kunnen vertalen, dan wel Paul.
Daarmee heb ik natuurlijk nog altijd niets gezegd over het boek. Dat is ook heel moeilijk. Waarover gaat het? Ogenschijnlijk over wat de titel zegt: de uitdrukking OTSOG, of op de schouders van reuzen, een gezegde dat in het Engels ongeveer zo gangbaar is als bij ons geen sant in eigen land (bijvoorbeeld, er is geen inhoudelijk verband). Het meest bekend is het gebruik dat Isaac Newton, de beste kandidaat voor de slimste mens aller tijden, ervan gemaakt heeft in een brief: Als ik verder heb gekeken, dan is het al staande op de schouders van reuzen. Meer volledig luidt het dat dwergen verder kunnen kijken als ze op de schouders van reuzen staan. Het is een typische manier om eer te bewijzen aan zijn voorgangers, met wie men zich enerzijds op bescheiden wijze vergelijkt, maar van wie men zich meteen toch maar fijntjes distantieert: zij konden immers (nog) niet zo ver kijken als wij
Wat kan je daarover meer dan driehonderd bladzijden lang debiteren? Geloof me vrij: wat Merton daarover schrijft is fascinerend van de eerste bladzijde tot de laatste, bladzijden lange voetnoot van zijn naschrift uit 1993. En niet alleen fascinerend, het is ook dolkomisch, vandaar het schateren bij uw dienaar, die toch niet als de meest uitbundige lolbroek bekend staat. OTSOG is een ernstig gevoerd wetenschappelijk onderzoek naar de oorsprong en receptie (zo heet dat: de manier waarop latere auteurs met een gegeven omgaan) van de OTSOG-uitdrukking. Het is ook een hilarische parodie, een persiflage of aanfluiting van dit en alle wetenschappelijke onderzoek, een heerlijke comédie humaine over schrijvers, universiteitsprofessoren en andere onderzoekers, over lezen en schrijven en samenleven.
Robert K. Merton (1910-2003) was een vooraanstaand socioloog, een van de grondleggers van de moderne wetenschapssociologie en schreef verscheidene echte veel gelezen, geciteerde en bekroonde wetenschappelijke werken. Er zijn talloze artikels over hem op het web, begin misschien met wat collegas en vrienden bij zijn overlijden te zeggen hadden:
Met OTSOG moet hij zich kostelijk geamuseerd hebben, zowel met de inhoud, de methode als met het schrijven, want dit boek is niet alleen een intellectueel genot, het is ook een feest van de taal, in dit geval het Engels. Er is geen bladzijde, geen zin die niet verbaast, boeit, doet glimlachen of, zoals ik al bekende, schateren. Zoals alle goede humor is er ook steeds een onderliggende grond van diepe ernst en melancholie, van liefdevol begrip voor het aller-menselijkste in de mens, zijn ijdelheid, traagheid, kleine valsheid, luiheid, intellectuele oneerlijkheid. Maar het is ook een monument voor de waarde en waardigheid van de wetenschap en haar beoefenaars en een overtuigde en overtuigende belijdenis van zijn geloof in de mogelijkheid van vooruitgang van onze kennis, zowel in de wetenschappen als in onze omgang met elkaar en in onze zelfkennis.
Dit is geen boek om in één keer uit te lezen, behalve als je onmiddellijk daarna opnieuw begint, maar dan in stukjes, al dan niet in volgorde. Het vraagt, nee, eist je aandacht op en houdt die zonder enige moeite vast, maar nadien voel je dat je in het gezelschap vertoefd hebt van een zeldzaam genie, een waarschijnlijk unieke combinatie van een geleerde van wereldformaat met een regelrechte Uilenspiegel. Dus, als je Engels leest, of Duits, Spaans of Italiaans, dan moet dit je volgende boek zijn!
OTSOG is uitgegeven bij The University of Chicago Press (ISBN 0-266-52086-2) en je kan het bestellen bij Proxis of Amazon of de betere boekhandel natuurlijk.
13-11-2007
incest en seksueel geweld
Niet voor het eerst en wellicht niet voor het laatst wil ik het hebben over incest. Ik heb zelf nog eens mijn bericht van 14.08.2007 nagelezen en als je dat nog niet gedaan hebt, dan raad ik je aan dat te doen voor je verder leest; in de lijst hiernaast klik je op 'incest'.
Onlangs was er in de abdij van Averbode (foto) een bijeenkomst, waarop het twintigjarig bestaan gevierd werd van de vzw Incest en seksueel geweld. Lut was als stichtend lid uitgenodigd om in het panel te zetelen. Er was behoorlijk wat belangstelling, zelfs twee ministers vonden de tijd om (even) aanwezig te zijn, Frank Vandenbroucke en Willy Van Acker.
Bij die gelegenheid werd het boek voorgesteld dat Karlijn Demasure schreef over dit onderwerp: Troost het kind in mij. Over incest en seksueel geweld, Averbode, 2007, 158 blz., ISBN 978-90-317-2564-9. Het is bestemd voor iedereen die met deze problematiek in aanraking komt en dat zijn wij allemaal, rechtstreeks of onrechtstreeks, maar vooral ook voor begeleiders, opvoeders, leerkrachten, sociale dienstverleners die jonge mensen over de vloer krijgen die het slachtoffer zijn van incest of seksueel geweld. Vertrekkend van authentieke getuigenissen of aansluitend daarbij geeft de auteur, een oude kennis overigens, dus ik zal maar (nog meer) opletten wat ik zeg, duiding bij de verschillende vormen die ISG aanneemt, bij het proces van de verleiding, het zwijgen en de ontkenning, de sporen bij het slachtoffer, de signalen, de gepaste houding voor leerkrachten en andere begeleiders bij het vermoeden van ISG, mogelijke therapieën.
Mede door de afwisseling tussen de opmerkelijk krachtige of schrijnende getuigenissen en de verhelderende verwerking door de auteur, en ook door het gerichte perspectief van waaruit het is geschreven, is dit een boekje geworden dat niet mag ontbreken in schoolbibliotheken of op het leeslijstje van leraars en andere jeugdbegeleiders. Voor ouders en ook voor oudere kinderen is het een geëngageerde maar tactvolle, onbevangen en eerlijke inleiding in deze problematiek. Warm aanbevolen.
In de lijn van mijn prille belangstelling voor EP of evolutionaire psychologie las ik het artikel van Debra Lieberman en het echtpaar Tooby-Cosmides: The evolution of human incest avoidance mechanisms: an EP approach, 40 pp., 2000. Ook deze tekst is vrij beschikbaar op internet. De auteurs vertrekken van het bestaan van het incesttaboe, of omgekeerd: van het bestaan van een drang om incest te vermijden en gaan dan op zoek naar de mechanismen die daaraan ten grondslag liggen, gezien in de ontwikkeling van de menselijke soort, lang voor er sprake is van cultuur, mythen, godsdienst of wetten.
Enerzijds is het nodig dat daders en slachtoffers elkaar herkennen als familieleden, anderzijds moet er een mechanisme zijn dat de spontane seksuele drang verstoort en ten slotte moet er daarvoor een overtuigende reden zijn. Deze drie elementen worden in een zorgvuldig betoog nauwkeurig beschreven en overtuigend toegelicht aan de hand van talrijke studies en rapporten over wetenschappelijke experimenten. Toch blijft het allemaal heel leesbaar, ook als je hier of daar een onnodig moeilijke wetenschappelijke term moet nakijken: axilla betekent oksel (wat anders?), een dyad is een paar, tweetal (vanzelfsprekend).
Wat me enigszins verbaasde is dat de auteurs één aspect van herkenning van familieleden helemaal niet behandelen, namelijk fysieke gelijkenis.
Voor mij liggen twee fotos uit mijn jeugd. Op de ene staat mijn overleden broer, leeftijd acht jaar of zo, te midden van zes van de zeven kinderen van de familie waar wij verscheidene vakanties doorbrachten. Het is gewoon onmogelijk om niet te zien dat hij de vreemde eend in de bijt is. De andere is een klasfoto waarop ik prijk tussen ongeveer veertig klasgenoten en daar is het de ongelooflijke verscheidenheid van tienjarige jongens die in het oog springt. Het kan dan wel zijn dat pasgeboren babys hun moeder herkennen aan haar geur en omgekeerd, maar zeker op latere leeftijd is de fysieke gelijkenis toch in vele gevallen een vrij betrouwbare aanduiding van een (mogelijke) verwantschap. Wat is het eerste dat men zegt als men op kraambezoek gaat? Juist: het is juist zijn vader/moeder/grootvader/grootmoeder/de melkboer (grapje). Het is zoveel als zeggen: het is geen buitenechtelijk kind.
In mijn familie werd elk pasgeboren kind (door de ongetrouwde tantes) onderworpen aan de Dhuyvetters-test: heeft het de neuze? Zonder in details te willen treden, kan ik bevestigen dat sommige van onze familieleden inderdaad een wat prominente, hoekige neus hebben, mijn bijnaam op school was gewoon Neuze. Het was alsof de brave tantes de legale afkomst wouden bevestigen door het identificeren van die familietrek. Ook in rosharige, uitzonderlijk grote, kleine, getaande, flaporige &c. families zal men dergelijke familiegrapjes wel kennen.
Misschien past dit aspect van fysieke herkenning niet goed in de studie, die zich meer concentreert op de herkenning op basis van lichamelijke ervaringen tijdens de allereerste levensjaren. Maar het is vreemd dat men het gewoon niet vermeldt.
Incestvermijding wordt door EP bijna uitsluitend gezien van uit het standpunt van (het verbod op) de voortplanting. Zoals ik in mijn vroegere tekst ook als stelde, berust het taboe op de sterk vergrootte kans op ziekte en kindersterfte bij inteelt. En het is daarbij inderdaad niet nodig dat men de twee, incest en minder gezonde kinderen, op een biologisch causale manier met elkaar verbond, want dat is pas begin vorige eeuw stilaan duidelijk geworden, nee, men deed dat op andere gronden, bijvoorbeeld door het te zien als een straf van de goden.
De vader die met zijn dochter sliep wist natuurlijk niet dat de kinderen die daaruit voorkwamen duizend maal meer kans hebben op een ziekte of afwijking omdat zijn genetisch materiaal voor 50% het zelfde is als dat van zijn dochter. Maar hij weet het ongeluk, namelijk een doodgeboren, gehandicapt of weinig levensvatbaar kind, dat de leeftijd om zich voort te planten vaak niet haalde, aan zijn overtreden van een goddelijke wet.
Maar incest en seksueel geweld is ook een negatieve gedraging buiten elke problematiek van voortplanting om. Seksualiteit op een dierlijk of
voor-cultureel menselijk niveau is een vrij gewelddadige bedoening, ietsdat overigens nog helemaal niet verdwenen is sinds de mens (in principe althans) een cultureel wezen geworden is. Denk ook aan verkrachting in oorlogssituaties. Incest als seksueel geweld is nog steeds aanwezig.
In de vroegste vormen van samenleving werd geweld geweerd binnen de eigen familie of clan. Het Joodse gebod Gij zult niet doden sloeg/slaat enkel op mede-Joden, niet op de Filistijnen/Palestijnen. Seksualiteit, als een van de vormen van geweld binnen de familie, is eveneens beladen met een taboe. Naast incest met zijn moeder maakte Oidipoes zich ook nog schuldig aan ouder(vader)moord, de hoogst mogelijke vorm van niet-seksueel geweld binnen het gezin, naast de kindermoord die zijn vader op hem dacht gepleegd te hebben. Voor al die vormen van geweld, waarvan het overweldigen van zijn moeder er slechts één was, moest hij en zijn hele familie de wraak van de goden ondergaan. De tragedie eindigde, zoals later bij Shakespeare, faute de combattants, bij gebrek aan overlevenden.
Wellicht niet voor het laatst, zei ik, breng ik deze problematiek hier ter sprake. Erover nadenken en schrijven heeft me heel wat beelden uit mijn jeugd terug in herinnering gebracht, misschien was dat ook voor u het geval. De schone Vlaamse kinderrijke families, waarover onze pastoors het zo graag hadden, verborgen veel onheil achter het burgerlijk fatsoen. Die gesloten, hypocriete manier van doen en denken, door de kerk nog ondersteund en in de hand gewerkt, heeft veel slachtoffers gemaakt en ik reken de daders van incest en seksueel geweld daar even goed bij als hun slachtoffers, zonder het leed van die laatsten en de schuld van de eersten ook maar enigszins in twijfel te willen trekken.
12-11-2007
Evolutionaire psychologie
Ik geef het toe: ik weet zo goed als niets over psychologie. Aan de universiteit hadden we een cursus psychologie in het eerste jaar, een algemene inleiding. Tijdens een voorexamen kreeg ik van de monitor te horen dat mijn antwoorden op de vragen niet uit de cursus kwamen, maar een soort van persoonlijke interpretatie die ik daarvan gemaakt had. Dat was een van de eerste signalen van wat later een totale mislukking werd. Wat de universiteit van mij verlangde, was ik niet bereid te geven: van buiten leren en slaafs reproduceren, al dan niet begrepen, een volledige vereenzelviging met het systeem en met de geldende opinies, respect voor gezag en dat allemaal in 1965-68!
Het examen zelf daarentegen was een verbazingwekend succes: op de vier vragen van de prof, de zonderlinge kanunnik Louis Van Haecht, hoefde ik nauwelijks te antwoorden. Blijkbaar waren mijn uiterst korte antwoorden: ja, nee, ja op de eerste drie voldoende en toen ik bij de vierde zei dat het antwoord daarop iets langer moest zijn, zei hij enthousiast dat ook dat helemaal juist was, hij dankte me en stuurde me weg, na enkele minuten, met een uitzonderlijk (voor mij ) hoog cijfer. Vreemd.
Later las ik alleen sporadisch en toevallig nog iets over psychologie en wat ik las, was niet van aard om mij naar meer te doen verlangen. Ik had er geen idee van wat men aan de faculteit Psychologie doceerde of waarom zoveel studenten zich voor die studie inschreven. Dat de helft of meer niet slaagde omwille van een onverteerbare cursus statistiek, heeft me steeds bevreemd. Statistiek?
In de twee werken van Richard Dawkins die ik las en hier besprak: The God Delusion en The Selfish Gene en in enkele artikels op Wikipedia, vond ik verwijzingen naar een nieuwe manier om de menselijke psychologie te bekijken: EP of Evolutionary Psychology. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en ik zocht en vond een goede inleiding: Evolutionary Psychology: A Primer (1997) van het echtpaar Leda Cosmides en John Tooby, zowat de ontdekkers van EP. Het is een korte inleiding van 24 bladzijden die je zo van het web kan plukken. Het is een zeer bevattelijke tekst die ook voor niet-specialisten heel toegankelijk is en die ik iedereen die nog nooit van EP gehoord heeft ten zeerste kan aanraden. Voor mij was het een verrassende maar uiterst leerzame ervaring, die mij onmiddellijk deed uitkijken naar nog meer informatie. Die ligt nu klaar voor lezing of is besteld bij de boekhandel
Ik ga hun werk niet overdoen. Toch even dit.
Gedurende vrijwel onze hele geschiedenis is ons mensbeeld bepaald door religieuze overtuigingen (dat is overigens wat wij vandaag verwijten aan de moslims). De mens was door God geschapen, kant-en-klaar afgeleverd als heerser over de wereld, zoals het in Genesis staat. Sinds die vroege Bijbelse tijden is de mens niet veranderd: de verhalen in de Bijbel gaan over mensen zoals wij, het zijn geen primitieven of zo. De mens is zelfbewust en bewust van zijn omgeving. Hij wordt niet door zijn leefwereld bepaald, maar zet die naar zijn hand om te overleven: hij maakt zich meester van zijn wereld, met name door zijn bewustzijn, zijn verstandelijke vermogens. Een leeuw is sterker dan een mens, maar een mens is slimmer dan een leeuw (en nog enkele andere diersoorten, de gevolgen daarvan laten zich zien ). Een mens is geen dier, zoals Berthold Brecht zegt, zij het met de nodige ironie, en hij kon het weten. Het dierlijke in de mens is iets dat moet onderdrukt worden, ten gunste van het typisch menselijke: het rationele. Meteen zijn ook de emoties verdacht, want dat zijn irrationele reacties op de omgeving: angst, vreugde, verliefdheid, spijt De mens is maakbaar: met een goede opvoeding kan men zijn emoties leren beheersen, met een goede opleiding wordt men meer mens en worden de dierlijke driften, zoals de seksualiteit, beheerst. Een kind komt op de wereld met een onbevangen geest, als een onbeschreven blad. Het belang van de vorming van dat jonge verstand is dan ook enorm: men weet maar wat men leert en Wissen is Macht, dat stond in het college van Eeklo op de muur van de studie geschreven, waarom in het Duits weet ik niet, er was een vage verwijzing naar Goethe, maar het origineel is meer dan waarschijnlijk van Francis Bacon: Nam et ipsa scientia potestas est of Knowledge is power (Meditationes Sacræ [Sacred Meditations] (1597) "De Hæresibus" [Of Heresies].
Toch kon men er ook toen niet om heen dat er in de mens (of toch zeker de blanke westerse rijke katholieke ) enkele opvallende algemene kenmerken of eigenschappen aanwezig zijn, die wellicht niet aan het opvoedingssysteem te danken zijn. Die schreef men dan maar toe aan de Schepper, die ze als een genade had ingestort in elke mens: de mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Anderen noemden dit de natuurwet, die eveneens door een soort Opperwezen was vastgelegd; Newton deelde die overtuiging op een fanatieke wijze.
Met Darwin werd voor het eerst op wetenschappelijke manier aangetoond dat dit mensbeeld niet klopt. De mens is het resultaat van een lange geschiedenis die tien miljard jaar geleden begon en die pas 200.000 jaar geleden leidde tot Homo sapiens. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het menselijke bewustzijn niet op dezelfde wijze geëvolueerd is als de rest van zijn lichaam. De hersenen én hun werking het resultaat van de hele evolutie van het leven op aarde en dragen daar ook nog steeds de sporen van. Er zijn in de hersenen inderdaad zeer duidelijke structuren en processen aanwijsbaar, die hun oorsprong vinden in ons zeer verre verleden en die het best op die manier kunnen verklaard worden. Ik noem slechts enkele: de moederliefde of de zorg voor de jongen, het incestvermijdend gedrag, het herkennen van de eigen familie, het ontdekken van bedriegers in de samenleving.
Andere psychologische interpretatiesystemen hebben daarvoor andere namen gevonden (mythen, archetypes ), maar evolutionaire psychologie biedt naar mijn aanvoelen een denkpiste die zo verhelderend is dat ik er een klein beetje euforisch van word. Heel wat oud zeer krijgt plots een mogelijke verklaring, voor een aantal knagend onbevredigend beantwoorde vragen lijkt een oplossing in zicht.
Thomas Huxley, de grootvader van Aldous, zei toen hij voor het eerst Darwins theorieën las: stom dat we daar niet eerder aan gedacht hebben! Dat was ook mijn eerste gedachte bij mijn kennismaking met Evolutionary Psychology. Ik houd u op de hoogte
11-11-2007
Hoeveel boeken nog?
Onlangs had ik het hier over het enorme aantal boeken dat jaarlijks verschijnt: een miljoen, of een om de dertig seconden. Naast de ongeveer 50 miljoen boeken die er tijdens mijn leven verschenen, zijn er nog vele de honderden miljoenen die daarvoor gepubliceerd zijn en die in onze bibliotheken een onderkomen hebben gevonden.
Hoeveel boeken leest een mens? Zelfs als we elke week vijf boeken zouden lezen, en dat is zelfs voor een zeer nijvere lezer onwaarschijnlijk veel, dan zijn dat er op een jaar nog maar 260 of 0,026 % van wat er in dat jaar verschijnt. Als ik dat zou gedaan hebben sinds mijn tiende jaar, dan zouden dat er nu 13.000 zijn. Ik weet niet hoeveel ik er echt gelezen heb, maar het is evident dat het er heel veel minder geweest zijn. Als ik nog twintig jaar mag leven in goede gezondheid, ook mentaal en ik lees, om niet te overmoedig te zijn, één boek per week, dus een vijftig per jaar, dan kan ik er misschien nog een duizendtal lezen, hoop en al; waarschijnlijk kom ik zelfs niet in de buurt daarvan.
Ik kan dus onmogelijk alles lezen wat interessant of zelfs belangrijk is. Het is een vaststelling die me doet huiveren: minder dan duizend boeken, wellicht veel minder, misschien zelfs maar een paar honderd en er zijn er zoveel
De vraag kwam bij me op toen ik deze week toevallig een aantal interessante boeken kocht en moest beslissen wat ik eerst zou lezen. Ik besef nu dat de keuze pijnlijk belangrijk is: elke boek dat ik lees, betekent een ander dat ik nooit meer zal gelezen krijgen. Dus moet ik erg zuinig zijn en heel bewust gaan kiezen, niet zomaar, nee: enkel het beste, het belangrijkste, het meest bevredigende Dat wordt moeilijk.
Enerzijds heb je literaire werken, die je leest voor het plezier van het lezen en voor de verdieping van je menselijk inzicht. Anderzijds is er de non-fictie, in mijn geval noodzakelijkerwijze vulgariserende wetenschappelijke werken, geschreven voor een ruim publiek en daarvoor gelden eigenlijk dezelfde verwachtingen: ze moeten goed geschreven zijn en inzicht bijbrengen in ons mens-zijn in onze wereld.
De eerste categorie, de fictie, de literatuur, heeft een eigen tijdsbeleving: ik zoek dan de rust op van een aangename omgeving en van uren die enkel onderbroken worden door onvermijdelijke natuurlijke behoeften: eten en drinken, het toilet, slapen
De andere, meer wetenschappelijke boeken brengen meer gejaagdheid mee: je bent nieuwsgierig naar wat je te weten gaat komen, maar je bent gevangen in het web dat de auteur geweven heeft, je moet zijn gedachtegang volgen, ook als het niet altijd simpel is, ook als je gedachten afdwalen, ook als je niet helemaal of helemaal niet akkoord gaat, ook als het niet echt belangrijk of verhelderend lijkt. Het is niet zomaar lezen, het is ook leren, studeren zelfs en dat maakt het vaak meer een veeleisende opgave dan een onmiddellijk genot. Anderzijds kunnen de nieuwe inzichten die je verwerft zo verhelderend zijn, dat al je inspanningen ruimschoots beloond worden.
In beide gevallen ben je zeer intens je verstand aan het gebruiken. Dat is wat ik al heel mijn leven graag doe. Niet dat ik zoveel verstandiger zou zijn dan een ander, maar ik beleef mijn grootste plezier aan het actief gebruik van mijn koppeke, mijn bewustzijn, mijn verstandelijke vermogens in de ruimste zin van het woord, dus ook met alle emoties erbij. Louter lichamelijk bezig zijn trekt me niet zo aan. Ik moet me echt dwingen om te gaan zwemmen of wandelen, want dan is de uitdaging voor mijn gedachtewereld miniem; reizen, luieren en oppervlakkige conversaties zijn aan mij evenmin besteed. Klussen doe ik graag als er ook een aspect van kennis of handigheid aan vastzit, zoals een oude klok weer aan de praat krijgen of koken, of als het mogelijk is ondertussen iets anders te doen, zoals muziek beluisteren bij het strijken. Natuurlijk zijn er een aantal dingen niet nu eenmaal moeten gedaan worden en dan doe je die zo snel en efficiënt als mogelijk, meestal nadat je ze zo lang als mogelijk uitgesteld hebt
Na deze overpeinzingen ben ik weer waar ik was toen ik begon: mijn eerstvolgende boek? Je zal het ongetwijfeld te weten komen bij een van je volgende bezoeken aan mijn blog. Tot dan.
08-11-2007
escarbilles?
Een schrede is een stap. Om een stap te zetten moeten we ons ene been voor het andere zetten en dan het andere erbij halen. Dat is dan schrijden.
De oorspronkelijke betekenis van skrei wijst op het moment waarop de benen niet naast elkaar staan, dat de benen niet gesloten zijn, maar open; de voeten bevinden zich niet naast elkaar, er is een ruimte tussen. Dat kan in twee richtingen: ofwel gaan de voeten uiteen, maar naast elkaar: wijdbeens; ofwel staat de ene voet voor de andere, als we stappen of lopen.
Wijdbeens zitten we ook te paard, vandaar: schrijlings, dus met de benen open. Gedurende lange tijd was het vrouwen verboden om zo te paard te zitten, ze hadden speciale zadels zodat ze hun ene been over het zadel bij het andere konden hangen, niet bepaald een gemakkelijke houding bij enige snelheid. Om daaraan te verhelpen kwam er het damespaard, de telganger, die bij het snel lopen beurtelings zijn beide linkerpoten en dan zijn rechterpoten naar voren brengt. Men noemt dat ook een hakkenei, naar het Engelse Hackney, waar dergelijke paarden gefokt werden. Vroeger kon je bij marcherende soldaten of leden van een jeugdbeweging altijd wel een dergelijke telganger zien, die zijn rechterarm naar voren zwaaide samen met zijn rechterbeen en vice versa, een koddig zicht en niet gemakkelijk om na te bootsen.
In sommige dialecten, ook dat van Lut, is schrijlings scherrelings; in Eeklo was dat: scherlewiep, misschien alleen in onze kindertaal?
Schaarlings of scheerlings is echter iets anders, het betekent rakelings, zoals een vogel die rakelings langs iets heen scheert.
Daarmee zitten we bij een andere zeer rijke stam: sker of sek of ker en dat heeft allemaal te maken met iets afsnijden, scheren. Een schaar is dan een voorwerp waarmee je dat doet; oorspronkelijk was dat scheer en dat is eigenlijk meervoud, zoals in het Duits, dus enkelvoud schaar, meervoud scheer, want een schaar heeft twee messen, denk aan het Engelse scissors en het Franse ciseaux. Een schare is een afgescheiden groep. Als je iets afsnijdt, heb je vaak een scherpe rand. Een schaarde of schart(e) is een schaafwonde veroorzaakt door krabben of haperen. Het is ook een scherf, een afgebroken stuk, zoals in het Engelse shard en zelfs potsherd. Een ploegschaar is een plowshare.
Een andere schaar is een stuk grond op een gemeenschappelijke weide, een dries of een mark of een meent (afgeleid van gemeente, dat wat men gemeen heeft), dat groot genoeg is om een dier te laten grazen; in het Engels is dat een share, een deel dus, of een aandeel, zoals in shares en shareholder. Scharen betekende dan elke zijn deel toewijzen of een deel krijgen, in het Engels to share.
We scheerden ons vroeger met een scheers of en schees, nu met een scheerapparaat, al dan niet elektrisch. Ook schapen worden geschoren en de samenstellingen zijn daar legio, zoveel als in een legioen dus, een aanzienlijke legermacht.
Maar er is ook een ander scharen of scheren en dat betekent ordenen, plaatsen, bevestigen, bespannen, zoals de draden op een getouw, of een scheepskabel in een takel, of de planken van een houten schip. Ook daar zijn er vele samenstellingen.
Schaars komt dan weer, via het Latijnse excarpsus, letterlijk uit-genomen, uitzonderlijk dus of zeldzaam, van het oud-Frans escars, net zoals het Engelse scarce, maar het moderne Frans heeft het woord niet behouden, behalve in escarcelle, een portemonnee waar je kleingeld in stak.
Om te eindigen een woord dat mijn vader me leerde, meer dan vijftig jaar geleden en dat ergens helemaal van onder in mijn woordenschatkist is blijven liggen, tot het enkele dagen geleden vanzelf weer verscheen, zoals een vergeelde klasfoto of een vergeten vakantiekiekje in een bestofte doos op zolder. Het is skrebielden of skrebieldekes. Toen we nog allemaal met kolen stookten, vielen er al eens kleine gloeiende kooltjes door de (of het) rooster van de kachel. Die koelden af in de asla, dat kruiswoordraadselachtig woord. Mijn taak als jongste kind was dan vaak om de asse te zeven of te ziften met een zeef of zift (natuurlijk) om er de soms nog warme skrebielden uit te halen; die konden dan weer in de kachel om helemaal op te branden. De gezeefde asse gebruikten we in de winter om besneeuwde of beijzelde voetpaden begaanbaar te houden.
Ik heb lang moeten zoeken naar de oorsprong van dat prachtige dialectwoord, maar hier is het, voorwaar een woordenboekbuur van onze escarlette, namelijk escarbille, blijkbaar een Waals en Frans dialectwoord voor kolen die door het (of de) rooster vallen, bij kachels maar ook bij stoomtreinen en die men nadien recupereerde. Misschien is dat woord verwant met een andere buur: escarboucle, Frans voor onze karbonkels: robijnen of rode granaatstenen; beide zijn afkomstig van het Latijn carbunculus, een verkleinwoord van carbo, kool, dus een klein kooltje!
Een andere etymologie verwijst evenwel naar het Nederlandse schrabben of schrabbelen, dus krabben of scharten en dat is ook een manier om de skrebielden uit de asse te halen. Dus een Eekloos dialectwoord uit het Waals dat uit het Vlaams komt...
Zeg nu nog dat onze taal niet wonderzoet 'en is, althans is voor wie haar geen geweld en doet, zoals Franstalige (en ook wel enkele Brakelse of Aalsterse) politici vandaag schaamteloos doen voor de opdringerige cameras en microfoons.
07-11-2007
William Trevor: nog meer in het Nederlands
Een kort berichtje om te melden dat op http://www.nl.bol.com nog enkele Nederlandse vertalingen van William Trevor te vinden zijn voor géén geld: - Heiligenbeelden: twaalf kortverhalen - Het verhaal van Lucy Gault (The Story of Lucy Gault) - De ongelukzoekers (Fools of Fortune) besproken op 13.05.2006
P.D. James in het Nederlands
Het zal weinigen ontgaan zijn dat P. D. James zowat mijn meest geliefde auteur is van detectiveverhalen. Ik besprak hier al verscheidene van haar boeken en op 13 oktober laatst kreeg je naast een bewonderend bericht over haar sciencefiction-roman The Children of Men (1992) ook een overzicht van al haar werken. Tijdens een aangenaam weekeind in Valkenburg begon ik haar eersteling: Cover Her Face (1962), 207 blz. (veel té) kleine druk in een Penguin uitgave die ik zoals gewoonlijk kon oppikken, voor één euro, in de Leuvense vestiging van de tweedehandsboekenzaak In t Profijtelijk Boeksken, in de volledig vernieuwde winkelwandel-Diestsestraat 180, op een paar honderd meter van het station.
Dit boek verscheen toen ze 42 jaar was, ze is geboren in 1920. Haar laatste boek, The Lighthouse, is van 2006. Er liggen dus vierenveertig jaren tussen, een mensenleven, meer dan een generatie.Wie meer wil weten over haar kan terecht op de officiële website van Baroness James of Holland Park, zoals ze zich sinds 1991 mag laten aanspreken.
Ik heb Cover Her Face in de eerste plaats gelezen als een gewone roman, een milieuschildering, een karakterstudie. De moord, die al verschijnt in het zesde woord van de eerste zin, is zeker geen bijzaak, maar vaak had ik de indruk dat het voor de auteur maar een gelegenheid was om de reacties op te tekenen van allerlei mensen die ermee geconfronteerd zijn: de familieleden, de kennissenkring, de dokter, de parochiepriester, de bedienden, de dorpelingen Daarin is P. D. James meesterlijk. De personages komen spontaan tot leven in de beschrijvingen, de stream of consciousness innerlijke monologen en in de schitterende dialogen.
Natuurlijk is dit een klassiek moordverhaal met al de ingrediënten die het genre voorschrijft en die je dus ook verwacht en herkent als ze opduiken, maar telkens weer denk je: dit is geen cliché, dit is geen systeem, dit is niet stereotiep: dit is, ook nu nog, fris en hoogst origineel. Hoe zal ik het zeggen: een auto is een auto, er is in feite heel weinig verschil tussen de autos die honderd jaar geleden gemaakt werden en de wagens van vandaag; maar ook vandaag is er een serieus verschil tussen het basismodel van Toyota, Renault en Peugeot en een Lexus, een Jaguar of de topmodellen van Mercedes, Audi en BMW. Er zijn veel detectiveverhalen, maar P. D. James rijdt, bij manier van spreken indien niet in het echt, met een Rolls Royce, niet het laatste model, dat een omgebouwde BMW is, maar een klassieke Silver Shadow II van 1977.
Over het verhaal vertel ik lekker niets, zelfs niet met het soort waarschuwingen dat je soms vindt op websites: als je niet wil weten wie het gedaan heeft, lees dan de volgende paragrafen niet. Nee, als je het wil weten, dan zal je moeten wachten tot de laatste bladzijden, wat dacht je, en ondertussen zal je genoten hebben van een echt goed boek, dat kan ik je verzekeren.
Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden van dit boek, jammer.
Maar er is wel goed nieuws!
Bij http://www.nl.bol.com/ vond ik een hele reeks Nederlandse vertalingen van P. D. James, dus hieronder weer het lijstje, met al de Nederlandse titels. Nu heb je geen excuses meer
Inspector Adam Dalgliesh
Cover Her Face (1962)
A Mind to Murder (1963) = Geen prijs te hoog, = Kat in het nauw
Unnatural Causes (1967) = Tot de dood erop volgt
Shroud for a Nightingale (1971) = Lijkwade voor een nachtegaal
The Black Tower (1975) = Tehuis met vele vrienden
Death of an Expert Witness (1977) = Dood onder deskundigen
A Taste for Death (1986) = Dodenmis
Devices and Desires (1989) = Melodie des doods
Original Sin (1994) = Erfzonde
A Certain Justice (1997) = Gebrek aan bewijs
Death in Holy Orders (2001) = Dood onder geestelijken
The Murder Room (2003) = Moordkabinet
The Lighthouse (2005) = Vuurtoren
Cordelia Gray
Unsuitable Job for a Woman (1972) = Geen werk voor een vrouw
The Skull Beneath the Skin (1982) = Treurspel voor een moordenaar
06-11-2007
amer & quatertemper
In de buurt van Puurs vind je een wegwijzer naar Eikse Amer; in Aarschot heb je een Amerstraat, maar ook in Spijkenisse, Dordrecht en Terneuzen, Nederland; er zijn ook een aantal Amerwegen; genoeg om je af te vragen wat amer is Was ik er maar niet aan begonnen!
Van Dale zegt het meteen duidelijk: amer is gewestelijk en verouderd voor houtskool. Daarmee was voor mij aanvankelijk de kous af. Maar onlangs kreeg ik een brochure in de bus van de plaatselijke natuurvereniging, met een lijstje van typische woorden en een daarvan was amer en de uitleg was: loskaai. Loskaai?
Wat zoeken op internet bracht me op de website van de Middelberg hier in Rotselaar (waarvan Werchter een deelgemeente is) en ik citeer wat ik daar vond, ik hoop dat ze het mij niet kwalijk nemen:
Een deel van het hout werd vooraf omgezet in houtskool door houtskoolbranders. Het transport van het hout en de houtskool gebeurde per trekschuit, het meest geschikte bulktransportmiddel uit die tijd. Voor de verkoop van het hout of de houtskool moesten de handelaars hun vracht laten meten en moesten zij stapelrecht betalen (het amergeld) op één van de drie de laad- en losplaatsen of amers in de baronie Rotselaar (Wakkerzeel, Haacht en Ninde, onder Werchter). De houtuitvoer was belangrijk: tussen 1777 en 1794 werden in de baronie Rotselaar minimum 1.119.000 bundels hout gestapeld, of jaarlijks gemiddeld 62.166,6 bundels (ca. 1.934m⊃3;). De belangrijkste stapelplaats was de nieuwe amer van Ninde (1777): ruim 65% van alle hout uit de baronie Rotselaar werd daar gestapeld en verhandeld.
Daarmee weten we waar ze in de brochure de mosterd haalden. Of de mutsaard? Dat is inderdaad een takkenbos en Abraham had die nodig voor het brandoffer van zijn zoon Isaac. Toen we niet meer wisten wat een mutsaard was, hebben we er maar mosterd van gemaakt.
Merkwaardig is dat het ook hier over houtskool gaat, maar de auteur vermeldt die betekenis niet, terwijl loskaai niet in Van Dale staat onder amer. Het zou kunnen dat onze dorpelingen op die losplaatsen ook hun houtskool produceerden, namelijk door halve verbranding of verhitting van hout, waarbij door afdekking van het hout de toevoer van zuurstof beperkt wordt; het water ontsnapt en er blijft alleen de verkoolde vaste stof over: houtskool. Misschien is de oude naam voor houtskool meteen ook maar gebruikt voor de plaats waar men amer maakte, stapelde, verkocht of verlaadde. Het lijkt onwaarschijnlijk dat amer algemeen gebruikt werd voor loskaai, dus zonder dat er houtskool aan te pas kwam; ik vond in alle geval geen verwijzingen in die zin.
In de buurt van Maastricht heeft men het in het dialect over aomeriezer en dat is een ouderwets strijkijzer dat binnenin een holte had waar je gloeiende houtskool kon in doen, dat bleef langer warm dan het model dat je op de kachel moest opwarmen.
Amer is dus echt wel houtskool. Eikse amer is dan houtskool van eikenhout.
Van Dale is weer geestig met zijn etymologische uitleg: (1477) ~ Du. Ammern, Lat. urere (branden), Gr. heuein (zengen).
Laten we daarop even dieper ingaan. Ons amer zou dus afgeleid zijn, rond 1477, van een Duits woord Ammern. Ik heb maar een bescheiden Kramers Duits woordenboek hier bij mij, maar ook online Duitse woordenboeken is dat Ammern niet te vinden, althans niet in de betekenis van houtskool of branden, wel als de naam voor een soort vogels: de gorzen. Na heel lang zoeken vond ik een verwijzing naar een geleerd artikel, waarin de etymologie van het Duitse Ammern wordt uitgelegd; de details voeg ik hierbij in voetnoot; het gaat enerzijds om aim en dat betekent rook en anderzijds uzjon, vuur; samen geeft dat blijkbaar eimuria, eimere, amere. In eimuria ziet men een verwantschap met het Latijnse urere, branden en het Grieks daarvoor: heuein. Het lijkt wel of dit artikel de bron is geweest voor Van Dale.
Ook in het Duits is het een verouderd woord, dat je bijvoorbeeld bij Luther nog kan aantreffen.
In het Engels zien we onze amer en het Duitse Ammern terug in ember, meestal in het meervoud embers: gloeiende asse in een haard of kachel.
Even terzijde: in het Engels heb je ook de uitdrukking ember days en dat is, verrassend genoeg, wat wij vroeger in ons katholieke Vlaanderen quatertemperdagen noemden, het is misschien wel vijftig jaar geleden dat ik dat woord nog eens gebruikt heb! Het was in mijn kindertijd een synoniem voor vastendagen, waarop geen vlees of vleesnat mocht genuttigd worden en waarop de volwassenen eigenlijk moesten vasten, dus helemaal niet eten. De meest bekende vastendag was Aswoensdag, bij het begin van de Vasten, de periode van veertig dagen voor Pasen: wij mochten dan niet snoepen en kregen ook geen suiker in de koffie! Maar er waren in elk jaargetijde dergelijke vastendagen en daarvan komt ook die rare naam, quatertemper: quatuor tempora is in het Latijn vier tijden of vier jaargetijden. Ik dacht altijd aan kwade temperdagen: kwaad omdat je niet mocht snoepen en maar amper te eten kreeg en temperen is matigen, weer zon leuke kinderetymologie.
Voor die Engelse ember days is er nog een andere uitleg, maar die bespaar ik je, want de echo van onze quatertemperis te mooi om niet waar te zijn.
Zo, dat was het. We hebben weer eens rondgereisd in het oude Europa, met tussenstoppen in Puurs, Rotselaar, Dordrecht, Spijkenisse en Aarschot, een citytrip naar Engeland, een reisje in de tijd naar Luthers Duitsland en nog verder terug naar Athene en Rome en van die allerkatholiekste stad met de zegen Urbi et orbi weer naar onze Vlaamse vastendagen.
Als je nog eens amer tegenkomt, dan weet je het nu: houtskool!
1AMMER f. ahd. eimuria, mhd. eimere, mnd. âmer(e), êmere, ae.ǣmyrge, ǣmerge, ne. ember, an. eimyrja wird gedeutet als kompositum aus germ.*aima- (vgl. an. eimr rauch) und germ.*uzjōn f. (vgl. an. ysja feuer, mit l-suffix ahd. usil-, ae. ysel, an. usli glühende asche, funken, mnd. osele funkenasche). das zweite kompositionsglied stellt sich zu idg.*eus- brennen, wozu auch lat. urere brennen, grch. εὕειν absengen, ai. ósati brennt, alb. ethe fieber gehören (vgl. Kluge in: zs.f.vgl.sprachforsch. 26,84; Pokorny et. wb. 1,347f.). meist im pl., glühende asche, funkenasche: E8.jh. busta.. eimuria ahd. gl. 1,58,10 S./S. 15.jh. unde sette in de ameren unde lat braden mnd. kochb. (braunschw. jb. 37) 46. 1533 wird man die ammern widder auff scharren und viel dreyn blasen Lutherw. 38,85 W. 1639 unter der glüenden ahmer MicraeliusPommer-land 4/6,160. (1774) als (er) .. sich eines winterabends, über den ammern eines ausgebrannten feuers wärmte BodeSchandi (1776)4,143. 1807 die ammern oder ämmern Campewb. 1,118a.
02-11-2007
sorry
Im sorry
Wij kinderen van de jaren vijftig en zestig (ik ben geboren in 1946) verbinden dit ongetwijfeld aan de beste plakker aller tijden: Im sorry van Brenda Lee (foto). Als die schlager door de luidsprekers klonk, was de dansvloer meteen vol koppeltjes die elkaar vasthielden alsof het de laatste of de eerste keer was en meestal was dat ook zo...
We leerden de uitdrukking ook kennen uit de vele Amerikaanse en Engelse films die ongedubd op ons losgelaten werden. Het moet een van de meest voorkomende zijn in de Engelse taal. Je kan ongeveer elke gesprek, elke vraag beginnen met Im sorry, but
De Germaanse wortel van ons woord is sor, maar eigenlijk, in zijn oudste vorm, sâr en nog verder terug sai. In het Nederlands hebben we daar zeer van overgehouden, in de betekenis van pijn, zoals: hij heeft zich zeer gedaan. In de kindertaal zeggen wel eens: oei, een zeertje! als een kind een kleine wonde heeft opgelopen. Of een oud zeer.
Ook sores lijkt me daarmee verwant, een woord dat we uit het Jiddisch en uit Nederland hebben en dat pijn, smart, leed, zorgen betekent en van het Hebreeuws saroth komt. In het Engels is a sore een wonde, vooral een etterbuil, een zweer of een blein, een blaar; het adjectief sore betekent pijnlijk, stram.
Im sorry betekent dus letterlijk: het doet me pijn en dat is precies wat de Duitsers zeggen: Es tut mir leid. Wij zeggen: het spijt me, het spijt me zeer en dat laatste zeer komt ook van het oude sar, namelijk: zo erg dat het pijn (zeer) doet, dus heel erg. In het Frans is het excusez-moi, een uitdrukking die tot ons excuseer heeft geleid en als je die vertaalt dan heb je: verontschuldig mij, zoals hun pardon, pardonnez-moi ons vergeef me is of in heel slecht Nederlands verschoning.
Ondertussen is sorry opgenomen in het Nederlands: sorry, maar Of: Oei, sorry! Sorry, hoor! En zelfs: sorry dat ik besta, hé!
Afsluiten doe ik vandaag met de Engelse uitdrukking: Better safe than sorry. Liever blode Jan dan dode Jan.
28-10-2007
Dies irae?
Rond deze tijd herdenken we onze doden, de mensen die we gekend hebben en die gestorven zijn. Het meest nabij in onze gedachten zijn onze familieleden, want zij hebben ons leven het meest getekend. Aan onze ouders danken we het leven zelf, een groter geschenk is er niet. Broers en zussen waren daarna de eersten met wie we samenleefden en dat schept een band die niet te breken is, wat er ook gebeurde, wat er ook gebeure. Vrienden zijn zeldzaam, geliefden nog meer. Met hen bouwen we onze wereld uit, zij zijn ons onmisbaar. Kinderen zijn een zegen, soms een vloek, maar ook dan zijn het onze kinderen.
Wanneer zij die ons nabij zijn, sterven, laten zij een tere open plek, een lange leegte die ook na jaren onvervulbaar blijft, een schrijnende smart, zelfs op momenten van intense vreugde of diep geluk.
Vlaanderen was vroeger een zeer katholieke landstreek. Op alle belangrijke momenten van het leven was er een katholiek ritueel, dat meestal in gemeenschap gevierd werd in de kerk. De meesten onder ons hebben zo talloze begrafenissen bijgewoond. De lezingen en gezangen van de uitvaartliturgie zijn in ons geheugen gegrift, onze reactie erop is, ook nu de liturgie zo ingrijpend veranderd is, nog steeds zeer emotioneel, zoals ik hier onlangs nog schreef over het In paradisum deducant te angeli, dat ook nu nog vaak wordt aangeheven wanneer het lichaam van de afgestorvene de kerk wordt uitgedragen, het afscheid van de gemeenschap voor de meer intieme eigenlijke begrafenis.
Een ander bekend, ik zou bijna zeggen geliefd, onderdeel van die liturgie was het Dies irae, dat als geen ander de droefheid weergeeft die zelfs de meest geharde aanwezige voelde. Het Dies irae staat voor dood en begrafenis, het lot dat elke mens wacht. In zijn Gregoriaanse versie is het een zachtmoedig lied, er spreekt gelatenheid uit bij het onvermijdelijke, berusting ook, door de voortdurende herhaling van het motief uit de eerste maten: ti-da-ti-da-ti-da-ti-da, waarbij we telkens letterlijk een toontje lager zingen. Talloos zijn de componisten die een eigen versie geschreven hebben, ik vermeld slechts de meest bekende: Mozart, Verdi, Berlioz. Nog talrijker zijn de composities die het muzikale thema van het Dies irae citeren om het thema van de dood op te roepen. Ik vermeld er enkele:
- Thomas Adès: Living Toys
- Charles-Valentin Alkan: Symphonie, Souvenirs Trois Morceaux, Op.15 - Morte
- Hector Berlioz: Symphonie Fantastique
- Johannes Brahms: Ein Deutsches Requiem, Klavierstück op. 118/6
- Benjamin Britten: War Requiem
- Antoine Brumel: Dies Irae
- Iva Boulanger: Funerailles du Soldat
- Elliott Carter: In Sleep, In Thunder, #4
- George Crumb: Black Angels, Makrokosmos Volume II, Star Child
- Luigi Dallapiccola: Canti Di Prigiona
- Antonín Dvořák: Symphony No. 7, mvmt 1
- Antonio Estevez: La Cantata Criolla
- Jean Françaix: Cinq poemes de Charles d Orléans
- Alexander Glazunov: Moyen Age
- Leopold Godowsky: Piano Sonata in E Minor, mvmt 5
- Berthold Goldschmidt: Beatrice Cenci (opera)
- Charles Gounod: Faust Opera, Act IV
- Arthur Honegger: La Danse des Morts
- Gottfried Huppertz: filmmuziek voor Metropolis
- Aram Khachaturian: Symphony 2 The Bell, Spartakus
- György Ligeti: Le Grand Macabre
- Franz Liszt: Dante Symphony, Totentanz
- Gustav Mahler: Symphony No. 2, mvmt 1 and 5
- Nikolai Medtner: Piano Quintet in C Major, Op. Posthumous
- Nikolai Myaskovsky: Piano Sonata 2, Symphony 6
- Modest Mussorgsky: Nacht op een kale berg, Songs and Dances of Death (zie mijn bespreking op 21.03.2007 Lied van de Dood).
- Carl Orff: Carmina Burana
- Krzysztof Penderecki: Dies Irae
- Sergei Rachmaninoff: Études-Tableaux, Op. 39, No. 2, Isle of the Dead, Prelude in e minor, Op. 33 nr. 4, Rhapsody on a Theme of Paganini, Symphonic Dances, Symphony nr. 1, Symphony nr. 2 Symphony nr. 3, The Bells
- Dmitri Shostakovich: Music for Hamlet, Symphony 14
- Jean Sibelius: Lemminkäinen Suite
- Richard Strauss: Till Eulenspiegel, Dans van de zeven sluiers in Salome
- Igor Stravinsky: Le sacre du printemps
- Pyotr Ilyich Tchaikovsky: Grand Sonata; Manfred Symphony; Greek Song; Marche Funebre, Suite 3
- Ralph Vaughan Williams: Five Tudor Portraits
- Eugène Ysaÿe: Sonata in la klein, Op. 27, nr. 2 (Obsession)
Indrukwekkend, niet? Ik luister terwijl ik dit schrijf naar het monumentale en aangrijpende Requiem van Verdi in een oudere uitvoering met von Karajan.
Tijdens een recent gesprek merkte iemand op dat mijn ideeën over de kerk sterk verouderd zijn: de kerk waartegen ik mij zo verzet bestáát niet meer! Ik moest toegeven dat dat inderdaad zo is, maar daarbij toch deze overwegingen.
Vooreerst is dat geen reden om niet te spreken over wat er vroeger verkeerd was: enkel als we ons ervan bewust zijn en blijven, zorgen we ervoor dat we niet dezelfde vergissingen maken. Want heel wat van die zogenaamd voorbije dingen leven nog steeds voort of duiken kwansuis weer op.
Het is ook goed dat mensen die gekwetst zijn, de kans krijgen om hun verdriet of verontwaardiging te uiten, een beetje zoals de waarheidscommissie in Zuid-Afrika: een catharsis, een loutering, veeleer dan een regelrecht proces. Ik vraag niet dat de priester die me als klein kind op zijn schoot bijna speels de hand in de pyjamabroek stak, daarvoor veroordeeld wordt door een rechtbank. Ik denk wel vaak aan hem terug: wat is er van hem geworden? Hoe vaak heeft hij andere kinderen zo doen opschrikken of nog dieper aangerand?
En ten slotte deze gedachte: wat is het nieuwe aanbod van de kerk, die de oude gewaden (of toch sommige) heeft afgelegd? Waar is die nieuwe kerk zichtbaar aanwezig? Wat is haar specifiek religieuze inbreng, boven het gewoon medemenselijke?
Dat de kerk vernieuwd is, blijkt ook uit het verdwijnen van het Dies irae uit de begrafenisliturgie sinds 1962. Het is een van de gevolgen van het Vaticaans concilie. De experts hadden bezwaren tegen deze beroemde sequentia. Niet dat je ze vroeger tijdens elke begrafenismis hoorde, overigens: je had verscheidene prijzen voor missen, ook voor begrafenissen, naargelang het uur (die van twaalf uur was de duurste) en de duur (met of zonder het Dies irae, Libera, Subvenite ), het aantal priesters &c.
Maar goed: het Dies irae is niet meer en de reden waarom het verdwenen is, moet je niet bij de muziek zoeken, maar bij de tekst. Dat bewijst nog maar eens dat religieuze muziek waarschijnlijk niet bestaat, er is alleen goede en minder goede muziek en die van het Dies irae was ons zo zeer vertrouwd dat we ze zonder meer goed vonden.
Wat was er dan verkeerd met de tekst? Zolang het de Latijnse tekst was, niets, want (bijna) geen mens die het Latijn verstond. Maar het concilie besliste dat Latijnse teksten niet meer mochten; de huidige paus vond dat trouwens zo misplaatst dat hij die beslissing ongedaan heeft gemaakt, zonder concilie. Wellicht beslist hij binnenkort dat het Dies irae een uiterst gepaste tekst is voor een begrafenis, maar oordeelt u daarover vooral zelf
De tekst paste inderdaad niet echt in de nieuwe kerk. Ik meen zelfs dat hij ook in de oude kerk al een beetje moeilijk lag. De vroegste versie staat in een missaal dat waarschijnlijk rond 1250 in Italië is geschreven en dat gebruikt werd in de Franciscaanse gemeenschappen aldaar. Als auteur vermeldt men Thomas van Celano, de auteur van enkele biografieën van Franciscus, maar zeker is men niet, in de Middeleeuwen stond men nog niet zo op zijn auteurschap als nu. Helemaal origineel is de tekst ook al niet, er staan allerlei bekende beelden en formuleringen in uit het Oude en het Nieuwe Testament, zo ging dat toen.
Hierbij de Latijnse tekst, met zijn mooi rijmende ritmische korte drieregelige versregels in trocheeën, dat is de naam voor de opeenvolging van een beklemtoonde en een niet-beklemtoonde lettergreep: Díes írae díes ílla &c.
Voor de vertaling grijp ik graag terug naar een Vlaamse meester: Guido Gezelle. Zijn vertaling is verouderd, zal je zeggen, maar is dat niet passend voor een tekst van voor 1250 die bovendien uit het missaal verbannen is?
Veel toelichting bij de tekst ga ik niet geven. Lees het Latijn nog eens en geniet van de vertrouwde woorden. Lees ook Gezelle, dan weet je meteen waarom de concilievaders de tekst gewraakt hebben. De vertaling is een onderdeel van zijn Kerkhofblommen, en die zijn zeker ook nog het lezen waard. O, ja: de Maria die vergiffenis kreeg is natuurlijk niet de moeder van Jezus, want die kan nu eenmaal niet zondigen, ze is zelfs zonder de erfzonde geboren en meteen na haar dood ten hemel opgenomen, ze hoeft dus niet ergens te wachten tot de dag van het Laatste Oordeel, het eigenlijke onderwerp van het Dies irae. Bedoeld is Maria Magdalena, maar ondertussen is men niet meer helemaal zeker dat de overspelige vrouw dezelfde is als Maria Magdalena en ook nog de vrouw die in Bethanië Jezus voeten zalfde en droogde met heur haar. De gekuiste Latijnse tekst zegt nu peccatrix, zondares, zonder in detail te treden. Niet elke verandering is een verbetering.
Dies iræ! dies illa Solvet sæclum in favilla Teste David cum Sibylla!
Quantus tremor est futurus, quando judex est venturus, cuncta stricte discussurus!
Tuba mirum spargens sonum per sepulchra regionum, coget omnes ante thronum.
Mors stupebit et natura, cum resurget creatura, judicanti responsura.
Liber scriptus proferetur, in quo totum continetur, unde mundus judicetur.
Judex ergo cum sedebit, quidquid latet apparebit: nil inultum remanebit.
Quid sum miser tunc dicturus? Quem patronum rogaturus, cum vix justus sit securus?
Rex tremendæ majestatis, qui salvandos salvas gratis, salva me, fons pietatis.
Recordare, Jesu pie, quod sum causa tuæ viæ: ne me perdas illa die.
Quærens me, sedisti lassus: redemisti Crucem passus: tantus labor non sit cassus.
Juste judex ultionis, donum fac remissionis ante diem rationis.
Ingemisco, tamquam reus: culpa rubet vultus meus: supplicanti parce, Deus.
Qui Mariam absolvisti, et latronem exaudisti, mihi quoque spem dedisti.
Preces meæ non sunt dignæ: sed tu bonus fac benigne, ne perenni cremer igne.
Inter oves locum præsta, et ab hædis me sequestra, statuens in parte dextra.
Confutatis maledictis, flammis acribus addictis: voca me cum benedictis.
Oro supplex et acclinis, cor contritum quasi cinis: gere curam mei finis.
Lacrimosa dies illa, qua resurget ex favilla judicandus homo reus. Huic ergo parce, Deus:
Pie Jesu Domine, dona eis requiem. Amen.
Kwade dag, die al de dagen
eens lijk asschen weg zult vagen,
zoo t Sibille en David zagen!
Welk een gruwel n zal t niet wezen
als de Rechter, opgerezen,
t goê zal uit het kwade lezen!
Wondere trompetrumoeren
zullen al de graven roeren,
al die dood zijn throonwaards voeren.
Stom zal staan de Dood en t Leven,
als de dooden antwoord geven,
staan, en voor den Rechter beven.
t Zal een boek te voorschijn komen
waarin t al staat opgenomen
dat het oordeel Gods moet schromen,
als de Rechter, neêrgezeten,
al t verdoken kwaad zal weten,
straffen ende niets vergeten.
Wie zal dan toch mijn verweer zijn,
wat mijn voorsprake en begeer zijn,
als de goeden zelf verveerd zijn?
Koning, schrikbaar en grootmachtig,
bron van goedheid, nederslachtig
bid ik u, weest mij indachtig!
JESU, wil toch wel gedenken:
als gij mij kwaamt t leven schenken,
was t om me op dien dag te krenken?
JESU, moê van zoeken naar mij
hebt ge t kruis geleên, en daar mij
eens zoo dier gekocht: ach spaar mij!
Schoon t uw recht zij van te wreken,
wilt mij vrij van zonden spreken
eer die dag komt aan te breken!
k Zuchte als een ter dood verwezen,
maar mijn schaamrood schuldig wezen
hoopt op uw bermhertig wezen;
Wierd Maria t eeuwig leven,
wierd den moordenaar hoop gegeven,
hopen durve ik ook, en beven.
Heere, onweerdig is mijn bede;
doch, laat me, uit goedjonstigheden,
vrij van t vier der eeuwigheden!
Laat mij bij uw schaapkes weiden,
wilt mij van de bokken scheiden
en ter rechter hand geleiden.
Moet gij dan vermaledijden
en het eeuwig vier doen lijden
roept tot mij: "Gebenedijden!"
Want ik komme al jammerklagen,
t herte als asschen rouw geslagen,
hulpe in mijnen doodstrijd vragen.
Dag van weedom en van boeten,
als gij zult verrijzen moeten
en gerecht zijn om uw' zonden,
mensch, God spare u in die stonden!
Zoete Heere JESU mijn,
laat ze in ruste en vrede zijn,
in alle eeuwen!
Amen.
25-10-2007
muziek voor strijkers
Mijn grootmoeder, Julienne Dhondt, was een wasvrouw: ze deed de was en de strijk voor rijke mensen. Ik heb ze goed gekend in haar oude dag. Ze was geboren in 1875 en stierf 87 jaar later, in 1962, denk ik. Ik was toen 16. De laatste tien jaren van haar leven, die ze bij ons thuis doorbracht, bij haar dochter, mijn moeder, was ze in de war: aderverkalking, zei men toen. Alzheimer waarschijnlijk. Maar het was een vriendelijk, opgewekt mens, in blakende fysieke gezondheid tot de dag van haar dood, ze was werkelijk niemand tot last, op wat kleinigheden na.
Zo had ze de gewoonte om de drinkbak van de kippen leeg te gieten als het water te vuil was, maar als ze weer bij het huis kwam om vers water te halen, was ze natuurlijk vergeten wat ze kwam doen en zo zaten de kippen vaak zonder water, wat mijn vader wel eens op de zenuwen werkte. Op een dag goot ze haar lampetkan uit het raam van haar slaapkamertje op de eerste verdieping, net op het ogenblik dat mijn vader naar zijn werk vertrok. Even was hij echt boos, omdat het hem even onwaarschijnlijk leek dat het niet met opzet gebeurd was, maar hij was een zeer vreedzaam man en even later trok hij nog wat nagrommend toch maar naar zijn bureau.
Mémé, grootmoeder dus, waste al een tijd niet meer voor de mensen toen ik groot genoeg was om haar te leren kennen. In de stal stond nog een houten primitieve wasmachine, maar die was toen al in onbruik. Ze had nog wel een stel strijkijzers en dat waren toen nog echt ijzers: niets elektrisch, gewoon een stuk ijzer met een handvat. Die werden warm gemaakt op de stoof en je voelde of ze warm genoeg waren door ze in de buurt van je wang te brengen. Er waren heel speciale bij, met een kruiselings geribbeld strijkvlak, waarmee stijf gesteven overhemden of borststukken bewerkt werden voor een speciaal effect.
Ik heb nog geweten dat mijn moeder die oude strijkijzers gebruikte, maar een elektrisch exemplaar deed al gauw zijn intrede, het is vele jaren meegegaan. Er waren ook een tweetal heel kleine ijzertjes, ik weet niet of het speelgoed was, want ze waren heel goed gemaakt, het kan ook zijn dat ze gebruikt werden om plaatsen te strijken waar je met de vrij grote ijzers niet goed bij kon. In alle geval was dat mijn eerste strijkervaring: als mijn moeder de strijk deed, mocht ik helpen, met dat kleine strijkijzertje, opgewarmd op de rand van de kachel, om de kinder- en vrouwenzakdoeken te strijken.
Als puber heb ik niet veel gestreken, enkel af en toe, uit verveling, waarschijnlijk, tijdens de vakanties. Later, toen ik getrouwd was, ben ik weer begonnen. Ik deed ook graag de luierwas. En ik ben blijven strijken, meestal mijn eigen hemden, volgens een vast ritueel: binnenkant rechts vooraan, rug en links vooraan; buitenkant rechtermouw, linkermouw, dan de andere kant, en ten slotte binnenkant van de kraag. Ik pers ook mijn broeken en tussendoor zijn er nog handdoeken, zakdoeken, ondergoed, pyjamas
Strijken is ontspannend, ik luister tebinst naar muziek, je kan je aandacht perfect verdelen over de twee. Je krijgt het stilaan warm, mede door de stralingswarmte van het stoomstrijkijzer en de warmte-reflecterende bekleding van de strijkplank. Je ziet de wasmand alsmaar leger worden en als alles weg is en opgevouwen, heb je ook nog een voldaan gevoel, a feeling of accomplishment zeggen ze in het Engels. Als Lut dan thuiskomt, wordt dat nog eens extra bevestigd.
Nog één strijkanekdote om af te sluiten.
Mijn moeder had een speciaal strijkplankje voor de mouwen: een soort mini-strijkplankje op een voet, waar je de mouw kon over trekken om de ene kant te strijken zonder in de andere kreuken of vouwen te strijken. Dat was dus een mouwplankje; in het Eekloos dialect werd dat mewploanksken, maar mijn peuteroortjes verstonden mewkploanksken en mewk is dialect voor melk en zo is het in mijn herinnering gebleven. Pas toen ik al jaren getrouwd was en toevallig terugdacht aan dat melkplankje besefte ik dat het een mouwplankje moest zijn
Een geval van kinder-etymologie, zoals je ook volksetymologie hebt. Waarom niet?
22-10-2007
William Trevor, A Bit on the Side, 2004
Ik kreeg net een berichtje binnen van Amazon, wellicht de grootste e-boekhandel, dat de nieuwe verhalenbundel van William Trevor onderweg is: Cheating at Canasta. Ik heb die maanden geleden al besteld, een soort voorintekening. En vandaag heb ik zijn vorige bundel eindelijk uit: A bit on the Side, die in 2004 verschenen was, 245 pp. voor het gebruikelijke dozijn verhalen.
Ik lees die kortverhalen, short stories in het Engels, mondjesmaat, zoals je proeft van een oude wijn, een dure schotel in het restaurant, een betere champagne op je verjaardag, een schitterende zonsondergang of de eerste scherpe sikkel van de nieuwe maan.
Onmogelijk om twee verhalen na elkaar te lezen, zo krachtig zijn ze in al hun eenvoud. Ook nu waren er enkele die ik al gelezen had toen ze verschenen in The New Yorker, maar het was een aangenaam weerzien, een andere ervaring, herinneringen bevestigd of verbroken door een nieuw beeld, een andere nuance.
Ik lees vrijwel nooit literatuur in het Nederlands, zeker geen recente auteurs. Is het mogelijk dat er daar pareltjes verscholen zijn zoals William Trevor er schrijft? Lang geleden heb ik het genre van de short story leren kennen en waarderen in Humoradio, zoals Humo toen heette. Ook toen waren de meeste verhalen vertaald uit het Engels, waar er een traditie bestaat van dit genre.
Sommige mensen houden er niet van: het is te kort om de personages voluit te tekenen in hun evolutie. Ik ben het daarmee meestal niet eens, ik vind integendeel de meeste romans te lang. Neem nu The Dancing-Masters Music in deze bundel A Bit on the Side. In veertien korte bladzijden grote druk, leef je mee met een meisje van twaalf of zo tot ze als een oude vrouw neerkijkt op de tuin en de straat, over de heuvel van haar jeugd en de paar honderd meter die haar hele leven ingesloten hebben. Met enkele woorden suggereert Trevor een tanende wereld, een vermoeden van meer, onuitgesproken maar toch onverbiddelijk daar. Zijn taal, zijn eenvoudige verhalen, zijn inderdaad als de muziek van een dansmeester: woordeloos, vanzelf-sprekend, een benadering van de dagen als de klank van een pianosonate van Beethoven of Brahms in een verlaten huis, als een nocturne van Chopin of Schubert, een sonate van Scarlatti in de vrieskou.
Straks, in 2008 is hij tachtig. Laten we genieten van wat hij ons nog te bieden heeft, het einde is wellicht niet meer zo veraf. Je kan a Bit on the Side en enkele late romans al bij de Slegte vinden voor luttele euros, heiligschennis eigenlijk. William Trevor is echt iemand die je moet lezen, al moet je er een Engels woordenboek voor kopen. Elke moeite die je doet wordt beloond met een onvoorstelbare rijkdom, geloof me maar.
17-10-2007
Voorlopig vonnis
Op het proces van Nürnberg (je vindt ook Neurenberg, terwijl het normaal Nuernberg zou moeten zijn als je de umlaut door een e vervangt; blijkbaar is Neurenberg een Nederlandse vertaling, zoals Berlijn van Berlin; ook Nuremberg duikt regelmatig op: het is een zeldzame Engelse vertaling van een Duitse stadsnaam) verdedigden enkele van de beklaagde Nazi-kopstukken zich met het beruchte Befehl ist Befehl. Men noemt dat sindsdien de NurembergDefence. Men volgde een bevel van hogerhand op, omdat men soldaat was en een soldaat doet wat hem opgedragen wordt, dat deden de Amerikaanse soldaten toch ook, bijvoorbeeld bij de aanvallen op Hiroshima en Nagasaki, waarbij bijna uitsluitend burgers en vooral vrouwen en kinderen het slachtoffer waren?
Ook de verdediging van de Amerikaanse soldaten die zich misdroegen in Vietnam (My Lai) en recentelijk nog in Irak (Abu Graib), steunt zich op dit principe. Soms gebeurt dat ook met succes: de ondergeschikten worden vrijgesproken en de hogere leiding eveneens, want het is meestal niet te achterhalen wie het nefaste bevel precies heeft gegeven.
In de rechtspraak is er een gelijkaardig principe, dat zoals gebruikelijk gevat is in een Latijns gezegde dat schittert door zijn beknoptheid, in dit geval: Fiat justitia ruat caelum. Vertaald is dat: recht geschiede al stort de hemel in. Het tweede deel, ruat caelum heeft in vele talen dezelfde betekenis van iets ongerijmds, iets dat niet denkbaar is, dat nooit zal gebeuren; de hemel zal echt niet instorten.
De traditie wil dat die spreuk en het beginsel dat erdoor uitgedrukt wordt, reeds in de Romeinse oudheid bestaan hebben, meer zelfs, dat het de Romeinse rechtsprincipes zou typeren. De tekst staat echter niet te lezen bij de klassieke auteurs of in documenten uit die tijd. Een andere versie is Fiat justitia et pereat mundus, met dezelfde betekenis al vergaat de wereld. Het was de wapenspreuk van Ferdinand I, keizer van het Heilige Romeinse Rijk (1558-1564). We weten dus niet wanneer de formulering ontstaan is, maar ze past veeleer in de starre deductieve manier van denken van de middeleeuwse theologie en de daarop gesteunde rechtspraak, dan in de pragmatische rechtsfilosofie van de Romeinen. In de autocratische middeleeuwse traditie zijn de geboden van God en van zijn rechtstreekse vertegenwoordigers, de paus, de keizer, de kerk en het burgerlijk gezag, heilig en onveranderlijk.
De basis van de redenering is in elk van die gevallen dat eenmaal iets vastgelegd is in een wet of reglement, de uitvoering ervan wettelijk of reglementair is en derhalve niet strafbaar. Meer nog: de wet moet uitgevoerd worden, gebeure wat wil, et pereat mundus!
In zijn tekst over de woede (De ira, I, 18) verhaalt Seneca (-4-65) een gebeurtenis waarbij een zekere Piso rechter was. Een soldaat kwam terug uit verlof, maar zonder zijn gezel. Piso veroordeelde hem prompt ter dood op beschuldiging van moord op die gezel. Toen een officier op het punt stond het vonnis uit te voeren, daagde plots de gezel op. Algemene vreugde! Samen trekken ze naar rechter Piso. Die ontsteekt echter in een Latijnse woede en veroordeelt ook de officier ter dood, omdat hij nagelaten heeft het vonnis uit te voeren en vervolgens ook de gezel, omdat hij door zijn afwezigheid de aanleiding was voor de veroordeling van zijn vriend en door zijn terug opduiken verantwoordelijk voor de fout van de officier (het niet uitvoeren van het vonnis) en dus voor de dood van de officier. Een betere illustratie van fiat justitia ruat caelum is nauwelijks denkbaar.
Een ander Latijns gezegde luidt Summum jus summa iniuria en dat heb ik hier al enkele keren aangehaald: het hoogste recht is het grootste onrecht, of het ten top drijven van de rechtspraak zorgt voor de grootste gerechtelijke blunders.
Dit brengt me bij het thema dat ik ook al op 2 augustus behandelde, toen ik het had over de vrijlating van een drugskoerier op basis van een overtreding van de wet op de privacy door een reportageploeg. Ik meende toen dat die vrijlating een al te letterlijke toepassing van de wet was en dat men de misdadiger niet hoefde vrij te spreken voor zijn drugsdelicten, maar hem op de gebruikelijke manier vergoeden voor het geleden onrecht in de kwestie van zijn geschonden privacy.
Ik weet dat ik mij op delicaat terrein waag, maar ik heb ernstige twijfels bij het beroep dat de advocaten van de jongeman die onlangs in Antwerpen veroordeeld werd, willen aantekenen. Aan de feiten twijfelt niemand, niemand betwist ze, kan ze in twijfel trekken; iedereen kent de dader en de slachtoffers. Ook over de psychologische gesteldheid van de dader is men het op vrijwel alle punten eens: hij is een gevaar voor de maatschappij, de kans op herhaling is zeer groot, of hij nu een psychopaat dan wel een autist is. De verdediging verkiest internering als remedie, de openbare aanklager meent dat de man geen zorgbehoevende zieke en dus schuldeloze is, maar een moorddadige crimineel. De jury heeft hem daarin gevolgd. Iedereen is het erover eens dat het een goed proces was. Er zijn ontroerende taferelen geweest, waarbij familieleden van de slachtoffers de familie van de dader troostten! Zelfs de verdediging kreeg van hen een verzoenende handdruk.
Nu vernemen we dat de verdediging in beroep wenst te gaan omdat de rechten van de beklaagde geschonden zijn: hij kon geen eerlijk proces krijgen, omdat hij al veroordeeld was in de media en (dus) in de publieke opinie. Ook hier kijkt men dus naast de feiten, naast de schuldvraag, naast de bescherming van de maatschappij, naast de positieve resultaten voor alle betrokkenen van een sereen proces en een normale veroordeling en strafmaat. Men vraagt nu aan een hogere rechtbank de opschorting van dat alles omwille van het feit dat het publiek, de maatschappij dus, zich een oordeel heeft gevormd over wat iedereen, ook de verdediging, erkent als een afschuwelijke misdaad, en omdat de pers en de media, de spreekbuis van de publieke opinie, dat oordeel, in al zijn rationaliteit en emotie, heeft verwoord.
Ook hier gaat men dus op zoek naar een algemene rechtsregel, die op zichzelf waardevol is, om een evidente veroordeling ongedaan te maken.
In die redenering zijn oorlogsmisdaden plots geen reden tot veroordeling meer, omdat iemand anders het bevel heeft gegeven. Een rechterlijk vonnis in beroep moet uitgevoerd worden, wat ook de inhoudelijke waarde van de beslissing van de lagere rechtbank over de feiten was, omdat een ander rechtsprincipe, bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, geschonden is. Of, in dit geval, omdat de vertegenwoordigers van de gemeenschap, de jury, niet onafhankelijk konden oordelen omdat de feiten, door hun uitzonderlijk geweld en wreedheid maandenlang terecht het voorwerp waren van discussies in de maatschappij.
Het is niet moeilijk om gevallen aan te wijzen waarbij een jury duidelijk vooringenomen was. De uitsluitend blanke rechters, advocaten en juryleden die in het zuiden van de Verenigde Staten negerslaven veroordeelden, deden zelfs geen moeite om hun racistische houding te ontveinzen. De opgezette processen tegen dissidenten in communistische landen waren een aanfluiting van elke eerlijke rechtsgang.
Maar enkel de meest rabiate negationisten vechten de processen in Nürnberg aan. Daar heeft de Nuremberg Defence niet gewerkt: de misdaden van het Nazi-regime waren zo flagrant dat zelf Göring bij het zien van de documentaires over de vernietigingskampen inzag dat elke verdediging, op welke juridische grond dan ook, ongerijmd en futiel was.
Even zag het ernaar uit dat het Antwerps proces voor iedereen heilzaam zou zijn. Door hun gefrustreerde reactie en hun vermetel beroep op heilige rechtsprincipes tonen de advocaten van de verdediging zich aanhangers van die vreselijke Piso-rechtspraak: fiat justitia ruat caelum. Het recht is boven alles en iedereen verheven, al gaat de hele wereld daaraan ten onder. Zij vergeten daarbij dat het recht niet door God gegeven is, zoals men vroeger dacht, maar door mensen gemaakt, onvolmaakte mensen.
Dat is het grote verschil, dat vanaf de renaissance in onze westerse maatschappij is doorgedrongen en in een voortdurende strijd tegen de behoudende krachten verder is gerealiseerd: de waarheid is wat de mens ontdekt, niet wat een hogere macht verordent en met geweld afdwingt. Dat is zo in de wetenschap, met spectaculaire resultaten. Ook in de kunst heeft de mens zich bevrijd van alle dogmatisme, alles is nu mogelijk, het is aan de mens zelf om te beslissen wat hij waardevol vindt. Op politiek gebied is de democratie het vanzelfsprekende model en wie het niet openlijk aanhangt, kan er zich de facto nog nauwelijks tegen verzetten.
De rechtspraak, daarentegen Het is eigenaardig dat zoveel ongetwijfeld intelligente mensen, de fine fleur van ons opvoedingssysteem, zo primair kunnen blijven denken. Enkele recente persoonlijke ervaringen met het gerecht hebben mij nog eens pijnlijk duidelijk gemaakt dat er, ondanks inspanningen, toch nog een schrijnend diepe kloof gaapt tussen de maatschappij en het gerecht.
In plaats van democratie heerst daar nog steeds een streng militaire korpsgeest en een slaafse ondergeschiktheid tussen de eigen rangen en standen, een middeleeuwse verabsolutering van gezag, wet, precedent, traditie en gewoonte, een verwerpelijke arrogantie, een totaal gebrek aan zelfkritiek en twijfel, een hartsgrondige maar onbegrijpelijke verachting voor de gewone mens, een ziekelijke neiging tot zelfverheerlijking en een stelselmatig misbruik van de in principe zo belangrijke onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Kortom: fiat iustitia ruat caelum et pereat mundus.
Dit is een gevaarlijke situatie, want wanneer een maatschappij er niet in slaagt om een bepaalde klasse te doen functioneren binnen het heersende bestel, dan leert ons de geschiedenis dat daarop meestal de razernij volgt van een revolutionaire beweging die met geweld een einde wil maken aan die tergende wereldvreemdheid. Maar wellicht vergenoegt men zich in die kringen in die andere lessen van de geschiedenis, namelijk dat ook revoluties rechters en advocaten nodig hebben en dat overigens op elke revolutie een restauratie volgt, waarbij het gerecht als eerste in al zijn praal en pracht in ere wordt hersteld.
16-10-2007
Het terechte verdriet van Darwin
Na enkele valse starts heb ik dan toch het laatste boek van Jan De Laender gelezen: Het verdriet van Darwin. Over de pijn en de troost van het rationalisme, 2004, 378 blz. Je kan hier en daar recensies vinden, meestal positieve. Aanvankelijk was ook ik erg ingenomen met de vlotte, sympathiserende stijl en de vele interessante anekdoten en verwijzingen. Dat geldt voor de levensschets van Darwin, maar zeker ook voor die van Alfred Russel Wallace, de man die onafhankelijk van Darwin tot dezelfde algemene conclusies kwam over het mechanisme dat aan de evolutie ten grondslag ligt. Ook het hoofdstukje over Gregor Mendel is uitstekend geschreven en de vele details brengen deze bescheiden figuur en zijn spectaculaire ontdekkingen heel levendig onder de aandacht.
Met deel II De Theorie, vanaf blz. 247 heb ik meer moeite. De toon wordt gaandeweg meer polemisch, tegenstanders worden weggelachen of gehoond. De argumenten en de aangehaalde feiten spreken elkaar al eens tegen. Hier en daar vindt de auteur het nodig om oude rekeningen te vereffenen: met zijn universitaire opleiding als psycholoog en met figuren als Freud, Lacan en andere groten. Maar ook andere vooraanstaande wetenschappers als Stephen Gould en Richard Feynman, toch niet van de minste, krijgen rake klappen in korte, scherpe uitvallen die meer uitroeptekens dan argumenten bevatten. De auteur vervalt al eens in herhaling met uitdrukkingen zoals Dawkins, een van de meest scherpzinnige denkers in het domein van de evolutiebiologie . De ik-persoon treedt meer op de voorgrond, ook met verwijzingen naar zijn persoonlijke ervaringen, zijn IQ (138), zijn studenten In de Epiloog wordt bijna een hele bladzijde letterlijk herhaald met citaten en al.
Mijn eindindruk is dat dit een zeer verscheiden boek is, bestaande uit een aantal sterk verschillende delen die waarschijnlijk los van elkaar en met een ruime tussentijd geschreven zijn. Na wat zoeken ontdekte ik dat Jan De Laender in februari 2004 overleden is, 63 jaar oud. Dit boek dateert eveneens uit februari 2004. Mijn vermoeden is dat men het boek nog snel heeft willen publiceren. Daardoor is een en ander niet voldoende gerijpt. Er is geen eenheid van stijl of methode. De vrij beperkte bibliografie vermeldt ook werken die niet veel met het boek te maken hebben, maar beoogt anderzijds geen volledigheid over het eigen thema; ook studenten durven op dat punt wel eens zondigen Er is een index, maar een index kan je de tekstverwerker zelf laten maken. Er zijn geen voetnoten Soms vermeldt de auteur bij een tekst tussen aanhalingstekens wie de auteur is, veelal ook niet. Sommige teksten zijn duidelijk citaten, maar staan niet tussen aanhalingstekens. Bij de aangehaalde feiten en opinies staan vrijwel nergens bronvermeldingen. In het theoretisch gedeelte maakt de auteur gebruik van werkschemas die zo overgenomen zijn uit andere publicaties, maar zonder referentie. Hier en daar schijnt het originele Engels door in de vertaling, zoals bij de letterlijke vertaling van Darwins tin ear, een Engelse uitdrukking voor ongevoeligheid voor muzikale schoonheid; hier wordt dat een tinnen oor, wat in het Nederlands niet voorkomt, bij mijn weten.
Wellicht heeft de tijd ontbroken voor een finale redactie die het werk tot een grotere eenheid had kunnen brengen en voor een laatste onafhankelijke herlezing, die kleine onvolkomenheden had kunnen elimineren, zeker in deel II (er is geen aanduiding van deel I in de inhoudsopgave). Al met al is dit een zeer ongelijk boek geworden en dat is spijtig, want zo heel veel is er in het Nederlands niet beschikbaar over dit uiterst interessant en ongemeen belangrijk onderwerp. Dat is dan ook de enige reden waarom ik aan belangstellenden die de voorkeur geven aan het Nederlands dit werk toch kan aanraden. Anderen doen er beter aan een of meer van de originele Engelse werken te lezen die voor dit boek model hebben gestaan.
15-10-2007
25.000
Vandaag heb ik me mogen verheugen over de 25.000ste bezoeker. Ik weet het wel, de 24.999ste en de 25.001ste zijn net even belangrijk, maar het is nu eenmaal een traditie om enig belang te hechten aan ronde getallen.
Ik heb nog steeds geen informatie over mijn lezers, op enkele na die me een meer persoonlijk berichtje sturen. Maar het aantal lezers stijgt gestadig, er zijn er nu ongeveer tachtig tot honderd per dag en dat doet me veel plezier, ik kan dat toch niet anders zien dan als een positief signaal, een blijk van belangstelling en een aanmoediging om ermee door te gaan.
Bedankt, allemaal en tot binnenkort?
Karel
Op de foto: de kerk van Werchter.
supermarkt van geweld
Het beeld blijft in mijn kop spoken.
Zaternamiddag gingen we de wekelijkse inkopen doen in het grootwarenhuis. Toen we bijna klaar waren, was er een fait divers: een jonge familie, vrouw, man, twee jonge kinderen, netjes aangekleed, duidelijk de betere klasse, begon haar inkopen. Er ontstond discussie: de kleinste wou ook een karretje, je weet wel, zon mini-winkelwagentje met een vlaggetje. Om een of andere reden werd die bengel, hooguit vier jaar, vreselijk boos: huilen, stampvoeten, voor geen rede vatbaar. Gebeurt wel meer, straks is het over. Maar zo had de vader, een tengere man met een brilletje, het niet begrepen. Hij greep plots met een van razernij vertrokken gezicht zonder een woord te zeggen de kleine ruw bij zijn oor, dan zijn haar, met als enig gevolg nog meer gehuil, natuurlijk. Het was het tweede kind, een meisje van een jaar of zeven, dat zich in het incident mengde: Nee pappa, laat!
Het was allemaal voorbij binnen de dertig seconden. We hadden het allebei gezien en maakten er een opmerking over tegen mekaar: dat zag er niet goed uit; waarschijnlijk doet hij dat wel meer
Het heeft me heel diep aangegrepen, ik was er echt niet goed van. Ik heb die scène ondertussen misschien al twintig keer opnieuw beleefd, compleet met fantasieën erbij: hoe ik die man een draai om zijn oren geef, of hem aanspreek, boos en luid, of vriendelijk: je hebt een probleem, zou je er niet iets aan doen?
Dit was het tweede dergelijk voorval op vrij korte tijd. De vorige keer was het de uitbater van een döner-kebap, een man met een figuur als een professionele worstelaar, een catcher, die zijn baby met kinderwagen en al tegen de grond smakte in volle straat. Toen heb ik die man van ver toegeroepen.
Als wij met geweld geconfronteerd worden in onze onmiddellijke omgeving, reageert ons lichaam spontaan. Je bloed gaat sneller stromen, je hart klopt in je keel, je begint te trillen, je wordt bleek, je begint te stotteren: de adrenaline doet haar werk, maakt je klaar voor actie, vlucht of aanval.
Maar wij zijn beschaafde mensen, ik heb de familie nog even nagekeken, maar het probleem was blijkbaar opgelost. Ik ben dus niet tussenbeide gekomen en ik weet nu nog niet of ik daarmee goed of verkeerd gehandeld heb.
Uiteindelijk is dit de vraag die ik die beide vaders zou willen stellen, zo mogelijk in alle rust: hoe zou je reageren indien ik of een andere buitenstaander jouw kind zo te lijf zou gaan?
Ik heb mijn twee zonen ook wel eens een tik gegeven toen ze nog klein waren, maar althans in mijn herinnering, nooit om ze pijn te doen, enkel als een (misschien te nadrukkelijke, ik geef het toe) uiting van mijn ongenoegen of afkeuring. Binnen het gezin is geweld steeds aanwezig, in vele vormen. Wij aanvaarden dat eigen geweld, maar agressie tegenover leden van ons gezin, dus van anderen uit, absoluut niet. Een man slaat zijn vrouw, maar zou nooit aanvaarden dat iemand anders diezelfde vrouw zou slaan. Wij geven onze kinderen lichamelijke straffen, maar wee de leerkracht die, moegetergd, een kind een oorveeg zou geven!
Het zal duidelijk zijn dat ik het ene noch het andere kan goedkeuren.
In een van zijn prangende, schokkende kortverhalen vertelt William Trevor over een Britse kostschool waar leerlingen worden klaargestoomd voor hoger onderwijs en waar de leerkrachten en de directie lijfstraffen niet schuwen. Bij een leerling loopt dat op een dag slecht af. Zijn analyse van de daders, het slachtoffer en de omstanders is vlijmscherp: voor veel mensen is het gebruik van geweld bij de opvoeding van kinderen normaal; maar gelukkig niet voor iedereen (O Fat White Woman, in The Ballroom of Romance and Other Stories, 1972).
Geweld is misschien onvermijdelijk in deze wereld, maar het is niet de juiste manier om met elkaar om te gaan. Er zijn geen goede argumenten voor het gebruik van geweld, er zijn geen omstandigheden waarin geweld nuttig, verantwoord, heilzaam, tolereerbaar, aangewezen, onvermijdelijk of zelfs verstaanbaar is. Het is nooit de goede oplossing, er is altijd een andere, betere manier.
De laatste dagen en weken is geweld ook hier bij ons niet ver weg. Het proces Van Themsche is nog maar net achter de rug. Vandaag wordt een meisje van zes verkracht en geslagen. Ook in Nederland zijn er steekpartijen, zoals dat heet. We zwijgen nog, onterecht overigens, van het geweld op grote schaal in de conflictgebieden. Wat zit ik hier te bazelen over een vader die zijn kind eventjes ringeloort, terwijl in Irak tientallen mensen per dag worden opgeblazen? Terwijl in Birma/Myanmar en elders het volk onderdrukt blijft door generaals, kolonels of anderen die met geweld de macht hebben gegrepen en met hetzelfde geweld halsstarrig en wanhopig hun kleinzielige hachje verdedigen.
Elke mens kan wellicht in een vlaag van extreme woede de meest weerzinwekkende dingen doen. Bij de racistische moorden in Antwerpen heb ik me vaak afgevraagd of onze maatschappij niet heeft bijgedragen tot ten minste de vorm die de woede van de dader heeft aangenomen. Wij hebben toegestaan dat hij zijn fascinatie voor vuurwapens volop kan uitleven; dat hij in superrealistische simulaties op zijn computer mensen afknalde als waren het konijnen; dat hij films zag waarin het geweld als een absurd ballet verheerlijkt wordt; dat vreemdelingen als minderwaardige wezens omschreven worden, als parasieten, als mensen tegen wie wij ons met de wapens moeten verdedigen. Wij hebben het decor gemaakt voor zijn raid, we hebben het scenario voor hem geschreven, we hebben hem zijn vermomming en zijn wapen verkocht en hem zijn waanzin duizend maal duizend maal voorgedaan. Wij moeten er dan ook niet van verschieten dat hij, verkleed als een van zijn filmhelden of virtuele ik-figuren, met het geweer in zijn nek door Antwerpen liep, quaerens quem devoret, op zoek naar zijn prooi, naar de ultieme kick, naar de waanglorie van de Untergang.
In de film die lang geleden gemaakt is naar de roman van Herman Melville, Moby Dick, wordt kapitein Achab dit Jezuswoord in de mond gelegd: Wanneer ik van deze aarde omhoog ben geheven, dan zal ik allen tot mij trekken (Johannes 12, 32). Op het laatst, hangend aan de enorme witte walvis die hij zolang heeft vervolgd, wenkt hij, die voorspelling getrouw, in zijn dood nog zijn bemanning naar zich toe, zodat ze met hem ondergaan. Dat is wat Hitler op het laatst ook wenste: Duitsland met zich meesleuren in een apocalyptisch einde van de hele wereld, zijn Götterdämmerung.
Is dat het einde dat ook die jongeman in Antwerpen zich in zinloze illusie en wilde grootheidswaanzin gedroomd had? Als een mythische zwarte engel des doods dood en vernieling zaaien onder gehate, verwaarloosbare ondermensen en dan in een koude, kale kathedraal, dat immense onmenselijke heilloze heiligdom van een ongenaakbaar kille maagd, als een verheerlijkt slachtoffer, de gekruisigde Messias, de lijdende dienaar, van deze aarde omhoog geheven op het kruis en de hele wereld naar zich trekken?
Ik weet het, het zijn zwarte depressieve gedachten en danig zware woorden. Soms is er geen troost, is het leed te groot, de troost loos, het helen al te veraf. Ook dat is het leven. Straks gaat het weer beter.
13-10-2007
P.D. James & science fiction
Ik geef hieronder een lijstje met de romans van P.D. James (1920- ). De aanleiding is dat ik net haar science-fictionverhaal gelezen heb: The Children of Men, 1992, 239 pp.Je leest het goed: de grande dame van het Britse detective-genre, die de eigenzinnige Inspector Dalgliesh bedacht, schreef in 1992, toen ze dus 72 jaar oud was, een science-fictionroman en een goeie bovendien! Verwacht evenwel geen Marsmannetjes, ruimteschepen, botsingen met meteoren of invasies uit de ruimte: het is geen space opera.
Het verhaal speelt zich af in Engeland, in 2021 en dat was ook al in 1992 de nabije toekomst, veel is er dus niet veranderd in de wereld die ze beschrijft. En toch: ik verklap niet veel als ik de essentie van het verhaal weergeef, want dat staat al in de eerste zin van het boek. Op zeker ogenblik, in 1995, stelde men vast dat er geen zwangerschappen meer voorkwamen, nergens. De mensheid was steriel geworden. Meer dan dat had de auteur niet nodig. Wat ze met dat minimale maar verbijsterend originele idee doet, is heel bijzonder.
De beste science-fiction toont ons de mens in al zijn glorie en verval, veeleer dan een fantaisistische dierentuin, een goedkope en oppervlakkige collectie van bizarre mensen, aliens en dieren in een circusdecor van speelse maar onwaarschijnlijke gadgets.
Dit is de indringende kracht van de diepmenselijke boodschap van P.D. James: kijk eens naar onze maatschappij, naar je medemensen, naar jezelf, in een wereld waarin de voortplanting heeft opgehouden te bestaan.
Het is een thema dat mij altijd al heeft geboeid, zoals trouwe lezers zullen opmerken. Seksualiteit zonder voortplanting is niet beperkt tot vrouwen in de menopauze en hun (trouwe) mannelijke partners, zoals men vroeger stelde: er is ook seks voor het huwelijk, en binnen het huwelijk, en buiten het huwelijk, en onder homoseksuelen, en nog wel andere, die niet op voortplanting gericht is of die zelfs angstvallig vermijdt.
Door haar eenvoudige ingreep in de realiteit opent de auteur onze ogen voor de plaats die seks en voortplanting in ons leven innemen en voor de verontrustende levensvragen die zich stellen als seksualiteit en voortplanting gescheiden worden.
Zoals mijn gewoonte is, vertel ik verder niets over het verhaal. Mijn bewondering voor de literaire kwaliteiten van P.D. James is ondertussen bekend: dit is genieten aan een rijk gevulde tafel, van het aperitief tot het dessert, en zonder dat je er een overladen gevoel aan overhoudt.
Spijtig dat zo weinig van haar werk in het Nederlands vertaald is: wat ik vond, heb ik in het lijstje aangeduid.
Ik verneem dat er nu ook een recente film gemaakt is naar deze roman (foto). De bespreking in The New Yorker is in alle geval veelbelovend. Misschien dat ik toch ga kijken als hij hier in de zalen komt, al ben ik geen grote filmliefhebber.
Inspector Adam Dalgliesh
Cover Her Face (1962)
A Mind to Murder (1963)
Unnatural Causes (1967)
Shroud for a Nightingale (1971)
The Black Tower (1975)
Death of an Expert Witness (1977)
A Taste for Death (1986)
Devices and Desires (1989)
Original Sin (1994)
A Certain Justice (1997)
Death in Holy Orders (2001) = Dood onder geestelijken
The Murder Room (2003) = Moordkabinet
The Lighthouse (2005) = Vuurtoren
Cordelia Gray
Unsuitable Job for a Woman (1972)
The Skull Beneath the Skin (1982)
Other novels
Innocent Blood (1980)
The Children of Men (1992)
10-10-2007
Fientje Moerman en de goudhaantjes
In een verhelderend boekje van Carlo Cipolla: Clocks and Culture 1300-1700, 182 pp., 1977, 2003² lees ik dat de verhuizing van slechts enkele specialisten-klokkenmakers voor gevolg had dat in het land waar ze vertrokken de hele klokkenindustrie stilviel, terwijl in het land dat hen opving of zelfs opkocht, een plotse opleving begon, die kon leiden tot de overheersing van de wereldmarkt en enorme winsten. Een enkele keer liet een uurwerkmaker zich verleiden door een belangrijke uitkoopsom, maar veel vaker zien we dat deze uitstekende vaklui en halve of hele geleerden de vlucht namen voor ongunstige omstandigheden van politieke of religieuze aard. Met name tijdens de reformatie trokken ook zij weg uit onverdraagzame katholieke landen en zochten een nieuw vaderland in bijvoorbeeld Zwitserland, Duitsland, Nederland en Engeland. Dit verklaart zonder meer de spectaculaire opgang van de klokken- en uurwerkmakerskunst en industrie in die landen, die in enkele gevallen tot vandaag voortduurt.
Cipolla heeft uit documenten uit die periode opgemaakt dat het benodigde kapitaal voor die tak van de industrie voor 5/7 naar personeelskosten ging en slechts voor 2/7 naar alle andere voorzieningen: materiaal, werktuigen, magazijnen, verkoop, vervoer &c. Daarbij moeten we nog bedenken dat de gebruikte materialen vaak erg kostbaar waren: goud, zilver en andere duurzame metalen, de beste houtsoorten. Het was dus een industrie die helemaal berustte op de kennis en het talent van enkelingen.
Mijn gedachten gleden bij het lezen van deze interessante inzichten spontaan naar het Odysseus-programma dat Fientje Moerman onlangs zo trots mocht aankondigen. Met vette werkingstoelagen en ongetwijfeld nog wat fringe benefits (letterlijk: randvoordelen, maar vaak óver de rand) heeft zij enkele tientallen top-wetenschappers naar hier gehaald of teruggehaald uit het buitenland. Ik vraag me daarbij af of wat opging in de 16de en 17de eeuw, ook vandaag nog een goed idee is. Vooreerst waren er toen inderdaad maar enkele specialisten in het vak en als je die had, dan had niemand anders hen, je had dus een monopolie-positie. Vandaag is het aantal wetenschappers onoverzienbaar, in elke tak van de wetenschap. Twintig geleerden naar Vlaanderen halen zorgt dus niet meteen voor een monopolie of een voorsprong in gelijk welke branche.
Moermans idee, indien het al bij haar zijn oorsprong vond, kwam een paar honderd jaar te laat. Beter ware geweest om in de voorbije vijftig jaar inspanningen te doen om te vermijden dat onze beste mensen naar Harvard, Yale, M.I.T., Cambridge en Oxford moesten als ze ernstig werk wouden leveren in stimulerende omstandigheden.
Het aantrekken van dure specialisten is ook een doorn in het oog van de wetenschappers hier ter plaatse. Het is ook vreemd: elke dag horen we zeggen dat onze universiteiten en ons onderwijs het beste ter wereld bieden. Waarom dan naar het buitenland trekken voor degelijk personeel? Waarom dat extra geld niet aan de bestaande instellingen geven, die erom zitten smeken, vaak jarenlang? Waarom goudhaantjes en luxepaarden in die instellingen neerpoten, waar ze alleen maar afgunst en weerstand opwekken?
Het is een lange traditie in de wetenschap. De Amerikaanse universiteiten wegen hun status af aan het aantal Nobelprijswinnaars dat ze herbergen, ook als ze die pas gekocht hebben toen ze al hun prijs hadden gekregen of jaren tevoren hadden verdiend aan een ándere universiteit. Ook hier bij ons heb je het Fonds voor wetenschappelijk onderzoek Vlaanderen, het vroegere NFWO, dat parallel met de universiteiten onderzoekers aanstelt en belastingsvrij betaalt, die dan wel in een universiteit een (gratis) onderkomen en ondersteuning moeten vinden. En in de universiteiten zelf heb je onderzoeksraden, waar professoren over ruime middelen beschikken om op hun beurt nog meer parallelle onderzoekscircuits te organiseren, met eigen personeel en budgetten.
Ik heb me vaak geërgerd aan de arrogantie van al die zogenaamde superprofessoren, de speerpunt-onderzoekers, de centers of excellence en aan de vermetele zelfingenomenheid van de bedenkers en verdedigers van dergelijke initiatieven. De verwachte spectaculaire onderzoeksresultaten blijven niet zelden uit, wat dan goedgepraat moet worden door te erop te wijzen dat men met fundamenteel onderzoek bezig is en dat hóeft geen resultaat. Ah, nee? De geschiedenis van de wetenschap bewijst het tegendeel.
De pauwenstaartwetenschappers blijken ook maar mensen te zijn. In het beste geval betekent dat alleen maar dat ze dan toch niet zo anders zijn en dat de dag ook voor hen maar 24 uren heeft. Het kan ook erger. Hier en daar ontdekt men namelijk dat die menselijke mensen hun c.v. serieus cosmetisch behandeld hadden om in aanmerking te komen voor het groot lot. Nog erger is het als ze nadien ook nog hun onderzoeksresultaten oppoetsen, zeg maar vervalsen, zoals helaas ook af en toe vastgesteld wordt.
Het is allemaal zo menselijk. Waarom inderdaad niet het supertalent ondersteunen, de knapste koppen de beste kansen geven, daar worden we toch allemaal beter van? Dat is waar, maar is het ook efficiënt? En heeft het veel zin om dat op een zo kunstmatige en uitdagende manier te doen? Als ze toch zo knap zijn, waarom hebben ze dan die extra steun nodig? Kwaliteit drijft toch altijd boven? Laat ze maar op eigen kracht hun talent ontwikkelen, bijvoorbeeld in de industrie, zoals een Paul Janssen. Is het wel aan de universiteiten dat vandaag de knapste koppen zitten? Het is geweten dat de beste studenten zelfs voor het einde van hun studies al zeker zijn van een uitstekend betaalde job buiten de universiteit en dat enkel de twee of derde keus assistent wordt; uit die groep komen later de meeste professoren. Ook voor het onderzoek is dat zo: grensverleggend onderzoek gebeurt nog zelden aan universiteiten, ook bij ons niet, maar aan onderzoeksinstituten zoals IMEC, waar de onderzoekers geen last hebben van de verplichtingen die het universiteitspersoneel meestal gelaten draagt, voor een geringer loon: lesgeven, examens afnemen, studenten begeleiden, maatschappelijke dienstverlening, vechten voor promotie
Fientje Moerman heeft nu wat tijd om zich te bezinnen over de ijdelheid der dingen. Gisteren nog was ze minister en stond ze in het voetlicht. Vandaag krijgt ze nog enkele beleefde frasen te horen van haar collegas die haar ondertussen schouderophalend hebben laten vallen. Niet al de ongetwijfeld goede dingen die ze deed zijn nu van tel, maar die ene onhandige uitschuiver. Misschien zal ze straks eens terugdenken aan die wetenschappers die ze zo genereus in het zadel hielp, aan de vele miljoenen die ze uitdeelde om de wetenschap in Vlaanderen op een hoger niveau te brengen. Geen van die heren (of die ene dame, die het zo druk heeft met haar verdediging tegen aanvallen op haar wetenschappelijke integriteit) zal haar nu troosten of er eraan denken om haar even te danken, iedereen staat al te drummen aan de deur van haar opvolgster die nu de hand op de knip van de portemonnee heeft.
09-10-2007
syndroom van Down, seksualiteit en vruchtbaarheid
In een reactie op wat ik hier onlangs schreef over het Down-syndroom kreeg ik een vraag toegestuurd over de vruchtbaarheid van personen met het Down-syndroom. Omdat ik daarover niets wist, ben ik hier en daar gaan zoeken op het web en dit is het resultaat van dat erg oppervlakkig speurwerk.
In de eerste plaats moet gezegd worden dat wie met concrete vragen zit over seksualiteit, vruchtbaarheid en kinderwens bij personen met een handicap of beperking, daarmee het best terecht kan bij een gespecialiseerde arts of op een informatiecentrum dat specifiek voor deze of gene handicap is opgericht. Het heeft geen zin om op basis van een artikel als dit of een los interview of voortgaande op vooroordelen en/of volkswijsheid een beslissing te nemen in zon belangrijke zaken.
Toch kan men zeer in het algemeen zeggen dat uit beperkte studies blijkt dat personen met het Down-syndroom niet automatisch, dus genetisch bepaald steriel zouden zijn. Zowel de mannen als de vrouwen zijn in principe en van uit fysisch standpunt vruchtbaar, zowel in een relatie met een partner zonder als met Down. Er zijn relatief weinig klinisch bestudeerde gevallen van dergelijke huwelijken en dus is het moeilijk om daar veel algemene conclusies uit te trekken. Alles lijkt af te hangen van de eigen vorm die Down in een persoon aanneemt. Een aantal van de typische fysieke verschijnselen kunnen een succesvolle conceptie, zwangerschap en geboorte problematisch maken. Daarnaast zijn de mogelijke mentale beperkingen een reden om deze relaties intensief professioneel te begeleiden.
Het is, steeds omwille van het geringe aantal bestudeerde gevallen, moeilijk om met zekerheid te zeggen dat er geen verhoogde risicos zijn voor de kinderen die geboren worden uit huwelijken waarbij één of beide partners Down hebben. Men heeft vastgesteld dat die kinderen kunnen geboren worden met Down, maar het is niet zeker dat het risico daarop aanmerkelijk en noodzakelijk groter is dan in vergelijkbare situaties met niet-Downpatiënten. Ook andere genetische afwijkingen zijn vastgesteld, maar ook daarbij is het niet mogelijk geweest om aan te tonen dat het Down-syndroom van een of beide partners daarvan de (enige) oorzaak was.
Ook hier geldt, zoals voor alle personen met een handicap, dat men bijzondere aandacht moet hebben voor de problemen die het samenleven en de opvoeding van kinderen in een gezin met gehandicapte ouder(s) kan meebrengen.
In het algemeen heeft het aanvaarden van personen met het Down-syndroom als volwaardige medemensen in onze maatschappij tot gevolg dat zij ook op het vlak van affectie, relatievorming, seksualiteit en voortplanting zoveel als mogelijk een normale evolutie kennen, rekening houdend met hun eventuele beperkingen. De maatschappij zal hen ook daarbij moeten bijstaan op een respectvolle manier. In het verleden is dit laatste zeker niet altijd het geval geweest, met als grootste excessen eugenetische programmas in verscheidene landen, gedwongen sterilisatie en gescheiden opsluiting van mannen en vrouwen. Die tijd is nu gelukkig voorbij in de beschaafde wereld.
Openheid over dergelijke vragen kan bijdragen tot meer begrip. Vandaar dat ik, na ernstige aarzeling, toch besloten heb om hierover iets algemeens te schrijven, ook al omdat ik vermoed dat niet iedereen de moed zal opbrengen om zich in klinische studies te gaan verdiepen. Ik hoop dat wat ik erbij geleerd heb, ook anderen van nut mag zijn.
08-10-2007
The Zimmerman Telegram, Barbara Tuchman
Boeken zijn nog altijd zeer aanwezig in onze cultuur. Nog nooit in de geschiedenis werden er per jaar zoveel boeken gepubliceerd: vijftig jaar geleden was dat maar 250.000 per jaar, vandaag is dat meer dan een miljoen, het is nauwelijks te geloven; elke dertig seconden verschijnt er ergens een boek! In België alleen zijn meer dan 17.000 nieuwe boeken per jaar, dat is 45 per dag. We spreken hier dan nog enkel over nieuwe boeken.
Veel mensen laten zich door boekbesprekingen in kranten en tijdschriften leiden bij hun aankoop en boekhandels specialiseren zich in het aanbieden van de top tien.
Maar het aanbod dat de lezer van vandaag aantreft, bestaat uit meer dan enkel de nieuw verschenen werken: de gecumuleerde boekenproductie van de hele voorbije geschiedenis ligt aan onze voeten, want nog nooit was er zoveel in druk en beschikbaar in publiek toegankelijke bibliotheken, naast de persoonlijke. Je ziet boekenliefhebbers dan ook vaak vertwijfeld rondlopen in boekenwinkels, tweedehandse of nieuwe, in bibliotheken, op rommelmarkten, in kringloopwinkels, op boekenbeurzen allerhande. De keuze is zo groot, het aanbod is zo uitgebreid dat de honger bijna gestild is enkel door het lezen van het menu.
Bijna want ook de boekenverkoop stijgt nog steeds, in een goed jaar soms met 25% of meer. Het laatste Harry Potter-boek sloeg alle records met een verkoop van meer dan een miljoen exemplaren op één weekeind!
Onlangs viel mijn oog op een boek van Barbara Tuchman, van wie ik hier al zeer lovend De waanzinnige 14de eeuw besprak. In de Leuvense vestiging van In t Profijtelijk Boeksken vond ik kort na elkaar de originele Engelstalige en de vertaalde Nederlandstalige versie van The Zimmerman Telegram. Hoewel de titel doet denken aan de zoveelste Ludlum-aflevering, vertelt het boek hoe de Verenigde Staten ertoe kwamen om na lang aarzelen toch de oorlog te verklaren aan Duitsland, in 1917. De inbreng van het Amerikaanse leger, maar ook van Amerikaans kapitaal en oorlogsmateriaal, was de beslissende factor in de overwinning van de geallieerden in 1918.
Hoe kwam het dat Amerika afzijdig was gebleven in de eerste wereld-oorlog? Die oorlog speelde zich inderdaad af over zowat heel de wereld, maar niet in de Verenigde Staten (en Canada). De bevolking was, globaal gezien, tegen deelname aan de oorlog en de president, Woodrow Wilson, dankte zijn herverkiezing in 1916 aan zijn belofte om Amerika niet te betrekken in de wereldoorlog. Wilson deed er werkelijk alles aan om buiten het conflict te blijven en probeerde tot op het laatste ogenblik om de beide partijen te verzoenen rond een compromis-vredesvoorstel. Maar Duitsland kon onmogelijk een voorstel aanvaarden dat al de veroveringen zou ongedaan maken en de geallieerden waren niet bereid ook maar één morzel gronds prijs te geven aan de veroveraar. Ondertussen waren er vele miljoenen slachtoffers gevallen, tegen het einde van de oorlog zou het totaal oplopen tot meer dan negen miljoen soldaten en burgers.
Het is moeilijk te zeggen wat Wilson uiteindelijk van gedacht deed veranderen. Aanleidingen en zelfs redenen waren er genoeg, zelfs al van bij het begin van de oorlog en de binnenlandse en buitenlandse druk op hem om aan de zijde van de geallieerden te strijde te trekken tegen de Duitse aanvallers was immens groot. Anderzijds zou de kost in levens en middelen enorm zijn, zelfs voor een land als de Verenigde Staten. Bovendien zou het de eerste grootschalige militaire tussenkomst zijn buiten het eigen grondgebied.
Barbara Tuchman schetst het verloop van de gebeurtenissen voorafgaand aan de oorlogsverklaring door Amerika op een schitterende, uiterst spannende manier. Het vrij korte boek, 200 bladzijden plus nog 50 blz. noten, bibliografie en andere nuttige bijlagen, verscheen al in 1958 en kreeg een nieuwe inleiding bij de heruitgave in 1966. De Nederlandse vertaling is van Elsevier, 1984, ik betaalde 8; in het Engels is er ondermeer een goedkope Ballantine paperback, tweedehands bijna gratis Ik legde het boek bij elke onderbreking voor de noodwendigheden van het dagelijks leven met veel tegenzin neer en dook er elke volgend vrij moment nieuwsgierig weer in. Dit is nog maar eens een les in geschiedschrijving van de Amerikaanse grande dame van het genre. Dezer dagen probeert men ons goedkope misdaadromans te verkopen als literaire thrillers; Tuchmans Het Zimmerman Telegram is een thriller van het meest meeslepende soort, in een literaire stijl die enkel de grootsten ten toon spreiden. Heerlijk!