Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (243)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    11-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Arthur Conan Doyle & George Edalji
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    De Britse auteur Julian Barnes is mijn tijdgenoot: hij is drie dagen na mij geboren in 1946. Ik las van hem Nothing To Be Frightened Of, klik hier voor de bespreking en een verwijzing naar mijn bespreking van zijn roman Staring At the Sun: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=143316.

    In 2008 verscheen van hem een kortverhaal, klik hier voor de volledige tekst: http://entertainment.timesonline.co.uk/tol/arts_and_entertainment/books/article5244889.ece

    Ik kocht enkele jaren geleden in de ramsj zijn boek Julian Barnes, Arthur and George, 360 pp., J. Cape, 2005, een mooie ‘retro’ uitgegeven hardcover voor weinig geld. Om een of andere reden heb ik die toen niet onmiddellijk gelezen. Enkele dagen geleden wou ik eens wat anders dan filosofie en geschiedenis lezen en mijn oog viel op Barnes’ boek.

    Het duurt even voor je het door hebt, maar de Arthur in de titel is de overbekende auteur Sir Arthur Conan Doyle (1859-1930), de man die Sherlock Holmes en Watson creëerde maar nog veel andere werken schreef. George Edalji is ook een figuur uit het reële leven: hij was een solicitor, iets tussen een advocaat en een notaris in Engeland, die in 1903 ten onrechte veroordeeld werd voor een reeks vreemde aanslagen op vee in zijn geboortedorp. Conan Doyle nam zijn verdediging op zich en slaagde erin om de veroordeling ongedaan te maken.

    Julian Barnes heeft zich vastgebeten in dit voorval. Hij zocht de historische bronnen op, de originele documenten van de rechtszaak en de vele krantencommentaren. Op basis daarvan heeft hij deze roman geschreven, die de gebeurtenissen getrouw volgt en vele documenten letterlijk citeert. Maar het is in de eerste plaats een roman en het leest ook zo. Barnes heeft zich helemaal in de stijl van de tijd ingewerkt. Soms leest het boek als een Sherlock Holmes-verhaal, soms als een roman uit de Victoriaanse tijd, die officieel eindigde met de dood van Queen Victoria in 1901, maar nog een hele tijd nadien kenmerkend en zelfs bepalend was voor de Britse en West-Europese levenshouding.

    Het boek heeft dus iets van een pastiche, een nabootsing van iets anders. Dat kan leuk zijn, als het goed gedaan is; je kan dan de handigheid en vindingrijkheid van de auteur bewonderen in zijn imitatie van iets dat je kent. Maar het blijft altijd een nabootsing. Op de zwakste momenten, waarbij er meer sprake is van slaafs navolgen van het voorbeeld, krijg je ook de nadelen van het Victoriaans origineel: de langdradigheid, de (valse!) preutsheid, de fascinatie voor rang en stand, de uitgesponnen karakterbeschrijving, de verdrongen seksualiteit…

    Julian Barnes is een uitstekend auteur. Dat blijkt ook hier weer. Hij is in ongetwijfeld zijn opzet geslaagd, con brio zelfs. Persoonlijk heb ik het echter niet zo voor dit procedé, het heeft iets onechts, iets artificieels. Men is als auteur én als lezer teveel met de vorm bezig. Je beoordeelt de auteur voortdurend op zijn succes als pasticheur. Dat is overigens niet eenvoudig, want wie is er nu echt vertrouwd met de Victoriaanse literatuur? Ik beken: ik heb nog nooit iets gelezen van Sir Arthur, geen enkel Sherlock Holmes-verhaal.

    Gelukkig is Barnes ook zichzelf gebleven. Voor het grootste gedeelte is het boek gewoon een uitstekend verhaal, vlot geschreven, met veel aandacht en sympathie voor de nevenfiguren. Slechts hier en daar zijn die te schematisch en karikaturaal om levensgetrouw te zijn. Dat dit gevaar voor bouffonnerie aanwezig is, blijkt uit de talrijke pastiches die er op Sherlock Holmes gemaakt zijn, vooral in de film. Blijkbaar voelt men aan dat de Victoriaanse samenleving enkel nog als een parodie met enig succes kan gebracht worden in onze tijd. Barnes heeft met dit boek bewezen dat het ook anders kan. Het is een literaire krachttoer, een tour de force, die slechts zeer af en toe iets te geforceerd overkomt.

    Zeker op rijpere leeftijd was Conan Doyle heel sterk geïnteresseerd in het typisch Victoriaanse spiritisme. Dat blijkt ook uit verscheidene van zijn werken. Voor mij was dit aspect, dat Barnes niet uit de weg gaat, het minst boeiende. Het heeft me altijd verbaasd dat verstandige, welopgeleide mensen zich ernstig met dergelijke onzin kunnen bezighouden, terwijl er zoveel andere en meer boeiende en geloofwaardige benaderingen zijn van de wereld. Onlangs ontmoette ik een vooraanstaand fysicus die me toevertrouwde dat hij, samen met enkele collega’s, bezig was met een onderzoek naar de invloed van de hemellichamen op ons leven; dat noemt men gemeenzaam horoscopen. 

    Nu ben ik de laatste om te ontkennen dat bijvoorbeeld de zwaartekracht van de ons omringende planeten en vooral van de maan een invloed heeft op de aarde. De zon bepaalt zelfs ál het leven. Maar ik sta wel perplex als bona fide wetenschappers de constellatie van de hemellichamen in concreto willen toepassen op de levensloop van individuele mensen. Er zijn, meen ik, zoveel andere factoren waarvan we weten dat ze echt belangrijk zijn en waarvan we nog lang het fijne niet weten. Persoonlijk vind ik dan dat we ons ten minste voorlopig beter volop daarop kunnen concentreren.




    Categorie:ex libris
    Tags:ex libris
    09-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.België, staat van ontbinding, Peter De Graeve
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Als je op pensioen bent, heb je niet alleen al de tijd van de wereld om na te denken over het verleden, je wordt er als het ware ook toe genoopt. Je denkt terug aan de gebeurtenissen van vroeger, je kijkt terug op je leven, je probeert te begrijpen, letterlijk de dingen op een rijtje te zetten, een verantwoording geven van je ‘actieve’ leven. Je wil de zin, de betekenis achterhalen van wat voorbij is. Tijdens je leven is er immers veel gebeurd dat je op dat moment zelf niet kon duiden. Je weet niet waarom de dingen gebeurd zijn zoals ze zijn gebeurd, je weet niet waarom mensen je zus of zo behandeld hebben.

    Ik was, daarover zijn alle bronnen het eens, geen gemakkelijke jongen. Ik was nooit spontaan sympathiek bij klasgenootjes, neefjes en nichtjes; bij ouderen en volwassenen, mijn opvoeders en leraars wekte ik ronduit vijandige gevoelens op. Als kind voel je dat wel aan, natuurlijk, maar begrijpen doe je het niet. Je ziet jezelf niet bezig en kan dan de reacties van je omgeving niet plaatsen. Je reageert met dezelfde vijandigheid die je ondervindt, met een opstandigheid en arrogantie die je reputatie van moeilijk kind nog versterken. Je sluit je op in jezelf en sluit je af van de anderen. Ik was een einzelgänger

    Dat heeft een trend gezet, die mijn hele verdere leven mede heeft bepaald. Veel zorgen heb ik me daarover meestal niet gemaakt, ik glorieerde veeleer in mijn uitzonderingsstatuut, ik voelde me boven de massa verheven. Odi profanum vulgus et arceo, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=401.

    Nu mijn jeugd als een steeds ijlere herinnering achter mij ligt en het gewoel van mijn carrière en het groeiend gezinsleven hebben plaats gemaakt voor echt vrije tijd en berusting, denk ik inderdaad vaak: waarom toch? Waarom ben ik zoals ik ben, waarom zien de anderen me zo?

    Was het mijn vroegrijpheid, ook seksueel; mijn rijzige gestalte en fysieke kracht; mijn scherp verstand en belezenheid, mijn taalgevoeligheid? Dat alles in de grootst mogelijke bescheidenheid, natuurlijk…

    Dat zal wel meegespeeld hebben. Maar als ik een constante zoek in de vele wrijvingen en conflicten die ik in mijn leven heb meegemaakt, dan denk ik dat het mijn intellectuele eerlijkheid is geweest die me het meest parten heeft gespeeld en mijn sterk rechtvaardigheidsgevoel.

    Ik beoordeelde de dingen onbevangen, onderwierp ze aan mijn spontane kritiek en gaf dan ongezouten mijn mening te kennen, zonder veel rekening te houden met gevestigde posities, tradities, afspraken en koehandel.

    Dat heeft me van heel jongs af aan voortdurend in botsing gebracht met gezag en voogdij. Voor een kind is dat zijn hele omgeving, zeker in de twintig eerste naoorlogse jaren. Pas rond 1965 kwam daarin een radicale breuk, toen jongeren overal ter wereld op velerlei wijze in opstand kwamen tegen de wereld van hun ouders. Alle gezag moest het ontgelden: wij zouden zelf wel beslissen hoe we wilden leven, want wat onze ouders ervan gemaakt hadden, dat trok ons niet aan. Het was vooral hun algemene onderdanigheid aan het werelds en religieus gezag die ons tegen de borst stuitten, een gezag dat op niets anders gebaseerd was dan traditie, dat niet gesteund was op redelijke, maar enkel op gezagsargumenten. Waarom? Daarom! Omdat ik het zeg! Omdat het nu eenmaal zo is! Omdat het altijd zo geweest is!

    De enige functie van gezag, zo zagen wij al gauw in, is het gezag in stand houden. Men deed niets met de autoriteit die men had, of toch niet veel goeds. Men oefende het gezag uit en dat was dat. Onze ouders, opvoeders, de kerk, de jeugdbeweging, de politiek, het leger, de zakenwereld: alles was gegrondvest op blind gezag en even blinde onderworpenheid. Mijn generatie, of toch een deel daarvan, een veeleer beperkt deel zelfs, moet ik toegeven, nam daarmee geen vrede. Wij zagen dagelijks het falen van het gezag en de tekortkomingen van de pompeuze gezagsdragers. Wij doorzagen de intellectuele en morele leegte van elke autoriteit. Het gevolg was dat wij het ‘systeem’ verwierpen en de gezagsdragers minachten: wij voelden ons boven hen verheven. Wij zouden de wereld veranderen. En dat hebben we gedaan.

    Wij hebben, met vallen en opstaan, onze wereld meer democratisch gemaakt. Kinderen zijn geen onmondige onderworpenen meer, ouders en leraars geen potentaten. Lijfstraffen zijn uit den boze en jongeren zijn nu oneindig veel vrijer dan toen. De individuele vrijheid van de mens is enorm toegenomen, kadaverdiscipline wordt niet meer getolereerd. Iedereen vult zijn leven in zoals het hem uitkomt. Wat we doen en laten is geïnspireerd door persoonlijke keuzes. Niemand moet ons komen vertellen wat goed en slecht is, dat maken we zelf wel uit. Autoriteit is niet meer van deze tijd. Zelfs van de hoogste gezagsdragers zeggen we zonder aarzelen: zijn kak stinkt net zoals de mijne.

    Geen wonder dat instellingen die enkel op gezag gebouwd zijn het hard te verduren hebben gehad. Het leger, waar jongens gedrild werden tot ze man werden, hebben we afgeschaft. De kerk, de wrekende arm Gods, heeft afgedaan. De elitaire politieke klasse, de adel, de bourgeoisie: weg ermee.

    Dergelijke gedachten speelden door mijn hoofd bij het lezen van Peter De Graeve, Staat van ontbinding. Essay over de ontsporing van de democratie in België, 152 blz., ASP, 2008,  € 17,50.

    Dit is een essay in de ware betekenis van het woord. Van Dale geeft deze definitie: niet te korte, voor een ruim publiek bestemde, subjectief gekleurde verhandeling over een wetenschappelijk, cultureel of filosofisch onderwerp, gekenmerkt door goede, persoonlijke stijl. Zelden is een definitie zo raak geweest op alle punten. De auteur is professor filosofie aan de Universiteit Antwerpen en politiek publicist.

    In dit essay bekijkt hij de geschiedenis van België, van het ontstaan in 1830 tot op het onzalige huidige moment van het nakende einde van de unitaire staat. De rode draad die hij blootlegt is die van het democratiseringsproces van onze maatschappij.

    De revolutie van 1830 in België was echter, in scherpe tegenstelling met de Franse Revolutie van 1789, geen doorbraak van het democratisch gedachtegoed. Het waren behoudsgezinde krachten die toen het ancien regime in stand hielden en de macht verankerden in de nieuwe Belgische monarchie, de adel, de bourgeoisie en de kerk, die allen, zonder uitzondering uitsluitend Franstalig waren en het Nederlands verafschuwden. Ook de Vlaamse Beweging was lange tijd gevangen in dat feodale denken, ook zij verwachtten het heil van bovenaf.

    De auteur ziet in de ontvoogdingsstrijd van de Vlamingen tegenover de Franstaligen dus niet zozeer een ‘romantisch’ nationalisme, als wel een bewustwording van de democratische rechten van de Vlaamse bevolking, die zich verzette tegen het gezag van een autoritaire Franstalige opperlaag. Wat men wou was niet een Vlaamse autonomie naar het liberale, ancien regime Belgisch model, maar een volksdemocratie.

    In die zin is 1948 een kantelmoment, toen alle Belgen inderdaad gelijk voor de wet werden door de invoering van het enkelvoudig algemeen stemrecht voor mannen en vrouwen. Het was het begin van een evolutie die zich onverminderd zou doorzetten tot op vandaag. Want wanneer wij ons vandaag willen afscheiden van België, dan is dat vooral omdat wij afstand willen nemen van een ondemocratische voogdij over ons volk en ons land door een Franstalige volksvreemde politieke elite. Wij wensen niet bestuurd te worden door Franstaligen, wij wensen niet bestuurd te worden vanuit Brussel.

    In die zin is het een onvergeeflijke dwaasheid geweest om van Brussel onze hoofdstad te maken en ons Vlaams parlement daar onder te brengen, in een stad die van ons en onze taal niet wil weten, die alleen uit is op ons geld. Brussel zal nooit onze hoofdstad zijn!

    En zo komen de twee vluchtlijnen van mijn verhaal bijeen.

    In 1946 ben ik geboren in een wereld die nog heel dicht lag bij het ancien regime, maar die de kiemen in zich droeg van de democratische revolutie die zich in Vlaanderen zou afspelen in de volgende twintig jaar. Als kind heb ik me steeds verzet tegen alle onterecht en ongefundeerd gezag, thuis en op school en in de kerk. Toen ik de eerste keer aan de verkiezingen mocht deelnemen, heb ik mee de spectaculaire opgang van de Volksunie bewerkt, die de politieke macht aan het volk en aan Vlaanderen wou geven. Aan de universiteit in Leuven heb ik als ‘schacht’ mee betoogd en geschreeuwd tegen de heerschappij van de bisschoppen over de unitaire universiteit en vervolgens tegen de aanwezigheid van de Waalse universiteit op Vlaams grondgebied en de verfransing van Leuven en omstreken. Ik heb, eerst als student en later als universiteitsambtenaar, meegewerkt aan de democratisering van de onderwijsstructuren, aan het medebestuur door de studenten en het administratief personeel.

    Vandaag beleven we ontegensprekelijk belangrijke momenten in die geschiedenis van de Vlaamse democratische bewustwording. Die krijgt nu haar definitieve vorm in een grote nieuwe stap naar de autonomie, de zelfstandigheid, ja de onafhankelijkheid. Mijn engagement en mijn temperament getrouw, zal ik in mijn laatste levensjaren blijven ijveren voor de idealen van mijn jeugd: individuele vrijheid binnen een Vlaams democratisch en solidair bestel, waarin niemand, wat ook zijn geslacht, geaardheid, afkomst, overtuiging of huidskleur weze, het hoofd moet buigen voor zijn medemens of de knieval moet doen voor wie zich boven anderen verheft.

    Wie zich ernstig en aangenaam wil bezinnen over de toekomst van Vlaanderen, wie zich terdege wil voorbereiden op de ongemeen belangrijke verkiezingen van zondag, doet er goed aan te rade te gaan bij Peter De Graeve en zijn essay Staat van ontbinding. Dan mag je al het geleuter en de slogans in de media vrolijk vergeten.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    08-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een onafhankelijk en democratisch Vlaanderen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Verhitte gemoederen… dat mag je wel zeggen. Verkiezingskoorts is een ander cliché. Aan clichés overigens geen gebrek in deze opgewonden dagen in de aanloop naar de verkiezingen. Peilingen zijn… peilingen, menen de ondervraagde politici. Dank u, maar dat wisten we al. De echte stemming gebeurt op 13 juni… dat staat op onze kiesbrief, dank u nogmaals. Het woord is aan de kiezer… Niet echt: we mogen ten hoogste een bolletje rood maken, of een vlekje aanstippen op een scherm en verder onze mond houden. De kiezer heeft altijd gelijk… Dat is juist, maar dat horen we enkel in de week voor de verkiezingen, samen met allerlei argumenten om ons op andere gedachten te brengen; vreemd, als we toch gelijk hebben…

    En dan zijn er de debatten, of beter: de verkiezingsshows, uren lang. Wellicht verstandige mensen debiteren fortissimo en onverdroten de meest onnozele dooddoeners, niet netjes op hun beurt maar tegelijkertijd, tegen de moderator op, die ze tevergeefs luidkeels tracht uiteen te houden. Wat al onzin. Net zoals het verkiezingsdrukwerk. Je vindt er allerlei informatie in, maar niets inhoudelijks over de programmapunten. Veel en grote veelkleurige foto’s, sommige duidelijk stevig bijgewerkt of zo fel gedateerd dat je de politici niet eens herkent.

    Op basis van al dat moeten wij ons gedacht opmaken. Tja…

    Als het over zakelijke aangelegenheden gaat, zoals hoeveel we verdienen, hoeveel belastingen we betalen, hoeveel voor onze gezondheidszorg, ons pensioen, hospitalisatie; hoeveel we ‘trekken’ van de mutualiteit, als we werkloos zijn, als we op pensioen gaan; hoelang we moeten werken per week, per jaar, hoeveel jaar; de prijs van voedsel, water, gas, elektriciteit, stookolie; de index; het onderwijs, justitie, het milieu, enfin, alles ongeveer, dan lopen de programma’s niet ver uiteen, hoe kan het ook anders? Het zijn hoogstens accentverschillen, zelfs tussen de meest linkse en meest rechtse partijen, want elke partij zoekt de grote massa van kiezers op die zich in het centrum bevinden.

    Waarop baseren we ons dan om een keuze te maken? Mijn oudste zoon zei gisteren: op de partij die jouw standpunt verdedigt over een onderwerp dat je op dit eigenste ogenblik persoonlijk belangrijk vindt. Ben je ambtenaar, dan stem je niet voor een partij die het aantal ambtenaren fors wil doen dalen en hun wedde bevriezen. Ben je gepensioneerd of bijna, dan wil je meer pensioen en de zekerheid dat het zal uitbetaald worden, je hebt er immers je leven lang voor gewerkt en betaald (dat denk je, maar je hebt betaald voor die van je ouders; het zijn je kinderen die jouw pensioen zullen betalen). Ben je jong, dan wil je een job en die ook houden. Heb je kinderen, dan wil je opvang en kindergeld; ben je ziek of gehandicapt, dan wil je behoorlijke en betaalbare zorg; ben je een crimineel…

    We denken dus allemaal aan onszelf. De partijen weten dat maar al te goed en maken een programma op, samen met marketing specialisten, om daarop in te spelen. Maar gaan verkiezingen daarover?

    Nog een cliché: verkiezingen zijn het feest of de hoogdag van de democratie. Laten we daar even bij stilstaan.

    In landen waar geen verkiezingen zijn, of waar ze niet eerlijk verlopen, is er geen democratie, zeggen we. Hoe zou dat komen? Wij lijken te geloven dat de machthebbers die we verkiezen beter zijn dan degenen die de macht zomaar grijpen. Democratie is ontstaan als reactie tegen allerlei vormen van dictatuur, waarbij de ene mens de andere met geweld aan zich onderwierp. Denk aan oosterse potentaten, aan keizers en koningen in het ancien régime, maar ook aan Stalin, Hitler, de Chileense junta. Denk vooral aan het feodaal stelsel, waarbij de erfelijke adel en de kerk de macht en het bezit monopoliseerden in een zeer kleine groep, ten nadele van de overgrote meerderheid, die geen rechten had. De democratie is gegroeid uit het verzet tegen die toestand.

    Dat begon al in Griekenland, 2.500 jaar geleden, op beperkte schaal, met de verkiezing van vertegenwoordigers van het volk in wetgevende en controlerende vergaderingen, met de aanstelling van onafhankelijke rechters. Hier bij ons is het vooral met de Verlichting dat er enigszins schot in de zaak kwam. De Franse Revolutie was een pijnlijk maar uiteindelijk heilzaam experiment. Op het algemeen enkelvoudig kiesrecht hebben we in België moeten wachten tot in 1948!

    Wij beweren dat België nu een democratisch land is, een voorbeeld voor de wereld. Wij hebben immers eerlijke verkiezingen, er is de scheiding der machten, de koning heeft weinig meer dan een protocollaire rol, de adel is onbeduidend, de kerk bijna uitgeteld; alle Belgen zijn gelijk voor de wet. Iedereen heeft gelijke kansen. De rijkdom is (nogal) evenredig verdeeld.

    We hebben dus een democratie, we moeten er niet meer voor strijden, we hebben ons doel bereikt. Ons land heeft democratische instellingen en die werken naar behoren, of toch bijna.

    Die instellingen zijn voor het allergrootste gedeelte bevolkt met mensen die niet democratisch verkozen zijn. Enkel de kamer, de senaat, de provincieraden en de gemeenteraden worden verkozen. Laten we over de senaat zwijgen: iedereen is het erover eens dat die het best zo snel mogelijk afgeschaft wordt. Idem voor de provincieraden: niet die raden hebben het voor het zeggen, maar de gedeputeerden en die zijn niet verkozen. De gemeenteraden hebben een belangrijke, maar plaatselijk beperkte rol. Meestal zijn het dezelfde personen die jarenlang de plak zwaaien, populaire figuren die iets doen voor de mensen en voor hun gemeente.

    Blijft over: de kamer. Het zijn echter de politieke partijen die bepalen wie er op de lijst komt en ook hoe hoog of hoe laag op die lijst. De directe invloed van de stem van de individuele kiezer op de uitslag is gering. Eenmaal de volksvertegenwoordigers verkozen zijn, zijn het gedweeë stemautomaten: de partijtop beslist hoe er gestemd wordt, meerderheid tegen minderheid, massaal, zonder vrijbuiters.

    Al de andere instellingen, justitie, de departementen, de ministeries, de kabinetten, al de talloze raden en commissies: geen verkiezingen. Men wordt aangesteld. Idem voor de sociale organisaties, vakbonden, mutualiteiten; idem voor culturele organisaties en instellingen…

    In de zakenwereld zou niemand ervan dromen om met verkiezingen te werken. Als je een zaak opricht, ben je ‘baas’, niemand die daar bedenkingen bij heeft, jij beslist, binnen de perken van de wetgeving, of toch ongeveer. Mensen worden aangeworven omdat men denkt dat ze goed zijn, de beste voor een job. Geen verkiezingen, ben je mal?

    Zo zie je het relatieve belang van verkiezingen. Waar er verkiezingen zijn, hebben ze niet altijd veel belang. Voor belangrijke zaken en taken houden we helemaal geen verkiezingen, vinden we verkiezingen zelfs uit den boze: de koning, de eerste minister, de andere ministers, hun medewerkers, de voorzitters van kamer en senaat, rechters en magistraten, topambtenaren…

    Ben ik dan tegen verkiezingen? Sommige zou ik inderdaad afschaffen, omdat ze overbodig zijn, zoals de provincieraden en de senaat. Maar voor andere zou ik ze dan weer invoeren: een rechtstreeks verkozen president, geen erfelijke koning; of anders een rechtstreeks verkozen eerste minister. Ook de burgemeester mag voor mij best rechtstreeks verkozen worden. En sommige verkiezingen moeten drastisch veranderen, zoals die voor de kamer: geen kopstem meer, die de volgorde van de partij bevestigt; geen lijsttrekkers en -duwers, maar een alfabetische lijst met kandidaten, evenveel mannen als vrouwen; geen opvolgers; wie verkozen is, zetelt voor de hele ambtstermijn.

    Verkiezingen zijn inderdaad de hoeksteen van de democratie, maar de verkiezingen die wij houden, hebben nog maar weinig met democratie te maken. Ze worden uitgehold door allerlei manipulaties, ook al is de stemgang vrij. De kiezer heeft niet de indruk dat hij of zij bepaalt wie er aan de macht is. De belangrijke zaken worden nog altijd achter de schermen beslist. Denk aan Frank Vandenbroucke (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=387260). Een stemmenkanon, maar opzijgeschoven door het partijapparaat en zelfs door niet-gekozen anonieme adviseurs buiten de partij.

    Als je zondag gaat stemmen, maak er dan een feest van de democratie van. Geef geen kopstem, maar stem op de kandidaten zelf; je mag binnen de lijst van je keuze zoveel stemmen uitbrengen als je wil. Als je de kandidaten niet persoonlijk kent, stem dan bijvoorbeeld eens op de vrouwen, er zijn er veel te weinig in de politiek en dat merk je, helaas.

    Maar het belangrijkste is, dat je een stem uitbrengt voor de democratie zelf.

    In dit land kunnen we enkel voor Vlaamse kandidaten stemmen. Dat is vreemd, want we worden bestuurd door een federaal, nationaal parlement, waarin ook de Franstaligen zetelen en dat ze op de de beslissingen wegen, dat weten we maar al te goed: BHV, maar ook justitie, asielbeleid, sociale zaken, financiën… Dat is niet democratisch, de Franstaligen zijn onze vertegenwoordigers niet en toch beslissen zij over ons, maar wij kunnen niet over hen beslissen.

    Wat kunnen we eraan doen? Door te stemmen voor partijen die een einde willen maken aan die ondemocratische toestand. België is een fundamenteel ondemocratisch land in zijn unitaire staatsstructuur. De monarchie, de kerk, het grootkapitaal, de francofonie en de nationale politieke instellingen nemen de macht weg van de burgers zelf. Vlaanderen heeft recht op een eigen democratisch bestuur, zonder inmenging van de Franstaligen en van de unitaristen. De enige democratische stem die je kan uitbrengen is er dus een voor een onafhankelijk en democratisch Vlaanderen. Dat is de essentie.

    Veel keuze heb je dan niet, denk ik persoonlijk. Het VB is door en door ondemocratisch en racistisch. De traditionele partijen willen enkel het bestaande ondemocratische Belgische bestuursapparaat in stand houden. Enkel N-VA gaat openlijk voor Vlaamse onafhankelijkheid binnen Europa, op termijn, maar liefst zo vlug mogelijk en in het partijprogramma zijn geen storende antidemocratische standpunten te zien.

    Wij hebben bewezen, in het Vlaams Parlement en in de Vlaamse administratie, dat wij Vlaanderen zelf degelijk kunnen besturen op een open en democratische manier. Laat dus voor een keer je traditionele ideologische voorkeur en je klein materieel eigenbelang achterwege en maak er zondag een hoogdag van voor de Vlaamse democratie. Geef Vlaanderen de kans en de politieke macht om voorgoed een einde te maken aan de historische onderwerping en de vernedering van ons land en ons volk.




    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    06-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ravel... van de Bolero
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De Bolero van...

    Zo weet je het meteen: we hebben het over Ravel. Meestal wacht ik tot ergens midden in mijn stukje om te vragen: kennen we iets van hem? Nu hoef ik niet eens ‘jewèèèèl, te zeggen, jullie zijn me al voor, want iedereen kent de B van R, iedereen heeft op zijn minst al eens een keer een paar maten gehoord, iedereen herkent die maten ook onmiddellijk: dat is de Bolero van Ravel!

    Maurice Ravel (hij heeft inderdaad een voornaam en het is niet Bolero) werd geboren op 7 maart 1875 en overleed op 28 december 1937. Zoals ik al eens opmerkte: dat moet een van de meest de meest fascinerende periodes geweest zijn uit onze beschavingsgeschiedenis en als ik toch zou moeten herboren worden, dan zou dat wellicht mijn eerste keuze zijn. Zijn vader was een Frans-Zwitser, zijn moeder een Baskische. Bij het woordje Bask gaan er bij ons nu allerlei alarmbelletjes rinkelen: wij zien meteen gemaskerde en gewapende terroristen, uitgebrande autowrakken, stille betogingen, Basta Ya, zo is het wel genoeg geweest. Basken zijn geen Fransen en ook geen Spanjaarden. Het gebied dat zij als hun vaderland opeisen ligt op de grens van die twee landen en als volk beweren ze af te stammen van een mysterieuze volksstam ergens in de mist van de geschiedenis. Misschien vinden we in Europa ooit de moed om hen het recht op zelfbeschikking te geven. Hun radicale en gewelddadige acties dragen daartoe helaas niet bij. In Vlaanderen is het er rustiger aan toe gegaan om onze eigenheid te affirmeren. Of we ooit onze onafhankelijkheid op die manier zullen verwerven, is zeer de vraag.

    Toen Maurice amper drie maand oud was, trok de familie naar Parijs, en daar is Ravel altijd gebleven. Vader Ravel was burgerlijk ingenieur en zoals wel meer mensen met dat diploma, ook een begenadigd muziekamateur. Hij hielp zijn zoontje om zijn vroege belangstelling voor alles wat muziek was heel snel te ontwikkelen. Toen Maurice zes was, leerde hij piano te spelen; hij kon toen nog maar amper noten lezen. Hij kreeg van zijn vader extra zakgeld voor elk uur dat hij nuttig aan de piano doorbracht. Later, toen hij een erkend meester was, zou men zeggen dat hij nog altijd enkel werkte als er geld aan vast zat… In Parijs krijgt hij pianoles onder meer van Charles de Bériot.

    Ik waag het erop om hier een kleine excursus te maken (stoor u niet aan dit woord: het betekent gewoon een uitwijding, een terzijde, een afwijking van de hoofdlijn van mijn verhaal). Charles de Bériot werd geboren in Leuven, in 1802. Hij heeft daar zelfs een straat naar hem genoemd gekregen: de Debériotstraat, die van de Naamsestraat naar de Tiensestraat loopt, langs het Sint-Donatuspark, waar in de zomer studenten floreren. Hij was een uitstekend vioolspeler, een beroemdheid in zijn tijd, hofviolist van Frankrijk en van de Nederlanden, de eerste in een lange reeks van Belgische vioolvirtuozen en -leraars, samen wel eens de Belgische school genoemd. En dan zeggen ze dat er geen beroemde Belgen zijn…. Hij trouwde met Maria Garcia, eveneens wereldberoemd, maar dan als operazangeres: La Malibran, zoals ze bekend was, naar haar eerste echtgenoot, de zanger Malibran. Zij was de dochter van een ook al wereldberoemde vader: de operazanger Manuel Garcia. Toen ze enkele maanden getrouwd waren, ik bedoel de Bériot en La Malibran, viel zij van haar paard... Eerst leek er niets aan de hand, maar na enkele dagen en weken kwamen de problemen. Zij verzette zich moedig tegen de snelle aftakeling en bleef haar zeer drukke leven als operazangeres tot het einde toe volhouden. Op een avond bleef een laaiend enthousiast publiek om bisnummers schreeuwen en hoewel ze eigenlijk niet meer kon, bleef ze zingen, ook al om een rivale de loef af te steken. Die avond volgde de totale ineenstorting. Ze overleed kort nadien, pas achtentwintig; ze was amper enkele maanden getrouwd geweest. Charles de Bériot richtte voor haar een praalgraf op in Laken. Superman Reeve was dus niet de eerste die een fatale val van zijn paard deed en helaas ook niet de laatste. Een gevaarlijke sport, blijkbaar.

    Maar we hadden het over Ravel. Uit zijn eerste composities blijkt zijn bewondering voor zijn leraar Emmanuel Chabrier, die ook al iets had met Spanje. In 1899 werd Ravel als dirigent van een eigen ouverture fameus uitgefloten door het publiek en belachelijk gemaakt door de kritiek. Dat zelfde jaar schreef hij het pianowerkje met wellicht de gelukkigste vondst ooit voor een titel: de Pavane pour une infante défunte, de trage dans voor een overleden kroonprinses, maar dat klinkt zoveel beter in het Frans. Het is geen meesterwerk, zeggen sommigen maar ik hoor het steeds graag (net als de derde fantasie van Peter Benoit, trouwens, samen met vele andere liefhebbers). In 1902 volgde dan de doorbraak met Jeux d’Eau, “Fonteintjes”. Debussy woonde de eerste uitvoering bij en was in alle staten: zo had men nog nooit piano gespeeld! Wat later volgde een erg levendig strijkkwartet, daarna Shéhérazade voor sopraan en groot orkest, een eerste bewijs van zijn verbluffende kunst om ook met het orkest klankkleuren te schilderen; de Rapsodie espagnole volgde. Hij bleef voor de piano componeren, en hoe! Met Gaspard de la nuit, geïnspireerd door de prozagedichten van de dichter Bertrand, verlegde hij nogmaals duidelijk de grenzen van wat je met een piano kan doen.

    Tussendoor was Ravel onderhevig aan lange periodes van doelloosheid: weken, soms maandenlang deed hij eigenlijk helemaal niets: hij zwierf rond in Parijs, rookte als een … nee dat mag niet meer, hij rookte dus veel, sigaretten en misschien ook wel wat ander stuff. Hij bracht uren door in antiekzaken, brocante- en souvenirwinkeltjes en verzamelde allerlei prularia. Over dat laatste wil ik evenwel geen kwaad woord horen: van achter mijn PC zie ik op mijn boekenrekken en op mijn schrijftafel vele tientallen postuurtjes, zoveel herinneringen aan toevallige ontdekkingen als strandjutter van onze nuttelozevoorwerpenindustrie. Wie maakt die dingen toch allemaal?

    In 1912 vond de première plaats van Daphnis et Chloé, een choreografische symfonie, of een muziekstuk om op te dansen. De bestelling kwam van Serge Diaghilev, de directeur van de Ballets Russes, die in 1913 Le sacre du printemps van Stravinski zouden brengen, met het kabaal en de vechtpartijen die ik in een ander stukje beschreef. Pas veel later, in 1928, haalde dit verfijnde muziekstuk de Opéra en algemene publieke bewondering.

    Tijdens de eerste wereldoorlog werd Ravel, die voor de rest ronduit verklaarde dat hij nergens om gaf, behalve om de muziek (in 1920 weigerde hij zijn Légion d’honneur, de hoogste Franse onderscheiding; hij vond dat de politiek zich niet moest inlaten met kunst) plots een echte Franse patriot: op zijn veertigste meldde hij zich aan bij het leger; hij werd afgekeurd voor actieve dienst omwille van zijn zwak gestel en kreeg allerlei vervelende opdrachten ver achter het front: de wacht houden bij een kazerne, met een zware vrachtwagen rijden (daar kwam een einde aan toen hij in een gracht belandde en de beide assen brak), machinegeweren repareren… echt iets voor een componist en verfijnd pianist. Ravel werd ernstig ziek, moest het leger verlaten en keerde terug naar Parijs. Daar vond hij zijn moeder stervend; zij was steeds zijn beste vriendin geweest en nu werd Ravel, die nooit trouwde, nog eenzamer dan tevoren. Hij schreef in 1917 Le tombeau de Couperin, zes stukken voor piano, elk opgedragen aan een vriend die aan het front gesneuveld was. Nadien liet zijn (geestelijke) gezondheid het afweten en kwam hij niet aan componeren toe. Pas in 1920 verscheen dan La Valse, een wervelend orkeststuk waarin hij naar eigen zeggen de sfeer oproept van Wenen rond 1855. Het was een opdracht van Diaghilev, maar de Ballets Russes hebben het nooit opgevoerd; de beide heren raakten in onmin en zelfs jaren later nog weigerde Ravel de hand te drukken van de grote Diaghilev. De orkestuitvoering was een opgemerkt succes.

    Het is met het orkest dat Ravel zijn grootste populaire successen haalde. Veel van zijn pianowerken heeft hij later herschreven voor groot orkest, en het publiek kent ze meestal enkel zo. Hij gebruikte zijn uitzonderlijk talent ook voor werk van andere componisten, zoals de Tableaux d’une exposition, de Schilderijententoonstelling, dat velen onder ons kennen uit de lessen over muziek die we op school kregen. Moessorgski’s pianomuziek, geïnspireerd op de expositie van schilderijen van een bevriend schilder, bracht hij als een meesterlijk illustrator tot leven, in opdracht van topdirigent Serge Koussevitsky, voor de Amerikaanse markt… een voorloper van Walt Disney’s Fantasia?

    Uit dezelfde periode dateert Tzigane, een spectaculair bravourewerk, oorspronkelijk voor viool en piano (met een speciaal register om het zigeunerinstrument, het cymbalon, na te bootsen). Een tsigane is (net zoals die afschuwelijk zware Franse sigaret, de Gitane) een zigeuner/in, natuurlijk. Wij kennen het stuk van de koningin Elisabeth-wedstrijden, waar het vrij vaak gebracht wordt door jonge virtuozen die hun technische kunstjes willen tonen. Natuurlijk heeft Ravel er nadien ook een orkestbegeleiding voor gecomponeerd.

    Ravel hield van jazz, hij was er dol op en dus ook van de blues. De trage beweging van zijn sonate voor viool en piano kreeg zelfs die ondertitel ‘Blues’, maar jazz is het niet, hoogstens een speelse verwijzing naar zijn geliefde ‘andere’ muziek.

    Begin 1928 trok Ravel naar Amerika voor een concertreis en oogstte er overal ongelooflijk veel succes. Hij ontmoette er ook George Gershwin, die hem vroeg of hij bij hem orkestratieleer kon volgen. Ravel had de blitse sportwagen gezien waarmee Gershwin naar het hotel was gekomen en zei droogjes: misschien moet ik wel bij jou in de leer gaan, monsieur….

    In 1928 komen we eindelijk bij onze Boléro. Ravel componeerde hem voor de Amerikaanse choreografe Ida Rubinstein. Het is een dans in een enkele constante beweging, met een egaal ritme, dat door de trommel wordt gemarkeerd en een melodie die achttien keer wordt herhaald met de verschillende instrumenten en combinaties van het orkest, in een langzaam aanzwellende crescendo naar een tumultueus einde. Bo Derek wist in ‘Ten’ daarop heel precies haar orgasme te timen.

    In 1931 en ‘32 volgden nog de beide pianoconcerti, waarvan eentje voor enkel maar de linkerhand. Dat was een bestelling van Paul Wittgenstein, die in de eerste wereldoorlog zijn rechterarm verloren had. Als je het niet weet, zou je nooit denken dat er maar één hand aan het spelen is. Een uitvoering door een pianist met twee armen is heel raar: de ene hand blijft rustig op de schoot liggen, of zweeft wat rond, terwijl de linkse soms als een gek over het klavier raast om toch maar alle noten gespeeld te krijgen. We kennen de broer van Paul, Ludwig Wittgenstein als de filosoof die zowat de even kernachtige als nuttige raad heeft gegeven voor alle pompeuze leuteraars: waarover we niets te zeggen hebben, daarover zouden we het best ook zwijgen.

    Ravel was gedurende zijn hele leven vaak heel neerslachtig, angstig, depressief, depri zouden we nu zeggen. Al het succes dat hem te beurt viel in eigen land, met straten die naar hem genoemd werden, een gedenksteen in zijn geboortehuis, triomfen in de grootste orkestzalen over de hele wereld, met de bekendste vertolkers die vroegen om werken voor hen te schrijven, zijn trouwe intieme vrienden en de vele bewonderaars, dat alles vergat hij als hij weer eens in de zwartste melancholie wegzonk. In zijn villa hield hij zich dan bezig met al de ongelooflijk banale kitsch die hij had verzameld en in zijn beste momenten ook met zijn tuin en met de vogels die hij allemaal kende van uitzicht en zang en die hij perfect kon nafluiten. Vanaf 1918 al vreesde hij dat hij aan een ongeneeslijke ziekte leed en in 1933 werden daarvan ook de eerste tekenen zichtbaar: hij kon de zwemslagen niet meer maken en al snel werden ook heel eenvoudige dagelijkse bewegingen onmogelijk: eten, schrijven…Een hersentumor werd ontdekt, waarschijnlijk was die er al heel lang. Zijn vrienden hielpen hem zo goed ze konden, namen hem nog mee op verre reizen. In 1936 ging hij heel snel achteruit, hij herkende zelfs zijn beste vrienden niet meer, of zijn eigen muziek. In 1937 werd hij nog geopereerd, maar na negen dagen stierf hij. Zijn familie en omgeving hebben jaren gevochten om zijn erfenis en die was niet mis: alleen al de royalty’s voor de Boléro brachten elk jaar fortuinen op.

    Wat hij ons allen naliet, is een blijvend erfgoed, muziek in vele vormen en kleuren, steeds volmaakt in wat ze wou zijn, charmant voor de oppervlakkige luisteraar, fascinerend voor de liefhebber, een uitdaging en een plezier voor de uitvoerders.

    De Boléro van Ravel, ja, maar niet Ravel van de Boléro alleen. Doe eens een kleine moeite, haal de sonate voor viool en piano eens in huis en luister naar die verleidelijke Blues, je zal hem nooit meer vergeten. Of luister eens aandachtig als bij de Koningin Elisabeth-wedstrijden een ietwat te welgedane jonge Rus met een weerbarstige haarbos overvloedig zwetend Scarbo te horen brengt, uit Gaspard de la nuit, en verbaas je erover hoe slechts tien vingers dit wonder tot stand kunnen brengen. En dan nog het pianoconcerto voor de linkerhand, dat zijn maar vijf vingers, en het blijft heerlijke muziek. Je moet het kunnen. Ravel kon het.

     


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    05-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een sober atheïsme, L.M. de Rijk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    L. M. De Rijk, Geloven en weten. Pleidooi voor een sober atheïsme, 224 blz., uitg. Bert Bakker, 2010, € 22,50

    Ik kwam dit boek op het spoor via het provinciaal bibliotheeknet Vlaams-Brabant. Dat is het samenwerkingsverband van de openbare bibliotheken van ongeveer 25 gemeenten. Via hun website (http://bib.vlaamsbrabant.be/F/P99NSX4S92SR1JC1BSQU7HTPYVJ36114CBVRX7YH61FMHRR395-27645?func=find-c-0&local_base=leuvkan je zoeken in elk van die bibliotheken of in allemaal tegelijk. Ik doe dat laatste met enige regelmaat en zo ben ik al verscheidene interessante werken op het spoor gekomen. Ik doe bijvoorbeeld een zoekopdracht op het woord ‘atheïsme’ en bekijk dan de resultaten. Als een boek zich niet in je eigen plaatselijke bibliotheek bevindt, kan je het ophalen in een andere, zonder kosten. Je kan het ook laten overkomen naar je eigen bibliotheek via het interbibliothecair leenverkeer (IBL); je betaalt dan € 1,25. Dit exemplaar komt uit de bibliotheek van het belaagde Halle.

    De auteur (°1924) is classicus, mediëvist en taalfilosoof; hij is emeritus hoogleraar (Leiden), lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en was van 1956 tot 1991 lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor de PvdA. Hij schreef eerder ‘Religie, Normen, Waarden. Een kritische blik op een maatschappelijk debat, 2008².

    Nog een boek over atheïsme, zal je zeggen. Dat is het ook, maar zoals de titel aangeeft, gaat het om een sober atheïsme. Hier is geen sprake van verwijten of beschuldigingen aan wie dan ook. De eigen positie van de auteur is van meet af aan duidelijk, maar dat is bij hem geen reden om andersdenkenden te veroordelen. Integendeel: hij probeert hen in hun waarheid te laten door zeer nauwkeurig de verschilpunten af te lijnen.

    Een eerste belangrijk onderscheid is dat tussen de rationele, wetenschappelijke benadering van de wereld en alle andere. Dat lijkt evident, maar het is belangrijk dat men de puntjes op de i zet. Doet men dat niet, dan riskeert men dat de betrokkenen naast elkaar praten of erger.

    In verband met God betekent dat een radicale breuk tussen wetenschap en godsdienst. Voor de wetenschap ‘bestaat’ God niet, hij bestaat niet zoals al de andere realiteiten die de wetenschap onderzoekt. Er is in de werkelijkheid niets dat het voorwerp kan uitmaken van een onderzoek naar God. God is een constructie van de mens. Het is een gedachte-inhoud van mensen. Elke poging om aan die gedachten een reëel bestaan toe te schrijven, is misplaatst. Elke poging om naast het bestaan van het universum een andere, niet-materiële werkelijkheid te veronderstellen, is ongegrond. Daarmee is meteen duidelijk dat de auteur wel degelijk een atheïst is.

    Wat dan met God, godsdienst, religie?

    De mens is veel meer dan alleen maar wetenschapper of filosoof. Mensen proberen orde te brengen in de chaos om hen heen. Wetenschap is slechts één van die pogingen. Bovendien is het een aarzelende poging, een die evolueert, die elke dag leert uit haar eigen vergissingen. Religie is een andere. Ook een wetenschapper kan behoefte hebben aan bepaalde gedachten, die niet noodzakelijk uit de wetenschap voortkomen, die er misschien zelfs strijdig mee zijn, maar die hem of haar in staat stellen om te overleven, om het leven aan te kunnen. De auteur noemt dat nuttige illusies. Hij maakt het onderscheid tussen wat waar is enerzijds, namelijk wat een rechtstreekse materiële bron heeft in de wereld waarin wij ons bewegen, en wat werkzaam is, zoals hij dat noemt. God is voor veel mensen een werkzame veronderstelling geweest en is dat nog steeds. Dat is een ‘realiteit’ waar men niet om heen kan. Maar men mag niet de vergissing begaan om op basis van die overtuiging van het bestaan van God zijn reëel bestaan af te leiden, buiten de gedachten van de mens, of in een metafysische bovennatuurlijke wereld of dimensie.

    Een tweede onderscheid ziet de auteur tussen godsdienst en religie. Hij situeert religie als het ware vóór het concrete godsdienstige. Het is een houding, een overtuiging, een aanvoelen, een gevoeligheid voor het overweldigende in de wereld om ons heen. Freud noemde het een oceanisch gevoel, anderen zullen spreken van het kosmische, het Ene, het sacrale, het heilige. De auteur verwijst graag en overvloedig naar Einstein, die erg onder de indruk was van het universum als een zich ontsluitende, begrijpelijke werkelijkheid. Maar daarmee zijn we, volgens de auteur, nog ver van welke god dan ook en zeker van een persoonlijke God zoals die in de drie godsdiensten van het Boek verschijnt.

    In twaalf bevattelijke hoofdstukken gaat de auteur de dialoog aan met filosofen, theologen, wetenschappers, kunstenaars en politici uit het verleden en uit de hedendaagse maatschappij. In gesprek met hen verduidelijkt hij hun opvattingen en daarmee ook zijn eigen standpunten, die zo gaandeweg aan klaarheid winnen en ook concreter worden, maar ook steeds verder uitgezuiverd worden. Het is de auteur te doen om een hygiënisch denken, vrij van elke verwarring, zodat het standpunt van elkeen duidelijk onderscheiden wordt van dat van de anderen. Hij ziet daarin de enige basis voor een gesprek tussen andersdenkenden.

    De vraag stelt zich of hij daarin geslaagd is. Hij voelt zelf zeer goed aan dat het antwoord niet vanzelfsprekend is. Welke gelovige zal ermee akkoord gaan dat zijn God ‘slechts’ een illusie is, een nuttige, werkzame illusie, maar een illusie desondanks, dus een delusion, zoals Dawkins zegt, een waanidee?

    De auteur is, in zijn bezorgdheid om niemand te kwetsen, ook erg terughoudend over de concrete ‘werkzaamheid’ van religie en godsdienst. Hij poneert het nut, zelfs het mogelijke evolutionaire voordeel ervan, zonder daarop erg diep in te gaan, alsof die voordelen en dat nut voor iedereen duidelijk zijn. Dat is een beetje verdacht en ook wat te gemakkelijk. Ook dat heeft hij zelf goed aangevoeld. Hij laat er geen twijfel over bestaan dat zijn eigen instelling anders is, maar hij weigert pertinent om daaruit de conclusie te trekken die zich opdringt. Als hij zo overtuigd is van zijn atheïstisch gelijk, hoe kan hij dan blindelings aannemen dat anderen, die letterlijk het tegenovergestelde denken, eveneens en evenzeer gelijk hebben? Bovendien sluit hij onverantwoord sereen de ogen voor de evidente onwerkzaamheid van inzonderheid de gevestigde godsdiensten. Dat spookbeeld van de fanatieke, dogmatische en agressieve godsdienst, waarmee we maar al te zeer vertrouwd zijn, uit de geschiedenis en ook uit ons dagelijks leven, loert voortdurend om de hoek in de nuchtere, fijnzinnige, subtiele en open benadering van het fenomeen religie door de auteur.

    Ik heb dit boek graag gelezen. Het heeft me aan het denken gezet en heeft zeer nuttige distincties blootgelegd. Het is een eerlijk en vrijmoedig boek, dat gelovigen en atheïsten van alle slag zonder ergernis kunnen lezen. Toch heb ik enkele opmerkingen.

    De eerste betreft de taal en de stijl van de auteur. Ik heb me voortdurend druk gemaakt over een bepaalde hebbelijkheid in de zinsbouw. Ik geef enkele voorbeelden om dat duidelijk te maken.

    ‘Een met het universaliseringsproces vergelijkbare denkprocedure (…) doet zich naar mijn mening ook voor in…’.

    ‘De zich al eeuwenlang voortslepende discussie over religies…’.

    ‘Het zal duidelijk zijn dat de door mij verdedigde stellingname, waarin…’.

    Je ziet het patroon. Tussen het lidwoord en het substantief (de stellingname) plaatst de auteur een bepaling (door mij verdedigde), die de normale gang van de zin onderbreekt. Het is een on-Nederlandse wending. Als je dat niet een keer, maar wellicht honderd keer doet in een boek, dan gaat dat op de zenuwen werken. ‘De door mij verdedigde stellingname’ kan je beter anders formuleren: de stellingname die ik verdedig, of eenvoudiger: mijn stellingname.

    De tweede opmerking slaat op de vele citaten en uitvoerige verwijzingen naar andere werken. Ik zei al dat dit de auteur in staat stelt om zijn eigen opvattingen af te lijnen en uit te zuiveren. Maar af en toe is dat niet zo gelukkig. Zo pakt hij Richard Dawkins terloops vrij hard aan, terwijl hij eigenlijk zijn opvattingen bijna integraal deelt, terwijl hij aan een boek van Küng, met wie hij fundamenteel van mening verschilt, een heel hoofdstuk wijdt, waarin hij er zich opvallend angstig voor hoedt om ook maar één onvertogen woord te zeggen over die theoloog. Ook enkele verwijzingen naar controversen in de (Nederlandse) pers heb ik niet altijd als belangrijke bijdragen tot de discussie aangevoeld. Het boek zou aan overtuigingskracht hebben gewonnen indien de auteur zich had beperkt tot de kern van zijn interessante, belangrijke boodschap.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    02-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eva en de appel en moreel Esperanto
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ongetwijfeld het meest bekende verhaal uit het Oude Testament vinden we in Genesis: het verhaal van Eva en de appel. Wellicht is het een poos geleden dat je het nog eens las, daarom vind je hieronder de tekst nog eens. Ik heb de passages opgelicht die specifiek over de twee bomen handelen, de levensboom die van de kennis van goed en kwaad. Na de Bijbeltekst bespreek ik het boek uit 2007 van Paul Cliteur, Moreel Esperanto, dat hierbij aansluit.

     

    Genesis 2,4-3,24

     

    De tuin van Eden

    In de tijd dat God, de HEER, aarde en hemel maakte, 5 groeide er op de aarde nog geen enkele struik en was er geen enkele plant opgeschoten, want God, de HEER, had het nog niet laten regenen op de aarde, en er waren geen mensen om het land te bewerken; 6 wel was er water dat uit de aarde opwelde en de aardbodem overal bevloeide. 7 Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.

    8 God, de HEER, legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste hij de mens die hij had gemaakt. 9 Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de kennis van goed en kwaad.

    10 Er ontspringt in Eden een rivier die de tuin bevloeit. Verderop vertakt ze zich in vier grote stromen. 11 Een daarvan is de Pison; die stroomt om heel Chawila heen, het land waar goud gevonden wordt. 12 (Het goud van dat land is uitstekend, en er is daar ook balsemhars en onyx.) 13 De tweede rivier heet Gichon; die stroomt om heel Nubië heen. 14 De derde rivier heet Tigris; die loopt ten oosten van Assyrië. De vierde ten slotte is de Eufraat.

    15 God, de HEER, bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. 16 Hij hield hem het volgende voor: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, 17 maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’

    18 God, de HEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past. 19 Toen vormde hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten. 20 De mens gaf namen aan al het vee, aan alle vogels en alle wilde dieren, maar hij vond geen helper die bij hem paste. 21 Toen liet God, de HEER, de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam hij een van zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees. 22 Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, de HEER, een vrouw en hij bracht haar bij de mens. 23 Toen riep de mens uit:

    ‘Eindelijk een gelijk aan mij,

    mijn eigen gebeente,

    mijn eigen vlees,

    een die zal heten: vrouw,

    een uit een man gebouwd.’

    24 Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt.

    25 Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar.

     

    3

    1 Van alle in het wild levende dieren die God, de HEER, gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: ‘Is het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’ 2 ‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ antwoordde de vrouw, 3 ‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’ 4 ‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. 5 ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’

    6 De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan. 7 Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.

    8 Toen de mens en zijn vrouw God, de HEER, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen. 9 Maar God, de HEER, riep de mens: ‘Waar ben je?’ 10 Hij antwoordde: ‘Ik hoorde u in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.’ 11 ‘Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom waarvan ik je verboden had te eten?’ 12 De mens antwoordde: ‘De vrouw die u hebt gemaakt om mij terzijde te staan, heeft mij vruchten van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.’ 13 ‘Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg God, de HEER, aan de vrouw. En zij antwoordde: ‘De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.’

    14 God, de HEER, zei tegen de slang:

    ‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan,

    het vee zal je voortaan mijden,

    wilde dieren wenden zich af;

    op je buik zul je kruipen

    en stof zul je eten,

    je hele leven lang.

    15 Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw,

    tussen jouw nageslacht en het hare,

    zij verbrijzelen je kop,

    jij bijt hen in de hiel.’

    16 Tegen de vrouw zei hij:

    ‘Je zwangerschap maak ik tot een zware last,

    zwoegen zul je als je baart.

    Je zult je man begeren,

    en hij zal over je heersen.’

    17 Tegen de mens zei hij:

    ‘Je hebt geluisterd naar je vrouw,

    gegeten van de boom die ik je had verboden.

    Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan,

    zwoegen zul je om ervan te eten,

    je hele leven lang.

    18 Dorens en distels zullen er groeien,

    toch moet je van zijn gewassen leven.

    19 Zweten zul je voor je brood,

    totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen:

    stof ben je, tot stof keer je terug.’

    20 De mens noemde zijn vrouw Eva; zij is de moeder van alle levenden geworden. 21 God, de HEER, maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok hun die aan.

    22 Toen dacht God, de HEER: Nu is de mens aan ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil ik voorkomen dat hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij eeuwig leven. 23 Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde te gaan bewerken, waaruit hij was genomen. 24 En nadat hij hem had weggejaagd, plaatste hij ten oosten van de tuin van Eden de cherubs en het heen en weer flitsende, vlammende zwaard. Zij moesten de weg naar de levensboom bewaken.

     

    Dit is een van de meest fundamentele teksten voor alle godsdiensten die zich op de Bijbel beroepen: het Jodendom, het Christendom en de Islam. Hier stelt God op een manier die geen twijfel mogelijk laat dat Hij, en niet de mens, weet en beslist wat goed en kwaad is.

    Het verhaaltje met de appel hebben we als kind al gehoord. Nu we het als volwassenen lezen lijkt het een beetje kinderachtig. Het lijkt wel ‘Jantje zag eens pruimen hangen’. God lijkt meer bezorgd om zijn appels dan om de mensen die hij geschapen heeft. Hij wil ten allen prijze vermijden dat de mens zelf het onderscheid maakt tussen goed en kwaad. Hij wil ook niet dat de mens ook nog eet van de levensboom, want dan zou hij onsterfelijk worden. Daarom moet hij op het einde van het verhaal uit Eden weg.

    Dit is het onderscheid tussen God en mens: God bepaalt wat goed en kwaad is, God is onsterfelijk. De mens moet zich schikken naar Gods wil en is sterfelijk; zijn leven is een strijd.

    De drie godsdiensten van het Boek hebben die fundamentele gedachte verder uitgewerkt. De mens kan weten wat goed en kwaad is: hij hoeft maar te luisteren naar de stem van God. Die kan hij rechtstreeks vernemen, zoals Abraham (klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=426499).

    Het Woord van God zelf vinden we ook in de Bijbel. We kunnen die zelf lezen en zo rechtstreeks vernemen wat ons te doen staat. Maar die boodschap is niet altijd duidelijk, of soms al te duidelijk; er zijn ook heel wat interne tegenspraken. Sommige bevelen of verboden van God zijn dus niet zonder meer duidelijk of aanvaardbaar voor de mens. Daarom is het belangrijk dat de bedienaars van de eredienst het Woord van God uitleggen. Dat is zo voor joden, christenen en moslims. Voor die laatsten is er zelfs een apart boek dat Mohammed heeft geschreven, eveneens onder rechtstreekse goddelijke inspiratie. Maar ook als de godsdienst het Woord van God uitlegt, blijft het nog zo dat God zelf, en niet zijn bedienaars, zegt waar het op staat. God bepaalt hoe dan ook wat mag en wat niet mag. De mens hoeft maar te luisteren en te gehoorzamen.

    Socrates had een andere opvatting. Hij had ook andere goden. Die hielden zich minder bezig met wat de mens moest doen, het waren al bij al zelf erg menselijke wezens. Vandaar dat hij zich afvroeg of zij wel goed wisten wat goed en kwaad was. Is iets goed omdat de goden het zeggen? Of zeggen de goden van iets dat het goed is omdat het op zichzelf goed is? Kunnen de goden met andere woorden om het even wat ‘goed’ of ‘slecht’ noemen?

    In het Oude Testament lijkt het wel zo en ook in het christendom. De joden moesten allerlei heel precieze voorschriften naleven, onder meer betreffende hun dieet. Het verbod om varkensvlees te eten is bekend. Eeuwen lang mochten de christenen geen vlees eten op vrijdag. Dat zijn voorschriften die men niet onmiddellijk met goed en kwaad in verband brengt. Soms is het zeer de vraag of we de goddelijke teksten echt letterlijk moeten nemen. Als de staat Israel het Bijbels gebod om de vijanden van Israel te vernietigen in de praktijk toepast, dan komt daartegen verzet, niet enkel vanwege de maar al te reële vijanden van Israel, maar uit heel de wereld. Wanneer de moslims de tekst van de Koran inroepen om zichzelf en onschuldige omstanders op te blazen, dan veroordelen alle weldenkende mensen dat unaniem. Als fundamentalistische christenen abortuscentra bombarderen en de dokters vermoorden, op basis van de Bijbel of van uitspraken van hun godsdienst, dan stuit ook dat terecht op afkeuring.

    Er rijzen dus wel wat problemen als men de moraal gaat afstemmen op God, de Bijbel, de Koran, de godsdienst. Dat is wat Socrates zo scherp stelde: de mens verzet zich tegen bepaalde voorschriften van de goden, omdat ze niet stroken met wat wij zelf aanvoelen als juist en verkeerd. Er is dus iets in de mens dat hem aandrijft en in staat stelt om zelf te oordelen over goed en kwaad. Iets is niet zomaar goed omdat God het zegt, wij willen ook de goddelijke geboden en verboden ook zelf beoordelen.

    De vraag is dan natuurlijk: waarop steunen wij mensen ons om een onderscheid te maken? Kunnen wij dat wel?

    Volgens Genesis is dat niet duidelijk. Enerzijds mochten we niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad, die kennis was immers Gods privilege. Wat is er precies gebeurd toen Eva en dan ook Adam in de appel gebeten had? Hadden zij die kennis verworven? Waren ze aan God gelijk? Het ziet er niet naar uit, zeer integendeel. Niet alleen blijven ze van dat inzicht verstoken, ze verliezen ook de onschuld die hen vroeger zo intens en onverdeeld gelukkig maakte. Ze schamen zich nu om hun voorheen glorieuze naaktheid. En dan is er nog de straf van God: verbannen uit de idyllische tuin van Eden; de last van de zwangerschap voor de vrouw, die van de arbeid voor de man.

    Het is moeilijk voor ons om dit verhaal zinvol te verwerken. Wat is dat voor God die zijn geliefde schepsels op de proef stelt met een erg formeel, weinig zinvol voorschrift? Wie of wat is dat serpent, dat zo handig Eva verleidt? Die boom was trouwens helemaal niet wat God had gezegd: ze zouden sterven als ze ervan aten. Maar dat is toch die andere boom, die van het eeuwige leven? Om te vermijden dat ze daarvan zouden eten, worden de eerste mensen uit het Paradijs verjaagd. De appelen van de andere boom gaven helemaal niet de kennis die God én het serpent eraan toeschreven, maar leidden wel een verschrikkelijke straf, voor de eerste mensen en bovendien voor al hun nakomelingen. Onbegrijpelijk dat een liefhebbende God zijn schepsels omwille van één overtreding, en dan nog een totaal onbelangrijke, een soort van laboratoriumtest, zo straft: ze worden hun onsterfelijkheid afgenomen en gaan een hard leven tegemoet, tot het einde der tijden.

    De boodschap van de tekst is anderzijds wel klaar en duidelijk: je kan maar beter de bevelen van God navolgen, want de straffen zijn niet mals. En toch zijn er altijd mensen geweest die deze bevelen in de wind sloegen, die de goddelijke verboden overtraden. Dat kon zijn omdat men iets dat slecht was toch wou doen: Kaïn doodt zijn broer Abel (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=442). Maar het is ook mogelijk dat men het niet eens is met God, dat men denkt het beter te weten. Als God in het Oude Testament de Joden beveelt om de mannen en jongens van andere stammen uit te moorden en de vrouwen tot slaven te maken, dan kunnen wij dat niet meer goed praten. Als God aankondigt dat hij de steden Sodom en Gomorra wil vernietigen, vraagt Abraham aan God om zijn plannen te wijzigen, al was het maar om tien onschuldigen te sparen (Gen. 18).

    Wij vinden dat niet alles kan, ook al staat het in de Bijbel. Evenzo voor sommige voorschriften van de godsdienst. Als de katholieke kerk zegt dat abortus altijd en overal verboden is, dat euthanasie niet mag, dat voorbehoedsmiddelen uit den boze zijn, dat echtscheiding en hertrouwen niet aanvaardbaar is, dan haken gelovige mensen massaal af. Zij zijn het niet eens met Gods Woord, zoals het verkondigd is door de kerk. Waarom?

    De kerk zegt dat de mens dan zondigt, dat hij zijn eigen genot stelt boven de wet van God. Is dat wel zo? Ik denk niet dat er iemand is die voor zijn of haar plezier een abortus laat uitvoeren. Uit de echt scheiden doe je niet voor je plezier, dat kan ik je verzekeren. Euthanasie doet men enkel om onnodig lijden te beëindigen, uit mededogen. Voorbehoedsmiddelen zijn een hulpmiddel in een relatie, gericht op verantwoord ouderschap. Niets van dat alles voelt als zondig aan, gelukkig maar. De ‘goddelijke’ voorschriften zijn dus fout. Wij beslissen als mens dat we het beter weten.

    Nogmaals: waarop steunen we ons daarbij?

    Niet op wat iemand anders zegt, maar op wat wij zelf denken. Dat is het verschil. Wij beslissen autonoom, zelfstandig. Zeker, we zijn daarbij beïnvloed door allerlei overwegingen, door omstandigheden, door de maatschappij waarin we leven. Maar de uiteindelijke afweging maken we zelf, spontaan, impulsief of na rijp beraad en veel aarzeling. Wij steunen ons op ons gezond verstand, op ons eigen inzicht, op ons aanvoelen, op onze emoties, op alles wat ons mens maakt.

    Filosofen hebben sinds het begin der tijden onderzocht hoe dat in zijn werk gaat: hoe kan je tot autonome menselijke morele voorschriften of afspraken komen, dus zonder God of godsdienst? Klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=489735.

     

    Zo komen we bij het boek van Paul Cliteur, Moreel Esperanto. Naar een autonome ethiek, 428 blz., Arbeiderspers, 2007, € 22,50 paperback.

    De auteur is hoogleraar in Leiden en publiceert ook in kranten en tijdschriften; hij schuwt het publieke debat niet. Dat blijkt ook uit dit boek. Daarin confronteert hij de twee opvattingen over moraal die ik hierboven beschreven heb. Hij illustreert uitvoerig in een eerste deel de problemen die naar voren komen wanneer men een goddelijke moraal aanhangt. Met vele voorbeelden uit de geschiedenis en de gebeurtenissen van vandaag toont hij aan dat daaraan steeds grote risico’s verbonden zijn. Wie zich op Gods woord beroept, hoeft zich niet te verantwoorden. Daarbij veronderstelt men dan dat men Gods Woord steeds goed begrepen heeft, dat men de Schrift of de Koran goed gelezen heeft, dat men goed geluisterd heeft naar de uitleg die de kerk eraan geeft. Men verlaat zich met andere woorden steeds op anderen, men stelt zich niet de vraag of iets goed of slecht is, men neemt het aan op het Woord of het woord van iemand anders.

    Het valt de auteur helaas niet zwaar om zeer overtuigende voorbeelden te geven van hoe erg het dan verkeerd kan gaan. Zelfmoordterroristen, 9/11, Salman Rushdie en de fatwa, de moord op Oranje, de moord op Theo van Gogh…

    Bij het lezen van het betoog in dat eerste deel rees bij mij stilaan een verontrustende gedachte. De auteur gaat er steeds vanuit dat de daders van deze misdaden overtuigde gelovigen zijn, die in dat geloof hun motivatie vinden voor hun ontstellende daden. Dat zal wel zo zijn, maar hij staat er geen ogenblik bij stil hoe het zo ver is kunnen komen.

    Wij worden namelijk niet godsdienstig geboren, met kennis van de Bijbel en de Koran ingebouwd. Wij verwerven onze overtuigingen in onze opvoeding, in het contact met onze omgeving. Zelfmoordterroristen handelen niet in het ijle, er zit een hele organisatie achter, met veel overtuigingskracht, met ruime financiële middelen. God spreekt maar heel zelden rechtstreeks tot iemand en als dat gebeurt, hebben wij nogal de neiging om daar zeer argwanend tegenover te staan. Wie stemmen hoort, hoort thuis in een psychiatrische instelling, denken wij, zeker als die stemmen iemand aanzetten tot moord en doodslag. Het is veeleer de godsdienst die mensen oproept en aanzet tot allerlei daden, ook misdaden.

    Als we ons even buiten het gelovig perspectief plaatsen, dan moeten we zeggen dat het zogenaamde Woord van God altijd tot ons komt via andere mensen, behalve misschien in de mystiek en in de waanzin. Dat betekent dat het altijd mensen zijn die anderen aanzetten om bepaalde dingen te doen of te laten. Ze beroepen zich daarbij wel op God, maar dat is gemakkelijk en doorzichtig, tenzij je gelooft. Het loont mijns inziens de moeite om na te gaan waarom die mensen, bijvoorbeeld de geestelijke leiders van een godsdienst, bepaalde opdrachten geven, zoals het vermoorden van een schrijver of een cartoonist. De aandacht gaat dan niet meer exclusief naar de concrete mensen die hun leven geven in een zelfmoordaanslag, maar naar degenen die hen daartoe hebben aangezet, de opdracht hebben gegeven, de middelen hebben verstrekt, die de aanslag hebben mogelijk gemaakt.

    De daders worden dan de eerste slachtoffers van hun eigen daad, maar ook van hun opdrachtgevers. Dat zijn dan de echte daders, de echte verantwoordelijken. De concrete terroristen zijn slechts de misleide, gebrainwashte uitvoerders.

    Dat is een aspect waaraan de auteur volledig voorbijgaat. Ik meen echter dat wij ons niet mogen blindstaren op de religieuze motivering van de daders, hoe evident en schokkend die ook is. Zonder de aanstokers, zonder het systeem erachter zouden dergelijke daden uiterst zeldzaam zijn en alleen voorkomen bij geestelijk gestoorden. Wat wij nu zien, namelijk dat goed opgeleide, verstandige mensen zichzelf en onschuldige anderen vernietigen in een paroxisme van zinloos geweld, dat is enkel mogelijk binnen de context van een goed georganiseerd en zwaar gefinancierd systeem van religieuze staatsdictatuur. Toen Khomeini zijn beruchte fatwa uitsprak tegenover Rushdie, waren er onmiddellijk organisaties die grote sommen uitloofden (en een auto…) voor degene die het vonnis voltrok. Dat geeft te denken over de strikt religieuze inspiratie van de daders en de motiveringsgronden van de religieuze leiders.

    Wat was dan de motivering van Khomeini zelf? Wat is de motivering van de godsdienstige leiders? Wat is de motivering van godsdienst? Dat zijn belangrijke vragen waarop de auteur niet ingaat. Ik meen dat het antwoord erop niets met God of godsdienst te maken heeft, maar alles met macht en machtswellust. Als de auteur er volkomen terecht voor pleit om de moraal toch maar niet af te stemmen op godsdienst, ten einde godsdienstig terrorisme te vermijden, dan doet hij ten minste ten dele aan symptoombehandeling. De terroristen zelf zijn immers slechts de uitvoerders van de beslissingen van het systeem dat erachter schuilt. Wil men die aanslagen en dat terrorisme vermijden en bestrijden, dan zal men zich moeten richten op de grond van het kwaad en dat is de godsdienst zelf, in de persoon van zijn geestelijke leiders.

    Godsdienst is een persoonlijke aangelegenheid, maar het is ook en vooral een maatschappelijke macht. Godsdienst zonder wereldse macht is op grote schaal en in het algemeen veeleer ongevaarlijk. Godsdienst is slechts een middel waarmee de leiders ervan wereldse macht beogen en verwerven. De aanslag van 9/11 is in hoofde van de daders niets meer dan een afschuwelijke en onbegrijpelijke misdaad gepleegd in een vlaag van religieuze verdwazing; wat hebben de daders eraan dat zij de Twin Towers vernielen en zoveel mensen doden? Niets. Wat is het voor hun opdrachtgevers? Een succesvolle aanslag op een wereldmacht.

    Doordat de auteur zich uitsluitend richt op de daders en hen beoordeelt als individuele religieus geïnspireerde fanatiekelingen, mist hij naar mijn aanvoelen de essentie van de dreiging en het concrete gevaar dat uitgaat van de ‘religieuze’ mensen die achter de aanslagen zitten.

    Het tweede deel is gewijd aan het alternatief voor een religieus geïnspireerde moraal. Hier gaat de auteur te rade bij de klassieke bronnen: Socrates (via Plato), Spinoza, het utilitarisme, Kant… Maar hij doet dat zonder heel diep te graven, hij illustreert het algemeen principe maar komt zelden aan de concrete vormen toe die een autonome, menselijke moraal zou kunnen aannemen. Daarmee stelt hij zich bloot aan de kritiek van religieuze kant, die stelt dat er geen enkele reden is waarom een menselijke moraal beter zou zijn dan een goddelijke: als men gelooft, dan is men ervan overtuigd dat Gods Woord onbeschrijflijk veel belangrijker is dan dat van welke mens dan ook; gelooft men niet, dan nog kan men zeggen dat een wereldwijd georganiseerde godsdienst, gesteund op duizenden jaren menselijke ervaring en inzicht, ongetwijfeld een betere basis is voor een moreel oordeel dan het individueel inzicht van een of andere mens. Het is niet omdat God of de Bijbel of de Kerk iets voorhoudt dat het ook goed is, maar het is evenmin daarom dat het meteen slecht en verwerpelijk is.

    Tegenover de godsdienstige inspiratie stelt de auteur de rede, de rationaliteit. Maar ook dat is geen exacte wetenschap. Men kan morele voorschriften niet bouwen op formele logica. Redelijkheid is niet objectief meetbaar en is niet bij iedereen in dezelfde mate aanwezig. De disputen en meningsverschillen tussen de filosofen, ook en vooral over morele principes en concrete kwesties, zijn ten minste zo hevig en diepgaand als die tussen de theologen.

    Uiteindelijk is moraal niets anders dan de tijdelijke en tentatieve afspraken die wij als mensen maken om hier en nu samen te leven. Wij vinden ze terug in onze concrete wetgeving en in de universele wetten die wij hebben aangenomen. Deze inzichten zijn tijdsgebonden en onderhevig aan verandering. De theoretische toepassing ervan op concrete gevallen is verre van eenvoudig en kan verschillend geïnterpreteerd worden door verschillende personen die zich allen eerlijk beroepen op dezelfde principes. De praktische uitvoering ervan is een vrijwel onmogelijke zaak, denken we maar aan de strijd tegen Al Qaida of de vervolging van misdaden tegen de mens(elijk)heid.

    Het boek van Paul Cliteur is heel aangenaam om lezen. De vele gedetailleerde verwijzingen naar Nederlandse situaties zullen voor Nederlandse lezers een bijkomende aantrekkingskracht hebben, voor Vlaamse zijn ze minder evident en af en toe zelfs bevreemdend. In Vlaanderen betekent ‘vrijzinnig’ bijvoorbeeld steeds en uitsluitend ‘niet-gelovig’; in Nederland verwijst het naar een liberale manier van denken die ook bij gelovigen voorkomt, zoals in het vrijzinnig protestantisme. Vrijzinnig katholicisme is in Vlaanderen een contradictio in terminis.

     




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    31-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koningin Elisabeth-wedstrijd? Non, merci!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Misschien heeft iemand zich afgevraagd of ik vorige week niet thuis was, of dat mijn radio en tv stuk waren. Ik heb immers met geen woord gerept over de koningin Elisabeth-wedstrijd voor piano. Heb ik dat niet gevolgd?

    Ja en neen. Reeds vanaf de halve finales heb ik vrij vaak geluisterd en gekeken, maar niet fanatiek. Weet je, de tijden zijn veranderd. Twaalf jaar geleden hadden we geen tv en we voelden ons daar best goed bij. En dan op een dag kwam de wedstrijd er weer aan en ik dacht: het is toch wel interessant als je wat klassieke muziek op tv kan bekijken. Toen waren de uitzendingen van de wedstrijd, vaak nog in uitgesteld relais, zoals dat heette, ongeveer het enige dat je op tv te zien en te horen kreeg aan klassieke muziek. Ik heb die altijd gevolgd, sinds mijn jeugd, telkens ik de kans kreeg en zeker ook nadien. Dus kochten we een tv. Ondertussen is de kabel er gekomen, met een ruim aanbod aan zenders, waaronder, mits een abonnement te nemen, ook de muziekzender Mezzo. Sindsdien kijken en luisteren we dagelijks naar klassieke muziek, steeds van een uitzonderlijk hoog niveau. De Elisabethwedstrijd is niet meer de uitzondering, nu zijn we echt wel verwend. En dus ook kieskeurig.

    Enerzijds is er het competitie-element, dat me nooit heeft geïnteresseerd, ook al bleef ik op voor de al te late proclamatie. Het maakt echt niet uit wie er wint, ik kan meestal de kandidaten toch niet tegen elkaar afwegen. Ik hoor en zie wel verschillen, maar eenmaal in de finale zijn ze toch aan elkaar gewaagd en zijn er alleen nog interpretatieve verschillen.

    Ik zie de wedstrijd dus veeleer als een aanbod aan klassieke muziek, naast andere. Het doet me niets als ik een of andere kandidaat mis. Ik kijk dus enkel als ik er zin in heb, als er niets anders en beters is. Het format van de wedstrijd zorgt ervoor dat ik vaker niet kijk dan wel. Als vijf kandidaten hetzelfde concerto kiezen, soms zelfs twee keer op één avond, dan haak ik beslist af: wie luistert er nou tweemaal na elkaar naar hetzelfde muziekstuk, al dan niet uitgevoerd door andere solisten? Idem met het verplichte stuk. Ik wil er graag eens naar luisteren, misschien zelfs een tweede keer, maar geen 24 keer in de halve finales en ook geen twaalf keer in de finales.

    Het aanbod van het avondprogramma tijdens de laatste week is, op de keper beschouwd, eigenlijk allesbehalve interessant voor de melomaan. Elke kandidaat speelt een sonate, dan het verplicht werk met orkest, dan het concerto. Tussen de twee kandidaten komt een pauze. De sonate wordt gespeeld met op het podium de lezenaars en lege stoelen van het orkest. Dat is geen fraai zicht, vind ik, het is zelfs storend. Soms is het een korte sonate, soms een lange, al naar gelang de duur van het concerto. De nadruk ligt met andere woorden op het competitie-element, niet in de eerste plaats op de kwaliteit van het muzikaal programma. Als muziekliefhebber moet je dus heel wat toegevingen doen aan het format en steeds meer mensen zijn daartoe niet bereid: het aanbod op de andere zenders, muzikaal of niet, is vaak zo interessant, dat men al met zeer goede argumenten moet afkomen om nog op de ‘wedstrijd’ af te stemmen, zes dagen na elkaar.

    Laten we het dan nog even over de inkleding hebben. Vooraf, tussendoor, tijdens de pauzes en zelfs achteraf is er commentaar, toelichting, interviews, sfeerbeelden… ook dat is helemaal op het concours afgestemd, op de competitie. Ik gruw ervan, het is meestal prietpraat. Soms schakel ik ontstemd over naar de Franstalige zender en merk dan dat de appreciatie van de commentatoren en muzikale gasten vaak grondig verschilt van de nochtans met aplomb verkondigde meningen op de VRT. Ach…

    Laten we het daarbij houden. Voor mij hoeft de wedstrijd niet meer, zeker niet in deze vorm. Wat men van de kandidaten vraagt, ondermeer de afzondering in de ‘kapel’, is niet meer van deze tijd. Het programma is voor het publiek niet interessant. Al de kapsones die ermee gepaard gaan, zijn ronduit belachelijk. Het belang van de wedstrijd voor de toekomst van de jonge musici is twijfelachtig. Na meer dan 70 jaar is men aan vernieuwing toe, ook in het zeer elitaire en overwegend Franstalige royalistische bestuur. In de huidige vorm is het concours een totaal verouderd overblijfsel van een voorbijgestreefde bourgeoiscultuur. Wie niet bereid is zich aan te passen en meer democratisch te gaan denken, kan op termijn niet overleven. Precies door krampachtig vast te houden aan de traditionele vormen, brengt men het voortbestaan van een historisch waardevol initiatief in het gedrang. Jammer.

     


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    30-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vier letzte Lieder, Richard Strauss
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik hou van de muziek van Richard Strauss (1864-1949).

    Dat is al zo sinds mijn jeugd, toen ik voor het eerst ‘Tijl Uilenspiegels vrolijke fratsen’ (Till Eulenspiegels lustige Streiche, 1895) hoorde op de radio. Ik schreef al eerder over hem, klik hier voor een inleidend artikel: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=59.

    Over zijn samenwerking met Stefan Zweig schreef ik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=353

    Ik besprak ook enkele opera’s:

    Elektra: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=457

    Ariadne auf Naxos: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=234

    Ik wou het even hebben over de laatste levensjaren van Richard Strauss. Toen de Tweede wereldoorlog uitbrak, was hij 75 jaar oud. Alles wat hij in zijn leven had opgebouwd, en dat was niet gering, zou hij verliezen in de laatste tien jaar van zijn leven. Even zag het ernaar uit dat hij onder het Nazisme nog een belangrijke culturele rol zou spelen. Het regime was erop uit om de wereldberoemde componist en dirigent voor zich te winnen en deed hem allerlei aantrekkelijke voorstellen. Strauss had echter niet de minste belangstelling voor politiek en een grondige afkeer voor de Nazi’s. Hij maakte wel handig gebruik van zijn status om de muziek in het algemeen en zijn eigen muziek in het bijzonder te promoten, zoals hij dat altijd gedaan had. Hij probeerde ook iets te doen voor Joodse muzikanten en componisten, al had hij daarmee weinig succes. Enkel zijn eigen schoondochter heeft hij kunnen beschermen; ze leefde onder huisarrest bij hem in. 

    Men heeft hem zijn muzikale samenwerking met het regime verweten en hij is na de oorlog ook veroordeeld, omdat hij geld had verdiend onder de Nazi’s. Een vreemde redenering, want dan zou men alle bakkers, schoenlappers etc. die hun werk voortgezet hadden tijdens de oorlog evenzeer moeten veroordeeld hebben. Strauss was een muzikant, dat was het enige dat hem interesseerde. En ja, hij zorgde goed voor zichzelf en voor zijn gezin. Hij was welgesteld, verdiende goed aan de opvoering van zijn werken in binnen- en buitenland. Hij had zijn geld naar zijn aanvoelen veilig belegd, onder meer in Londen, maar dat werd bevroren tijdens de oorlog en na zijn veroordeling geconfisqueerd. Bij het einde van de oorlog had hij niets meer. Hij vluchtte naar Zwitserland, waar hij manuscripten van zijn werk verkocht om den brode en voor zijn geneeskundige verzorging. Later kon hij toch terugkeren naar zijn villa in Garmisch-Partenkirchen. De levensomstandigheden toen waren voor niemand erg aantrekkelijk.

    In 1945 schreef hij Metamorfosen, een elegisch stuk voor 23 strijkers. De titel is geïnspireerd op een gedicht van Goethe. Het is treurmuziek bij de ondergang van het Duitsland waarin hij geleefd had en bij de verwoesting van de muziektempels waarin hij zijn triomfen had beleefd: Dresden, München…

    In 1948 schreef hij nog een aantal liederen, op teksten van Joseph von Eichendorff en Herman Hesse. Voor vier daarvan maakte hij ook een begeleiding voor groot orkest. Hij heeft de eerste uitvoering in 1950 niet meer meegemaakt. De Vier letzte Lieder zijn sindsdien ontelbare keren uitgevoerd en ook vandaag nog staan ze vast op het groot repertoire. Tijdens de laatste koningin Elizabeth-wedstrijd voor zang moesten de kandidaten verplicht een van de liederen zingen. Samen met de Metamorfosen is dit de meest ontroerende muziek die Strauss geschreven heeft. Bij goede uitvoeringen is het publiek nog minutenlang muisstil wanneer de laatste tonen uitgestorven zijn…

    Je vindt met wat googelen gemakkelijk uitvoeringen op internet. Toch raad ik je aan om een cd of dvd te kopen of te ontlenen, dan heb je kwaliteit en als dat ooit de moeite is, dan zeker voor deze muziek.

    Hierbij vind je de originele Duitse tekst en daarna mijn vertaling. Men vraagt me wel eens of men die vertaling mag kopiëren. Ik heb geen bezwaar als je dat doet voor persoonlijk gebruik en als je mijn naam erbij vermeldt.


    Vier letzte Lieder (1948)

    Richard Strauss (1864-1949)


    Frühling

    Herman Hesse 1877-1962


    In dämmrigen Grüften

    träumte ich lang

    von deinen Bäumen und blauen Lüften,

    von deinem Duft und Vogelsang.

    Nun liegst du erschlossen

    in Gleiß und Zier,

    von Licht übergossen

    wie ein Wunder vor mir.

    Du kennest mich wieder,

    du lockest mich zart,

    es zittert durch all meine Glieder

    deine selige Gegenwart!


    September

    Josef Karl Benedikt von Eichendorff, 1788-1857


    Der Garten trauert,

    kühl sinkt in die Blumen der Regen.

    Der Sommer schauert

    still seinem Ende entgegen.

    Golden tropft Blatt um Blatt

    nieder vom hohen Akazienbaum.

    Sommer lächelt erstaunt und matt

    in den sterbenden Gartentraum.

    Lange noch bei den Rosen

    bleibt er stehen, sehnt sich nach Ruh.

    Langsam tut er die großen

    müdgewordnen Augen zu.



    Beim Schlafengehen

    Hermann Hesse, 1877-1962


    Nun der Tag mich müd gemacht,

    soll mein sehnliches Verlangen

    freundlich die gestirnte Nacht

    wie ein müdes Kind empfangen.

    Hände, laßt von allem Tun,

    Stirn, vergiß du alles Denken,

    alle meine Sinne nun

    wollen sich in Schlummer senken.

    Und die Seele unbewacht

    will in freien Flügen schweben,

    um im Zauberkreis der Nacht

    tief und tausendfach zu leben.



    Im Abendrot

    Josef Karl Benedikt von Eichendorff,1788-1857


    Wir sind durch Not und Freude

    Gegangen Hand in Hand:

    Vom Wandern ruhen wir beide

    Nun überm stillen Land.

    Rings sich die Täler neigen,

    Es dunkelt schon die Luft,

    Zwei Lerchen nur noch steigen

    Nachträumend in den Duft.

    Tritt her und laß sie schwirren,

    Bald ist es Schlafenszeit,

    Daß wir uns nicht verirren

    In dieser Einsamkeit.

    O weiter, stiller Friede!

    So tief im Abendrot,

    Wie sind wir wandermüde -

    Ist dies etwa der Tod?



    De laatste vier liederen

    originele vertaling © 2006 Karel D'huyvetters graag vermelden bij overname


    Lente


    In deemsterende krochten

    droomde ik lang

    van jouw bomen en blauwe lucht

    van je geuren en ‘t zingen van de vogels.

    Nu lig je als ontsloten

    met glans en sier

    van licht overspoeld

    als een wonder voor mij.

    Je kent me weer

    je wenkt me teer

    het siddert door al mijn leden

    van jouw zalige aanwezendheid.



    September


    De tuin treurt

    koel zijgt in de bloemen de regen

    de zomer huivert in stilte

    zijn einde tegemoet.

    Als goud druppelt blad na blad

    uit de hoge acacia neer.

    De zomer glimlacht verbaasd en mat

    in de stervende droomtuin.

    Lang nog bij de rozen

    blijft hij staan en smacht naar rust.

    Langzaam doet hij zijn grote

    moe gekeken ogen toe.



    Bij het slapengaan


    Nu de dag mij heeft moe gemaakt

    wens ik smachtend

    mijn vriend de sterrennacht

    als een dommelend kind te ontvangen.

    Mijn handen, ik laat ze niets meer doen

    mijn kop mag alle denken laten

    al mijn zinnen willen nu

    zich sluimerend laten wegzinken.

    En onbewaakt wil mijn hart

    in vrije vlucht gaan zweven

    om in de toverkring der nacht

    diep en duizendvoud te leven.



    In het avondrood


    Wij zijn door nood en vreugden

    hand in hand gegaan

    en rusten na het dwalen samen

    hier in de stilte van het land.

    Rondom ons neigen de dalen

    het donkert al in de lucht

    nog stijgen er twee leeuwerken

    nachtdromend in de schemering.

    Kom, laat ze maar fladderend zingen

    dra is het slapenstijd;

    hier mogen we niet verdwalen

    in deze eenzaamheid.

    Die weidse zwijgende vreedzaamheid

    gedompeld in het avondrood…

    Hoe zeer zijn we ’t wandelen nu moe:

    is het ten dode toe?





    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    28-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Histoire de l'athéisme, Georges Minois
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Georges Minois, Histoire de l’athéisme. Les incroyants dans le monde occidental des origines à nos jours, Fayard, 1998, 671 pp.

    Ik heb de laatste jaren al veel boeken gelezen over godsdienst en atheïsme. Mijn lezers hebben de leesverslagen daarvan hier kunnen volgen. Vaak heb ik mij erover beklaagd dat de geschiedenis van het atheïsme nog moest geschreven worden. En toch bestaan er werken die precies die titel dragen.

    Een ervan is een vrij recent werk van de hand van Georges Minois. Dat is geen gedreven atheïst, maar een Frans historicus, geboren in hetzelfde jaar als ik, 1946 en auteur van een indrukwekkende lijst boeken, klik even hier voor een overzicht: http://fr.wikipedia.org/wiki/Georges_Minois.

    Ik vond een exemplaar in de bibliotheek van ‘mijn’ Faculteit Godgeleerdheid in Leuven, waar ik dertig jaar faculteitssecretaris was (1968-1998). Dat laatste heeft ongetwijfeld meegespeeld in de toelating die ik kreeg om het lijvige boek te ontlenen, iets wat normaal niet mag: het is een leesbibliotheek, geen uitleenbibliotheek. Ik heb altijd veel begrip gehad voor die beslissing, maar nu ik merk dat vrijwel alle andere Leuvense faculteitsbibliotheken toch ontlening toestaan, ook al hebben ze uitstekende faciliteiten voor consultatie ter plaatse, meen ik dat het ook voor de theologen tijd is om daarover eens na te denken en voor en tegen goed af te wegen. Ondertussen hoop ik verder van mijn privilege te mogen gebruik maken, for old times’ sake.

    Dit is een sereen boek. In zijn inleiding zegt de auteur: …j’envie ceux qui n’ont pas de questions et ceux qui n’ont que des réponses, moi qui n’ai que des questions sans réponses. Uit het hele boek blijkt dat die afgunst van mensen die zich geen vragen stellen over God en zeker van hen die alle antwoorden al kennen veeleer een boutade is. Als auteur stelt hij vele, zeer vele vragen en is nooit tevreden met eenvoudige antwoorden. Hij kiest nooit partij en legt objectief en zonder op te hemelen of te verwijten de sterke en zwakke kanten bloot van de argumenten van alle spelers in de discussie. 

    Dit is waarlijk een geschiedenis van het atheïsme. Ik zeg wel: een geschiedenis, niet dé geschiedenis ervan. Ik vrees dat het onmogelijk is om in één werk alle aspecten van die geschiedenis de verwerken. Zelfs als dat mogelijk ware, dan was het ongetwijfeld nog steeds interessant en zelfs wenselijk om dat nadien nog eens over te doen vanuit een ander standpunt. Zo is er het werk van Fritz Mautner, Der Atheismus und Seine Geschichte im Abendlande, 1922, in vier volumes. Maar dat heeft Hermann Ley, een Oost-Duitse geleerde, niet verhinderd om zijn Geschichte der Aufklärung und des Atheismus te schrijven, in negen delen en dan is hij nog niet verder geraakt dan de 18de eeuw… De bibliografie over het atheïsme is zeer uitgebreid. Ik kocht onlangs via internet in Jeruzalem een bijzonder gaaf exemplaar van The Encyclopedia of Unbelief, 2 vols., uitgegeven door Gordon Stein in 1985, goed voor 819 bladzijden. Maar eind 2007 verscheen The New Encyclopedia of Unbelief, 897 pp., uitgegeven door Tom Flynn met een uitgebreid voorwoord van Richard Dawkins. Kostprijs $130… ik aarzel, want er zullen ongetwijfeld heel wat overlappingen zijn. En wat moeten we denken van het monumentale werk van Alan Charles Kors, The Encyclopedia of the Enlightenment, 4 vols., 1920 pp., $ 472? Ik raadpleegde het in de imposante leeszaal van de Leuvense Universiteitsbibliotheek aan het Ladeuzeplein: een waar genot voor oog en geest!

    Dan is deze geschiedenis van het atheïsme van Georges Minois nog zeer bescheiden, met toch nog 671 bladzijden. Dat betekent dat de verscheidene onderdelen van die geschiedenis vrij uitvoerig behandeld zijn, terwijl er over elk van die onderdelen hele bibliotheken volgeschreven zijn… Alles hangt dus af van de manier waarop Georges Minois zich van zijn taak gekweten heeft. Ik mag je meteen geruststellen: hij heeft het uitstekend gedaan. Niet alleen is hij uiterst consciëntieus in zijn objectieve weergave van de standpunten, hij heeft zijn analyses ook sterk onderbouwd met een schare van wetenschappelijk verantwoorde werken van vooraanstaande auteurs. Dit is dus geen hekelende diatribe zoals het boek van Onfray, noch een felle aanklacht zoals dat van Dawkins. Het is werkelijk een historische benadering van het verschijnsel atheïsme, dat ouder is dan de oudste godsdiensten, dat nooit afwezig is geweest in onze geschiedenis en dat nog nooit zo sterk aanwezig is geweest in onze maatschappij als vandaag.

    Bij het lezen is het vooral dat aspect dat in het oog springt. Ik heb hier al vaker geschreven dat het niet anders kan dan dat er steeds mensen geweest zijn die anders over de goden en God dachten dan de kerkleiders en de gelovigen. Uit dit overzicht blijkt hoezeer dat waar is. De auteur is erin geslaagd om de beschavingsgeschiedenis als het ware te herschrijven vanuit dat andere standpunt, vanuit de keerzijde of de rand van het geloof en de godsdienst. Het is een fascinerend verhaal.

    De geschiedenis van het atheïsme is onvermijdelijk ook een geschiedenis van de godsdienst. Het atheïsme is de negatie van God en godsdienst en al wat klerikaal is; voor de godsdienst is het atheïsme vijand nummer één. Gedurende zeer lange tijd, praktisch tot op onze dagen, was de godsdienst vereenzelvigd met de wereldlijke macht, de meerderheidspositie; atheïsme was steeds de vervolgde minderheid, die noodgedwongen een verborgen geschiedenis heeft gekend. Het is de enorme verdienste van de auteur dat hij, op historische gronden, wars van elke vooringenomenheid of ideologie, het licht van de wetenschap laat schijnen op dat zeer reële, maar obscure aspect van onze beschaving.

    Men zegt wel eens dat de Fransen chauvinisten zijn (naar de eponieme Nicholas Chauvin, een verzonnen geëxalteerde soldaat in Napoleons leger in het theaterstuk van Cognard uit 1831, La cocarde tricolore. Dat had luie Van Dale ook kunnen opzoeken, vind ik…). Minois is dat ook, ten dele. Wie zal het hem kwalijk nemen dat zijn aandacht vooral naar Frankrijk gaat, zeker eens we de oudheid voorbij zijn? Laten we eerlijk wezen: een groot deel van het atheïsme heeft zich daar afgespeeld. Maar het zal desondanks nodig zijn om naast deze geschiedenis ook andere te lezen, die misschien evenveel bias vertonen (van het Latijn biaxius, letterlijk ‘met twee assen’, dus tegendraads, schuin, scheef en vandaar figuurlijk vertekend, vooringenomen, tendentieus; het Franse biais en het Engelse bias, biased zijn veel gebruikelijker dan het Nederlandse bias). Enkel in uitzonderlijk uitvoerige encyclopedische werken kan men werkelijk aan alle landen en aspecten evenveel aandacht besteden. Een goed voorbeeld daarvan zijn de eerste twee delen van Jonathan Israels trilogie over Radical Enlightenment, dat voor een gedeelte dezelfde materie behandelt, maar dan vanuit een bredere kijk dan enkel het atheïsme.

    Ik zal me dit boek ongetwijfeld ook zelf aanschaffen, het kost ongeveer 25 euro, bijvoorbeeld bij Amazon France, verzending gratis. Je kan het goedkoper vinden tweedehands, maar dan betaal je verzendingskosten en dan kom je rond dezelfde prijs uit.

    De boeken van Georges Minois richten zich tot een breed publiek en zijn zeer vlot geschreven, nooit langdradig, met veel uitzonderlijk verhelderende citaten in de tekst; de referenties staan achteraan bijeen. Zijn werk is vertaald in vele talen; in het Nederlands vond ik enkel ‘De duivel’. Jammer. Zijn Histoire de l’athéisme is een standaardwerk voor al wie belangstelling heeft voor dat onderwerp en (dus) ook voor iedereen die op een of andere manier bezig is met God en godsdienst; wie is dat niet? Meer nog: het is een basiswerk voor elke intellectueel.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    26-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vlaanderen vrij!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    E

    en historische vergissing: het is vermetel om dat te voorspellen. Maar het ziet ernaar uit dat de traditionele politieke partijen en hun zuilverwanten in Vlaanderen bezig zijn met de grootste vergissing in hun geschiedenis.

    Deze verkiezingen gaan over de toekomst van België. De aanleiding zowel als de oorzaak is een conflict tussen de gemeenschappen en gewesten van dit land, de Vlamingen en de Franstaligen. De regering, die uiterst moeizaam tot stand kwam en nooit op dreef, is uiteindelijk geïmplodeerd, verlamd door haar onmogelijkheid tot regeren, door de communautaire onwil en de onoverkomelijk tegengestelde belangen tussen de taalgroepen.

    Het is niet dat we geen andere problemen hebben om over te praten. Maar over de economische en sociale problemen kunnen we niet eens meer praten in dit land, want telkens botsen de vertegenwoordigers van de delen van dit land op elkaar. Wij raken het niet meer eens, over niets. Dat heeft weinig te maken met de taal zelf, maar alles met het feit dat dit land niet meer bestaat als een sociaal-economische eenheid. Wallonië en Brussel zijn zo verschillend van Vlaanderen, dat de oplossingen voor de ene een reële bedreiging zijn voor de belangen van de andere. Het is niet dat we niet willen samenwerken of dat de tegenstellingen denkbeeldig zijn, nee: we moeten elk aan onze eigen problemen kunnen werken, er zijn geen gezamenlijke oplossingen meer te vinden.

    Dat blijkt onder meer en overduidelijk uit het feit dat ondanks de val van de federale, nationale regering, de Vlaamse regering rustig verder werkt: al de aspecten waarvoor Vlaanderen zelf bevoegd is, en dat zijn er niet weinig, handelen we verder af, alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Het is dus perfect mogelijk om onze eigen zaken te behartigen zonder federale inmenging en zonder overleg met de Franstaligen in dit land. Wij willen dat uitbreiden, het liefst tot alles, het liefst onmiddellijk, het liefst binnen Europa.

    Wij hebben geen behoefte meer aan een nationale regering. We zijn dus ook niet bereid om met de Franstaligen te onderhandelen over een gezamenlijk nationaal regeringsprogramma. Het enige wat we met hen nog willen bespreken is de boedelscheiding, in een gesprek van gemeenschap tot gemeenschap. De staatshervorming mag en kan niet gerealiseerd worden in het Belgisch parlement, maar door de parlementen van Vlaanderen en van de Franse Gemeenschap. Wij zijn geen vragende partij meer, wij zijn een eisende partij. Wij willen ons lot in eigen hand nemen, eindelijk! We zijn niet op zoek naar compromissen, halfslachtige oplossingen, uitstel en afstel: wij willen zelfbestuur, nu. Wij hebben lang genoeg gewacht, wij weten wat we willen en ook wat we zeker niet meer willen: België.

    De traditionele partijen zeggen voortdurend: er is geen andere oplossing dan praten met de Franstaligen. En inderdaad: zij hebben zich laten vastzetten, in al hun gesprekken, in een Belgisch carcan met duizend grendels die van de minderheden valse meerderheden maken. Het is duidelijk dat er met de Franstaligen niet te praten valt, dat zij het spel steeds vals spelen, of het nu over BHV gaat, over de faciliteiten of over om het even wat. Er is wel degelijk een andere weg: niet meer praten in het parlement, waar alle geblokkeerd is, maar daarbuiten, van gemeenschap tot gemeenschap. Wij achten ons niet meer gebonden door de Belgische wetten, die nog nooit iets anders beoogd hebben dan Vlaanderen knechten en benadelen. Ja, wij willen gebruik maken van onze meerderheid. Meer nog: wij willen een absolute meerheid zijn in ons eigen land. Iemand enig bezwaar?

    Het Vlaams Belang wil dit al lang en zegt het nu ook weer overduidelijk: Vlaamse onafhankelijkheid. Lijst Dedecker idem. De NV-A blijft dit ook als haar einddoel stellen. Samen vertegenwoordigen zij een ruime meerderheid van de Vlamingen, straks ook van de Vlaamse kiezers.

    De positie van de traditionele verzuilde partijen daarentegen is zoals ze altijd is geweest: verdeeld en verward. Zij beseffen eigenlijk ook wel dat het zo niet verder kan met België, dat een ‘grote’ staatshervorming nodig is, maar zij doen dat niet van harte. Zij zijn geen Vlamingen in hart en ziel, ze zijn nog altijd halfbakken synthetische Belgen. Zij willen verder werken in een Belgische staat, met een Belgische regering die boven de deelstaten staat en die aan die deelstaten enkel wat bijkomende bevoegdheden wil geven, maar zeker niet de belangrijkste: sociale zaken, economische zaken, financiën, buitenlandse zaken, justitie, het leger. Zij willen enkel de zogenaamde culturele autonomie wat uitbreiden. De structuur van België, daaraan wille ze niets veranderen en ook niet aan het symbool ervan: het koningshuis.

    De traditionele partijen en hun vrienden van de katholieke, socialistische en liberale zuilen richten nu al hun pijlen op de Vlaamse partijen en vooral op de NV-A, een democratische, niet populistische en niet racistische centrum-rechtse partij en dus hun meest bedreigende concurrent. In ‘geheime’ peilingen (ik heb er zo al twee ingevuld in de voorbije dagen) lijkt de NV-A af te stevenen op een spectaculaire overwinning: zij zouden de grootste partij van Vlaanderen worden en misschien ook van België!

    De traditionele partijen, de vakbonden, de mutualiteiten: ze hebben het nog altijd niet begrepen, zij beseffen nog altijd niet dat de gemiddelde Vlaming hun spelletjes beu is. Ik zeg wel de gemiddelde Vlaming, niet enkele extremisten, niet de romantische Vlamingen van de IJzerbedevaart en het Vlaams-Nationaal zangfeest, niet de laatste overblijvende ‘zwarten’ uit de laatste oorlog of hun kinderen, niet de racisten en extreemrechtse rakkers, nee: de man in de straat, Jan met de pet, de doorsnee Vlaming, jij en ik, lieve lezers: wij willen een zelfstandig Vlaanderen, hoe dan ook.

    De katholieken hebben dat nog niet door. Ze zouden nochtans moeten: hun eigen stemmenkanon, de man met 800.000 voorkeurstemmen, heeft geprobeerd om met overleg tot een staatshervorming te komen. Vijf minuten politieke moed was blijkbaar niet voldoende. Hij heeft gefaald, niet éénmaal, maar tot vijf maal toe, drie jaar lang. Hij heeft zelf publiekelijk verklaard dat het Belgisch overlegmodel de grenzen van zijn mogelijkheden heeft bereikt. En toch gaan de katholieken weer met een ‘nationaal’ programma naar de kiezer: zij willen misschien wel een ander België, maar nog steeds België. Ze krijgen het niet over hun lippen dat Vlaanderen zelfstandig, autonoom, onafhankelijk moet zijn. Zij willen het eindeloos praten inderdaad nooit opgeven.

    De socialisten en vooral hun syndicale vrienden blijven ook op hun standpunt: zij zijn nooit oprechte Vlamingen geweest, het zijn altijd al Belgicisten geweest, de laatste om hun partij en vakbond te splitsen. Het zijn onbuigzame dogmatische ideologen die een aftandse solidariteit blijven voorstaan van de ‘werkers’, over alle grenzen heen. Zij zingen nog altijd met een slap vuistje de Internationale en dromen voort van een wereldwijd arbeidersparadijs. Zij beseffen niet dat die communistische droom voorgoed voorbij is, behalve in Noord-Korea en Cuba. De Vlaamse arbeiders van vandaag weten wel beter: zij willen eerst af van de Belgische ziekte om dan in een zelfstandig Vlaanderen hun rechten beter te kunnen verdedigen, hier en nu, en binnen Europa. Zij hebben al lang door dat een prutsland als België niets betekent in de internationale economie, dat het een overbodige tussenstap is. Wat heeft België gedaan voor Opel Antwerpen? Wat hebben de Franstaligen in de federale regering ervoor gedaan, denk je? Enkel de Vlaamse regering liet van zich horen. De toekomst van het sociaal overleg en van onze sociale zekerheid ligt in een Europese solidariteit, niet in een pietluttige Belgische.

    De liberalen weigeren eveneens om de kaart van de Vlaamse onafhankelijkheid met volle overtuiging te spelen: België moet blijven bestaan, het moet zelfs versterkt worden, zodat het nationale, federale niveau kan blijven werken. Zij zien nog altijd heil in nationale structuren, hoewel ze nu toch al jaren meemaken dat we daar gewoon onze tijd verspelen en dat de Vlaamse belangen deerlijk geschonden worden.

    Ik heb het bij de vorige verkiezingen al geschreven. Dit land hoeft voor mij niet te blijven bestaan, ik heb me nooit ook maar één seconde Belg gevoeld, ik zie geen enkele reden om het onding in stand te houden, emotioneel noch praktisch en er zijn duizenden redenen om er onmiddellijk een einde aan te maken. Laten we eenzijdig de onafhankelijkheid uitroepen en dan met de Franstaligen bespreken hoe we de scheiding regelen, niet op lange termijn, nee, nu.

    Wat dan met het leger, zal je zeggen? Wat met de economie? De buitenlandse betrekkingen?

    Waarom kunnen andere landen wel onafhankelijk zijn en wij niet? Er zijn iets meer dan zes miljoen inwoners in Vlaanderen. Dit zijn de landen van de Europese Unie die minder inwoners hebben: Malta, Luxemburg, Cyprus, Estland, Slovenië, Letland, Litouwen, Ierland, Finland, Slowakije, Denemarken. Klik hier voor een goed overzicht: http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_lidstaten_van_de_Europese_Unie.

    Als we naar het BNP kijken, het geheel van alle inkomsten, dan staat België nu op de zevende plaats. Vlaanderen zou op dat gebied zeker nog meer EU-landen die meer inwoners hebben dan wij, ver achter zich laten mocht het onafhankelijk zijn.

    Wat niet zinvol is om in Vlaamse handen te houden, regelen we het best met Europa. We weten nu dat het binnen België echt niet meer kan, tenzij we bereid zijn om elke dag genaaid te worden door de Franstaligen.

    Wie dat niet inziet, begaat werkelijk een historische vergissing. Het zijn de traditionele partijen die de Vlamingen dwingen tot drastische oplossingen, die ze in de handen drijven van de ‘Vlaamse’ partijen en die zo hun eigen ondergang bewerken.

    Vlaanderen wil zelfstandig zijn. Dat willen we nu eindelijk definitief geregeld zien. We willen daarover niet overleggen of onderhandelen, geen prijs betalen, geen compromis sluiten, niks daarvan. Wij voelen en wensen geen enkele solidariteit meer met de Franstaligen binnen België. Solidair willen we enkel nog zijn binnen Europa. De Franstalige Belgen betekenen voor ons niet meer dan de Basken, de Griekse Cyprioten, de Slovenen of de Laplanders.

    Het gaat al lang niet meer over BHV, dat is slechts een detail. Wij willen over de hele staatsstructuur spreken en ten gronde. Wij willen vrij zijn!

    En dan zien we wel hoe het verder moet in een onafhankelijk Vlaanderen. Dan zal het Vlaams Belang enkel nog een racistisch programma hebben. Dan zal de NV-A beoordeeld worden op haar sociaal-economisch programma, zoals de traditionele partijen. Dan kunnen we eindelijk praten over de echte problemen van onze samenleving, in ons eigen land, binnen Europa en in de geglobaliseerde wereld.

    Wie zich nu niet achter die toekomstvisie schaart, begaat werkelijk een historische vergissing en zal afgestraft worden door de kiezer. Wie dat niet begrijpt, leest de tekenen aan de wand niet.




    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    24-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Metaforen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    George Lakoff & Mark Johnson, Philosophy in the Flesh. The Embodied Mind and Its Challenge to Western Thought, xiv + 624 pp., appendix, references, index, Basic Books, New York, 1999. Hardcover $ 24, paperback $ 16 (Amazon).

    Een kanjer van een boek: meer dan 600 grote, brede bladzijden, gelukkig in een goed leesbare letter, maar toch vermoeiend wegens de lange regels. De aanpak is een beetje schools, het lijkt wel een studieboek voor universiteitsstudenten. Het voordeel daarvan is, dat er veel aandacht is geschonken aan de pedagogische aanpak, aan het stelselmatig opbouwen van de redeneringen en aan de logische constructie van de uiteenzetting.

    Je zal het van mij aannemen dat het niet eenvoudig is om een boek van die omvang kort samen te vatten. Ik zal mij ertoe beperken de basisopvattingen zo goed mogelijk weer te geven. Die zijn trouwens spectaculair genoeg.

    1. Het menselijk bewustzijn (mind) is onlosmakelijk lichamelijk.
    2. Denken gebeurt voor het grootste gedeelte onbewust.
    3. Abstracte begrippen zijn over het algemeen metaforen.

    Dit lijken misschien evidenties, maar het zijn stellingen die diametraal staan tegenover de hele geschiedenis van de Westerse filosofie en de christelijke theologie en die ook vandaag nog krachtig voortleven, zowel in wetenschappelijke theorieën als in de gemeenplaatsen en grondveronderstellingen van het alledaagse denken.

    De auteurs vertrekken van deze vaststelling: ons bewustzijn is mee ontwikkeld met ons lichaam; het is gebouwd op ons lichamelijk contact met de wereld om ons heen. We moeten dat zeer letterlijk nemen. Het zijn de dagelijkse waarnemingen die onze hersenen hun fysieke vorm en hun functies gegeven hebben. Onze hersenen zijn samen met onze zintuigen uitgegroeid tot wat ze nu zijn. Wat we met onze hersenen en onze zintuigen doen, dat is ons bewustzijn. Ons denken is een lichamelijk proces in onze hersenen, een volledig materieel gebeuren, zoals onze ogen, bijvoorbeeld. Er is geen mysterieuze, niet-materiële ‘geest’ in onze hersenen of waar dan ook, de activiteit van ons brein is niets anders dan louter fysische uiterst geraffineerde verschijnselen, die volledig verlopen volgens de wetten van de positieve wetenschap.

    Hoe dat ingewikkeld proces precies verloopt, daar weten we nog niet veel van. Het grootste gedeelte van ons denken verloopt onbewust, spontaan, buiten onze directe controle. Er ligt in ons brein een enorme schat verborgen, waarin op een of andere manier al de waarnemingen sinds onze geboorte, al onze gedachten, alles wat we ooit gelezen hebben, alles wat we ooit hebben meegemaakt, al onze herinneringen een plaats vinden. Maar het is voor ons als een enorme bibliotheek, zoals die van Borges, waarin we maar heel weinig boeken of zelfs bladzijden kunnen openslaan. Het is een peilloos diep reservoir, waarvan we slechts de oppervlakte kunnen beroeren. Sommige herinneringen bijvoorbeeld kunnen we met enige moeite weer oproepen. Andere verschijnen plots onverwachts, schijnbaar zonder enige aanleiding of reden, in verbazende helderheid en detail, na tientallen jaren van vergetelheid. Waarom? Hoe? We weten het niet.

    Er zijn ook vaste patronen in ons denken, die er als het ware ingebakken zijn. Waar komen die vandaan?

    De auteurs verbinden die met ons lichaam. Ons conceptueel systeem is gegrond in onze waarnemingen en onze gedragingen in de wereld. Die concepten liggen vast in de fysische opmaak van ons brein. Het is enkel via ons lichaam dat we onze begrippen ontwikkelen. Ons hele denken is gesteund op ons lichaam.

    Een voorbeeld: onze waarneming van kleur. Onze ogen zijn op een bepaalde manier ontwikkeld tot wat ze nu zijn. Dat is het gevolg van een lange evolutie, waarbij de mens zich aanpaste aan zijn omgeving. Het resultaat is nu dat wij de kleuren zien zoals we ze zien. Het is alsof die roos daar echt rood is. Maar dat is alleen maar zo omdat wij de ogen hebben die we hebben en het brein dat we hebben. Een vlieg zal de roos heel anders zien, omdat ze andere ogen en een ander brein heeft. Wij hebben de kleuren die we zien namen gegeven en wij praten erover alsof ze een eigenschap van de dingen zelf zijn, maar dat is niet zo…

    Waarom is de lucht blauw? Omdat het zonlicht gefilterd wordt door de dampkring en de andere omhulsels van de aarde en enkel die lichtsoort doorlaat die wij blauw noemen. Astronauten die ver genoeg van de aarde zijn, zien de hemel niet als blauw maar als zwart. De hemel is dus niet blauw, maar zwart of zonder kleur. Waarom zien wij de wereld in kleur? Omdat ons dat evolutionair voordeel heeft opgebracht: het laat ons toe om onderscheid te maken tussen dingen, tussen wat eetbaar is en wat niet, wat gevaarlijk is en wat niet. Wie geen kleuren ziet, merkt het verschil niet tussen een rijpe vrucht en een onrijpe. Wie geen reukzin heeft, kan niet aan een vrucht ruiken om te ontdekken of ze rijp is…

    Zie je het patroon?

    Niet alleen onze zintuigen hebben zich zo ontwikkeld. Onze zintuigen zijn maar werkbaar als er ook een brein is dat de gegevens verwerkt, dat de inkomende impulsen van de buitenwereld verwerkt samen met al het aanwezige materiaal in de hersenen. Dat brein is geëvolueerd om dat te kunnen, dat is wat ons brein is: een gespecialiseerd deel van ons lichaam dat in nauw contact staat met heel de rest van ons lichaam en zo met de wereld om ons heen.

    Die wereld benaderen we met ons hele lichaam. Ons krachtig brein laat ons toe om orde te scheppen in de overweldigende chaos van indrukken die op ons afkomt. Daarvoor gebruiken we basisbegrippen die we kennen uit ons fysisch contact met de wereld. Enkele voorbeelden.

    - Genegenheid is warmte: als een moeder een kind koesterend omarmt, dan houdt ze dat kind letterlijk warm, zoals een kloek (klokhen) haar kuikens. Wij interpreteren die warmte als genegenheid. Het fysieke gevoel krijgt een emotionele betekenis. Dat noemen we een metafoor: genegenheid (een begrip) is een metafoor voor warmte (een fysieke ervaring). In ons brein (en in onze taal) gebruiken we concepten uit onze fysieke ervaring voor andere, emotionele en rationele ervaringen.

    - Belangrijk is groot: als kind ervaar je dat alles wat groot is, ook belangrijk is: je ouders en verwanten.

    - Rechtop is gelukkig: wie rechtop loopt, straalt tevredenheid uit: hoog, Sammy, kijk omhoog Sammy!

    - Intimiteit is nabijheid.

    - Slecht stinkt, goed ruikt lekker.

    - Moeilijkheden zijn een last.

    - Wat aangroeit, is beter: hoe groter de hoeveelheid voedsel, hoe beter.

    Zo kunnen we nog een tijdje doorgaan. We kunnen elk begrip terugbrengen op fysieke lichamelijke ervaringen. Die begrippen drukken we uit in taal, zo is het dat taal ontstaan is: wij hebben de kunst geleerd om onze ervaringen mede te delen aan anderen. We kunnen onze kinderen waarschuwen dat de stoof heet is, dat uitwerpselen geen speelgoed zijn, dat voedsel lekker is: we doen dat met primaire woorden: warm, warm! Bah! Vuil! Njam, njam! Onze hele taal is op die eenvoudige principes gebouwd, maar is natuurlijk oneindig veel genuanceerder dan dat.

    De auteurs werken deze principes uit in groot detail en met een overvloed aan voorbeelden. Misschien gaan ze daarin wel een beetje te ver. Soms blijven ze voorbeelden geven, ook al heb je het al lang door en dan lijkt het boek langdradig, je wil verder gaan, maar ze houden je tegen. Soms zijn de voorbeelden ook vergezocht: je kan voor ongeveer elke gedachte een voorbeeld vinden in onze rijke talen. Maar niet alle begrippen zijn even belangrijk en niet alle voorbeelden zijn even relevant. Dat is het gevaar van elk systeem: je mag er niet mee overdrijven, je mag de realiteit niet aanpassen aan je systeem, je mag je wensen niet voor werkelijkheid nemen. Vooral in de uiteenzetting over de eigenheid van de persoon (the Self) had ik het gevoel dat de verheldering door de voorbeelden niet echt overtuigend was.

    Ik weet niet goed wat ik je moet aanraden, lieve lezer. Enerzijds is dit boek verfrissend origineel, een echte openbaring wat betreft de basisinzichten in de structuur van ons bewustzijn, en wat kan er nu belangrijker zijn dan dat? Anderzijds is het, althans naar mijn aanvoelen, veel en veel te lang uitgesponnen, met een indigestie aan voorbeelden en toepassingen. Ik denk dat in deze massale woordenvloed een sublieme kern van diepe waarheid aanwezig is, die waarschijnlijk meer overtuigend naar voren kon gebracht worden in een veel kortere en daardoor zoveel krachtigere uiteenzetting.




    Categorie:wetenschap
    Tags:filosofie
    22-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het geloof in statistieken
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Met statistieken kan je alles bewijzen. Dus helemaal niets. Een voorbeeld dat me is bijgebleven, gaat als volgt: op een bepaald moment verkondigde een populistische partij dat 25% van al de universiteitsrectoren van de België in de gevangenis zat voor moord. In wat voor land leven wij! Het ging, laten we wel wezen, om slechts één enkele man die zijn vrouw had vermoord.

    Het is met statistieken zoals met advocaten: de ene moet aantonen dat zijn cliënt helemaal onschuldig is, ook al staan de feiten vast; de verdediger van het slachtoffer en het openbaar ministerie moeten zich dan weer inspannen voor het tegendeel.

    Juristen moeten zich in onwaarschijnlijke bochten kunnen wringen. Zo hebben de advocaten van de drie boeven die zonder pardon een jonge politievrouw neerschoten toen ze betrapt werden bij een car jacking, zich tot het uiterste, het hof van cassatie,  verzet tegen hun doorverwijzing naar assisen (en dus een volksjury, resultaat 100% voorspelbaar). Niet omdat de feiten niet bewezen zouden zijn, maar omdat het DNA-bewijsmateriaal onrechtmatig zou verworven zijn. Het is niet altijd gemakkelijk om strafpleiter te zijn.

    Ik wou het nog even over statistieken hebben. Op de website van de Leuvense Faculteit der Godgeleerdheid verkondigt men, allicht op basis van ernstig wetenschappelijk onderzoek, het volgende. Ik citeer:

    België, een overwegend katholiek land

    België is om historische redenen een katholiek land. De katholieke kerk bepaalde gedurende eeuwen het leven van de wieg tot aan het graf, zowel in de stad als op het platteland. Sinds de secularisatie van de jaren zestig en zeventig is de impact van het katholicisme op het leef- en denkpatroon afgenomen. Dit maakt België tot een "overwegend" katholiek land. De officiële cijfers staan echter in discrepantie met de manier waarop de Belgische bevolking zich betrokken voelt op zijn religie.
    Volgens statistische gegevens behoort ongeveer 88 % van de Belgische bevolking tot één of andere christelijke kerk. Dat komt neer op 8,9 miljoen inwoners van België. 8,2 miljoen mensen (of 81 %) daarvan behoren tot het Rooms-katholicisme. De protestanten en orthodoxen zijn "slechtst" met 120 000, respectievelijk 49 000 gelovigen.
    Wanneer gepeild wordt naar de zelfbepaling van de Belg zoals die werd bevraagd door het Europese waardeonderzoek in 1999, dan blijkt dat slechts 63 % van de Belgische bevolking zichzelf als lid bestempelt van een kerk of geloofsgemeenschap. 57 % daarvan wordt ingenomen door het lidmaatschap van de katholieke Kerk. Amper 1,7 % en 0,3 % Belgen noemen zichzelf protestant of orthodox. In het vorige waardeonderzoek in 1990 rekende 68% zich bij de katholieke Kerk, in 1981 was dat nog 72%. 
    De leden die zijn afgevallen van de katholieke Kerk, gingen voor 90 % over naar de steeds groter wordende groep van de onkerkelijken (in totaal 37% van de Belgische bevolking). Het zijn mensen die zich niet meer verbonden voelen met één of andere kerk. Amper 4 % van de voormalige katholieken beschouwt zich momenteel als lid van een protestantse Kerk. 5 % is lid geworden van een niet-erkende godsdienst of levensbeschouwing, zoals het boeddhisme of sektarische bewegingen.

    Je ziet meteen al dat je met statistieken alle kanten uitkunt: 88% christenen enerzijds, maar ook 37% ‘onkerkelijken’…

    Ik wil dat even contrasteren met een totaal onwetenschappelijke poll die je kan vinden op de website van de krant Het Laatste Nieuws. Dit is een momentopname van vandaag:

    Hebt u nog vertrouwen in de katholieke kerk?

    ja, voor mij verandert niks   9232 (16%)

    nee, niet meer                     23948 (41%)

    ben niet gelovig                   22604 (39%)

    heb andere religie                2729 (5%)

    Totaal:                                58513

     

    Bijna zestigduizend antwoorden, dat is niet slecht als objectieve basis, vind ik. Wetenschappers nemen meestal veel kleinere steekproefgroepen.  Het feit dat ook hier ongeveer 40% zich niet-kerkelijk noemt, laat vermoeden dat ook de andere antwoorden representatief zijn. De vraag is dan wat we moeten denken van de 41 procent die hun vertrouwen in de kerk verloren hebben, maar misschien (nog) niet hun geloof (in wie of wat?). Maar zelfs als we die allemaal christelijk noemen, komen we nog lang niet aan de 88% van ‘de statistieken’ van de Faculteit.

    Het meest recente gepubliceerde onderzoek naar de kerkelijkheid in België is dit: Religieuze praktijk in België: een statistische analyse, door Prof. Dr. Marc Hooghe en Drs. Sarah Botterman, 2007. De statistieken voor deelname aan de kerstviering, toch een van de drukst bijgewoonde van het jaar, laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Voor Vlaanderen is dat nog 14,4%, voor België 11,5%. Dat is toch iets anders dan de 88% die zich christelijk noemen. Hoe christelijk ben je nog als je zelfs op de geboortedag van Christus niet naar je kerk gaat?


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    21-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stapel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onlangs gebruikte een nieuwslezer op TV de uitdrukking stapelvoedsel. Toevallig heb ik er een goed idee van wat hij daarmee bedoelde, maar evident is dat niet, lijkt me. Nochtans is stapel een duidelijk woord, zij het met meer dan een betekenis. Ik ben stapel op jou… Ben je stapel? Hij was stàpel. Leg dat op een stapel. Een brandstapel? We zetten dat plan op stapel. Niet te hard van stapel lopen. Een stapelplaats. Dat schaap is dicht van stapel: het heeft een dikke vacht.

    Stapel betekent dus onder meer: heel erg, in grote mate, belangrijk.

    De wortel van ons woord is stap, trede dus, pas, schrede. Een stapel is een reeks van stappen, het op elkaar leggen van elementen zodat het een aanzienlijke hoeveelheid wordt.

    In het Duits hebben we Staffel, met vrijwel dezelfde betekenis als in het Nederlands. Een bijzonder geval is de militaire term: Staffel is dan een legerafdeling, zoals in de infame Schutzstaffel, de SS.

    Het Franse étape is een verwant van onze stap, een van de verouderde betekenissen is trouwens stapelplaats.

    Ook in het Engels heeft staple de betekenis van belangrijk, voornaam, en dan vooral of vrijwel uitsluitend in de vaste uitdrukking: staple food, het belangrijkste voedsel dat men gebruikt. In het Verre Oosten is rijst the staple food. In The New Yorker verscheen destijds een machtige artikelenreeks van E.J. Kahn Jr. over de staple foods in de wereld, waarin nagegaan werd hoe de belangrijkste voedingsbronnen ontstaan en geëvolueerd waren.

    Van Dale volgt hier het Engels gedwee: stapelvoedsel is brood, rijst, aardappelen; er staat een blauwe aanduiding bij die zegt dat het een leenvertaling uit het Engels is. Misschien is dat het geval in het jargon van bepaalde ongeduldige en nonchalante wetenschappers die een onnatuurlijke behoefte hebben om de staande uitdrukking klakkeloos uit het Engels te ‘vertalen’. En een Vlaamse journalist die een Engelse tekst van het net plukt of in zijn elektronische brievenbus krijgt, zal bij het lezen van de wat ongewone uitdrukking staple foods even de vertaal-Van Dale raadplegen en concluderen dat stapelvoedsel goed Nederlands is en het blindelings overnemen. En toch zag ik de brave man even aarzelen en het woord voorzichtig in de mond nemen, alsof hij hoe dan ook zijn twijfels had.

    En die heb ik ook.

    Stapelvoedsel… ben je stapel? Waarom een bastaard maken, als er een perfect verstaanbare term bestaat, namelijk basisvoedsel? Hoeveel mensen hebben ‘stapelvoedsel’ begrepen? Terwijl iedereen ‘basisvoedsel’ zonder verpinken zou verwerkt hebben. Waarom dus een leenvertaling gebruikt als dat niet nodig is? Je gaat toch ook geen voedsel (suiker? melk?) lenen bij de buren als je er zelf nog genoeg in huis hebt?

    ‘Stapelvoedsel’ is een overbodig woord, een nutteloze ontlening, een onnadenkend gemaakte bastaard, een irritante toegeving aan jargonitis, een luie aanslag op de taaldemocratie. Stapelvoedsel is geen Nederlands, maar Nengelands, geen Vlaams, maar Vlengels.

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    20-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Drugs
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Drugs, dat wat vreemde woord dat we met de drugs zelf overgenomen hebben uit de internationale, Engelssprekende wereld. Er gaat geen dag voorbij zonder dat de media het daarover uitgebreid hebben, of het nu om zogenaamd recreatief gebruik gaat, om verslaving of om verboden middelen in de sport. Wat heeft de mens toch met drugs?

    Eerst nog even etymologisch uitstappen: Van Dale laat weer een kans liggen. De verwijzing is naar het Franse woord drogue, dat in het Engels drug werd. Maar waar komt drogue vandaan? Van het Nederlands ‘droog’, zo simpel is het. ‘Droge vaten’ was een vaste commerciële benaming van wat in het Engels dry goods is, een term die vooral bij bevrachters en in de scheepvaart gebruikt werd. Wij kennen drogisterij, drogist en drogerij: het slaat allemaal op kruiden, wortels, basten, gommen en andere als medicijn of in de techniek gebruikte natuurproducten, bij uitbr. ook verfstoffen, chemicaliën enz. (Van Dale). Vreemd toch hoe een Nederlands woord eerst naar het Frans moet, dan naar het Engels en vervolgens in die bastaardvorm terug naar het Nederlands. Drugs klink nu eenmaal meer speciaal dan ‘droogs’.

    Er zijn in onze leefomgeving een aantal producten die, als ze op een of andere manier met ons lichaam in contact komen, een bijzonder effect hebben. Je hoeft maar een hartige espresso te drinken om te weten dat koffie een opwekkend effect heeft: aaaah, dat doet deugd, zie! En hoeveel mensen zijn er niet die ’s avonds als ze thuis komen een aperitiefje drinken? Ga naar een receptie en na een half uur stijgt het rustig geroezemoes tot een uitgelaten concert van mensen die alcoholplezier hebben. Rokers krijgen hun kicks van een regelmatige dosis nicotine. Talloze gebruikers van slaapmiddelen rekenen op dat pilletje om snel naar dromenland te vertrekken. En als men zich niet helemaal fit voelt of ergens pijn heeft, zijn er gemakkelijk verkrijgbare middeltjes om je wat beter te voelen.

    Al zolang als we van de mens weten, weten we ook dat hij met dergelijke middelen omgaat. Het is van alle tijden en alle culturen, het is onvermijdelijk, onuitroeibaar, menselijk, kortom.

    We zijn ook erg tolerant.

    Het is pas de laatste jaren dat men vindt dat roken niet evident is en nog steeds zijn er hardnekkige verdedigers, ook al weten zij perfect goed dat roken dodelijk is. Blijkbaar nemen ze dat zeer reële risico erbij. En voor wat? Voor een verslaving aan een drug, voor het relatief beperkt genot van het roken. Hetzelfde met alcohol. Lange tijd maakte men zich vrolijk over iemand die eentje teveel ophad. Als je wat aangeschoten bent, wijst men je niet meteen met de vinger, nee, op feestjes en zo zijn het eerder de geheelonthouders, de zuurpruimen die het moeten ontgelden, zij zijn de sfeerverstoorders, de spelbedervers. Wie heeft de moed om een collega aan te spreken op zijn ‘probleempje’, terwijl iedereen ziet dat zijn of haar carrière en huwelijk eronder lijdt? Men haalt ten hoogste de schouders op, en glimlacht meewarig. Ach, ja, hij of zij lust wel graag een glas…

    De winnaar van de Elizabethwedstrijd voor piano in 1987, Andrei Nikolsky (1959-1995) had ook een zwaar drankprobleem en reed zich op een nacht dronken te pletter tegen een boom. Dan denk je toch: al die jaren oefenen, al dat talent, al dat succes en je dan stomweg doodrijden omdat je weer teveel gedronken hebt…

    En dan de ‘echte’ drugs. Wat is er nu nog verkeerd met een jointje? Het is altijd het vergoelijkende ‘jointJE’. Dat kan toch geen kwaad? Je mag het zelfs bij je hebben, je mag het kopen en gebruiken. Maar je mag het niet kweken of verkopen, vreemd toch. Cannabis lijkt ingeburgerd, de wetgever laat het toe, waarom dan niet? Dokters zeggen dat het zelfs heilzaam kan zijn. Beter af en toe een jointje roken dan zwaar alcoholisme, toch? En zo gaat het verder. Er is XTC en cocaïne en heroïne en wat nog allemaal. Op party’s en privéfeestjes wordt geëxperimenteerd zonder veel scrupules, ook in ‘goede’ middens.

    De mens tast de grenzen af van de invloed van vreemde producten op zijn lichaam. Hij is op zoek naar opwinding of rust, naar genot, naar dat goed gevoel, naar extase, naar vergetelheid. Het gewone leven, dat voor de meesten onder ons bestaat uit één derde slaap, één derde werk en één derde vrije en half-vrije tijd, is op zichzelf niet voldoende. We hebben pieken nodig, afwisseling, dingen die de sleur doorbreken, die het leven kleur geven, zoals dat heet, waar we kunnen naar uitkijken. De jaarlijkse vakantie(s), verjaardagsfeestjes, de zilveren bruiloft, oudejaarsavond… Op die momenten willen we ons goed voelen, willen we plezier maken en dan gaan we eens goed eten. En drinken. En slikken. En spuiten.

    En ’s anderendaags zitten we met een kater en zweren we dat we nooit nog een glas aanraken. En toch…

    We zien de ravages van overmatig gebruik, we hoeven niet ver te zoeken in onze omgeving. Maar dat houdt ons niet tegen. We weten dat we niet volmaakt zijn, dat we zwak zijn, dat we toegeven aan de verleiding, aan onze verslaving. Wij zijn ook maar mensen. Het zou zo simpel zijn, als er geen alcohol was, bijvoorbeeld. Dat had je maar gedacht! Kijk maar naar wat er gebeurde tijdens de drooglegging in the USA. In de Islamwereld mag zogezegd ook niet gedronken worden. In Noord-Europa is de drank in de cafés onbetaalbaar, dus wordt er thuis met liters tegelijk verzet.

    Tabak zou je gewoon kunnen verbieden, denk je dan. Maar dat lukt langs geen kanten, denk aan de pantomime in de (Belgische) Franse Gemeenschap over Francorchamps en dat gaat dan alleen nog maar over de reclame voor tabak!

    Wij weten perfect waar de grondstoffen voor drugs vandaan komen, coca, papavers… maar we slagen er niet in die productie stop te zetten. We kennen de transportlijnen en zelfs de criminele kartels die zich met de verkoop bezig houden. Maar we krijgen ze niet klein. In de USA woedt een oorlog tegen de drugs, maar de overwinnaars zijn de bestrijders, die er rijk van worden en de producenten en verkopers, die nog nooit beter zaken deden. De verliezers zijn altijd de gebruikers, die wel geklist worden en die massaal opgesloten worden in gevangenissen waar ze meestal blijven gebruiken en waar ze zeker niet genezen van hun verslaving.

    Sommige mensen hebben blijkbaar niet genoeg aan een rustig leven. Ze hebben nood aan allerlei kicks, aan uitspattingen, aan risico’s. Zonder dat flamboyante is het leven maar saai, het leven niet waard. Zoals mijn broer zaliger tegen mij zei: je rookt niet, je drinkt niet, je loopt niet achter de vrouwen aan, waarvoor leef je dan nog? Dat je gewoon content kunt zijn zonder roken, drinken, drugs, dat is tegenwoordig bevreemdend. Over vrouwen zullen we het niet hebben, dat zijn geen drugs, voor zover ik weet, tenzij in extreme gevallen. Maar ik weet wel dat als je high bent van welke drug dan ook, vrouwen meestal niet veilig zijn voor mannen.

    We krijgen de drugs niet uit onze wereld, we willen dat ook niet, eigenlijk. Dus zullen we er moeten leren mee leven.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    18-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jezus in The New Yorker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gedurende vele jaren, van rond 1975 tot 2005 was ik ongetwijfeld de meest trouwe lezer van The New Yorker ter wereld. Ik las het Amerikaanse weekblad helemaal uit, cover to cover, ook de vele reclameboodschappen en nadien nog eens, enkel voor de cartoons, en dan nog eens, voor de poëzie. Uiteindelijk heb ik mijn abonnement toch opgezegd, met spijt in het hart. Al te veel van de bijdragen hadden te maken met plaatselijke Amerikaanse toestanden, in het bijzonder de media en dat was de afknapper. Ik heb mijn hele collectie aan de Leuvense universiteitsbibliotheek geschonken om plaats te maken voor mijn boeken. Ik heb een cd met alles van 1925 tot 2005 en ook online kan je grote delen van het archief gratis raadplegen.

    Elke week krijg ik een mail met de aankondiging van het nieuwe nummer en af en toe ga ik eens kijken online. Deze week is er een interessant artikel van Adam Gopnik, die al voor het weekblad schrijft sinds 1986. Hij bespreekt daarin op een zeer boeiende manier de figuur van Jezus zoals die verschijnt in de evangelies, aan de hand van verscheidene recente Engelstalige boeken. Dat biedt het voordeel dat je een goed zicht krijgt op de inhoud van die boeken zonder ze te moeten lezen, maar het is ook een zinvolle aanmoediging om dat wel te doen en een goede basis om een selectie te maken die beantwoordt aan je eigen interesse en religieus of atheïstisch standpunt. Ik geef hier graag de link, de rest doe je zelf maar. Het artikel is in het Engels, maar het is heel vlot geschreven en niet te lang, een beetje zoals mijn eigen stukjes (hoop ik). Warm aanbevolen.

    http://www.newyorker.com/arts/critics/atlarge/2010/05/24/100524crat_atlarge_gopnik?currentPage=all


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    17-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Georges Lemaître
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Georges Lemaître (1894-1966) is ongetwijfeld een van de grootste wetenschappers die België ooit gekend heeft. Zijn naam is voor altijd verbonden met de Big Bang-theorie over het ontstaan van het universum. Het was echter Fred Hoyle 1915-2001), wetenschapper én sf-auteur die voor de humoristische benaming instond, als een sarcastische beoordeling van wat velen, ook Einstein aanvankelijk, als een totaal ongeloofwaardige veronderstelling afdeden, zeer ten onrechte zoals later bleek.

    Het artikel in de Wikipedia over hem is echt wel de moeite waard om even te lezen: http://nl.wikipedia.org/wiki/Georges_Lemaître.

    Als men de indrukwekkende wetenschappelijke carrière van Lemaître bekijkt, dan laat niets vermoeden dat hij ook priester en op het eind van zijn leven zelfs pauselijk prelaat en dus monseigneur was. Ook in dat opzicht was hij een uitzonderlijke figuur.

    Men kan zich afvragen hoe een buitengewoon verstandig man, die zich als gelijke kon onderhouden met Einstein en andere grootheden van de wetenschap, toch zijn geloof heeft behouden en op een of andere manier zijn priesterschap heeft beleefd. Hij moet van de kerk zeker de nodige tegenstand ondervonden hebben, want zijn theorieën zijn in directe tegenspraak met de leer van de kerk, zeker in de tijd toen hij ermee naar buiten kwam. Een ‘spontaan’ ontstaan van het universum was zeker niet in overeenstemming te brengen met het Bijbelse scheppingsverhaal of met de geldende kerkelijke opvattingen.

    Een anekdote uit een autobiografisch werk van een andere beroemde wetenschapper, Victor Weisskopf, The Joy of Insight: Passions of a Physicist, New York, 1991, Basic Books, gunt ons een blik in de merkwaardige manier waarop Lemaître omging met de tegenstellingen tussen geloof en wetenschap.

    Lemaître was uitgenodigd naar Göttingen voor gastcolleges en had daar net een briljante uiteenzetting gegeven over de ouderdom van de aarde. Samen met andere geleerden was hij tot de conclusie gekomen dat de aarde ongeveer 4,5 miljard jaar geleden moet ontstaan zijn. Zij baseerden zich op de overdadige aanwezigheid van bepaalde scheikundige elementen, het resultaat van het radioactief verval van andere elementen die een zeer lange halveringstijd hebben. Zijn geleerd gehoor was danig onder de indruk.

    Na afloop kon een van hen niet laten aan Lemaître, die steeds in soutane gekleed ging, te vragen of hij geloof hechtte aan de Bijbel. “Jazeker, elk woord erin is waar,” antwoordde Lemaître rustig en zelfzeker. Daarop vroegen zijn verbaasde en ietwat geamuseerde collega’s hem hoe het mogelijk was dat de aarde zo oud kon zijn als hij hen net aangetoond had, namelijk 4.500.000.000 jaar, terwijl de Bijbel het houdt op nauwelijks een miljoenste daarvan, ongeveer 5.000 jaar. Wat deed Lemaître dan met al de aanwijzingen van een veel oudere datum, zoals zijn eigen berekeningen of de aanwezigheid van fossielen en andere geologische argumenten?

    Het antwoord van priester Lemaître was nog steeds even zelfverzekerd: God heeft alles zo gemaakt, op de datum die men kan afleiden uit de Bijbel, om de mens en zijn geloof in de Bijbel te testen.

    De fossielen zijn dus geen restanten van wezens en planten die miljoenen jaren geleden geleefd hebben, ze zijn op de dag van de Schepping door God (min of meer) zo geschapen, dat ze er nu uitzien zoals wij ze ontdekken. Deze stelling was eerder al door fundamentalistische gelovige wetenschappers naar voren gebracht. Philip Gosse (1810-1888) schreef in 1857, twee jaar voor Darwins Origin of Species, het merkwaardige boek Omphalos, Grieks voor navel. Daarin werkt hij de merkwaardige stelling uit dat God de wereld heeft geschapen met sporen van een verleden dat er niet geweest is. Om je te helpen dit vreemde idee te begrijpen, moet je even denken aan de navel van Adam, de eerste mens. Aangezien Adam nooit heeft vast gehangen aan een navelstreng, zou hij normaal gesproken geen navel mogen hebben. En toch had hij er een, stelt Gosse, want God heeft hem geschapen als een echte, normale mens, dus met een navel zoals iedereen. Op dezelfde manier zijn er in de wereld allerlei getuigenissen van een verleden dat er evenwel niet geweest is. Zo onder meer in de geologie, zoals beschreven door Charles Lyell; ook de fossielen moeten zo verstaan worden.

    Gosse dacht dat hij het ei van Columbus had gevonden en hoopte op een golf van succes en bewondering, zowel vanwege de wetenschappers als uit kerkelijke hoek. Er steeg echter een spontane golf van algemene hilariteit op bij het verschijnen van zijn merkwaardig nauwkeurige beschrijving van Adams navel en de bijhorende theorie over het niet-gebeurde verleden. De kerkelijke hiërarchie nam hem dit bijzonder kwalijk, want zo werd de officiële leer weer maar eens belachelijk gemaakt. Tien jaar na het verschijnen werden de massaal onverkochte exemplaren van ‘de Navel’, ondanks een tussentijdse heruitgave met een nieuwe titelpagina Creation, definitief gerecycleerd.

    De onthutste collega’s van Georges Lemaître konden dus hun oren niet geloven. Waarom hield de priester-professor zich dan zo intens bezig met een doorgedreven wetenschappelijke studie van de leeftijd van de aarde, als hij toch zeer goed wist dat de echte datum van de Schepping in de Bijbel te lezen staat en als al de aanwijzingen die hij onderzocht toch maar valse sporen waren, nagelaten door een God die er een duivels genoegen in schepte om de goedgelovige mens op de proef te stellen?

    Het antwoord van deze priester Gods was onverstoorbaar: hij wou zich ervan overtuigen en zo ook voor de wereld bewijzen dat God geen enkele vergissing had begaan, dat zelfs de ingenieus misleidende sporen een volmaakt onfeilbare logica volgden, een bewijs van de almacht en alwetendheid van God…

    Wij weten natuurlijk niet of in deze bizarre anekdote de echte Georges Lemaître naar voren komt. Misschien was het wel een vast antwoord dat hij gemakshalve verzonnen had om de ironisch plagerige vragen van ongelovige wetenschappers aan een priester-collega te riposteren, of ook nog om Rome te sussen en zo ongestraft zijn ernstig wetenschappelijk werk te kunnen doen, ter meerdere eer en glorie van God, natuurlijk. Hij zou de eerste niet geweest zijn om een zorgvuldig berekende en nageleefde modus vivendi te vinden tussen wetenschappelijk werk en een geloof dat formeel en uiterlijk is, zoals zijn obligate soutane en Romeinse boord.

    Priesters zijn al altijd handige goochelaars geweest.

    Ik zie ze in gedachten soms voor mij, als echte circusartiesten in gesteven albe en kazuifel van goudbrokaat, met één voet in uiterst labiel evenwicht staande op Hitlers en Chaplins wereldbol, moeizaam rollend op een vervaarlijk hellend vlak tussen onbereikbare hemel en wenkende hel, met de rechterhand jonglerend met een kalfslederen Polyglotbijbel en een bebloede Malleus Maleficarum, in de andere een overlopende beker van de beste wijn, op het bezwete getonsureerde hoofd een enorme gouden monstrans balancerend, zoals die van Ratzinger in Fatima onlangs, met het vrije been onvermoeibaar de rokken lichtend van passerende vrouwen, terwijl hun geile blik zich verlustigt in de aanblik van een koor van gillende misdienaartjes in pikante kanten superplietjes.

    Sorry, dat laatste tafereeltje is me even ontsnapt, mijn verbeelding speelt me soms parten…




    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    16-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.John Le Carré
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik weet niet meer hoe ik ooit voor het eerst in contact ben gekomen met de boeken van John Le Carré (°1931). Dat moet in de periode 1970-75 geweest zijn. Sindsdien heb ik al zijn boeken gekocht en verslonden van zodra ze verschenen, eerst als paperbacks, later als hardcovers. Recentelijk heb ik mijn versleten pockets vervangen door gebonden exemplaren die ik tweedehands kocht voor weinig geld. Mijn collectie is nu compleet.

    Klik hier voor een bezoek aan de website van de auteur: http://www.johnlecarre.com/index.php. Ook de pagina aan hem gewijd bij Contemporary British Authors is uitstekend: http://www.contemporarywriters.com/authors/?p=auth519CDD2E13c091C28FvXuS365E36.

    Hier vind je mijn bespreking van zijn meest recente werken:

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=199420

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=152

    Gisteren heb ik nog eens een van zijn vroege werken herlezen: The Spy Who Came in From the Cold, 240 pp., 1963. Ik was verbaasd hoe weinig ik me van de gebeurtenissen in het boek herinnerde uit mijn eerste lectuur, maar het is dan ook al meer dan dertig jaar geleden. Mij was vooral de figuur van Liz bijgebleven, een nevenfiguur die uiteindelijk een cruciale rol speelt in de ontknoping. Ik heb volop genoten van deze hernieuwde kennismaking. Le Carré is in de eerste plaats een schrijver en pas in de tweede plaats moeten we vermelden dat hij in een bepaald genre schrijft: detectiveverhalen, politieke thrillers, spionageverhalen, ook een liefdesroman. Zijn literaire kwaliteiten zijn niet te vergelijken met de andere auteurs die in zijn genres schreven, hij staat er mijlenver boven, hij is uniek. Zijn personages zijn memorabel voor hun emotionele diepgang en hun morele complexiteit. Zijn analyses en uitbeelding van het milieu en van de maatschappelijke context is absoluut schitterend.

    Alle boeken van Le Carré zijn in print en worden nog steeds opnieuw uitgegeven. Je vindt ze in alle boekhandels, ook tweedehands en in alle bibliotheken. Veel, zo niet alles is in het Nederlands (en in talloze andere talen) vertaald. Er is ook heel wat Le Carré verfilmd, meestal met veel succes, hetzij als Tv-film of miniserie voor de BBC, hetzij als commerciële film voor de zalen. Er zijn ook hoorspelversies, onlangs nog de hele Smiley-reeks op BBC radio 4.

    Ik kan je John Le Carré niet genoeg aanraden. Het is een auteur naar mijn hart. Hij raakt mij op de meest kwetsbare plaatsen; hij maakt gevoelens en gedachten in mij wakker die ik amper vermoedde, maar die diepe, donkere gronden hebben en me vaak doen huiveren door hun ontstellende naakte waarheid. Het werk van John Le Carré heeft sinds vele jaren mijn leven blijvend getekend, heeft mede bepaald wie ik ben en me dat ook doen beseffen. Ik ben hem daarvoor zo dankbaar dat het me tot tranen toe ontroert.

    En er is goed nieuws: er is een nieuwe Le Carré op komst! Our Kind of Traitor verschijnt in oktober 2010. Je kan de hardcover nu al voorbestellen bij Amazon (US), met een flinke reductie. Het zal je niet verbazen dat ik dat al meteen gedaan heb…




    Categorie:literatuur
    Tags:ex libris
    15-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.verdieping, souterrain, entresol
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren sprak iemand uit onze kennissenkring me aan. Ze hadden op het werk een discussie gehad over het woord ‘verdieping’, zoals in ‘een huis met drie verdiepingen’. Daarbij hadden ze zich verwonderd over de oorsprong van het woord, want een verdieping is toch net het omgekeerde van wat het woord zelf zegt, namelijk een ‘verhoging’? Mijn kennis, die blijkbaar ook een lezer is van mijn Kroniek, had spontaan aan mijn etymologische stukjes gedacht en toen we elkaar gisteren toevallig ontmoetten, vroeg hij me waar ons woord ‘verdieping’ vandaan komt.

    Taal is een vreemd ding. Het is geen wiskunde, geen ‘zuivere’ wetenschap. Dat komt doordat taal gegroeid is, ontstaan uit de eerste nauwelijks verstaanbare klanken van de eerste mensen en dan verder met hen geëvolueerd over vele millennia. Taal is, net zoals ons verstand, niet door God ingestort in de mens, helemaal af en klaar voor gebruik.

    De vele stappen in die lange ontwikkeling van elke taal hebben hun sporen nagelaten in wat wij nu als ons Nederlands, Frans enzovoort beschouwen.

    Maar er zijn ook heel wat raadselachtige restanten, waarvan we de oorsprong niet meer weten. Onlangs gebruikte ik hier het woordje ‘zier’ in de uitdrukking: dat (in casu Van Dale, wat dacht je…) helpt ons geen zier. Wat is een zier? Een kleinigheid, een nietig beetje; het is lang geleden ook gebruikt voor kleine insectjes, maar waarom ‘zier’? We weten het niet, maar we gebruiken het woord wel.

    Taal is iets dat mensen gebruiken om de wereld om zich heen te benoemen. De mens staat in het centrum van zijn wereld en beoordeelt de dingen vanuit zijn standpunt. Dat geldt voor alle leven: leven is bewust in de wereld zijn, zich bewust zijn van zijn omgeving. Het zijn dan ook de primaire gegevens uit die confrontatie met de wereld die hun weerslag vinden in de ontwikkeling van het menselijk verstand en dus ook van de taal.

    Laten we dat concreet maken met een voorbeeld.

    Een van de eerste aspecten waarvan zelfs het meest prille verstand zich bewust wordt, is de ruimtelijke situering. Men bevindt zich altijd ergens en de omgeving is bezaaid met dingen die verschillen van de waarnemer. Die andere dingen, wat ze ook zijn, bevinden zich steeds op een afstand van de waarnemer, kort bij of veraf en in een richting: voor, achter, onder, boven. Dat is een enorm belangrijk gegeven voor elk levend wezen, jager of prooi en het is dan ook diep in ons verstand gegrift. Onze vijf zintuigen zijn zo ontwikkeld dat zij de nabijheid van iets zeer snel en zeer adequaat kunnen ontdekken en beoordelen: gezichtsvermogen, reuk, smaak, tastzin, horen werken samen om ons zelfs in de slechtste omstandigheden te waarschuwen voor dreigend gevaar of voor mogelijke voedselbronnen. Ons verstand heeft zich aangepast aan, meer nog, is ontstaan uit de elementaire activiteiten van het leven. Dat vindt meteen zijn weerslag in elke vorm van taal. Wij gebruiken dagelijks ontelbare woorden en uitdrukkingen die verwijzen naar de primaire functies van het leven, letterlijk of figuurlijk.

    De afstand van een voorwerp tegenover de waarnemer drukken we uit op vele manieren. Die slaan op de positie, zoals voor en achter, boven of onder, links of rechts, dichtbij of veraf en alle combinaties daarvan. Maar we geven aan die posities ook een bijkomende betekenis: wat ver is, is ook onbereikbaar, vraagt moeite om dichterbij te brengen, is vaag en onduidelijk, onbelangrijk, ongevaarlijk; je kan zelf nog vele voorbeelden bedenken, ook van de andere plaatsaanduidingen.

    Laten we dat alles nu eens toepassen op onze ‘verdieping’. We vetrekken van ‘diep’. Het gaat terug op een heel oude protogermaanse stam en verwijst in feite alleen naar een afstand. Wij zeggen nog altijd diep in het woud, zelfs diep in de bergen, alhoewel die hoog zijn. Diep betekent dus oorspronkelijk alleen maar ver. Maar ver kan je gebruiken in alle richtingen, in alle dimensies: sterren zijn ver, steenkool zit ver onder de grond, de horizon is even ver in alle richtingen… Daarom is ver een woord met beperkte bruikbaarheid. Zo ook diep: als je het voor alles gebruikt, dan raakt het in onbruik, wordt het vervangen door meer precieze uitdrukkingen en woorden.

    Diep is ook een kwestie van standpunt: als je bovenaan staat is de bodem diep, maar van onderaan gezien is dezelfde afstand niet diep maar hoog. Stilaan is men dus een onderscheid gaan maken: diep verwijst nu alleen nog naar de afstand naar beneden toe, hoog komt erbij om dezelfde afstand te beschrijven van op de bodem. Met ver is dat niet nodig: ver is ver in alle horizontale richtingen.

    Het Latijnse altus betekent zowel hoog als diep, zowel letterlijk als figuurlijk en dat is ook zo voor altitudo, hoogte en diepte. Net zoals het oorspronkelijke ‘diep’ duidt het zonder meer op een (grotere of kleinere) uitgebreidheid van de afstand of afmeting in verticale zin. Maar er is een enorm verschil tussen de opwaartse beweging en de neerwaartse, tussen het hoogste standpunt, de hoogste plaats en de laagste. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de zwaartekracht: iets naar een hogere plaats brengen kost moeite, andersom gaat vanzelf. Vandaar dat het hogere ook het betere is: als je op de hoogste plaats bent, heb je allerlei voordelen. Vandaar ook alle latere afgeleide betekenissen van hoog en laag. Vandaar ook dat men ook in de taal een onderscheid is gaan maken tussen de twee: diep behield de neerwaartse zin, maar verloor de opwaartse ten gunste van hoog, ook een zeer oud Germaans woord dat specifiek slaat op datgene dat zich in de hoogte verheft.

    Hoe komen we er nu toe om een verdieping van een huis zo te noemen?

    Sommigen, Van Dale incluis, verwijzen naar het Noord-Nederlands gebruik ervan, vanaf 1638, voor een ‘echte’ verdieping, namelijk de halve kelderverdiepingen die men in bestaande huizen aanbracht in de grote steden, waarbij de oorspronkelijke vloer en plafonds in de hoogte aangepast werden om een bijkomende etage te maken, zonder in te grijpen in de voorgevelstructuur. De prijzen van de gronden en van de huishuur in overbevolkt en nog steeds uitbreidend Amsterdam maakten dat in die tijd een bijzonder lucratieve oplossing, hoewel niet zonder gevaar voor instorting en insijpelend grondwater.

    Die nieuwe woonruimte was dus letterlijk dieper, een verdieping van het oorspronkelijk niveau tot onder dat van de straat. Het zou kunnen dat men nadien ook de andere niveaus van zo’n verbouwd huis met die naam is gaan aanduiden, temeer daar die elk meestal ook een ‘verdieping’ ondergaan hadden. Ook vandaag zien we dat gebeuren in onze steden, wanneer oude herenhuizen worden verbouwd: enkel de gevel blijft staan, daarachter is het kaalslag en vervolgens een structuur die niets meer met de oorspronkelijke indeling van de niveaus te maken heeft.

    Het is dan nog een kleine stap om ook bij de andere, oudere huizen die dergelijke aanpassing niet hadden ondergaan, en bij nieuwe huizen die al meteen met een halve kelderverdieping werden gebouwd, en nog later voor alle huizen, te spreken van een verdieping als benaming voor een etage, een niveau.

    Maar it ain’t necessarily so!

    In het Duits hebben we Vertiefung, maar dan enkel in de betekenis die verdieping bij ons ook heeft: het zich verdiepen in iets, zoals wij nu doen met ‘verdieping’. Voor een etage gebruikt men Stock of Geschoss. En dat terwijl men in Duitse steden allicht net zo goed de manier van (ver)bouwen had die hier bij ons op een bepaald ogenblik aanleiding zou gegeven hebben tot de benaming ‘verdieping’. Dat doet me vermoeden dat men hier bij ons ook al over verdiepingen sprak nog voor men die typische herenhuizen met een souterrain bouwde of verbouwde. Het lijkt me tamelijk vergezocht dat een zo wijd verbreid woord als verdieping zou teruggaan op een zo specifieke bouwkundige toepassing uit de 17de eeuw, alsof er voordien geen huizen met verdiepingen waren en men geen woord had om die een naam te geven.

    Is het niet even goed denkbaar dat de oorspronkelijke algemene betekenis van ‘diep’ behouden bleef in dit oude woord? Een huis met een verdieping is ‘dieper’ dan een huis zonder en datgene wat het dieper maakt is dan een verdieping. Diep kan in alle richtingen. Als een huis langer is dan een ander, zeggen we dan ook niet dat het dieper is? Een tuin van dertig meter diep: er is toch niemand die daarbij denkt aan een diepe put? Wij zeggen zonder verder nadenken: op een bestaand gebouw een verdieping zetten; niemand die daarbij in een lach schiet! Een hoge verdieping: het kan, het is geen oxymoron zoals zwarte sneeuw.

    In het Engels spreekt men van een floor, onze ‘vloer’ en die hebben beide dezelfde roots als het Latijnse planus, vlak, Fr. plaine (vlakte). Wat dus met de grond gelijk is, is de vloer: the ground floor, dat maakt het nog duidelijker en dat is wel nodig als men meer dan een ‘vloer’ heeft in een huis. Het Amerikaans Engels noemt dan weer volgens een andere logica de gelijkvloerse verdieping the first floor, terwijl dat in het Brits Engels even logisch de eerste verdieping is, volg je nog?

    Nog een woordje over souterrain. Bij ons is dat de ‘verdieping’ waarover we het hadden: een ruimte die half onder het niveau van de grond of het gelijkvloers ligt en half erboven, zodat je er nog (hoge) ramen kan in plaatsen. In het andere geval spreken we van een (echte) kelderverdieping. Maar in het Frans is een souterrain letterlijk te nemen: onder de grond; misschien kent men in Frankrijk die half verzonken verdiepingen niet? Dat zou best kunnen, want de eerste ‘mooie’ verdieping van een huis met een souterrain heet bij ons bel-etage en dat is een Belgicisme, een woord dat men in Frankrijk niet kent.

    We mogen een souterrain en een bel-etage ook niet verwarren met een entresol, in het Nederlands een insteek(kamer)(tje); het is typisch een meestal beperkte ruimte die achter aan het huis wordt gehangen tussen twee verdiepingen, zoals het woord zegt. Men bereikt die via een korte trap vanaf de onderliggende verdieping. Het is een typische aanbouw om economische redenen voor een bergruimte, badkamer of toilet of voor een goedkope huurkamer. In het Frans zegt men ook: à mi-étage.

    Het Franse woord voor verdieping is natuurlijk étage, dat wij lang geleden geleend hebben. Het is afkomstig van een vergeten Frans werkwoord, ester dat staan, zich ergens bevinden betekent. Een étage is dan een plaats waar men zich bevindt, waar men rechtop kan staan. Figuurlijk is het ook de stand, de plaats die men heeft in de maatschappij, zoals (alleen nog) in de uitdrukking de bas étage.

    Ik dank Joris die aan mij gedacht heeft toen hij zich afvroeg waarom een etage geen verhoging maar een verdieping is.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    13-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.mei 68, veertig jaar later
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Als je naar buiten kijkt of op de thermometer, dan zou je het niet zeggen, maar we zijn in de maand mei van het jaar 2010.

    Met de naam van deze maand is er iets vreemds. In verscheidene dialecten spreekt men van ‘de mei’. Dat vind je ook terug in sommige liedteksten: ’t was in de mei, de blijde mei…

    Er is ook een uitdrukking: de oude mei; die verwijst naar de aanpassing van de kalender onder Gregorius XIII in 1582. Vroeger was 1 mei de verhuisdag, de dag waarop alle huishuurcontracten verliepen. Dat was best een handige regeling: je had een ruimere keuze aan huurhuizen, maar er was natuurlijk ook meer concurrentie voor de betere huizen. Die oude traditie, die in vele landen heeft bestaan, is nu helemaal verdwenen. Toen dus de Gregoriaanse kalender hier ingevoerd werd, verdwenen er plots elf dagen. Maar een jaar is een jaar, voor de huurder zoals voor de eigenaar en dus vervielen de huurcontracten het volgend jaar niet op 1 mei, maar op 12 mei; dat was dus de dag die vroeger 1 mei was, vandaar ‘de oude mei’: de twaalfde mei.

    Het eigenaardige is nu dat je dat alleen met ‘mei’ kunt doen: de februari, de augustus, nee, dat klinkt helemaal niet. Ook in het Engels heb je dat: the queen of the May. The king of the July daarentegen is onzin. Van Dale helpt ons geen zier; hij noemt mei een de-woord, mannelijk dus, maar dat is nonsens, niemand zegt: de mei is droog, hij is droog. De aanduiding ‘de (m.)’ betekent trouwens helemaal niet dat het een woord zou zijn dat een lidwoord kan hebben, want Van Dale zegt hetzelfde over alle twaalf maanden: februari, de (m.).

    Woorden die geen lidwoord verdragen zijn (meestal) eigennamen: Karel, Werchter, Vlaanderen (maar niet zo in het Frans: la Belgique, le Congo; of af en toe in het Engels: the Sudan, the Lebanon, maar Belgium). Mei is ook een eigennaam, zoals alle namen van de maanden en zou dus geen lidwoord mogen hebben. Als we er toch een merken, zij het in het dialect of in verouderde, staande uitdrukkingen, dan wijst dat erop dat men ‘mei’ ook als soortnaam gebruikte of aanvoelde. Wellicht heeft dat te maken met een vereenzelviging van de meimaand met de lente. Die begint officieel veel vroeger, in maart al, rond de 21ste bijvoorbeeld, als de dagen en de nachten even lang zijn, maar dan voelt het meestal helemaal nog niet als lente. Denk eraan dat we elf dagen kwijtgespeeld zijn, precies om de kalender weer in evenwicht te brengen met de seizoenen.

    Het is dus emotioneel vooral in mei dat we aan de lente denken, op goede ervaringsgronden. De ijsheiligen Mamertus, Pancratius en Servatius hadden/hebben hun feestdag op respectievelijk 11, 12 en 13 mei; pas nadien is het in onze streken veilig om plantgoed buiten te zetten. ‘De mei’ zou dan een synoniem zijn voor ‘de lente’, een soortnaam veeleer dan een eigennaam zoals december enzovoort. Een betere uitleg kan ik niet bedenken.

    Ik zou je nu even willen meenemen naar de meimaand van 1968. In verscheidene landen waren er toen rellen en opstootjes, sommigen zeggen zelfs revolutionaire opstanden. Vooral de universiteiten waren broeihaarden van onrust en verzet. Er zijn nadien geleerde boeken geschreven over die gebeurtenissen, waarin specialisten zich hebben gebogen over de oorzaken ervan en ook de gevolgen. We hebben er zelfs een uitdrukking aan overgehouden: een achtenzestiger, de vertaling van het meer bekende Franse soixante-huitard: iemand die mei ‘68 meegemaakt heeft, die achter de ideeën van mei ’68 staat of is blijven staan. Ter vergelijking: iemand die aan de California goldrush van (rond) 1849 deelnam, was een Forty-niner.

    Ik ben een ‘echte’ 68er, mag ik wel zeggen. Ik was toen 22 en student in Leuven, waar ik aan de manifestaties heb deelgenomen, die trouwens al begonnen waren in 1966, met het mandement van de Belgische bisschoppen, die zich vruchteloos verzetten tegen de splitsing en de roep ‘Walen buiten!’.

    Voor ons was het slechts één uiting van een meer algemeen aanvoelen, namelijk het verzet tegen het gezag. In de jaren ’60 van de vorige eeuw kwam die onvrede zeer duidelijk naar voren, maar ze had haar directe voedingsbodem natuurlijk in de voorafgaande periode van vlak na de oorlog. Het is moeilijk om ons nu nog voor te stellen hoe strak de leefwereld toen gebouwd was op concentraties van gezag. De koning, de paus, dat was de top en daaronder was er een getrapte hiërarchie, waarvan elk echelon zijn eigen meerwaarde dwingend opeiste tegenover de onderliggende. Het was je plaats in de maatschappij die bepaalde hoeveel macht en aanzien je had en dat vertaalde zich in alle aspecten van het leven. Als je arm was, was je ook dom, slecht gekleed, onbeschaafd, zonder moreel besef, gewelddadig, verslaafd aan alcohol en seks enzovoort en vice versa. Gezag was het cement van de maatschappij. Als je een hogere functie of ambt bekleedde, dan wás je dat ambt. De koning en zeker de paus waren nog maar nauwelijks mensen. Wat een hoger geplaatste zei, was wet. Zij hadden altijd gelijk, over hun beslissingen werd niet gediscussieerd. Zo was het ook in het gezin: vader en moeder namen autonoom de beslissingen en legden die op aan de kinderen. Luisteren betekende toen ‘gehoorzamen’.

    Het is werkelijk niet meer te vatten hoe alles vroeger onveranderlijk vast lag, van oudsher geregeld was, hoe weinig ruimte er was voor zelfs de meest voor de hand liggende veranderingen. Ne varietur! Letterlijk: mag niet veranderd worden! Het werd met een grote rode stempel op definitieve notariële akten aangebracht, maar het kon net zo goed op de hele maatschappij slaan: er mocht niets veranderen. Dat was ook niet nodig want alles was perfect, het was immers door het gezag opgelegd en het gezag vergist zich niet. En niet alleen dat: als er dan toch iets moest gewijzigd worden, dan ging het initiatief daarvan alleen van het gezag uit; het was ondenkbaar dat men zou rekening houden met de wensen, verlangens of verzuchtingen of voorstellen van de mensen op wie die nieuwe regels zouden van toepassing zijn, dat men hun mening zou vragen. Paternalisme was troef: het gezag wist immers beter wat goed was voor de ondergeschikten dan zij zelf.

    Dat was natuurlijk op alle niveaus een onhoudbare situatie. Het onderwijs maakte van ons verstandige jonge mensen en dat leidde tot een bewustwording van het onrecht van elke kadaverdiscipline. Gezaghebbers kunnen zich vergissen, dat merkten we voortdurend. Ik heb sinds mijn prille jeugd altijd al een probleem gehad met lege vormen van gezag, met macht die enkel gesteund is op positie. Als een onderwijzer zich vergiste, dan merkte ik dat luidruchtig ironisch of hilarisch op tijdens de les. Als iemand misbruik maakte van zijn of haar macht, dan verzette ik me daartegen, soms ongemeen fel, zoals jonge mensen eigen is. Als ik een voorschrift als onrechtvaardig aanvoelde, dan lapte ik dat aan mijn laars of contesteerde het met klem en onverzettelijk. Als er voor een gewoonte geen andere rechtvaardiging bestond dan ‘het is altijd al zo geweest’, dan vond ik dat elk evenwaardig alternatief ten minste een goede kans verdiende. Ik heb nooit vrede genomen met het antwoord ‘daarom!’ op mijn talloze vragen: waarom? Ja, ik ben een ambetanterik, een vervelende luis in de pels. Dat is me niet in dank afgenomen, ik heb dan ook mijn deel van de klappen gekregen waarom ik vroeg.

    Er schiet van de wereld van toen vrijwel niets meer over. Gezag, autoriteit: het zijn woorden die wij niet meer gebruiken, begrippen die we niet meer (er)kennen.

    De rol van de kerk, die zo algemeen bepalend was voor elk detail van onze samenleving toen, is herleid tot een absoluut nulpunt. Het recent debacle in het bisdom Brugge toont ten overvloede aan dat positie geen legitimiteit verleent aan macht, gezag, autoriteit, dat functie en persoon niet te scheiden zijn.

    Maar we hadden dat al eerder meegemaakt, toen de vorige bisschop van Brugge meende rechtstreeks te moeten ingrijpen in de verkiezingsstrijd en van de preekstoelen liet verkondigen dat stemmen voor de Vlaamsgezinde Volksunie ‘zondig’ was. Wij hebben er ons niet aan gestoord, het werd een verpletterend succes en een definitieve afgang voor de politieke ambities van de kerk in Vlaanderen. Vandaag zijn het de opvolgers van de bisschoppen, de seculiere vrijgestelde voormannen van de katholieke zuil, die ons aanzetten om toch maar onze stem niet weg te gooien door nog maar eens voor een Vlaamsgezinde partij te stemmen, maar enkel voor de partijen die een eigen vakbond hebben. Schandelijk en verwerpelijk is die houding van de nieuwe rode, groene en blauwe kazuifeldragers, de kampioenen van de uitdagende palettenvuurtjes en de beschamende torenhoge ontslagpremies, van de stakingen die er geen zijn (zodat er ook geen stakingsgeld moet betaald worden). Zij beseffen niet (hoop ik) dat de door hen gesloten bedrijfspoorten misschien wel nooit meer open zullen gaan, dat na het betalen van de ontslagpremies de bedrijven andere oorden zullen opzoeken.

    In ons maatschappelijk systeem zijn de syndicaten de erfgenamen geworden van het verfoeilijke ancien regime, de laatste verdedigers van het ne varietur, het status quo, de oude verhoudingen tussen werkgevers en -nemers. Zij hebben geen oog voor de diepgaande maatschappelijke veranderingen die zich de laatste zestig jaar hebben afgespeeld, hier en in de hele wereld. Syndicale actie is nuttig, nodig en zelfs noodzakelijk, maar dan met nieuwe spelregels. Maar dit terzijde op deze dag van Rerum fanfarum.

    Ook de wereldlijke macht is getaand. De koning heeft nog enkel de macht die men hem gunt en dat is niet veel. Zijn luttele traditionele toespraken tot het land zijn nauwlettend geïnspireerd door de ministers en geschreven door zijn secretaris; het zijn prekerige, saaie plichtplegingen, ongeïnspireerde clichés die oproepen tot middelmatigheid en vernederende compromissen. Er is in dit land geen vaderlandsliefde, geen patriottisme mogelijk, Sire, België is ons vaderland niet, nooit geweest. Enkel Vlaanderen verdient die eretitel.

    Wij hebben ook lak aan het hele staatsbestel. Een senator, een volksvertegenwoordiger, een minister, dat was vroeger Iemand. En nu? Hier ben je de ene dag syndicaal afgevaardigde bij een bedrijf in faling en de volgende dag minister; of je bent de dochter of de zoon van; of je bent een BV, een Bekende Vlaming, om welke frivole reden dan ook, en dat levert je zomaar een verkiesbare plaats op bij de verkiezingen en een groene of rode zetel. Wie kan nog enig respect opbrengen voor onze politici, voor onze hogere ambtenaren? Wij hebben allemaal het gevoel dat zij niet alleen niet beter of slimmer zijn dan wij, nee, we zijn ervan overtuigd dat wij het veel beter weten dan zij. Om het met een gevleugeld woord van de overwinnaar van de laatste Belgisch-nationale verkiezingen te zeggen: wie gelooft die mensen nog?

    Het gezag is verdwenen, er zijn geen autoriteiten meer. Er zijn ook geen regels meer, of beter: er zijn er miljoenen, die elkaar onbeschaamd overlappen en tegenspreken en die om de haverklap veranderen, soms nog voor ze in werking treden, als ze dat ooit al doen. We hebben nu het tegendeel van ne varietur: het kan nu niet snel genoeg veranderen. Er is geen enkel aspect van onze maatschappij dat niet op losse schroeven is gezet, dat niet al duizend keer veranderd is. Er is geen enkele zekerheid meer, geen enkele, omdat er geen enkele gezagsstructuur meer is om die te garanderen of af te dwingen. Het gezag weet niet meer wat het wil, het is een duiventil, een decretenmachine, een dolgedraaide wettencarrousel.

    Er is ook geen enkele persoon meer die het gezag belichaamt, die gezagsvol kan optreden op korte of langere termijn. Wij hebben alle vertrouwen verloren in elke vorm van personencultus of heldenverering, wij zijn in al onze verwachtingen tegenover personen diep, diep teleurgesteld. Leiders als Hitler en zijn bende, Stalin, Mussolini en ook Berlusconi, Pol Pot, de Griekse, Chileense en Argentijnse kolonels, de Koreaanse Kim- of de Amerikaanse Bush-dinastie, Khomeini, Saddam… Maar ook de nulliteiten die landjes als het onze eventjes bestieren. Je zou voor minder je geloof verliezen in politieke gezagsdragers. En zelfs als er iemand naar voren treedt die ons door zijn ernst, humor of zelfbewust optreden verrast, dan is die even later van het toneel verdwenen, meestal met een vetbetaalde sinecure: Steve Stevaert, Guy Verhofstadt, straks wellicht ook Lamme Goedzak Leterme.

    Voor de hoogste functies kiezen we bij voorkeur nulliteiten uit: onverstaanbare Ban Ki-moon van de Verenigde Naties, ocharme de vijfregelige rijmloze Herman Van Rompuy voor Europa, om nog te zwijgen van de vertwijfelde dame die de ‘leiding’ had tijdens de recente grieppandemie.

    Geen gezag, geen vaste regels, geen duurzame wetten, geen blijvende afspraken, geen betrouwbare voorschriften. Alles is bespreekbaar, eindeloos bespreekbaar. Geen enkele oplossing is definitief, elk compromis is tijdelijk, een voorspel slechts van een volgend rondje palavers en koehandel; geen koe is zo dood dat ze niet nog eens uit de gracht kan gehaald worden. Over BHV, de pensioenen, kernenergie en vooral de staatshervorming kunnen we nog eeuwen doorgaan.

    Wil je zonnepanelen op je dak, dubbel glas in je ramen? Prachtig, je krijgt daarvoor zomaar een pak subsidies; maar voor je aanvraag is opgesteld volgens de ingewikkelde regels die men heeft verzonnen en voor de commissie (politiek) is samengesteld die de aanvragen moet evalueren en eventueel goedkeuren, blijkt dat de subsidies ontoereikend en dus uitgeput zijn; er zit dan niets anders op dan het contract dat je ondertekende (zonder contract is je subsidieaanvraag helaas onontvankelijk) dan toch maar te laten uitvoeren aan de volle prijs, wat een streep is door de aantrekkelijke rekening die de overheid en de firma in kwestie je met een stralende glimlach hadden voorgerekend.

    Wat doen mensen in die omstandigheden? Wat ze altijd al hebben gedaan: ze trekken hun plan. Wat is de beste manier om je huis wit te laten schilderen? In het zwart, juist. Is het statuut van ondernemer fiscaal fataal? Geen nood, we maken er een bvba of een bv van, een netjes besloten vennootschap. De banken moeten hun gegevens aan de fiscus doorspelen, maar de fiscus knijpt een oogje toe.

    Je hebt een misdrijf begaan? Een horde van Bekende Advocaten staat aan te schuiven om je pro Deo te verdedigen en zelfs een fikse schadeloosstelling voor jou (en voor hen) in de wacht te slepen. Je hebt enkele mensen vermoord? Dan ben je ongetwijfeld geestesziek, je hoort niet thuis in een gevangenis, we zullen je interneren… in een gevangenis. Misschien zal je daar zelfs miraculeus genezen, wie weet en dan ben je terug vrij!

    Je hebt kinderen seksueel misbruikt? Ach, hoe sneu dat het zo lang verborgen is gehouden (mits het betalen van ampel zwijggeld of met de nodige dreigementen en morele druk)… Nou is het toch wel verjaard zeker! Maar we leven wel met je mee hoor! Kijk maar: we geven het zelfs toe, we richten een commissie op, we zeggen hardop dat het niet mag! Dat kost ons immers welgeteld twee keer niets, we hoeven niet eens de daders te straffen, we geven ze wel een andere taak, waar ze rustig opnieuw kunnen beginnen en van hun pensioen genieten.

    Kan je het ons kwalijk nemen dat we gedegouteerd zijn? Dat we nog enkel interesse hebben voor het brood en de spelen die ons zo gul worden aangeboden? We leven erop los, als God in Frankrijk. Alles mag, niets moet! Het zal onze tijd wel duren! Carpe diem!




    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    12-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bewust zijn
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Soms denk ik: wat maak ik me zo druk in God en religie? Wat maakt het immers uit?

    Mijn leven is inderdaad zo op het eerste zicht niet drastisch veranderd sinds ik besef en proclameer dat ik atheïst ben. Ik denk nu niet anders over politiek, economie, kunst, literatuur enzovoort dan vroeger. Mijn morele standpunten zijn nog steeds dezelfde. Ik gedraag me nu niet anders dan vroeger, er is niets dat ik nu doe of laat omdat ik atheïst ben. Ik heb een katholieke pennenvriend die zich zorgen (en af en toe ook behoorlijk boos) maakt over mijn atheïstisch geschrijf. Maar wij zijn het in feite over heel veel zaken eens. Wat hij zonden noemt, zijn voor mij ook onaanvaardbare inbreuken op de medemenselijkheid. Hij gelooft in het hiernamaals, of beter: hij hoopt erop. Wat is daar verkeerd aan? Hij doet er niemand kwaad mee en als hem dat helpt om het lijden hier op aarde te verwerken, zoveel te beter, toch? Hij gelooft dat God het eerste sprankeltje leven heeft geschapen uit het niets en misschien ook wel de big bang veroorzaakt heeft. Ik stel dan weer dat er geen oorzaak is, dat het universum zomaar ontstaan is en ook het leven. Wat is het verschil? Hij noemt het een mysterie en ik moet toegeven dat we voor geen van beide een sluitende verklaring hebben. Praten we gewoon naast elkaar terwijl we hetzelfde zeggen?

    Nee, toch niet.

    Mijn gelovige vriend ziet de mens als het hoogtepunt van de Goddelijke schepping. Vroeger was hij er ongetwijfeld van overtuigd dat God de mens heeft geschapen zoals hij nu is, zo staat het ook in Genesis. Nu Darwins theorie als werkelijkheid aanvaard is door de wetenschap, durft men dat in kerkelijke en gelovige kringen niet meer zo stellen. Maar men blijft ervan overtuigd, ook in de meest progressieve kringen, dat God verantwoordelijk is voor wat de mens is, ook als die het resultaat is van een lange evolutie. Men heeft het dan niet zozeer over het menselijk lichaam, want daar is de dierlijke oorsprong te evident om te ontkennen. Nee, men heeft het sinds het ontstaan van het christendom steeds over het niet-lichamelijke, datgene wat ons van de andere schepsels onderscheidt. Dat is in de eerste plaats onze onsterfelijke ziel, maar op een goede tweede plaats komt ons verstand: de mens is een bewust wezen. Zo zijn we in staat om een onderscheid te maken tussen goed en kwaad: het geweten.

    Helaas is het steeds onduidelijker geworden wat die ziel zou kunnen zijn en ook het geweten is steeds minder een onderwerp van gesprek. Ook vrome christenen en ernstige theologen beseffen nu dat het menselijk bewustzijn het enige is dat telt, het enige dat reëel is, geen metafoor.

    Toch blijven zij het bewustzijn zien als een gave van God, als iets dat de mens gegeven is, iets dat hem anders maakt dan al de andere schepsels. Adam is nog steeds gemaakt van modder, God moet hem nog steeds de eerste levensadem inblazen. Dieren hebben geen ziel en geen geweten, geen bewustzijn.

    Descartes beweerde dat ze daarom ook geen pijn kunnen voelen en wij geloven dat nog steeds, anders zouden we de dieren niet zoveel pijn doen. Wij hebben het vaak over het menselijk leed, maar denk eens even aan wat de mens de andere schepsels zoal aandoet, bijvoorbeeld de insecten? De mens is in de christelijke wereldvisie nog steeds de heerser over de dieren, daartoe aangesteld door God. Men gaat er nog altijd vanuit dat het God is die de mens tot echt mens heeft gemaakt, ooit, op een of andere manier, door hem zijn enorm verstand te geven.

    Is dat dan niet zo? Kunnen we achter het Bijbels verhaal niet een realiteit zien die ook de wetenschap kan onderscheiden? De mens is immers grondig anders dan de dieren, al was het maar omdat wij spreken en schrijven en elkaar verstaan, omdat wij taal hebben, cultuur, beschaving en ja, ook religie, godsdienst, God. De geschiedenis van de aarde is de geschiedenis van God en de mens, de heilsgeschiedenis. Of niet soms?

    Wel… nee.

    Wat men in de menswetenschappen, in de filosofie, de theologie en in de leer van de kerk steeds over het hoofd ziet, is de evolutie. Zeker, men geeft met enige wrevel toe dat onze lichamen wellicht geëvolueerd zijn, dat we een van de takken zijn van een bepaalde biologische soort, dat we misschien wel gemeenschappelijke voorouders hebben met andere nu levende wezens, zoals de mensapen en de chimpansees. Maar dat doet er niet echt toe. Wat in het verre paleontologisch verleden gebeurd is, heeft niet echt belang. De evolutie wordt slechts echt interessant als de mens te voorschijn komt, de volmaakte homo sapiens. Pas dan, wanneer God heeft ingegrepen en (van een aap) een mens gemaakt, begint het echt. Zo moeten we, volgens moderne exegeten, Genesis lezen: er waren al allerlei soorten lang voor de mens, maar in de tuin van Eden heeft God voor het eerst rechtstreeks contact opgenomen met de schepping. Hij heeft een redeloos dier begiftigd met een goddelijke vonk en dat heeft het hele verschil gemaakt.

    Dat klinkt overtuigend… maar is het ook zo gegaan?

    De denkfout die men in deze redenering begaat, is fenomenaal. Men doet alsof het menselijk denkvermogen plots ontstaan is, ergens, op een keer. Alsof er op de vijfde dag nog geen mensen waren en op de zesde ineens wel. Alsof het menselijk verstand uit de hemel is nedergedaald, zoals de zwarte monoliet in 2001 Space Odyssee. Men gaat daarbij voorbij aan het in het oog springende feit dat wij ook vandaag allerlei vormen van verstandelijke vermogens zien in andere schepsels dan de mens. Hoe kan je in hemelsnaam volhouden dat dieren geen pijn voelen? Hoe kan je blijven beweren dat een kat of een hond geen eigen intelligentie heeft, geen gevoelens? Hoe kan je blind blijven voor het zinvolle in het gedrag van kuddedieren, of de totale liefde van roofdieren voor hun kroost? Hoe meer we het dierlijk gedrag bestuderen, hoe meer we leren over onszelf.

    Het is niet alleen het menselijk lichaam dat geëvolueerd is, maar ook de verstandelijke vermogens. Net zoals het menselijk oog een parallel heeft in de rest van de dierenwereld, zo hebben ook andere soorten een bewustzijn dat op het onze gelijkt. Wij ontdekken ook steeds meer voorouders van de mens die lichamelijk van het eindresultaat, homo sapiens afwijken, maar die ook, zoals blijkt uit de artefacten en zelfs hele beschavingen die ze hebben nagelaten, een rudimentair bewustzijn hadden, de kiemen van wat later zou open bloeien. Zoals ons wonderbaarlijk oog (en dat van de arend) ontstaan is uit een vage fotosensitieve plek op een eencellig wezentje, zo is ons fenomenale verstand ontstaan uit de basisnieuwsgierigheid van de eerste levensvormen voor hun omgeving.

    Verstandelijke vermogens zijn, dat valt niet meer te ontkennen, niet plots ingestort in een ‘stom’ beest. Ze zijn geleidelijk ontstaan, in alle levensvormen en ze zijn geëvolueerd op ontelbare manieren, waarvan homo sapiens er slechts één is. Dat klinkt als een evidentie, en dat is het ook, als je er even bij stilstaat, maar het is een absoluut verbijsterende gedachte als je er wat langer over nadenkt.

    Zelfs Darwin aarzelde om het ronduit zo te stellen. Hij legde zich toe op het beschrijven van de lichamelijke evolutie van het leven op aarde; dat die evolutie ook het ‘geestelijke’ zou omvatten heeft hij vaak laten aanvoelen, steeds geïmpliceerd en af en toe zelfs scherp gesteld. Hij heeft uren doorgebracht in de Londense zoo, in trance bij het bestuderen van een gorilla, geschokt en ontroerd door de onmiskenbare menselijkheid van dat dier. Hij heeft steeds aangedrongen op verder onderzoek, precies naar de gemeenschappelijke kenmerken van mens en dier, ook psychologisch en mentaal.

    ‘Bewustzijn’ is geen kenmerk van de mens alleen, noch is het er in de mens altijd geweest, noch plotsklaps ontstaan. Ook in de menselijke soort is het geëvolueerd van een vage en beperkte aanleg tot het spectaculaire resultaat dat we vandaag kennen.

    Deze gedachte is totaal afwezig in het menselijk denken tot ver na Darwin en ook vandaag nog is ze verre van algemeen aanvaard en ingeburgerd. Wij hebben teveel aandacht voor dat ene eindresultaat en te weinig voor de andere vormen van bewustzijn en voor de weg die de verscheidene soorten hebben afgelegd om zover te komen.

    Het is een eenvoudige gedachte, maar ze heeft enorme gevolgen.

    Darwins theorie heeft de rol van God in het ontstaan en de evolutie van het leven op aarde gereduceerd tot vrijwel niets: hooguit een aanzet, een eerste levensbeginsel, daarna is alles zijn gang gegaan volgens de wetmatigheden van de natuur en het toeval; het leven ontwikkelt zich en houdt zichzelf in stand zonder enige rechtstreekse tussenkomst van buitenaf. Wij moeten dat nu definitief uitbreiden tot de zogenaamde geestelijke of verstandelijke vermogens van de mens en van de andere organismen. Ook die zijn van een nietig beginsel selectief uitgegroeid volgens Darwinistische principes. Meer nog: wij mogen geen onderscheid meer maken tussen die twee aspecten. Het gaat om de evolutie van het leven op aarde.

    Laten we even stilstaan bij dat begrip: leven. Wij denken dat we weten wat we daarmee bedoelen, maar is dat zo? Wat zijn de kenmerken van leven, wat is het verschil met dode materie? Zonder al te wetenschappelijk te zijn, kunnen we toch enkele basisvoorwaarden onderkennen.

    Levende wezens zijn interactief in contact met wat ze zelf niet zijn. Ze hebben een metabolisme, dat wil zeggen dat ze elementen uit hun omgeving tot zich nemen; dat houdt hen in stand, laat ze groeien en zich voortplanten; zij passen zich aan hun omgeving aan door een selectief proces in opeenvolgende generaties; hogere levensvormen kunnen met elkaar en met hun omgeving communiceren.

    Leven kan zeer eenvoudig zijn, bijvoorbeeld een eencellig wezen, maar het heeft alle elementaire kenmerken van het leven. Ook de meest gevorderde soorten hebben al die kenmerken en al de aspecten van hun bestaan kunnen tot die elementaire kenmerken teruggebracht worden. Dat is ook zo voor de verstandelijke vermogens van de mens. Die zijn begonnen in het actieve contact van een stukje materie met zijn omgeving, niet een louter chemische of fysieke inwerking van het ene op het andere, maar het absorberen, het verorberen van het een door het andere, het gebruiken van een stukje buitenwereld voor eigen groei en ontwikkeling. Daarvoor is het nodig dat de omgeving wordt waargenomen, dat men selecteert wat nuttig is en wat schadelijk. Het is ook nodig dat er een actief ingrijpen is, een vorm van agressie, van verovering, van vernietiging van het andere door het op te nemen in het eigen lichaam. Het leven wil in leven blijven en doet daar alles voor, voor het eigen leven maar ook door de voortplanting, een plaatsvervangende voortzetting van het individuele eigen leven.

    Leven dat zich niet aanpast aan de omstandigheden, gaat onherroepelijk verloren. Op langere termijn planten de levensvormen die toevallig het best aangepast zijn zich het best voort; de beste genetische kenmerken worden zo overgedragen in een cumulatieve reeks verbeteringen.

    Ons bewustzijn is op die manier ontstaan, uit een nietig begin, samen met het leven. Er is geen leven zonder bewustzijn en geen bewustzijn zonder leven. Leven is bewust zijn.

    Al het menselijk denken is op een onbegrijpelijke manier duizenden jaren blind gebleven voor deze simpele gedachte. Steeds heeft men deze evidentie ontkend en ze vervangen door de meest ingewikkelde, vergezochte en waanzinnige alternatieven, waarbij leven en bewustzijn steeds formeel uit elkaar gehouden werden. Materie en geest zijn totaal verschillend, zegt de hele westerse filosofie. Gedachten zijn, in hun veronderstellingen, niet tastbaar, zijn van een andere aard dan de dode materie en zelfs dan de levende materie. Bewustzijn, denken, cultuur, godsdienst behoren tot een andere, hogere dimensie, los van de materie. Binnen die basishouding vind je dan alle denkbare en zelfs enkele ondenkbare, werkelijk onbegrijpelijke varianten.

    Het heeft echter geduurd tot vrij onlangs voor men stilaan ging inzien dat bewustzijn, in al zijn verscheidenheid en rijkdom, gewoon behoort tot de basiskenmerken van alle leven, dat je denken en leven niet kan scheiden, dat ze niet afzonderlijk kunnen voorkomen.

    Er is dus geen afzonderlijke hogere orde der dingen, er zijn geen louter ideële Ideeën, er zijn geen absolute Wetten, geen universele Principes. Er is ook geen ontastbare Wetgever, geen ongeschapen Schepper, geen onbewogen Beweger, geen almachtige en oneindig liefhebbende God die boven de materie verheven is, die buiten het universum staat. Er is alleen dat steeds weer en steeds meer verwonderlijke leven van de materie, dat vormen aanneemt die ons met verstomming slaan, of het nu onze moderne technologische beschaving is of de fenomenale verscheidenheid van het biologisch leven en de onvoorstelbaar snuggere aanpassingen van het leven aan zijn omgeving.

    Dat is een fundamenteel inzicht dat pas rond het einde van de twintigste eeuw naar voren is gekomen en dat nu stilaan doordringt tot de mensheid. Wij beseffen nog niet goed waarheen het ons zal leiden, maar we zien al enkele voorafspiegelingen.

    Zo zal het besef van de fundamentele eenheid van de natuur ons aanzetten om op een meer respectvolle manier om te gaan met de andere levensvormen. Dat is in de eerste plaats zo voor onze medemens, te beginnen met wie ons het meest dierbaar is, maar uit te breiden tot alle mensen, ook als ze ons vreemd zijn of zelfs vijandig gezind. Wij leven met zeer veel mensen samen op deze wereld en dat is niet gemakkelijk. Er is echter geen enkele verantwoording voor het gewapend bestrijden van elkaar of voor de minachting en onderwerping van de ene door de andere, op welke manier dan ook.

    Leven is precair, het is zeer kwetsbaar. Alleen al in leven blijven zelf vraagt een voortdurende zorg en voorzichtigheid. Elke bedreiging kan fataal zijn, een voortijdig einde maken aan het leven. Het is totaal zinloos dat we elkaar dan ook nog naar het leven staan, elkaar geen plekje onder de zon of de regen gunnen. Samenwerking en een rechtvaardige verdeling van de arbeid en van de vruchten van de arbeid en van de rijkdommen der aarde is de beste manier om met zijn allen zo goed mogelijk te leven. Wij moeten al de enorme hoeveelheden energie die we nodig hebben uitsluitend putten uit hernieuwbare bronnen, niet uit het vernietigen van ander leven.

    Dieren zijn onze rechtstreekse verwanten, zoals wij bewust van zichzelf en van hun omgeving en dat heeft vele implicaties voor onze manier van leven, in het bijzonder voor onze voedselvoorziening. Planten en ook lagere levensvormen en zelfs de levenloze materie hebben een noodzakelijke functie in het geheel, het milieu. Wij moeten onze biotoop in stand houden en leefbaar maken voor onze kinderen. Onze ingrepen mogen de toekomst niet in het gedrang brengen.

    Het individuele leven is tijdelijk, het heeft een begin, een korte duur en een einde; iedereen is kind van iemand, elkeen zoekt zich te ontplooien, niemand ontsnapt aan de aftakeling of de dood. Er is ‘nadien’ geen persoonlijk voortbestaan; de moleculen waaruit we bestaan worden herverdeeld over de materie. Dit leven is onze enige kans. Dat moeten we durven erkennen en er de logische conclusies uit trekken. We moeten ons bevrijden van ideologieën die de volledige ontplooiing van de mens hier op aarde in de weg staan, die hem onderwerpen aan onrechtmatig verworven gezag of die hem tegen anderen opzetten.

    Communicatie is levensnoodzakelijk. Elke beperking of manipulatie daarvan is verdacht en verderfelijk. Absolute eerlijkheid in de omgang met elkaar is een kwestie van zelfbehoud, maar tevens de enige mogelijkheid om samen te leven. Het zoeken naar waarheid mag niet aan banden gelegd worden, zolang het individueel en of algemeen belang er niet door geschaad wordt.


    We zijn vertrokken van de traditionele levensopvattingen, die van de godsdienst en de filosofie van onze Westerse beschaving. Wij hebben vastgesteld dat zij de wereld niet kunnen verklaren zonder hun toevlucht te nemen tot mysteries, mythen en metaforen; zij kunnen de mens ook niet motiveren tot vreedzaam samenleven, noch de samenleving organiseren tot eenieders tevredenheid. De oorzaak van die mislukking ligt in het onzalige onderscheid dat zij steeds maken tussen het materiële en het geestelijke. Zij negeren het voor de hand liggende: leven hier op aarde is bewust zijn. Er is geen enkel materieel leven zonder een vorm van bewustzijn, er is geen enkel bewustzijn zonder een vorm van materieel leven.

    Als we daarvan vertrekken, vallen de stukjes van de puzzel al heel wat beter in elkaar. Dan kunnen we onze eeuwenoude vooroordelen, onze wantrouwige vooringenomenheid, onze nefaste vooronderstellingen en onze kwalijke gewoonten achter ons laten en elkaar en de wereld tegemoet treden in oprechte eerlijkheid. En dat, lieve lezer, is een waarlijk radicale breuk met het verleden.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!