Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (243)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    08-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Agnosticus of atheïst?

     

    Het was Thomas Henry Huxley die in 1869 de term agnostic bedacht. Daarmee probeerde hij enerzijds een tegenstelling uit te drukken tussen de gnostic, iemand die weet of meent te weten, vooral op basis van een openbaring of mystieke inwijding en iemand die kennis via dergelijke openbaringen verwerpt, de agnostic; anderzijds wou hij veiligheidshalve de term atheïst vermijden, die sinds het begin van de beschaving gebruikt wordt om mensen aan te duiden die zich distantieerden van de stamgoden en die zich zo buiten de maatschappij stelden. Daarbij moeten we wel beseffen dat die atheïsten precies hetzelfde deden als de agnost Huxley: ze verwierpen de openbaring als grond van kennis en aanvaardden enkel de mens zelf als bron van alle kennis en wetenschap. We mogen evenmin uit het oog verliezen dat ook de zogenaamd goddelijke openbaringen in feite slechts menselijke ‘kennis’ zijn, aangezien er geen God is. Het echte verschil is dus hierin gelegen, dat openbaringsgeloof gebaseerd is op gezagsargumenten, terwijl authentiek menselijk denken autonoom is, gebaseerd op de mogelijkheden en beperkingen van het menselijk vernuft.

    Toen ik vijf jaar geleden mijn weg zocht in het kluwen van het denken zonder God en op zoek was naar een term voor mijn levenshouding, noemde ik mezelf aanvankelijk ook agnost. Ik zag wel iets in de opvatting dat je het niet-bestaan van iets niet kan bewijzen: the absence of evidence is no evidence of absence. Maar gaandeweg werd me duidelijk dat het omgekeerde waar is, in dit geval: als er geen enkele aanwijzing is van het bestaan van God, dan is er geen God, dan is dit een lege term. Non sunt multiplicanda entia praeter necessitatem. We hebben, met Laplace, geen behoefte aan God om de dingen te verklaren. We hebben God ook niet nodig om de samenleving te ordenen. Er is dus geen enkele reden om het begrip God in te voeren. Dus ben ik geen agnost, maar een atheïst: God komt in mijn verhaal niet voor.

    Feuerbach, Marx en William James hebben aangetoond hoe de mens ertoe gekomen is om zich een God te creëren. Dat neemt de laatste twijfel weg, omdat zo het bestaan van de godsidee en de godsdiensten redelijk en emotioneel verklaard kan worden. De afwezigheid van een God is daarmee totaal: enerzijds is het filosofisch en ideologisch een nutteloze, lege constructie, anderzijds is het een drogreden, volksmisleiding en een emotionele afwijking.

    Als je de apologieën van voorname agnosten leest, zoals die van Thomas Huxley, Leslie Stephen, Robert Ingersoll en ook wel Bertrand Russell, dan kom je tot de bevinding dat zij stuk voor stuk atheïsten zijn, maar die trotse eretitel (in mijn ogen) niet wensen of durven te dragen omwille van de maatschappelijke gevolgen. Het klinkt geleerd en beschaafd om zich agnosticus te noemen, het is een ogenschijnlijk intelligente houding waarmee men bovendien niemand kwetst. Zelfs de kerk en vele gelovigen hebben enig respect voor agnostici, omdat het een bescheiden houding is: men zegt enkel niet te weten of er een God is of niet en dus laat men klaarblijkelijk de mogelijkheid dat er een God is open, voor anderen en ook voor zichzelf. Gelovigen herkennen in de agnost de twijfel die ook zij ervaren.



    Maar dat is onzin. Huxley, Stephen, Ingersoll en ook Russell zijn atheïsten, zij twijfelen er geen ogenblik aan dat God niet bestaat, zij weten dat het een verzinsel is van mensen. Maar in hun tijd was het nog altijd gevaarlijk om zich atheïst te noemen. De maatschappij spuwde atheïsten uit en vervolgde en vermoordde hen, zoals ze destijds ook Socrates uitschakelde. Godsdienst was intens verweven met de maatschappij en wie God loochende, sloot zich af van de maatschappij, aanvaardde het goddelijke noch het burgerlijke gezag en moest dus sterven, letterlijk. Godloochening, blasfemie was en is nog in vele landen verboden en strafbaar.

    Ik kan me vandaag in dit land atheïst noemen zonder enig gevaar voor mijn leven (hoop ik). In de moslimwereld kan dat niet. In de Verenigde Staten zijn atheïsten uitgesloten van vele functies, ook die van President. Een kleurling als President kan nog (net), een atheïst is totaal uitgesloten. Als uitgesproken atheïst ervaar ik in mijn leven ook nu nog veel onbegrip en tegenstand. Door me atheïst te noemen, strijk ik andere mensen tegen de haren in. De term is nog steeds choquerend, taboe. Het is alsof je zou zeggen dat je homo bent, of dat je AIDS hebt, of beide... Ik noem dat het Philoctetes-complex, naar de vriend van Odysseus die wegens een ondraaglijk stinkende wonde achtergelaten werd op een eiland. Atheïsten verspreiden een luchtje, men vermijdt hen zoveel mogelijk. Ik zou het maatschappelijk veel gemakkelijker hebben mocht ik me agnosticus noemen, dat is salonfähig, het staat goed. Maar het is niet meer dan een maf en laf eufemisme voor wat in feite gewoon atheïsme is. Wat is het voordeel, het nut van dergelijke oneerlijke, ontwijkende, ontkennende vaagheid? Je sterft aan kanker, niet aan een slepende ziekte. Iemand die kinderen seksueel misbruikt is geen pedofiel maar een misdadiger. Eufemismen zijn er enkel om negatieve begrippen aanvaardbaar te benoemen. Maar atheïsme is geen fatale besmettelijke ziekte, geen gevaarlijke afwijking, toch?

    Iemand die leeft en denkt zonder God is geen agnosticus maar een atheïst. Een agnosticus is een atheïst die bang is om zijn ware gelaat te tonen, om de consequenties van zijn overtuiging te aanvaarden.

     Agnosticism, the ideology that dare not speak its name?

     

    Postscriptum

    Als je eens echt gechoqueerd wil zijn, klik dan hier en lees (in het Engels) het gedicht aan het einde van het artikel: The love that dares to speak its name.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    01-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vergeten en vergeven? Over amnestie, Mladic en Michèle Martin

    Vergeven en vergeten? Of ten hoogste vergeven, maar nooit vergeten? Ach, het zijn slogans en zoals we (niet) weten is een slogan in het Schotse Gaelic een oorlogskreet, letterlijk een slag-zin, iets waarmee je iemand om de oren slaat, het menselijke alternatief van de gorilla die zich op de borst trommelt. Het is leuk om waarheden bondig te formuleren, lapidaire uitspraken spreken ons aan door hun directe beknoptheid. Overigens betekent lapidair ‘uit steen gehouwen’, van het Latijn voor steen: lapis. Steenhouwers zijn niet wijdlopig, ze proberen zoveel mogelijk te zeggen met zo weinig mogelijk woorden, want elke letter vraagt een grote inspanning en de ruimte op een steen is beperkt en stenen zijn duur, vandaar. In ons geval is de bondigheid nog geaccentueerd door de gelijkenis tussen vergeven en vergeten, er is slechts één lettertje verschil.

    Maar achter deze uitdagende formulering gaat een hele wereld schuil.

    De vraag stelt zich voortdurend. Ouders vergeven hun jonge kinderen voortdurend en vergeten meteen de kleine wrijvingen van elke dag, omwille van de alles overstijgende genegenheid die we voor hen hebben. Maar zelfs daar kan het goed fout gaan. Kinderen kunnen op onze ziel trappen, het bloed van onder onze nagels vandaan halen. Soms komt het helemaal niet meer goed tussen ouders en opgroeiende kinderen. Of tussen huwelijkspartners. Zo zie je maar dat vergeven en vergeten zelfs in de beste omstandigheden niet vanzelfsprekend zijn.

    Onlangs nog haalde de Belgische federale minister van Justitie, Stefaan De Clerck, zich de woede op de hals van vooral Franstalige Belgicisten toen hij verklaarde dat wij nu stilaan toch zouden moeten kunnen praten over de collaboratie met de Duitse bezetter, respectievelijk honderd en zeventig jaar geleden. Om de gemoederen te bedaren stelde hij dat hij… inderdaad: verkeerd begrepen was. Hij had helemaal niet bedoeld dat we het oorlogsverleden zouden vergeten, enkel dat we elkaar zouden moeten kunnen vergeven. Maar zelfs het bespreken van wat er gebeurd is, is onbespreekbaar voor sommigen, niet zozeer de slachtoffers van die collaboratie of van de oorlogen, maar vooral voor politici die garen spinnen uit controverse en het zaaien van verdeeldheid.

    Een andere gelegenheid deed zich voor, weer met Stefaan De Clerck in een belangrijke bijrol, toen het Belgisch gerecht geen bezwaar maakte tegen de vervroegde vrijlating van Michèle Martin, de vroegere echtgenote van Marc Dutroux, die samen met hem veroordeeld was voor de opsluiting, mishandeling en moord op zes jonge meisjes. Zij komt wettelijk gezien in aanmerking voor die regeling, maar toch rees er opmerkelijk veel verzet, zowel bij de goegemeente als bij de slachtoffers en hun familieleden.

    Dezer dagen stelt de vraag zich in alle scherpte bij de gevangenneming van Ratko Mladic, de commandant in het zogenaamd Servisch Republikeins leger, die verantwoordelijk geacht wordt voor oorlogsmisdaden tegen de mensheid. Het beeld van een zielige, door ziekte en ouderdom getekende onbenullige man staat in schril contrast met de woedewekkende beelden van de arrogante beul van Srebrenica die in ons geheugen gegrift staan.

    Vergeven en vergeten? Laten we beginnen met dat laatste. Mogen we vergeten, als we dat al kunnen? Of moeten we de herinnering aan de gruwel levendig houden? Men zegt: we zijn het aan de nagedachtenis van de slachtoffers verplicht om nooit te vergeten: de Armeniërs, de Holocaust, Hiroshima en Nagasaki, de Goelag, de Killing Fields, Sadam, 9/11… Maar aan de andere kant weten we ook dat elk verwerkingsproces erop gericht is om ten minste af en toe te kunnen vergeten, om niet voortdurend te moeten leven met de concrete herinnering aan al het erge dat een mens overkomt in zijn of haar leven. Soms verlangen we ernaar om te vergeten, al was het maar even…

    We moeten de herinnering bewaren aan het kwade zoals aan het goede, maar we moeten het een plaats geven, zoals dat heet, in ons leven. Dat betekent dat we het niet ontkennen, dat we het benoemen, erkennen voor wat het is, maar zonder dat het ons leven obsessioneel beheerst en alle andere gedachten verdringt. We moeten lessen trekken uit het verleden. Daartoe richten wij mensen monumenten op, letterlijk waarschuwingen, vermaningen. Op de (nieuwe…) IJzertoren staat, in vier talen: Nooit meer oorlog. Yad Vashem in Jeruzalem zegt in zijn naam zelf wat het is: een vermanende hand (yad) en (vav) een naam (shem), naar Jesaja 56, 5: 5 (hem) geef ik iets beters dan zonen en dochters: een gedenkteken en een naam in mijn tempel en binnen de muren van mijn stad. Ik geef hem een eeuwige naam, een naam die onvergankelijk is. (Voor een andere toepassing van yad of jad, klik hier).

    Wat met vergeven?

    Justitie heeft niets van doen met vergeving. Misdaden worden bestraft en als men zijn straf heeft uitgezeten, dan is men officieel voor de maatschappij als tevoren, alsof men nooit iets misdaan heeft. Er zijn zelfs wetten die het discrimineren of beledigen van voormalige misdadigers verbieden en streng bestraffen. Werkgevers mogen iemand niet weigeren die zijn straf heeft uitgezeten. Maar het woord ‘vergeving’ komt niet in de juridische context voor, het past daarin niet. Vergeving is een daad van grootmoedigheid en liefde en dat zijn deugden, geen wetten. Wie vergevingsgezind is, toont zich aan zijn beste kant en is bewonderenswaardig; wie het niet is, schiet tekort, is een minder goed mens. Vergevingsgezindheid wordt van iedereen verwacht, het is niet goed om haatdragend te zijn. Zo staat het bij Mt. 18, 21 Daarop kwam Petrus bij hem staan en vroeg: ‘Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe?’ 22 Jezus antwoordde: ‘Niet tot zevenmaal toe, zeg ik je, maar tot zeventig maal zeven. Zo zal immers ook God moeten handelen tegenover de mens, die niet anders kan dan zondigen. Pas indien wij zijn zoals de Vader, kunnen wij rekenen op de grootmoedigheid van de Vader tegenover ons.

    Het is een diepmenselijke gedachte, los van alle religieuze context. Wij zijn ons ervan bewust dat we onze medemensen niet steeds op de beste manier behandelen, dat we ons niet altijd als voorbeeldige burgers gedragen. Wij moeten dus kunnen rekenen op de goede wil van de anderen, op hun vergevingsgezindheid, anders is samenleven onmogelijk: oog om oog en tand om tand, bloedvete, vendetta leidt heel snel tot de uitroeiing van de hele stam. Maar wij kunnen enkel aanspraak maken op de vergevingsgezindheid van de anderen indien zij kunnen rekenen op de onze. Vroeger baden we dat elke dag ettelijke keren in het Onze Vader: en vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren.

    Vergeven gaat evenwel niet goedschiks. Het valt ons soms lastig om iemand te vergeven, het vraagt tijd. Op die manier heeft vergeven ook te maken met vergeten. Neem nu Mladic. Indien men erin geslaagd was om hem onmiddellijk na de feiten in 1995 gevangen te nemen, dan zouden wij wellicht allen verontwaardigd de doodstraf hebben geëist, zoals men ook gedaan heeft in Nuremberg/Neurenberg na de oorlog en met Sadam Hoessein. Maar we zijn nu zestien jaar later, het verwerkingsproces heeft gelegenheid gehad om de ergste pijn te doen slijten. Mladic is nog slechts een schaduw van de man die hij toen was.

    Ook zo voor de collaborateurs van de wereldoorlogen: zijzelf en hun slachtoffers zijn oud of dood. Het gaat al lang niet meer om directe schuld en boete. De misdaden zelf zijn grotendeels vergeten en grondig historisch onderzoek heeft de vele aspecten van de collaboratie blootgelegd die elke eenzijdige benadering onmogelijk maken.

    Michèle Martin is ook niet meer de vrouw die ze was. Haar verhaal begint al in 1985, wanneer Marc Dutroux vijf tienermeisjes verkracht, met haar medeweten. In 1988 trouwen ze, ze hebben drie kinderen. In 1989 worden ze veroordeeld tot respectievelijk 5 en 13,5 jaar. Ingevolge de wet Lejeune komen ze vrij in 1992. Dutroux herneemt zijn misdadige activiteiten, opnieuw met haar medeweten. In 1996 worden ze aangehouden, in 2004 krijgt ze 30 jaar. Eind 2003 laat ze zich in de gevangenis scheiden van Dutroux. Vanaf 2006 komt ze in aanmerking voor vervroegde vrijlating. En nu is het zover.

    Wat doen we met haar? Ze is nu 51, de feiten liggen respectievelijk 26 en 16 jaar achter haar. Ze heeft haar straf uitgezeten, langer dan wettelijk voorzien. Officieel is ze met de maatschappij in het reine. Ze zoekt nu wellicht een manier om de rest van haar leven door te maken. Maar zij en haar raadgevers en ook Justitie beseffen dat ze niet zomaar opnieuw een plaats in de maatschappij kan innemen. De twee slachtoffers die het overleefd hebben en de ouders van de vier meisjes die vermoord zijn hebben het zeer moeilijk met die ‘vervroegde’ vrijlating. De publieke opinie is Dutroux niet vergeten, hij is een begrip in ons land, we spreken van het tijdperk vóór Dutroux en daarna. Een poging om haar in Frankrijk te deponeren, mislukt door de onhandigheid van Justitie, die niet goed overlegd had met de Franse overheid. Nu probeert men haar ten minste penitentiair verlof te gunnen, enkele dagen af en toe in een klooster in de buurt van de gevangenis: een test voor meer, later, allicht, een gewenningsoefening voor haar en voor ons. Ook haar moeten we een beetje kunnen vergeten voor we haar kunnen vergeven. Maar dat lukt op onze dagen veel minder goed dan vroeger. Nu springt de sensatiepers (is er een andere?) op elk detail, vaak nog voor er iets officieels beslist is, wellicht na bewuste lekken. Wij krijgen nauwelijks de gelegenheid om te vergeten, zodat vergeving niet eens ter sprake komt.

    Zijn er onvergeeflijke misdaden? Als dat zo is, dan moet men maar de doodstraf opnieuw invoeren en ook meteen uitvoeren. Maar dat wensen we niet, men kan niet behoren tot de selecte groep van beschaafde landen als men de doodstraf niet afschaft. Ook levenslang kennen we niet meer: Dutroux werd veroordeeld tot levenslang en tien jaar internering. Maar elke veroordeelde heeft kans op beroep, gratie of voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het is zeer de vraag of er ooit een rechter of een minister de euvele moed zal hebben om Dutroux voorwaardelijk vrij te laten, maar de mogelijkheid bestaat. Als dat zou gebeuren, is ook hij een vrij man, die zijn schuld tegenover de maatschappij heeft ‘uitgezeten’ en die een kans moet krijgen om het restant van zijn leven op een waardige en zinvolle manier door te brengen.

    Ik heb ooit van vrij nabij de zaak meegemaakt van een jonge moordenaar, die na zijn gevangenisstraf verder wou gaan studeren aan de universiteit. Kon de universiteit zich daartegen verzetten? Natuurlijk niet. Maar we keken er niet naar uit en zeker niet naar de publiciteit die dat zou meebrengen. Later hoorde ik dat hij een leidende functie had gekregen in een bedrijf (hij had in de gevangenis een universitair diploma verworven via de Open Universiteit). Maar voor iedereen was hij nog steeds de moordenaar die hij twintig jaar daarvoor was. Zijn oversten, collega’s en zijn ondergeschikten hadden het daar nog heel moeilijk mee, sommigen hadden echt schrik en konden niet met hem werken. Zij konden niet vergeten, zelfs als zouden ze hem kunnen vergeven.

    Ook wanneer de maatschappij klaar is met een misdadiger blijft zijn of haar verleden onvermijdelijk aanwezig en dat is zowel begrijpelijk als goed. Misdaad en schuld wordt door straf niet uitgewist, zoals in de biechtstoel, niet door een mens en niet door een God. Wij dragen de gevolgen van onze daden mee, de goede en de minder goede. Het is niet goed dat men iemands verleden uitzuivert of wegmoffelt. Wie een moord heeft begaan blijft een moordenaar, ook na het uitzitten van de straf, ik bedoel: het blijft iemand die gemoord heeft, niet noodzakelijk iemand die opnieuw zal moorden. Net zo voor iemand die kinderen seksueel misbruikt: ook na de meestal beperkte effectieve straf heeft de gemeenschap recht op informatie over zijn of haar verleden. De maatschappij, Justitie heeft het recht of de macht niet om iemands verleden uit te wissen, zoals in de biechtstoel. Niemand kan zonden vergeven in de zin van: ze uitwissen, doen alsof ze er nooit geweest zijn. In die zin mogen of kunnen we nooit vergeten.

    Wat dan met vergeven? Vergeven heeft te maken met onze gevoelens tegenover elkaar, niet met gerechtigheid. Wij zijn in staat en hebben ook de opdracht om in elke misdadiger een mens te zien. In het Engels zegt men: There, but for the Grace of God, go I, een citaat waarschijnlijk ten onrechte toegeschreven aan John Bradford (circa 1510–1555), bij het zien van enkele misdadigers die naar het schavot werden geleid. We kunnen het vrij vertalen als: zonder Gods hulp zou ik het kunnen zijn. Het is een ontnuchterende gedachte en soms is ze ook nog letterlijk te nemen. In de nasleep van de Dutroux-affaire ontdekte men onder de deelnemers aan de Witte Mars een aantal seksuele delinquenten. We moeten niet te hoog van de toren blazen, niemand is volmaakt en de ergste criminelen zijn over het algemeen mensen zoals wij. Maar op een bepaald moment zijn ze de verkeerde weg ingeslagen, hebben ze grenzen overschreden die men nooit overschrijden mag. Vanaf dat ogenblik zijn het misdadigers, maar daarom niet minder mensen.

    Ik weet het, het is een zeer controversiële kwestie. Ik heb geen enkele sympathie voor de moordenaars van de politieagente Kitty. Indien men hen in een schermutseling bij de arrestatie had doodgeschoten, zou ik wellicht samen met jou gezegd hebben: net goed. Maar dat is helemaal iets anders dan ze koelbloedig afmaken en ook verschillend van een echt levenslange gevangenisstraf. We moeten dus consequent zijn. Ik ben een tegenstander van de doodstraf, maar een levenslange gevangenisstraf is in vele gevallen erger en onmenselijker dan dat. Een al te beperkte gevangenisstraf met een zeer los regime lijkt dan weer te weinig, zowel als afschrikkende strafmaat als in vergelijking met de ernst van de misdaad, bijvoorbeeld moord of seksueel misbruik van minderjarigen.

    Hoe moet het dan? We moeten elk geval afzonderlijk bekijken en beseffen dat wat men ook beslist, er steeds de mogelijkheid is dat we ons vergissen, dat de veroordeelde echt onschuldig is, dat de echte schuldige nog los rondloopt; dat de strafmaat wellicht onrechtvaardig lang is of veel te kort. We moeten inzien dat justitie en zelfs rechtvaardigheid geen absolute wetenschap is, geen zuivere wiskunde. Het gaat om mensen: daders, slachtoffers, rechters, advocaten, getuigen, leden van de jury, penitentiair personeel en ten slotte ook wij, het domme, vooringenomen, verontwaardigde en zo gemakkelijk beïnvloedbare publiek.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    27-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Harde woorden

    E-mail gebruik ik sinds het ontstaan ervan, nog voor het internet er was, toen het niet meer was dan een communicatiemiddel binnen het bedrijf, in mijn geval de Leuvense universiteit. Maar al heel snel heb ik geleerd om geen discussies te voeren via mail. Je hebt het zelf zeker ook al eens meegemaakt: voor je het weet laaien de gemoederen hoog op, het ene woord brengt het andere mee en de gesprekspartners laten zich verleiden tot steeds krachtiger uitspraken, tot iedereen zo vast zit in zijn standpunt dat een gesprek niet meer mogelijk is.

    Een van de redenen voor dergelijke communicatiestoornissen is hierin gelegen, dat er via mail geen echt gesprek plaatsvindt. Er is geen woord en wederwoord, waarbij men naar elkaar luistert. Elk voert zijn monoloog, ongehinderd en ongetemperd door de aanwezigheid van de andere. Men houdt zich niet in voor elkaar, zoals men wel zou doen wanneer men oog in oog zou staan. Bij een echt gesprek zijn er materiële en lichamelijke en vooral ook emotionele grenzen. Als wij in ons eentje aan de PC zitten, zijn die er niet. We leven dan zoals in onze wensdromen: we blijven zo lang aan het woord als we dat zelf willen, we zeggen wat in ons opkomt, we houden met niets of niemand rekening.

    Dan hebben we ook nooit last van wat men in het Frans zo mooi noemt: l’esprit de l’escalier. De uitdrukking komt van Denis Diderot, de man achter de Encyclopédie. Het gaat om de geestige (esprit) antwoorden die ons pas na afloop van het gesprek invallen, als we de trappen zijn afgedaald en bijna weer op straat staan. In het Jiddisch heet dat Treppenverter, in het Duits Treppenwitz. Sommige mensen zijn echt goed in geestige opmerkingen en puns tijdens het gesprek, anderen missen die tegenwoordigheid van geest. Ze hebben meer tijd nodig. Het is pas wanneer ze zich het gesprek achteraf weer voor de geest halen dat ze plots die fantastische ingeving hebben, dat gevatte antwoord dat hen tot de ster van het veld had gemaakt.

    Wie schrijft, heeft de tijd om geestige invallen langdurig te bedenken, bij te schaven, in te kleden met het oog op het grootste succes. Of ze gewoon te lenen of te stelen. Schrijvers verzamelen de bon mots van anderen en gebruiken ze te pas en te onpas, met of zonder bronvermelding.

    Onlangs liet ik me nog eens verleiden om te reageren op een mail die gericht was aan de leden van een werkgroep waartoe ik sinds kort behoorde. Ik laat de details hier achterwege omdat ze er niet toe doen: het gaat om het systeem, niet om de inhoud. Mijn reactie was zoals je van mij zal aannemen, overdreven noch hatelijk, maar lokte desalniettemin enkele hevige reacties uit. Dat leidde me ertoe om mijn standpunt nog even te verduidelijken, nog steeds op een beschaafde manier, meen ik. Maar o jee! Wat ik vervolgens over mij heen kreeg tart alle verbeelding, altijd met kopie aan alle vijftig leden van de werkgroep, van wie een aantal zich dan achter mij of mijn belagers schaarde, wat dan weer…

    Lieve lezers, ik wist niet waar ik het had. Scheldwoorden, grove taal, beschuldigingen, morele verdachtmaking, enfin, het was niet te doen, ik moet aan mijn hart denken, ik voelde me fysiek bedreigd. Ik heb er dan ook meteen een einde aan gemaakt door me te vierklauwens terug te trekken uit de werkgroep en alle mails die nog binnenkwamen automatisch naar de prullenmand te laten verdwijnen nog voor ik ze gelezen had. Ik had me schromelijk vergist in die werkgroep. Ik was toegetreden in de veronderstelling dat het een beschaafd forum was, een plaats waar mensen rond een of ander thema konden bijeenkomen voor een gesprek, virtueel of irl, de internetafkorting voor in real life. Maar blijkbaar had een klein maar uiterst actief groepje van zeer opgewonden mensen de werkgroep geaccapareerd voor hun eenzijdige en beperkte doelstellingen en voor hun eigen uitvoerige ego en duldden ze tegenspraak noch indringers.

    Ik had het kunnen weten. Jaren geleden, toen ik pas op Seniorennet kwam, nam ik wel eens deel aan de activiteiten op het Forum, waar je met anderen kan chatten over duizenden onderwerpen. Ik koos voor klassieke muziek en voor maatschappelijk debat en filosofische discussie. Maar het heeft niet lang geduurd: voor ik het wist zat ik te midden van gruwelijke haatcampagnes, gevoerd in de meest agressieve en platte taal.

    Enige tijd geleden berichtte ik hier ook over mijn ervaringen op het forum van de VRT, waar een tussenkomst van mijn kant zwaar gecensureerd werd, ten onrechte volgens mij.

    Ik heb mijn conclusies getrokken. Nooit meer! Geen werkgroepen meer voor mij, geen lidmaatschap van welke vereniging dan ook. Geen forums meer, geen brieven aan de redactie. Ik beperk me tot mijn website, deze blog. Wie wil reageren, kan dat hier niet publiek doen en men kan mijn blog ook niet beoordelen. Die mogelijkheden heb ik al lang geleden afgesloten. Maar iedereen kan me mailen of schrijven, mijn naam en adres zijn bekend en ik antwoord op elke redelijke vraag of commentaar. De reacties die ik krijg zijn over het algemeen positief, in de voorbije vijf jaar heb ik niet meer dan een handvol hatelijke anonieme opmerkingen gekregen.

    Als ik zelf wil reageren op een of ander, dan zal ik dat hier doen, of via een persoonlijke mail aan de betrokkene. Soms leidt dat tot vrij intense briefwisseling. Soms gaat het ook mis en stopt het contact omdat een van ons het niet meer wenst voort te zetten. Zo gaat het in het leven. Je ontmoet mensen, je leert ze beter kennen, een vriendschap ontstaat. Soms, heel soms is dat voor het leven maar meestal niet, omdat er factoren zijn die dat verhinderen, omdat het water te diep is, omdat we ons willen beschermen. Dan kruipen we weer in onze schulp.

    Na mijn pijnlijke ervaring van de jongste dagen heb ik er eventjes genoeg van. Ik voel de dringende behoefte om op mezelf terug te plooien, om na te denken over mijn plaats in de gemeenschap, over wat ik nog wil doen in de jaren die me resten. Na een overweldigende onderdompeling in contact met de buitenwereld zoek ik weer naar gemoedsrust en geestelijk evenwicht, naar een veilige haven voor mijn roving mind, mijn zoekende ziel, mijn cor irreqietum. Ik ben niet geschikt voor het gezelschapsleven, ik ben geen sociaal beest.

    Dat ligt aan mezelf, toegegeven. Maar ook wel een beetje aan jullie.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    24-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stephen Hawking, The Grand Design, het scheppingsverhaal voor onze tijd


    Stephen Hawking & Leonard Mlodinow, Het Grote Ontwerp, Prometheus/Bert Bakker, 2010, 212 blz., € 16,99 (Azur), vertaling van: The Grand Design.
    New Answers to the Ultimate Questions of life, Bantam Books, 2010, 200 p., hardcover, ill., £ 18,99 maar bij Amazon al te koop voor $ 15.

    Vorig jaar verscheen een nieuw boek van Stephen Hawking, ongetwijfeld een van de meest bekende wetenschappers van onze tijd, al was het maar wegens zijn uiterlijke verschijning. Ik had het boek al enige tijd klaar liggen, maar stelde de lezing uit, waarschijnlijk wegens enige drempelvrees: de vorige werken van Hawking waren nu niet bepaald lichte kost. Nu ik dit nieuwe boek uit heb, mag ik hier met vreugde aankondigen dat mijn vrees totaal ongegrond was: dit is voor iedereen toegankelijk. Het is zelfs het beste dat ik ooit gelezen heb over dit onderwerp.

    Wat is dat Grote Ontwerp dan?

    Het is wat ik in de lagere school, in de humaniora en later ook aan de universiteit niet gekregen heb: een steekhoudende uitleg over het ontstaan van de wereld, van de aarde, van het leven op aarde; een globaal verhaal over de wetenschap, de manier waarop wij over dit alles spreken en hoe we ermee omgaan als mensen.

    Het is een alternatief, en wat voor een, voor het Bijbelse scheppingsverhaal. En dat hebben we echt wel nodig. De meeste mensen van mijn generatie en zelfs de meeste mensen tout court houden het nog op de zeven dagen van de schepping, Adam en Eva, de zondvloed… De belangrijkste reden daarvoor is niet zozeer het ontbreken van een ander uitleg, want die is er sinds Copernicus, Kepler en Galilei al min of meer, en dan spreken we over de zestiende eeuw, 450 jaar geleden, en over Descartes, Spinoza, Newton en nadien Darwin, Mendel, Einstein, Lemaître en uiteindelijk ook de ontdekkers van het DNA. Het ontbreekt dus niet aan theorieën, maar aan de bekendmaking daarvan bij een ruim publiek via het gewone onderwijs en via vulgariserende publicaties. De christelijke kerken en vooral de katholieke kerk hebben zich altijd met hand en tand verzet tegen deze alternatieve voorstellingen en hun verspreiding en dat is nog steeds zo. Het Vaticaan is het nog steeds niet eens met de opvatting als zou het leven spontaan ontstaan zijn op aarde en ziet achter de evolutie nog steeds de noodzakelijke hand van een almachtige en welwillende Schepper.

    Wij kunnen ons als verontwaardigde vrijzinnigen druk maken over die toestand, maar dat brengt weinig zoden aan de dijk. Wat Stephen Hawking doet in deze en andere publicaties, zowel strikt wetenschappelijke als meer vulgariserende, is oneindig veel belangrijker. Hij spreekt met gezag, iedereen erkent dat hij aan de top staat van de hedendaagse wetenschap. Wanneer hij uitspraken doet over de grond der dingen, dan is dat iets anders dan wanneer ik of een andere atheïst dat doet. Hij weet waarover hij spreekt en hij kan het zelf bewijzen. Hij is bij uitstek geloofwaardig. Bovendien doet hij ook nog de moeite om zijn bevindingen en die van andere geleerden uit te leggen voor een breed publiek, op een verrassend verstaanbare manier. Daarvoor moet je echt wel een genie zijn.

    Ik zal me dus niet wagen aan een samenvatting van zijn boek. Er zijn talrijke recensies verschenen in alle mogelijke talen, je hoeft maar de titel van het boek te googelen. Maar veel beter nog is je het boek meteen aan te schaffen, in het Nederlands of in het Engels. Zeker, het is af en toe wel eens ingewikkeld en hier en daar noodzakelijkerwijze zo algemeen dat wij het alleen in zeer algemene termen zullen verstaan. Maar dat doet niets af van de unieke kwaliteit van dit boek: het is het Scheppingsverhaal voor onze tijd. Indien iedereen dit zou inzien, zouden we als mensen een belangrijke stap vooruit gezet hebben in het verstaan van het universum en van onze plaats daarin. Ik ben ervan overtuigd dat men nog eeuwen lang naar dit boek zal verwijzen als een vaste referentie, een van de grondslagen van de menselijke kennis.


    Categorie:spreekwoorden
    Tags:wetenschap
    22-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Robinson Crusoe: het origineel


    Robinson Crusoe is een icoon in onze Westerse cultuur. Het is vrijwel onmogelijk om de populaire figuur van de drenkeling op zijn onbewoond eiland niet te kennen. Er zijn ontelbare versies van gemaakt, in alle mogelijke vormen. Meestal leren we hem kennen in een geïllustreerd jeugdverhaal of waarschijnlijker nog in een van de vele bewerkingen voor film of tv. Dat is er mede de oorzaak van dat we niet aan het origineel toe komen. Ook ik had het boek van Daniel Defoe uit 1719 nooit gelezen. Het stond wel op mijn verlanglijstje, maar dat wel nog niets zeggen. Onlangs vond ik in de gemeentelijke bibliotheek Mena in Rotselaar een paperback uitgave in de Wordsworth Classics reeks en voor een keer was het gezet uit een voor mij leesbare letter. Ik heb het meegenomen en meteen uitgelezen, al de bijna vierhonderd bladzijden.

    Het was een vreemde ervaring. Je vindt er al de clichés terug uit de versies die je gelezen en gezien hebt: de schipbreuk, het bouwen van de schuilplaats, de verkenning van het eiland, de prauw, de kannibalen en de redding van Vrijdag, de komst van het schip met de muiters, het vertrek. Maar ook enkele elementen die ik niet kende: wat er voorafging aan de schipbreuk en de terugkeer naar de bewoonde wereld, maar ook heel wat details over het verblijf van 27 jaar op het eiland. Het Engels is lichtjes archaïsch, de spelling wellicht sterk aangepast voor hedendaagse lezers, zodat het vlot leest.

    Naast het avontuur is er vrij veel plaats ingeruimd voor allerlei overwegingen die de hoofdfiguur maakt. Hij vertrekt van een pragmatisch atheïsme, bekeert zich na een zware ziekte en gedraagt zich dan als een Anglicaan, een Engelse Protestant die zich vooral op de Bijbel steunt en op zijn persoonlijke relatie met God, niet op de kerk en de priesters en hun dogma’s en voorschriften. Dat is in zijn geval des te gemakkelijker omdat hij alleen is op zijn eiland. Hij hoeft dus geen rekening te houden met een kerkelijke of een burgerlijke overheid. Zijn religie is niet veel meer dan een vaag vertrouwen in de Voorzienigheid. Hier speelt de auteur Daniel Defoe (die overigens Vlaamse roots had) wel een beetje vals: hij neemt immers de rol van de Voorzienigheid op zich en laat Robinson soms wel afzien, maar over het algemeen stelt hij het heel goed en alles wijst erop dat er ook een happy end zal zijn. Hij had Robinson ook kunnen laten creperen of hem laten oppeuzelen door de bezoekende kannibalen, maar dat zou een ander boek geweest zijn, van het soort dat we pas in de 19de en vooral de 20ste eeuw te lezen kregen.

    Er zit veel allegorie in het boek. De Engelse lezers van zijn tijd moeten zich perfect herkend hebben in de hoofdfiguur en dat verklaart ook het enorme succes, toen en nu nog. Men vereenzelvigt zich probleemloos met de hoofdfiguur, we verplaatsen ons maar al te graag naar een tijd toen wij als blanken de wereld veroverden. Het moet gezegd dat Defoe zich wel uiterst nobel opstelt tegenover de autochtone bevolking. Dat wil zeggen: superieur maar niet wreed. Hij heeft geen bezwaar tegen slaven, maar behandelt ze goed. Zijn gewetensproblemen bij de confrontatie met de kannibalen behoren tot de meest interessante bladzijden van het boek, al maakt hij ze uiteindelijk wel nogal koelbloedig af…

    Als je dit boek nog niet gelezen hebt, of al lang geleden, in een ingekorte versie, dan kan ik je een nieuwe kennismaking zeker aanraden. Het is een goed verhaal, vlot geschreven, typisch voor zijn tijd. Er is zeker een exemplaar in een openbare bibliotheek in je buurt, of tweedehands, misschien heb je het ooit zelf gekocht en staat het op jou te wachten op je boekenplank. Je zal er zeker zoveel plezier aan beleven als aan een hedendaagse thriller. Dat is niet slecht voor een boek dat binnenkort driehonderd jaar oud is.


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    21-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Uit het dagboek van Adam



    Uit het dagboek van Adam, vertaald van het origineel manuscript door Mark Twain en in het Nederlands omgezet door Karel D’huyvetters, mei 2011 ©

    Maandag

    Dit nieuw creatuur met het lange haar loopt serieus in de weg. Het drentelt hier altijd maar rond en volgt me overal. Daar hou ik niet van, ik ben niet gewoon aan gezelschap. Ik wou dat het bij de andere dieren wou blijven… Bewolkt vandaag, de wind zit in het oosten, ik denk dat we regen krijgen…Wij? Waar heb ik dat woord vandaan?... Ha, nu herinner ik het me: het nieuwe creatuur gebruikt het.

    Dinsdag

    Ben de grote waterval gaan bekijken. Het is het beste dat we op het domein hebben, vind ik. Het nieuwe creatuur noemt het de Niagara Waterval, maar waarom, daar heb ik geen flauw idee van. Zegt dat het eruit ziet als een Niagara Waterval. Dat is geen reden, dat is gewoon eigengereid en dom. Ik krijg geen kans meer om zelf nog iets een naam te geven. Het nieuwe creatuur geeft alles een naam dat het tegenkomt, nog voor ik een woord gezegd krijg. En altijd met hetzelfde excuus: het ziet er zo uit. Neem nu de dodo, bijvoorbeeld. Zegt dat men van bij de eerste aanblik ziet dat het ‘eruitziet als een dodo’. Die naam zal het ook wel moeten houden, ongetwijfeld. Ik word er moe van om me daarover druk te maken en het is niets gekort bovendien. Dodo! Het ziet er niet meer uit als een dodo dan ik.

    Woensdag

    Heb me een betere schuilplaats gebouwd tegen de regen, maar kon het niet rustig voor mij alleen hebben. Het nieuwe creatuur drong naar binnen. Toen ik probeerde om het buiten te zetten, liet het water lopen uit de gaten waarmee het kijkt en veegde het dan weg met de achterkant van zijn voorpoten en maakte een geluid zoals sommige van de andere dieren maken als ze ongelukkig zijn. Ik wou dat het niet praatte, het praat voortdurend. Dat klinkt als een goedkoop verwijt aan dat arme schepsel, een belediging, maar zo bedoel ik het niet. Ik heb de menselijke stem nog nooit gehoord en elk nieuw vreemd geluid dat hier binnendringt in de plechtige stilte van deze dromerige eenzaamheid stoort mijn gehoor en klinkt als een valse noot. En die nieuwe klanken zijn zo dichtbij, vlak bij mijn schouder, vlak bij mijn oor, eerst aan de ene kant, dan aan de andere en ik ben enkel gewoon aan geluiden die min of meer veraf zijn.

    Vrijdag

    Het roekeloze namen geven gaat onverminderd door, wat ik er ook zou kunnen aan doen. Ik had een uitstekende naam voor het domein, een die muzikaal was en aantrekkelijk: Tuin van Eden. Privé noem ik het nog altijd zo, maar niet meer publiekelijk. Het nieuwe creatuur zegt dat het helemaal bos is en rotsen en landschap en dat het dus niets heeft van een tuin. Zegt dat het ‘eruitziet’ als een park, dat het er niet uitziet als om het even wat behalve een park. Bijgevolg, en zonder me te raadplegen, heeft het een nieuwe naam: Niagara Waterval Park. Dat is behoorlijk aanmatigend, lijkt me. En er hangt al een bordje: Het Gras Niet betreden!

    Mijn leven is niet meer zo zalig als het was.

    Zaterdag

    Het nieuwe creatuur eet te veel fruit. We gaan zonder vallen, meer dan waarschijnlijk. “Wij”, alweer. Dat is zijn woord; en het mijne nu ook, omdat ik het zo vaak hoor. Nogal wat mist deze morgen. Als er mist is, kom ik niet buiten. Het nieuwe creatuur wel. Het loopt buiten rond in alle weer en komt dan binnen met zijn vuile voeten. En praat. Het was hier vroeger zo aangenaam stil.

    Zondag

    Heb het gehaald. Deze dag wordt stilaan een beproeving. In november laatst was dit geselecteerd en onderscheiden als een rustdag. Vroeger had ik er zo al zes per week. Deze morgen betrapte ik het nieuwe creatuur terwijl ze probeerde appels af te gooien van die verboden boom.

    Maandag

    Het nieuwe creatuur zegt dat zijn naam Eva is. Dat is in orde, geen bezwaar. Zegt dat het dient om haar daarmee te roepen als ik het wil ontbieden. Ik zei dat het dan overbodig was. Dat woord maakte blijkbaar veel indruk op haar; het is inderdaad een groot, goed woord, een dat nog vaak zal te pas komen. Het zegt dat het geen Het is maar een Zij. Dat is veeleer twijfelachtig; maar voor mij is dat al eender. Wat zij is zou mij niets maken als ze maar op haar eentje wou blijven en niet praten.

    Dinsdag

    Ze heeft heel het domein overspoeld met execrabele namen en storende borden: Hierlangs voor de Wieling. Hierlangs voor Geiteneiland. Grot van de Winden langs hier.

    Zegt dat dit park een net vakantiepark voor de zomer zou kunnen worden, als er klanten zouden voor zijn. Vakantiepark, nog zo’n bedenksel van haar, gewoon woorden zonder betekenis. Wat is een vakantiepark? Maar ik kan het haar maar beter niet vragen, ze is als razend om alles uit te leggen.

    Vrijdag

    Ze heeft er een gewoonte van gemaakt om me te smeken om niet meer over de Waterval te gaan. Wat is daar verkeerd mee? Zegt dat het haar doet beven. Ik vraag me af waarom. Ik doe het al de hele tijd, ik was altijd al verzot op de diepe duik en de opwinding en het frisse water. Ik dacht dat dit precies was waarvoor de Waterval diende. Ze heeft geen andere functie voor zover ik kan zien en ze moet toch voor iets gemaakt zijn. Zegt dat ze alleen maar gemaakt is voor het uitzicht, zoals de rinoceros en de mastodont.

    Ik ging over de Waterval in een ton: niet voldoende voor haar. Ging erover in een tobbe: nog steeds niet voldoende. Zwom in de Wieling en de Stroomversnellingen in een vijgenbladpak. Pak ernstig beschadigd. Vervelende klachten over mijn uitspattingen. Ik ben hier veel te veel belemmerd. Wat ik nodig heb, is verandering van lucht.

    (Wordt vervolgd)


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    17-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Muziek en woord

    Enkele dagen geleden vermeldde ik hier kort een boek over de componist Sjostakovitsj en zijn vijftien strijkkwartetten. Op de site van Amazon, de internetboekhandel, kan je bij elk boek, CD of DVD een beoordeling achterlaten, uitgedrukt in één tot vijf sterren; je kan er ook je opinie verwoorden. Dat had ik heel kort gedaan, om mijn zuinige twee sterren (I don’t like it) toe te lichten. Daarop kwam reactie, eerst van een andere klant, maar vervolgens ook van de auteur van het boek, Wendy Lesser, die ik hier tot nog toe welvoeglijkheidshalve onvermeld had gelaten. Ik heb op hun opmerkingen gereageerd, je kan het allemaal nalezen als je wil, klik hier.

    Het gaat om deze vraag: hoe spreken of schrijven over muziek?

    Muziek is voor mij onmisbaar, ik kan niet leven zonder muziek. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat staat er muziek op, mijn verzameling cd's, dvd’s en boeken over muziek groeit wekelijks aan. Op tv is de muziekzender Mezzo veruit het meest bekeken en beluisterd. Op mijn website schrijf ik vaak over muziek. Alleen het bijwonen van live muziekuitvoeringen is in de loop van de jaren sterk verminderd: ik ben een echte huisduif geworden.

    Schrijven over muziek is niet gemakkelijk, dat ervaar ik telkens weer, bij het schrijven en bij het lezen. Dat komt doordat muziek abstract is. Het is niet zoals bij de taal, waarbij woorden een herkenbare betekenis hebben. Als ik zeg: ik lust geen soep, dan is dat een duidelijke uitspraak, men weet wat ik bedoel. Maar er is geen enkele manier waarop een componist ons met louter muzikale middelen deze simpele boodschap kan duidelijk maken. Hij kan desnoods een hele symfonie schrijven gebaseerd op zijn afkeer van soep, zijn hele oeuvre kan erop gebaseerd zijn, maar als hij het niet met zoveel woorden zegt, kunnen we het niet te weten komen. En als zijn biograaf ons op de hoogte brengt van zijn levenslange worsteling met soep, dan zullen wij dat waarschijnlijk niet aanvaarden als het allesverduidelijkend thema en de laatste grond van zijn muziek. Muziek gaat niet over soep.

    Als Beethoven zijn vijfde symfonie begint en doorspekt met een duidelijk thema: tedededèèèè, dan herkennen we dat wel, maar wat betekent het? Betekent het wel iets? Altijd hetzelfde? Voor iedereen? Niet dus. Muziek is muziek en je kan muziek niet vertalen, letterlijk: je kan de noten of de klanken niet omzetten in taal, er is geen rechtstreeks eenduidig verband tussen muziek en taal.

    Muziek is een eigen vorm van menselijke expressie, waarbij we op een georganiseerde manier gebruik maken van allerlei klanken en stilte, voortgebracht op velerlei manieren. Het is dus een vorm van communicatie, er is altijd iemand die de muziek voortbrengt en een luisteraar, zelfs als dat alleen de muzikant zelf is. Maar het is geen concrete communicatie, zoals taal, waarbij de betekenis de essentie van de communicatie is. Als je niet begrijpt wat iemand zegt, bijvoorbeeld omdat je zijn taal niet verstaat, dan is er geen communicatie. Muziek is, globaal gezien, universeel. Je hoeft geen Rus te zijn om Russische muziek te kunnen beluisteren. Meer nog: je kan muziek die gebruik maakt van een vreemde taal, tóch beluisteren en ervan genieten, we doen dat bij vrijwel alle gezongen muziek, want de klassieke of ernstige muziek in het Nederlands is beperkt in aanbod en de tekst van gezongen muziek is zelden zonder meer verstaanbaar. Het gaat dus niet zozeer om een begrijpen, zoals bij taal.

    Ik luister verrukt naar Madama Butterfly zonder voldoende Italiaans te verstaan om elk woord te vatten, naar Wagners Ring zonder zijn gezwollen Duits op de voet te volgen enzovoort. Muziek staat dus los van taal, het is een vorm van communicatie maar dan wel een bijzondere vorm en misschien is het ook wel meer dan alleen maar communicatie. Het gaat bij muziek immers in de eerste plaats niet om de betekenisoverdracht. Als ik naar de bakker ga, dan bestel ik geen taart al zingend. Als ik zing, dan doe ik dat niet om een taart te bestellen. Muziek is dus meer dan taal, meer dan louter communicatie. Muziek heeft te maken met emotie. Wij luisteren naar muziek op de achtergrond omdat we dat aangenaam vinden. Soms grijpt muziek ons aan, zonder dat we goed weten waarom. Ik kan niet naar Madama Butterfly luisteren zonder tranen in mijn ogen te krijgen, hoe vaak ik er ook naar luister. Als ik de Goldbergvariaties hoor, dan ben ik gefascineerd van het begin tot het einde, telkens weer. Er zijn muziekstukken die heel veel mensen beroeren. Er zijn er die mensen treffen in het diepste van hun wezen. Muziek doet iets met een mens. Maar je hebt er veel minder vat op dan bij taal, behalve misschien in het geval van poëzie. Waarom is Un bel di vedremo uit Puccini’s Butterfly zo aangrijpend? Dat was voor mij al zo lang voor ik het verhaal van de opera kende, of de betekenis van de aria in het stuk, lang voor ik de tekst begreep.

    Muziek kan direct aangrijpen, los van taal. Dat is wat ik bedoel als ik muziek abstract noem. Ze is niet concreet zoals taal, waarbij elk woord een vaste betekenis heeft. Muziek werkt niet op die manier. Het is niet zo dat een bepaalde toonhoogte, klank, ritme, tempo of melodie verbonden is aan een welbepaalde betekenis of emotie. Dezelfde emotie, bijvoorbeeld droefenis, kan de muziek op een ontelbaar aantal manieren oproepen; maar er is geen enkele garantie dat die muziek dat effect zal hebben bij alle toehoorders. Wat voor de ene nietszeggend is, doet iemand anders in tranen uitbarsten. Wat mij in extase brengt, is voor jou oervervelend. En omgekeerd, wellicht.

    Je voelt aan wat ik bedoel: muziek en woord zijn essentieel verschillend. Wanneer men dan over muziek wil spreken en schrijven en lezen, stelt zich een ernstig probleem. Er is een duidelijke incompatibiliteit, ze passen niet naadloos bij elkaar. Al de boeken die geschreven zijn over de Vijfde van Beethoven kunnen ons die muziek zelf niet brengen. We kunnen onmogelijk die muziek reconstrueren aan de hand van wat erover geschreven is. Zelfs de meest gedetailleerde of lyrische omschrijving schiet tekort. Als je de muziek zelf niet gehoord hebt, dan weet je er niets over, hoeveel je er ook over leest. En als je ze beluisterd hebt, dan zijn alle woorden overbodig.

    Blijkbaar echter hebben wij mensen een grote behoefte aan woorden over muziek, als je ziet hoeveel erover geschreven en gelezen wordt. Er zijn verscheidene manieren om dat te doen. Je kan een fysieke beschrijving van de muziek geven, van wat je hoort, zeer algemeen of in minutieus detail. Of je kan de reacties beschrijven die de muziek heeft op de toehoorder, de emoties die ze oproept. Die laatste manier van spreken over muziek lijkt de meest voor de hand liggende en de gemakkelijkste, maar dat is niet zo, vind ik. Zoals we al zeiden, reageert niet iedereen op dezelfde manier op muziek. Veel hangt af van elk van de toehoorders, van hun stemming op dat moment, van hun achtergrond, kennis van de muziek, vertrouwdheid met genres en uitvoeringspraktijken en met de muziekgeschiedenis, met hun persoonlijke levensomstandigheden, hun opvoeding, hun cultuur. Dat is zo voor degene die na het beluisteren over die muziek schrijft, maar ook voor degene die dat vervolgens leest. Het is perfect mogelijk dat twee personen naar hetzelfde muziekstuk luisteren en het zeer verschillend interpreteren, aanvoelen en ‘begrijpen’. Wie dus over muziek schrijft en daarbij vooral zijn persoonlijke reacties weergeeft, zijn gevoelens en emoties, begeeft zich op glad ijs. De kans is immers groot dat een lezer, of alle lezers, het grondig oneens zijn of geen enkel begrip kunnen opbrengen voor de mening van de recensent.

    Dat was mijn reactie op het boek van Wendy Lesser over Sjostakovitsj. Wanneer ze over elk van de vijftien strijkkwartetten haar eigen emotionele luisterervaringen beschrijft, dan heb ik daar zo goed als niets aan. Ik ben Wendy Lesser niet. Wat zij aanvoelt, raakt mij niet. Het zou kunnen van wel, natuurlijk, maar de kans is klein. Over smaken en kleuren verschillen mensen van mening, over kunst nog meer, over muziek bijna altijd. Als je zeer algemeen blijft, heb je minder kans om op tegenspraak of onbegrip te stuiten, maar dan dreigt het gevaar dat je nietszeggend, oninteressant bent. Als je een zeer uitgesproken mening vertolkt, is de kans klein dat veel mensen je daarin zullen volgen. Iedereen heeft een eigen, zeer persoonlijke ervaring met een muziekstuk en de opinie van een ander is niet meer dan dat en ook niet meer waardevol dan de eigen appreciatie. Muziek mag dan al universeel zijn, ze is niet eenduidig.

    Er is echter nog een ander aspect dat me danig tegenstak in dat boek. De auteur combineert haar persoonlijke opinies en gevoelens over de kwartetten met uitvoerige biografische gegevens over de componist. Dat is niet ongebruikelijk, maar het is een zeer riskante manier van doen. Je gaat er dan immers van uit dat er inderdaad een directe band is tussen het leven van de componist en zijn kunstwerken. Dat is ongetwijfeld en vanzelfsprekend zo, maar alleen in algemene zin, niet in detail. Als een componist een muziekstuk maakt, dan is dat het resultaat van een groot aantal factoren, zowel interne, die zijn of haar persoon betreffen, als externe, uit de wereld rondom hem of haar. Maar het is onmogelijk, zelfs voor de kunstenaar zelf, om elk van die elementen te duiden, te analyseren en te verklaren. Waarom doen wij dingen? Meestal weten we het zelf niet. Soms is er een duidelijke aanleiding, maar vaak ook niet. Dat is ook zo voor een kunstenaar. Wie meent dat het complexe geheel van een compositie rechtstreeks kan verklaard worden uit de gebeurtenissen in het leven van de componist, die dwaalt. Wat er omging in het hoofd of het hart van een kunstenaar, daar hebben wij geen weet van, daar staat de kunstenaar zelf meestal niet bij stil.

    Maar zelfs als we het zouden weten, bijvoorbeeld omdat de componist ons daarover informatie heeft nagelaten, in dagboeken, interviews of wat dan ook, of uit getuigenissen van familieleden, vrienden, kennissen of bekende uitvoerders van zijn muziek, dan nog moeten we die informatie met de grootste omzichtigheid benaderen. Het kan zeer goed zijn dat hij of zij een bepaald gevoel heeft vertolkt in een bepaalde passage, of een verwijzing maakt naar een bepaalde gebeurtenis, maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat wij dat zouden kunnen achterhalen enkel door naar de muziek te luisteren. Iedereen weet dat Beethoven langzaam aan doof is geworden. Maar kunnen wij dat proces terugvinden in zijn muziek? Is er een verschil tussen de composities voor zijn doofheid en erna? Kunnen we uit zijn muziek opmaken dat hij doof was? Ik meen van niet. Onlangs las ik dat ook een andere componist doof is geworden, namelijk Smetana. Ik heb al vaak muziek van hem gehoord, zoals het zeer populaire Ma Vlast, met de meeslepende muziek over de Moldau, waarin we ons Ik zag Cecilia komen herkennen. Maar ik heb op geen enkel ogenblik gedacht: die man was duidelijk doof. En toch was dat zo en ongetwijfeld was dat een ongemeen belangrijk gegeven in het leven van een componist en ongetwijfeld heeft Smetana dat in zijn muziek verwerkt. Maar muziek leent zich niet tot dergelijke detectiveverhalen. Je kan uit een muziekstuk niet afleiden wat tot het ontstaan ervan geleid heeft. Elke poging om dat te achterhalen, aan de hand van biografische gegevens, is zo goed als nutteloos, enerzijds omdat je nooit alle elementen zal kunnen terugvinden, maar vooral omdat er gewoon helemaal geen directe band is tussen de gebeurtenissen en het muzikale kunstwerk.

    Ik pleit dus voor de autonomie van het kunstwerk. Hoe het ook tot stand gekomen is, maakt in feite niet veel uit. Het is wat het is. In de confrontatie met de individuele toehoorder of toeschouwer gebeurt iets uitzonderlijks. Het is een ontmoeting tussen het autonome, afgewerkte werk van een kunstenaar en een willekeurig persoon op een bepaald moment van zijn leven. Je kan dat vergelijken met de ontmoeting tussen twee personen, met al de rijkdom en de risico’s die een dergelijk treffen inhoudt. Zoals het onmogelijk is om, zelfs bij bekenden, de hele persoonlijkheid van de andere persoon te doorgronden of rekening te houden met alle elementen uit zijn of haar verleden, zo is dat ook voor een kunstwerk, maar dan met nog een toegevoegde moeilijkheid, namelijk het kunstwerk, dat als een niet te slopen scheidingsmuur tussen jou en de kunstenaar staat, als een masker dat het ware gelaat blijvend verbergt. We krijgen enkel het kunstwerk te zien, we horen enkel de muziek, daarmee moeten we het doen en zo hoort het ook.

    Biografieën kunnen boeiend, interessant en zelfs leerrijk zijn, zeker die van grote artiesten. Hoe beter je iemand kent, hoe dieper een vriendschap (of een afkeer…) kan zijn. Maar biografieën van kunstenaars zijn een apart, zinvol literair genre. Ze hebben als dusdanig zo goed als niets te maken met onze ervaring van kunstwerken die een artiest heeft voortgebracht en spelen slechts een uiterst geringe rol in de concrete interpretatie van hun betekenis voor ons. Het zoeken naar rechtstreekse verbanden tussen het leven van een kunstenaar en zijn of haar kunstwerken is een hopeloze en volslagen nutteloze bezigheid.

    Een vage, algemene beschrijving van de individuele emoties die een muziekstuk bij iemand oproept, los van de klankelementen die ze veroorzaken, is voor anderen zelden boeiend, interessant of leerrijk, zelfs niet bij grote artiesten of uitvoerders. Wat heb je eraan dat ik ween bij Butterfly als ik er niet in slaag om je te laten aanvoelen waarom dat zo is, hoe Puccini dat gedaan krijgt, welke tere snaren hij in mij beroert en met welke middelen?

    Schrijven over muziek zal zich dus in hoofdzaak moeten beperken tot de fysieke beschrijving van de muzikale ervaring, van de klanken en desgevallend ook de beelden die ons bereiken, van onze spontane reacties daarop en van de manier waarop we die verwerken. Dat is in de eerste plaats werk voor musicologen, maar ook amateurs kunnen zich daaraan ongestoord wagen. Muziek is immers universeel, ze spreekt iedereen rechtstreeks aan en over die unieke ontmoeting kunnen we allen zinvol getuigen.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    15-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoop doet leven



    Hoop doet leven. Dat is wat we altijd gehoord hebben. Maar is dat ook zo? En wat is hoop eigenlijk?

    Ik heb het moeilijk met hoop, sinds mijn prille jeugd al. Hoop is bedrog. Ze maken je iets wijs, zodat je er begint op te hopen, ernaar te verlangen. En als het dan niet komt, dan zeggen ze: ja maar, het is niet omdat je erop hoopt dat het ook gebeurt, hé.

    Als kind leer je snel af om teveel te hopen. In Eeklo, mijn geboortestad, was donderdag marktdag. De marskramers stelden hun waren tentoon op lange toontafels, grote panelen uit planken die rustten op houten schragen. In onze buurt was er een oudere man, Kamiel, die de toontafels wekelijks uit zijn opslagplaats naar de marktplaats bracht. Hij deed dat met een steek- of stootkar, letterlijk een kar die je voor je uit duwt, in tegenstelling met een trekkar, die trouwens meestal door een lastdier getrokken werd. Dat beeld van Kamiel en zijn steekkar staat me nog levendig voor ogen, al is het zestig jaar geleden. Vermoedelijk was Kamiel erg geamuseerd door de belangstelling van de peuter die ik was en dat verleidde hem tot een vast grapje: ‘k zal u ne keer en klein kerreken geven! Ik wist niet beter dan dat hij ergens zo’n klein karretje had, op mijn maat en ik zag mezelf daar al mee rijden. Elke week opnieuw stond ik daar, hopend op mijn karretje en elke week stelde Kamiel me gerust: ja ja, ik mocht gerust zijn, hij zou me een karretje geven. Toen dat zo een tijdje geduurd had, begon ik me stilaan vragen te stellen. Waarom lachte hij altijd zo als hij dat zei? En waarom had ook mijn moeder zoveel plezier bij ons tafereeltje? Misschien had hij nu nog al zijn karretjes nodig, maar hij was al oud (vond ik toen) en misschien deed hij binnenkort zijn karren weg. Nog wat geduld, dus. Of misschien was ik nog te klein en moest ik wachten tot ik groot was, dat had ik ook al gehoord. Een kar, ook een kleintje, geef je niet zomaar weg, van de ene dag op de andere, dat begreep ik ook wel, maar als ik hem lang genoeg herinnerde aan zijn belofte, vriendelijk, beleefd, zonder hem lastig te vallen, dan zou het op een goede dag toch eens zo ver zijn. Hij had het immers beloofd, toch?

    Je begrijpt, lieve lezer, veel beter dan ik toen, dat het niet meer was dan een grapje. Uiteindelijk heb ik op een dag mijn stoute schoenen aangetrokken. Ik moet een jaar of zes geweest zijn. Kamiel was de grootvader in de snoepwinkel in de Zuidmoerstraat, enkele huizen van ons vandaan. Ik ben hem daar gaan vinden, een grote, struise man in een verschoten lichtbruin panen werkmanspak, een vormeloze ‘klak’ op zijn kalende kop. Eerst lachte hij mijn vraag weg: hij kon zich blijkbaar niet realiseren dat ik het ernstig meende, het was toch maar een grapje, dat had ik toch ook door? Toen hij inzag dat dat niet zo was, werd hij ernstig en zelfs een beetje kwaad: ik wist toch wel dat hij geen klein karretje had voor een kind als ik? En hij had al zijn karren nodig. Wat zou ik overigens met zo’n kar aanvangen? Waar zou ik er mee blijven? Een kar kost veel geld, dat verstond ik toch ook?

    Ik had het eigenlijk al door toen ik hem ging opzoeken. Het grapje was niet leuk meer, hij speelde met mijn voeten, het was een loze belofte. Dit was mijn manier om een einde te maken aan onze wekelijkse pantomime. De realiteit was binnengedrongen in mijn droomwereld. Mijn hoop was vervlogen. Zo groeien we op, zo worden we volwassen. Maar ik ben Kamiel en mijn ‘kerreken’ nooit vergeten, blijkbaar en ik heb het hem en alle volwassenen en hun loze beloften ook nooit vergeven.

    Hoop is verlangen dat iets goeds gaat gebeuren, terwijl je daar geen goede redenen voor hebt. Als er een goede kans is dat je verlangens zullen uitkomen, dan is dat geen hoop, maar een verwachting. Het is enkel als het meer waarschijnlijk is dat je zal teleurgesteld worden, dat we spreken van hoop. Of als je helemaal geen reden hebt om te hopen, als er een heleboel contra-indicaties zijn. Hoop is vermetel, ijdel, vroom, vals, ongegrond, zonder reden, tegen alle beter weten in. Hopen is jezelf iets wijsmaken. Anderen hoop geven is hén iets wijsmaken. Dat is niet netjes, geen van beide.

    Als het einde voor mij gekomen is, dan wens ik dat zo vroeg mogelijk te vernemen, zonder vergoelijking. Ik zou het zeer kwalijk nemen indien men mij de waarheid zou onthouden en me valse hoop zou geven. Waarom immers? Hoop doet leven? Maak dat een ander wijs. Matteüs 6,27: ‘Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen?’

    Of door hoop? Zou het kunnen dat een hoopvolle ingesteldheid een gunstige invloed heeft op onze levensduur of op ons geluk? Ik zou nog kunnen aannemen dat een optimistische levenshouding daartoe bijdraagt, maar optimisme is iets anders dan hoop. Dat is wat Matteüs bedoelt: maak je geen onnodige zorgen, dat helpt niet, integendeel. Er sterven meer mensen van angst dan van iets anders. Bij de kernramp in Fukushima zijn al meer mensen gestorven door zich zorgen te maken over het stralingsgevaar dan door de straling zelf.

    Angst is een slechte raadgever. Maar hoop is dat eveneens. Want wie teveel hoopt, komt voortdurend bedrogen uit en dat is geen goed gevoel: teleurstelling leidt tot verbittering en dat is het tegenovergestelde van gezond optimisme. De optimist richt zich vooral op de positieve kant van de zaak en haalt zijn schouders voor al wat verkeerd kan gaan. De hoopvolle mens hoopt vooral dat er geen kwaad zal geschieden, dat hij of zij zal gespaard worden, of het groot lot zal winnen. Mensen die hopen, verwachten het geluk van het toeval of van anderen. Zij zijn veeleer passief, ze slaan niet zelf de hand aan de ploeg. Mensen die op hoop leven, kopen een loterijbiljet en kijken hoopvol uit naar het resultaat van de trekking. De hoopvolle mens is daarom angstig en onzeker, de optimist is een realist. Hoop is wat je overhoudt wanneer alle redenen voor optimisme verdwenen zijn.

    Hoop is een van de drie goddelijke of christelijke deugden, ontleend aan Paulus’ eerste brief aan de Korintiërs: “Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.” Een christenmens heeft veel om in te geloven en nog meer om op te hopen. De grondgedachte van het christendom is dat er een God is die ons na onze dood zal belonen met eeuwige gelukzaligheid, op voorwaarde dat wij hier op aarde zijn wil hebben gedaan. Wij moeten dat geloven op zijn woord, dat hij tot ons gesproken heeft in de Bijbel. Maar, zo zei ook de pientere Godfried Kardinaal Danneels altijd: wij weten daar in feite niets over, wij hopen dat het zo is. Geloof en hoop vallen dan samen. Geloven is aannemen dat wat men hoopt zal uitkomen. Het geloof probeert ons redenen aan te reiken die onze hoop uit zichzelf mist.

    Als kind al vond ik de zo aangeprezen christelijke hoop totaal ongegrond en misplaatst, belachelijk zelfs. We moesten toen dagelijks de Vier Akten afdreunen. Dit is die van Hoop, eerst in het Latijn, dan in mijn letterlijke vertaling en vervolgens in de officiële Nederlandse en Vlaamse versies.

    Domine Deus, spero per gratiam tuam remissionem omnium peccatorum, et post hanc vitam aeternum felicitatem me esse consecuturum: quia tu promisisti, qui es infinite potens, fidelis, benignus, et misericors. In hac spe vivere et mori statuo. Amen.

    Heer God, ik hoop op de vergeving van alle zonden door uw genade en dat ik na dit leven het eeuwige geluk zal verwerven; omdat gij het beloofd hebt, omdat gij oneindig machtig zijt, trouw, welwillend en mededogend. Ik bevestig dat ik in deze hoop wil leven en sterven. Amen. (KD)

    Mijn Heer en mijn God, ik hoop met een vast betrouwen van U te bekomen, door de verdiensten van Jezus Christus het eeuwig geluk en de genaden om het te verdienen, omdat Gij oneindig goed zijt voor ons, almachtig en getrouw in uw beloften. In deze hoop wil ik leven en sterven. (Vlaanderen)

    Oneindig goede God, ik hoop, door de verdiensten van Jezus Christus, van U te verkrijgen: de eeuwige zaligheid en alle genaden, die ik daarvoor nodig heb. Dat hoop ik met een vast vertrouwen, omdat Gij het hebt beloofd, die almachtig zijt, oneindig goed voor ons en getrouw in uw beloften. Heer versterk mijn hoop! (Nederland)

     Merk de verschillen op… In de oorspronkelijke tekst is er geen sprake van Jezus Christus, in de Nederlandstalige teksten staat er geen woord over de vergeving van de zonden. Let ook op de redenering: wij hopen dat onze zonden zullen vergeven worden en dat we de eeuwige zaligheid zullen verwerven, maar waarom? Letterlijk omdat God het beloofd heeft, omdat hij bovendien ook nog almachtig is, hij kan dus zowel het een als het ander waarmaken; omdat hij trouw is en dus zijn beloftes zal nakomen; omdat hij het goed voor heeft met ons en omdat hij medelijden heeft met ons.

    Dat hij het beloofd heeft, dat staat in de Bijbel, vooral in de brieven van Paulus, veel minder duidelijk in het Evangelie. Dat hij almachtig is, trouw, welwillend en medelijdend, daar moeten we van uitgaan, dat moeten we geloven, maar de enige grond die we daarvoor hebben, is de Bijbel. Als we dus niet geloven in de Openbaring, dan vervalt de hele redenering. Daarom is dit een akte van hoop: we hebben geen enkele reden om aan te nemen dat onze hoop zal bewaarheid worden dan ons geloof in de openbaring. Geloof en hoop vallen weer samen. We geen geloof heeft, heeft ook geen hoop.

    Zijn ongelovigen dan hopeloos of wanhopig? Dat blijkt niet. Er zijn meer heidenen dan christenen, altijd al geweest en de balans slaat steeds verder door in het voordeel van de ongelovigen. Maar de wanhoop en de vertwijfeling vinden we vaker bij christenen dan bij ongelovigen. Geen enkele godsdienst is zo verscheurd door wanhoop als het christendom. En dat is niet te verwonderen. Datgene wat we verhopen is immers zo vergezocht en zo veraf, dat ook de meest fanatieke gelovigen er de grootste moeite mee hebben. Zelfs Jezus werd door twijfel gekweld, bij de aanvang van zijn openbaar leven, toen hij zich ging bezinnen in de woestijn en helemaal op het einde, in de tuin van Getsemane, de hof van olijven en zelfs aan het kruis: Mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?

    Geloof is waar het opaankomt. In Markus 9, 14-29 lezen we het verhaal van een kind dat door de duivel bezeten is (maar meer waarschijnlijk epileptisch). Ik citeer wat er dan gebeurt:

     21 Jezus vroeg aan zijn vader: ‘Hoe lang heeft hij hier al last van?’ Hij antwoordde: ‘Al vanaf zijn vroegste jeugd, 22 en hij heeft hem zelfs vaak in het vuur gegooid en in het water met de bedoeling hem te doden; maar als u iets kunt doen, heb dan medelijden met ons en help ons.’ 23 Toen zei Jezus tegen hem: ‘Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.’ 24 Meteen riep de vader van het kind uit: ‘Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp.’ 25 Toen Jezus zag dat er een grote groep mensen toestroomde, sprak hij de onreine geest op strenge toon toe en zei: ‘Geest die doof en stom maakt, ik gebied je: ga uit hem weg en keer niet meer in hem terug.’ 26 Onder geschreeuw en met hevige stuiptrekkingen ging hij uit hem weg; de jongen bleef voor dood achter, zodat de mensen zeiden dat hij was gestorven. 27 Maar Jezus pakte hem bij de hand om hem overeind te helpen en hij stond op.

    Jezus vraagt alleen dat de vader gelooft, waarop de vader vanzelfsprekend antwoordt: natuurlijk geloof ik, zeg maar wat ik moet geloven! Als het dat maar is…

    Er is iets fundamenteel verkeerd met de christelijke hoop op de vergeving van al onze zonden en op een eeuwig verblijf in de hemel. In het Evangelie zegt Jezus herhaaldelijk: uw zonden zijn u vergeven, tot grote ergernis van de Farizeeën, want volgens hen kan enkel God de zonden vergeven. Maar dan speelt Jezus met hen een spelletje blufpoker (Mt 9):

    1 Hij stapte weer in de boot en stak over, terug naar zijn eigen stad. 2 Daar probeerden een paar mensen een verlamde bij hem te brengen die op een draagbed lag. Bij het zien van hun geloof zei Jezus tegen de verlamde: ‘Wees gerust, uw zonden worden u vergeven.’ 3 Daarop zeiden enkele schriftgeleerden bij zichzelf: Wat een godslasterlijke taal! 4 Jezus doorzag hun gedachten en zei: ‘Waarom hebt u zulke boosaardige gedachten? 5 Wat is gemakkelijker, te zeggen: “Uw zonden worden u vergeven” of: “Sta op en loop”? 6 Ik zal u laten zien dat de Mensenzoon volmacht heeft om op aarde zonden te vergeven.’ Toen zei hij tegen de verlamde: ‘Sta op, pak uw bed en ga naar huis.’ 7 En hij stond op en ging naar huis. 8 Bij het zien hiervan werden de mensen van ontzag vervuld en ze loofden God, om de macht die hij aan mensen heeft verleend.

    Jezus was mens, maar ook God. Dat ook de apostelen en dus later alle priesters de macht hadden om zonden te vergeven, staat enkel bij Johannes (20,23 ). Bedenk ook dat de mirakels in de Bijbel (en bij heiligverklaringen vandaag) niet meer zijn dan een literair genre. Indien er ooit een echt en onbetwist mirakel zou gebeuren, zou dat de zaak totaal veranderen. Mirakels bestaan niet, zo simpel is het.

    Wat is er zo belangrijk aan die vergeving van de zonden? Simpel: enkel wie zonder zonde is, kan de eeuwige zaligheid bereiken. In de oorspronkelijke tekst van de akte van hoop staat dat duidelijk vermeld. Het is een soort koehandel: alle mensen zijn zondaar, dat is evident; zondige mensen gaan niet naar de hemel, God is immers rechtvaardig, hij beloont de goeden en straft de slechten. Dus gaat niemand naar de hemel. Gelukkig is er een uitweg: je zonden kunnen vergeven worden, maar enkel als je in God gelooft en in Jezus en vooral in Paulus en in de Kerk. En je hoeft niets te bewijzen: het pas ‘aan het einde der tijden’ dat de grote afrekening plaatsvindt. Er is nog nooit iemand teruggekomen, we weten het dus niet, al wat we kunnen doen is hopen.

    Het is precies die belofte van eeuwig leven die zo totaal ongeloofwaardig is en het is de valse hoop op het eeuwig leven die voor de mens alles verpest hier op aarde. Als er een buitenaardse almachtige God is, dan zijn wij nietig en is elk van onze tekortkomingen een zonde, een belediging van God. Denk God weg en het hele perspectief verandert. Wij zijn niet meer nietig, maar autonoom en vrij maar ook verantwoordelijk. Zonde is dan een begrip dat we niet meer verstaan, onze fouten zijn overtredingen van onze eigen wetten, waarvoor we hier onze straf (kunnen) krijgen. Misdaden begaan we tegenover de gemeenschap, niet tegenover een abstracte God. Alles is hier en nu te doen en te laten. En er is geen miraculeuze vergeving van de zonden, door niemand, we moeten leren leven en sterven met de gevolgen van onze daden, in het besef dat niemand van ons zonder fouten is.

    Is er dan geen hoop voor ons?

    Natuurlijk wel. Er is niets mis met hoop, alleen met de christelijke hoop op de vergeving van de zonden en op het eeuwig gelukzalig leven. Het christendom heeft het begrip hoop hopeloos verknoeid. We moeten het opnieuw uitvinden, want zonder hoop is er inderdaad geen leven.

    Hopen doen we allemaal, te beginnen met de hoop dat het morgen beter zal gaan. Voor die overtuiging, dat geloof, hebben we wel degelijk goede gronden. We hoeven slechts om ons heen te kijken om te zien dat we het nu globaal gezien veel beter hebben dan ooit in de geschiedenis van de mensheid en dat met meer mensen dan er ooit tegelijk geweest zijn. We kunnen dus gerust hopen dat het zo verder zal gaan, dat er ooit vrede op aarde zal zijn, dat ziekten uitgeroeid of onder controle zullen zijn, dat er voldoende eten en drinken zal zijn voor iedereen, dat onze beschaving in haar diversiteit alle mensen ter wereld zal ten goede komen, dat de rijkdom rechtvaardig zal verdeeld zijn en dat zelfs de minste onder de mensen niet nodeloos ontbering zal hoeven te lijden, kortom dat zoveel mogelijk voorwaarden zullen vervuld zijn om het geluk van zoveel mogelijk mensen te realiseren. Dat mogen we hopen, omdat het gaat over hier en nu, omdat we het in eigen handen hebben, omdat we er zelf iets kunnen aan doen, omdat het niet afhangt van de genade van God of het offer van zijn zoon, maar van onze eigen inspanningen voor elkaar. Zeker weten doen we het niet, het is ‘maar’ een hoop en het is niet omdat we het hopen dat het ook zo zal zijn, het kan ook helemaal fout gaan, als een grote asteroïde op de aarde inslaat, dan is het met ons gedaan, zoals miljoenen jaren geleden met de dinosaurussen. We hopen dat het niet gebeurt: we weten dat het kan, maar de kans is gering. Dat is een gezonde manier van hopen, omdat ze rekening houdt met de realiteit. Er is een zeer reële kans dat er geen asteroïde inslaat voor onze zon haar destructieve eindfase ingaat. Dat rechtvaardigt ons optimisme.

    Enkel op die manier kunnen wij mensen de wanhoop vermijden. Een geestelijk gestoorde geïnterneerde in een overvolle Belgische gevangenis is van alle hoop verstoken. Voor hem of haar zal het nooit beter worden, er is geen hoop op genezing, er is zelfs geen therapie, geen behandeling, geen kans op vrijlating. Als je nog niet gek was, zou je het wel worden onder dergelijke omstandigheden. Dat is wat ook in de concentratiekampen gebeurde en in de goelag en in Guantanamo en in de kerkers van dictatoriale regimes overal ter wereld. Neem mensen hun hoop af en je ontneemt hen het leven. Maar als je ook maar een sprankje hoop laat, zal zelfs de meest geslagen mens omhoog kijken naar het licht dat schijnt in de duisternis en in zichzelf voldoende kracht vinden om de menselijke waardigheid op te eisen en te realiseren.

    Laten we elkaar goed begrijpen. Zonder hoop kunnen we niet leven. Maar onze gezonde hoop is op de mens gevestigd, niet op een God die mensen uitgevonden hebben met als enige bedoeling om andere mensen aan zich te onderwerpen, zelfs als dat met de beste bedoelingen gebeurde, wat zelden het geval was.

    Wie gelooft in een dergelijk fictief Opperwezen is levenslang overgeleverd aan knagende onrust, onvermijdelijke twijfel, vernietigende radeloosheid, verlammende onzekerheid, irrationele gevoelens en tegenstrijdige emoties: zwarte wanhoop, kortom.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:levensbeschouwing
    14-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Suggesties
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



































    Enkele korte berichten.

    Vooreerst enkele muzikale tips. Een van mijn meest geliefde componisten is Dmitri Sjostakovitsj, je vindt op deze website verscheidene besprekingen van zijn muziek, zoals zijn opera Lady MacBeth van het Mstensk District, zijn eerste strijkkwartet, zijn tweede, zijn balletmuziek. Van de opera kocht ik onlangs via Amazon een heel behoorlijke uitvoering met Nadine Secunde en Christopher Ventris, een opname uit 2002 in Barcelona, op EMI, voor slechts € 8, niet te missen dus.

    Een van mijn projecten is de bespreking, op een of andere manier, van alle vijftien de strijkkwartetten van Sjostakovitsj; op die manier kan ik mijn voorliefde voor dat muziekgenre combineren met mijn even uitgesproken affectie voor deze componist. Dat is uiteraard een werk van lange adem. Toen ik onlangs een volgende stap wou zetten op de ingeslagen weg, meldde Amazon me dat er een nieuw boek stond te verschijnen, Music for Silenced Voices. Shostakovich and His Fifteen Quartets van Wendy Lesser. Dat heb ik dan maar voorbesteld en enkele weken geleden is het aangekomen. Het bleek een teleurstelling, jammer. Het gaat, zoals de ondertitel al liet vermoeden, meer over de componist dan over zijn strijkkwartetten. Het is geen onaardig boek, maar als je een biografie zoekt kan je beter terecht bij een van de verscheidene biografieën die over hem verschenen zijn, zoals

    Laurel Fay, Shostakovich: A Life

    Elizabeth Wilson, Shostakovich: A Life Remembered

    Solomon Volkov, Testimony, een controversieel werk, al dan niet gebaseerd op echte of vermeende interviews met de componist.

    In het Nederlands verscheen onder meer:

    Kroniek van een vriendschap: Sjostakovitsj, Dmitri, van de hand van zijn boezemvriend Isaak Glikman, 376 blz., paperback

    Dmitri Sjostakovitsj 1906-1975, Een leven in angst, door T. Van Houten, 216 blz., pb

    Sjostakovitsj, zijn leven, zijn werk, zijn tijd door Meyer, Krzysztof, 560 blz., pb

    Dmitri Sjostakovitsj, door Gojowy, Detlef,

    Sjostakovitsj, door Eric Rosenberry (Gottmer componistenreeks)

    Van dezelfde Volkov verscheen ook in het Nederlands: Sjostakovitsj en Stalin. De kunstenaar en de tsaar. Sovjetcultuur in de jaren ‘30 en ’40, 368 blz., paperback (gekocht bij de Slegte voor ongeveer € 10.

    Onlangs zijn de jaarlijkse Caeciliaprijzen toegekend. Ik had de Cellosuites van Bach in de heerlijk levendige nieuwe opname van Roel Dieltiens al gekocht bij Amazon voor ongeveer € 17, maar ik heb nu ook die andere bekroonde CD besteld: de Goldbergvariaties van Bach door Andreas Staier, ook bij Amazon, voor ongeveer € 10 (in plaats van de meer dan € 20 in de winkel); ook een absolute aanrader.

    Bij een recent bezoek aan De Slegte vond ik er tot mijn verbazing de Nederlandse vertaling van het boek van Steven Nadler dat ik hier al vermeldde: De Ketterij van Spinoza, Atlas, A’dam & Antwerpen, 2008, 320 blz., ongeveer € 7. Dat kon ik niet laten liggen, al zal ik het wellicht nooit lezen aangezien ik het origineel met veel aandacht heb gelezen. Ik citeer het einde van het voorwoord: Omwille van de toegankelijkheid en de leesbaarheid - twee deugden die onder specialistische schrijvers over Spinoza niet vaak worden aangetroffen – gebruik ik, naar ik vrees, een tamelijk grove kwast en laat ik in technisch opzicht het een en ander onafgewerkt. (…) Ik wil me echter niet verontschuldigen voor het feit dat ik mij op het bos concentreer en niet op de bomen (en de takken en de twijgen); deden meer historici van de filosofie dat maar. Wijze woorden en dus een goede aanbeveling voor dit uitstekende boek, dat toch vooral vrienden van Spinoza zal aantrekken.

    Bij De Slegte vond ik toen ook In Darwins woorden. Leven, werk en denken van Charles Darwin. Aan de hand van talrijke uitvoerige citaten uit zijn geschriften brengen drie auteurs Darwin dichterbij. Ik heb het nog niet gelezen, maar minder dan € 8 voor een propere paperback, gedateerd 2009, dat kan niet fout gaan.

    Bij de Wereldbibliotheek verscheen recentelijk de eerste moderne Nederlandse vertaling van Spinoza’s Korte Verhandeling over God, de mens en zijn geluk, hertaald en bezorgd door Jan Knol, 232 blz. Het is een vroeg werk, omstreeks 1660 ontstaan, een eerste aanzet voor de Ethica die niet is opgenomen in de verzamelde werken die na zijn dood verschenen. Een must voor wie van Spinoza houdt.


    11-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Twijfel in het Vicoriaans Tijdperk: Christopher Lane's The Age of Doubt


    Jacket of The Age of Doubt by Christopher Lane


    Vaak wanneer ik hier een boek bespreek dat ik gelezen heb, vermeld ik meestal de prijs van dat boek bij Amazon, de grootste internetboekhandel ter wereld. Naast de oorspronkelijke Amerikaanse zijn er ondertussen ook al Britse, Franse, Duitse, Oostenrijkse, Italiaanse, Canadese, Chinese en Japanse afdelingen. Het aanbod is overweldigend, zowel voor nieuwe boeken als voor tweedehandse. Bovendien zijn er allerlei handige hulpmiddelen. Zo kan je een verlanglijst aanleggen met de boeken die je speciaal interesseren. Je kan je aankopen opvolgen, boeken recenseren of een beoordeling geven met één tot vijf sterren enzovoort. Je krijgt ook individuele aanbevelingen, op basis van je koopgedrag. Als er een nieuw boek verschijnt dat aanleunt bij jouw voorkeuren, dan brengt Amazon je daarvan op de hoogte, soms nog voor het boek gepubliceerd is, via mail en wanneer je inlogt op de website. Toegegeven, het is een elektronische boekhandel, maar de service die je krijgt is onvergelijkbaar veel beter dan die van zelfs de beste gewone boekhandel, om nog niet te spreken van het aanzienlijke prijsvoordeel. En Amazon is niet enkel een boekhandel, ze verkopen werkelijk alles. Cd’s en dvd’s koop ik uitsluitend daar, maar je vindt er ook kleding, uurwerken, elektronica, computers, fotoapparaten enzovoort, gewoon alles.

    Een van die aanbevelingen die ik van Amazon kreeg, betrof een boek onder de titel The Age of Doubt, dat vanzelfsprekend meteen mijn gretige aandacht trok. Ik verwachtte een zoveelste werk over de Verlichting, de periode die ruwweg loopt van 1700 tot 1800 en tijdens dewelke hier in het Westen het bestaande bestel en de traditionele denkwijzen fundamenteel in vraag werden gesteld; ze eindigde met de Franse Revolutie, waarin de daad bij het woord werd gevoegd.

    Groot was mijn verbazing toen bleek dat de bedoelde age niet de 18de, maar de 19de eeuw was, meer bepaald het Victoriaanse tijdperk, de periode na Franse Revolutie en de revoluties van 1830, waaronder ook de Belgische. Queen Victoria regeerde gedurende meer dan zestig jaar, van 1837 tot 1901. Groot-Brittannië was in die periode een koloniale wereldmacht, een Imperium dat het grootste deel van de wereld omvatte. Geen haar op mijn hoofd dat die periode ooit zou associëren met doubt, twijfel. Britannia Rules the Waves! Als er ooit een zelfzekere natie was, dan Victoriaans Engeland.

    En toch…

    Christopher LANE, The Age of Doubt. Tracing the Roots of our Religious Uncertainty, Yale UP, New Haven & London, 2011, vii + 233 pp., endnotes, index, hardcover; normale prijs £ 18, maar bij een van de onafhankelijke Amazon-verkopers kocht ik mijn (nieuw!) exemplaar voor amper £ 4,50 en met de verzendkosten erbij kwam dat op € 10. Het Britse pond staat zeer laag genoteerd dezer dagen (mei 2011), maar dit was echt een koopje. Bij Proxis-Azur betaal je € 20,99 maar er wacht je een lange leveringsperiode.

    Vanaf de eerste pagina was het duidelijk dat dit een bijzonder leerzame ervaring zou worden. Toen ik me enkele jaren geleden begon te verdiepen in de periode van de Verlichting, stelde ik vast dat ik er zo goed als niets over wist en dat het weinige dat ik meende te weten totaal verkeerd was. Over de Victoriaanse periode dacht ik iets meer te weten, het is minder ver terug in het verleden. Maar indien mijn feitelijke kennis over deze periode misschien iets uitgebreider was, dan bleek al gauw dat mijn gedachten over de beschavingsgeschiedenis van deze merkwaardige tijd nauwelijks enige grond onder de voeten hadden. Alles wat ik op school en aan de universiteit geleerd heb, al wat ik nadien heb opgeraapt in een leven lang lezen en tv kijken, bleek zo goed als onbruikbaar te zijn of zelfs gewoon fout. Ga maar eens na bij jezelf: heb je ooit een boek gelezen van een Victoriaans auteur? Wat weet je concreet over de filosofie, de literatuur en de beschaving van die tijd? De politiek? De wetenschap? De sociale omstandigheden? De godsdienst? Juist, ik ook niet.

    De eerste zin van dit boeiende boek is een citaat: Why is it thought so very wicked to be an unbeliever? Het is een vraag die ik me herhaaldelijk stel sinds ik vijf jaar geleden voor mezelf heb uitgemaakt dat ook ik een unbeliever ben, een ongelovige, een antiklerikaal en een overtuigde atheïst. Wat is daar zo vreemd aan, waarom bekijkt men mij zo raar, wat heb ik verkeerd gedaan of gezegd? De ondertitel van het boek geeft aan dat de auteur met dezelfde vragen zit. Hij wil nagaan hoe de vragen die wij ons vandaag stellen over geloof en ongeloof en over de rol van de godsdiensten in ons leven en in onze samenleving, teruggaan op de terechte vragen die men zich stelde in Groot-Brittannië nu tweehonderd jaar geleden.

    Het citaat komt uit de min of meer autobiografische roman The Nemesis of Faith (1849) van James Anthony Froude (1818-1894), fellow aan de universiteit van Oxford en diaken in de Anglicaanse kerk. Het boek veroorzaakte een publiek schandaal. Het werd als ketters in het openbaar verbrand aan de universiteit, Froude moest zijn functie aan de universiteit neerleggen en verliet de Anglicaanse kerk. Hij werd later een van de meest bekende historici van zijn tijd.

    Meteen zien we de gespletenheid van de Victoriaanse tijd. Enerzijds is er het instituut, waarin vorst, politiek en kerk verenigd zijn om het bestaande bestel in stand te houden en te verdedigen tegen elke mogelijke kritiek. Maar anderzijds zijn er dissidenten, en niet van de minste. De onwrikbare officiële houding van burgerlijke ongenaakbaarheid wordt constant ondermijnd door de bouleversante ideeën van de intelligentsia. Dat gaat over de rol van de godsdienst, zowel voor het individu als in het staatsbestel, zoals bij Froude en vele anderen, maar ook over de politiek, vooral de koloniale kwestie; over de spectaculaire nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en de technologische vernieuwingen van de Industriële Revolutie, over de schrijnende sociale toestanden, over de emancipatie van vrouw, over de infame slavenhandel en het stuitend racisme, over het ontstaan van de mens en zijn plaats hier op aarde en over nog zoveel meer. Alle pomp and circumstance ten spijt was het Victoriaanse tijdperk een periode van grote veranderingen op alle gebied, een revolutionaire tijd en dus ook een tijd van grote onzekerheid, van twijfel over de oude zekerheden en van zoeken naar nieuwe inzichten. Het beeld dat wij hebben over Victoriaans Engeland moet hoogdringend bijgesteld en dat is wat professor Christopher Lane voor ons doet in dit boek.

    Hij brengt ons in levendig contact met figuren die wij in het beste geval slechts oppervlakkig of van naam alleen kennen.

    Al in 1781 werd een wet gestemd over het respecteren van de zondag, The Lord’s Day. Het ging daarbij niet, zoals je zou veronderstellen, over de zondagsrust, over het verbod op werken op zondag, maar over een compleet verbod op ‘frivole’ activiteiten, zoals theaterbezoek, concerten, bijeenkomsten van niet-religieuze aard, profane zondagscholen, het openhouden van cafés en restaurants enzovoort. Die wet is pas vanaf 1932 (!) stilaan afgezwakt.

    In een reactie tegen die verregaande wet schreef de Britse scheikundige William Nicholson een anoniem boek onder de titel The Doubts of Infidels, or, Queries to Scriptural Inconsistencies & Contradictions, Submitted for Elucidation to the Bench of Bishops &c. &c. by a Weak but Sincere Christian. Het is een spectaculaire waslijst van grieven, vragen, opmerkingen en stellingen die het christelijk geloof en de kerken frontaal aanvallen. Zelfs voor de moderne lezer zijn de meeste van die vragen nog steeds relevant. Vorig jaar verscheen er een herdruk van, zoek maar eens bij Amazon. Je vindt op het net ook een zeer slecht leesbare microfilmweergave van het origineel. Ook hier blijkt weer de tweespalt: het was de bisschop van London die de fundamentalistische Theatre Act instigeerde, de verontwaardigde reactie kwam van een gerespecteerd wetenschapper. Beiden zijn exponenten van hun tijd.

    David Hume (1711-1776) was een bron van inspiratie voor ongeveer alle auteurs na hem die over godsdienst en kerk hebben geschreven. Hij is een van onze belangrijkste filosofen, maar moest in zijn tijd afrekenen met beschuldigingen van atheïsme, die toen niet zonder levensgevaar waren. Zijn ideeën leefden voort in de Victoriaanse tijd en werden keer op keer weer opgenomen door filosofen, wetenschappers en denkers.

    Vooral de nieuwe geologische wetenschap plaatste haar beoefenaars voor reusachtige geloofstwijfels. Het was evident dat het Bijbels scheppingsverhaal helemaal niet te verenigen was met de bevindingen te velde. De aarde was geen zesduizend jaar oud, maar miljoenen jaren (dacht men toen) of zelfs zonder begin. De zondvloed was ten hoogste een lokaal verschijnsel, het verhaal van de redding van de dieren in Noah’s Ark klopte niet. En als de Bijbel aanwijsbaar onbetrouwbaar is op dat punt en op zoveel andere, wat is dan nog de betrouwbaarheid van de Bijbel? Geologen zoals James Hutton probeerden de bewijzen te verenigen met hun geloof, maar hadden het daar altijd maar moeilijker mee. Van kerkelijke zijde werd meer en meer de nadruk gelegd op wat wij vandaag het creationisme noemen: God heeft de wereld geschapen volgens ingenieuze wetten, de sporen daarvan zijn overal terug te vinden. Het is het bekende verhaal van bisschop Paley: als je ergens een zakhorloge vindt, dan weet je zeker dat er ook een horlogemaker is; welnu, de wereld om ons heen zit veel wonderbaarlijker ineen dan welk uurwerk dan ook; hoe zou dat kunnen zonder dat er een Creator is, een Schepper die alles zo gemaakt heeft?

    De beroemde geoloog Charles Lyell (1797-1875) worstelde zijn hele leven lang met die vragen, maar zijn twijfels vinden we vrijwel uitsluitend in zijn dagboeken. Zijn geloof verhinderde hem om ze ook in zijn talrijke publicaties te verwoorden. Toch heeft hij door zijn invloedrijke geschriften, waarin hij de natuur beschrijft vanuit een strikt wetenschappelijk oogpunt, in belangrijke mate bijgedragen tot de onafhankelijke ontwikkeling van de wetenschap en zo de kerkelijke stellingen over het ontstaan en de evolutie van de wereld ernstig en blijvend ondermijnd. Charles Darwin had Lyell bij zich op de Beagle en liet zich de nieuw verschenen volumes nasturen tijdens zijn reis.

    Thomas Carlyle (1795-1881), de Schotse satirische schrijver, historicus en essayist, liet in zijn Sartor Resartus (begonnen in 1833) zijn twijfels de vrije loop. Vandaag leest niemand dit verrassende boek nog, terwijl we ongegeneerd onze tijd verdoen met de vlugge maaksels van halfbakken winnaars van parochiale literaire prijzen.

    John Henry Newman (1801-1890), daar hebben we wel al van gehoord, al was het maar omdat vorig jaar paus Ratzinger hem zalig verklaard heeft tijdens zijn fel gecontesteerd bezoek aan Engeland. Het is een complexe figuur (Newman, niet Ratzinger), over wie het laatste woord nog niet gezegd of geschreven is. Zijn twijfels gingen in de eerste plaats uit naar dat vreemde instituut, de Anglicaanse kerk, ontstaan tijdens de Reformatie naar aanleiding van het conflict met Rome over het huwelijk van Henry VIII. Zijn zoektocht leidde hem naar de katholieke kerk, waar hij het zelfs tot kardinaal bracht, maar een simpele gelovige was hij nooit en zijn opvattingen waren ook in Rome niet altijd gesmaakt.

    De gezusters Brontë, Charlotte, Emily en Anne en hun minder bekende broer Branwell zijn schoolvoorbeelden voor de Victoriaanse literatuur. Maar wie leest nu nog Jane Eyre, Wuthering Heights, The Tenant of Wildfell Hall, nochtans erkende meesterwerken van de wereldliteratuur? Religieuze twijfels vormen de basis van hun literaire werk en hun personages belichamen die twijfels, soms in die mate dat het slechts kartonnen figuren zijn die religieuze of filosofische ideeën vorm moeten geven. Als vrouwelijke auteurs en door hun schitterende portretten van sterke jonge vrouwen in een tijd van mannelijke suprematie en antifeminisme hebben ze veel gedaan voor de emancipatie van de vrouw, maar ook voor het bespreekbaar maken van religieuze twijfels en het doorbreken van het bastiondenken. Hun taal mag dan ver van de onze verwijderd zijn, hun ideeën zijn dat allerminst.

    Het eveneens anoniem verschenen Vestiges of the Natural History of Creation (1844) was als het ware een voorloper van wat Darwin vijftien jaar later zou brengen. Het was een poging van de Schotse auteur en uitgever Robert Chambers (1802-1871) om het scheppingsverhaal te onderzoeken in het licht van de resultaten van de moderne wetenschap, vooral de geologie en de biologie. Hij ging uit van de evolutiegedachte als verklaring van de werkelijkheid, zowel de fysieke vorm van de aarde als de levende wezens. We moeten wachten op Darwin voor het mechanisme van die evolutie duidelijk wordt, maar de evolutiegedachte is veel ouder dan Charles Darwin. Het boek van Chambers was een sensatie. Het werd door de kerk en door behoudsgezinde wetenschappers furieus aangevallen en verketterd, in die mate dat pas na zijn dood bekend gemaakt is dat hij de auteur was.

    Een van de meest fascinerende figuren uit deze periode is ongetwijfeld George Eliot (Marian Evans, 1819-1880), romanschrijfster, dichteres, vertaalster, journaliste en uitgeefster. Ze koos een mannennaam, wellicht om haar privacy te beschermen en zo aanvallen op haar persoon te vermijden (ze leefde ook twintig jaar samen met een gehuwde man, die niet kon scheiden omdat hij de willens en wetens de buitenechtelijke kinderen van zijn vrouw erkend had en haar dus niet van huwelijksbedrog kon beschuldigen, toen de enige erkende reden om te scheiden). Haar vertaling van Feuerbach is nog steeds de beste die er is; ze vertaalde ook Strauss’ Das Leben Jesu en introduceerde zo mede de revolutionaire Duitse Bijbelkritiek in Groot-Brittannië. Haar romans behoren tot de wereldliteratuur en worden vandaag nog verfilmd en bewerkt voor tv. Ze was jarenlang uitgever en de facto hoofdredacteur van de vooruitstrevende en kritische Westminster Review. Omwille van haar ongehuwd (doch monogaam) samenleven met haar partner Lewes en zeker ook wegens haar scherpe kritiek op godsdienst en kerk mocht ze niet begraven worden in Westminster Abbey; ze rust nu met andere ketters en ongelovigen zoals Karl Marx in Highgate Cemetery. In de Abbey heeft ze wel een gedenksteen in de Poet’s Corner.

    Ik maak me daarbij de bedenking dat in onze tijd, die zoveel meer vrijheid van meningsuiting garandeert, de kritiek op godsdienst en kerk zoveel minder uitgesproken is als toen, zowel in de pers, in wetenschappelijke publicaties, in de media als in de literatuur. Men is me dunkt vervallen in een verfoeilijke en gevaarlijke onverschilligheid tegenover deze problematiek, zowel bij de auteurs als bij de lezers. Enkel wanneer er weer eens een kerkelijk schandaal losbarst of een hooggeplaatste geestelijke nog maar eens de goegemeente choqueert, laait de verontwaardiging kortstondig op, maar dan veeleer in hoofde van de schuldigen dan over het instituut, de leer of de maatschappelijke rol van de kerk.

    2009 was het Darwin-jaar. Charles Darwin (1809-1882) publiceerde in 1859 zijn bestseller On te Origin of Species &c. De storm die toen is opgelaaid is sindsdien niet meer gaan liggen. Hoewel de wetenschap onomstotelijk bewezen heeft op duizenden manieren dat zijn geniale intuïtie grotendeels juist was, geloven nog altijd meer mensen het kinderlijke Bijbelverhaal van de schepping van de mens en de dieren. De kerk heeft alle middelen ingezet om zijn ideeën te bestrijden en ondanks enkele toegevingen (het bestaan van de evolutie) is zij het nog steeds niet eens met het principe zelf van de evolutie: het spontaan ontstaan van het leven en de ontwikkeling van de soorten volgens wetenschappelijke wetmatigheden en de toevallige omstandigheden. In zijn tijd waren Darwins ideeën zo revolutionair dat slechts weinigen er geloof aan hechtten. Zelfs zijn grootste verdediger, Thomas Huxley volgde hem niet in al zij consequenties en Darwin zelf heeft herhaaldelijk zijn standpunten bijgesteld in de talrijke nieuwe uitgaven van zijn boek, waarin hij de rol van het toeval en de natuurlijke wetmatigheden steeds verder minimaliseerde. Tot op vandaag is er discussie over de vraag of hij een atheïst was, een agnosticus of een twijfelende gelovige. Het feit alleen al dat hij zijn tekst tientallen jaren in de schuif hield en eigenlijk van plan was om die slechts na zijn dood te laten uitgeven, is mijns inziens een bewijs dat hij zich zeer goed bewust was van de implicaties van zijn theorie voor de geloofwaardigheid van welke religie en kerk dan ook.

    Zowel binnen de kerken als daarbuiten was de twijfel aan een onstuitbare opgang toe. De verstandigste en meest eerlijke gelovigen en bedienaars van de eredienst probeerden herhaaldelijk om het geloof uit te zuiveren en de Bijbel gelovig maar kritisch te benaderen. Zij stuitten echter keer op keer op de weerstand van (minder verstandige en minder eerlijke) fundamentalistische medebroeders en op het officiële instituut, dat van geen wijken wilde weten. Maar de twijfel was nu een erkend fenomeen, voor sommigen een begrijpelijke reactie van de moderne mens, een tijdelijke inzinking die men kon en moest bestrijden met gepaste middelen (en niet met de zweep); voor hen (zoals nu nog voor mij) was twijfel een positief gegeven, een te waarderen teken van leven, het tegenovergestelde van onverschilligheid, intellectuele oneerlijkheid, de acedia of accidia uit het lijstje met de zeven doodzonden die in het Engels zo mooi sloth heet, waar wij het moeten doen met een vage omschrijving als ‘geestelijke luiheid’. Voor anderen was het slechts de aanzet tot een bewuste afkeer van al wat dogmatisch was of gebaseerd op kinderlijke openbaringsverhalen; voor hen leidde twijfel naar agnosticisme, waarbij men de mens de mogelijkheid ontzegde om uitspraken te doen over datgene dat hem overstijgt. Voor iedereen was het duidelijk dat twijfel het vaakst uitmondde in ongeloof, afvalligheid en vandaar naar bewust atheïsme en fervent antiklerikalisme.

    De complexe gevoelens die hypersensitieve zielen van dichters als de Jezuïet Gerard Manley Hopkins of Matthew Arnold tormenteerden, zullen maar weinig invloed gehad hebben op de brede massa’s. Toen als nu was poëzie het domein van de eenzaamheid en de stilte, van de happy few, far from the madding crowd en hoi polloi. Maar ook daar knaagden de meest verheven menselijk inzichten over de zin van ons bestaan aan het hart van zelfs de meest gedwee volgzame en vragenloos toegewijde gelovigen.

    Herbert Spencer (1820-1903) was een van de meest invloedrijke filosofen in de periode 1860-1880. Hij was tevens bioloog, socioloog en politoloog (of politicoloog) en schreef over een brede waaier van onderwerpen, steeds vanuit het principe van de evolutie, dat voor hem de basis vormde van alles in ons universum. Van hem hebben we de slogan survival of the fittest (struggle for life staat in de ondertitel van Darwins Origin of Species). Men associeert hem vaak met sociaal Darwinisme, de toepassing van Darwins evolutietheorie op de samenleving, meestal in pejoratieve zin, als een excuus voor racisme, eugenetische experimenten en sociale ongelijkheid. Deze eenzijdige appreciatie van Spencer is zeer vertekenend en misleidend. Ze is hoofdzakelijk gebaseerd op een bespreking van zijn werk door Richard Hofstadter uit 1944. Zijn opvattingen zijn veel genuanceerder dan dat. Hij noemde zichzelf agnosticus en hield voor dat zowel de wetenschap als de religie onmachtig zijn om uitspraken te doen over het transcendente dat achter het zichtbare schuilgaat. Voor hem was de godsdienst van de toekomst gebaseerd op dit besef van menselijk onvermogen, een erkenning van datgene dat ons altijd en noodzakelijk overstijgt in al wat we ondernemen. Zijn minder subtiele kerkse tijdgenoten beschuldigden hem zonder meer van atheïsme. Hij was niet bang van boude uitspraken. Toen men hem zijn mening vroeg over de vele Britse doden in de Tweede Afghaanse Oorlog (1878-80, er is niets nieuws onder de zon), zei hij: ‘Wanneer lieden zichzelf te huur stellen om op bevel op andere mensen te gaan schieten zonder zich vragen te stellen over de gerechtvaardigdheid van hun opdracht, dan maal ik er niet om dat zij zelf ook overhoop geschoten worden’. Welke hedendaagse filosoof of politicus zou zoiets vandaag durven zeggen? Nochtans is de situatie identiek dezelfde.

    Ik besprak hier vroeger al Sir Leslie Stephen (1832-1904) en zijn An Agnostic’s Apology. Behalve dat hij de vader was van Virginia Woolf en haar zus Vanessa Bell (die beiden als kind seksueel misbruikt werden door hun halfbroers), verdient hij veel meer bekendheid dan nu het geval is, zoals ik toen heb aangetoond. Als een van de meest bewonderde intellectueel en cultureel prominenten van zijn tijd heeft hij zeer bijgedragen tot het aanvaardbaar maken van een publieke agnostische of atheïstische levenshouding.

    In een laatste kort hoofdstuk gaat de auteur dieper in op de botsing tussen geloof en twijfel in de twintigste en het begin van de 21ste eeuw. Vertrekken doet hij onvermijdelijk van Freuds twee boekjes van bescheiden omvang maar des te groter invloed: Die Zukunft Einer Illusion (1927) en Das Unbehagen in der Kultur (1930). (Ik besprak beide werken hier uitvoerig, je vindt ze met de zoekfunctie.) Hij gaat vandaar met een grote sprong naar de New Atheists: Dawkins, Hitchens, Harris. Ook hun werk kwam hier al herhaaldelijk ter sprake. Voor mijn part had de auteur er beter aan gedaan om dit hoofdstukje niet op te nemen in dit boek. Het is niet van dezelfde hoogstaande kwaliteit als de rest van zijn betoog, waarschijnlijk omdat wij nu nog te dicht staan, zeker bij de nieuwe atheïsten, om hun invloed en de kracht van hun argumenten voldoende naar waarde te schatten. Zeker is in alle geval dat wanneer men over Richard Dawkins spreekt, men het best zijn omvangrijk wetenschappelijk en vulgariserend werk zou onder ogen nemen en veel minder dat ene overigens uitstekende boek, The God Delusion, dat hij niet als wetenschapper maar als onbevangen intellectueel en als gedreven atheïst heeft geschreven. Het is in zijn werk als etholoog en evolutionair bioloog dat hij de grondslagen heeft gelegd voor een nieuwe benadering van de mens als individu en denkend wezen, van het ethisch samenleven van mensen en van de toekomst van onze aarde. Dat is van oneindig veel meer belang dan het heerlijk (en eerlijk) polemische ‘God als misvatting’.

    Alvast op basis van de uitgebreidheid van mijn bespreking kan je opmaken dat ik van dit werk genoten heb. Het heeft mijn ogen geopend voor aspecten van de Victoriaanse tijd en van de discussie over geloof, individu en maatschappij waar ik zo goed als geen weet van had. Dat is geen geringe verdienste. Bovendien is het een goed geschreven werk, helder en stilistisch gezien zeer integer. De argumentatie is uitstekend opgebouwd en steeds to the point, nergens verliest hij zijn thema ook maar even uit het oog, nooit laat hij zich verleiden tot irritante wijdlopigheid of nutteloze uitwijdingen. De hardcover is prachtig uitgegeven, gebonden in een mooie stevige kaft, kwaliteitsvol zacht getint papier, mooie klassieke letter, voldoende groot voor mijn tanende (en bij minder goede druksels vaak tranende) ogen, verscheidene uitstekende en zeer toepasselijke zwart-wit illustraties. Zo’n verzorgd boek is een streling voor het oog en voor de geest. Ik vond geen Nederlandse vertaling, maar ik hoop voor mijn lezers die onze moedertaal verkiezen van ganser harte dat die er spoedig komt. Ten zeerste aanbevolen, zonder enige aarzeling.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    06-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kerk op een keerpunt?

    In de katholieke kerk, veel meer dan in de protestantse kerken speelt de Traditie, in de vorm van de kerkelijke leerstellingen en theologie, een uiterst belangrijke rol en dat sinds het begin van het christendom. Pausen, bisschoppen, concilies, theologen, hervormers en zelfs keizers namen de taak op zich om het geloof te verklaren en vast te leggen, de Schrift te interpreteren en logische verklaringen te bedenken voor de goddelijke waarheden. Augustinus en Thomas Aquinas zijn daarvan schitterende voorbeelden, maar in onze tijd ook Pius X.

    Dit benadrukken van de primordiale rol van de kerk en van haar priesters in de verkondiging is in feite een vorm van secularisatie. De goddelijke openbaring is op zichzelf niet voldoende of niet voldoende duidelijk. De liturgische lezingen uit de brieven van vooral Paulus en uit het evangelie worden onmiddellijk gevolgd door de homilie, de preek, waarin de gewijde teksten verklaard worden en toegepast op het dagelijks leven. Daarbij besteden de priesters steeds minder aandacht aan de letterlijke tekst van de Schrift en steeds meer aan de interpretatie ervan. Dat is ook wel nodig, want de teksten zelf, vooral die van het Oude Testament, staan bol van interne tegenspraken en van weinig stichtelijke verhalen. Paulus is zonder uitleg zonder meer onbegrijpelijk voor de gewone gelovige. De vele mirakels in het Evangelie zijn voor de meeste gelovigen onaanvaardbaar als feitelijke gebeurtenissen en behoeven dus een symbolische vergoelijking.

    Maar door de afstand van de oorspronkelijke teksten steeds groter te maken en door stijgende invloed van de enorme massa van verklarende literatuur en dogmatiek, komt het algemeen menselijke stilaan in de plaats van het goddelijke. De Schrift is op den duur niets meer dan een vertrekpunt voor het menselijke verhaal, dat men lardeert met uit de context gerukte citaten om het een zweem van heiligheid te geven en een autoriteit die het daarzonder zou missen. Zeker in de katholieke kerk is de Traditie veel belangrijker dan de Schrift, de kerk veel belangrijker dan de openbaring, de hiërarchie veel belangrijker dan de persoonlijke inzichten van de gelovigen. Het evangelie is, herleid tot zijn essentie, een boekje van niet meer dan dertig pagina’s (de gemiddelde omvang van de vier evangelies, in een willekeurig gekozen Bijbel in mijn bezit), waarvan de auteur onbekend is en dat zijn vaste vorm heeft gekregen enkele honderden jaren na de feiten die erin beschreven staan. De verzameling daarentegen van slechts één exemplaar van elk van de boeken die over die dertig pagina’s geschreven zijn, is zo groot dat er geen gebouw is op de wereld dat groot genoeg is om ze te huisvesten. De Catechismus van de Katholieke Kerk is een lijvig document van meer dan zevenhonderd dichtbedrukte bladzijden, groot formaat.

    Het katholicisme is in die zin de meest geseculariseerde vorm van het christendom. Het is in de eerste plaats een verhaal van mensen, mensen die zich uiteraard kunnen vergissen. Dat heeft onder meer geleid tot de Reformatie, die de gelovigen terug naar de bron wou brengen, de Openbaring van de Schrift, door rechtstreeks contact met de teksten die dan ook in de volkstaal moesten beschikbaar zijn. Op het vertalen van Bijbelse teksten stond de doodstraf, zoals Tyndale in Mechelen mocht ondervinden. Allerlei vormen van het protestantisme benadrukten de persoonlijke bekering en de persoonlijke verhouding die elk individu had met Jezus en met God zelf, los van de kerk. Dat leidde dan weer tot zeer emotionele en zelfs ziekelijke toestanden: als iedereen zijn geloof mag interpreteren zoals hij of zij dat wenst, als elke zelfbenoemde priester en predikant zijn aberrante ideeën mag spuien en goedgelovige volgelingen mag meeslepen in zijn religieuze waanzin, dan is er geen eenheid meer in de kerk, geen doctrine, geen leer, geen gezag, geen redelijkheid, dan is het hek van de dam. Voor veel intellectuelen was dat onaanvaardbaar. Newman zag de katholieke kerk als een veilige intellectuele haven in vergelijking met de verwarrende veelheid van protestante sekten en stromingen, en een authentiek religieuze organisatie in vergelijking met de sterk gepolitiseerde Anglicaanse staatskerk.

    Het christendom beroept zich op een goddelijke openbaring, zichtbaar in de geschiedenis en het verhaal van het Godsvolk Israel, maar vooral door het leven en de dood van Jezus Christus. Die openbaring is echter van zeer bedenkelijke aard. Haar bronnen zijn zeer aanvechtbaar en haar inhoud uiterst enigmatisch en duister. Zonder een uitgebreide en goed gestructureerde priesterkaste om ze te verklaren en toe te passen is ze onwerkbaar. Maar priesters zijn mensen en mensen zijn een onberekenbare mengeling van emoties en verstand. Het geloof kan dus alle kanten uit.

    Legt men de nadruk op het hart, dan komt men terecht in een louter emotionele belevingsgodsdienst en verliest men onvermijdelijk de intellectuelen; verkiest men het verstand, dan verliest men de band met de openbaring en belandt men in een louter menselijke organisatie, die op den duur geen nood meer heeft aan die onbeholpen en voor intellectuelen zelfs storende en uiteindelijk onaanvaardbare openbaring. De idee zelf van de godheid wordt dan zodanig uitgehold dat het verschil met een seculiere levensopvatting en ethiek in de praktijk onbestaand is. Men zal de kerk dan als een louter wereldlijke organisatie uitsluitend beoordelen op haar leer en op de integriteit en de geloofwaardigheid van haar bedienaars en haar leden, los van elk buitenaards gezag.

    Dat is de uitdaging voor een kerk met katholieke (letterlijk: over heel de wereld) en apostolische ambities: ofwel blijven zweren bij de bovennatuurlijke openbaring door een transcendente God en het risico lopen dat steeds meer goed opgeleide gelovigen zich van een dergelijke primitieve openbaringsgodsdienst afkeren, ofwel een seculiere, burgerlijke en politieke organisatie worden. De katholieke kerk vecht met dat dilemma sinds haar ontstaan en kan ook nu nog altijd de keuze niet maken. Voor miljarden nauwelijks geschoolde gelovigen houdt zij vast aan het amechtige verhaal van de goddelijke openbaring, voor de intellectuelen overal ter wereld verdedigt zij een zo goed als burgerlijke moraal. Maar het is niet mogelijk om op die manier ook maar enige geloofwaardigheid te behouden. Wat je zegt voor de enen, zullen de anderen kwalijk nemen. Door vast te houden aan de irrationele doctrine van de goddelijke openbaring en het principe van de transcendente godheid en de onsterfelijkheid van de ziel, kiest de katholieke kerk voor het verleden en de irrationaliteit en brengt ze zo haar eigen toekomst en, wat veel erger is, die van haar leden in gevaar.

    Het is immers overduidelijk dat de toekomst van de mensheid behoort aan een seculiere, hoogtechnologische vorm van samenleving. Enkel op die manier kunnen we de zeven miljard mensen van vandaag voeden en de aarde bewoonbaar maken voor nog vele miljarden meer. Een samenleving die gebouwd is op een mystiek openbaringsgeloof, gebaseerd op twijfelachtige documenten uit een ver en wazig verleden is daartoe niet in staat. Een dergelijke kerk heeft geen afdoend en geloofwaardig antwoord op de vele vragen die het samenleven van zoveel mensen vandaag met zich meebrengt.

    Indien zij zich nog enigszins kon en kan handhaven in primitieve maatschappijen, lijkt haar toekomst in een wereld die zich steeds verder en sneller ontwikkelt tot een uiterst complexe samenleving op termijn uitzichtloos. Zij is nu al maatschappelijk grotendeels gemarginaliseerd en zeker in de meest ontwikkelde gebieden zwaar gehypothekeerd in haar voortbestaan door het desastreus ontbreken van roepingen en de spectaculaire terugval van het kerkbezoek. Enkel door afstand te nemen van haar bovennatuurlijke grondbeginselen en zich te concentreren op haar louter menselijke inhoud kan ze overleven, maar dan zal ze, verstoken van elke goddelijke tussenkomst, de concurrentie moeten aangaan met alle andere seculiere filosofische, ideologische en maatschappelijke groeperingen, zo niet belandt ze binnen de kortste keren in het weinig benijdenswaardige gezelschap van de pathologische religieuze sekten of de commerciële en zelfs misdadige pseudoreligieuze organisaties.

    Het ziet ernaar uit dat de katholieke kerk voor deze laatste oplossing heeft gekozen en dat verbaast me geenszins, ik had nooit anders verwacht. Haar ware aard komt ook nu weer naar boven. Wie zich met haar associeert, ook al gebeurt dat met de beste bedoelingen, moet beseffen waar hij of zij mee bezig is. Als er een rechtvaardige God is, zal zijn oordeel over hen immers ongetwijfeld zeer streng zijn op de Jongste Dag. Als er geen God is, waarom zich dan met godsdienst inlaten? Er is meer dan genoeg te doen om onze wereld leefbaar te maken dan dat men zijn kostbare tijd zou verdoen met een fictie van uiterst bedenkelijk allooi.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    05-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gertrude Himmelfarb en de Verlichting
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gertrude Himmelfarb is een kranige dame. Ze werd geboren in Brooklyn, New York op 8 augustus 1922. Haar laatste boek dateert van 2004 en daarin verwerkt ze materiaal van lezingen die ze al eerder hield. In Groot-Brittannië verscheen het voor het eerst in 2008, met een voorwoord van de toenmalige socialistische Prime Minister Gordon Brown, die ondertussen na een smadelijke verkiezingsnederlaag van het politieke toneel verdwenen is. De officiële prijs van de paperbackuitgave is £ 8,99 en dat is op zichzelf al een koopje, maar ik kocht mijn exemplaar bij Amazon.uk voor £ 1,69; met de verzendkosten erbij kwam dat op € 6,76. In de US kan je al een exemplaar kopen voor minder dan één dollar…

    Ik wil daar toch even bij stilstaan. De auteur heeft hard gewerkt aan de tekst, waarin ze ten minste een goed deel van de kennis en de wijsheid van een leven lang studeren en nadenken heeft samengevat. Het schrijven zelf van de tekst, ongeveer driehonderd bladzijden, moet haar enige moeite gekost hebben. Ik weet niet of ze met de pen schrijft, met een typemachine of op de computer, maar in alle geval is het tot stand komen van een dergelijke tekst, met talrijke citaten en verwijzingen naar andere wetenschappelijke werken en naar soms moeilijk te vinden originele teksten uit de 17de en 18de eeuw, met copieuze eindnoten en een degelijke index, een prestatie waarvoor de meesten onder ons begrijpelijkerwijze terugdeinzen, zelfs wanneer we nog niet een vierde deel hebben bereikt van de jaren die professor Himmelfarb telt. Zelfs indien ze daarbij praktische hulp kreeg van assistenten aan haar universiteit en haar uitgever, dan nog verdient een dergelijk project onze bewondering en dankbaarheid.

    Wanneer een tekst dan klaar is om naar de drukker te gaan, is er een hele industrie die op gang komt. Men neemt beslissingen over de lay-out, het lettertype, de noten, de cover of omslag, de blurbs… Het drukken zelf en de productie van het boek gebeurt met hoogtechnologische en peperdure apparatuur in supermoderne industriële complexen. De distributie en de publiciteit voor het boek wordt ondersteund door een uitgekiend marketingproces. Als we alle aspecten van de publicatie van dit boek in rekening brengen, en ik heb er hier zeker nog ettelijke overgeslagen, als we bedenken hoeveel kennis, knowhow, inspanningen, energie, materiële middelen, geld en wat nog al meer erin verwerkt is, hoeveel mensen hebben meegewerkt om het voorbeeldig afgewerkt product op mijn schoot te laten belanden, dan sta ik versteld dat mij dat nog geen zeven euro kost, dat men dat in Groot-Brittannië en in de USA voor géén geld kan kopen. Als er mensen zijn die eraan twijfelen dat de wereld erop vooruitgegaan is sinds de Middeleeuwen, dan moeten zij misschien net als ik even verwijlen bij een zo ogenschijnlijk banaal voorwerp als deze simpele paperback.

    Gertrude Himmelfarb is hier bij ons niet zo bekend. Op de Nederlandstalige Wikipedia zal je haar niet vinden, enkel in het Engels, het Spaans en het Hebreeuws en dat is opvallend weinig. Ik vond geen boeken van haar in de catalogus van de Vlaams-Brabantse openbare bibliotheken. Bij Azur-Proxis zijn enkel haar Engelstalige boeken te koop, niets in het Nederlands. Dat toont nog maar eens aan hoe beperkt onze horizon is hier in Vlaanderen. Akkoord, je kan haar in het Engels lezen en bij specialisten zal ze genoegzaam bekend zijn. De Leuvense universitaire bibliotheekcatalogus geeft 18 items op haar naam (sommige zijn dubbel). In de US is ze een vooraanstaande wetenschapper met talrijke eretitels en lid van alle belangrijke wetenschappelijke instellingen in haar domein.

    Ze is ook politiek actief, vaak onder de naam Bea Kristol, naar haar echtgenoot sinds 1942 Irving Kristol, een van de godfathers van de neoconservatieve beweging in de US. Ook in Joodse middens is ze een prominente figuur. Over het algemeen plaatst men haar aan de conservatieve rechterzijde als een vertegenwoordigster van de gevestigde macht en de gangbare opinie en een tegenstandster van vernieuwing, zowel politiek als wetenschappelijk. Dat is haar echter zeer tekort doen op elk gebied. In de keuze van haar onderwerpen zowel als in de haar karakteristieke manier van ermee om te gaan, in haar interpretaties en haar voorkeuren is ze inderdaad meer begaan met de meer gematigde figuren en stromingen, maar dat maakt haar nog geen fundamentalistische neo-con, noch een gefossiliseerd overblijfsel van de 19de-eeuwse manier van wetenschapsbeoefening, wel in tegendeel.

    Het boek in kwestie is Gertrude Himmelfarb, The Roads to Modernity. The British, French and American Enlightenments, Vintage, 2008 (paperback), xviii + 284 pp., endnotes, index.

    Ik zal me voor één keer niet wagen aan een uitgebreide bespreking. Er is geen Nederlandse vertaling en lezers die het Engels machtig zijn, vinden gemakkelijk uitstekende en uitgebreide recensies onder meer bij amazon.uk. Mijn eigen ervaring is dat dit een erg vlot leesbaar boek is, geschreven in een voorname taal en stijl, zonder enige agressiviteit. Het is een zeer welkome aanvulling bij onder anderen Jonathan Israel, die zich zoals bekend op de meer radicale vertegenwoordigers van de Verlichting richt. Hoewel ik mij, zoals eveneens bekend, meer aangetrokken voel door de aanpak van Jonathan Israel, heb ik toch bij het lezen van dit boek bij mijzelf nergens enige spontane irritatie, weerzin of zelfs afkeer gemerkt. Het is, toegegeven, een alternatieve lezing van de intellectuele geschiedenis, maar in mijn ogen een valabele en interessante. Alleen moeten we voor ogen houden dat het een onmiskenbaar selectieve lezing is, met veel nadruk op de Britse Verlichting en op de bijdrage van de minst radicale onder de Britse denkers.

    Himmelfarb bepleit de erkenning van figuren als Burke (bekend als de ‘goeroe’ van Bart De Wever), Adam Smith en zelfs de wel zeer religieuze John Wesley, de stichter van de Methodisten, als volwaardige vertegenwoordigers van de Verlichting. Historisch gezien is daarop niets aan te merken: zij leefden in de periode met die naam en hebben daarin zonder enige twijfel een belangrijke rol gespeeld. Maar zij verschilden in hun opvattingen (soms zeer!) van de figuren die men het vaakst met de Verlichting associeert, zelfs in Groot-Brittannië. Himmelfarb heeft ongetwijfeld het recht om die richting te bespreken als een onderdeel van de vele studies die aan de Verlichting gewijd zijn. Zij bewijst ons een dienst door onze aandacht op deze figuren te vestigen en op aspecten van de Verlichting die ons anders waarschijnlijk zouden ontgaan.

    Er is één punt waarover ik me wel wat opgewonden heb. Himmelfarb spreekt herhaaldelijk zeer lovend over de inspanningen van de kerken voor de opvoeding van de kinderen en de jeugd, ook voor de kinderen van de minstbedeelden. Zij contrasteert dat met de houding van Voltaire en andere Franse philosophes en meer radicale vertegenwoordigers van de Verlichting die de opvoeding van la canaille (letterlijk: een meute honden), het plebs dus, als totaal onbelangrijk en zelfs nefast beschouwden (terwijl ze zelf in de scholen van de Jezuïeten opgeleid waren…). Als ik terugdenk aan mijn eigen opvoeding en schoolse vorming, eveneens uitsluitend aan katholieke instellingen, dan ben ik inderdaad dankbaar voor wat ik daar geleerd heb, al was het maar lezen en schrijven en rekenen, wat volgens een aantal groten van de Verlichting niet ‘nuttig’ was voor kinderen uit bescheiden gezinnen zoals ik.

    Maar ik ben ook zeer teleurgesteld in dat katholiek onderwijs, vooral omdat het zo eenzijdig was, om wat het mij niet heeft bijgebracht, wat het me zelfs bewust onthouden heeft. Ook voor het onderwijs door ‘verlichte’ religieuzen in Groot-Brittannië moeten we zeer kritisch durven zijn. Het is niet omdat men kinderen leert lezen, schrijven en tellen dat men hen een goede opvoeding geeft. Wat heeft men daarnaast gedaan? En wat heeft men niet gedaan? Het was zonder meer een regelrechte agressieve religieuze indoctrinatie, door ongehoorde intimidatie en zelfs met de harde hand. Men heeft de ‘waarden’ erin gehamerd en erin geslagen, letterlijk, in plaats van de kinderen en de jongeren zelfstandig te leren denken zodat ze zelf voor hun waarden konden kiezen, ook als die verschilden van die van hun opvoeders.

    Het is een goed voorbeeld van de benadering van Himmelfarb: ze wijst als historica terecht op de reële inspanningen die religieuze bewegingen en instellingen hebben geleverd voor de volksontwikkeling, maar ze is te weinig kritisch voor de manier waarop dat gebeurd is en voor de onderliggende ideologische principes van die bewegingen, die in mijn ogen althans nauwelijks iets met Verlichting te maken hebben en die door velen terecht veeleer als exponenten van contrabewegingen zullen beschouwd worden.

    Een waardevol en zelfs belangrijk boek dus, maar te lezen met de nodige voorzichtigheid.


    Categorie:historisch
    Tags:levensbeschouwing
    02-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.amateurkunsten in Tremelo en Werchter

    Tijdens de jaarlijkse week van de amateurkunsten (WAK) organiseerde Kunstkring Gesigneerd uit buurgemeente Tremelo ook dit jaar een heuse kunstwandeling in een heerlijk
    stukje natuurgebied vlak bij de dorpskern. Lut is lid van de kunstkring en zo komt het dat ik een aanbod kreeg om met enkele gedichten mee te doen. Het werd een boeiende combinatie van beeldende kunstenaars en dichters. Aanvankelijk was ik wat onwennig, maar het contact met de andere amateurkunstenaars en hun werk en met het vrij talrijk opgekomen publiek was echt deugddoend. We hadden het weer ook echt wel mee.

    Mijn lezers kennen de gedichten die ik mocht tentoonstellen wellicht al, je kan ze selecteren door hiernaast links onder categorieën op poëzie te klikken. Voor enkele sfeerbeelden klik je hier.

    Volgend weekend, op zondag 8 mei 2011, van 11 tot 18 uur is er dan de Kunstroute in Werchter, die gaat onder de veelbetekenende benaming ’t alent: in het dialect van de streek betekent dat ‘bij jullie’; in diezelfde taal verwijst het naar de ligging van Werchter als een eiland tussen Demer, Dijle en Laak. En ten slotte slaat het vanzelfsprekend ook op het soms wat schuchtere maar toch onmiskenbare talent van de deelnemers. Het is een aantrekkelijke wandel- en/of fietsroute in het landelijke dorp dat wereldwijde bekendheid
    geniet, maar dan om heel andere activiteiten. Je kan er op huisbezoek bij een aantal kunstenaars van alle slag. Beginnen doe je het best in het Cultuurhuis Jack-Op. Het ligt
    aan de oever van de Dijle, goed verscholen in het riet, in de schaduw van de kerktoren, naast de werkplaatsen van de internationaal bekende bouwers van podia voor rockconcerten Stageco. Daar krijg je een plannetje met de adressen; je kan er ook terecht voor een versnapering, onder meer het weer tot leven gewekte plaatselijke bier, de Jack-Op en er is ook live muziek door plaatselijke artiesten, van wie sommige zelfs nationale faam genieten.

    Ook ons huis staat op de agenda, Lut laat vooral recent werk zien en licht het graag toe. In de marge kan je kennis maken, als dat nog nodig zou zijn, met mijn website, de blog die je nu leest, maar ook die van Lut en vooral met ons beiden, in levenden lijve, in onze natuurlijke habitat, onze biotoop. Een verfrissing of een kop thee of koffie bieden we je graag aan.

    Van harte welkom!




    Categorie:poëzie
    27-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Russisch Orthodoxe muziek
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De muziek van Rusland is zoals het land zelf: onmetelijk groot en eindeloos verscheiden. Als je dan iets wil zeggen of schrijven over die muziek, dan kan je niet anders dan je beperken tot een aspect daarvan. Maar waarvoor kies je dan? Is er zoiets als typisch Russische muziek? Allerlei muziekflarden komen uit mijn muzikaal geheugen naar boven gedreven. Is er één bepaald kenmerk dat alle Russische muziek gemeen heeft? Is de roemruchte en zo vaak bezongen mystieke Russische ziel terug te vinden in de muziek?

    Laten we het niet te moeilijk maken. Waaraan denken we spontaan als we het over Russische muziek hebben? Voor mij is dat zonder enige twijfel de muziek van de Russisch Orthodoxe kerk. Ik heb die in mijn jeugd voor het eerst gehoord en de herinnering daaraan is steeds levendig gebleven. Dat heeft me ertoe aangezet om in de voorbije vijftig jaar telkens wanneer de gelegenheid zich voordeed of wanneer een rusteloos knagend heimwee naar de sfeer van die eerste contacten zich liet voelen, steeds dankbaar terug te grijpen naar de mysterieuze aantrekkingskracht die voor zoveel mensen uitgaat van deze huiveringwekkende, pakkende muziek.

    Ik zal je niet vervelen met een geleerd overzicht van de invloeden die deze muziek heeft ondergaan en hoe ze gegroeid is. Het is voldoende te weten dat ze geënt is op de Byzantijnse ritus: dat is de manier waarop het christendom Rusland heeft bereikt. Maar die vroege Grieks-orthodoxe oorsprong hebben heeft zich vermengd met de volksmuziek van de talrijke volkeren die het Russische rijk uitmaakten. Later hebben Bulgaarse, Poolse en nog veel andere invloeden hun stempel gedrukt op de vorm en de inhoud van wat men nu de Russisch orthodoxe religieuze muziek noemt.

    De Russische kerk heeft zich steeds verzet tegen het gebruik van muziekinstrumenten voor de liturgische vieringen en doet dat vandaag nog steeds. De kerkmuziek van Rusland is dus steeds onbegeleid gezongen, a capella. Dat is zo voor de strikt liturgische teksten van de eredienst, maar ook voor alle andere muziek die de bijeenkomsten opluistert. Ze is vaak monodisch, eenstemmig, maar later ook meerstemmig, polyfoon en zelfs polychoraal, met twee of meer koren die samen zingen in tal van partijen.

    Lange tijd waren dat steeds mannenkoren, vrouwen moesten op alle manieren zwijgen in de kerk. In de katholieke kerk had men dezelfde strenge regels en daar probeerde men het ontbreken van de hoogste stemregisters te compenseren door het merkwaardige en onmenselijke aberrante verschijnsel van de castraten en het al even perfide systeem van knapenkoralen, waarvoor al te jonge kinderen met een goede stem brutaal bij hun ouders weggehaald werden om opgeleid (en seksueel misbruikt) te worden in scholen verbonden aan abdijen, kerken en paleizen. Wanneer die kinderen de baard in de keel kregen werden ze zonder meer gedumpt en kwamen ze niet zelden in de mannelijke prostitutie terecht.

    In de Russische kerkmuziek cultiveerde men het gebruik van de falsetstem, de kopstem, zegt men ook. Russische tenoren slaagden erin om op die manier de hoogst zingbare regionen te verkennen, maar niet met de spectaculaire kracht en de briljante schittering van de westerse knapen en castraten, maar met de zachte gouden glans en de ingehouden luister van de lichtste en meest kwetsbare, tedere mannenstemmen. Ook in de diepte zocht men steeds verder naar de uitersten en ontwikkelde zich een traditie die naast de gebruikelijke bariton- en basstemmen ook nog de basso profundo cultiveerde: de aller-diepste bassen, die aan een koor nog meer klankkleur geven, nog meer orkestrale diepgang als van een machtig ensemble van de donkerst grommende contrabassen.

    De Russische liturgische muziek ontwikkelde zich samen met haar kerk tot een artistieke praktijk die een voorname plaats innam in de maatschappij. Kloosters en kerken groeiden uit tot belangrijke culturele centra, met professionele koren en eeuwenoude muziektradities. Voor zangers, koorleiders en componisten was er maar een beroepskeuze: de kerk. Daar konden ze hun artistieke gaven ontplooien en er ook hun boterham mee verdienen; in het burgerlijk leven was daartoe geen enkele mogelijkheid. Dat hoeft ons niet te verwonderen, het is hier bij ons lange tijd niet anders geweest, de traditie van wereldse muziek is ook hier pas ontstaan wanneer naast de kerk ook de wereldse heren, de keizers, koningen, prinsen, graven en edelen allerhande en nadien de rijkste burgers zich muziek en muzikanten konden veroorloven. De keuze voor het klooster was voor de koristen in de eerste plaats ingegeven door artistieke motieven, niet door religieuze.

    Wij in het Westen hebben de Russisch Orthodoxe liturgische muziek leren kennen na de Revolutie van 1917. De Russische kerk had in dat conflict vanzelfsprekend resoluut de kant gekozen van de tsaar, de edelen en de feodale traditie, tegen de dictatuur van het proletariaat. Voor de communistische machtshebbers was dat voldoende om haar als een politieke vijand te beschouwen en haar dus met alle middelen te bestrijden. De Sovjetstaat was, in de grote Marxistische traditie, ook ideologisch et Hhhhheen tegenstander van de godsdienst en dus rabiaat en agressief atheïstisch. Het einddoel van de revolutie was niet alleen het scheppen van een arbeidersparadijs, maar ook de uitroeiing van het godsdienstige uit de maatschappij. Kerken en kloosters werden gesloten en gesloopt, elke godsdienstige praktijk of opvoeding verboden, de priesters en monniken verbannen of vermoord. Enkel tijdens de gruwel van de Tweede Wereldoorlog zocht Stalin bij de kerk steun voor zijn oorlogsplannen en de strijd tegen het Nazisme die miljoenen Russen het leven zou kosten. Onder Nikita Chroestjov kwam er een nieuwe golf van antiklerikalisme en vervolging. Het heeft geduurd tot de ineenstorting van de Sovjet-Unie vooraleer een beperkte herleving van de godsdienst mogelijk werd.

    Het waren vooral de edelen en de meest gegoede burgers die massaal Rusland ontvluchtten na de Revolutie. Miljoenen Russen verspreidden zich over de hele wereld en stichtten overal kleine maar soms vrij aanzienlijke Russische enclaves, waar ze hun taal, hun cultuur, hun tradities en dus ook hun godsdienst trouw bleven en zo ook als enigen bewaarden voor het nageslacht. Het is in de Russische kerken in het Westen, in Berlijn, Parijs, Brussel, Londen en in Amerika dat wij kennis hebben gemaakt met de rijke, overdadige Russisch Orthodoxe liturgie en haar imponerende muziek. Ook niet-religieuze koren ontstonden om in te spelen op het succes van deze nieuwe, onbekende muziek, onder meer het alom gekende Don-kozakkenkoor van Serge Jaroff, dat talrijke plaatopnames maakte.

    Vandaag vind je die muziek op talloze cd’s, dvd’s en kan je ze ook in concert beluisteren. In de abdij van Chevetogne belijdt men naast de Latijnse ook de Byzantijnse ritus.

    Het is aangrijpende muziek voor de zeldzame verstilde momenten in je leven, in het halfduister van gedempt kaarslicht dat flakkerend een icoon belicht, misschien zelfs met een geurig wierookstokje… De weelde van de wijde waaier van ruisende bruisende stemmen, de organische eenheid in diepe verscheidenheid van klankkleur, het samenspel van de vele koorpartijen, de majestueuze ontplooiing van de traag voorschrijdende melodie… Het is een unieke, diepe en beklijvende emotionele ervaring.

    Maar is het niet een beetje vreemd voor ons, moderne en geseculariseerde westerse mensen en zeker voor deze overtuigde atheïst, om zo de lof te zingen van religieuze muziek uit een ver land en een even ver verleden?

    Ik heb daar helemaal geen problemen mee. Misschien is dat omdat ik die muziek nauwelijks associeer met de kerk en de maatschappij waarin ze is ontstaan. De teksten versta ik evenmin als de Russische gelovigen destijds: meestal is het kerkelijk Oud-Slavisch, een beetje zoals voor de Rooms-katholieke christenen het Latijn. De inhoud stoort me dus niet. Ik associeer ze ook niet met liturgische vieringen, ik heb die notoir langdurige festiviteiten nooit meegemaakt. Voor mij is het een muzikale kunstvorm zoals een andere.

    Dat was overigens ook zo voor de meeste Russen uit de tsarentijd: ze gingen niet naar de mis om de preek te horen, overigens het enige onderdeel dat in het Russisch was, als er al een preek was; de liturgische teksten in het Oud-Slavisch verstonden ze niet. Ze gingen, zoals gelovigen overal ter wereld en in alle eeuwen, om de esthetische ervaring, omdat het ‘mooie diensten’ waren. De rijke burgers in de trotse Duitse steden deden een beroep op Buxtehude en Bach om hun diensten op te luisteren, ze betaalden solisten, koren en muzikanten en bouwden kerken die rijker waren dan de prinselijke paleizen om naar hun muziek te gaan luisteren. Zo ook in Italië, in Spanje, in Frankrijk en de Nederlanden. De dag dat de kerk geen geld meer had om de mis op te luisteren op een artistieke manier, was de laatste dag dat de mensen nog naar de kerk gingen. De enige manier om nu nog een kerk vol te krijgen voor een mis, is een concertuitvoering van een mis van Palestrina, Vivaldi, Bach, Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert, Fauré, Rutter of Arvo Pärt.

    Is er dan niets religieus aan de muziek van de Russisch Orthodoxe kerk?

    Dat is een moeilijke vraag. Wat is religie? Is dat de leer van de kerk, de theologie, de dogma’s zoals de georganiseerde godsdienst die heeft opgesteld in geleerde boeken en afgerammelde geloofsbelijdenissen? In dat geval weet de gewone gelovige minder dan niets over ‘zijn’ godsdienst. Voor hem en voor haar gaat het veeleer over gewoonten, gebruiken, traditie, liturgie, met daarnaast enkele restanten van het schoolse godsdienstonderricht uit de jeugd en enkele algemeen menselijke waarden die men deelt met elke humanist. Naar liturgische vieringen gaat haast niemand meer, maar de muziek die daaruit ontstaan is, zowel in Rusland als hier in het Westen, wordt vandaag meer en beter uitgevoerd dan ooit tevoren en is voor een prikje te koop in elke platenzaak.
     
    Wij worden nu zoals vroeger aangetrokken door het muzikale, het artistieke, met het daarbij horende algemeen menselijke natuurlijke ontzag voor het onzegbare, het immer ontroerend mysterie van ons mens-zijn hier op aarde, een stip in het universum, een oogwenk in de tijd, in diepe verbondenheid met elkaar en met de generaties die ons voorafgingen en die ons nog zullen volgen. Dat zijn de gevoelens die bij mij opborrelen bij het beluisteren van de verstilde gewijde klanken van de Russisch Orthodoxe liturgie. Het is muziek van alle tijden, die mensen overal ter wereld blijvend aanspreekt en moeiteloos ontroert door haar diepmenselijke luister en pracht.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    24-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pedoseksualiteit: naar de grond van de zaak

    Godsdienstige sekten beweren dat ze hun morele en liturgische voorschriften rechtstreeks van hun godheid hebben, door een openbaring, vastgelegd in heilige boeken en verklaard door een priesterkaste. In feite zijn het menselijke inzichten, die historische gegroeid zijn. Het verschil met seculiere inzichten, zoals de filosofie, is vooral hierin gelegen, dat godsdiensten hun voorschriften opleggen met alle middelen, terwijl seculiere denkers hun mening enkel opperen en anderen alleen maar proberen te overtuigen. De seculiere staat steunt op de ideeën die leven in de gemeenschap en die de test van het democratisch debat hebben doorstaan en die juridisch en intellectueel adequaat kunnen geformuleerd worden. Een goed voorbeeld daarvan is de Universele verklaring van de rechten van de mens.

    Zowel de godsdienstige sekten als de staat gebruiken wetten om de samenleving te ordenen. Ogenschijnlijk is er geen verschil: het kerkelijk voorschrift dat de gelovigen verbiedt om euthanasie toe te passen, actief of passief, heeft dezelfde vorm als een burgerlijke wet die alle Belgen het recht op euthanasie toekent. De kerk beroept zich op goddelijke inspiratie (“Gij zult niet doden”), de staat beroept zich op het aanvoelen van de meerderheid van de mensen, vertolkt door de verkozenen des volks.

    Wanneer wij godsdienstige sekten het recht ontzeggen om met enig gezag algemeen geldende morele voorschriften uit te vaardigen of het navolgen ervan af te dwingen, dan moeten wij ons meteen de vraag stellen wie dat dan wel mag. Het antwoord is onvermijdelijk dat enkel de democratische staat dat vermag. Maar de staat zal zich ertoe beperken om voorschriften op te leggen waarover de gemeenschap het eens is. Enkel wetten die door het parlement worden gestemd, zijn rechtsgeldig. Men zal alleen wetten stemmen die nodig zijn, of zelfs noodzakelijk. In het geval van euthanasie, bijvoorbeeld, was het zo, dat onder invloed van de overheersende godsdienst euthanasie ook in de burgerlijke wetgeving beschouwd werd als moord. Artsen die eraan meewerkten, riskeerden een veroordeling en een strenge bestraffing. Men moest dus wel een nieuwe wetgeving opstellen die het verbod ophief en euthanasie expliciet toeliet en die de voorwaarden bepaalde.

    Waarop steunde de wetgever zich om euthanasie toe te laten? Is het voldoende dat er een meerderheid is bij de stemming in het parlement? Formeel gezien wel en dat is in feite de enige garantie die we hebben voor de deugdelijkheid van onze wetten. Wanneer een meerderheid een immorele of een absurde wet stemt, dan is die evengoed wet als elke andere, zolang die niet strijdig is met de andere wetten. In Hongarije stemde de meerderheid onlangs wetten die regelrecht ingaan tegen Europese en internationale wetten en die strijdig zijn met de Universele verklaring van de rechten van de mens, bijvoorbeeld inzake het homohuwelijk en -gezin, abortus om medische redenen, de rechten van holebi’s &c. Er is ook een zeer omstreden regel die het mogelijk maakt om mensen te veroordelen tot levenslange gevangenisstraf zonder mogelijkheid tot vervroegde vrijlating. Het is dus perfect mogelijk dat een democratisch verkozen parlement onethische wetten stemt. Men steunt zich op de eigen opvattingen en als genoeg mensen hetzelfde denken, dan kunnen zij hun wil opleggen aan de anderen. Eenmaal een wet van kracht is, kan de staat niets anders doen dan hem uitvoeren.

    Wij zien het gevaar: niet alleen in ondemocratische staten kan het verkeerd gaan, ook zogenaamd beschaafde landen kunnen wetten hebben die in strijd zijn met algemeen erkende waarden en rechten. Maar zelfs die algemene normen, bijvoorbeeld de Universele verklaring van de rechten van de mens, zijn niet volmaakt. Er is immers geen absolute grond meer die we kunnen inroepen, zoals de godsdiensten beweren. De Bijbel of de Koran bieden ons geen enkele garantie op objectieve waarheid. We moeten het stellen met onze onvolmaakte menselijke inzichten. Zo ontbreken er zelfs een aantal nochtans fundamentele rechten in de Universele verklaring. Er staat niets in over de doodstraf of over het recht op omzetting van doodstraf. De vrijheid van drukpers, de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek, het stakingsrecht, het recht op eigen taal en naam en het individueel klachtrecht (bij internationale organisaties) ontbreken ook, en verder: de bescherming van vrouwen tegen geweld (waaronder seksueel geweld en vrouwenbesnijdenis) en de bescherming van kinderen tegen schadelijke kinderarbeid. Latere verdragen hebben daar slechts gedeeltelijk aan verholpen.

    In de afwezigheid van een opperste gezagsinstantie en in het bewustzijn van het menselijk falen, moeten we ons afvragen of we nog wel enige vaste grond hebben voor onze rechtsregels en onze moraal.

    Laten we dat eens toepassen op een concreet geval. Ik neem hier het delicate maar ongetwijfeld belangrijke en actuele thema van de pedoseksualiteit, de seksuele contacten tussen volwassenen en niet-volwassenen.

    De katholieke kerk veroordeelt dergelijke contacten, omdat zij niet gebeuren in het kader van de voortplanting. Om dezelfde reden is ook masturbatie verboden, evenals het gebruik van voorbehoedsmiddelen, prostitutie, seks tussen personen van hetzelfde geslacht, bestialiteit. Bovendien situeert men die voortplanting binnen het monogame huwelijk, wat meteen voorhuwelijkse betrekkingen en alle buitenhuwelijkse seks uitsluit. Men vertrekt van een principe dat men als onaanvechtbaar beschouwt en leidt daaruit de logische consequenties af. Het principe is hier: seksualiteit dient voor de voortplanting. Die seksualiteit voor iets anders gebruiken is dan tegennatuurlijk.

    Het is echter evident dat wij altijd al onze seksualiteit op een veel ruimere manier beleefd hebben. Elk van de kerkelijke verboden wijst op een bestaande praktijk, die soms veel ruimer verspreid en toegepast is dan de verbodsregel zelf. Er zijn meer mensen die ooit masturberen dan mensen die dat nooit doen. Er zijn meer mensen die verscheidene sekspartners hebben in hun leven dan exclusief monogame mensen. Een op tien van de mensen is niet heteroseksueel. Iedereen die dat kan, gebruikt voorbehoedsmiddelen.

    Wat is de grond waarop de kerk haar seksuele moraal bouwt? Het woord van haar godheid, zoals het in de heilige boeken staat. Maar dat is een twijfelachtige grond, zelfs voor gelovigen. Voor ongelovigen zijn die heilige boeken niets meer dan historisch gegroeide menselijke geschriften van een bepaalde stam ergens in het Midden-Oosten, twee tot drieduizend jaar geleden. Interessante lectuur in het beste geval, maar geen teksten met absoluut gezag. Ook de interpretatie van die teksten door de kerk mist dat gezag, al was het maar omdat de kerk zich in de loop van de geschiedenis zo verschrikkelijk heeft vergist, vooral in haar houding tegenover de menselijke seksualiteit, bijvoorbeeld door het opleggen van de celibaatsverplichting, de aanmoediging van de maagdelijkheid, de miskenning van de vrouw en de desastreuze gevolgen die dat heeft gehad voor vele miljoenen mensen.

    Als de mening van de meerderheid op zichzelf geen garantie is voor zuivere ethische begrippen, als ook de godsdienst tekortschiet, wat blijft er dan over? Vrijwel niemand denkt ernstig dat in dat geval alles mag, hoewel men dat verwijt voortdurend aan niet-gelovigen toestuurt. Slechts weinigen kunnen zelfs maar een begin van een antwoord bedenken wanneer zij gevraagd worden naar de grond van hun morele overtuigingen en dat is in feite vreemd, is het niet? Je zou denken dat de mensen die hun ethische opvattingen met klem, nadruk, verontwaardiging en grote vanzelfsprekendheid verdedigen ook in staat zijn om die enigszins toe te lichten, maar dat is ijdele hoop.

    Laten we duidelijk zijn: er zijn slechts heel weinig mensen die zullen beweren dat seks tussen volwassenen en minderjarigen, vooral seksueel onrijpe kinderen, zonder meer kan. Anderzijds is het een vaak voorkomend verschijnsel, occasioneel in werkelijk alle middens maar ook op een bijna industriële schaal in het internationaal sekstoerisme, in de porno-industrie en op internet. We kunnen onmogelijk zeggen dat het niet bestaat, maar het is nergens officieel toegelaten en alleen in bepaalde omstandigheden helaas gedoogd. Waarom dan dat algemeen negatief aanvoelen en waarom komt het desondanks zo enorm vaak voor?

    Ik zal hier niet te veel ingaan op de fysieke details, maar we moeten toch ook durven zeggen waarover we praten. De wet maakt een onderscheid tussen verscheidene vormen van seksueel contact en houdt daarbij ook rekening met de leeftijd van de betrokkenen, waarbij overtredingen op de jongste kinderen het sterkst bestraft worden, dwang en geweld altijd een verzwarende omstandigheid is, evenals het feit dat het gebeurt met bloedverwante kinderen of met kinderen aan iemands zog toevertrouwd.

    Men zou kunnen zeggen, zoals de voormalige bisschop van Brugge dat helaas onlangs publiekelijk mocht doen, dat dergelijke seks niet altijd brutaal is. Laat het ons hopen. Maar zelfs op aanrakingen, het betasten staan strenge straffen: vijf tot tien jaar opsluiting. Het maken, verspreiden of in bezit hebben van kinderporno (met personen van minder dan 18 jaar) is in België en in Nederland strafbaar.

    Het gaat dus niet zozeer over het al dan niet brutaal zijn van de seks: alle seksuele contacten met minderjarigen zijn verboden. Men moet een kind geen pijn doen bij de seks om strafbaar te zijn, zelfs het tederste minnekozen is niet aanvaardbaar. De overtreding gaat niet over slagen en verwondingen, dat is een verzwarende omstandigheid. Het gaat om het pure feit van seksuele omgang, of daden die seksueel geaard zijn. Dat is op zich vreemd, want het gaat om daden die onder andere omstandigheden, met andere partners, tot de hoogste menselijke geneugten behoren en die in de literatuur met de meest extatische termen worden omschreven. Lichamelijk contact, stoeien met kinderen, je eigen of andere, daar is niets verkeerd mee, dat is zelfs goed voor ons en voor hen.

    Pedoseksuelen tonen zich vaak verbaasd over de verontwaardiging die hun gedrag oproept, zie zien werkelijk niet in wat er nu zo erg is aan wat zij doen. Voor hen is het niet meer dan wat knuffelen, misschien een beetje doktertje spelen (wat overigens niet strafbaar is onder kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd).

    Het gaat dus in de beste gevallen over daden die op zich niet fysiek schadelijk zijn voor de betrokken minderjarigen. Als men die daden dan toch veroordeelt, dan moet er een andere duidelijke en objectieve reden zijn. Een puriteinse verontwaardiging op zichzelf is daarbij totaal onvoldoende: destijds was men al verontwaardigd over een enkel die eventjes zichtbaar was (met kous!) onder een rok die tot de grond reikte. Ook het kerkelijk argument dat het om seks buiten de voortplanting gaat is ontoereikend. Er moet met andere woorden sprake zijn van een andere vorm van schade. Het is evenmin voldoende dat wij denken dat dergelijke contacten schadelijk zijn, de schade moet aanwijsbaar zijn. Anders vervallen we in dwaze redeneringen zoals die waarbij men ons het masturberen probeerde te ontraden, zonder veel succes overigens, door ons ervan te overtuigen dat we er blind zouden van worden. Het is dus niet erg zinvol dat we met zijn allen staan schreeuwen over smeerlappen die met hun poten van onze kinderen moeten blijven, dat een mens zoiets nu eenmaal niet doet, dat geen straf zwaar genoeg is. We moeten zelf goed weten waarom we zo verontwaardigd zijn, zodat we het ook aan de daders te kunnen uitleggen.

    Is pedoseksualiteit schadelijk voor de betrokkenen? Laten we het om te beginnen alvast hebben over de minderjarige slachtoffers. Over het algemeen neemt men in de wetenschappelijke literatuur daarover aan dat dergelijke seksuele contacten bij de slachtoffers kunnen leiden tot ernstige en langdurige psychische en/of fysieke problemen, afhankelijk van de omstandigheden. Dat betekent concreet dat de ene persoon er absoluut geen enkel vaststelbaar negatief gevolg van ondervindt, maar het is veel waarschijnlijker en zelfs aantoonbaar dat er in de meeste gevallen wel degelijk kwalijke gevolgen zullen zijn, tot de meest ernstige en zelfs zelfdoding toe. Dat is op zichzelf al voldoende om het verbod in de wetgeving op te nemen en de straffen ten minste zo streng te maken als ze nu zijn en de verjaringstermijn niet al te zeer te beperken, gelet op de enorme drempels die slachtoffers moeten overschrijden.

    Zo zijn we eindelijk bij de grond van de zaak terechtgekomen: pedoseksualiteit is verkeerd omdat ze schadelijk kan zijn en dat meestal ook is voor de slachtoffers, dat heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond. De staat heeft meteen de plicht om de maatschappij te beschermen door strenge wetten uit te vaardigen en overtredingen gepast te bestraffen.

    Merk op dat het kerkelijk standpunt, namelijk dat dergelijke vormen van seksualiteit strijdig zijn met een of andere vermeende natuurwet, hier helemaal niet meespelen. Ook het populaire aanvoelen dat het om iets vies, walgelijk, afstotelijk of zelfs onmenselijk gaat, is weinig relevant en meestal erg hypocriet. Merk ook op dat de staat onvermijdelijk verplicht is om de mogelijke slachtoffers te beschermen, een verplichting waaraan zelfs een hypothetische parlementaire pedofiele meerderheid zich niet kan onttrekken. Het gaat immers om een basisrecht van alle mensen, namelijk dat elkeen recht heeft op bescherming van zijn of haar leven, welzijn en integriteit.

    De publieke verontwaardiging tegenover pedoseksuelen is dus volkomen terecht, het zijn wel degelijk misdadigers. Ook als zij zelf niet overtuigd zijn van de negatieve gevolgen van hun daden voor de slachtoffers, moeten zij zich toch schikken naar de wetten van het land, die dergelijke seksuele contacten streng verbieden. Zij kunnen niet pleiten dat zij daarvan niet op de hoogte zijn, daarover is er niet de minste twijfel. Het is ook geen argument dat er in hun geval in feite geen sprake is van schadelijke gevolgen: ook dan zijn hun daden verboden. Het is aan de rechtbank om te oordelen of er eventueel verzachtende omstandigheden zijn. Zij kunnen ook niet aanvoeren dat zij handelden onder een onweerstaanbare drang, tenzij het gaat om totaal ontoerekeningsvatbare personen; in dat geval zal men hen interneren. Maar een persoon die zich op alle of de meeste andere punten min of meer normaal gedraagt in de maatschappij, is zich ervan bewust dat zijn of haar pedoseksuele daden, ook wanneer zij het gevolg zijn van zelfs een sterke neiging, aandrang of drift, niet toegelaten of gedoogd worden door de maatschappij. Zij moeten derhalve elke gelegenheid mijden die hen zou aanzetten tot dergelijk gedrag of die hun driften zou aanwakkeren.

    De hevige emotionele weerstand die pedoseksualiteit oproept, heeft ongetwijfeld te maken met enerzijds de ongelijke machtsverhouding tussen dader en slachtoffer; prepuberale kinderen genieten in elke beschaafde maatschappij een absolute bescherming. Toch valt het mij op dat in sommige middens de verontwaardiging veel groter is over occasioneel seksueel misbruik, bijvoorbeeld in het eigen gezin, in de kerk, in schoolverband of bij de sportbeoefening, dan in gevallen van economische uitbuiting van kindslaven, de gedwongen rekrutering van kindsoldaten of zelfs de seksindustrie. Ongetwijfeld speelt daarnaast het buitengewoon sterke taboe op seksualiteit in het algemeen en vooral op pedoseksualiteit in opvoedingssituaties een belangrijke rol in de felle reacties wanneer er weer een schandaal uitbreekt. Wij leven in een tijd waarin wij stilaan beginnen inzien welke omvang pedoseksualiteit heeft gehad in ons verleden en hoe vaak het nog steeds voorkomt. Enkel door dat taboe te doorbreken, kunnen we tot een goed inzicht komen in deze problematiek en kunnen we er ook samen aan werken.

    Ik heb het nog niet gehad over de zorg voor de daders. Niemand zal het me kwalijk nemen dat mijn bezorgdheid eerst naar de slachtoffers uitgaat. Maar zelfs vanuit dat standpunt is het nuttig om aan de daders te denken: door hun misdaden te voorkomen of recidieven te vermijden, kunnen we het aantal slachtoffers beperken. Bij sommige therapieën blijkt dat zelfs in 70% van de gevallen een gunstig effect te hebben. Anderzijds tonen de statistieken ook aan dat hervallen bijna onvermijdelijk is. Het lijkt billijk dat wij de beperkte middelen waarover de maatschappij beschikt in de eerste plaats besteden aan de begeleiding en de verzorging van de slachtoffers. Een gedeelte van onze inspanningen moeten wij daarnaast besteden aan de behandeling van daders, met het oog op preventie en het vermijden van herhaling. Deze zorg moet zo snel mogelijk na de arrestatie beginnen en blijven doorlopen na de vrijlating. De gemeenschap kan daarbij een belangrijke rol spelen, maar dan is het noodzakelijk dat men de veroordeelde pedoseksuelen kent, opdat men de vereiste sociale controle zou kunnen laten spelen. Dat zou gemakkelijker verlopen wanneer er een werkelijk open maar discrete communicatie zou zijn over alle gevallen van seksueel misbruik. Dan zouden wij immers inzien dat het niet gaat om hier en daar een pater, een bisschop, een coach, een nonnetje of een leraar, maar over ons allemaal.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    22-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sam Harris, The Moral Landscape

    Sam Harris, The Moral Landscape. How Science Can Determine Human Values, 291 pp., Free Press, New York, 2010; notes (p. 195-238), references (p. 239-279), index; $ 26,99 hardcover, gekocht bij Amazon voor ongeveer € 15, maar daar al te koop voor amper $ 7,85 plus verzendingskosten.

    Ik besprak hier al de twee vorige boeken van Sam Harris, klik hier en hier.

    Je kan het nog eens nalezen en dan zal je merken dat ik geen fan ben van Sam Harris. Ik heb dan ook lang geaarzeld voor ik zijn nieuwste boek kocht en nu ik het gelezen heb, is mijn mening over hem niet veranderd. Zijn eindnoten zijn nog altijd even irriterend: nu eens een droge referentie, dan weer een bladzijden lange excursus of tirade. De bibliografie is een ongestructureerde en daardoor vrijwel onbruikbare opeenstapeling van uiterst diverse elementen, van belangrijke boeken voor een ruimer publiek tot arcane artikels in hooggespecialiseerde en ontoegankelijke wetenschappelijke tijdschriften. Een van de redenen daarvoor is wellicht dat dit boek gedeeltelijk gebaseerd is op zijn doctoraatsverhandeling in de neurowetenschap.

    Ook nu weer zijn er briljante bladzijden, maar ook veel teleurstellende uitwijdingen die niet verder gaan dan snel voorbijgestreefde journalistieke controverse. Hijzelf verwijst herhaaldelijk naar dit boek als een filosofisch werk, maar dat is het slechts af en toe en dan nog zelden op een diepgaande manier. Ook de titel en vooral de ondertitel kan hij maar heel gedeeltelijk waarmaken: kan de wetenschap, en daarmee bedoelt hij de positieve wetenschappen, morele waarden vastleggen, vaststellen, ontdekken en vooral ook opleggen?

    Hij begint nochtans goed. Vertrekkend van de vaststelling dat wij mensen oordelen over goed en kwaad en dat dit gebeurt in onze hersenen (waar anders, inderdaad), gaat hij opzoek naar de mogelijkheden om in de hersenactiviteiten objectief waarneembare sporen te vinden van dit oordelen. Dat is een goed idee op zich, maar alles hangt natuurlijk af van wat men vindt, van het resultaat van dat onderzoek. Het is immers wel evident dat er sporen zullen gevonden worden van die activiteit, maar helemaal niet zeker dat die sporen uniek en dus significant zullen zijn. Het zou best wel eens kunnen dat activiteiten in bepaalde hersencentra niet specifiek zijn voor één bepaalde inhoud, maar een hele lading aan verscheidene activiteiten dekken.

    En dat is het probleem van dit boek. Nergens slaagt de auteur erin om een concrete, bruikbare link te leggen tussen de wetenschappelijk waarneembare hersenactiviteit en de inhoud daarvan. Hij moet dat zelf ook toegeven, maar zegt dan voortdurend dat het niet is omdat we nu nog geen concrete resultaten hebben, dat die er nooit zullen komen. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan bewezen, in het Engels noemt men dat een truism, een truïsme, een waarheid als een koe; in het Frans heet dat een lapalissade, naar Jacques de Chabannes, seigneur de La Palisse (1470-1525), op wie Bernard de La Monnoye (15 juni 1641, Dijon - 15 oktober 1728) een populair chanson gemaakt heeft waarin een aantal dergelijke evidenties opgesomd worden, waarvan de bekendste is: hij zou nog steeds in leven zijn, ware het niet dat hij gestorven was, of: cinq minutes avant sa mort, il était toujours en vie.

    Het is zeer de vraag of we ooit met apparatuur de hersenen zullen kunnen lezen als een open boek. We moeten ons zelfs afvragen of dat wel wenselijk is. Harris verkneukelt zich herhaaldelijk in het vooruitzicht dat wij ooit over perfecte leugendetectors zullen beschikken, die overal in rechtbanken, parlementen en vergaderzalen allerhande zouden aangebracht zijn en die bij de minste oneerlijkheid een alarm zouden doen weerklinken. Zeker, de rechtspraak zou er veel eenvoudiger op worden en ook internationale bijeenkomsten zouden aan moreel gezag winnen. Maar wie zou een zo’n wereld willen leven? Harris blijkbaar wel, ik niet. Ik hoop dat we ooit allemaal altijd en overal volkomen eerlijk zullen zijn, uit overtuiging. Harris rekent op de wetenschap om dat af te dwingen. Ik ben een utopist, een optimist, Harris is een pessimist. In feite is hij niet beter dan de fundamentalistische gelovigen die hij zo verfoeit, want ook zij rekenen op zo’n Big Brother, namelijk God, om de mensen te dwingen om eerlijk te zijn.

    Nu we het toch over Harris’ antiklerikale en antigodsdienstige overtuiging hebben, die in zijn vorige boeken en in talloze artikels in kranten en tijdschriften van zijn hand zo nadrukkelijk aanwezig is, moeten we vaststellen dat hij zich ook nu weer uitvoerig van die kant laat zien. Ik heb vanzelfsprekend geen enkel probleem met die gevoelens, noch met de manier waarop Harris die vertolkt. Ik deel zijn opvattingen volkomen en zijn taal en stijl verschilt niet zoveel van wat je hier al herhaaldelijk hebt kunnen lezen.

    Maar ik vind de irritante en ongepaste vermenging van literaire genres in dit boek helemaal niet overtuigend. Ofwel schrijf je een ernstig en evenwichtig boek over de werking van de hersenen en het verband met onze gedachten en onze morele overtuigingen, en zo’n boek zou ik heel graag lezen, ofwel roer je nog maar eens in de grieventrommel van de atheïst, en ook dat mag voor mijn part gerust nog een tijdje doorgaan. Maar wanneer je de twee probeert te combineren zoals Sam Harris hier gedaan heeft, doet het ene afbreuk aan het andere, veeleer dan het te versterken.

    De kwestie die Harris in dit boek wenst ter sprake te brengen is nochtans van zeer groot belang. Wanneer wij onze morele of ethische overtuigingen niet meer wensen te zoeken in dubieuze zogenaamd heilige boeken, in mystieke openbaringen of in de arbitraire verordeningen van godsdienstige sekten, waar kunnen we dan nog terecht? Wat is goed en wat niet? Harris heeft het bij het rechte eind wanneer hij stelt dat het welzijn van de mens de basis van alles is. Maar hij gaat mijns inziens niet ver genoeg op die weg door. Het welzijn van de mens, of de mensheid, is inderdaad de essentie van de zaak, maar dan alleen of in hoofdzaak voor de mens. In mijn opvatting is de mens echter maar een onderdeel van het geheel van het leven hier op aarde en moeten we derhalve ook rekening houden met alle andere levensvormen en met het geheel van onze omgeving. Vervolgens moeten we stellen dat de mens nooit alleen is: mens zijn is altijd medemens zijn. Dat heeft natuurlijk enorme consequenties als we spreken over ‘het welzijn van de mens’.

    Moraal of ethiek, twee termen voor hetzelfde, heeft te maken met waarden: wat beschouwen wij als waardevol? We kunnen daarbij vertrekken van de meest oppervlakkige zaken, bijvoorbeeld: wij houden van zoete dingen. Als we wat dieper gaan graven, komen we bij meer fundamentele behoeften en hun bevrediging: honger, dorst, behoefte aan beschutting en beveiliging, seksualiteit, zinvolle arbeid en het genot van de vruchten daarvan, solidariteit… Als we nog verder gaan, dan komen we bij de grond zelf van alle waarden, de voorwaarde en voor-waarde van alles: het leven zelf. Niets is belangrijker voor elke levensvorm dan het leven, het in leven zijn, het behoud ervan en de voortzetting ervan. Al de andere waarden kunnen we daarvan afleiden en ze er ook op terugvoeren.

    Dat is een belangrijke vaststelling: voor het leven hier op aarde is dat leven de hoogste waarde. We moeten dus niet zoeken naar waarden of zingeving buiten de aarde. Aangezien alle leven eindig is, moeten we ook niet zoeken naar iets dat na dit leven zou komen. Het leven is een tijdelijk organisme, dat na verloop van tijd afsterft en waarvan al de samenstellende delen weer overgaan in andere vormen. Het leven is geëvolueerd in grote verscheidenheid en de meest opvallende levensvorm is (nu) de mens, die gekenmerkt is door een uiterst verfijnd verstand. Met dat verstand is de mens in staat om de aard en de samenhang van de dingen enigermate te doorgronden, steeds vanuit het menselijk standpunt. Ook het samenleven van de mensen en de plaats van het individu daarin is voorwerp van onze overpeinzingen en ook daar moeten we met niets anders rekening houden dan wat er hier op aarde is.

    Maar ik betwijfel of de positieve wetenschap en meer bepaald de neurowetenschappen, het experimenteel onderzoek van de werking van onze hersenen, ons op langere termijn veel kan bijbrengen, zoals Sam Harris beweert in dit boek, over wat waardevol is voor de mens. Er zijn teveel onbeantwoorde fundamentele vragen die in dat verband steeds weer de kop opsteken. Zelfs indien we zouden ontdekken wat een mens gelukkig maakt, door in de hersenen te gaan zoeken naar de fysieke verschijnselen die met geluk te maken hebben, wat hebben we dan vastgesteld en wat hebben we daaraan? De verleiding lijkt me groot om dan te proberen dezelfde fysieke toestand van de hersenen te veroorzaken op een kunstmatige manier, zoals we nu al doen wanneer we allerlei drugs gebruiken of toedienen. Bovendien is het vinden van één ultieme optimale hersentoestand een dwaze illusie en een ellendige verarming: onze hersenen zijn zo complex en individueel gedifferentieerd, zowel qua fysieke structuur en functioneren, om nog te zwijgen van de gedachte-inhouden, dat het geluk niet kan herleid worden tot één bepaalde vorm van orgastische of mystieke climax. Om Harris’ eigen redenering te volgen: het is niet omdat bij een grote gelukservaring de hersenen een bepaalde vaststelbare fysieke activiteit ontplooien, dat er geen andere gelukservaringen mogelijk zijn bij identieke hersenactiviteit, of geen andere hersenactiviteiten bij even grote of nog grotere gelukservaringen.

    Waar Harris van droomt is een wereld van heroïneverslaafden. Zelfs onze zeer onvolmaakte maar menselijke wereld, waarin zoveel mensen nodeloos lijden onder het geweld, het egoïsme en de machtswellust van hun medemens, is nog veruit te verkiezen boven een wereld waarin de wetenschap ons in staat stelt om met zijn allen gelukzalig aan een stel infusen te liggen tot in eeuwigheid.

    Sam Harris is een begaafd auteur, maar het is geen belangrijke wetenschapper en nog veel minder een groot filosoof. Lees hem dus met mate, veeleer als tijdverdrijf, voor het oppervlakkig plezier, maar altijd met gepaste argwaan en het nodig mentaal voorbehoud als het over de diepste grond der dingen gaat; zeker op dat vlak is hij een onbetrouwbare en dus onveilige gids. Of nog beter: lees hem toch maar beter niet, lees liever eens iets dat wel echt belangrijk is.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    18-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het blijft in de familie: de blog van Lut
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Met genoegen en met enige familiale trots kan ik mijn lieve lezers aankondigen dat Lut ook begonnen is met een blog op Seniorennet.

    In de vijf jaar dat ik hier actief ben, was dat al enkele keren ter sprake gekomen, maar nu is de beslissing genomen en ik juich ze van harte toe. Het is voor haar immers een uitstekende manier om haar literaire en artistieke talenten ten toon te spreiden voor een ruimer publiek.

    Op haar blog toont ze haar eigen kunstwerken en licht ze toe met verwijzingen naar het leven en hoe ze dat ervaart. Maar je vindt er ook haar heel persoonlijk commentaar bij tentoonstellingen en andere culturele activiteiten en nog veel meer, wie weet waar haar enthousiasme haar nog leidt…


    Dit is het adres van haar blog:
    http://blog.seniorennet.be/lutderudder/


    17-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Susan Neiman: Moral Clarity, of Muddy Waters?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik had de naam van Susan Neiman al enkele keren ontmoet in mijn recente lectuur, maar toen ik enkele recensies las over haar werk, leek het me niet tot het meest onmisbare te behoren. Onlangs echter sprak iemand me over haar in zeer lovende bewoordingen, eraan toevoegend dat ze in Leuven kwam spreken op 9 april 2011. Dat bracht me ertoe twee van haar boeken te bestellen en een ervan heb ik ook meteen gelezen: Susan Neiman, Moral Clarity. A Guide for Grown-Up Idealists, 467 pp., Harcourt, Orlando &c., 2008, hardcover, $ 27, gekocht via Amazon France voor € 2,44 plus 5,99 verzendingskosten.

    De enige reden waarom ik aan dit boek een korte bespreking wijd, is om eventuele geïnteresseerden te waarschuwen: laat je niet misleiden door de titel noch de ondertitel; je zal in dit boek het ene noch het andere vinden.

    Een van de oorzaken daarvan is, dat dit boek in feite een allegaartje is van lezingen die de auteur heeft gehouden, op uitnodiging van opportunistische universiteiten zoals die van Leuven, die ongetwijfeld gecharmeerd waren door haar titels en die van haar boeken en die maar al te blij waren dat ze een vrouwelijke spreker, een moeder van drie kinderen, een filosofe en een Joodse bovendien, konden uitnodigen om te laten zien hoe open en vooruitstrevend ze wel waren.

    Neiman (°1955) vermeldt in haar boek ergens dat een van haar professoren haar tijdens haar studies rond 1970 aanraadde om een ander domein uit te kiezen dan filosofie. Zij haalt dat aan als een flagrant bewijs van de vrouwonvriendelijke houding van de academische wereld van toen. Voortgaande op dit boek, meen ik evenwel dat de kans groot is dat haar prof haar toen veeleer een welgemeende persoonlijke stille wenk gaf dan hij een oordeel uitsprak over de geschiktheid van vrouwen überhaupt om aan filosofie te doen. Typisch voor haar dat ze dat toen niet doorhad en blijkbaar nog steeds niet door heeft.

    Helderheid van welkdanige soort dan ook ontbreekt ten enenmale in dit boek. De verschillende hoofdstukken vertonen nauwelijks enige structuur of onderlinge samenhang. De stijl is die van de zogenaamd onderhoudende lezing, doorspekt met de klassieke filosofische anekdotes, flauwe grapjes en eindeloos veel verwijzingen naar de kranten, het nieuws en de Amerikaanse politiek. Heel vervelend vond ik de hebbelijkheid die ze heeft om anderen aan het woord te laten in haar eigen woorden; zo laat ze Socrates, Kant &c in de directe rede spreken, dus niet: Kant zegt dat je de mens nooit als een middel mag gebruiken, maar: Gebruik een mens nooit als een middel. In dit voorbeeld is het evident dat het om Kant gaat, omdat het een rechtstreeks en bekend citaat is, maar voortdurend laat Neiman de lezer in het ongewisse of hij nu Kant aan het lezen is (in de gepopulariseerde stijl van Neiman), dan wel Neiman zelf, en het onderscheid tussen de twee is wel belangrijk (en groot!).

    Met een titel zoals de hare, mag een mens toch iets verwachten over de fundamenten van onze moraal, en dat op een verhelderende manier. Ik althans heb het niet gevonden. Er worden heel wat klassieke thema’s aangekaart, naast veel voorbeelden uit de recente geschiedenis, maar dat gebeurt allemaal op een zeer oppervlakkige, vage, verwarde, nodeloos ingewikkelde, wijdlopige en ongestructureerde manier.

    Ik kan de verleiding niet weerstaan om haar rechtstreeks te citeren (p. 416): When we look for moral clarity, what we often get is kitsch.

    Daarmee is voor mij alles gezegd over dit zeer teleurstellende boek. Misschien verklaart dat ook zijn belachelijke prijs.

    Zoals je kan zien is het boek in het Nederlands vertaald, € 17,99 paperback.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    13-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Judaspenning, Lunaria annua
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Zeker op één punt zijn Lut en ik het nogal oneens: de tuin. Zij houdt van netjes onderhouden perken en kort afgereden gras, zonder onkruid of mos, een ijdel verlangen. Ik ben veeleer een voorstander van een meer verwilderde tuin. Van mij mag ongeveer alles blijven staan wat groeit, veel zogenaamd onkruid is me even lief als aangeplante bloemen en struiken. Een plant mag al eens woekeren, vind ik, je moet niet te snel snoeien of uitdunnen. Planten zijn ook mooi in hun laatste levensfase, je moet ze niet meteen na de bloei uitrukken en op de composthoop gooien. Ook wieden en harken doe ik node, natuurlijke bodembedekkers zijn een veel aantrekkelijker alternatief. Lege plekken vul ik liever op met compost en gehakseld snoeisel.

    Dat geeft wel eens aanleiding tot een hartelijk gesprek. Aanvankelijk werkten we samen in de tuin, maar wegens onze verschillende instelling was dat onhoudbaar. Dus liet ik Lut maar doen en ze werkte echt wel heel hard, terwijl ik me bescheiden terugtrok. Maar met het voorbijgaan van de jaren wordt het allemaal een beetje veel voor haar, ze heeft immers ook andere bezigheden. Van de andere kant vond ik zelf ook dat de tuin niet uitsluitend haar temperament en voorkeuren moest weerspiegelen, ik kijk er tenslotte ook graag naar, in al de seizoenen en als het warm genoeg is zit ik graag buiten te lezen of te mijmeren, in de schaduw weliswaar.

    Uiteindelijk hebben we een compromis bereikt. Het zwaarste werk, zoals het jaarlijks snoeien en hakselen van de zeven acacia’s in de voortuin en enkele andere struiken, nam ik toch al voor mijn rekening. De rest van de tuin hebben we verdeeld: in de voortuin is Lut de baas, van de achtertuin heb ik het gedeelte onder mijn beheer waarop ik uitkijk van uit mijn werkkamer. Dat omvat ook de vijver. Gras afrijden doen we allebei.

    De discussie laaide onlangs weer even op toen in ‘mijn’ gedeelte plots de judaspenningen de kop opstaken. Je ziet ze op de afbeelding hierbij. De Lunaria annua is ondanks haar naam (annua betekent ‘jaarlijks’) een tweejarige plant, dat wil zeggen dat ze twee jaar leeft. Het eerste jaar maakt ze uit een zaadje wortels, een stengel en bladeren. In de winter verdwijnen die, maar in de lente schiet de plant weer uit en dan bloeit ze ook uitvoerig. Daarna sterft ze af. Haar naam heeft ze te danken aan haar hauwtjes, de ronde droge zaaddoosjes die er uitzien als penningen of muntstukken. Het is een volkse verwijzing naar de dertig zilverlingen, de prijs die Judas Iskariot volgens de Bijbel kreeg voor zijn verraad van Jezus. Volgens de legende zouden de muntstukken op de grond gevallen zijn toen hij zich in zijn wanhoop verhing en als Judaspenningen opgeschoten zijn.

    Ook in het Deens heet de Lunaria zo. In het Frans is het lunaire maar ook monnaie du pape, vandaar dat men hier bij ons ook wel eens spreekt van sint-pieterspenning, wellicht om de vermaledijde naam van Judas niet in de mond te moeten nemen, een eufemisme dus, maar het is geen algemeen verspreid gebruik. In het Engels is de naam Honesty, eerlijkheid; het is een verwijzing naar de zaadjes, die heel goed zichtbaar zijn in de hauwtjes, niet verborgen dus. In Azië noemt men haar ‘geldplant’, zoals wij, maar dan zonder de Bijbelse Judas natuurlijk. In Amerika spreekt men van Silver Dollars.

    Lut is er bezorgd om dat de Judaspenningen de andere planten, vooral de vaste zoals de Hosta, niet gaan overwoekeren. Daarom verwijdert ze het liefst de uitgebloeide planten kort nadat ze de typische zaaddoosjes hebben gevormd waaraan ze hun naam danken. Ik laat ze liever staan, zelfs de hele winter door, ze zijn heel mooi als ze berijpt zijn. En dan planten ze zich veel beter voort, natuurlijk. In het najaar heb ik ze dus lang laten staan en dit jaar zien we daarvan de gevolgen, tot mijn tevredenheid maar tot ernstig ongenoegen van Lut, die me meewarig waarschuwt dat als ik niet ingrijp, de tuin straks helemaal ingenomen wordt door woekerende planten.

    We zullen wel zien. Voorlopig geniet ik van de overvloedige bloemenpracht van de Judaspenningen, die bovendien ook nog veel vlinders aantrekt.


    Categorie:wetenschap
    Tags:planten
    08-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn gedacht
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren stelden we hier dat iedereen vrij moet zijn om te denken, te zeggen en te schrijven wat hij of zij wil. We noemden dat een voorwaarde voor het volwaardig mens zijn. We voegden daar wel onmiddellijk aan toe dat niet alle gedachten en ideeën evenwaardig zijn en haalden het racisme aan als een duidelijk minder nobele manier van denken. Hoe moeten we dan omgaan met afwijkende en zelfs ronduit verwerpelijke opvattingen?

    Een eerste moeilijkheid is deze: hoe maken we het onderscheid tussen goed en kwaad als het over gedachten, opvattingen, ideologieën gaat? Een opvatting kan negatieve gevolgen hebben op verschillende manieren en voor verschillende mensen, voor de betrokkene zelf en/of voor anderen. We blijven dus bij onze stelling dat niet het hebben van een opvatting verkeerd is; enkel de gevolgen ervan kunnen we aan een oordeel onderwerpen.

    Laten we bij ons voorbeeld blijven: racisme. Er zijn mensen die zo denken, dat is evident. Zolang het daarbij blijft, kan men niet van een misdaad spreken. Maar onze gedachten hebben steeds een invloed op het gedrag, ze zijn niet vrijblijvend. Iemand die mensen van andere rassen als minderwaardig beschouwt, zal dat allicht ook laten blijken. Hij of zij zal die andere mensen niet behandelen zoals eigen ‘rasgenoten’ en zal hen bijvoorbeeld bepaalde rechten ontzeggen, of hen beschimpen of zelfs geweld aandoen. Racisme kunnen we als een minder goede manier van denken beschouwen omwille van de negatieve gevolgen ervan voor de mensen die erdoor uitgesloten en gediscrimineerd worden. Racisme kan ook negatieve gevolgen hebben voor de persoon zelf. Door zich zo op te stellen, sluit men zich af van anderen, niet alleen van de mensen die men als minderwaardig beschouwt, maar ook van de meerderheid van de mensen, die racisme terecht afwijzen en de praktijk ervan zelfs bij wet verbieden. Men miskent de fundamentele mensenrechten van een deel van de bevolking. Men plaatst zich zo in een situatie en een gezelschap waarin men van kwaad tot erger kan gaan. Ideologische racisten worden dan geweldenaars die andere mensen schade toebrengen, alleen omdat ze een andere huidskleur hebben.

    Racisme en andere vormen van discriminatie zijn strijdig met het gelijkheidsbeginsel, dat zegt dat alle mensen over dezelfde fundamentele rechten beschikken. We kunnen dus globaal dezelfde morele criteria toepassen op gedachten, ideeën en ideologieën als op daden. In de grondwet van de U.S.A staat dat alle mensen als gelijken geboren worden, maar het heeft geduurd tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw eer zij hun burgerrechten konden opeisen. Belgische vrouwen kregen pas in 1946 stemrecht. Er is vandaag nog overal rabiaat racisme en zware discriminatie.

    Ook de twee andere principes, vrijheid en solidariteit zijn goede toetsstenen voor de opvattingen die mensen hebben. De meest gehoorde kreet bij alle revoluties is deze: vrijheid! Elke ideologie die de individuele vrijheid van mensen nodeloos en willekeurig aan banden legt, kunnen we zonder meer afwijzen. Even zo voor de solidariteit: wanneer mensen de solidariteit afwijzen en de onbeperkte vrijheid van het individu prediken, kunnen we meteen zeggen dat dit een afkeurenswaardig standpunt is. Het extreem communisme en het onbeperkt kapitalisme zijn dus geen van beide goede ideologieën.

    Wij weten nu dat we onze morele regels ook mogen toepassen op de ideeën die mensen hebben. Maar wij zijn vertrokken van de gedachte dat de gedachten vrij zijn, ook als ze moreel verwerpelijk zijn. Enerzijds keuren we het racisme terecht af, maar anderzijds blijven we beweren dat mensen de vrijheid moeten hebben om racistisch te denken, te spreken en te schrijven. Hoe rijmen we dat tezamen?

    Het antwoord vinden we in het feit dat de vrije meningsuiting een algemeen recht is. Racisten mogen racistisch denken en die mening ook verkondigen, maar antiracisten mogen dat ook. Men mag dus de mening van anderen betwisten en zelfs bestrijden, maar steeds binnen het domein van de gedachten, het gesprek en de media. Het gaat pas fout wanneer er door de enen of de anderen geweld wordt gebruikt, wanneer men ideeën met andere middelen dan het woord opdringt. Dat kan bijvoorbeeld door individuele of collectieve hersenspoeling, door massale propagandatechnieken, door een opvoedingssysteem of met bruut geweld, door het elimineren van ideologische tegenstanders en andersdenkenden. Hitler heeft zo onder meer naar eigen zeggen de vrijzinnigheid in Duitsland uitgeroeid, Robespierre schakelde meedogenloos alle politieke tegenstanders uit, net zoals Stalin, Pol Pot…

    Wij weten nu dat wij ideeën kunnen beoordelen op dezelfde manier als daden. We weten ook dat we de ideeën die wij als verwerpelijk beschouwen zonder meer mogen bestrijden, zolang dat we dat op een niet-gewelddadige manier doen, dus niet door ze te verbieden of door de mensen die ze verspreiden te bestraffen, maar wel door aan te tonen waar ze verkeerd gaan en door ze te confronteren met andere en betere ideeën. Wij mogen dus andersdenkenden proberen te overtuigen van ons gelijk en hun ongelijk. Dat is meteen een oproep tot alle mensen van goede wil om zich voortdurend waakzaam op te stellen tegenover alle gevaarlijke ideeën, maar ook om de goede, de beter en de beste ideeën zoveel als mogelijk te propageren. Wij mogen ons nooit laten verleiden tot laksheid op dat punt. Al te vaak zijn het de mensen met de meest betwistbare ideeën die het hoge woord voeren, terwijl de waarden die door de meerderheid worden gedragen en door de moreel meest hoogstaande vertegenwoordigers worden vertolkt, niet de aandacht krijgen die ze verdienen.

    Evenmin mogen we ons verschuilen achter vage formuleringen en traditionele maar ongegronde opvattingen. Elke politieke partij heeft het over waarden, zelfs over fundamentele waarden, maar zij preciseren nooit wat ze daarmee bedoelen of waarop deze waarden gesteund zijn. In Vlaanderen is dat vooral bij de christendemocraten een blijvend probleem. Men verwijst voortdurend naar de christelijke waarden, maar men distantieert zich keer op keer terecht van het kerkelijk instituut dat die waarden omschrijft, fundeert en oplegt. Wanneer men aan christelijke politici vraagt welke die christelijke waarden zijn, krijgt men nauwelijks enig antwoord, hoogstens enkele algemeenheden die elkeen kan onderschrijven. En dat terwijl de principes zelf van het christendom en daardoor veel van de concrete voorschriften, radicaal in tegenspraak zijn met de universeel aanvaarde mensenrechten en niet te verenigen zijn met een objectieve menselijke ethiek. Enkele voorbeelden volstaan om dat aan te tonen. De vrouw heeft in de kerk niet dezelfde rechten als de man; de kerk heeft zelfs vastgelegd dat dit onderwerp niet meer kan besproken worden. Dat is ook zo voor het verplichte celibaat voor de priester. Deze beide voorschriften zijn strijdig met de meest fundamentele mensenrechten, er is geen enkele objectieve waarde die door deze ‘wetten’ wordt bevorderd of gevrijwaard. Het zijn gewoon historisch gegroeide inhumane afwijkingen, het resultaat van eeuwenoude perverse opvattingen over de vrouw en over de menselijke seksualiteit. Het zou de denkers en de ideologen van een ‘christelijke’ EN democratische partij sieren indien zij daarover een duidelijk standpunt zouden innemen, in plaats van telkens wanneer men hen met deze vragen confronteert, de vlucht te nemen in een verwijzing naar een scheiding van kerk en staat die in flagrante tegenspraak is met de benaming zelf van hun partij.

    Ik betreur het dat men in het maatschappelijk debat zo weinig aandacht schenkt aan het verspreiden en bespreken van de vrijzinnige standpunten, terwijl de uiterst vage en ongesubstantieerde zogenaamd christelijke als een onaantastbaar gedachtegoed blijven verspreid worden. En dat gaat echt niet over loze leuzen of vage begrippen. Een voorbeeld zal dat duidelijk maken.

    Vandaag is euthanasie een onderwerp dat zeer concreet is voor een groot aantal Vlaamse mensen. Wij worden ouder, veel ouder dan vroeger en dat heeft zijn gevolgen. Er zijn nu meer ouderen van dagen in de maatschappij en zij hebben veel meer te maken met allerlei ouderdomsverschijnselen. De medische kennis is er enorm op vooruitgegaan, ook en misschien vooral in de gerontologie. Ouderenzorg, zowel in rust-en verzorgingsinstellingen als via de thuiszorg, is een belangrijke maatschappelijke taak. Dat alles brengt met zich mee dat heel veel ouderen het levenseinde zien naderen. Velen van hen, of van ons, want ik ben ook officieel een senior, zijn nog zeer actief, gezond en bewust. Maar anderen zijn soms erg beperkt in hun mogelijkheden, lijden aan pijnlijke ziekten zoals kanker, of hebben te maken met mentale achteruitgang of totale dementie. Onze kinderen en kleinkinderen en iedereen die met ons te maken heeft, staat voor de vraag naar de actieve levensbeëindiging, de euthanasie. Op welk moment nemen wij afscheid van het leven? In hoeverre mogen wij ingrijpen in dat proces? Dat is een prangende vraag voor velen onder ons.

    Voor de katholieke kerk is het een onbespreekbare zaak: actieve levensbeëindiging is verboden, het is een vorm van moord. Maar in de praktijk zien we dat er allerlei achterpoortjes zijn en schimmige protocollen, waarbij wel degelijk ingegrepen wordt in het sterfproces. Er is de palliatieve zorg, waarbij men het lijden verzacht, door het bestrijden van de symptomen en een doorgedreven onderdrukking van de pijn. Men beweert dat dit voor de meeste patiënten kan volgehouden worden tot aan hun natuurlijke dood, met het behoud van een aanvaardbare levenskwaliteit, ook wat betreft het bewustzijn. In mijn eigen directe omgeving heb ik kunnen vaststellen dat dit zeker niet bij iedereen het geval is.

    In de palliatieve zorg probeert men de ongeneeslijk zieke mens dus niet te genezen, maar wel het lijden draaglijk te maken. In een recent artikel in de Campuskrant van de Leuvense universiteit stelt men: “Slechts bij een à twee procent van de patiënten kunnen we de symptomen niet voldoende bestrijden om een comfortabel einde te garanderen. Dan is het goed dat we in die uitzonderlijke situaties kunnen beschikken over de mogelijkheden van palliatieve sedatie of voor sommigen euthanasie.”

    Wat bedoelt men precies? Palliatieve sedatie gebeurt door het toedienen, tijdens de allerlaatste levensfase, van een zo grote dosis chemische producten (we kunnen het geen echte geneesmiddelen noemen) dat de patiënt wegzinkt in een diepe verdoving, waaruit hij of zij niet meer verondersteld wordt te ontwaken. Het overlijden zelf gebeurt dan spontaan, niet ten gevolge van de toegediende middelen, binnen een periode die tot zeven dagen en meer kan gaan. Omdat de echte dood als het ware natuurlijk is, onafhankelijk van de verdoving, zal men geneigd zijn om het ogenblik waarop men overstapt naar palliatieve sedatie, zo lang mogelijk uit te stellen. De reden waarom men de patiënt in een verdoving brengt die men als onomkeerbaar beschouwt, is immers dat de normale palliatieve pijn- en symptoombestrijding niet meer als afdoende ervaren wordt, door de patiënt en door de omgeving.

    Meteen zien we een aantal problemen opduiken. Men heeft geen controle over het tijdstip van het begin en over de duur van de sedatie. Men moet dus proberen om die periode zo kort mogelijk te houden, het is niet de bedoeling dat ze maanden duurt, bijvoorbeeld. Men zal dus zo lang mogelijk wachten met het begin ervan en daarbij een afweging maken tussen de pijn en het ongemak dat iemand nog aankan enerzijds en de noodzaak om de periode van de sedatie niet onmenselijk lang te rekken. Maar wat als de pijn zo groot wordt en de symptomen zo ondraaglijk, terwijl er geen enkele reden is om aan te nemen dat de natuurlijke dood nabij is? Mensen kunnen soms een zeer lange en zeer pijnlijke doodstrijd doormaken, waarbij geen gewone verdoving helpt, tenzij de sedatieve.

    Wat weten wij over wat er gebeurt met het bewustzijn van iemand die definitief sedatief verdoofd is? Welke middelen gebruikt men daarvoor? Hebben die invloed op de verstandelijke vermogens? Op allemaal? Op de emoties? Totaal? Blijft men vocht en voedsel toedienen? Zuurstof? Dromen sedatieve patiënten? Hebben zij nog passief contact met de buitenwereld? Horen zij? Het is niet omdat iemand uiterlijk zeer kalm is en er bijna gelukzalig bij ligt dat hij of zij volledig buiten bewustzijn is, dat weet men van comateuze patiënten die na lange tijd toch ontwaken of van patiënten die soms jaren volledig verlamd zijn maar al die tijd een belangrijke vorm van intern bewustzijn en zelfs waarneming bewaren, zonder dat ze daaraan uitdrukking kunnen geven.

    Men antwoordt altijd geruststellend en met een ongefundeerde zelfzekerheid op dergelijke vragen, maar ik heb daarbij ernstige twijfels, want zeker weet men het niet. Maar stel dat het inderdaad zo is dat de palliatieve sedatie zeer efficiënt is, dat de patiënt in feite in een diepe, irreversibele coma of hoe men het ook noemen wil, gebracht wordt, dat er geen enkele hersenactiviteit meer kan vastgesteld worden. In feite heeft men dan actief de patiënt hersendood gemaakt, in afwachting dat ook de rest van zijn lichaam de strijd staakt. Indien dat het geval is, en dat zou best zo zijn, om zeker te zijn dat men niet zomaar iemand oppervlakkig verdooft voor het oog van de omstanders, terwijl hij of zij in een hel belandt, wat is dan nog het verschil met euthanasie, waarbij men niet alleen de hersenfuncties uitschakelt, maar tegelijk alle levensfuncties?

    De sedatie waarvan sprake is in feite een vorm van euthanasie, daar kan men niet om heen. Wanneer men iemand hersendood maakt, is die persoon in feite gestorven. Het is een onomkeerbaar proces, of het is althans zo bedoeld. Patiënten die geen enkele hersenactiviteit meer vertonen, laat men in de praktijk altijd sterven, men houdt ze niet kunstmatig in leven, tenzij in perverse situaties, waarbij de omgeving of de leiding van de instelling dat om principiële of vaker nog religieuze redenen eisen. Sedatie is dus als term een eufemisme voor euthanasie, meer niet. Palliatieve sedatie is echter ook een onnodige complicatie in wat men eigenlijk doet, namelijk het actief beëindigen van het menselijk leven van de patiënt. Het is niet omdat het proces waarbij de levensfuncties een na een stilvallen langer duurt, dat het daardoor ook een meer menselijk of minder pijnlijk proces is, voor de patiënt of voor de familie.

    Waarom doet men het dan? Omdat het, volgens een bepaalde handige maar grondig oneerlijke interpretatie, geen actieve levensbeëindiging is, die verboden is door de katholieke leer. En dus kiest men in katholieke ziekenhuizen, die in Vlaanderen de overgrote meerderheid uitmaken, voor die formule en weigert men patiënten de euthanasie waarom ze soms vragen. Men verzorgt de patiënt palliatief zolang men kan; als dat onmogelijk geworden is, dan maakt men hem of haar hersendood (dat hoop ik althans). De rest van het lichaam zal dan een ‘natuurlijke’ dood sterven, na ‘enige’ tijd. Al die tijd zorgt men voor een gepaste begeleiding, van de patiënt en van de omgeving. De kosten vallen grotendeels ten laste van de ziekteverzekering, dat wil zeggen van de gemeenschap.

    Ook ongelovigen en atheïsten zullen wellicht vaak kiezen voor deze ogenschijnlijk zachte, schroomvolle, niet overhaaste, niet agressieve formule. Om de redenen die ik hierboven heb uiteengezet, is dat niet mijn keuze. Het is niet meer dan het uitstellen, zogenaamd ten behoeve van de familie, van wat toch moet gebeuren. Het lijkt op het eerste zicht voor sommigen een meer aantrekkelijke verpakking van hetzelfde, namelijk euthanasie, waarbij men op een bepaald ogenblik een einde maakt aan alle levensfuncties, meestal door eerst te verdoven en dan het hart te laten stoppen.

    Dit lijkt me een eerlijker procedure. Men kan het moment van de euthanasie net zo goed afspreken met de patiënt en de omgeving als dat van het inzetten van de sedatie. Het enige verschil is dat het lichaam bij euthanasie niet nog een tijdje nodeloos warm gehouden wordt, zonder dat er enige menselijke waardigheid of activiteit is. Ik zou dat persoonlijk niet wensen: als ik afscheid neem, dan is dat met heel mijn lichaam, niet alleen met mijn bewustzijn. Wanneer ik het laatste vaarwel heb gezegd aan mijn geliefden, wens ik dat ik helemaal dood ga, niet half, niet misschien, eventueel of enigszins en dat men nog een tijdlang opgescheept zit men mijn stoffelijk overschot.

    Palliatieve sedatie is een nodeloze, zinloze complicatie van een ingrijpend maar zeer eenvoudig en onvermijdelijk proces: sterven. Wanneer wij ons afvragen welke waarden en rechten hier beschermd worden, dan blijven wij het antwoord schuldig. Het gaat om een louter cosmetische procedure, die in feite maar twee oorzaken of (drog-)redenen heeft: enerzijds het kerkelijk verbod op de normale euthanasie en anderzijds de toch wel zeer merkwaardige veronderstelling dat het voor de omgeving minder pijnlijk zou zijn indien het lichaam van hun geliefde, van wie men als persoon definitief afscheid genomen heeft, nog enige tijd kunstmatig in een uiterst bedenkelijke vorm van leven gehouden wordt, waarbij het afbraakproces dat door de ziekte was ingezet onverminderd doorgaat en de onbeschrijflijke pijn van die doodsstrijd alleen nog kan onderdrukt worden, indien dat al het geval is, door een definitieve uitschakeling van alle bewustzijnsvermogens en dus van de mens zelf.

    Dit is een voorbeeld van het toepassen van de vage religieuze vooroordelen die de kerk bij onze Vlaamse mensen gedurende generaties ingehamerd heeft, zonder er veel over na te denken, enkel en alleen vertrekkend van een kerkelijk dogma, dat men als eeuwig en absoluut geldend verdedigt tegen alle beter weten in. En om het dogma, in dit geval: gij zult niet doden, te redden, praat men de mensen een formule aan die in de grond in niets verschilt van datgene wat verboden is, niet vanuit het theologische dogma zelf, natuurlijk, want dat zou niemand echt overtuigen, maar vanuit een typisch christelijke zweverige verdoezeling van de feiten, waarbij over de patiënt niet meer gesproken wordt, want die heeft men de facto uitgeschakeld en waarbij alle aandacht kan gaan naar de omgeving, die zogezegd troost zou vinden in het feit dat de geliefde daar wel ligt te creperen, enige tijd, maar het toch wellicht niet meer voelt. Dat is je reinste hypocrisie en een cynisch spel met de gevoelens van de mensen onder de moeilijkste van alle omstandigheden. Voor mij is dat helemaal geen troost, maar een waarlijk verschrikkelijke gedachte.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!