Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (75)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (243)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    09-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn koninkrijk is niet van deze wereld.

    'Mijn koninkrijk is niet van deze wereld.'

    Het woord ‘koninkrijk’ komt in de Nieuwe Bijbelvertaling niet zo heel vaak voor. Dit zijn de aantallen voor het Oude Testament:

    Exodus(1) 1 Koningen(3) 1 Kronieken(2) 2 Kronieken(8) Ezra(4) Nehemia(1) Ester(4) Psalmen(2) Jesaja(2) Jeremia(3) Klaagliederen(1) Ezechiël(2) Daniël(20) Amos(2) Tobit(1) Judit(2) Ester_(Grieks)(17) 1 Makkabeeën(9) 2 Makkabeeën(6) Sirach(1) Toevoegingen_Daniël(1)

    De hoge frequentie in Daniël is volledig te wijten aan de droom van Nebuchadnezar en de uitleg die Daniël eraan geeft: het gaat om het koninkrijk van de Meden en de Perzen.

    De joden hadden het niet zo begrepen op koningen. De verhalen die we in de Bijbel daarover aantreffen, lopen meestal niet goed af. Geen wonder dat men uiteindelijk besliste om geen koningen meer aan te stellen: alleen Jahweh heerste. Wellicht ligt daarin de oorsprong van het Joodse monotheïsme: Jahweh als koningsfiguur, de priesters als wereldlijke én religieuze leiders, een echte hiërarchie, van het Griekse hieros, priester en archein, heersen, besturen, leiden.

    En dit zijn de aantallen voor het Nieuwe Testament:

    Matteüs(51) Marcus(18) Lucas(39) Johannes(3) Handelingen(8) Romeinen(1) 1 Korintiërs(4) Galaten(1) Efeziërs(1) Kolossenzen(1) 1 Tessalonicenzen(1) 2 Tessalonicenzen(1) 2 Timoteüs(1) Hebreeën(1) Jakobus(1) 1 Petrus(1) 2 Petrus(1) Openbaring(3).

    Opvallend is dat het woord ‘koninkrijk’ het vaakst voorkomt in de synoptische evangeliën, die grotendeels gebaseerd zijn op een gemeenschappelijke vroegere, verloren gegane bron (Q of Quelle). Johannes gebruikt het woord slechts bij twee gelegenheden en Paulus bijna helemaal niet.

    Bij Matteüs vinden we bijna uitsluitend de formule: het koninkrijk der hemelen, enkele malen: het koninkrijk van God. Bij Marcus en Lukas is het bijna uitsluitend: het koninkrijk van God. Dat is ook zo bij Johannes en bij Paulus. In Johannes 18, 36 vinden we de bekende tekst: Jezus antwoordde: ‘Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.’

    Het is de meest nadrukkelijke verklaring van deze fundamentele boodschap, die alleen bevestigt wat we ook bij de synoptici al vonden: het koninkrijk is niet van deze wereld, het is het Rijk Gods, het rijk der hemelen. Het is aan de vertegenwoordiger bij uitstek van de wereldse macht, van de Romeinse bezetter, de landvoogd Pilatus, dat Jezus die verklaring aflegt, om zo het contrast tussen die wereldse macht, de koninkrijken van de aarde en het on-wereldse, bovenaardse koninkrijk der hemelen, het Rijk Gods, in alle duidelijkheid te stellen. Pilatus vraagt hem, de beschuldiging herhalend van de farizeeërs, de Joodse religieuze machthebbers: zijt gij de koning der Joden? Jezus antwoordt: gij zegt dat.

    Dit is de volledige passage zoals ze bij Johannes, hoofdstuk 18 staat, hier in de Nieuwe Bijbelvertaling:

    28 Jezus werd van Kajafas naar het pretorium gebracht. Het was nog vroeg in de morgen. Zelf gingen ze niet naar binnen, om zich niet te verontreinigen voor het pesachmaal. 29 Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg: ‘Waarvan beschuldigt u deze man?’ 30 Ze antwoordden: ‘Als hij geen misdadiger was, zouden we hem niet aan u uitgeleverd hebben.’ 31 Pilatus zei: ‘Neem hem dan mee, en veroordeel hem volgens uw eigen wet.’ Maar de Joden wierpen tegen: ‘Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen.’ 32 Zo ging de uitspraak van Jezus in vervulling waarin hij aanduidde welke dood hij sterven zou.

    33 Nu ging Pilatus het pretorium weer in. Hij liet Jezus bij zich komen en vroeg hem: ‘Bent u de koning van de Joden?’ 34 Jezus antwoordde: ‘Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over mij gezegd?’ 35 ‘Ik ben toch geen Jood,’ antwoordde Pilatus. ‘Uw volk en uw hogepriesters hebben u aan mij uitgeleverd – wat hebt u gedaan?’ 36 Jezus antwoordde: ‘Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.’ 37 Pilatus zei: ‘U bent dus koning?’ ‘U zegt dat ik koning ben,’ zei Jezus. ‘Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat ik zeg.’ 38 Hierop zei Pilatus: ‘Maar wat is waarheid?’

    Merkwaardig is de manier waarop men die ene zinsnede in het Nederlands heeft vertaald. In de vroeger alomtegenwoordige Willibrordvertaling staat het zo:

    Pilatus hernam: Gij zijt dus toch koning? Jezus antwoordde: Ja, koning ben ik. Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid.

    Let op het verschil met de meer accurate Nieuwe Bijbelvertaling, die veel minder triomfalistisch is: ‘U zegt dat ik koning ben’, waaronder we moeten verstaan: ik heb dat niet gezegd, een verwijzing naar de eerste vraag van Pilatus naar Jezus’ koningschap en Jezus’ eerste antwoord: ‘Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over mij gezegd?’ (34) Ook de Griekse en de Latijnse tekst van de Vulgata zijn ondubbelzinnig: su legeis hoti basileus eimi, tu dicis quia rex sum ego. Er staat niet: Ja, ik ben koning (Willibrord) en er staat ook niet: gij zegt dat ik me koning noem. Jezus neemt klaar en duidelijk afstand van de beschuldigingen van de Joden, die door Pilatus overgenomen worden. Hij zegt zonder meer dat hij géén koning is, dat hij geen aanspraak maakt op die titel, dat hij dat nooit gedaan heeft. Dit wordt bevestigd door al de plaatsen in het Nieuwe Testament waar sprake is van het koninkrijk der hemelen of het koninkrijk Gods: nergens is Jezus de koning, God is de enige heerser. Het Rijk Gods is waarlijk niet van deze wereld, het bevindt zich in de hemelen.

    Wanneer de goede moordenaar, die we enkel bij Lukas aantreffen (23, 43-44) hem zegt: ‘Jezus, herinner, nu mij wanneer u komt in uw Rijk’, antwoordt Jezus: ‘Vandaag zul je met mij in het paradijs zijn’. Voor ‘Rijk’ staat er: regnum, basileian, koninkrijk dus. Het paradijs waar Jezus over spreekt is ook niet van deze wereld, het is iets dat deze wereld overstijgt, een toestand waarbij men los is van de aarde.

    Toch nog een woord over de Nieuwe Bijbelvertaling. In de Griekse tekst staat driemaal het woord 'basileia' en in het Latijn driemaal 'regnum'. Waarom dan de eerste twee keer deze woorden vertalen als 'koningschap' en de derde keer, in dezelfde zin, als 'koninkrijk'? Daardoor verdraait men de inhoud bijna zo flagrant als de Willibrordvertaling. Als men Jezus laat spreken over 'mijn koningschap', dan lijkt het alsof hij inderdaad op een of andere manier koning is. Maar dat staat er niet! Hij spreek over zijn koninkrijk, basileia, regnum, dezelfde woorden die er ook telkens staan als hij spreekt over het koninkrijk Gods, het koninkrijk der hemelen.

    Het loont ook de moeite om even de verschillen te bekijken in het verhaal over Jezus verschijning voor Pilatus bij de drie synoptici en bij Johannes.

    Beginnen we met Matteüs. Op de vraag van Pilatus of hij de koning der joden is, wat in strijd zou zijn met de akkoorden die de joden gesloten hadden met Rome, op hun eigen verzoek, antwoordt Jezus kort: Gij zegt het (tu dicis, su legeis); dat is ook zo bij Mt en Lk. Van dan af doet Jezus er het zwijgen toe, wat de hogepriesters, Herodes of Pilatus hem ook vragen of zeggen. Dat Jezus letterlijk van Pontius naar Pilatus gestuurd wordt, met Herodes als tussenstation, staat enkel bij Lukas; ook de verklaring van Pilatus dat Jezus onschuldig is staat enkel daar vermeld. Mt en Mk sluiten weer aan bij Lk wanneer Pilatus de Joden de keuze laat tussen Jezus en Barabbas. Opvallend daarbij is dat bij Mt Pilatus Jezus niet de koning der Joden noemt, maar ‘Jezus, de zogenaamde Christus’. Enkel Markus legt hem deze woorden in de mond: Willen jullie dat ik de koning van de Joden zal vrijlaten?

    Wat een verschil met het verhaal van Pilatus’ rechtspraak dat wij bij Johannes vonden. Enkel daar staat de befaamde tekst over Jezus’ koninkrijk. De andere twee vindplaatsen voor het woord ‘koninkrijk’ bij Johannes staan in het derde hoofdstuk, in het nachtelijk gesprek met Nicodemus, telkens als ‘koninkrijk der hemelen’.

    Er kan dus niet de minste twijfel over bestaan: volgens elk van de vier evangelisten zelf heeft Jezus op geen enkel moment gedacht dat hij hier op aarde een koninkrijk zou vestigen, noch dat zijn leerlingen dit na hem zouden doen. Het nachtelijk gesprek met Nicodemus (Joh. 3) is daarover zeer verhelderend:

    1 Zo was er een farizeeër, een van de Joodse leiders, met de naam Nikodemus. 2 Hij kwam in de nacht naar Jezus toe. ‘Rabbi,’ zei hij, ‘wij weten dat u een leraar bent die van God gekomen is, want alleen met Gods hulp kan iemand de wondertekenen doen die u verricht.’ 3 Jezus zei: ‘Waarachtig, ik verzeker u: alleen wie opnieuw wordt geboren, kan het koninkrijk van God zien.’ 4 ‘Hoe kan iemand geboren worden als hij al oud is?’ vroeg Nikodemus. ‘Hij kan toch niet voor de tweede keer de moederschoot ingaan en weer geboren worden?’ 5 Jezus antwoordde: ‘Waarachtig, ik verzeker u: niemand kan het koninkrijk van God binnengaan, tenzij hij geboren wordt uit water en geest. 6 Wat geboren is uit een mens is menselijk, en wat geboren is uit de Geest is geestelijk. 7 Wees niet verbaasd dat ik zei dat jullie allemaal opnieuw geboren moeten worden. 8 De wind waait waarheen hij wil; je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat. Zo is het ook met iedereen die uit de Geest geboren is.’ 9 ‘Maar hoe kan dat?’ vroeg Nikodemus. 10 ‘Begrijpt u dit niet,’ zei Jezus, ‘terwijl u een leraar van Israël bent? 11 Waarachtig, ik verzeker u: wij spreken over wat we weten en we getuigen van wat we gezien hebben, maar jullie accepteren ons getuigenis niet. 12 Wanneer jullie me niet geloven als ik over aardse dingen spreek, hoe zouden jullie me dan geloven als ik over hemelse dingen spreek?

    Het koninkrijk van God kan men enkel zien als men opnieuw geboren is, als men dus is overgegaan van dit aardse leven naar een nieuw leven. Wie dit niet begrijpt, zoals Nicodemus, nochtans een geleerde, een leraar van Israël, moet bedenken dat Jezus niet spreekt over aardse dingen, epigeia, maar over over hemelse dingen, epourania, dingen die te maken hebben met de ouranos, de hemel. Bij Mt is dit de term die Jezus gebruikt voor het rijk der hemelen: basileia toon ouranoon, dat voortdurend voorkomt in de parabelen: het rijk der hemelen is als...

    Bij Johannes neemt Jezus de laatste twijfel weg. Hij wimpelt de beschuldiging af als zou hij zich koning noemen: het zijn anderen die dat gezegd hebben en ook Pilatus zegt het op zijn beurt, Jezus niet, nooit heeft men hem daarop kunnen betrappen. In tegendeel, hij verklaart zich nader, mocht er nog enige twijfel bestaan over zijn zending: de enige reden waarom hij geboren is, waarom hij naar deze wereld gekomen is, is dat hij is komen getuigen van de waarheid. Hij is geen rijk komen stichten op aarde, geen wereldse macht. Hij is een getuige van de waarheid, meer niet. Hij wil dat de waarheid zegeviert, niet de leugen. Hij wil dat de mensen zoeken, inzien wat de waarheid is en er ook naar leven.

    In het Grieks staat er voor 'getuigenis afleggen' marturèsoo. De oorspronkelijke betekenis van matyros is helemaal niet 'martelaar', maar getuige. Lut heeft daarover een interessante tekst op haar blog, waar het gaat over de Palestijnse 'martelaars', de zelfmoordterroristen.

    En dan volgt een van de meest merkwaardige passages in het hele Nieuwe Testament. Pilatus, Romein onder de Joden, vreemdeling, zoals Mozes stranger in a strange land, de buitenstaander par excellence, burgerlijk en religieus, de proverbiale plantrekker, de man die zijn handen wast in onschuld en ze dan aftrekt van Jezus om hem over te leveren aan de Joden, die man antwoordt op Jezus’ verklaring dat hij enkel gekomen is om getuigenis af te leggen van de waarheid. Hij heeft het allemaal al zo vaak gehoord. Als intellectueel, levend in een tijd van syncretisme, waarin talloze godsdiensten elk voor zichzelf de unieke waarheid claimen, weet hij dat er niet één waarheid is, dat de godsdiensten en de filosofen elkaar allemaal tegenspreken en dat ze dus niet allemaal gelijk kunnen hebben. Hij slaakt een diepe zucht en haalt de schouders op bij die plechtstatige verklaring van deze Jezus, zijn mission statement en zegt, de ogen ironisch ten hemel slaand: ‘De waarheid? Maar beste man, wat is de waarheid?...’ Quid est veritas? Ti estin alètheia?

    Daarop breekt Pilatus de ondervraging af. Dit is geen misdadiger, dit is een filosoof! Of een geestesgestoorde. Maar in geen geval schuldig en dat zegt hij ook aan de Joden. Maar het mocht niet baten. Wij kennen de rest van het verhaal.

     

    Ik heb jullie uitvoerig onderhouden (dat hoop ik althans) over het koninkrijk der hemelen, het Rijk Gods en over Jezus’ vermeend koningschap. Wij hebben gezien dat de Joden in het Oude Testament spaarzaam omgingen met het woord. Ze gebruikten het enkel voor andere koninkrijken, dat van de Meden en de Perzen bijvoorbeeld. Na hun eigen nare ervaringen met koningen in hun verre voorgeschiedenis wensten ze geen koninkrijk meer te zijn, geen koningen meer te hebben naast Jahweh. Wanneer Jezus dan komt en herhaaldelijk spreekt over de komst van het koninkrijk der hemelen, weten zij zeer goed dat hij het niet heeft over een werelds rijk. Maar zij maken misbruik van Jezus’ woordkeuze om hem bij de Romeinse landvoogd te beschuldigen van wereldse ambities: hij zou zich koning van de Joden genoemd hebben, een manifeste leugen. Jezus heeft steeds duidelijk gemaakt, tot aan het kruis, tot zijn laatste snik, dat hij spreekt over de hemel, niet over de aarde, over het Rijk van God, niet dat van Jezus, een geestelijk rijk, waartoe eenieder kan behoren die oprecht naar de waarheid zoekt.

    Wie goed naar Jezus luistert, kan iets vernemen over de waarheid. Dat is zijn enige taak, zegt hij zelf, in het aanschijn van de dood, zijn enig doel: de mensen de weg tonen naar de waarheid, hen zelf doen nadenken over wat waar is en wat niet. Maar zij mogen zich niet vergissen: het gaat niet om het vestigen van een wereldse macht die de waarheid in pacht heeft en die ze oplegt aan de mensen, die hen dwingt te leven volgens hun versie van de waarheid. Dat heeft niets te maken met het Rijk Gods, met het koninkrijk der hemelen, dat bovenaards is, niet van deze wereld. De waarheid vinden we niet in de wereld en niet bij de macht. Iedereen kan de waarheid zoeken, men hoeft niet over macht te beschikken, in tegendeel: hoe meer macht men heeft of ambieert, hoe kleiner de kans dat men de waarheid zal vinden. De waarheid zoeken we het best in ons hart. Ze vinden doen we met onze geestelijke vermogens, met ons verstand, onze geest, ons brein, ons bewustzijn, onze hersenen of hoe je het ook wil formuleren.

    Wanneer we deze prachtige gedachten en deze wijze Jezuswoorden ter harte nemen en vervolgens kijken naar de geschiedenis van het christendom, dat zich beroept op deze Jezus en op dit Evangelie, dan wordt het ons droef te moede. Hoe is het zo grondig verkeerd kunnen gaan? Hoe heeft men zo radicaal het tegenovergestelde kunnen nastreven van wat de stichter van het christendom zelf zo overduidelijk heeft gezegd en herhaald: mijn koninkrijk is niet van deze wereld! Hoe heeft men zo flagrant dit mission statement naast zich neer kunnen leggen en zo brutaal en zonder omzien uitgerekend steeds weer net dat kunnen doen wat Jezus niet wou: een werelds koninkrijk hier op aarde stichten en dan nog in zijn naam! Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel, hebben we leren bidden, maar dat is uitgerekend wat Jezus niet wilde, wat hij wou verhinderen, waarvoor hij waarschuwde: als hij dat had gewild, dan had hij wel aan zijn hemelse Vader gevraagd om zijn legioenen naar de aarde te sturen om te verhinderen dat hij zou gevangen genomen worden en uitgeleverd, gehoond, gemartelaard, gedoornekroond en gekruisigd!

    Jezus was, naar hij zelf nadrukkelijk verklaarde, niet gekomen om een koninkrijk te stichten op aarde, maar om te getuigen van de waarheid, om ons op te roepen om niet de macht te zoeken, maar de waarheid. Ik laat het aan jou over om de geschiedenis van het christendom te bekijken en de kerk van vandaag en dan te oordelen of Jezus’ eigen woord gehoor heeft gevonden in de kerk die hem tot God zelf verheven heeft.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    08-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beethoven in de solden

    Begin juli is het weer de tijd van de zomersolden. Ikzelf merk daar niet veel van, ik heb zeer beperkte noden wat mijn kledij en mijn schoeisel betreft, alles gaat vele jaren mee, zeker nu ik me niet elke dag meer hoef aan te tutten om een representatieve functie aan de universiteit uit te oefenen. Amazon, ’s werelds grootste internetboekhandel en muziekwinkel, doet ook mee aan de solden en stuurde me onlangs een gepersonaliseerd mailtje om dat aan te kondigen. Op grond van mijn koopgedrag selecteerden ze een aantal cd’s, dvd’s en boeken die me zouden kunnen interesseren en ik moet toegeven: het was een schot in de roos.

    Enkele weken geleden had ik me laten verleiden om een dubbele dvd te kopen met daarop zes strijkkwartetten van Beethoven, live uitgevoerd door het uitstekende Alban Berg Quartett in de Mozart-Saal van het Konzerthaus in Wenen in 1989. Het bleek een goede keuze te zijn: magnifieke video-opname, prachtige klank en bovendien: meer dan drie uur muziek en beeld van de bovenste plank voor 6,99 euro! Maar het kan nog beter: de eerste twee dubbeldvd’s van de volledige reeks van drie zijn nu bij Amazon te koop in de formule ‘vier cd’s voor twintig euro’, verzendkosten inbegrepen! Lieve lezer, dit is pas een koopje! Naast de twee Beethoven-dvd’s kan je dus nog twee cd’s of dvd’ kiezen uit de duizenden klassieke of andere interessante aanbiedingen. Ik heb mijn keuze onmiddellijk gemaakt en kijk watertandend uit naar de postbode (of toch naar wat hij meebrengt) in de komende dagen. Het is alleen jammer dat het derde volume in de volledige reeks strijkkwartetten van Beethoven niet goedkoop aangeboden wordt, maar dat is wellicht een kwestie van tijd, ik houd het in de gaten.



    De zestien strijkkwartetten van Beethoven (1770-1827) behoren volgens alle melomanen tot het beste wat de mens op muzikaal gebied heeft voortgebracht. Ze zijn geschreven tussen 1799 en 1826 en illustreren perfect de evolutie die Beethoven en de Westerse muziek in die periode heeft doorgemaakt. Een betere uitvoering dan die van het ABQ is nauwelijks denkbaar. Dat we dit nu voor een bespottelijke prijs in huis kunnen halen op dvd is werkelijk ongelooflijk. Muziekliefhebbers zijn dezer dagen echt verwend. Niet alleen nu in de solden, maar het hele jaar door is een groot aantal ietwat oudere maar uitstekende uitvoeringen van de beste klassieke muziek nu te koop voor drie, vier euro. Het volstaat om even te zoeken, het best bij Amazon France want als je daar bestelt, betaal je geen porto voor verzendingen vanaf 15 euro. Warm aanbevolen!


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    07-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Werkoverleg




    Ik wil nog even doorgaan over het thema dat ik gisteren aansneed en waarop ik enkele positieve reacties kreeg. In een daarvan merkte iemand op dat de bijdrage die een werknemer betaalt om lid te worden van een vakbond, fiscaal aftrekbaar is. Stel dat je in een belastingsschaal komt van ongeveer 40%, wat niet zo uitzonderlijk is. Op je lidgeld of contributie van 120 euro krijg je dan via je belastingsbrief 40% of 48 euro terug. Voeg daarbij de 80 euro die je van je werknemer krijgt als vakbondspremie, dan krijg je dus 128 euro terug op je uitgave van 120 euro. Merkwaardig inderdaad.

    Maar er is een aspect van de vakbondswerking die ik onderbelicht heb gelaten, namelijk het werkoverleg. Zowel privébedrijven als de overheidsinstellingen hebben een typische piramidale structuur: de top beslist, het middenkader voert de beslissingen uit en de basis doet wat haar opgedragen wordt. Bedrijven zijn zelden of nooit democratieën. Er is een gezagsstructuur en die vindt haar weerslag in de verloning, de bezoldiging: wie het hoogst staat in de gezagsstructuur, aan de top van de piramide, verdient het meest. Als arbeider heb je zo goed als niets te vertellen in je bedrijf en je loon is vele malen kleiner dan dat van je bazen.

    Dat zorgt voor problemen, want niet iedereen aan de top is zich bewust van de concrete problemen die zich aan de basis stellen. De beslissingen die men op het hoogste niveau neemt, hebben vaak al dan niet voorziene negatieve gevolgen voor de werknemers. Feedback vanuit de basis en het middenkader is ook voor het bedrijf wel degelijk belangrijk. Zo kan men immers de praktische problemen aanpakken die zich stellen bij het omzetten van beleidsbeslissingen in concrete richtlijnen op de werkvloer.

    Maar juist door die piramidale gezagsstructuur van de bedrijven ontbreekt het vaak aan overlegstructuren om die nuttige, ja noodzakelijke terugkoppeling mogelijk te maken. Er is in onze bedrijven veel te weinig werkoverleg. Heel wat werknemers die hun bedrijf genegen zijn, kunnen nergens terecht met hun zinvolle suggesties voor betere werkorganisatie, veiligheid, collegialiteit, efficiëntie, milieubewust werken, teamvorming enzovoort. De vakbonden hebben dit goed aangevoeld en hebben zich daarvoor ingezet. In grote en middengrote bedrijven zijn er verplichte vormen van werkoverleg: vertegenwoordiging van de vakbonden in de ondernemingsraden en de comités voor veiligheid en gezondheid op het werk.

    Een belangrijk en potentieel destructief nadeel van dit systeem is dat het helemaal gesyndicaliseerd is: de vakbonden hebben het werkoverleg gemonopoliseerd. De werkgevers verwijzen alle terechte vragen van werknemers voor meer inspraak naar die verplichte overlegstructuren. Werknemers zijn dus gedwongen om via die kanalen te werken, ze moeten zich wel bij de vakbond aansluiten als ze enige zeggingskracht willen hebben en zelfs als ze gewoonweg willen gehoord worden. Dit is een andere reden om aan te sluiten bij een vakbond of zelfs om délégué, vakbondsmilitant te worden, dan degene die ik gisteren heb vermeld. Ongetwijfeld is dit het geval voor veel verstandige, toegewijde, geëngageerde en sociaalvoelende werknemers.

    Er zijn echter duidelijke negatieve aspecten aan deze manier om aan werkoverleg te doen.

    Door werkoverleg te verbinden aan de vakbondswerking krijgen alle suggesties van werknemers een syndicaal tintje: de werkgevers of de directie interpreteren alle voorstellen van de werknemersdelegatie als pogingen om hun gezag te ondermijnen, om minder te moeten werken, om meer loon te krijgen en meer vakantie en andere voordelen. In werkelijkheid gaat het nochtans vaak om verstandige voorstellen die daarmee niets te maken hebben, maar alles met een betere arbeidsorganisatie of betere arbeidsverhoudingen, kwesties die evengoed of zelfs nog beter kunnen aangebracht worden door individuele werknemers, los van elke syndicale organisatie.

    In mijn ervaring althans is het zo dat de vakbonden niet de minste belangstelling hadden voor dergelijke suggesties en inderdaad enkel uit waren op het bekomen van voordelen.

    Bovendien zien werknemers die zich willen inzetten voor hun eigen bedrijf en voor hun collega’s en die zich daarvoor noodgedwongen aansluiten bij een vakbond, zich vaak verplicht om mee te werken aan de regionale, sectoriële en zelfs nationale activiteiten en acties van de vakbonden, iets waar ze in principe niet de minste belangstelling hebben. Verkozen lokale vakbondsvertegenwoordigers worden opgeroepen om mee te werken aan bijeenkomsten, studiedagen, betogingen, stakingsposten, dat alles met vrijstelling van werk in het eigen bedrijf. Dat is niet minder dan een perversie van de oorspronkelijke uitstekende en eerlijke bedoelingen van deze werknemers.

    Het duurt dan meestal ook niet lang voor dergelijke voluntaristische werknemers gedesillusioneerd afhaken. Door de directie en de werkgevers en zelfs door hun collega’s worden ze scheef bekeken omdat ze tot de vakbond behoren, ook als ze gewoon met voorstellen komen die enkel met het werkoverleg in het eigen bedrijf te maken hebben. Hun suggesties worden daarom meestal zonder meer genegeerd, terwijl ze als vriendelijke of zelfs verontwaardigde reactie van een individueel en ongebonden personeelslid misschien nog enig gehoor hadden kunnen krijgen.

    Ik ben tijdens mijn actieve loopbaan steeds een voorvechter geweest van werkoverleg, zowel onder collega’s als in gesprek met de directie. Ik ben erin geslaagd, ondank veel tegenstand van alle kanten, om daarvoor binnen het bedrijf structuren op poten te zetten met regelmatige bijeenkomsten en met informatiestromen naar de directie. Dat heeft geleid tot belangrijke hervormingen, niet in het minst in verband met de informatisering van de Leuvense universiteit en haar faculteiten en diensten. Dat heeft vele jaren van onverdroten en hardnekkige inspanningen vereist, maar vandaag beschikt de Leuvense universiteit over een geïntegreerd administratief systeem en daar doet iedereen zijn voordeel mee: studenten, bedienden, professoren en wetenschappelijk personeel en ook het publiek.

    Een voorbeeld. Toen ik de verantwoordelijkheid kreeg voor de Studentenadministratie stelde ik vast dat de wachttijden voor de inschrijving van nieuwe studenten vaak opliepen tot zeven uur, wat overigens al het geval was toen ik me voor het eerst liet inschrijven, dertig jaar tevoren, in dezelfde grauwe, onvriendelijke en ongezellige omgeving. Door overleg met collega’s en met de technische diensten zijn we erin geslaagd om dat op korte tijd te reduceren tot een gemiddelde van tien minuten, je leest het goed: tien minuten! En dat met elektronische studentenkaarten met pasfoto en met chip en met elektronische betaling, in dezelfde middeleeuwse universiteitshallen, maar nu met moderne voorzieningen en een aantrekkelijke artistieke inkleding.

    Dat alles hebben wij gerealiseerd zonder enige tussenkomst van de vakbonden, het kwam zelfs niet bij ons op om aan hen te denken. Dat toont aan dat werkoverleg niet alleen noodzakelijk maar ook perfect mogelijk is en tot fantastische resultaten kan leiden en dat het niets te maken hoeft te hebben met syndicale eisen.

    Ik betreur dan ook ten zeerste de absolute monopolisering van het werkoverleg in het syndicaal overleg, door de vakbonden én door de werkgevers en de directies. Werkoverleg en syndicale werking zouden niets met elkaar mogen te maken hebben, omdat het twee totaal verschillende domeinen zijn.

    Ik betreur evenzeer de verregaande politisering van de vakbonden. Vakbondseisen voor beter loon en betere werkomstandigheden hebben vanzelfsprekend een politieke weerslag. Wanneer men de pensioenleeftijd verlaagt of verhoogt, heeft dat een enorme weerslag op de economie en op de staatsuitgaven. Maar dat wil nog niet zeggen dat het een zuiver politiek probleem is. Ik verklaar mij nader. Een vakbondseis zou kunnen zijn: de verlaging van de pensioenleeftijd bij personen die zwaar fysiek werk doen. Dan zet men zich in voor een specifiek probleem van een concrete groep van mensen. Wanneer wij als land of als verenigd Europa een algemene beslissing nemen over de pensioenleeftijd voor alle werknemers, dan is dat daarentegen een louter politiek probleem, dat evident een sociale weerslag heeft, maar een dat gesteund is op een afweging tussen wat wenselijk en billijk is enerzijds en wat economisch mogelijk is anderzijds. En dat is geen syndicaal probleem, meen ik en in dat gesprek moeten de vakbonden zich terughoudend opstellen en de politiek zijn werk laten doen. In een democratie is het immers de politiek die de grote lijnen van het beleid vastlegt en niet drukkingsgroepen zoals de vakbonden en de werkgeversorganisaties of andere lobby’s.

    Men moet met andere woorden steeds een correct onderscheid maken tussen de politiek, het syndicaal overleg en het werkoverleg. De algehele vermenging van deze drie aspecten van onze samenleving die we vandaag meemaken is er mede de oorzaak van dat het maatschappelijk overleg op alle punten vastloopt. De politieke partijen zijn geïnfesteerd door de vakbonden, de werkgeversorganisaties en andere belangenorganisaties. De vakbonden terroriseren bedrijven en verhinderen vruchtbaar werkoverleg op de werkvloer en maken zich zelfs schuldig aan intimidatie, pesterij en grove mishandeling van kwetsbare collega’s. En de werknemer staat erbij en kijkt ernaar en wordt wanhopig van al die onzin en klopt zijn uren en denkt aan zijn gezin en zijn hobby. Maar de werkgever, even wanhopig en om dezelfde redenen, geeft het op en pakt zijn biezen naar de lagelonenlanden. Straks hebben we hier geen werknemers meer, geen werkgevers en geen bedrijven, alleen nog staatsinstellingen en vakbonden. Dat is wat zij zouden willen, blijkbaar. Dat is wat ze hadden in de vroegere communistische dictaturen.

    We weten hoe het daar afgelopen is.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    06-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom ik geen syndicalist ben.



    Waarom ik geen syndicalist ben?

    Tijdens mijn veertigjarige loopbaan aan de Leuvense universiteit heb ik op geen enkel ogenblik de positieve invloed ervaren van de syndicale vertegenwoordiging die daar nochtans aanwezig was. Dat de vakbond (enkelvoud! In de beginjaren was het ondenkbaar dat er een andere dan de katholieke vakbond zou ‘opkomen’…) dat die vakbond, zei ik, aanwezig was, merkten we enkel op wanneer de vierjaarlijkse syndicale verkiezingen in aantocht waren en we allemaal een nieuwsbrief kregen, verzonden door de personeelsdienst met de binnenpost van de universiteit. Ik kende wel enkele verhalen van collega’s die een verhoging (enkele schamele honderden franken per maand, niet meer) gemist hadden wegens een negatief advies van hun diensthoofd en die zich dan prompt lieten syndiceren, zoals dat heet in Vlaanderen (zijde gij gesyndiceerd?). Daarop tekende de vakbond bezwaar aan tegen de beslissing en dat was meestal voldoende om tot een herziening te komen van de beslissing. De universiteit wou immers geen conflicten met de vakbond en het was voor haar als werkgever nu eenmaal veel efficiënter om die kleine meerkost te betalen aan het personeelslid dan om een langdurig proces van onderhandelingen te voeren waarvan het resultaat waarschijnlijk toch hetzelfde zou zijn. Zo komt het dat er bij de vakbond vooral ontevredenen aangesloten waren en misschien ook wel een aantal mensen die de extra bescherming nodig hadden die lidmaatschap van de vakbond en vooral het onaantastbare statuut van verkozen vertegenwoordiger biedt. Aan de universiteit bekende niemand spontaan dat hij of zij aangesloten was, er rustte een heus taboe op het lidmaatschap.

    Ik heb altijd vaag geweten dat je moest betalen om lid te zijn. Wat ik tot de dag van vandaag niet wist, is dat leden van de vakbond bij wet of bij CAO (collectieve arbeidsovereenkomst) recht hebben op een vakbondspremie, uitbetaald door, je gelooft het nooit, de werkgever! Afhankelijk van de sector waarin je werkt, betaal je jaarlijks een lidgeld van ongeveer 120 euro, maar je krijgt daarvan ongeveer 80 euro terug. Als lid betaal je dus amper 40 euro, de vakbond krijgt de volle 120 euro. De werkgever betaalt dus per lid 80 euro aan de vakbond. Voor niet-leden betaalt de werkgever niets; de loonkost van een gesyndiceerde werknemer is dus hoger dan van een niet-gesyndiceerde.

    Kijk, dat heb ik nooit geweten. En als ik het had geweten, dan was ik daarover verontwaardigd geweest, zoals ik het nu ben, niet alleen over dat systeem, maar vooral over het feit dat men dit steeds zorgvuldig verborgen heeft gehouden, behalve voor de leden van de vakbond natuurlijk. Op die manier is lid worden van de vakbond wel heel erg aantrekkelijk: je betaalt een peulschil, waarvan je 75% meteen terugbetaald krijgt. Het resterende bedrag, het vernoemen niet waard, verdien je gegarandeerd terug door de andere voordelen die vakbondsleden genieten, bijvoorbeeld een betere loopbaanbegeleiding en bescherming bij conflicten.

    Desondanks was amper één op tien personeelsleden lid. Als je het academisch en wetenschappelijk personeel erbij rekende, was dat nog veel minder. Lid zijn van de vakbond gold als een bewijs van zwakte: je kon je eigen boontjes niet doppen en dus liet je dat maar doen door de vakorganisatie, die je daarvoor betaalde met je lidmaatschap. Dat lijkt een normale en billijke zaak, maar niet als je bedenkt dat de kost voor het personeelslid zelf minimaal of zelfs onbestaande is, dat de werkgever betaalt en dat personeelsleden die niet aangesloten zijn geen extra premie krijgen van de werkgever.

    Als je dus bedenkt dat de vakbonden voor 75 % of in de praktijk zelfs voor de volle 100% betaald worden door de werkgevers, dan werpt dat een totaal ander licht op de sociale verhoudingen. De vakbonden zijn dan niet meer echt de vertegenwoordigers van de gesyndiceerde werknemers, die zich verenigd hebben en die een deel van hun loon afstaan om zich te laten bijstaan om hun rechten te verdedigen, zoals dat aan het einde van de negentiende eeuw het geval was.

    Vandaag zijn de vakbonden in feite bedrijven, grootschalige parastatale organisaties die door de staat (als grootste werkgever van dit land) en de bedrijven betaald worden om allerlei luxevoordelen te bekomen voor hun leden en daardoor, toegegeven, in een aantal gevallen ook voor de andere. Het gaat echter niet meer om het verbeteren van de elementaire werkomstandigheden, die zijn immers wettelijk bepaald en zeer genereus: 36-urenweek of nog minder, een maand vakantie, dubbel vakantiegeld, eindejaarspremie, ouderschapsverlof, recht op ziektedagen en baaldagen, extra loon voor zaterdag- , zondag-, feestdag-, nacht- en avondwerk, ploegwerk, zwaar en ongezond werk, brugpensioen, vervroegd pensioen zonder inleveren, groepsverzekering, verzekering tegen arbeidsongevallen en ongevallen van en naar het werk enzovoort enzovoort. Al dat is verworven, mede door de vakbonden, historisch gezien, ik geef het toe.

    Maar als we de situatie vandaag bekijken, dan zijn de vakorganisaties, de nationale vakbonden, niets anders dan commerciële bedrijven. Zij lokken klanten met extra voordelen allerhande, zoals kosteloze of goedkope verblijven in vakantiehuizen, reizen naar exotische oorden, dienstverlening bij het invullen van de belastingsbrief en bij aanvragen en uitbetalingen van werkloosheidsuitkeringen en subsidies allerhande en nog veel meer dat ik niet weet en niet wil weten omdat het mij nog bozer zou maken. En al wat een lid moet doen, is een som gelds betalen die op geen enkele manier in verhouding staat met de geleverde prestaties, omdat de staat en de bedrijven de kosten dragen.

    Maar het zijn geen echte commerciële bedrijven: ze werken niet met winst en verlies, zij leven vrijwel uitsluitend op de subsidies die ze krijgen van de werkgevers. Als men de vakbondspremie zou afschaffen, hoeveel werknemers zouden zich dan nog laten syndiceren? Wat zou er overblijven van de vakbonden als ze het enkel zouden moeten doen met de vrijwillige bijdragen van de leden? Het is een vicieuze cirkel: de vakbonden dreigen met georganiseerd geweld en staking; de bedrijven betalen een losgeld voor de sociale vrede onder de vorm van de vakbondspremie aan de gesyndiceerde personeelsleden; dat maakt de vakbonden nog machtiger, zodat hun dreigementen nog meer indruk maken; dat levert nieuwe voordelen op voor de werknemers, maar vooral nog meer macht voor de vakbonden, vooral door hun verbondenheid met de politieke partijen, die ze op dezelfde manier chanteren, door hun leden te dwingen (‘op te roepen’) om al of niet voor een bepaalde partij te stemmen. In elke partij is officieel bekend welke verkozenen de huisvakbond vertegenwoordigen.

    Wie niet aangesloten is, dat is in feite een steenezel, zoals wij hier zeggen. Je moet goed gek zijn om die voordelen niet te willen: je kan nergens zoveel winst maken op je schamele dertig euro als door lid te worden van een vakbond en dat zonder enig risico voor je geïnvesteerd ‘kapitaal’. En toch doen vele werknemers dat niet. Het ACV, de katholieke vakbond, beweert dat 60% van de actieve beroepsbevolking lid is van een vakbond. Ik betwist die cijfers niet, al heb ik er bedenkingen bij. In sommige sectoren is iedereen gesyndiceerd, zoals in de bouw (96%). Dat wil zeggen dat je in de bouw niet binnenkomt als je geen vakbondskaart hebt. Dat zijn situaties die doen denken aan de maffia en aan de vroegere communistische staten. Dat is geen vrije vakbond meer, dat is intimidatie.

    De vakbonden zijn machtige spelers op het sociale vlak, maar ook op het politieke. Dat maken we vandaag ook mee in België. Eindelijk heeft di Rupo in zijn schabouwelijk zogezegd Nederlands zijn beleidsnota voorgelezen, eindelijk zien we een klein lichtje aan het einde van de tunnel en kijk: daar zijn de vakbonden om in een ongebruikelijk staaltje van mediamieke eensgezindheid het politieke akkoord te verwerpen en zonder enige scrupule te dreigen met straatgeweld en stakingen, algemene of in sleutelsectoren zoals het openbaar vervoer, waar een twintigtal vakbondsafgevaardigden en maar al te stakingsbereide werknemers het hele land kunnen lamleggen door hun gerichte acties.

    Je vraagt me waarom ik nooit aangesloten was bij een vakbond, waarom ik geen syndicalist ben? Ik zou me doodschamen, in naam van de echte syndicalisten van honderd jaar geleden, die nog echt een voelbaar deel van hun loon moesten afstaan en die nog echt solidair waren en nog opkwamen voor echte mensenrechten. Het syndicalisme van vandaag is een aanfluiting van die heroïsche sociale strijd voor de ontvoogding van de arbeider en de burger. De vetbetaalde leiders en vrijgestelden van deze organisaties zij niet waardig om de geuzennaam van syndicalist te dragen. Schandelijk is het. Daarom ben ik geen syndicalist.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    02-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vervloekt christendom! De Antichrist van Nietzsche

     

    Ik heb het hier al vaker opgemerkt: in heel mijn katholieke opvoeding is met geen woord gerept over de kritiek die er nochtans steeds geweest is tegen het katholicisme, tegen het christendom en tegen godsdienst in het algemeen. De naam van Friedrich Nietzsche hoorden we wel eens vernoemen en we kenden ook zijn meest bekende uitspraak: God is dood! Maar daar bleef het bij. Wat Nietzsche zelf te zeggen had, dat was van geen tel.

    Toen ik in Leuven filosofie ging studeren was een van de eerste werkjes die ik moest maken uitgerekend over Nietzsche: ik moest hem opzoeken in vier filosofische encyclopedieën, in het Frans, Engels, Nederlands en Italiaans nog wel. Ik heb dat heel nauwgezet gedaan en er een mooie scriptie aan gewijd die goed ontvangen werd door wijlen professor André Wylleman, wellicht omdat ik me zeer kritisch uitliet over de recuperatie door het Nazisme van Nietzsche. Let wel: ik heb toen geen woord van Nietzsche gelezen, enkel die vier encyclopedie-artikels. Ik kocht me wat later een pocketuitgave van Also Sprach Zarathustra, in het Frans, ik weet niet waarom, ik had net zo goed een Nederlandse vertaling kunnen opzoeken in de bibliotheken, maar dat kwam toen niet bij mij op, ik was achttien en wist niet beter… Hoe dan ook, ik verstond van Zarathustra geen bal, het sprak me ook niet aan, het leek me hiëratisch gezwets.



    Op mijn verlanglijstje stond al een tijdje het werk dat Nietzsche in 1888 schreef, maar dat pas in 1895 verscheen, sterk gecensureerd door zijn zuster: Der Antichrist. Fluch auf das Christentum. Toevallig viel mijn oog erop in de Leuvense stadsbibliotheek Tweebronnen. Het is een boekje van bescheiden omvang, amper honderd kleine bladzijden. De vertaling is oorspronkelijk van Pé Hawinkels, de Nederlandse auteur die het bestond om in zijn korte leven (1942-1977, hij stierf aan een hartaanval) zowel Job en Prediker te vertalen (met Pius Drijvers) als songteksten te schrijven voor de beruchte Herman Brood. De vertaling van 1973 is herwerkt, van een nawoord en noten voorzien en bij De Arbeiderspers uitgegeven in 1997. Het is tweedehands zeker nog te vinden, prijs 6 tot 12 €. Er is ook een Engelse vertaling van niemand minder dan H.L. Mencken, dat moet de moeite zijn, maar hij gebruikte wel de gekuiste versie. Ik denk dat ik het origineel eens ga lezen, in het Duits moet dit een bijzonder krachtige indruk maken, vermoed ik.

    Ik heb weinig nieuws gevonden in dit boekje. Dat is geen verwijt, in tegendeel: het wijst erop dat iedereen die na Nietzsche over God, godsdienst en atheïsme geschreven heeft bij hem te rade is gegaan, of dat hij in 1888 al tot dezelfde conclusies was gekomen die wij, ook ik, nu als origineel aanvoeren. Ik betreur het zeer dat niemand mij ooit aangeraden heeft dit boekje te lezen en ik wil dat rechtzetten door jou met enige aandrang uit te nodigen om dat alsnog te doen.

    Er zijn zeker een aantal uitspraken van Nietzsche in dit werk die ook nu nog de lezer sterk zullen beroeren. Hij mijdt het schelden niet en is daarin verrassend bloemrijk en ongemeen krachtig. Zijn kritiek geldt het christendom maar ook de voorganger, het Jodendom moet het ontgelden. Dat is zeker sinds de Holocaust politiek incorrect en het klinkt ook uiterst kwetsend. Maar ik zie daarin geen antisemitisme van de kant van Nietzsche. Hij kiest de joden er niet uit om ze specifiek aan te vallen, ze behoren nu eenmaal tot de voorgeschiedenis van het christendom dat hij op de korrel neemt. Hij noemt het christendom drie keer zo erg als het Jodendom en dat spreekt elke verdenking van antisemitisme afdoende tegen. Hij is een tegenstander van het Judaïsme, niet van de joden; van de godsdienst, niet van het ras.

    Het Nazisme heeft zeker ook gnuivend uit dit boekje geput om er zijn rabiaat en fataal antisemitisme mee te kruiden. Maar kan men Nietzsche kwalijk nemen dat men een aantal weliswaar krasse maar totaal uit de context gerukte zinsneden uit zijn werk heeft misbruikt om een ras te denigreren en te proberen om het uit te roeien?

    De grondgedachte van Nietzsches redenering is er een waarmee mijn lezers zullen vertrouwd zijn: de Godgedachte is een onzalige uitvinding van de mens en is een voor de mens uiterst nefaste vertekening van de waarheid. De wereld zit niet ineen zoals de godsdienst het stelt, er is geen God die de wereld bestiert, geen almachtige Schepper, geen rechtvaardige Rechter, geen liefdevolle Vader. Het is niet mogelijk om in het ontstaan van de wereld of in het verloop van de geschiedenis de hand van God te zien. Deze volkomen onterechte hineininterpretierung staat helemaal op naam van de priesterkaste, die daarmee uitsluitend de vestiging en instandhouding van haar eigen wereldse macht op het oog had.

    Ik heb me bij het lezen ook wel gestoord aan de opdeling die Nietzsche maakt tussen drie categorieën van mensen: de denkers, de krijgers en het plebs. Hij geeft teveel de indruk dat het om sociologisch herkenbare gesloten groepen gaat, waartoe men behoort op basis van afkomst. Hij zag niet genoeg in dat elk individu de mogelijkheid heeft om, desnoods mits het leveren van aanzienlijke persoonlijke inspanningen, te ontsnappen aan zijn of haar milieu. Ik benadruk hier ‘zijn of haar’, omdat Nietzsche het ook niet begrepen heeft op de vrouw. In zijn tijd had de vrouw nog niet haar terechte plaats in de maatschappij verworven en dat heeft zijn denken sterk beïnvloed. Hij zegt nergens dat de vrouw hoort te zijn zoals ze toen meestal was, hij stelt alleen vast dat het zo was.

    Ik vind Der Antichrist een merkwaardig tijdsdocument. Nietzsche had gedroomd van een veel langer werk, waarin hij zijn opvattingen over de rol van de godsdienst in de geschiedenis en in de maatschappij nog eens uitvoerig zou uiteenzetten, voortbouwend op wat hij daarover in vroegere geschriften had gezegd. Die eindafrekening zou gelijktijdig verschijnen in zeven talen, telkens in een oplage van maar liefst een miljoen exemplaren. De publicatie ervan zou wereldwijd het einde van het christendom betekenen, niemand zou zich immers nog christen of gelovig durven te noemen na kennis genomen te hebben van al de uiterst overtuigende argumenten die hij had aangehaald.

    Het is bij deze inleidende gedreven tirade gebleven. In 1889, minder dan een jaar na het schrijven van Der Antichrist, gleed Nietzsche weg in de waanzin. Hij was zijn leven lang in een precaire gezondheidstoestand geweest, fysiek en mentaal. Sommigen hebben zijn uiteindelijke ineenstorting toegeschreven aan de gevolgen van syfilis, maar de ziekte is nooit officieel bij hem vastgesteld en zijn ziektebeeld is ook niet dat van syfilis: hij heeft nog meer dan tien jaar in zijn waanzin geleefd, terwijl de typische syfilispatiënt al na een korte periode en zeker na minder dan vier jaar overlijdt. Zijn boekje verscheen zoals gezegd pas in 1895, buiten zijn weten, sterk gekuist door zijn zus Elizabeth, om het schandaal een beetje te beperken. Het heeft niet de definitieve wereldwijde omwenteling teweeggebracht die de auteur zich ervan voorgesteld had. Maar het is wel een eigen leven gaan leiden. In elke generatie hebben verstandige mensen het gelezen, vertaald en verspreid omdat ze het de moeite vonden om dat te doen, ook al zagen ze in dat het een onvolkomen, beperkt en door zijn scheldende taal en stijl moeilijk verteerbaar werk was.

    Maar niemand kan ontkennen dat de basisgedachte uiterst belangrijk is en voor haar tijd veeleer uitzonderlijk, dat Nietzsche een geniale analyse heeft gemaakt van de rol van de godsdienst en van het christendom in het bijzonder, een analyse die wij vandaag zonder meer onderschrijven. En wat dat schelden betreft, lieve lezer: ook ik heb mij hier al vaker laten verleiden tot grove taal en agressieve woorden tegenover mensen die doelbewust hun goedgelovige medemens bedriegen met als enige bedoeling om hen aan zich te onderwerpen en om te parasiteren op hun arbeid en welwillendheid.

    Je zou verdomme voor minder!


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    30-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.moskeeën en kathedralen



    Kathedralen zijn prachtig. Dat heeft men ons altijd voorgehouden, van kleins af aan en op de duur ga je het ook geloven. Maar ik niet. Ik was niet geneigd om voetstoots aan te nemen wat men mij probeerde wijs te maken. Ik bekeek als jonge knaap kapellen, kerken en kathedralen met een onderzoekende, kritische blik, en ik zag dat het niet goed was.

    Vooreerst zijn dergelijke gebouwen zelden functioneel. Enkele jaren lang ben ik dagelijks naar de zevenurenmis gegaan in de Sint-Vincentiuskerk in Eeklo, mijn geboortestad. Het is een neogotische kathedraal van het einde van de 19de eeuw. We zaten daar met een handvol leerlingen van de lagere school die zich verplicht voorbereidden op het vormsel en de plechtige communie, toen nog een gebeurtenis in het leven van kinderen. Af en toe was er ook een of andere kwezel, een klopje zegt men in Nederland, maar meestal niet. De parochiepriester van dienst haspelde de betaalde mis af, de koster ook, al bij al minder dan twintig minuten. Ik heb de kerk toen van alle kanten rustig kunnen bekijken en vastgesteld dat het geen efficiënt gebouw was: veel te groot, veel te hoog, met veel verloren ruimten zoals de verwaarloosde kapellen in de zijbeuken, maar zonder toiletten. Enorme beschilderde glasramen, versieringen alom op de muren en pilaren, smakeloze schilderijen, kitscherige plaasteren heiligenbeelden, sombere biechtstoelen. Alleen het reusachtige orgel op het doksaal kon me boeien. Later heeft men in vele kerken winterkapellen ingericht, kleine afgesloten ruimten die men wel kon verwarmen, maar dan was het al te laat.

    Ik voelde me er niet thuis, het was geen gebouw op mensenmaat. Ik voelde toen al aan dat het een enorme verspilling was. Het was geen functioneel gebouw, het vervulde zijn functie niet. De kerk met haar toren van net geen honderd meter hoog was niet gebouwd voor de eredienst, maar om indruk te maken. Maar ook van buiten is het is een aartslelijk gebouw. Er zijn hier en daar geslaagde neogotieke kerken, maar die van Eeklo is een monstruositeit.

    Diezelfde indruk heb ik bij de vele kathedralen die ik in de loop van mijn leven bezocht heb in binnen- en buitenland. Verspilling, grootheidswaanzin. Zeldzaam zijn de kerken die ook maar enigszins gezellig zijn, interessante ontmoetingsplaatsen voor mensen. Het moest het Huis van God zijn, zoals het woord kerk zelf zegt: het is afgeleid van het Griekse woord kuriakos, daarin zie je de stam kurios, heer (zoals in Kyrie eleison, Heer heb medelijden). De kerken en kathedralen zijn om allerlei redenen gebouwd, maar slechts in de laatste plaats om goed gebruikt te worden. Geen wonder dat ze vandaag leeg staan. Sommige zijn zelfs gewoon gesloten voor alle gebruik en vervallen onherroepelijk.

    Dat geeft maatschappelijke en nu ook politieke problemen, want het onderhoud van dergelijke gebouwen vraagt handenvol geld. De katholieke kerk heeft de middelen niet voor het grote en het kleine onderhoud. De kerkfabrieken en de gemeenten die bij wet verplicht zijn om daarvoor op te draaien, hebben dat geld evenmin of verkiezen het te gebruiken voor andere, nuttiger doeleinden zoals het bouwen en onderhouden van zwembaden, concertzalen, culturele centra, sporthallen, bibliotheken enzovoort. Ze hebben het alsmaar moeilijker om aan hun burgers uit te leggen dat miljoenen euro’s van de belastingen gaan naar het onderhoud van gebouwen waar die burgers niet meer komen of zelfs niet meer kunnen komen omdat ze gesloten zijn.     

    Onze Vlaamse regering denkt er nu aan om de kerken die nog in goede staat zijn open te stellen voor alternatief gebruik, geheel of gedeeltelijk: tentoonstellingsruimte, ontmoetingsplaats, cultureel centrum, bibliotheek. Een uitstekend idee, maar een dat ingaat tegen tweeduizend jaar traditie: de kerk is het Huis van God, kuriakon, een heilige ruimte. Jaren geleden verbood de toenmalige bisschop van Gent alle uitvoeringen van niet-religieuze muziek, in het kader van het succesvolle Festival van Vlaanderen of anders, in de kerken en kathedralen van zijn bisdom. Waarom? Omdat de kerk een heiligdom is, het huis van God, niet van de mens. Daar spreekt God, daar zwijgt de mens eerbiedig en buigt het hoofd onderdanig.

    We wensen de Vlaamse minister veel succes. De tijden zijn nu rijper voor dergelijke beeldenstormende ideeën dan in mijn jeugd, toen de triomfalistische kerk nog dacht dat ze eeuwig was, gebouwd op Petros, de Rots.

    Daar waar de Vlaamse kerken in verval zijn of nog nauwelijks misgangers trekken, verrijzen er te allen kante moskeeën en doen moslimgemeenschappen aanvragen om uit te breiden of nieuwe gebedshuizen te bouwen, met geldelijke steun uit de oliestaten, vooral Saudi-Arabië, dus met wat wij uitgeven aan benzine en diesel en stookolie. Dergelijke bouwaanvragen stuiten niet zelden op verzet van de buurt of van het xenofobe zogenaamd Vlaams Belang. Ook dezer dagen verzetten zij zich tegen plannen om een moskee op te richten in het Antwerpse havengebied, op de terreinen waar men nog niet zo lang geleden Opels bouwde. De islam is vandaag blijkbaar een economisch beter product dan auto’s. Met de oliedollars die de heilige koeien van het Westen, de auto’s, hebben opgebracht, bouwen de oliestaten hier nu gebedshuizen voor moslimmedebroeders die hun land om een of andere reden ontvlucht zijn, bijvoorbeeld wegens een gebrek aan democratie, individuele vrijheid, kans op werk, een degelijke opleiding, gezondheidzorg, sociale zekerheid…

    Wij verzetten ons tegen de islamisering van ons land, zoals we ons bijna tweeduizend jaar geleden verzetten tegen de christianisering, de kerstening door Roomse zendelingen die onze heilige eiken zomaar omhakten. Het enige verschil is dat de islam en de moskeeën niet voor ons bedoeld zijn, maar voor de moslims die wij naar hier gehaald hebben of toegelaten tot ons grondgebied. Wij willen geen minaretten, geen muezzins die vijf keer per dag oproepen tot het gebed. We verkiezen de klokkentorens die computergestuurd het juiste uur luiden en bij begrafenissen van de laatste gelovigen moeizaam de doodsklok luiden over zichzelf en het godsvolk.

    Ik heb geen bezwaren tegen godsdiensten en hun rituelen, zolang het daar bij blijft. Ik deel de mening, voor een keer, van Steve de allitererende stotteraar Stevaert, de laatste politicus die erin slaagde om het socialisme als iets aantrekkelijks voor te stellen en die vond dat het goed is als de kerken vol zitten: baat het niet dan schaadt het niet. Ik denk inderdaad dat het geen kwaad kan wanneer mensen samenkomen om hun geloof te belijden en zich te bezinnen over de grote levensvragen. Ik ben het niet eens met de antwoorden die men hen daarbij probeert op te dringen, maar ik heb genoeg vertrouwen in de mensheid om te geloven dat ze wijs genoeg zijn om een onderscheid te maken tussen de onzin en het poëtisch zinvolle, tussen de dwaasheid en de levenswijsheid.

    Het gevaar komt niet van gelovige gemeenten of gemeenschappen, maar van de organisatie die erachter schuil gaat, de kerk of in het geval van de moslims, de imams en de buitenlandse religieuze leiders in allesbehalve democratische landen zoals Iran of de Golfstaten, waar de priesters regeren, een hiërocratie, en niet God of Allah, wat een theocratie zou zijn.

    Ik ben dus voor kerken en moskeeën, ik meen dat gelovigen het recht hebben om samen te komen in daartoe geschikte ruimten. Maar ik vind wel dat ze die zelf moeten betalen. Men zou dus beter de buitenlandse geldstromen onderzoeken en verbieden waarmee die duistere organisaties die de imams betalen en de bouw van moskeeën. Dan zou de vraag naar nieuwe moskeeën zich allicht niet meer zo dringend stellen. Men zou op dezelfde manier de geldstromen moeten onderbreken die de katholieke kerken lang na hun houdbaarheidsdatum in leven proberen te houden. Gelovigen hebben niet veel nodig om hun geloof te belijden, hun rituelen te vieren, dat kan in elke propere zaal, daarvoor heb je geen exclusieve ruimten nodig, geen majestueuze kathedralen en pronkerige moskeeën. Die bouwt men inderdaad niet voor de eredienst, maar om ermee te pronken, om een statement te maken, om te laten zien dat men er is en dat men geld en macht heeft. Dat heeft niets, maar dan ook niets te maken met geloof, religie en gemeenschap.

    De politici van het zogenaamd Vlaams Belang vergissen zich dus nog maar eens door hun onnadenkendheid, overigens een endemisch verschijnsel in die partij; denken is daar zo ongebruikelijk dat men niet eens de moeite moet doen om het te verbieden. Maar als iemand het toch waagt, wordt hem of haar de deur gewezen, zoals wijlen Morel, voormalig voorzitter Vanhecke en nu ook de al te kritische stroppendragers van de Belfortgroep, maar dat terzijde.

    Zij vergissen zich dus, en wel omdat ze ageren tegen de moslims, terwijl de echte vijand de Islam is, niet als godsdienst, maar als klerikale en dus wereldse macht, als buitenlandse én ondemocratische pad in onze Westerse democratische korf. De moslims die hier legaal verblijven hebben dezelfde rechten als elke andere Vlaming, ook op het gebied van hun godsdienst en de beleving ervan. Maar zoals Luther zich terecht verzette tegen de macht van Rome over de Duitse gelovigen, zo hebben wij ook het recht om ons te verzetten tegen de buitenlandse en ondemocratische inmenging in ons land door Iranese ayatollahs en Saudische imams, hun betaalde zendelingen en hun met oliedollars opgerichte luxemoskeeën.

    Misschien zal dit standpunt sommige van mijn lieve lezers verrassen, gewoon als ze zijn aan veel krachtiger taal van mijnentwege als het over God en godsdienst gaat. Maar wanneer we inzien dat God niet bestaat, dat het een uitvinding is van de mens, wanneer we ons vervolgens afvragen waarom de mensen God uitgevonden hebben en blijven uitvinden, wanneer we dan vaststellen dat de enige bedoeling van die mensen is: hun wil aan anderen op te leggen en tezelfdertijd zelf vrijgesteld te worden van werken voor hun boterham zoals iedereen, dan volgt daaruit dat onze strijd niet met een onbestaande God is, noch met de gelovigen die het slachtoffer zijn, maar met de ware misdadigers: de gladde en koel berekenende mensen die zich georganiseerd hebben in kerken en allerlei wazige verenigingen om hun doel te bereiken: macht en rijkdom verzamelen voor zichzelf en daarvan profiteren zolang ze kunnen.

    Wij hoeven niet bevreesd te zijn voor gelovigen, maar voor hun leiders. Zonder wereldse leiders zijn gelovigen meestal totaal ongevaarlijk, in vele gevallen zijn ze in de grond en in de praktijk even vredelievend en medemenselijk als hun atheïstische of religieus onverschillige buren. Het gaat maar echt verkeerd als er in hun midden een Messias opstaat of als een boerenzoon uit het zuiden van Duitsland zich opwerkt tot Paus van alle christenen, Heilige Vader en plaatsvervanger van God op aarde en zich gaat kleden in allerlei vreemde gewaden en rare hoeden draagt en toestaat dat mensen voor hem knielen en zijn ring kussen. Nochtans waarschuwde Johannes al voor valse leiders, voor de Antichrist die de plaats van God op aarde zou innemen (Joh 2).

    Het helpt dus om na te denken over God, godsdienst, geloof en kerk, op voorwaarde dat we de zaken zien voor wat ze zijn, namelijk menselijke zaken en geen goddelijke. Als we steeds blijven bedenken, tegen wat men ons altijd heeft voorgehouden in, dat er geen God is, maar wel onbetrouwbare mensen die proberen om hun medemens in de luren te leggen voor hun eigen voordeel, dan zullen we de Antichrist steeds kunnen herkennen aan zijn leugens, want uit de waarheid komt nooit een leugen voort (Joh 2, 21).

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    26-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de kern der dingen

    E pur si muove…

    Galileo (†1642) zou deze woorden gemompeld hebben nadat hij onder zware fysieke bedreiging door de pauselijke inquisitie zijn Copernicaanse opvattingen pro forma of ogenschijnlijk had ingetrokken. En toch beweegt ze, de aarde, dat bedoelde hij natuurlijk. Of domme roomse prelaten het aanvaarden of niet, bewegen doet ze.

    Maar niet alleen om de zon (en niet andersom, zoals Rome volhield). Ze beweegt ook om haar as. Die complexe combinatie zorgt ervoor dat wij dag en nacht kennen en wegens de schuine stand van de as van de aarde ook de seizoenen. Ze maakt dat wij de sterren zien en de planeten in hun schijnbare beweging aan de hemel.

    Alles op aarde is eveneens in voortdurende beweging. Het water en de lucht, dat is evident, maar ook de vaste stof, het zand in de woestijn, de gletsjers en zelfs de rotsen en de bergen: ze zetten uit door de warmte en krimpen in de kou, ze barsten en breken en worden verpulverd, ze slijten af onder de invloed van regen en wind en eindigen als keien in de rivieren en zand op het strand. Vulkanen laten het kolkende binnenste van de aarde naar buiten komen en vervormen het landschap ingrijpend. De meest indrukwekkende beweging van de aarde is zeker het verschuiven van de tektonische platen, waardoor de continenten tegen elkaar aan schuiven en verwoestende aardbevingen veroorzaken.

    Al wat op aarde leeft, beweegt. Leven is bewegen, van de kleinste bacterie tot het grootste dier, de blauwe vinvis. Levende wezens bewegen zowel innerlijk als uiterlijk, zowel van binnen en van buiten. Biologisch leven is een proces met bewegende delen, zowel voor eencellige als voor complexe wezens als de mens. Alles in ons en in al het andere leven op aarde beweegt zonder ophouden. Als die beweging stilvalt, gaan we dood, dan zijn we er niet meer en vallen we uiteen in onze samenstellende chemische deeltjes, door rotting of verbranding, naar keuze.

    De beweging houdt echter nooit op. Al de materie is in beweging: de kern der dingen is een razende omwenteling van deeltjes om hun kern. Hoe verder we zoeken, hoe meer deeltjes we vinden of vermoeden, tot we niet meer zeker zijn of we nu met massa of met energie te maken hebben, met materie of met krachten. Alles is in eindeloze beweging, zelfs de kern van de hardste diamant. Wat vast is, lijkt alleen maar zo voor ons die er oppervlakkig naar kijken. There lives the dearest freshness deep down things (Gerard Manley Hopkins, klik hier).

    Het leven op aarde is beweging, maar niet zomaar. Levende wezens zijn in contact en interactie met hun omgeving. Ze voeden zich en zorgen zo voor hun instandhouding. Alle leven is eindig, kortstondig. Het kan zichzelf slechts gedurende een beperkte periode in leven houden, dan is het versleten en gaat het dood, tenzij het al eerder bezweken is in de strijd om het voortbestaan. Maar het leven kan hetzelfde leven doorgeven, de soorten kunnen zich voortplanten zoals ze zijn, zodat ze zich niet opnieuw van voren af aan gedurende miljoenen jaren moeten ontwikkelen uit het nietigste beginsel. Uit de samenvoeging van twee cellen, waarin al de genetische instructies aanwezig zijn om het reeds bereikte resultaat opnieuw tot ontwikkeling te brengen, ontstaat op korte tijd een nieuw levend wezen met alle kenmerken van de soort, maar uniek in de combinatie ervan. Op enkele maanden tijd doen we in de voortplanting de evolutie van miljarden jaren over.

    De hogere biologische soorten hebben zich optimaal aangepast aan hun omgeving. Ze leven relatief lang en goed, dank zij hun hersenen, een orgaan dat zich ontwikkeld heeft uit de noodzaak om te overleven in een wereld die hen niet gunstig gezind is. De strijd om in leven te blijven, zich te voeden, te beschermen en zich voort te planten heeft onze hersenen door natuurlijke selectie van toevallige mutaties gemaakt tot het fenomenale instrument dat wij nu kennen.

    Wanneer wij naar de wereld kijken met al onze zintuigen, dan zien we slechts een klein gedeelte van al de bewegingen die we net beschreven hebben en vaak hebben we een verkeerde indruk. Het is niet voor niets dat men zo lang gedacht heeft dat de zon en de planeten en de sterren om de aarde draaien zoals de maan: het lijkt ook zo. Het is niet zonder reden dat de vroegste filosofen dachten dat alles aarde was, of lucht, of water, of vuur: het zag er ook zo uit, voor men instrumenten had om alles van heel dichtbij te bekijken.

    Wij zijn nog altijd in het duister aan het tasten, we weten helemaal nog niet hoe de dingen precies in elkaar steken, wat de kleinste deeltjes zijn waaruit alles is samengesteld, we weten niet eens of dat één enkel fundamenteel deeltje is, zoals een atoom, dan wel een oneindig of beperkt aantal verschillende deeltjes.

    Wij hebben dus vaak een verkeerde indruk, niet alleen over onze omgeving maar ook over onszelf als een onderdeel van de wereld waarin we leven. Wij spreken over onszelf en over anderen alsof we het eeuwig leven hebben, alsof we er altijd zullen zijn. Ons bestaan is vanzelfsprekend voor ons en onnoemelijk belangrijk. Wij zijn bezig met nu, met onze tijd hier op aarde, niet met de eeuwigheid die eraan voorafging noch met de eeuwigheid die er op volgt. Wij staan niet stil bij de nietigheid van ons zijn, noch bij de oneindigheid in ruimte en tijd van het universum. Als individu zijn we het centrum van dat universum, zoals men vroeger dacht dat de aarde het centrum was waaromheen alles draaide. Als bewust levend wezen staan wij met ons verstand centraal in onze omgeving, een middelpunt van waaruit we alles waarnemen en beoordelen. We zijn ook het brandpunt van de geschiedenis. Alles wat voor ons gebeurd is, draagt bij tot het huidig moment en al wat wij doen vormt mee onze toekomst. Wij bekijken alles van uit het levend weten van het hier en nu.

    Maar zoals achter de schijn van de dingen een wonderbaarlijke onderliggende structuur verborgen gaat, zoals de aarde niet het centrum van de wereld is, zo is ook onze eigen centrale positie slechts een indruk die wij hebben. Wij zijn niet het middelpunt van de wereld waarin we leven. Er zijn processen die wij niet doorzien, zowel microscopisch en subatomair als op wereldschaal en universeel. Wij zetten achteloos onze GSM aan ons oor en zijn ons niet bewust van alles wat er nodig is geweest om dat mogelijk te maken, de technische en wetenschappelijke kennis, noch de economische structuren, van fabrieken in Noorwegen tot de kinderarbeid in Afrika om de delfstoffen naar boven te halen, noch de stralingen die de aarde omringen.

    Wij mensen zijn de heersers over aarde, we staan op de hoogste sport van de biologische ladder. Maar we zijn niets anders dan een diersoort, behorend tot de familie van de zoogdieren. Onze onvoorstelbaar complexe hersenen zijn niet meer dan dat: een verbijsterende combinatie van miljarden hyperactieve cellen die ons toelaten om in leven te blijven. Het is de activiteit van die cellen die belangrijk is: als die er niet meer is, dan zijn wij er ook niet meer, zelfs als onze hersenen er nog zijn. Er hoeft maar een kleinigheid verkeerd te gaan in de werking van die cellen, of een kleine beschadiging op te treden, een kortstondig zuurstoftekort bijvoorbeeld, en allerlei functies raken definitief verstoord, tot we in een diepe coma wegzinken en hersendood zijn en een humane levensbeëindiging de enige oplossing is.

    Wij staan er te weinig bij stil dat leven beweging is en activiteit. Alle materie beweegt in haar subatomaire kern, maar leven is een bijzondere vorm die de materie aanneemt. Het is een tijdelijke constellatie van moleculen die een specifieke zelfstandige activiteit vertoont, bovenop de beweging die in de kern van elk van de moleculen gebeurt. Levende wezens hebben als kenmerk dat ze actief zijn. Ons brein, ons verstand, ons bewustzijn is geen ding, geen tastbaar iets, geen statische toestand maar een activiteit, een gebeuren. Het is een manier van biologisch leven, het is leven. Leven is in contact zijn met de buitenwereld en dat is wat wij doen met ons brein en met ons hele lichaam. Onze hersenen zijn materie, maar ons bewustzijn is dat niet, dat is geen vaste stof maar de levende activiteit van de materie. Het is ook niets anders, zoals een geest, wat dat ook moge wezen.

    Dit is een ongemeen belangrijke vaststelling, die ons kan helpen om de vele vragen te beantwoorden die de mens zich gesteld heeft in de loop van zijn geschiedenis. Het is een manier van denken die je niet vaak uitgesproken tegenkomt, maar voor mij is ze de belangrijkste van allemaal, het uitgangspunt voor alle verder denken en doen. Wanneer we ons bewustzijn, ons denken als een activiteit bekijken en niet als een ding, valt alles in de juiste plooi. Dan beseffen we bijvoorbeeld zonder enige twijfel dat het een noodzakelijk tijdelijke activiteit is, die aan haar einde komt wanneer de hersenen ophouden te functioneren.

    Onze hersenactiviteit is een precair gebeuren, er kan zoveel verkeerd gaan, door fysische afwijkingen in onze hersenen maar ook door louter psychologische, dat wil zeggen door de manier waarop onze hersenactiviteit reageert op gebeurtenissen in ons leven. We zien dan ook in dat er ook geen absolute norm is waaraan een brein moet beantwoorden: er is niet zoiets als een volmaakt brein dat perfect werkt; er zijn alleen maar miljarden min of meer verschillende unieke stellen hersenen die allemaal op een of andere manier anders werken en allemaal met andere combinaties van ervaringen. We kunnen hoogstens zeggen dat iemand ‘normaal’ is als hij of zij min of meer beantwoordt aan de grootste gemene delers van wat een mens is, dat er geen essentiële kenmerken ontbreken.

    Dan hebben we het niet zozeer over louter fysieke handicaps of belemmeringen, zoals bij doofheid, blindheid of lichamelijke misvormingen: niemand zal er ook maar één seconde aan denken dat iemand als Stephen Hawking niet ‘normaal’ zou zijn, dat hij ondanks zijn beperkingen geen volwaardig mens zou zijn. Essentieel voor het typisch mens-zijn is de goede werking van ons brein, binnen een zeer ruime marge van mogelijke afwijkingen.

    Dat verplicht ons ook om na te denken over misdaad en straf. Waarom begaat iemand een misdaad? Studies hebben aangetoond dat genetische kenmerken zowel als omgevingsfactoren in hoge mate bepalend zijn voor ons gedrag. De hersenen van psychopaten werken niet alleen anders dan die van andere mensen, ze zien er van dichtbij ook anders uit, ze zijn anders. Zelfs als we zonder meer zouden aanvaarden dat wij persoonlijk verantwoordelijk zijn voor wat wij met onze hersenen doen (wat niet evident is), dan nog stelt zich de vraag of men ook iemand kan straffen omdat hij of zij nu eenmaal dat stel hersenen heeft, met die bepaalde en bepalende afwijkingen. Wij zijn het er al over eens dat sommige mensen niet toerekeningsvatbaar zijn voor hun daden. In het Engels spreekt men van the criminally insane, de misdadige waanzinnigen. Het zijn de mensen die niet veroordeeld worden voor misdaden die ze begaan hebben, maar geïnterneerd, hoewel dat hier in België uiteindelijk evengoed tot opsluiting in een gevangenis leidt.

    Maar op welke grond beslissen we over de persoonlijke verantwoordelijkheid van een misdadiger? Enkel wanneer zijn of haar hersenen bepaalde fysieke afwijkingen vertonen? Of volstaan psychische kenmerken, die we alleen maar kunnen afleiden uit iemands gedragingen? Er kan immers zowel iets verkeerd zijn met de hersenen als met de manier waarop die werken en het is verre van duidelijk of de persoon die misdaden begaat dat doet in het volle bewustzijn van alle morele aspecten ervan en van de gevolgen voor zichzelf en voor de slachtoffers. Als wij eraan denken dat die persoon iemand is die het moet doen met de hersenen die hij of zij heeft, dat de activiteit van die hersenen sterk bepaald wordt door hun toevallige fysieke samenstelling, door genetisch bepaalde of accidentele fysieke afwijkingen en door de unieke levensgeschiedenis van elke mens, dan staan we voor levensgrote vragen in onze omgang met misdaad en straf.

    Als men op een proces van iemand zegt dat het een onverbeterlijke psychopaat is, dan zouden we niet verbolgen moeten zijn en om wraak roepen, maar in feite behoorlijk medelijden moeten hebben met deze medemens, die ongewild en onbewust een zware last meedraagt in het leven. Ik ben geneigd om veel strenger te zijn voor mensen die volgens alle benaderingen en onder alle omstandigheden en alles in acht genomen volledig ‘normale’ mensen zijn, maar die desondanks toch ernstige misdaden begaan, willens en wetens. Het zal voor rechters en volksjury’s niet eenvoudig zijn om altijd het onderscheid te maken tussen deze categorieën en de vele specifieke gevallen die ertoe behoren.

    Een ander voordeel van het benaderen van ons bewustzijn als een activiteit is hierin gelegen, dat de aloude vraag over het dualisme tussen lichaam en ziel zinloos wordt. Drieduizend jaar heeft de filosofie en de theologie en het grootste deel van de andere humane wetenschappen geleden onder de merkwaardige gedachte dat er ‘iets’ was dat niet materieel waarneembaar was, maar dat toch echt bestond, als was het wel materieel. Men dacht dat er naast de voor de mens tastbare wereld een andere wereld was, die wij onder normale omstandigheden niet merken, maar die er toch een indringende invloed op uitoefent. Die niet zichtbare wereld was dan bevolkt met allerlei wezens en krachten, waarmee men rekening moest houden, wou men niet in zijn ongeluk lopen. Die hogere wereld was veel belangrijker dan de zichtbare, alles werd erdoor bepaald, alles werd erdoor verklaard. Ons hele leven moest op dat hogere gericht zijn, niet op het ondermaanse, op ons korte, futiele, onwaardige leven hier op aarde, maar op God.

    Daar zijn we met onze moderne opvatting over het menselijk brein als activiteit voorgoed vanaf. Er is slechts één wereld en dat is die waarin we leven en denken. Er is geen geestelijke wereld naast of boven de andere, er zijn geen geesten, er zijn alleen levende wezens die met hun hersenen een specifieke activiteit ontwikkelen, elk naargelang de eigen vermogens. Gedachten en ideeën zijn geen dingen en ook geen immateriële, geestelijke ‘dingen’ in een hogere geestelijke wereld. Het zijn activiteiten van ons brein. Zonder onze hersenactiviteit bestaan ze niet. Ze komen telkens opnieuw tot leven wanneer ergens een mens ze activeert in zijn of haar brein en ze verdwijnen onmiddellijk tijdelijk of voorgoed weer wanneer onze aandacht naar iets anders uitgaat.

    De mens heeft dus geen geest, hij is ook niet ‘ergens voor een stuk’ geest of geestelijk, hij is een biologisch organisme dat denkt. Hij is letterlijk homo sapiens, een lid van de biologische soort ‘mens’ die ‘wetend’ is, of ‘kennend’. Sapiens is in het Latijn de werkwoordvorm die wij in het Nederlands het tegenwoordig deelwoord noem(d)en, naar het Franse participe présent en het Latijnse participium praesens. Het drukt een toestand van activiteit uit in het heden, nu: lopend, etend, vechtend, rustend, vrijend, verlangend, lijdend. Leven is geschiedenis, met een verleden en een toekomst, maar het is vooral en essentieel nu, wij leven altijd in het heden. Ons biologisch leven is momentaan, we leven moment na moment, altijd aanwezig, altijd present. Biologisch leven gebeurt op dat ondefinieerbare ogenblik van het nu. We beseffen dat pas goed wanneer er een einde komt aan dat leven, wanneer het nu verdwijnt voor onszelf of voor iemand uit onze omgeving. Het ene ogenblik is men nog, het volgende ogenblik is men er geweest, is men niet meer.

    Grote filosofen of hun epigonen hebben een naam bedacht voor hun basisingeving, het fait primitif  van hun benadering: idealisme, rationalisme, nominalisme, fenomenologie, positivisme, existentialisme, noem maar op. Sommige denkrichtingen zijn vast verbonden met hun eigen naam: de Socratische methode, het Platonisme, Epicurisme, het Thomisme, het Marxisme. Heeft mijn ‘inzicht’ recht op een eigen naam, is het origineel? Eigenlijk niet: het wordt impliciet of expliciet gedeeld door vele hedendaagse denkers en auteurs, al krijgt het niet vaak de nadruk die ik erop leg. Ik weet dus niet goed of ik er een naam moet voor bedenken. Het zou wel gemakkelijk zijn, daar dienen namen nu eenmaal voor: de naam volstaat dan om te weten waarover het gaat. Maar dan moet de naam sprekend zijn, anders zijn we even ver van huis: karelisme, daarmee weet geen mens wat ik bedoel, nu niet en over honderd jaar nog veel minder, zoveel pretentie heb ik nu ook weer niet. Een geleerde omschrijving die bestaande termen combineert, zoals monistisch humanitair naturalisme, dat zegt ook niet veel, dat moet je weer gaan uitleggen.

    Ik zal het dus voortdurend met omschrijvingen moeten doen. Dus niet meer achteloos spreken over het bewustzijn, het brein, onze geest, ons verstand, ons denkvermogen, maar over onze activiteit als levende mens, met heel ons lichaam, met een eersterangs rol voor onze hersenen.

    Dit lijkt evident en het is het natuurlijk ook. Maar het is een benadering die haaks staat op heel mijn opleiding en op de manier van denken die we vooral in de Westerse beschaving aantreffen. Wij zien het evidente niet meer, wij zijn teveel gevangen in de metaforen, de beelden die we gebruiken.

    Het kan misschien ietwat lachwekkend lijken dat het diepste inzicht waartoe ik gekomen ben na vijfenzestig jaar leven en lezen en leren zo simpel is: de mens is een dier dat zijn hersenen gebruikt. Maar toen men Kant erop wees dat de conclusies van zijn ingewikkelde Kritieken in feite niets anders waren dan wat het gezond verstand zegt, antwoordde hij niet gepikeerd maar verheugd: al goed dat het zo is, het zou maar erg zijn als de filosofie tot conclusies zou komen die niet overeenkomen met het gezond verstand. Zo ook voor ‘mijn’ inzicht: het is evident, maar we zien het niet. Ik hoop dat ik door wat ik schrijf ertoe kan bijdragen dat we de mens en de hele wereld meer van uit dat oorspronkelijk perspectief gaan bekijken.

    Ik betrap me er vaak op dat ik onoplettend in typisch christelijke termen denk en schrijf. Als ik er niet op let, zou ik af en toe zeggen, zoals mijn Moeder zaliger zo vaak deed: als ’t God belieft. Of ik spreek over de jaren die ons nog vergund zijn. Vergund door wie? We hebben het over het vele goede dat wij mogen ontvangen, de milde gaven, maar van wie? Het is moeilijk om dat altijd te vermijden. Maar op de duur gaan metaforen een eigen leven leiden, komen ze in de plaats van de werkelijkheid. Descartes was een bijzonder schrander persoon, wellicht een van de meest verstandige die er ooit geweest zijn. Maar hij was voortdurend hopeloos op zoek naar de fysieke plaats waar ons bewustzijn zich bevond en hij was ervan overtuigd dat er twee dimensies waren in het universum. Hij was heel dicht bij de waarheid, maar toch ook weer helemaal naast de kwestie. Hij had niet het voordeel van de medische en wetenschappelijke kennis van de hersenen die wij nu al hebben. Maar hij zat vooral gevangen in de Platonische en neoplatonische christelijke manier van denken, die een tweede dimensie vereist, vooral om een persoonlijke God mogelijk te maken.

    De oorspronkelijke Copernicaanse revolutie betrof niet zozeer de plaats van de aarde en de zon en de planeten, die is immers niet veranderd. Copernicus heeft de zon niet in het centrum van ons stelsel geplaatst, daar was ze al de hele tijd. Het gaat enkel om de manier waarop wij ernaar kijken. Copernicus en Galilei hebben ons met andere ogen leren kijken naar dezelfde verschijnselen. Ze hebben ons geleerd dat de dingen niet noodzakelijk zijn zoals we ze zien of zoals men zegt of aanneemt dat ze zijn. Als we zelf onbevreesd en onvooringenomen durven nadenken en experimenteren en overleggen, kunnen we ontdekken hoe de dingen werkelijk zijn, of toch vaak tot een betere benadering komen, een die ons helpt om beter te leven.

    De mens is een onderdeel van het biologisch leven op aarde, een zoogdier. Het is een soort die geëvolueerd is via de natuurlijke selectie van toevallige mutaties tot een uiterst schrander en handig wezen, op basis van onze specifieke lichamelijke kenmerken, vooral onze buitengewone hersenen. Wij zijn erin geslaagd zo om een dominante plaats te veroveren op aarde en ons in spectaculaire aantallen voort te planten. We hebben een materiële beschaving ontwikkeld zonder voorgaande. Als individu beleven we dat menselijk bestaan gedurende een relatief korte tijd. We ontstaan uit de bevruchting van een eicel door een zaadcel. We leven en we sterven. En dat is alles, al de rest zijn verzonnen verhalen, mooie verhalen soms, maar dikwijls ook erg misleidende, die veel onheil veroorzaakt hebben en dat nog steeds doen.

    We moeten bij alles wat we denken en doen steeds die eerste en diepste waarheid over onszelf voor ogen houden. Alleen dat kan ons ervan weerhouden om minder te zijn dan het beste waartoe we in staat zijn.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    25-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Atheïsme in de bibliotheek

    E

    nkele dagen geleden besprak ik hier kort het boek De koningin onttroond, klik hier. Ik vroeg me toen af wie zo’n boek zou kopen. Gisteren liep ik eens binnen bij de Slegte in Leuven en daar werden mijn vermoedens bevestigd: je kan het daar kopen voor minder dan tien euro, nieuw, in plaats van de oorspronkelijke € 24,99. Altijd een teken aan de wand als je in de ramsj belandt…

    De Leuvense stadsbibliotheek Tweebronnen is nu volledig geautomatiseerd. Je kiest je boeken, cd’s, dvd’s of andere materialen door te snuisteren in de open rekken of na zoeken in de online cataloog op een van de vele pc’s die overal opgesteld staan. Om de cd’s vooraf te beluisteren zijn er vijf cd-lezers ter beschikking met koptelefoon. Klaar? Dan naar de balie, waar zich vier automaten bevinden. Eerst je kaart laten scannen, dan de uitgeleende werken een voor een op de tafel leggen, de titels verschijnen op een scherm en klaar is kees. Als je dat wil krijg je bliksemsnel een ticket met daarop alles wat je ontleend hebt en wanneer het terug moet. Alles is gratis, maar als je over tijd bent, betaal je boete. Dat hoeft niet meteen, je kan het laten oplopen tot het de moeite is om aan de betaalautomaat het bedrag van je bankkaart te halen of met een biljet te betalen. Het inleveren van de materialen is nog eenvoudiger: gewoon op een lopende band leggen, de titels verschijnen op het scherm. Het werkt allemaal feilloos. De besparingen op het gebied van personeel moeten enorm zijn en die mensen zijn nu ook bevrijd van het eentonige bandwerk bij het in- en uitchecken. Ze zitten nu te wachten tot je met een of andere vraag bij hen komt. Met de kaartjes die in elk werk gekleefd zijn houdt men tevens de beveiliging in het oog: als je naar buiten zou lopen zonder uit te checken, weerklinkt er een luide pieptoon. Een fantastische oplossing, als je het mij vraagt. Een klein nadeel: als je daarna een elektronisch beveiligde winkel binnenwandelt, detecteert men ook daar de aanwezigheid van je ontleende materialen:

    Ik vond er een handig boekje van de hand van de Vlaamse reus van de vrijzinnigheid, Etienne Vermeersch, die op 21 juni 2011 de tweejaarlijkse Prijs van het Vrijzinnig Humanisme kreeg. Onder de titel: Atheïsme: de essentie behandelt hij op 72 kleine pagina’s inderdaad de belangrijkste vragen die men zich daarover kan stellen, in zijn heldere, no nonsens stijl. Leuk om als cadeautje te geven of te krijgen: € 6,96 bij uitgeverij Luster of in de boekhandel.

    Wat godsdiensten als basiskenmerk gemeen hebben en wat atheïsten afwijzen, is het bestaan van een onstoffelijk wezen dat niet tot het universum behoort, maar met wie de mens toch contact heeft, in beide richtingen: de mens kan zich in gedachten tot dat wezen richten met vragen, opmerkingen, mededelingen enzovoort, een beetje zoals een virtuele ombudsman, voor wie men ook ontzag en bewondering kan hebben en op wie men volledig vertrouwt. Het Opperwezen treedt van zijn kant ook in contact met de mens, op allerlei manieren, maar vooral door voor elke mens te zorgen in een liefdevolle relatie.

    Het is een vreemde gedachte, als je er even blijft bij stilstaan. Stel jezelf eens de vraag: is er in mijn leven een dergelijk persoonlijk wezen, met wie ik als persoon een reële en intense relatie heb?

    Als dat niet zo is, dan ben je een atheïst, zoals de meeste mensen, in de praktijk. Misschien is het tijd dat je dat gaat beseffen en erkennen. Dan kan je er ook de consequenties uit trekken en je oude banden met elke godsdienst loslaten en ijveren voor een rechtvaardige wereld zonder godsdienst. Het is een pad dat niet over rozen gaat, of juist wel: met veel doornen maar ook met prachtige bloemen!

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    22-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vluchtmisdrijf

    In tegenstelling tot wat men zou denken op grond van de benaming is het niet zo dat een vrijdenker geen enkel gezag aanvaardt. Het is niet daarin dat hij of zij verschilt van de godsdienstige mens, die dan louter op gezagsargumenten zou steunen.

    Om te beginnen gaat het echte onderscheid toch vooral om de vraag naar de diepste grond; vrijdenkers en gelovigen zullen in het praktisch leven niet zo erg van elkaar verschillen. De tegenstellingen zullen pas dan echt duidelijk worden wanneer men vragen gaat stellen naar het waarom. Dan zal blijken dat de gelovige zich uiteindelijk veeleer beroept op een hoger, goddelijk gezag, geformuleerd door een wereldse instelling, de kerk; uitspraken die hij of zij overigens ondersteunt en beaamt, op grond van een mengeling van rationele en emotionele argumenten.

    De ongelovige aanvaardt die niet, niet zozeer omdat ze niet waar zouden zijn of niet werkzaam of bruikbaar, maar omdat ze apodictisch zijn, geen tegenspraak toelaten. Maar naast die principiële instelling zal de vrijdenkende mens elke uitspraak, van wie dan ook, toetsen op haar waarheidsgehalte en haar bruikbaarheid en dus de facto enkel zijn instemming betuigen met uitspraken die de test hebben doorstaan, of ze nu gesteund zijn op gezagsargumenten of niet.

    Het goddelijk gezag waarop de kerk en de gelovige zich beroepen is objectief gezien niets anders dan de opinie van instellingen en van mensen. Het zogenaamd goddelijke is een menselijk verzinsel met het oog op een grotere overtuigingskracht. De vrijdenkende mens zal zich wantrouwig opstellen tegen alles wat een dergelijke dogmatische inkleding heeft. Maar het zou getuigen van kortzichtigheid om aan alle uitspraken die gesteund zijn op gezagsargumenten a priori elk waarheidsgehalte te ontzeggen. Het is evident niet omdat de Paus iets zegt dat het onwaar is, al leert de ervaring dat enig wantrouwen niet misplaatst is.

    Het is overigens ook zo dat de vrijdenker evenmin als een gelovige onmogelijk alles zelf kan bedenken. Hij of zij zal dus evengoed te rade (moeten) gaan bij anderen en hun stellingen tot de zijne maken wanneer hij ze als valabel erkent. Ook hier zal er sprake zijn van enig gezag, gewicht en aanzien, er zijn nu eenmaal mensen die zich onderscheiden door hun inzicht, gemak van uitdrukking en overtuigingskracht. Wanneer Einstein of Hawking een uitspraak doet over God zullen meer mensen daaraan aandacht schenken dan wanneer ik dat doe. Het verschil met het gezag van de godsdienst is dat de vrijdenkende gezaghebbenden zich nooit (kunnen) beroepen op een hoger gezag, zij spreken steeds in eigen naam, nooit in die van een god; zij aanvaarden geen openbaring van een instantie die de mens overschrijdt. Dat is op zichzelf een reden om ze als potentieel meer geloofwaardig te beschouwen, maar ook niet meer dan dat. Zij kunnen zich nog steeds gewoon vergissen en doen dat ook.

    We moeten er steeds aan denken dat de vrijdenker helemaal niet beschikt over een onfeilbaar vermogen om goed en kwaad en waar en vals van elkaar te onderscheiden. Zijn evaluatie van proposities zal rekening houden met hun interne logica, hun bruikbaarheid, hun aantrekkelijkheid, hun haalbaarheid enzovoort. Rationaliteit is geen zuivere wetenschap, geen wiskunde. Het is een menselijke, dus faalbare activiteit.

    We moeten ermee rekening houden dat er geen wezenlijk verschil is tussen stellingen die verdedigd worden zonder een beroep op een hogere, bovenmenselijke instantie enerzijds en de opvattingen die verkondigd worden door de godsdiensten. In beide gevallen gaat het immers om mensen die beweren dat ze gelijk hebben. Aangezien er geen openbaring is, zijn ook de dogma’s louter menselijke opvattingen, die men ook rationeel zal verdedigen. Veeleer zeldzaam en al bij al relatief onbelangrijk zijn de geloofsinhouden die niet rationeel te duiden zijn en die louter op een expliciete openbaring gesteund zijn. De theologie is niets anders dan een rationele verantwoording van het geloof. Telkens wanneer zij zich genoodzaakt voelt om zich te beroepen op een irrationele, onverklaarbare maar onmiskenbare openbaring, bekent zij haar intrinsieke onmacht. Indien het christelijk geloof zich zou ontdoen van dergelijke elementen (zoals de triniteit, de goddelijkheid van Jezus, de erfzonde, het laatste oordeel, de onsterfelijke ziel, hemel en hel, engelen en duivels), zou zijn geloofwaardigheid in ruime mate toenemen, maar dan zou het tevens ophouden een geloof te zijn. Dat is wat gebeurd is met het protestantisme: door afstand te nemen van zowel de arcane theologische spitsvondigheden van de Roomse kerk als van haar werelds gezag, heeft men het geloof grotendeels teruggebracht tot een menselijke ideologie. In Nederland heeft dat geleid tot een implosie van de protestantse godsdienst; het katholicisme heeft daar merkwaardig genoeg beter standgehouden. Dat wijst erop dat rationaliteit niet het enige of belangrijkste argument is dat mensen gebruiken om hun denken of handelen te funderen.

    Godsdienstige gezagsargumenten zijn grotendeels nutteloos: de gelovige heeft er geen behoefte aan omdat hij of zij bij voorbaat overtuigd is van de religieuze ideologie die hij aanhangt; voor de vrijdenker zijn ze onaanvaardbaar omdat hij of zij niet aanvaardt dat er een hoger gezag is dan het menselijke.

    Het is evenmin zo dat de zuiver logische rationaliteit de ultieme bron en toetssteen is voor de argumenten van de vrijdenker. Er zijn in de menselijke samenleving belangrijke elementen van emotie en zelfs irrationaliteit die ten minste voorlopig zonder meer onvermijdelijk zijn. Het is blijkbaar onmogelijk dat alle mensen altijd en overal volkomen rationeel denken en ook handelen. De geleide economie heeft het Oostblok en grote delen van Azië in de vernieling gebracht, terwijl een uiterst irrationeel systeem als de vrijemarkteconomie een enorme vooruitgang heeft mogelijk gemaakt in de welvaart van miljarden mensen. De variabelen in de menselijke samenleving zijn zo groot, de mens is zo onvoorspelbaar, dat het succes van een onderneming in de praktijk veel minder afhangt van de intrinsieke rationaliteit ervan dan van het (ogenschijnlijk) toeval. De meest succesvolle ondernemers zijn niet degene die het meest strikt vasthouden aan de rationaliteit, maar zij die de volatiele tendensen van de maatschappij het best aanvoelen en er gepast en tijdig op anticiperen. Ook hier is geluk vaak een betere ‘verklaring’ van dat succes dan inzicht. De meest gesofisticeerde computermodellen slagen er niet in om de ups en downs van de economie te voorspellen, de crashes verrassen de experts evenzeer als de leek.

    Dat geldt ook voor discussies over ethische kwesties. Wanneer we de zaken eenzijdig rationeel bekijken, zou de mens zich in feite niet eens kunnen schuldig maken aan een misdaad of een overtreding van een morele norm. Wie zou er diefstal of moord kunnen verantwoorden op rationele gronden? Mensen handelen vaak erg irrationeel in onbelangrijke kwesties, zoals de keuze van een das of een sierraad, maar ook in uiterst belangrijke, zoals de partnerkeuze of de beslissing over het hebben van kinderen.




    Elk jaar worden in België 13.500 mensen veroordeeld voor vluchtmisdrijf; het aantal werkelijke gevallen ligt dus ongetwijfeld veel hoger; laat ons zomaar even aannemen dat Justitie erin slaagt om in één op vier gevallen tot een veroordeling te komen, een niet gefundeerde maar evenmin onwaarschijnlijke veronderstelling. Dat betekent dat er in totaal per jaar wellicht 54.000 keer iemand vluchtmisdrijf pleegt, dat is meer dan duizend gevallen per week of ongeveer 150 per dag! Niemand zal beweren dat dit wijst op rationeel gedrag; nochtans gaat het hier en in vele andere dergelijke gevallen om ernstige feiten, vaak met dodelijke slachtoffers. Wij kunnen niet anders dan vaststellen dat dergelijke zaken gebeuren. Wij kunnen er onze ogen niet voor sluiten. Mensen kunnen rationeel handelen en doen dat ook vaak, maar vaak ook niet.

    Er zijn geen statistieken die ons zouden kunnen leren of er bij de vele Belgen die vluchtmisdrijf plegen meer of minder gelovigen zijn dan ongelovigen. Uit ander statistisch onderzoek zouden we kunnen afleiden dat er een proportioneel kleiner aantal atheïsten zou bij zijn; die komen meestal ietwat beter uit onderzoek naar burgerzin en eerlijkheid dan alle andere groepen. Maar groot zal het verschil allicht niet zijn. Dat wijst erop dat de godsdienstigheid noch het ontbreken ervan erin slagen om de mens ervan te weerhouden om een zo laffe en asociale misdaad als vluchtmisdrijf te begaan. Nochtans roept zowel de seculiere als de christelijke moraal op tot eerlijkheid en het opnemen van de verantwoordelijkheid voor de eigen daden. Het lijkt dus niet veel uit te maken tot welke ideologische of godsdienstige groep men behoort: een mens is en mens en laat zich zijn of haar gedrag niet zomaar voorschrijven, door wie of wat dan ook. Kijk maar eens hoeveel mensen roken, overdadig drinken, of de GSM gebruiken achter het stuur.

     

    Wat kunnen we uit deze overwegingen besluiten?

    Dat vrijdenkers en gelovigen niet in belangrijke mate van elkaar verschillen in hun besluitvorming of in hun daden en dat bijgevolg geloof en ongeloof veel minder belangrijk zijn dan wij geneigd zijn te denken. Voor al wie vasthoudt aan het geloof moet dat een ontnuchterende vaststelling zijn. Voor wie het ongeloof verdedigt, is het misschien wel een rechtvaardiging van zijn of haar afwijzende houding tegenover het geloof, maar tevens een waarschuwing dat het afwijzen van God en godsdienst alleen noch een noodzakelijke, noch een voldoende voorwaarde is om een beter mens te zijn. Elke mens staat elke dag opnieuw voor dezelfde keuzes.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    21-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het onzegbaar eigene: Individuum est ineffabile

    Individuum est ineffabile. Het lijkt wel iets dat Bart De Wever zou kunnen gezegd hebben, na een onderhoud met de koning of zo. Het individuele is onuitsprekelijk, zo zou je het kunnen vertalen.

    Dat is ook zo, op de keper beschouwd. Neem nu een mens. Er zijn er van onze soort al ongeveer honderd miljard geweest en ze waren allemaal verschillend, geen een was identiek met een andere, elk hadden ze hun eigen achtergrond en geschiedenis, die maakten dat ze in zeer belangrijke mate en op talrijke punten afweken van al de mensen die voor en na hen gekomen zijn en nog moeten komen. Die complexe, unieke kenmerken van een persoon kan je niet echt vatten in één woord. Als je zegt: het was een mens, dan heb je bijna niets gezegd. Als je er een biografie over schrijft, kan je nog altijd ten hoogste een vage schets geven van het leven van de betrokkene. En wat je zeker niet kan vatten, is hoe die persoon zichzelf ervaren heeft, ook niet als hij of zij ettelijke dagboeken en zelfs een lijvige autobiografie heeft achtergelaten. Hoe wij ons eigen leven beleven, dat is niet in woorden uit te drukken. Wij communiceren met onszelf niet in woorden, onze gedachten zijn niet uitgesproken, het zijn flitsen van inzicht, beelden soms, vage of zeer scherpe gevoelens, complexe emoties. Denk aan verliefdheid: je herkent de symptomen, je beseft dat je verliefd bent, maar als je zou willen omschrijven wat dat allemaal inhoudt, dan zou je Proust achterna moeten, à la recherche du temps perdu.

    Het individuele kunnen we niet duiden, enkel het algemene. We gebruiken woorden en begrippen die we met elkaar afspreken. We weten wat we bedoelen als we zeggen: mens, vrouw, moeder, of: verliefd, verloofd, getrouwd, gescheiden. Het zijn woorden die op vele personen slaan, op talloze situaties. Ze zijn niet eigen aan één persoon, ze zijn multiple purpose, veelzijdig inzetbaar, we gebruiken ze voortdurend. Zelfs de namen van individuele personen zijn meestal niet uniek: Jan Janssens en Piet Pieters, die zijn er volop en zelfs Karel D’huyvetters is waarschijnlijk geen unieke combinatie (al ben ik mijn homoniem nog niet tegengekomen). We weten wie we bedoelen met Socrates, maar de voormalige premier van Portugal droeg ook die naam en er was ook een voetballer…

    Het is dus terecht dat we stellen dat het individuele onzegbaar is. Maar dat heeft nog nooit iemand tegengehouden om het te proberen, integendeel! De aller-individueelste emotie vatten in de aller-individueelste expressie (Kloos), dat was voor de Tachtigers het ideaal dat ze betrachtten. Literatuur en poëzie in het bijzonder is niets anders dan het (proberen) uitspreken van onze persoonlijke gedachten. Filosofie en zelfs theologie heeft geen andere bedoeling dan het expliciet maken van ons diepste denken.

    Er worden per jaar een miljoen verschillende boeken gedrukt, het totaal aantal verschillende boeken die er ooit gedrukt zijn, loopt waarschijnlijk op tot ongeveer 130.000.000. Over het aantal exemplaren durven we niet eens na te denken. En dat zijn alleen de boeken, dan hebben we het nog niet over het praten…

    De mens doet niet liever dan zich uitdrukken in woorden en daarvan kennis te nemen, met andere woorden schrijven en lezen, spreken en luisteren. Mensen zijn talig, we zijn voortdurend met taal bezig. We hebben er behoefte aan om ons uit te drukken en het is precies het individuele dat we proberen uit te spreken, onder woorden te brengen. In die zin gaat onze spreuk niet echt op: indien we ervan overtuigd waren dat het individuum echt ineffabile was, dan zouden we er niet aan beginnen. Waarover we niets kunnen zeggen, daarover moeten we maar zwijgen (Wittgenstein). Maar dat doen we dus niet. Ik las ooit de ongetwijfeld fictieve anekdote over een kind dat pas op zijn tiende voor het eerst iets zei, tot verbazing van zijn ouders, die dachten dat het stom was. ‘Maar waarom heb je zolang niets gezegd?’ ‘Omdat ik tot nu toe niets te zeggen had dat de moeite was!’ Was dat maar waar! Als politici en andere sprekers zich daartoe maar zouden beperken… Nee, we laten ons niet tegenhouden, we praten en we schrijven honderduit.

    In zekere zin is het ook zo dat pas in het uitspreken en uitschrijven het onzegbare vorm en gestalte krijgt en betekenis, ook voor onszelf. Het is pas wanneer we onze gevoelens gaan benoemen: verliefdheid, liefdesverdriet, verlangen naar iemands nabijheid, of het tegenovergestelde: haat, afkeer, agressie, dat we zelf ook inzicht krijgen in onze gevoelens. Je eerste verliefdheid vergeet je nooit, omdat het zo nieuw is als ervaring: je bent helemaal ondersteboven, je leeft in een wolk, de zoete pijn, de vlinders in je buik… Dichters en schrijvers hebben het al zo vaak en zo aandoenlijk beschreven en zo leren we dat die complexe ervaring ook anderen is overkomen en dat ze een naam heeft: verliefdheid. Dat algemene woord dekt de lading niet, het is niet meer dan een verwijzing naar die overweldigende ervaring. Maar het werkt wel: het woord is voldoende om ons via onze herinneringen spontaan een glimlach om de lippen te toveren. Het onuitsprekelijke, onzegbare van het gevoel dat we hooguit enkele keren tijdens ons leven hebben mogen ervaren, is wel degelijk onder woorden te brengen. We zeggen het aan onszelf: ik ben verliefd! En vervolgens kunnen we het niet laten om het ook aan anderen te zeggen, als ze het nog niet zouden gemerkt hebben. En soms rapen we al onze moed bijeen en zeggen we het ook aan degene op wie we verliefd zijn, op een of andere manier. We hoeven helemaal geen volledige en geëmotioneerde beschrijving te geven van al onze gevoelens, een half woord is dan voldoende om het onuitsprekelijke te zeggen.

    Wanneer we stellen dat individuum est ineffabile, dan sluiten we ons af van de wereld, trekken we ons terug in onszelf, verbreken we alle communicatie. Het is het beeld van de zwijgzame, donkere romanticus, gekweld door duistere gevoelens, een onmogelijke liefde, onuitsprekelijke twijfels, tegenstrijdige en verboden emoties. Het individu is dan het enige dat telt, de wereld is zoals het individu die bekijkt en dat is een vreemde wereld, een die geen begrip heeft voor het individu. Dat kan niet anders dan tot vertwijfeling en wanhoop leiden. Het klassieke lot van de romantische dichter is de waanzin en de zelfmoord, zoals Goethe’s Werther en al zijn epigonen.

    Dan lijkt het toch veel beter om de andere weg in te slaan, die van de taal. Pas wanneer we praten en schrijven, slagen we erin om onze gevoelens voor onszelf en voor anderen te verwoorden. Het is in het gebruik van de volle rijkdom van de taal dat onze verstandelijke vermogens tot uiting komen. Een mens is geen oude bruine beer die eenzaam in de wildernis ronddoolt, op zoek naar voldoende eten om de winterslaap door te komen en voor wie elke ontmoeting een gewelddadige en luidruchtige confrontatie is. No man is an island (John Donne, klik hier voor meer). Terwijl het aanvoelt alsof we slechts in het diepste van onze individuele gevoelens en in de onuitspreekbaarheid van onze gedachten onszelf zijn, is veeleer het tegenovergestelde waar. Als individu zijn we geen mens, hebben we geen enkele overlevingskans. Een mens is en zooön politikon (Aristoteles), een levend wezen dat in gemeenschap leeft. Wij hebben andere mensen nodig, al is het om ze dood te slaan en op te eten of om ze te verkrachten. Wij kunnen niet zonder de anderen. Zonder de anderen bestaan we niet, we realiseren onszelf maar in ons contact met de anderen. Daarbij speelt de taal een onmisbare rol. Sprekend worden we mens. Zwijgend wenkt de waanzin en de dood.




    Zoals wel vaker het geval is bij gevleugelde uitspraken, weten we niet wie ze voor het eerst gedaan heeft. Onze spreuk Individuum est ineffabile kan je bij Plato en Aristoteles vinden, maar niet letterlijk. Zij leggen de nadruk op de onvolkomen algemeenheid van onze begrippen, die tekortschieten om de individuele concrete gevallen te beschrijven. Ook in de scholastiek, de theologie en filosofie van de late middeleeuwen, vooral bij Thomas, kan je deze gedachte lezen, maar nog steeds niet met deze bewoordingen. Intellectus est universalium, sensus est particularium: met ons verstand kennen we de algemene begrippen, met onze zintuigen kennen we de concrete dingen. Leibniz en Spinoza hebben zich beziggehouden met ons (on)vermogen om onze directe ervaring met de dingen uit te spreken. Het is in een brief van Goethe aan Lavater (20 september 1780) dat de uitdrukking Individuum est ineffabile letterlijk opduikt, maar ze moet veel ouder zijn, want Goethe gebruikt haar als een staande uitdrukking. Ze behoort tot de menselijke cultuur, ze drukt een algemeen menselijk aanvoelen en inzicht uit. Vandaag is ze zo goed als vergeten, maar ik vond het een goede aanleiding om het tegendeel ervan te verdedigen. Niet in het onuitspreekbaar individuele is het diepste van de menselijke eigenheid gelegen, maar in ons spectaculair en uniek vermogen om zelfs onze meest subtiele gedachten voor elkaar te verwoorden. Onze aller-individueelste gedachten en emoties delen we met onze broeders en zusters door de eeuwen heen: het zijn dezelfde gevoelens die we hebben en het is door ze te verwoorden dat we onze medemenselijkheid bevestigen. Wij zijn individuen, maar we worden pas echt mens samen met andere individuen. Alleen samen met anderen kunnen we overleven, als individu en als soort.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    18-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bewustzijn: Soul Dust?




    Lang geleden, in het laatste jaar van de humaniora, moesten we een opstel maken over een poëtisch onderwerp, waarbij onvermijdelijk een roos te pas kwam. Dat ontlokte me toen al, meer dan 45 jaar geleden, filosofische overpeinzingen. Ik herinner me alsof het gisteren was dat ik me vragen stelde over die roos. Inspireert de roos mij tot ideeën en gevoelens? Of dicht ik de roos kenmerken toe die ze niet heeft? In mijn opstel bekende ik dat ik het antwoord niet wist. Mijn leraar Nederlands was daarover zeer verbaasd. Hij leek totaal ongevoelig voor mijn filosofische drukdoenerij, hij zag het probleem niet. Ik wel en ik zie het nog altijd als een probleem en met mij een schare van filosofen, psychologen, neurologen, kunstenaars en critici en nog vele anderen, vroeger en nu. A rose is a rose is a rose (Gertrude Stein), maar wat gebeurt er als wij naar een roos kijken?

    We kunnen een nuttig onderscheid maken tussen twee aspecten van dat gebeuren. Enerzijds is er de waarneming: met onze zintuigen nemen wij contact met een voorwerp dat zich in onze nabijheid bevindt. Wij zien afmetingen, kleur, vorm; we ruiken een geur; we situeren de roos in haar omgeving, waarbij ook ons gehoor en onze tastzin meespelen; zelfs onze smaakpapillen worden geprikkeld door de geur van de roos. We onderscheiden de delen van de roos, de bloemblaadjes, de meeldraden, de bladeren, de stengel, de doornen. We zien de kleurschakeringen en hoe het licht en de schaduw erop spelen. We zien de roos in perspectief, we zien één kant maar denken de andere erbij, we zien geen postkaart maar een reële roos in drie dimensies. Als je er een beetje over nadenkt, is het een wonderbaarlijk gebeuren, zo’n roos waar je naar kijkt.

    Een gans ander aspect is dat van de betekenis die een roos kan hebben. Als ik morgen een bloem ga kopen en ik schenk die aan Lut, dan zal ze om te beginnen niet weinig verbaasd zijn, want bloemen schenken is niet mijn gewoonte. Ze zal dus blij verrast zijn en zich misschien ook afvragen wat de reden of de aanleiding voor mijn gedrag is. De roos is met andere woorden de drager van een boodschap van mij aan haar. Bij de bloemist kan je een kaartje kopen waarop die boodschap gedrukt staat: gelukkige verjaardag! (alsof degene die ze krijgt dat niet weet), of: zomaar! (om duidelijk te maken dat er geen speciale gelegenheid is, dat het puur uit genegenheid is). Als ik een rode roos zou aanbieden aan een andere vrouw dan Lut, dan zou de betekenis daarvan even duidelijk zijn, voor Lut, voor die andere vrouw, voor iedereen die het zou weten en ook voor mij, terwijl die betekenis voor elk van ons verschillend zou zijn.

    Maar laten we wel wezen: een roos is een verzameling atomen, zoals de hele fysische werkelijkheid. Hoe kom je dan van nietszeggende stukjes materie tot enerzijds een prachtige roos en anderzijds tot de betekenis van die roos voor een persoon?

    Het is duidelijk dat je in de eerste plaats een toeschouwer nodig hebt, een persoon die waarneemt. Als niemand naar de roos kijkt, is die er nog wel, daar gaan we van uit, maar er gebeurt niets. Je hebt dus een mens nodig (of een dier, zoals een bij…). Die mens moet ook waarnemen: als hij of zij niet kijkt, achteloos voorbijloopt, of niet kan zien omdat hij of zij blind is, dan is de roos er nog altijd, we weten zelfs dat ze er is, maar we laten de aanwezigheid niet tot ons doordringen. Er is geen zintuiglijk contact en dat is essentieel. Maar is het ook voldoende? Iemand die niet geïnteresseerd is in rozen ziet ze wel, maar minder goed dan een liefhebber. Als ik een roos geef aan een baby, zal die daarop anders reageren dan wanneer ik die aan een aantrekkelijke vrouw geef (hoop ik).

    Het verschil ligt bij de persoon die de waarneming doet. Het gaat niet alleen om de zintuigen, hoewel die essentieel zijn, het gaat ook om wie de waarnemer is, wat zijn of haar verwachtingen zijn, hoe hij of zij denkt; het gaat om de hele persoon, met zijn of haar hele geschiedenis, cultuur, kennis enzovoort.

    We hebben dus zintuigen nodig, maar ook onze hersenen. Het is daar dat de zintuiglijke impulsen worden verwerkt. De morgenzon koestert de bedauwde roos: fotonen afkomstig van een ster vallen op een organische stof en weerkaatsen naar ons oog, waar ze via de lens op de retina geprojecteerd worden, vandaar als elektromagnetische impulsen naar onze hersenen gaan, waar ze specifieke elektromagnetische en chemische reacties teweegbrengen. De fysische beschrijving zegt ons niets over rozen of liefde. En toch is dat fysisch proces het enige dat echt gebeurt. Al de rest, de betekenis, is op zich niet fysisch, maar is natuurlijk onlosmakelijk met dat fysische verbonden: zonder de ‘gebeurtenis’ is er geen betekenis.

    Een van de vragen die men zich stelt bij dat proces van waarneming is die van de qualia. Dat is een Latijns woord, het betekent: welke. Het duidt op de kenmerken die de dingen hebben voor ons, bijvoorbeeld de ‘roodheid’ van de roos. Wat is dat eigenlijk, rood? Is dat hetzelfde voor jou en voor mij? Enerzijds wel: tenzij we kleurenblind zijn, zullen we allebei zien en zeggen dat de roos rood is. Maar kunnen we er zeker van zijn dat rood voor jou en voor mij dezelfde vorm aanneemt? Kleurenblinden zien rood en groen helemaal anders en wij kunnen hen op geen enkele manier uitleggen wat rood is, we kunnen het hen enkel tonen en als ze het niet zien, tja… Een persoon die volledig gehoorgestoord is, doof zeggen wij gemeenzaam, hoort niets. Hoe maak je hen duidelijk wat klanken zijn, of muziek?

    Zintuiglijke waarnemingen zijn individueel. Maar ook weer niet. Wij zijn allemaal mensen en we lijken heel sterk op elkaar. Er zijn afwijkingen, blinden en doven en mensen die niets ruiken en zelfs personen die geen hitte voelen en zich dus voortdurend verbranden, maar dat zijn uitzonderingen. De meeste mensen hebben zintuigen die op dezelfde manier werken. Onze hele maatschappij is daarop gebouwd. Wij vertrouwen er voortdurend op dat de meerderheid van de mensen globaal op dezelfde manier zullen reageren. Soms is dat spontaan, zoals op een slang; soms is het aangeleerd, zoals bij een verkeersbord. Als onze waarnemingen totaal individueel zouden zijn, dat wil zeggen totaal verschillend van die van elke andere persoon, dan zouden we niet kunnen communiceren en zou samenleven onmogelijk zijn. Ik ben dus de mening toegedaan dat we niet te lang moeten nadenken over de uniciteit, het unieke karakter van onze individuele waarnemingen. We kunnen niet bewijzen dat wat ik als rood herken precies hetzelfde is als wat jij rood noemt, maar wij herkennen allebei rood als rood en dat is een fundamenteel gegeven. De reden waarom is eenvoudig: omdat wij mensen zijn, een specifieke biologische soort. We zijn geen bijen, die de wereld op vele punten anders waarnemen; zij zien bijvoorbeeld kleurspectra die wij niet zien en kunnen zo vormen onderscheiden die ons helemaal ontgaan, tenzij we met technische hulpmiddelen gaan kijken. Maar wij mensen zien over het algemeen en in grote lijnen dezelfde dingen, omdat we mensen zijn, omdat we genetisch nogal eender zijn, omdat we allemaal afstammen van dezelfde voorvaderen, omdat we ons onderling kunnen voortplanten. Voor mij is de arcane discussie over de onuitspreekbaarheid van de kenmerken van de dingen daarmee afgedaan als irrelevant.

    Een andere, naar mijn aanvoelen even zinloze vraag is deze. Kunnen wij de dingen kennen zoals ze werkelijk zijn? Of alleen maar zoals wij ze waarnemen? Wat betekent dat, de dingen zoals ze werkelijk zijn? Wij proberen steeds verder door te dringen in de eigenschappen van de dingen, vooral met de wetenschap en de technologie. Maar de waarneming is zelfs in de meest ingewikkelde technische processen, zoals in de deeltjesversneller in CERN, nog steeds zintuiglijk. Als ze niet zintuiglijk is, dan is er geen waarneming, punt. Wij kunnen ingewikkelde conclusies trekken uit onze waarneming, maar we kunnen niet anders dan vertrekken van waarnemingen, ook als dat bijvoorbeeld ideeën zijn die we opdoen bij het lezen of resultaten die we aflezen van instrumenten. Als we ze niet lezen, dan is er geen betekenisoverdracht. Waarneming is dus alles, of althans de voorwaarde voor alles. En die waarneming gebeurt steeds door mensen.

    Wij zijn dus beperkt in wat we kunnen zien en horen enzovoort. We kunnen daaraan verhelpen met technische middelen en zo kleuren ontdekken die we met het blote oog niet zien en temperaturen die we niet kunnen onderscheiden met onze tastzin, en geuren die we anders niet zouden ruiken en toonhoogtes die geen mens hoort (maar een hond wel). Al die hulpmiddelen doen evenwel niets anders dan het zomaar onwaarneembare waarneembaar te maken voor ons, als mensen. We dringen dus steeds verder door in de dingen zoals ze zijn, maar nog altijd zoals ze er voor ons zijn. Hoe ze zijn voor een hypothetische soort van levende wezens ergens op een planeet aan de andere kant van het universum, daar hebben we geen idee van. En of we zelf alle kenmerken van alle dingen zullen ontdekken daar heb ik ook geen idee van. Op zeker moment zal de zon aan haar aftakeling beginnen en dan wordt het hier eerst veel te warm om te overleven, maar het kan nog een miljard jaar duren, of zelfs twee, of nog meer, voor het zo ver is. Wat wij allemaal nog zullen ontdekken in die tijd en of we zelf als soort zo lang zullen meegaan, dat weten we niet.

    Het heeft dus niet veel zin om ons vragen te stellen over de dingen an sich, tenzij als een stimulans om te ontdekken hoe ze zijn ‘voor ons’.

    Nog een zinloze vraag: hoe komt het dat wij een roos zien? Hoe kunnen we van puur fysische gebeurtenissen, licht dat valt op een voorwerp en weerkaatst in ons oog, tot betekenis komen? Dat is wat men ‘het harde probleem’ noemt, the hard problem. Ook hier is het alleen een probleem in die zin dat we niet precies weten hoe het gebeurt en dus de moeite om het verder uit te pluizen. Maar we weten dat het gebeurt, dat we de roos wel degelijk zien, dat Lut blij is met de roos die ze krijgt en veel minder blij met de hypothetische roos die ik aan een al dan niet hypothetische andere vrouw of man zou geven. We moeten ons met andere woorden niet afvragen of we die roos wel degelijk zien, dat is immers evident. Wij zien ze en onze individuele ervaring wordt bevestigd op duizend manieren: als ik straks nog eens kijk, zal de roos er nog altijd zijn; als ik Lut vraag wat ze ziet, zal ze me verbaasd aankijken en zeggen: een roos natuurlijk! Als ik aan de bloemist vraag wat ik gekocht heb, zal hij me bevestigen dat het een roos was, op het kasbonnetje zal staan: roos, 1 en de prijs. Ik kan mijn waarnemingen dus verifiëren, er is geen enkel moment denkbaar waarop iemand zou zeggen: een roos? Nee, ik weet van niets; of: een roos? Nee, dat was een distel!

    Hoe komt het dat wij allemaal die roos herkennen? Omdat wij mensen zijn. We kijken met dezelfde ogen, we denken met dezelfde hersenen, daar heeft de evolutie voor gezorgd, de natuur. Maar er is ook nog de cultuur. De baby van twee maanden oud zal misschien op de roos gaan knabbelen en zal wenen als hij zich prikt, of zal wellicht totaal ongeïnteresseerd zijn in mijn geschenk. Wij mensen hebben een hoop te leren, we doen er twintig jaar of meer over voor we enigszins kunnen meeklappen over de dingen en zelfs als we leven tot we honderd zijn en goed van geest blijven, zal het altijd zo zijn dat er meer is dat we niet weten dan wat we wel weten: etsi multa scio, plura tamen ignoro, zo stond het destijds in de Latijnse spraakkunst van Pater Geerebaert, S.J.

    We moeten dus leren om onze waarnemingen te duiden. Dat is een langdurig en ingewikkeld proces en ook hier is het zo dat het maar mogelijk is omdat we allemaal mensen zijn. We spreken wel een andere taal, maar we hebben in elke taal een woord voor rood. We kunnen woordenboeken maken met daarin de overeenkomende woorden in alle talen. Soms is er wel eens een probleempje, zoals ook Spinoza ontdekte toen hij de veelheid van emoties van de mens beschreef: Quo nomine autem appelanda sit Laetitia quae ex alterius bono oritur, nescio (Ethica III p22s); hoe we de blijdschap moeten noemen die geboren wordt uit het geluk van iemand anders, dat weet ik niet. Er is ook geen Engels woord voor leedvermaak. Maar voor vrijwel al het andere wel, kijk maar eens in een vertalend woordenboek.

    We stellen vast dat wij als mens, na een langdurige vorming, in staat zijn om te overleven in onze wereld. Wij hebben dan de cultuur min of meer, zo goed en zo kwaad als het gaat tot de onze gemaakt, we hebben ons geassimileerd, geïntegreerd in de samenleving. Dat is trouwens wat we, terecht of ten onrechte van vreemdelingen verwachten die zich hier aanbieden: dat ze onze taal spreken, dat ze onze wetten, gewoonten en gebruiken kennen, dat ze een zekere wetenschappelijke achtergrond hebben, dat ze zich gedragen zoals wij. Maar dat is een ander verhaal. Het geven van betekenis aan de wereld om ons heen is het resultaat van een lang en intensief leerproces. Het vertrekt van onze zintuiglijke gerichtheid op de wereld: onze zintuigen zijn zo geëvolueerd dat ze ons toelaten om te overleven in de wereld. Precies die kenmerken die ons betere overlevings- en voortplantingskansen opleverden, zijn geselecteerd in de lange evolutie die onze soort heeft doorgemaakt sinds het ontstaan van het leven op aarde.

    Onze hersenen hebben een zelfde evolutie doorgemaakt; ze zijn een soort zesde zintuig, of beter, een vorm van synesthesie, waarbij alle zintuigen samenwerken om een totaalbeeld te vormen. Onze hersenen zijn een orgaan, zoals onze ogen en ons hart, maar het is een superorgaan, dat ons toelaat om de informatie van onze zintuigen optimaal te gebruiken. Maar dat is ook zo voor andere dieren, vooral zoogdieren. Wat een hond met zijn hersenen kan is behoorlijk indrukwekkend. Zijn wij dan niet meer dan een hond? Ja en neen. Neen, we zijn niet essentieel verschillend van een hond of een aap, we stammen van dezelfde voorouders af, we lijken verbazend goed op andere dieren, we hebben grotendeels dezelfde genen. Maar er is een verschil, een groot verschil dat zich vooral situeert in de ontwikkeling van de hersenen van de mens: wij hebben niet alleen meer hersenen in verhouding tot ons lichaamsgewicht, maar ook meer complexe hersenen, meer ingewikkelde, meer gedifferentieerde. Maar het belangrijkste onderscheid is wat we doen met onze hersenen. Dieren, of moet ik zeggen, andere dieren hebben dus ook hersenen en doen daar ook van alles mee, op een indrukwekkende manier, denk maar aan de trekvogels. Maar wij kunnen nog meer.

    Men zegt dat dat komt omdat wij een bewustzijn hebben: wij zijn ons bewust van onszelf en van onze omgeving. Maar dat klinkt vals: zijn dieren zich daarvan dan niet bewust? Dat klopt niet. Ik zou veeleer zeggen: wij zijn ons meer bewust en anders. Het menselijk bewustzijn is niet iets anders dan dat van zelfs de kleinste bacterie, het is alleen maar een van de meest complexe en verfijnde vormen van dat belangrijke kenmerk van elk leven: de mogelijkheid om in contact te komen met de omgeving en die omgeving aan te wenden voor het eigen overleven en de voortplanting.

    We kunnen natuurlijk uitvoerig ingaan op dat menselijk brein en zijn onvoorstelbare vermogens. Maar dat mag ons er niet toe verleiden om te gaan stellen dat wij intrinsiek anders zijn dan de andere dieren, dat wij een bewustzijn of een ziel of verstand hebben en zij niet. Het gaat om een verschil in gradatie, over meer en minder, om anders, beter en minder goed. In wezen gaat het om hetzelfde vermogen. Neem nu dat grote woord, zelfbewustzijn. Kan je één goede reden bedenken waarom een mens zoiets zou hebben en een bonobo niet? Kan je dat afleiden uit onze respectievelijke gedragingen? Ik meen van niet.

    Over dat fameuze menselijke bewustzijn en/of onze ziel kunnen we het ook even hebben. Het is niets anders dan een activiteit van onze hersenen. Dat we er behoefte aan hebben om een naam te geven aan een specifiek gedeelte wat wij met onze hersenen doen is tegelijk vreemd en normaal. Door er een eigen naam voor te gebruiken leiden we onterecht de aandacht af van het feit dat het evengoed om een activiteit van ons brein gaat als de controle op onze spijsvertering of onze bloesomloop. Maar anderzijds is het misschien wel verantwoord om, zolang we dit fundamentele feit niet uit het oog verliezen, een specifieke term te gebruiken voor ons bewustzijn. Wat is dat bewustzijn dan?

    Biologisch gezien zijn wij een afzonderlijke entiteit, wij zijn een mens, één exemplaar van de soort homo sapiens. Men kan een mens niet opdelen in afzonderlijke delen zonder afbreuk te doen aan zijn integriteit als mens. Wij hebben een individuele autonomie, een onafhankelijkheid, we kunnen in leven blijven en ons voortplanten, maar voor beide hebben we de anderen nodig. Die individuele autonomie die we als biologisch wezen hebben, vertaalt zich in de geestelijke voorstelling die we ons van onszelf maken. Wij zijn niet alleen een lichaam, we zijn ook een persoon, met een geheugen en met plannen voor de toekomst. Door onze sterk ontwikkelde hersenen zijn we in staat om ons een voorstelling, een beeld te maken van onszelf. We zien onszelf als de regisseur van ons eigen leven, we hebben of we zijn een Ego, een Ik, we spreken in de eerste persoon. Ik doe, ik kies, ik geniet, ik lijd.

    Maar we moeten er steeds bij denken dat het om een voorstelling gaat, iets dat onze hersenen doen. Naar het beeld van ons biologisch lichaam en naar het beeld dat wij van andere mensen en andere levende wezens hebben, creëren wij een persoon, zoals de dramatis personae; persona betekent oorspronkelijk een rol in een toneelstuk, of het masker dat de acteur draagt en waardoor men ziet welke rol hij speelt. Ons veelgeroemde ego is niet meer dan een fictie, een masker. Het is een handige truc die onze hersenen gebruiken om gemakkelijker met de dingen om te gaan. Het is iets dat we aan onze kinderen aanleren zodat wij met hen en zij met ons kunnen omgaan en in de wereld kunnen functioneren. We geven een naam aan mensen: Kareltje is braaf, hij heeft alles opgegeten! Of: netjes in de po! Of: stout, Kareltje, stout! Kareltje heeft weer in zijn broekje gedaan! Van kleins af aan doen we er alles aan om de persoon te creëren, het ego dat ons toelaat om in de wereld te zijn, om er een eigen plaats in te nemen, als een ik, een acteur, een actor. We denken er niet meer over na, het is er zo in gehamerd dat het een evidentie is: we zijn een persoon, maar we vergeten dat een persoon een rol, een masker is.

    Onze bewuste hersenactiviteit is slechts een miniem gedeelte van al de activiteiten die zich daar afspelen. In feite leven we voor de volle honderd procent op automatische piloot. Wij hebben nauwelijks controle op wat onze hersenen doen, wij kunnen ze niet sturen, niet verhinderen om bepaalde dingen te doen en andere te laten. Wij kunnen onze hartslag niet controleren of onze spijsvertering. Maar in feite kunnen we evenmin onze gedachten controleren. Het denken is evenzeer een spontane, autonome activiteit als onze bloedsomloop. Daarin zijn we zoals de dieren, die instinctief leven, letterlijk in reactie op prikkels (in-stinguo). Ons bewustzijn is slechts een theatervoorstelling die wij maken voor onszelf, om het ons gemakkelijk te maken. Wij creëren ons een ik dat bewust denkt, maar het denken gebeurt in en door de hersenen, nog voor wij ons ervan bewustzijn. Wij reageren via onze zintuigen op stimuli lang (in microseconden of nog kleiner) voor wij ons dat realiseren. Ons bewustzijn bestaat hoofdzakelijk hierin dat wij de reacties analyseren die ons lichaam heeft op de stimuli die ons bereiken.

    Denk aan een agressieve hond die plots voor jou staat: zijn aanblik bereikt je hersenen, veroorzaakt daar een opstootje wanneer het beeld van die hond in verband gebracht wordt met alle andere dergelijke signalen die je ooit bereikt hebben en alle waarschuwingen die in je geheugen zijn opgeslagen. Er volgt een onmiddellijke fysieke reactie, je hersenen doen je lichaam reageren: je trekt je terug, maakt de afstand groter tussen jou en de bedreiging, je wordt bleek omdat het bloed wegtrekt uit je gelaat om elders nuttiger ingezet te worden, je krijgt misschien kippenvel, je haren rijzen ten berge, je schreeuwt het uit, je ogen zijn wijd opengesperd, je pupillen verwijden, adrenaline stroomt door je bloed, je ademhaling versnelt enzovoort. Dat gebeurt allemaal automatisch, seconden voor je je expliciet realiseert dat het een hond is, voor je bewust schrik hebt. Pas dan begin je te beven, omdat je pas dan bewust inziet dat er echt een bedreiging is en dat je iets moet bedenken om die af te wenden. Je schrik komt dus na de eerste spontane reacties van je hersenen. Je emotie is een stukje theater dat opgevoerd wordt door je hersenen, omdat dat handig en efficiënt is.

    Het feit dat wij onszelf zien als een bewust denkend persoon is een evolutionair voordeel: door zo te leren denken, kunnen we nog beter reageren op onze omgeving. We kunnen bijvoorbeeld zien dat het maar de hond van de buren is, die altijd zo reageert als je voorbijkomt, die blaft en op je komt afgestormd, maar veilig achter de afsluiting blijft en je lacht om je eigen schrik. Of je merkt dat het wel degelijk een loslopende hond is die je niet kent, een dobermann en zelfs met schuim op de lippen; dan denk je meteen: hondsdolheid! Zorgen dat ik niet gebeten wordt!

    Het vraagt misschien enige inspanning, maar het loont de moeite om te leren inzien dat onze hersenen veel belangrijker zijn dan alleen maar onze bewuste gedachten, dat ons zogenaamd bewustzijn slechts schijn is, theater. Op die manier krijgen allerlei theorieën over de menselijke psychologie weer zin, zoals die van Freud over het onderbewuste: dat is niet ergens iets dat we verdrongen hebben, het is een onderdeel van de normale manier van werken van onze hersenen. Het geeft ook zin aan wat wij onze intuïtie noemen, of vindingrijkheid, of genie: wij moeten leren vertrouwen op de spontane werking van onze hersenen en ons zeer beperkt bewust ego niet te veel baas laten spelen over de rijke mogelijkheden waarover onze hersenen beschikken. Wij zijn het geheel van ons lichaam en dus ook het geheel van onze hersenen, met alles wat ze doen, ook het voor-, onder-, boven- en onbewuste. Wij zijn zoveel rijker en krachtiger en machtiger dan we ‘denken’.

    Begrijp me nu niet verkeerd: ik suggereer hier helemaal niet dat we louter instinctief zouden gaan leven, zonder na te denken of te overleggen. Rationeel denken, zoals we het noemen, is een van de hoogste verwezenlijkingen van de menselijke geest. Het stelt ons in staat om door na te denken, te experimenteren en te communiceren met elkaar, tot oplossingen te komen voor problemen die men met intuïtief denken nooit zou kunnen bereiken, zeker niet in onze hoogtechnologische maatschappij. Maar alle wetenschappers zullen het je bevestigen: de grote doorbraken komen er bijna altijd wanneer zeer hoog gekwalificeerde en pientere mensen plots een geniale ‘ingeving’ hebben, een inzicht dat zich als het ware uit het niets aan ons aanbiedt. Dat is dan het resultaat van combinaties die in onze hersenen spontaan leiden tot conclusies die we door logisch nadenken in geen duizend jaar zouden bereiken. Dat is wat Copernicus na jarenlang naar de hemel turen op een mooie dag of nacht plots moet meegemaakt hebben: de zon en de planeten draaien helemaal niet om de aarde zoals de maan, de aarde draait om de zon en de planeten ook!

    Over al deze onderwerpen schrijft Nicholas Humphrey in zijn recent boek Soul Dust. The Magic of Consciousness, Quercus-London, 2011, xii + 243 pp., noten, index, hardcover, officieel £25, bij Amazon de helft van de prijs. Het is bij momenten een taai boek, maar zeker na de eerste twintig bladzijden of zo echt goed leesbaar. Het is gebaseerd, zoals zo vaak, op lezingen en seminaries die de auteur, emeritus professor psychologie in Oxford, Cambridge en nu London, gehouden heeft in de loop van de voorbije jaren en het draagt daar ook de sporen van. De toon is bijna voortdurend die van de causerie, de geanimeerde uiteenzetting met de glimlach om de lippen. Maar af en toe zou je willen dat de auteur de grapjes en de bon mots achterwege zou laten en zich op een ernstige en geconcentreerde manier zou bezighouden met de kern van de zaak. Het is leuk om allerlei aspecten te belichten aan de hand van talrijke literaire voorbeelden, maar van uit wetenschappelijk oogpunt is het veel belangrijker dat men duidelijk zegt waar het op staat en waarop men zijn stellingen baseert. Voorbeelden uit de experimentele psychologie of de statistiek zijn zeldzaam in dit boek, poëzie is er des te meer.

    Ik ben het vaak oneens geweest met wat ik hier gelezen heb. Een groot aantal bladzijden is gewijd aan de dood en wat dat betekent voor de mens. De auteur vertrekt van een mensbeeld dat naar mijn aanvoelen onjuist of grotendeels achterhaald is, wanneer hij volhoudt en als basis van zijn redenering neemt dat de hele mensheid gelooft dat er een hiernamaals is, dat men niet kan aanvaarden dat de dood het radicale en definitieve einde is van ons autonoom bestaan, materieel of anderzijds.

    Dat is niet mijn aanvoelen en wel sinds mijn aller-prilste jeugd. Ik heb op geen enkel ogenblik van mijn bestaan ook maar één seconde rekening gehouden met de mogelijkheid dat er leven is na de dood. Dat spontane aanvoelen is keer op keer bevestigd door alles wat ik gelezen heb over dat onderwerp, zowel bij auteurs die wanhopig probeerden om toch maar iets te redden van de gedachte aan een hiernamaals als bij hen die van uit diverse oogpunten argumenten aanhaalden om daaraan te twijfelen of het uit te sluiten. De dood is voor mij nooit afschrikwekkend geweest, zoals de auteur stelt als algemeen menselijk verschijnsel. Huisdieren die ik had gingen dood en dat vond ik normaal; mijn Vader slachtte een overtollige haan en ik stond erop te kijken, met net zoveel wrevelige afschuw voor het onnodig bloederig gebeuren als Vader zelf. Huisgenoten, familieleden, kennissen en goede vrienden stierven en dat heb ik aanvaard als de normale gang van zaken, ook na ziekte of ongeval. Wel heb ik vaak geweend van verdriet om hun afsterven en soms lang getreurd en gerouwd, tot vandaag toe en wellicht zo lang als ik leef. Maar nooit heb ik vermoed of verlangd dat de dood iets anders zou zijn dan het definitieve einde van die personen, dat zij op een of andere manier als zodanig zouden voortbestaan of op een betekenisvolle manier als individuen zouden opgaan in een groter geheel, tenzij in de al te beperkte en wankele menselijke herinnering.

    Ik kan niet geloven dat ik daarin een uitzondering ben. Het valt me niet moeilijk om bona fide auteurs te vinden die standpunten verdedigen die met de mijne overeenkomen op vele gebieden. Statistieken geven mij vaker gelijk dan ze me tegenspreken. Als dat meestal zo is, waarom zou dat anders zijn in verband met de dood? Ik heb hier al vaak verwezen naar de volkomen onwetenschappelijke maar precies daarom zo sprekende enquête of poll die Seniorennet enkele jaren geleden hield onder haar leden: van de drieduizend of zo antwoorden op de vraag naar het hiernamaals antwoordde twee derden resoluut: neen!

    Priesters zalven en beloven
    maar ik kan het niet geloven.
    Neen, er is geen wenden aan:
    als wij dood zijn is ’t gedaan,

    ja gedaan, …

    (Willem Elsschot, Spijt)

    Het is duidelijk dat er veel geschreven en gezegd is over de onsterfelijkheid van de mens. Voor het christendom, gedurende bijna tweeduizend jaar van onze beschavingsgeschiedenis de overheersende (letterlijk!) godsdienst, was dat het fundamenteel dogma. Het mag ons dus niet verwonderen dat de officiële leer en al de afgeleide vrome werken daarop gehamerd hebben. Of dat ooit enig succes heeft gehad, durf ik stellig te betwisten. Ik ben ervan overtuigd dat Elsschot en ikzelf geen uitzonderingen zijn, dat zowel de gewone mens (ik) als de grote geleerde (Dawkins) of de geïnspireerde kunstenaar (Elsschot) steeds uitgegaan zijn van de dood als eindpunt. Al het gepraat over hemel en hel was en is niet meer dan dat: gepraat. Als het erop aankomt, bekennen we allemaal: als we dood zijn is ’t gedaan. In de Verenigde Staten zouden naar verluidt nog steeds vier op vijf mensen beweren te geloven in een hiernamaals. Ik betwijfel die statistieken niet. Ik zou wel graag het antwoord kennen op enkele bijkomende vragen, zoals: wat stelt u zich daarbij voor? Waarop steunt u zich? Heeft die overtuiging enige weerslag op uw doen en denken? We mogen ook niet vergeten dat tot een jaar vóór de verkiezing van Obama ongeveer niemand in de V.S. het mogelijk achtte dat een zwarte tot President zou verkozen worden.

    Ik laat het hierbij, voorlopig, allicht. Als er iets is waarover we nooit uitgepraat zijn, dan zeker onze ziel, ons ego, ons bewustzijn, leven en dood.

     

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    16-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Religie en atheïsme

    Een van mijn lezers is zelf ook behoorlijk actief op het internet, meer bepaald als dichter. Jacques Quekel schrijft elke dag een gedicht, behalve op zondag. Hij stuurt die met een mailtje aan zijn vrienden en kennissen. Je vindt ze ook op een Nederlandse poëziewebsite, klik hier en op zijn eigen blog, klik hier:

    Dit is er eentje dat hij speciaal voor mij schreef, toen hij mijn inleiding op de retrospectieve tentoonstelling van mijn buurman Desiré had gelezen:

    Blamage en de Vernissage.

    Een blamage,

    Bij de Vernissage.

    Het is uw verantwoording, maar niet wijs,

    Om te spreken over god in het paradijs,

    Maar ook het atheïsme te verdedigen tot elke prijs.

     

    Maar we zullen bij leven,

    Die lieve Karel het graag vergeven.

     

     

    En dit stuurde hij me toe als een reactie op een artikel in de Nederlandse pers, waarbij de voorzitter van de atheïstische vereniging De Vrije Gedachte de agnosten op de korrel had genomen, met ongeveer dezelfde argumenten en bewoordingen die ik gebruikt heb in mijn recente tekst over het onderscheid tussen agnostici en atheïsten:

    Atheïst

    Een atheïst,

    Is iemand die het religieus gevoel mist.

    Maar even waardevol leeft,

    Als iemand die dat gevoel van nature heeft.

    Het is het gemis, dat hier beslist.

     

    Dat gevoel is je wel of niet geven,

    En kan de ander niet worden aangewreven.

    Ik vind het een heel leuk versje en het is best wel diepzinnig. Maar ik ben het hier niet met Jacques eens en ik vind het belangrijk om dat duidelijk te maken, met dank aan Jacques voor de gelegenheid die hij me daartoe biedt. Laten we de kwestie eens van nabij bekijken.

    Er zijn verscheidene mogelijke etymologieën voor ‘religie’. Cicero hield het op relego: her- of intensief lezen, of het nauwgezet volgen van godsdienstige voorschriften. Lactantius verwees naar religo: samenbinden, verenigen. Wie een Latijns woordenboek openslaat zal versteld staan over de verscheidenheid aan betekenissen die het woord had in de oudheid. Geen daarvan komt overeen met wat wij hier vandaag onder religie verstaan: (een van) de overheersende godsdienst(en). In Vlaanderen en in Nederland is dat het katholicisme. Maar wij weten maar al te goed dat ‘overheersend’ nog nauwelijks van toepassing is. De katholieken vormen nog slechts een zeer beperkte minderheid en de kerkelijke praktijk is tot bijna niets teruggelopen. Bovendien zijn de meningen binnen de kerk(en) zo verdeeld dat men geredelijk mag zeggen: tot capita, tot sensus, zoveel hoofden, zoveel zinnen. Godsdienst is in ruime mate een persoonlijke zaak, niemand laat zich opleggen wat hij of zij moet geloven. De meeste gelovigen weten overigens vrijwel niets over het officiële geloof, de dogma’s; hun geloof is vooral een traditie, enkele rituele overblijfsels, een taalgebruik. Ondervraagd over hun diepere gevoelens en overtuigingen, blijven zij het antwoord schuldig of geven blijk van een verregaand secularisme.

    Religie is vanzelfsprekend veel ouder en veel ruimer dan het christendom.

    Het christendom is slechts één specifieke vorm die religie heeft aangenomen in de geschiedenis. Dat christendom is zelf is overigens uiterst verscheiden: hedendaagse westerse katholieken of protestanten hebben nog nauwelijks iets gemeen met de eerste christengemeenten uit Paulus’ tijd, met kerkvaders als Augustinus, met scholastieke denkers als Thomas Aquinas, met fanatieke hervormers als Luther en zijn bestrijders zoals Philips II van Spanje, met de inquisitoren en de contrareformatie, met de triomfalistische kerk van het 19de en vroeg-twintigste-eeuwse katholicisme of met de gewone gelovigen uit deze perioden uit de kerkgeschiedenis. Er is dus niet één christendom, maar een veelheid van kerken en bewegingen, met daarbinnen nog talrijke officieel afwijkende meningen, nog los van het persoonlijk geloof van de individuele gelovige.

    Maar er is in de wereld veel meer godsdienst dan het christendom alleen, zowel vroeger als nu. Er zijn andere wereldgodsdiensten zoals het Boeddhisme, het Taoïsme, het Hindoeïsme, het Judaïsme, om maar de grootste te noemen. Er zijn wereldgodsdiensten geweest die ondertussen volledig verdwenen zijn, zoals die van de Egyptenaren en de Oosterse volkeren van de oudheid, van de Grieken en de Romeinen, van de Germanen, maar ook van de andere continenten, Afrika, de Amerika’s, Azië, Oceanië, elk in bonte verscheidenheid en sterk evoluerend in de tijd.

    Het zou dus een ernstige denkfout zijn om religie te beperken tot een momentopname op één geografische plaats, ook als dat ons moment en onze plaats is. Men kan dus wel zeggen dat iemand nu niet katholiek is, maar daarmee is nog niets gezegd over zijn of haar religiositeit. Men kan duizend andere dingen zijn dan rooms-katholiek en nog steeds zeer religieus. Ik denk dat dit wel zeer duidelijk is.

    Een vraag die men vandaag steeds vaker stelt is deze: bestaat er een religieus atheïsme? Is dat überhaupt denkbaar of mogelijk?

    Het is goed dat we heel duidelijk afspreken wat we met de beide termen bedoelen. Als religie inhoudt dat men aanvaardt dat er een persoonlijke God is die boven de wereld verheven is en die ingrijpt op die wereld en op alles wat erop leeft, dan kan men onmogelijk spreken van een religieus atheïsme, dan hebben we te maken met een contradictio in terminis. Ook dat is duidelijk. Maar in het voorgaande hebben we vastgesteld dat religie helemaal niet hoeft te betekenen, noch ooit uitsluitend betekend heeft dat men gelooft in één transcendente, almachtige en algoede God. We kunnen dus hoogstens stellen dat men niet tegelijk rooms-katholiek en atheïst kan zijn.

    Voor andere godsdiensten is dat al veel moeilijker: er is een vrijzinnig protestantisme en idem judaïsme. De oosterse godsdiensten kennen evenmin de roomse persoonlijke God, zodat het niet per se ondenkbaar is dat bijvoorbeeld een Zen-boeddhist of een Hindoeïst zich ook atheïst noemt.

    We moeten, dat is wel overduidelijk, een andere, ruimere betekenis geven aan de term ‘religieus’. We moeten terug naar de bron, naar het religieuze aanvoelen, het religieuze vermogen van de mens dat ten grondslag ligt aan de onvoorstelbare diversiteit van de concrete menselijke religiositeit. Dat betekent tevens dat we de gevestigde kerken het a priori monopolie ontzeggen op religie. Wij moeten integendeel nagaan in hoeverre zij nog religieus kunnen genoemd worden, in welke mate zij trouw gebleven zijn aan hun oorspronkelijke religieuze inspiratie en aan de historisch onmiskenbare menselijke behoefte aan religie. Dan zal blijken dat georganiseerde godsdienst er vrijwel nooit in slaagt om zich te onttrekken aan de verleidingen van de wereldse macht. Vooral de rooms-katholieke kerk heeft zich daaraan op een ontstellende manier schuldig gemaakt. Dat heeft in de loop van haar geschiedenis geleid tot talloze hervormingsbewegingen en schisma’s, tot een virulent intellectueel en maatschappelijk antiklerikalisme en uiteindelijk tot haar definitieve ondergang als wereldgodsdienst in het Westen. Rome is ten onder gegaan aan het eigen schrijnend gebrek aan oprechte religiositeit, niet aan onverschilligheid of ten gevolge van de verleidingen of de inspanningen van het atheïsme.



    Er is vandaag een duidelijke herleving merkbaar van de behoefte aan religie. Men heeft zich afgekeerd van de kerk als machtsinstrument en van de godsidee en dus is men onkerkelijk en zelfs antiklerikaal enerzijds en atheïst anderzijds. Maar daarmee is men nog niet a-religieus. De geschiedenis, de filosofie, de antropologie, de sociologie en de psychologie, om nog te zwijgen over de studie van de letteren en de kunst, leren ons dat de mens een religieus wezen is en dat wij dat uiten op alle mogelijke manieren. Religie beantwoordt wel degelijk aan een diepmenselijke behoefte.

    Eenmaal we dat hebben vastgesteld, rijst de vraag hoe religie dat kan doen. Het is meteen duidelijk dat dit niet op een eenvormige manier kan gebeuren. Dat is precies de vergissing die onder meer Rome gemaakt heeft. Religie is niet onder één potsierlijke rode saturno-hoed of tiara te vangen. Er is niet één antwoord op de hunkering naar zingeving en naar samenhorigheid, net zo min als er één norm is voor kunst, schoonheid, of liefde. Voor de ene persoon zal religie een zeer persoonlijke kwestie zijn, een individuele levenshouding die zich uit op eigenzinnige, soms zelfs erg bizarre manieren. Voor anderen is vooral het samen met anderen ritueel beleven van de eigen overtuigingen en emoties van belang. Je hebt eenzame langeafstandslopers en je hebt luidruchtige voetbalfans.

    Weinigen voelen zich nog goed in een traditionele kerk of gemeenschap. Maar even zeldzaam zijn degenen die het kunnen stellen zonder een of andere vorm van persoonlijke inkeer en bezinning of van gezamenlijke viering.

    Atheïsme staat religie niet in de weg. Het is zeer goed mogelijk of zelfs waarschijnlijk dat men van uit een overtuigd atheïsme terugkeert naar de diepste grond van het religieus aanvoelen dat de mens kenmerkt. Ik althans ben ervan overtuigd ik wel zonder God kan, maar niet zonder een welbegrepen religie. Als atheïst heb ik een wereldbeeld dat me onvermijdelijk aanzet tot ontzag en dankbaarheid voor het leven in een universum dat me ver overstijgt in tijd en ruimte, maar waarin ik me thuis weet. Het is niet omdat ik niet geloof dat er een persoonlijke God is, dat het Al mij niet zou raken. Het is niet omdat ik niet meega in de versleten mythologieën van de ene of de andere godsdienst dat ik geen behoefte heb aan zingeving. Het is niet omdat ik geen goddelijk verordende en door een hautaine kerk verkondigde moraal aanvaard, dat ik geen nood heb aan een ethiek die me helpt te leven in respect en zelfs liefde voor de anderen, samen met het andere leven op deze rijke maar kwetsbare aarde.

    We bevinden ons op een keerpunt. Dat is een gemeenplaats, ik weet het, er is nooit een moment geweest waarop niet ergens iemand zich liet verleiden tot deze vaststelling. Maar wij zien vandaag toch dat de traditionele kerken een ongelooflijk zware en misschien wel definitieve crisis doormaken. De kerkelijke praktijk is vooral in de landen van haar oorsprong zo goed als uitgestorven. Maar heel wat mensen, zowel eenvoudige gelovigen als overtuigde ongelovigen zijn ernstig op zoek naar alternatieven. Ze kunnen zich niet meer vinden in de oude verhalen en mythologieën waaraan de kerken zich wanhopig blijven vastklampen in een valse hoop op een herleving, terwijl ze precies daardoor de schapen de wildernis injagen die hen zijn toevertrouwd. Het zoeken van de moderne mens naar een individuele of collectieve invulling van de vraag naar zingeving lijkt echter veeleer een veertigjarig zwerven in de woestijn. Wij hebben geen behoefte aan een nieuwe Mozes, noch aan wetten die door God zelve in steen gebeiteld zijn. Wij wensen zeker niemand te verdrijven uit enig land van melk en honing om daarvan dan zelf na-ijverig en exclusief bezit te nemen.

    Maar dat wij allen vertwijfeld op zoek zijn naar een land ‘waar rust ons hart verblijdt’ (Tolkien), daar ben ik zeker van.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    14-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Register

    Een register is voor de meeste mensen een schrift of een boek waarin men zaken bijhoudt. Het is niet echt een boek in de gebruikelijke betekenis van het woord, omdat er in een nieuw register niets geschreven of gedrukt is, hoogstens een aantal meestal lichtblauwe en rode lijnen die de kolommen en de regels aangeven waarbinnen de gegevens met de hand worden geschreven. Vroeger hadden de bedrijven een kasregister met daarin de inkomsten en uitgaven, in aparte kolommen. Een ander bekend voorbeeld is het bevolkingsregister, met daarin de namen van de personen die in een gemeente of stad of land wonen. Dat hoeft geen echt boek meer te zijn, de gegevens kunnen ook opgeslagen zijn in het geheugen van een computer of op een of andere elektronische drager zoals een cd-rom of een geheugenstick. In het geval van ‘bevolkingsregister’ verwijst de benaming ‘register’ niet meer naar het boek, de drager, maar naar de inhoud.

    Voor de etymologie, de afkomst van ons woord moet je weeral niet bij Van Dale te rade gaan, die verwijst naar het Latijnse woord registrum en een eerste verschijningsdatum van het Nederlandse woord in 1397, maar daarmee zit hij nauwelijks halverwege de geschiedenis. We moeten helemaal terug tot de tijd van de Romeinen. Regero is een werkwoord en het betekent ik noteer, ik schrijf op of over. Het is een samenstelling van gero, ik draag en het voorvoegsel re-, letterlijk ik draag terug; het verwijst naar overdragen van een gegeven naar een lijst. Het verleden deelwoord is regestum en dat is de basis voor een verdere vervorming in het Middeleeuws Latijn: registrum. Van daar is het in zowat alle Europese talen overgenomen.

    Maar ons woord heeft meer dan één betekenis. Zo is er de uitdrukking ‘alle registers opentrekken’. Die hebben we uit de wereld van het orgelspel. Oorspronkelijk verwijst het naar het overzicht van de bedieningsknoppen voor de verschillende klankkleuren en groepen van toonhoogtes die een orgel heeft. Op een groot orgel is dat een zeer indrukwekkende rij knoppen boven en naast de klavieren, bij de uitvoering van complexe orgelwerken is er naast de organist een afzonderlijke muzikant nodig die de registers bedient.

    Bij uitbreiding is één register de verzameling van de orgelpijpen van opeenvolgende tonen binnen één bepaalde klankkleur of toonhoogte, bijvoorbeeld de twaalfvoet, of de neuzelaar en bijgevolg de specifieke klank die daardoor wordt voortgebracht. De organist bedient de verschillende registers door aan een knop te trekken, zodat de lucht van de blaasbalg naar een welbepaalde rij orgelpijpen gaat. Als je alle registers opentrekt, speel je met al de verschillende series pijpen tegelijk en dat geeft niet alleen een zeer rijke, complexe klank, maar het maakt ook veel lawaai, zoals in een orkest met alle (tutti) instrumenten voor een majestueuze finale.

    Van daar is de benaming ‘register’ overgedragen naar andere muziekinstrumenten en zelfs naar de menselijke stem: je kan spelen of zingen in een hoger of lager register. In het taalgebruik is er bijvoorbeeld het vertrouwelijk register of het meer formele.

    Een andere afleiding van het in- en uitschuiven van de bedieningsknoppen van het orgel vinden we in de benaming ‘register’ voor de lade of schuif van schouwen, roosters en ovens.

    Ook in de drukkunst vinden we ons woord terug. Boeken drukt men op grote vellen, signaturen genaamd, die men dan vouwt tot er op elke bladzijde ook één bladzijde afgedrukt staat. Op elk van de katernen die zo ontstaan vind je onderaan een aanduiding die verwijst naar het boek in kwestie en de volgorde van de katernen, zodat er geen vergissingen gebeuren bij het inbinden. De lijst van die verwijzingen noemt men het register. Die naam is bijna vanzelfsprekend overgenomen voor de inhoudsopgave, de lijst van de hoofdstukken en paragrafen die men vooraan of achteraan in het boek afdrukt.

    Maar er is nog een andere toepassing, nog steeds bij de drukkers. Misschien heb je er nog niet op gelet, maar het is zeer belangrijk dat bij drukken de regels van de ene kant van de pagina perfect overeenkomen met die van de achterkant, de keerzijde (men zegt ook recto en verso, of in het Nederlands de schoondruk en de weerdruk). Je kan dat zelf ook vaststellen als je een mooi gedrukt boek ter hand neemt. Hou eens een bladzijde tegen het licht en je zal zien dat, als het boek professioneel gezet is, de regels van de voor- en de keerzijde mooi overlappen. Waarom moet dat zo?

    Papier is altijd min of meer doorzichtig. Enkel zeer zwaar papier is dat niet. Boeken met zwaar papier uitgeven is een dure onderneming en dikke, zware boeken zijn niet handig in het gebruik. Twee goede redenen om dus zo dun mogelijk papier te gebruiken. Maar dan schemeren de letters van de keerzijde storend door op de voorzijde. Al heel vroeg hebben de drukkers ontdekt dat het veel minder hindert als je de regels van de keerzijde netjes doet samenvallen met die van de voorzijde. Doe je dat niet, dan veroorzaakt de keerzijde een grijze schaduw op de witte interlinie van de voorzijde. Dat geeft een smoezelige indruk, alsof het papier vuil is. Het maakt het lezen ook moeilijker. Bij een goede overeenkomst tussen voor- en keerzijde is de interlinie mooi wit, er is een goed contrast tussen de gedrukte tekst en de witte pagina. Bovendien versterkt de schaduw van de keerzijde de letters op de voorzijde: het zwart van de inkt wordt nog versterkt door achtergrond gevormd door de inkt op de keerzijde. Het klinkt allemaal wat ingewikkeld, maar neem eens een goed gedrukt boek in de hand en bekijk het eens, dan wordt het meteen duidelijk.

    Het typografisch goed overeenkomen van het zetwerk van de schoon- en de weerdruk noemt men het register. Registeren (niet: registreren) is het (doen) overeenkomen van de regels. Wellicht is dat afgeleid van gedrukte registers, waarin elke bladzijde egaal bedrukt is met de lijnen die de kolommen vormen; ook daar is het belangrijk dat die mooi overeenkomen, zodat elke bladzijde van het register er eender uitziet.

    Toen men met mechanische meerkleurendruk begon (de eerste gedrukte boeken werden met de hand ingekleurd), stelde zich een nieuw probleem. De verschillende kleuren worden één voor één gedrukt, het papier gaat dus verscheidene keren door de pers. Sommige kleuren moeten precies naast elkaar komen, andere moeten elkaar overlappen om gemengde kleuren te bekomen; en alle kleuren moeten overeenkomen met de gedrukte tekst. Dat is een precisiewerkje voor specialisten. Ook dat is registeren, de overeenkomst is het register: de afbeelding registert, het register is goed.

    Die uitdrukking kan je ook overdrachtelijk gebruiken: twee zaken kunnen goed samengaan en dan registeren ze. Ondernemingszin registert goed met werklust. IJver registert met arbeidsvreugde.

    Register is een handzaam woord. In zijn afgeleide betekenis van het doen overeenkomen van de tekst op de voor- en keerzijde noopt het ons tot nadenken over de manier waarop wij met elkaar omgaan. Zoals en pagina heeft ook elke medaille twee kanten, je kan alles van uit twee oogpunten bekijken, je moet beide klokjes horen luiden. Ook op die manier is het belangrijk dat de twee kanten goed overeenkomen met elkaar. Zoals bij zetwerk worden de dingen vertroebeld als de twee kanten niet overeenkomen, terwijl bij een goede afstemming op elkaar de eigen standpunten nog versterkt worden en het contrast verduidelijkt. Het tegendeel van een stelling is niet meteen onzin, we kunnen veel leren van elkaar als we bereid zijn om naar elkaar te luisteren, om onze versie te toetsen aan een andere.

    Ik had het net over medailles. De twee zijden hebben een naam, zelfs verscheidene. Officieel is dat de avers en de revers zijde. Avers is de voorkant (van het Latijn adversus, dat wat zich tegenover ons bevindt), revers is de achterkant. Wij kennen ook kruis en munt: kruis is de voorzijde, munt de achterkant. Op de voorkant staat een afbeelding, oorspronkelijk een simpel kruis, maar nu meestal de kop van een koninklijk of ander belangrijk persoon; daarom spreken we van de beeldzijde. In het Engels is het officieel obverse-reverse, of in de volksmond heads-tails. In het Frans zegt men naast avers-revers gemeenlijk pile-face maar face is natuurlijk de voorkant, de côté droit, de beeldzijde; pile is de keerzijde, de etymologie is onduidelijk, maar heeft te maken met het Latijnse pila, zuil of kolom, zoals onze pilaar. Op de keerzijde staat meestal de waarde van de munt.

    Kruis of munt doen we voor onbelangrijke dingen, zoals bij een voetbal- of tenniswedstrijd om uit te maken wie het eerst aan deze of gene zijde van het veld begint. Het is de of-of redenering: het is het een of het ander en het maakt niet uit wat het resultaat is. We laten het toeval beslissen. Dat is geen goede manier om bijvoorbeeld aan politiek te doen. Politiek is complex, er zijn meestal veel meer mogelijkheden dan twee.

    In de Belgische politiek zitten we in een patstelling, zoals bij het schaken, waarbij de koning (nog) niet schaak staat, maar geen kant meer uit kan zonder het gevaar te lopen omvergeworpen te worden, terwijl ook de andere stukken niet meer kunnen bewegen. De meeste politici zeggen dat er geen alternatief is: we moeten naar een compromis, waarbij iedereen water in de wijn doet. Ik ben die mening niet toegedaan. De reden voor de patstelling is dat we twee verschillende landen zijn, of zelfs drie, met Vlaanderen als een quasi onafhankelijke staat. Waarom zouden wij een compromis sluiten? Is er één goede reden waarom we niet onze eigen gangen zouden gaan, zoals we al doen voor een ruim aantal belangrijke aangelegenheden, zoals onderwijs en alle culturele kwesties, verkeer, toerisme enzovoort, officieel in totaal meer dan dertig specifieke verantwoordelijkheden? Er is wel degelijk een alternatief: de splitsing van de miskleun België.


    Misschien denk je nu: moeten we dan niet werken volgens het registermodel, waarbij voor- en keerzijde gelijke kansen krijgen? Putten we geen kracht uit de eendracht? Dat is enkel zo wanneer er inderdaad eendracht is. Ik weet het wel, ook de Vlamingen zijn het vaak onderling oneens, maar over maatschappelijke kwesties is er veel meer eensgezindheid binnen elk van de gemeenschappen dan tussen de gemeenschappen. Vlaanderen is overwegend centrumrechts, Wallonië is uitgesproken links. Wat een federale regeringsvorming in de weg staat, is ten gronde niet zozeer de tegenstelling inzake staatshervorming en Vlaamse autonomie, maar wat we met die autonomie willen doen: een Vlaamse staat uitbouwen die niet geschoeid is op de socialistische leest die Wallonië al zolang teistert.

    Als je het op een andere manier wil bekijken, kan je zeggen dat de Franstaligen vooral bezig zijn met de beeldzijde van de medaille, waarop de kop van de vorst prijkt als een symbool van de nationale eenheid. De Vlamingen hebben meer oog voor de keerzijde: daarop staat de waarde van onze munt genoteerd en dat is wat echt telt. Op de beeldzijde kan om het even wat staan, kijk maar eens naar de euro’s in je geldbeugel; het kan ook zonder koning, blijkbaar.

    Een jaar na de verkiezingen is het de hoogste tijd dat er een einde komt aan de Belgische patstelling. Schakers weten dat dit alleen kan door een remise: we stoppen ermee, niemand wint of verliest, we doen een tabula rasa en beginnen opnieuw, elke speler zet al zijn stukken weer op het bord en probeert er het beste van te maken, met respect voor de regels en voor zijn of haar tegenstander.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    11-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Desiré Vermeulen in Galerij Iris in Werchter
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Zeer tegen mijn gewoonte in ben ik gisteren in het openbaar opgetreden, echt waar. Dat zit zo: mijn overbuur Desiré Vermeulen, gepensioneerd huisschilder en kunstschilder, stelde na vele jaren nog eens tentoon, een heuse retrospectieve. De vaste inleider uit de streek, de bekende Pol Vandyck, had zijn medewerking toegezegd maar moest afhaken om medische redenen. Ik was vereerd toen Desiré mij kwam vragen om die taak op mij te nemen. We slaan wel eens een praatje over kunst of over de politiek, vooral als de zon schijnt en we allebei buiten komen.

    Het is een mooie avond geworden, veel volk, vrienden en kennissen en buren, meer dan honderd mensen samen. De kinderen en kleinkinderen van Desiré en Wiske hadden alles prima georganiseerd in kunstgalerij Iris op het kerkplein (Werchterplein) van Werchter. De tentoonstelling loopt nog tot 19 juni 2011 en is een bezoek zeker waard.

    Lut heeft ook een verslag gemaakt, klik hier.

    Enkele schilderijen van Desiré staan op internet, klik hier.

    De tekst van mijn inleiding staat in een afzonderlijk document.


    Categorie:samenleving
    Tags:kunst
    10-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vernissage Desiré Vermeulen 10 juni 2011
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Goedenavond.

    Laat me beginnen met een rechtzetting. Iedereen die mij kent en zeker iedereen die Pol Vandyck kent, weet perfect dat ik Pol Vandyck niet ben. Pol was gevraagd, of had aangeboden, maar dat is eigenlijk hetzelfde voor Pol, om op deze vernissage een woordje te zeggen, of als het aan hem lag misschien zelfs meer dan een. Maar Pol heeft iets aan d’hand of aan het been en kon dus niet komen, zeer tot zijn en onze spijt. En dus had Desiré pech. We kunnen ons niet voorstellen dat iemand Pol zou kunnen vervangen. Pol is onvervangbaar. En onvoorstelbaar. In zijn wanhoop dacht Desiré toen aan zijn overbuur. Die leest boeken en schrijft ook. Misschien kan die wel een woordje zeggen. Zo gezegd, zo gedaan.

    En zo komt het dat ik vandaag voor u sta. Ik ben Karel en ik ben de buurman van Desiré en ik ga u onderhouden over Desiré en zijn werk. Ik heb mijn gedachten geordend en ze opgeschreven en ik ga me aan mijn tekst houden. Zo vermijd ik al te lange uitweidingen en dat is goed, want jullie zijn niet naar hier gekomen om naar mij te luisteren of naar Pol, maar om naar Desiré zijn werk te kijken. Heb nog even geduld, het zal niet te lang duren.

    Desiré is een schilder. Daar twijfelt niemand aan. Jullie hebben hem gezien, vroeger, met zijn witte broek en vest en met een schilderspetje op zijn hoofd. Hij heeft menig huis geschilderd en behangen in Werchter en het omliggende. Maar wat is een schilder eigenlijk?

    Een schilder was oorspronkelijk iemand die, je raadt het nooit, met schilden werkte. Echte schilden, zoals in de oorlog, maar dan in de middeleeuwen en zo, toen men nog met zwaarden vocht en pijl en boog, en dus ook met schilden. Zo’n effen schild is maar saai en dus kwam iemand op het gedacht om daar iets op af te beelden, bijvoorbeeld iets dat verwees naar de naam van de baron of de graaf, zoals Boudewijn met de IJzeren Arm. En dus moest iemand een ijzeren arm op een schild zetten en dat was de eerste schilder, ik maak je niets wijs.

    Een schilder is dus iemand die iets mooier maakt dan het is. Als Desiré gepasseerd was in een huis, dan zag dat er plots helemaal anders uit: veel luchtiger en lichter, proper, als nieuw bijna, gewoon met een likje verf en enkele rollen behangpapier. Je beseft maar hoe groezelig een huis is als je de spiegel en de schilderijen van de muur haalt en de kasten verplaatst.

    Schilders zijn slimme mensen. Ze weten precies wat er nodig is om iets moois te maken. Ze gaan daarin zeer ver. We zijn allemaal al eens in een barokke kerk geweest, of een museum of een oud herenhuis of zelfs een paleis en dan waren we ongetwijfeld onder de indruk van al die pracht, de zwart marmeren zuilen en zelfs de muren bekleed met het helderste glanzend marmer. Wat velen niet weten, is dat al dat marmer niet uit Carrara komt, maar uit de verfpotten van schilders zoals onze Desiré. De zuilen zijn gemaakt van hout en plaaster, de muren zijn gewoon bepleisterd en Desiré en zijn collega’s hebben er marmer van gemaakt, of hout, eik en notelaar, of damast, of zelfs goud. Schilders zijn straffe mannen, en vrouwen, nog straffer dan alchemisten, want zij kunnen pleister en verf veranderen in marmer en hout en goud. Zij maken de wereld mooier dan hij is, voor de prijs van enkele potten verf en vele uren ingespannen ambachtelijk werk.

    Mijn achteroom was ook een schilder, net als Desiré en net als Desiré was hij na zijn uren ook kunstschilder. Er zijn wel meer mensen geweest die deze combinatie hebben gemaakt, sommigen hebben het zelfs ver gebracht, in Duitsland, bijvoorbeeld, bijna zeventig jaar geleden, maar dat is helaas niet goed afgelopen, hij was beter schilder gebleven, maar dat is een ander verhaal. Als je de hele dag schildert en ook nog wat les volgt en naar de academie gaat, dan wil je onvermijdelijk als ambachtsman, als schilder, ook wel eens aan kunst doen. Dan ben je kunstschilder.

    Wat je dan doet is eigenlijk nog altijd hetzelfde. Je maakt de wereld mooier dan hij is. Met wat tubes verf en een penseel en een doek, of met potlood en papier maak je een schilderij, een tekening. Als je dat proces zou opnemen op film en het dan versneld afspelen, dan zou je zien hoe kleurvlekken stilaan een afbeelding worden. Een kunstschilder tovert. Hij verandert het doek en de verf met zijn penseel in iets dat ons aanspreekt, iets dat we verstaan, dat betekenis heeft. Kijk: dat is de kerk van Werchter, daar: de Demer; een zomerse tuin; de zee; dat is Wiske; dat zijn oude bierflesjes; dat is een boerderijtje in de sneeuw.

    Desiré toont ons iets. Hij laat ons iets zien dat we zelf niet gezien hebben, hij heeft het in onze plaats bekeken, in al zijn details en heeft het dan voor ons gekonterfeit, zoals hij het gezien heeft. Hij heeft het voor goed vastgelegd, we kunnen er altijd naar kijken en zeggen: kijk, dat is een boerderijtje in de sneeuw en het is van Desiré.

    Kunstschilders maken er iets van. Als ze een schilderij maken van een huis, of een molen, of een ruiker bloemen, of een landschap, of een naakte vrouw, dan zijn ze zoals God in het Aards Paradijs: ze scheppen uit het niets, of toch bijna. Met weinig middelen, maar met engelengeduld, slagen ze erin om een mens of een kerktoren voor onze ogen te toveren en we zeggen verbaasd: het is hem just!

    Schilders zijn doeners, scheppers, maar het zijn ook zieners. Zij kunnen kijken, ze zien wat wij niet zien, waar wij overheen kijken. De wereld die zij zien is zoveel rijker dan die van ons, zoveel veelkleuriger, zoveel aangrijpender, zoveel mooier of zoveel lelijker. Zij werken met hun penselen en hun verf, met hun potloden, maar ook met hun ogen. Ze zien de wereld om hen heen en brengen dat beeld over op hun doek, hun ogen dartelen van de os in het veld naar de os op hun ezel, tot ze tevreden zijn over wat ze gezien hebben en geborsteld of getekend.

    Schilders zijn knappe koppen. Zij gebruiken hun verstand, ze werken met hun hersenen. Ze maken geen foto’s, ze tekenen de werkelijkheid maar ze vertekenen ze ook. Ze geven zin en betekenis aan de dingen door ze eerst te zien en dan af te beelden, op hun manier. Ze komen ons iets zeggen: kijk: dat heb ik gezien. Mooi hé? Of: is dat niet erg? Of: ik zie u graag.

    Schilders tonen ons de werkelijkheid, de wereld om ons heen. Maar ze tonen ook zichzelf. Dat doen wij allemaal, wij laten ons zien, we geven ons bloot, de ene al wat bloter dan de andere. Door de manier van ons te kleden, door onze haartooi, onze manier van doen, van spreken, van staan en van zitten, laten we anderen zien wie we zijn, onbewust meestal, of soms heel bestudeerd. Schilders doen dat ook, in hun werk, hun schilderijen. Door ons naar de wereld te doen kijken door hun ogen, kunnen we een beetje in hun ziel kijken, worden we uitgenodigd om ons in hun plaats te stellen. Er is, lieve mensen, geen betere manier om iemand te begrijpen dan ons in zijn of haar plaats te stellen, het is het meest menselijke dat we ooit kunnen doen.

    Desiré heeft lang gewacht voor hij ons nog eens de gelegenheid gaf om in zijn hart te kijken, om ons zijn wereld te laten zien. Maar het was het wachten meer dan waard. Het is een wereld die ons uitermate vertrouwd is. Hier geen gruwelijke Goya’s, geen smeltende horloges van Dali, geen verscheurde lichamen uit Guernica, geen foto’s uit de krant. Het is zijn wereld, onze wereld, die waarin wij leven, bekeken door Desiré.

    Het is ook Desiré zelf die we zien. De ambachtsman, die met verve veelkleurig marmer kan maken of edel hout. De doener, die onze wereld mooier maakt en gans nieuw. De ziener, die oog heeft voor het sprekend detail, de kleine dingen die het leven de moeite waard maken om geleefd te worden. De denker, die zin geeft aan de dingen, die onze wereld begrijpelijk maakt en bewoonbaar. Iemand die verbonden is met zijn dorp en zijn streek, zijn heimat, met de mensen om hem heen, met de seizoenen in de natuur en de seizoenen van het leven. Een man die de geschiedenis kent, de grote geschiedenis van de mensheid en de kunst, maar ook de petite histoire, het leven en de dood in het dorp, een kind dat geboren wordt, de moord op een man op een brug, lang geleden, maar niet vergeten. Een eenvoudig man, misschien, maar net zoals wij allen ook weer niet zo eenvoudig, hij kan verrassend uit de hoek komen. De keeper van de voetbalploeg, de koning van de gilde, de zwemmer op de Demer en in de Adriatische zee, de geduldige visser. Een dromer ook, een dichter met beeld en kleur, een schilder, een kunstschilder, een kunstenaar, een levenskunstenaar. Iemand naar wiens nabijheid je kan verlangen, nen echten, un vrai Desiré.

    Als je straks naar zijn werk kijkt, probeer dan te zien hoe hij voor ons naar de wereld heeft gekeken, maar vooral ook hoe hij door zijn schilderijen en tekeningen monkelend naar ons kijkt met zijn vinnige, glinsterende oogjes.

    Ik dank u voor uw aandacht.


    Categorie:samenleving
    Tags:kunst
    09-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Driewerf, maar geen driewerf hoera!

    Herman Berger, Evolutie en metafysica, Damon-Budel, 2001, 208 blz., ong. €17

    Ik kwam dit boek tegen in de stadsbibliotheek Tweebronnen van Leuven en kon niet laten om het mee te nemen, natuurlijk. Ik heb beloofd om hier geen recensies te maken van boeken die ik niet echt goed vind en tot nog toe heb ik me daaraan nogal strikt gehouden. We zullen dus kort zijn. Dit is een typisch tweederangs werk, een eindeloze dialoog met talrijke andere auteurs en voegt daaraan niets wezenlijks toe. Het is dus hoe dan ook beter om die auteurs zelf te lezen, behalve dat een aantal onder hen ook niet de meest originele of prominente zijn. Daarmee is alles gezegd over dit oninteressant werk.

     

    Herbert De Vriese, Geert Van Eekert, Guido Van Heeswijck, Koenraad Verrycken, De koningin onttroond. De opkomst van de moderne cultuur en het einde van de metafysica, Pelckmans-Kapellen, 2005, 308 blz., € 24,99

    Dit was de reden voor mijn bezoek aan de stadsbibliotheek: even kijken of dit de moeite was. Het oordeel is gemengd. Dit is ernstig filosofisch werk, daarvoor niets dan lof. Maar mijns inziens is enkel de eerste van de vier bijdragen leesbaar voor een niet-filosofisch geschoold publiek en dan nog! Ik heb voortdurend zitten denken: is het nu echt niet mogelijk om naast de noodzakelijke analyses wat meer plaats in te ruimen voor de synthese, voor de resultaten van het onderzoek, voor de eigen conclusies, voor de zaak zelf? Als je op elke bladzijde ten minste vijf namen tegenkomt van filosofen, ten minste drie titels van hun werken en ten minste één citaat, dan heb ik althans de neiging om gaandeweg moe en moedeloos te worden. Ik vrees met grote vrees dat minder geduldige lezers dan ik dit werk al na enkele bladzijden opzij zullen leggen. Ik heb de eerste twee hoofdstukken doorworsteld, het derde en het vierde heb ik gedeeltelijk gelezen. Dit is voor specialisten, maar die lezen dit ook niet, ze weten al wat erin staat. Voor wie is het dan geschreven?

     

    John Redwood, Reason, Ridicule and Religion. The Age of Enlightenment in England 1660-1750, Thames and Hudson-London, 1976, 1996², 288 pp. notes, bibliography, index, tweedehands  ong. € 6

    Ook voor dit werk heb ik op mijn tanden moeten bijten, maar ik ben erdoor geraakt, na twee pogingen en ik heb het me niet beklaagd. Verwacht geen uitvoerige bespreking van mij, dat heeft geen zin: ofwel lees je het boek en dan heb je mijn bespreking niet nodig, ofwel lees je het niet en dan heb je ook niets aan een bespreking. Het gaat er in dit boek immers niet om een concreet standpunt te verdedigen of een aantal conclusies te trekken. De auteur heeft zich gedurende enkele jaren uiterst grondig verdiept in deze periode, heeft al de oorspronkelijke werken gelezen, heeft manuscripten en pamfletten opgezocht in bibliotheken. Het resultaat daarvan is een indringend overzicht van de grote en kleinere namen uit de Engelse Verlichting, waarin zowel de voor- als tegenstanders aan bod komen, misschien de laatste wat meer dan de eerste.

    Wat het boek zeer aantrekkelijk maakt is enerzijds het heerlijke Engels en anderzijds de overduidelijke uitzonderlijke intelligentie en flair van de auteur. Het is des te merkwaardiger dat deze zelfde John Redwood na het schrijven van dit magistrale historisch en filosofisch werk een totaal andere wending heeft gegeven aan zijn carrière. Hij is in de politiek gegaan, heeft het tot staatssecretaris en minister gebracht onder Thatcher en deed zelfs een gooi naar het leiderschap van de Conservatieve Partij, maar werd uiteindelijk verslagen door John Major. Hij speelt nog steeds een belangrijke rol in de nationale politiek. Op zijn eigen website vermeldt hij dit boek niet eens. Vreemd.

    Als je over de Engelse Verlichting wil meespreken, kan je niet om dit boek van John Redwood heen. Het is geen gemakkelijke lectuur, maar het werpt een unieke, typisch Britse blik op een voor ons vrijwel onbekend aspect van een van de meest fascinerende periodes uit onze beschavingsgeschiedenis. Zowel de oorspronkelijke gebonden uitgave uit 1976 als de paperback uitgave die in 1996 verscheen naar aanleiding van zijn poging om het tot eerste minister te schoppen, zijn te koop voor een habbekrats.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    08-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Agnosticus of atheïst?

     

    Het was Thomas Henry Huxley die in 1869 de term agnostic bedacht. Daarmee probeerde hij enerzijds een tegenstelling uit te drukken tussen de gnostic, iemand die weet of meent te weten, vooral op basis van een openbaring of mystieke inwijding en iemand die kennis via dergelijke openbaringen verwerpt, de agnostic; anderzijds wou hij veiligheidshalve de term atheïst vermijden, die sinds het begin van de beschaving gebruikt wordt om mensen aan te duiden die zich distantieerden van de stamgoden en die zich zo buiten de maatschappij stelden. Daarbij moeten we wel beseffen dat die atheïsten precies hetzelfde deden als de agnost Huxley: ze verwierpen de openbaring als grond van kennis en aanvaardden enkel de mens zelf als bron van alle kennis en wetenschap. We mogen evenmin uit het oog verliezen dat ook de zogenaamd goddelijke openbaringen in feite slechts menselijke ‘kennis’ zijn, aangezien er geen God is. Het echte verschil is dus hierin gelegen, dat openbaringsgeloof gebaseerd is op gezagsargumenten, terwijl authentiek menselijk denken autonoom is, gebaseerd op de mogelijkheden en beperkingen van het menselijk vernuft.

    Toen ik vijf jaar geleden mijn weg zocht in het kluwen van het denken zonder God en op zoek was naar een term voor mijn levenshouding, noemde ik mezelf aanvankelijk ook agnost. Ik zag wel iets in de opvatting dat je het niet-bestaan van iets niet kan bewijzen: the absence of evidence is no evidence of absence. Maar gaandeweg werd me duidelijk dat het omgekeerde waar is, in dit geval: als er geen enkele aanwijzing is van het bestaan van God, dan is er geen God, dan is dit een lege term. Non sunt multiplicanda entia praeter necessitatem. We hebben, met Laplace, geen behoefte aan God om de dingen te verklaren. We hebben God ook niet nodig om de samenleving te ordenen. Er is dus geen enkele reden om het begrip God in te voeren. Dus ben ik geen agnost, maar een atheïst: God komt in mijn verhaal niet voor.

    Feuerbach, Marx en William James hebben aangetoond hoe de mens ertoe gekomen is om zich een God te creëren. Dat neemt de laatste twijfel weg, omdat zo het bestaan van de godsidee en de godsdiensten redelijk en emotioneel verklaard kan worden. De afwezigheid van een God is daarmee totaal: enerzijds is het filosofisch en ideologisch een nutteloze, lege constructie, anderzijds is het een drogreden, volksmisleiding en een emotionele afwijking.

    Als je de apologieën van voorname agnosten leest, zoals die van Thomas Huxley, Leslie Stephen, Robert Ingersoll en ook wel Bertrand Russell, dan kom je tot de bevinding dat zij stuk voor stuk atheïsten zijn, maar die trotse eretitel (in mijn ogen) niet wensen of durven te dragen omwille van de maatschappelijke gevolgen. Het klinkt geleerd en beschaafd om zich agnosticus te noemen, het is een ogenschijnlijk intelligente houding waarmee men bovendien niemand kwetst. Zelfs de kerk en vele gelovigen hebben enig respect voor agnostici, omdat het een bescheiden houding is: men zegt enkel niet te weten of er een God is of niet en dus laat men klaarblijkelijk de mogelijkheid dat er een God is open, voor anderen en ook voor zichzelf. Gelovigen herkennen in de agnost de twijfel die ook zij ervaren.



    Maar dat is onzin. Huxley, Stephen, Ingersoll en ook Russell zijn atheïsten, zij twijfelen er geen ogenblik aan dat God niet bestaat, zij weten dat het een verzinsel is van mensen. Maar in hun tijd was het nog altijd gevaarlijk om zich atheïst te noemen. De maatschappij spuwde atheïsten uit en vervolgde en vermoordde hen, zoals ze destijds ook Socrates uitschakelde. Godsdienst was intens verweven met de maatschappij en wie God loochende, sloot zich af van de maatschappij, aanvaardde het goddelijke noch het burgerlijke gezag en moest dus sterven, letterlijk. Godloochening, blasfemie was en is nog in vele landen verboden en strafbaar.

    Ik kan me vandaag in dit land atheïst noemen zonder enig gevaar voor mijn leven (hoop ik). In de moslimwereld kan dat niet. In de Verenigde Staten zijn atheïsten uitgesloten van vele functies, ook die van President. Een kleurling als President kan nog (net), een atheïst is totaal uitgesloten. Als uitgesproken atheïst ervaar ik in mijn leven ook nu nog veel onbegrip en tegenstand. Door me atheïst te noemen, strijk ik andere mensen tegen de haren in. De term is nog steeds choquerend, taboe. Het is alsof je zou zeggen dat je homo bent, of dat je AIDS hebt, of beide... Ik noem dat het Philoctetes-complex, naar de vriend van Odysseus die wegens een ondraaglijk stinkende wonde achtergelaten werd op een eiland. Atheïsten verspreiden een luchtje, men vermijdt hen zoveel mogelijk. Ik zou het maatschappelijk veel gemakkelijker hebben mocht ik me agnosticus noemen, dat is salonfähig, het staat goed. Maar het is niet meer dan een maf en laf eufemisme voor wat in feite gewoon atheïsme is. Wat is het voordeel, het nut van dergelijke oneerlijke, ontwijkende, ontkennende vaagheid? Je sterft aan kanker, niet aan een slepende ziekte. Iemand die kinderen seksueel misbruikt is geen pedofiel maar een misdadiger. Eufemismen zijn er enkel om negatieve begrippen aanvaardbaar te benoemen. Maar atheïsme is geen fatale besmettelijke ziekte, geen gevaarlijke afwijking, toch?

    Iemand die leeft en denkt zonder God is geen agnosticus maar een atheïst. Een agnosticus is een atheïst die bang is om zijn ware gelaat te tonen, om de consequenties van zijn overtuiging te aanvaarden.

     Agnosticism, the ideology that dare not speak its name?

     

    Postscriptum

    Als je eens echt gechoqueerd wil zijn, klik dan hier en lees (in het Engels) het gedicht aan het einde van het artikel: The love that dares to speak its name.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    01-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vergeten en vergeven? Over amnestie, Mladic en Michèle Martin

    Vergeven en vergeten? Of ten hoogste vergeven, maar nooit vergeten? Ach, het zijn slogans en zoals we (niet) weten is een slogan in het Schotse Gaelic een oorlogskreet, letterlijk een slag-zin, iets waarmee je iemand om de oren slaat, het menselijke alternatief van de gorilla die zich op de borst trommelt. Het is leuk om waarheden bondig te formuleren, lapidaire uitspraken spreken ons aan door hun directe beknoptheid. Overigens betekent lapidair ‘uit steen gehouwen’, van het Latijn voor steen: lapis. Steenhouwers zijn niet wijdlopig, ze proberen zoveel mogelijk te zeggen met zo weinig mogelijk woorden, want elke letter vraagt een grote inspanning en de ruimte op een steen is beperkt en stenen zijn duur, vandaar. In ons geval is de bondigheid nog geaccentueerd door de gelijkenis tussen vergeven en vergeten, er is slechts één lettertje verschil.

    Maar achter deze uitdagende formulering gaat een hele wereld schuil.

    De vraag stelt zich voortdurend. Ouders vergeven hun jonge kinderen voortdurend en vergeten meteen de kleine wrijvingen van elke dag, omwille van de alles overstijgende genegenheid die we voor hen hebben. Maar zelfs daar kan het goed fout gaan. Kinderen kunnen op onze ziel trappen, het bloed van onder onze nagels vandaan halen. Soms komt het helemaal niet meer goed tussen ouders en opgroeiende kinderen. Of tussen huwelijkspartners. Zo zie je maar dat vergeven en vergeten zelfs in de beste omstandigheden niet vanzelfsprekend zijn.

    Onlangs nog haalde de Belgische federale minister van Justitie, Stefaan De Clerck, zich de woede op de hals van vooral Franstalige Belgicisten toen hij verklaarde dat wij nu stilaan toch zouden moeten kunnen praten over de collaboratie met de Duitse bezetter, respectievelijk honderd en zeventig jaar geleden. Om de gemoederen te bedaren stelde hij dat hij… inderdaad: verkeerd begrepen was. Hij had helemaal niet bedoeld dat we het oorlogsverleden zouden vergeten, enkel dat we elkaar zouden moeten kunnen vergeven. Maar zelfs het bespreken van wat er gebeurd is, is onbespreekbaar voor sommigen, niet zozeer de slachtoffers van die collaboratie of van de oorlogen, maar vooral voor politici die garen spinnen uit controverse en het zaaien van verdeeldheid.

    Een andere gelegenheid deed zich voor, weer met Stefaan De Clerck in een belangrijke bijrol, toen het Belgisch gerecht geen bezwaar maakte tegen de vervroegde vrijlating van Michèle Martin, de vroegere echtgenote van Marc Dutroux, die samen met hem veroordeeld was voor de opsluiting, mishandeling en moord op zes jonge meisjes. Zij komt wettelijk gezien in aanmerking voor die regeling, maar toch rees er opmerkelijk veel verzet, zowel bij de goegemeente als bij de slachtoffers en hun familieleden.

    Dezer dagen stelt de vraag zich in alle scherpte bij de gevangenneming van Ratko Mladic, de commandant in het zogenaamd Servisch Republikeins leger, die verantwoordelijk geacht wordt voor oorlogsmisdaden tegen de mensheid. Het beeld van een zielige, door ziekte en ouderdom getekende onbenullige man staat in schril contrast met de woedewekkende beelden van de arrogante beul van Srebrenica die in ons geheugen gegrift staan.

    Vergeven en vergeten? Laten we beginnen met dat laatste. Mogen we vergeten, als we dat al kunnen? Of moeten we de herinnering aan de gruwel levendig houden? Men zegt: we zijn het aan de nagedachtenis van de slachtoffers verplicht om nooit te vergeten: de Armeniërs, de Holocaust, Hiroshima en Nagasaki, de Goelag, de Killing Fields, Sadam, 9/11… Maar aan de andere kant weten we ook dat elk verwerkingsproces erop gericht is om ten minste af en toe te kunnen vergeten, om niet voortdurend te moeten leven met de concrete herinnering aan al het erge dat een mens overkomt in zijn of haar leven. Soms verlangen we ernaar om te vergeten, al was het maar even…

    We moeten de herinnering bewaren aan het kwade zoals aan het goede, maar we moeten het een plaats geven, zoals dat heet, in ons leven. Dat betekent dat we het niet ontkennen, dat we het benoemen, erkennen voor wat het is, maar zonder dat het ons leven obsessioneel beheerst en alle andere gedachten verdringt. We moeten lessen trekken uit het verleden. Daartoe richten wij mensen monumenten op, letterlijk waarschuwingen, vermaningen. Op de (nieuwe…) IJzertoren staat, in vier talen: Nooit meer oorlog. Yad Vashem in Jeruzalem zegt in zijn naam zelf wat het is: een vermanende hand (yad) en (vav) een naam (shem), naar Jesaja 56, 5: 5 (hem) geef ik iets beters dan zonen en dochters: een gedenkteken en een naam in mijn tempel en binnen de muren van mijn stad. Ik geef hem een eeuwige naam, een naam die onvergankelijk is. (Voor een andere toepassing van yad of jad, klik hier).

    Wat met vergeven?

    Justitie heeft niets van doen met vergeving. Misdaden worden bestraft en als men zijn straf heeft uitgezeten, dan is men officieel voor de maatschappij als tevoren, alsof men nooit iets misdaan heeft. Er zijn zelfs wetten die het discrimineren of beledigen van voormalige misdadigers verbieden en streng bestraffen. Werkgevers mogen iemand niet weigeren die zijn straf heeft uitgezeten. Maar het woord ‘vergeving’ komt niet in de juridische context voor, het past daarin niet. Vergeving is een daad van grootmoedigheid en liefde en dat zijn deugden, geen wetten. Wie vergevingsgezind is, toont zich aan zijn beste kant en is bewonderenswaardig; wie het niet is, schiet tekort, is een minder goed mens. Vergevingsgezindheid wordt van iedereen verwacht, het is niet goed om haatdragend te zijn. Zo staat het bij Mt. 18, 21 Daarop kwam Petrus bij hem staan en vroeg: ‘Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe?’ 22 Jezus antwoordde: ‘Niet tot zevenmaal toe, zeg ik je, maar tot zeventig maal zeven. Zo zal immers ook God moeten handelen tegenover de mens, die niet anders kan dan zondigen. Pas indien wij zijn zoals de Vader, kunnen wij rekenen op de grootmoedigheid van de Vader tegenover ons.

    Het is een diepmenselijke gedachte, los van alle religieuze context. Wij zijn ons ervan bewust dat we onze medemensen niet steeds op de beste manier behandelen, dat we ons niet altijd als voorbeeldige burgers gedragen. Wij moeten dus kunnen rekenen op de goede wil van de anderen, op hun vergevingsgezindheid, anders is samenleven onmogelijk: oog om oog en tand om tand, bloedvete, vendetta leidt heel snel tot de uitroeiing van de hele stam. Maar wij kunnen enkel aanspraak maken op de vergevingsgezindheid van de anderen indien zij kunnen rekenen op de onze. Vroeger baden we dat elke dag ettelijke keren in het Onze Vader: en vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren.

    Vergeven gaat evenwel niet goedschiks. Het valt ons soms lastig om iemand te vergeven, het vraagt tijd. Op die manier heeft vergeven ook te maken met vergeten. Neem nu Mladic. Indien men erin geslaagd was om hem onmiddellijk na de feiten in 1995 gevangen te nemen, dan zouden wij wellicht allen verontwaardigd de doodstraf hebben geëist, zoals men ook gedaan heeft in Nuremberg/Neurenberg na de oorlog en met Sadam Hoessein. Maar we zijn nu zestien jaar later, het verwerkingsproces heeft gelegenheid gehad om de ergste pijn te doen slijten. Mladic is nog slechts een schaduw van de man die hij toen was.

    Ook zo voor de collaborateurs van de wereldoorlogen: zijzelf en hun slachtoffers zijn oud of dood. Het gaat al lang niet meer om directe schuld en boete. De misdaden zelf zijn grotendeels vergeten en grondig historisch onderzoek heeft de vele aspecten van de collaboratie blootgelegd die elke eenzijdige benadering onmogelijk maken.

    Michèle Martin is ook niet meer de vrouw die ze was. Haar verhaal begint al in 1985, wanneer Marc Dutroux vijf tienermeisjes verkracht, met haar medeweten. In 1988 trouwen ze, ze hebben drie kinderen. In 1989 worden ze veroordeeld tot respectievelijk 5 en 13,5 jaar. Ingevolge de wet Lejeune komen ze vrij in 1992. Dutroux herneemt zijn misdadige activiteiten, opnieuw met haar medeweten. In 1996 worden ze aangehouden, in 2004 krijgt ze 30 jaar. Eind 2003 laat ze zich in de gevangenis scheiden van Dutroux. Vanaf 2006 komt ze in aanmerking voor vervroegde vrijlating. En nu is het zover.

    Wat doen we met haar? Ze is nu 51, de feiten liggen respectievelijk 26 en 16 jaar achter haar. Ze heeft haar straf uitgezeten, langer dan wettelijk voorzien. Officieel is ze met de maatschappij in het reine. Ze zoekt nu wellicht een manier om de rest van haar leven door te maken. Maar zij en haar raadgevers en ook Justitie beseffen dat ze niet zomaar opnieuw een plaats in de maatschappij kan innemen. De twee slachtoffers die het overleefd hebben en de ouders van de vier meisjes die vermoord zijn hebben het zeer moeilijk met die ‘vervroegde’ vrijlating. De publieke opinie is Dutroux niet vergeten, hij is een begrip in ons land, we spreken van het tijdperk vóór Dutroux en daarna. Een poging om haar in Frankrijk te deponeren, mislukt door de onhandigheid van Justitie, die niet goed overlegd had met de Franse overheid. Nu probeert men haar ten minste penitentiair verlof te gunnen, enkele dagen af en toe in een klooster in de buurt van de gevangenis: een test voor meer, later, allicht, een gewenningsoefening voor haar en voor ons. Ook haar moeten we een beetje kunnen vergeten voor we haar kunnen vergeven. Maar dat lukt op onze dagen veel minder goed dan vroeger. Nu springt de sensatiepers (is er een andere?) op elk detail, vaak nog voor er iets officieels beslist is, wellicht na bewuste lekken. Wij krijgen nauwelijks de gelegenheid om te vergeten, zodat vergeving niet eens ter sprake komt.

    Zijn er onvergeeflijke misdaden? Als dat zo is, dan moet men maar de doodstraf opnieuw invoeren en ook meteen uitvoeren. Maar dat wensen we niet, men kan niet behoren tot de selecte groep van beschaafde landen als men de doodstraf niet afschaft. Ook levenslang kennen we niet meer: Dutroux werd veroordeeld tot levenslang en tien jaar internering. Maar elke veroordeelde heeft kans op beroep, gratie of voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het is zeer de vraag of er ooit een rechter of een minister de euvele moed zal hebben om Dutroux voorwaardelijk vrij te laten, maar de mogelijkheid bestaat. Als dat zou gebeuren, is ook hij een vrij man, die zijn schuld tegenover de maatschappij heeft ‘uitgezeten’ en die een kans moet krijgen om het restant van zijn leven op een waardige en zinvolle manier door te brengen.

    Ik heb ooit van vrij nabij de zaak meegemaakt van een jonge moordenaar, die na zijn gevangenisstraf verder wou gaan studeren aan de universiteit. Kon de universiteit zich daartegen verzetten? Natuurlijk niet. Maar we keken er niet naar uit en zeker niet naar de publiciteit die dat zou meebrengen. Later hoorde ik dat hij een leidende functie had gekregen in een bedrijf (hij had in de gevangenis een universitair diploma verworven via de Open Universiteit). Maar voor iedereen was hij nog steeds de moordenaar die hij twintig jaar daarvoor was. Zijn oversten, collega’s en zijn ondergeschikten hadden het daar nog heel moeilijk mee, sommigen hadden echt schrik en konden niet met hem werken. Zij konden niet vergeten, zelfs als zouden ze hem kunnen vergeven.

    Ook wanneer de maatschappij klaar is met een misdadiger blijft zijn of haar verleden onvermijdelijk aanwezig en dat is zowel begrijpelijk als goed. Misdaad en schuld wordt door straf niet uitgewist, zoals in de biechtstoel, niet door een mens en niet door een God. Wij dragen de gevolgen van onze daden mee, de goede en de minder goede. Het is niet goed dat men iemands verleden uitzuivert of wegmoffelt. Wie een moord heeft begaan blijft een moordenaar, ook na het uitzitten van de straf, ik bedoel: het blijft iemand die gemoord heeft, niet noodzakelijk iemand die opnieuw zal moorden. Net zo voor iemand die kinderen seksueel misbruikt: ook na de meestal beperkte effectieve straf heeft de gemeenschap recht op informatie over zijn of haar verleden. De maatschappij, Justitie heeft het recht of de macht niet om iemands verleden uit te wissen, zoals in de biechtstoel. Niemand kan zonden vergeven in de zin van: ze uitwissen, doen alsof ze er nooit geweest zijn. In die zin mogen of kunnen we nooit vergeten.

    Wat dan met vergeven? Vergeven heeft te maken met onze gevoelens tegenover elkaar, niet met gerechtigheid. Wij zijn in staat en hebben ook de opdracht om in elke misdadiger een mens te zien. In het Engels zegt men: There, but for the Grace of God, go I, een citaat waarschijnlijk ten onrechte toegeschreven aan John Bradford (circa 1510–1555), bij het zien van enkele misdadigers die naar het schavot werden geleid. We kunnen het vrij vertalen als: zonder Gods hulp zou ik het kunnen zijn. Het is een ontnuchterende gedachte en soms is ze ook nog letterlijk te nemen. In de nasleep van de Dutroux-affaire ontdekte men onder de deelnemers aan de Witte Mars een aantal seksuele delinquenten. We moeten niet te hoog van de toren blazen, niemand is volmaakt en de ergste criminelen zijn over het algemeen mensen zoals wij. Maar op een bepaald moment zijn ze de verkeerde weg ingeslagen, hebben ze grenzen overschreden die men nooit overschrijden mag. Vanaf dat ogenblik zijn het misdadigers, maar daarom niet minder mensen.

    Ik weet het, het is een zeer controversiële kwestie. Ik heb geen enkele sympathie voor de moordenaars van de politieagente Kitty. Indien men hen in een schermutseling bij de arrestatie had doodgeschoten, zou ik wellicht samen met jou gezegd hebben: net goed. Maar dat is helemaal iets anders dan ze koelbloedig afmaken en ook verschillend van een echt levenslange gevangenisstraf. We moeten dus consequent zijn. Ik ben een tegenstander van de doodstraf, maar een levenslange gevangenisstraf is in vele gevallen erger en onmenselijker dan dat. Een al te beperkte gevangenisstraf met een zeer los regime lijkt dan weer te weinig, zowel als afschrikkende strafmaat als in vergelijking met de ernst van de misdaad, bijvoorbeeld moord of seksueel misbruik van minderjarigen.

    Hoe moet het dan? We moeten elk geval afzonderlijk bekijken en beseffen dat wat men ook beslist, er steeds de mogelijkheid is dat we ons vergissen, dat de veroordeelde echt onschuldig is, dat de echte schuldige nog los rondloopt; dat de strafmaat wellicht onrechtvaardig lang is of veel te kort. We moeten inzien dat justitie en zelfs rechtvaardigheid geen absolute wetenschap is, geen zuivere wiskunde. Het gaat om mensen: daders, slachtoffers, rechters, advocaten, getuigen, leden van de jury, penitentiair personeel en ten slotte ook wij, het domme, vooringenomen, verontwaardigde en zo gemakkelijk beïnvloedbare publiek.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    27-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Harde woorden

    E-mail gebruik ik sinds het ontstaan ervan, nog voor het internet er was, toen het niet meer was dan een communicatiemiddel binnen het bedrijf, in mijn geval de Leuvense universiteit. Maar al heel snel heb ik geleerd om geen discussies te voeren via mail. Je hebt het zelf zeker ook al eens meegemaakt: voor je het weet laaien de gemoederen hoog op, het ene woord brengt het andere mee en de gesprekspartners laten zich verleiden tot steeds krachtiger uitspraken, tot iedereen zo vast zit in zijn standpunt dat een gesprek niet meer mogelijk is.

    Een van de redenen voor dergelijke communicatiestoornissen is hierin gelegen, dat er via mail geen echt gesprek plaatsvindt. Er is geen woord en wederwoord, waarbij men naar elkaar luistert. Elk voert zijn monoloog, ongehinderd en ongetemperd door de aanwezigheid van de andere. Men houdt zich niet in voor elkaar, zoals men wel zou doen wanneer men oog in oog zou staan. Bij een echt gesprek zijn er materiële en lichamelijke en vooral ook emotionele grenzen. Als wij in ons eentje aan de PC zitten, zijn die er niet. We leven dan zoals in onze wensdromen: we blijven zo lang aan het woord als we dat zelf willen, we zeggen wat in ons opkomt, we houden met niets of niemand rekening.

    Dan hebben we ook nooit last van wat men in het Frans zo mooi noemt: l’esprit de l’escalier. De uitdrukking komt van Denis Diderot, de man achter de Encyclopédie. Het gaat om de geestige (esprit) antwoorden die ons pas na afloop van het gesprek invallen, als we de trappen zijn afgedaald en bijna weer op straat staan. In het Jiddisch heet dat Treppenverter, in het Duits Treppenwitz. Sommige mensen zijn echt goed in geestige opmerkingen en puns tijdens het gesprek, anderen missen die tegenwoordigheid van geest. Ze hebben meer tijd nodig. Het is pas wanneer ze zich het gesprek achteraf weer voor de geest halen dat ze plots die fantastische ingeving hebben, dat gevatte antwoord dat hen tot de ster van het veld had gemaakt.

    Wie schrijft, heeft de tijd om geestige invallen langdurig te bedenken, bij te schaven, in te kleden met het oog op het grootste succes. Of ze gewoon te lenen of te stelen. Schrijvers verzamelen de bon mots van anderen en gebruiken ze te pas en te onpas, met of zonder bronvermelding.

    Onlangs liet ik me nog eens verleiden om te reageren op een mail die gericht was aan de leden van een werkgroep waartoe ik sinds kort behoorde. Ik laat de details hier achterwege omdat ze er niet toe doen: het gaat om het systeem, niet om de inhoud. Mijn reactie was zoals je van mij zal aannemen, overdreven noch hatelijk, maar lokte desalniettemin enkele hevige reacties uit. Dat leidde me ertoe om mijn standpunt nog even te verduidelijken, nog steeds op een beschaafde manier, meen ik. Maar o jee! Wat ik vervolgens over mij heen kreeg tart alle verbeelding, altijd met kopie aan alle vijftig leden van de werkgroep, van wie een aantal zich dan achter mij of mijn belagers schaarde, wat dan weer…

    Lieve lezers, ik wist niet waar ik het had. Scheldwoorden, grove taal, beschuldigingen, morele verdachtmaking, enfin, het was niet te doen, ik moet aan mijn hart denken, ik voelde me fysiek bedreigd. Ik heb er dan ook meteen een einde aan gemaakt door me te vierklauwens terug te trekken uit de werkgroep en alle mails die nog binnenkwamen automatisch naar de prullenmand te laten verdwijnen nog voor ik ze gelezen had. Ik had me schromelijk vergist in die werkgroep. Ik was toegetreden in de veronderstelling dat het een beschaafd forum was, een plaats waar mensen rond een of ander thema konden bijeenkomen voor een gesprek, virtueel of irl, de internetafkorting voor in real life. Maar blijkbaar had een klein maar uiterst actief groepje van zeer opgewonden mensen de werkgroep geaccapareerd voor hun eenzijdige en beperkte doelstellingen en voor hun eigen uitvoerige ego en duldden ze tegenspraak noch indringers.

    Ik had het kunnen weten. Jaren geleden, toen ik pas op Seniorennet kwam, nam ik wel eens deel aan de activiteiten op het Forum, waar je met anderen kan chatten over duizenden onderwerpen. Ik koos voor klassieke muziek en voor maatschappelijk debat en filosofische discussie. Maar het heeft niet lang geduurd: voor ik het wist zat ik te midden van gruwelijke haatcampagnes, gevoerd in de meest agressieve en platte taal.

    Enige tijd geleden berichtte ik hier ook over mijn ervaringen op het forum van de VRT, waar een tussenkomst van mijn kant zwaar gecensureerd werd, ten onrechte volgens mij.

    Ik heb mijn conclusies getrokken. Nooit meer! Geen werkgroepen meer voor mij, geen lidmaatschap van welke vereniging dan ook. Geen forums meer, geen brieven aan de redactie. Ik beperk me tot mijn website, deze blog. Wie wil reageren, kan dat hier niet publiek doen en men kan mijn blog ook niet beoordelen. Die mogelijkheden heb ik al lang geleden afgesloten. Maar iedereen kan me mailen of schrijven, mijn naam en adres zijn bekend en ik antwoord op elke redelijke vraag of commentaar. De reacties die ik krijg zijn over het algemeen positief, in de voorbije vijf jaar heb ik niet meer dan een handvol hatelijke anonieme opmerkingen gekregen.

    Als ik zelf wil reageren op een of ander, dan zal ik dat hier doen, of via een persoonlijke mail aan de betrokkene. Soms leidt dat tot vrij intense briefwisseling. Soms gaat het ook mis en stopt het contact omdat een van ons het niet meer wenst voort te zetten. Zo gaat het in het leven. Je ontmoet mensen, je leert ze beter kennen, een vriendschap ontstaat. Soms, heel soms is dat voor het leven maar meestal niet, omdat er factoren zijn die dat verhinderen, omdat het water te diep is, omdat we ons willen beschermen. Dan kruipen we weer in onze schulp.

    Na mijn pijnlijke ervaring van de jongste dagen heb ik er eventjes genoeg van. Ik voel de dringende behoefte om op mezelf terug te plooien, om na te denken over mijn plaats in de gemeenschap, over wat ik nog wil doen in de jaren die me resten. Na een overweldigende onderdompeling in contact met de buitenwereld zoek ik weer naar gemoedsrust en geestelijk evenwicht, naar een veilige haven voor mijn roving mind, mijn zoekende ziel, mijn cor irreqietum. Ik ben niet geschikt voor het gezelschapsleven, ik ben geen sociaal beest.

    Dat ligt aan mezelf, toegegeven. Maar ook wel een beetje aan jullie.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    24-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stephen Hawking, The Grand Design, het scheppingsverhaal voor onze tijd


    Stephen Hawking & Leonard Mlodinow, Het Grote Ontwerp, Prometheus/Bert Bakker, 2010, 212 blz., € 16,99 (Azur), vertaling van: The Grand Design.
    New Answers to the Ultimate Questions of life, Bantam Books, 2010, 200 p., hardcover, ill., £ 18,99 maar bij Amazon al te koop voor $ 15.

    Vorig jaar verscheen een nieuw boek van Stephen Hawking, ongetwijfeld een van de meest bekende wetenschappers van onze tijd, al was het maar wegens zijn uiterlijke verschijning. Ik had het boek al enige tijd klaar liggen, maar stelde de lezing uit, waarschijnlijk wegens enige drempelvrees: de vorige werken van Hawking waren nu niet bepaald lichte kost. Nu ik dit nieuwe boek uit heb, mag ik hier met vreugde aankondigen dat mijn vrees totaal ongegrond was: dit is voor iedereen toegankelijk. Het is zelfs het beste dat ik ooit gelezen heb over dit onderwerp.

    Wat is dat Grote Ontwerp dan?

    Het is wat ik in de lagere school, in de humaniora en later ook aan de universiteit niet gekregen heb: een steekhoudende uitleg over het ontstaan van de wereld, van de aarde, van het leven op aarde; een globaal verhaal over de wetenschap, de manier waarop wij over dit alles spreken en hoe we ermee omgaan als mensen.

    Het is een alternatief, en wat voor een, voor het Bijbelse scheppingsverhaal. En dat hebben we echt wel nodig. De meeste mensen van mijn generatie en zelfs de meeste mensen tout court houden het nog op de zeven dagen van de schepping, Adam en Eva, de zondvloed… De belangrijkste reden daarvoor is niet zozeer het ontbreken van een ander uitleg, want die is er sinds Copernicus, Kepler en Galilei al min of meer, en dan spreken we over de zestiende eeuw, 450 jaar geleden, en over Descartes, Spinoza, Newton en nadien Darwin, Mendel, Einstein, Lemaître en uiteindelijk ook de ontdekkers van het DNA. Het ontbreekt dus niet aan theorieën, maar aan de bekendmaking daarvan bij een ruim publiek via het gewone onderwijs en via vulgariserende publicaties. De christelijke kerken en vooral de katholieke kerk hebben zich altijd met hand en tand verzet tegen deze alternatieve voorstellingen en hun verspreiding en dat is nog steeds zo. Het Vaticaan is het nog steeds niet eens met de opvatting als zou het leven spontaan ontstaan zijn op aarde en ziet achter de evolutie nog steeds de noodzakelijke hand van een almachtige en welwillende Schepper.

    Wij kunnen ons als verontwaardigde vrijzinnigen druk maken over die toestand, maar dat brengt weinig zoden aan de dijk. Wat Stephen Hawking doet in deze en andere publicaties, zowel strikt wetenschappelijke als meer vulgariserende, is oneindig veel belangrijker. Hij spreekt met gezag, iedereen erkent dat hij aan de top staat van de hedendaagse wetenschap. Wanneer hij uitspraken doet over de grond der dingen, dan is dat iets anders dan wanneer ik of een andere atheïst dat doet. Hij weet waarover hij spreekt en hij kan het zelf bewijzen. Hij is bij uitstek geloofwaardig. Bovendien doet hij ook nog de moeite om zijn bevindingen en die van andere geleerden uit te leggen voor een breed publiek, op een verrassend verstaanbare manier. Daarvoor moet je echt wel een genie zijn.

    Ik zal me dus niet wagen aan een samenvatting van zijn boek. Er zijn talrijke recensies verschenen in alle mogelijke talen, je hoeft maar de titel van het boek te googelen. Maar veel beter nog is je het boek meteen aan te schaffen, in het Nederlands of in het Engels. Zeker, het is af en toe wel eens ingewikkeld en hier en daar noodzakelijkerwijze zo algemeen dat wij het alleen in zeer algemene termen zullen verstaan. Maar dat doet niets af van de unieke kwaliteit van dit boek: het is het Scheppingsverhaal voor onze tijd. Indien iedereen dit zou inzien, zouden we als mensen een belangrijke stap vooruit gezet hebben in het verstaan van het universum en van onze plaats daarin. Ik ben ervan overtuigd dat men nog eeuwen lang naar dit boek zal verwijzen als een vaste referentie, een van de grondslagen van de menselijke kennis.


    Categorie:spreekwoorden
    Tags:wetenschap


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!