mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
06-03-2009
Sam Harris: Brief aan een christelijke natie
Sam Harris, Letter to a Christian Nation. A Challenge to Faith, xvi + 96 pp., Bantam Press, 2007. With a Foreword by Richard Dawkins.
Een attente en vriendelijke lezer maakte mij attent op de Nederlandse vertaling van dit boek toen ik hier een ander, meer uitgebreid boek van Sam Harris besprak, je kan dat hier nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=233644. De vertaling gaat onder de titel: Brief aan een christelijke natie. Het geloof op de proef gesteld, uitg. AP.
Ik kan over de inhoud van dit ophefmakende boekje niet veel meer zeggen dan wat ik over zijn eerder boek schreef; ook nu heb ik de meest ernstige bezwaren tegen zijn pleidooi voor experimenten met embryonale stamcellen en tegen zijn vergoelijking van abortus. Ik meen dat hij daarmee het atheïsme geen diensten bewijst, noch een onder vrijzinnigen algemeen aanvaard standpunt verdedigt. Ik verwijs hierbij naar wat ik schreef over het minste van twee kwaden; Harris zegt letterlijk dat abortus een veel minder kwaad is dan veel ander menselijk lijden: If you are worried about human suffering, abortion should rank very low on your list of concerns (p. 37).
Dit is een onvergeeflijke morele dwaling. Het is niet omdat er erger of vaker voorkomend lijden is dan abortus (en daarover kan men dan nog gerust van mening verschillen, want wat zijn de normen waaraan je dat gaat meten?), dat abortus niet te allen prijze moet vermeden worden. Dat gebeurt het best door een degelijke seksuele opvoeding, die begint op zeer jeugdige leeftijd, in het gezin en op school en eventueel in de jeugdbeweging. Daarbij moet voldoende nadruk gelegd worden op de betekenis en de hoge waarde van seksualiteit voor de gehele mens, die ongetwijfeld veel breder en dieper is dan het kortstondig zuiver lichamelijk genot van het orgasme. Maar men zal uiteraard niet kunnen voorbijgaan aan de risicos van het onvermijdelijk jeugdig experimenteren en dus zullen voorbehoedsmiddelen geredelijk beschikbaar en degelijk toegelicht moeten worden.
Abortus is en blijft een bijzonder brutale ingreep op het leven, op welk ogenblik na de conceptie dan ook, zowel voor de foetus als voor de ouders en de betrokken families. Elke banalisering ervan is een verwerpelijke ontluistering van de menselijke waardigheid en integriteit. Het moet onze bedoeling blijven om abortus enkel te aanvaarden in extreme menselijke noodsituaties en die dan op een veilige en begeleide, humane manier te laten uitvoeren in gespecialiseerde centra. Voldoende aandacht moet ook gaan naar de mogelijkheid om ongewenste zwangerschappen toch te laten doorgaan met het oog op adoptie kort na de geboorte; ikzelf ben niet overtuigd van deze oplossing en ik meen dat er geen morele of religieuze dwang of druk mag uitgeoefend worden op de betrokken ouders, maar ik vermoed dat het in bepaalde gevallen voor hen verkieslijk kan zijn daarvoor te opteren.
Deze beide zeer controversiële en tevens totaal misbare standpunten van Harris ontsieren een betoog dat overigens wellicht overtuigend kan zijn voor een aantal mensen die zich ook daarzonder al vragen stellen over hun geloof, en wie doet dat niet?
Na lezing van dit bestsellende pamflet ben ik van mening dat het al het/de poeha in vooral de Engelssprekende media absoluut niet verdient. Ik durf zelfs zo ver te gaan hier onvervaard te stellen dat je op deze bescheiden website waarschijnlijk even overtuigende, verdedigbare en af en toe zelfs meer evenwichtige standpunten over de vraag naar God en de plaats van religie in de maatschappij en in het leven van het individu kan lezen. En ik verdien er geen cent mee, en dat vind ik best.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
05-03-2009
P.D. James, Time to be in Earnest
P.D. James, Time to be in Earnest. A fragment of autobiography, xiv + 281 pp. + 16 pp. photographs, Faber & Faber, 1999.
Toen ze 77 werd, op 3 augustus 1997, begon P.D. James, barones James of Holland Park, de befaamde auteur van misdaadromans, een dagboek bij te houden met het oog op de publicatie ervan, een jaar later. Een echt dagboek is het uiteindelijk niet geworden, wel een nogal ongewone maar interessante mengeling van dagboekfragmenten, jeugdherinneringen en andere autobiografische schetsen uit heden en verleden, opiniestukken, commentaar, raadgevingen
Het resultaat is een boeiende, uiterst leesbare en zeer genietbare kennismaking met een charmante, krachtige, intelligente, gevoelige en eerlijke dame en tevens met de auteur van alom geprezen en populaire mystery stories, waarvan de meeste ook op tv verschenen als miniseries en ook op dvd verkrijgbaar zijn. Ik ben een fan, heb al haar werken in huis, de meeste zelfs tweemaal omdat ik recentelijk ook de hardcovers kocht, tweedehands wel te verstaan. Je vindt haar volledige bibliografie hier, met de Nederlandse vertalingen die ik kon vinden, samen met een bespreking van haar laatste werk:
Ik citeer uit de inleiding van Time to be in Earnest:
My motive is to record just one year that otherwise might be lost, not only to children and grandchildren but lost also to me. It will inevitably catch on the threads of memory as burrs stick to a coat, so that this will be a partial autobiography and a defence against those who announce that they have been commissioned to write my biography If those who enjoy my work are interested in what is was like to be born two years after the end of the First World War and to live for seventy-eight years in this tumultuous century, there will be some record, however inadequate.
Die min of meer valse bescheidenheid vraagt om een ontkenning, natuurlijk: zij is zeker in haar opzet geslaagd, want de bonte verzameling van haar herinneringen biedt een zeer bevredigend, indringend en intiem totaalbeeld van de scherpzinnige auteur en van de mens, de vrouw, echtgenote, moeder en grootmoeder, vriendin, collega &c. Het is een boek voor op het nachtkastje of op je leestafel naast je luie zetel, om er korte stukjes uit te smaken als er weer eens niets is op tv. Succes gegarandeerd!
Een Nederlandse vertaling heb ik niet gevonden. Voor de Engelse paperback betaal je 10 à 15, maar met wat moeite vind je op internet zoals ik zeker een nette FirstEdition hardcover voor een prijsje
Veel zoek- en leesplezier!
Categorie:ex libris Tags:P.D. James, boekbespreking
04-03-2009
romptoerisme
Op Klara vroegen ze vandaag om een naam te verzinnen voor een situatie die zich blijkbaar in fitnesscentra wel eens voordoet: mannen met fel gezwollen spieren in nauwsluitend zwart latex lopen herhaaldelijk zogezegd toevallig voorbij het zaaltje waar dappere dames hun overgewicht proberen in te perken op hun matje.
Ja, hoe noem je dat? Romp- of ramptoerisme.
Van de kant van de macho mannen is het
leedvermaak
deernis
ooggymnastiek
kijkoperatie.
Wat ze doen is
baltsen
struinen
window-shopping
hulken
rampetampen of rompetompen
strutten
navelstaren
vleeskeuren
meesmuilen
greaseduinen.
Zon mannetjesputter noem je een
klier
spuiter
spuitoptant
balorige
ballenjongen
spanker
lijfjonker
billentikker
sportpronker.
Of een
spotvogel
gewichtbeffer
kijkfilerijder
piepsjouwer
kwabbernaut
pottenkijker of een kijkepot,
versiervis
ransvos
zweetlonker
pensjager
schuinsmarcheerder
ass-gier
kontlikker
kwabaalscholver
vetoog
flierefluiter
pierewaaier.
De dames in kwestie zijn
mattentaarten
lijnwachters
bulkcarriers
aanwasautomaten
roomsgezinden
lijfmeiden
meerminnen
vetganzen
suikertantes
papavers.
Ze vormen een
kijkfile
lagedunkgebied
pension
mosselbank
breedbandaansluiting
meerderheidspartij
belastingsparadijs
gezwelschap
spektakel
malshoop
pensenkermis
vol-au-ventre
smuldeel.
Ze doen aan
obesigheidstherapie
vetsmelten
gewichtsbedrog
afvalverwerking
kilometerpaaldansen
gewichtigdoenerij
zelfonderschatting
ogentroost
ze proberen van hun belendende percelen af te geraken,
ze verbranden wat ze aanbeden hebben.
Categorie:spreekwoorden Tags:humor
01-03-2009
Sophie's Choice: het minste kwaad
Wij kennen het gezegde dat men altijd het minste van twee kwaden moet kiezen. In het Engels is dat: to choose the lesser of two evils.
Het lijkt een gezond principe: als je voor de keuze staat tussen twee onaantrekkelijke opties, dan kies je voor de minst slechte, al was het maar om de schade te beperken.
Maar het is een gevaarlijk principe. In de internationale politiek heeft het herhaaldelijk rampzalige gevolgen gehad. Zo hebben de V.S. al te vaak rechtse dictators verkozen boven hun linkse of communistische opposanten. Hun keuze voor the lesser evil was maar het begin van het uitbundig meewerken aan misdaden tegen de mensheid. Ook de aanvankelijk berustende reacties van de andere Westerse landen op Hitler, Stalin, Mussolini, Franco waren ingegeven door de gedachte dat het alternatief nog slechter was.
Ook wij denken vaak zo. Wij vinden zeker niet alles goed wat Amerika uitgespookt heeft sinds 1945, maar wie zou liever achter het IJzeren Gordijn geleefd hebben? Zelfs Sartre niet
Het gezegde heeft echter maar zin als er werkelijk geen andere keuze is, als we voor een dilemma staan; in het Engels zeggen ze dan: damned if you do, damned if you dont. Het Griekse lèmma (van lambanein, nemen) is iets dat men aanneemt, in de logica een stelling of een premisse waarvan men aanneemt dat ze juist is; een di-lemma is dan een twee-stelling, een dubbele stelling waarin de beide opties evenwaardig zijn, even goed of even slecht; gewoonlijk gebruikt men het woord voor gevallen waarin beide mogelijkheden even slecht zijn. Enkel in dat geval, als er werkelijk geen andere keuze is en men is ervan overtuigd dat ook op langere termijn de ene optie beter uitvalt dan de andere, kan men eventueel kiezen voor het minste kwaad.
Maar hoe vaak staan we echt voor een dilemma? Gelukkig voor ons zijn er meestal verscheidene mogelijkheden en worden we niet voor de hartverscheurende vraag gesteld uit de film Sophies Choice, die onlangs nog op Canvas+ te zien was: een boosaardige Nazi stelde een Poolse moeder voor de keuze welk van haar beide kinderen ze wou bij zich houden; het andere wachtte een zekere dood. Ze moest kiezen, het was het ene kind of het andere dat zou sterven. In haar ontreddering liet ze haar jongste dochtertje gaan en koos ze voor haar iets oudere zoontje.
Als je de (zeer Amerikaanse) film bekijkt, stel je je onvermijdelijk ook die vraag: wat zou ik in dat geval gedaan hebben?
Ik weet het niet, het is niet te voorspellen, je kan zoiets niet weten, tenzij je werkelijk in dat geval geweest bent. Wij leven in andere tijden en in een land waar dergelijke dilemmas ondenkbaar zijn en dat is maar goed ook. Maar het is een kunstmatige vraag, een literaire formule, bedacht door een auteur/regisseur om zijn lezers/kijkers te choqueren. De Nazis waren pervers, maar (meestal) niet op die manier; hun kwaadaardigheid was, zoals Hannah Arendt het stelde, banaal. Eichman voerde zijn bevelen op een bijna saaie manier uit, net zoals vele andere Duitsers die actief betrokken waren in de uitroeiing van Joden en andere untermenschen; zij waren geen psychopaten, geen wellustelingen, maar ambtenaren. Enkele jaren geleden is er een geval geweest van een Zwitserse man die zich uitgaf voor een Jood die de Holocaust overleefd had en die in boeken en lezingen zijn schokkend verhaal bracht, vol horrortaferelen: ook dat bleek verzonnen. Voor dat soort literaire horror was er in de Holocaust geen tijd. De echte gruwel lag in de onmenselijke efficiëntie van de liquidatie van mensen, in de vrijwel industriële uitroeiing van miljoenen burgers.
Ongetwijfeld hebben zich toen menselijke dramas voorgedaan en hebben familieleden op een gruwelijke manier afscheid moeten nemen van elkaar. Allicht hebben velen zelf gekozen voor de dood, onmachtig hun geliefden te overleven, of zijn door het ondraaglijk leed de waanzin in gedreven, de enige uitweg uit uitzichtloze situaties.
Wij moeten ons steeds afvragen of er werkelijk geen andere keuze is, of er echt maar twee mogelijkheden zijn, of er werkelijk een dilemma is, of er echt geen uitweg is uit de impasse. We moeten beseffen dat bewust kiezen voor iets dat niet goed is, ook al is het net iets minder slecht dan iets anders, een lesser evil, toch altijd nog slecht is. Het was misdadig dat Amerika de Taliban bewapende in hun strijd tegen de Russen. Het was een zware politieke én morele vergissing dat Engeland en Frankrijk zich neerlegden bij de annexatie van Oostenrijk door Hitler. De inval in Irak was niet goed te praten, zelfs indien slechts de helft van de bewijzen juist waren geweest, quod non; de oorlog in Afghanistan evenmin, de beslissing van president Obama om de strijd aldaar op te voeren is nefast. Wij moeten niet kiezen voor het mindere kwaad, wij mogen niet opteren voor of ons neerleggen bij gelijk welk kwaad, in tegendeel, wij moeten ons ertegen verzetten, we moeten blijven zoeken naar een oplossing die geen kwaad inhoudt. De weg van het het minste kwaad mag niet de weg van de minste weerstand worden, de gemakkelijkheidsoplossing.
Wanneer het er werkelijk op aankomt, moeten we de moed hebben om radicaal elk kwaad te verwerpen, ook het mindere.
Laten we hopen dat wij nooit in omstandigheden komen waarin wij voor die keuze geplaatst zijn, waarbij we daadwerkelijk tot het uiterste getest worden en het voor iedereen, vooral ook voor onszelf, duidelijk is uit welk hout we gesneden zijn.
Tags:spreekwoorden en gezegden, holocaust, goed en kwaad
22-02-2009
Patriotten
Tussen wat zwaardere kost door, las ik gisteren een boekje van bescheiden omvang, opgepikt in de stadbibliotheek Tweebronnen in Leuven, na een zoekopdracht onder het trefwoord Spinoza. Het gaat om Jonathan Israel, In strijd met Spinoza. Het failliet van de Nederlandse Verlichting (1670-1800), 2007, 88 blz. Het is de Nederlandse vertaling van en lezing die hij gaf onder de titel Failed Enlightenment: Spinozas Legacy and the Netherlands, als fellow van de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek. Het was tijdens een verblijf aldaar dat hij, op basis van de rijke verzameling pamfletten uit die periode, tot belangrijke nieuwe inzichten kwam over de beschreven periode. Jonathan Israel was daarmee niet aan zijn proefstuk: hij schreef in 1995 het standaardwerk The Dutch Republic. Its Rise, Greatness and Fall 1477-1806; naast talrijke artikels over deze periode kwam er in 2001 het even monumentale en onmisbare Radical Enlightenment, dat ik hier besprak: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=229741, het eerste deel van een trilogie die in 2006 werd verder gezet in Enlightenment Constested en die eerlang afgesloten wordt met een nog te verschijnen werk over de Verlichting in Nederland tot 1820. Er is een mooi overzicht van zijn werk en persoon op de site van de Koninklijke Bibliotheek: http://www.kb.nl/dossiers/israel/israel.html.
Zoals wel vaker, moest ik tijdens het lezen van dit boekje vaststellen dat ik vrijwel niets afwist van het besproken onderwerp, een periode uit de Nederlandse geschiedenis die nochtans met de onze verbonden is: het was ten gevolge van de nederlaag van Napoleon en het Verdrag van Wenen in 1815 dat de Nederlanden een koning kregen, Willem I, die ook over onze voormalige Oostenrijkse Nederlanden heerste, de Willem van Wij willen Willem weg. Het was in een Franse colère dat de Franssprekende bourgeoisie, met de steun van Frankrijk, in opstand kwam tegen de Nederlandse overheersing en zo werd helaas België geboren
De Nederlandse patriotten verzetten zich in de periode 1781-1800 tegen de aanhangers van de Stadhouder en het huis van Oranje; zij waren sterk geïnspireerd door de gebeurtenissen in Amerika: de opstand van de kolonies tegen Engeland, maar inhoudelijk bouwden zij voort op de ideeën die sinds Spinoza (1632-1677) in Nederland maar ook in Frankrijk, Duitsland en de rest van Europa onuitroeibaar waren gebleken.
De Franse revolutie was een hoogtepunt van dit gedachtegoed, maar Beethoven was niet de enige die teleurgesteld was over de wending die de revolutie nam, ook al voor Napoleon zich tot keizer kroonde. In 1815 werd zowat overal de absolute monarchie hersteld, de godsdienst weer ingevoerd en de ongelijkheid van de burgers bevestigd. Het is pas na de verschrikkingen van de eerste helft van de 20ste eeuw: de eerste wereldoorlog, de Russische revolutie en de terreur die erop volgde, de ineenstorting van de wereldeconomie, de misdaden van het Nazisme en de wereldwijde tweede wereldoorlog, dat de zelfde principes ten minste formeel algemene herkenning kregen, met name in de Universele verklaring van de rechten van de mens (voor meer informatie daarover kan je hier terecht: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=472.
Wanneer wij zien hoe het samenleven van Vlamingen en Franssprekenden in het kunstmatige België met de dag meer politiek onmogelijk wordt, dan denken we aan alternatieven. Een daarvan is een opsplitsing van de onzalige constructie van 1830, en steeds vaker hoor je dat als een realiteit vernoemen, indien niet voor morgen, dan toch over enkele jaren. Het Franssprekende deel zou dan eindelijk de onderhuids lang gedroomde aansluiting kunnen vinden met Frankrijk, dat in hun ogen toch al hun culturele model is. Vlaanderen zou kunnen aankloppen bij Nederland, niet alleen omwille van de taal, maar ook wegens onze oude politieke verbondenheid. Het is goed dat we ons herinneren dat de breuk in 1830 niet in geringe mate gebaseerd was op verzet tegen de vernederlandsing van Vlaanderen en het Nederlands als de bestuurstaal en tegen het Protestantisme, ten voordele van het katholicisme, en veel minder tegen het absolutisme dat Willem I overigens wel degelijk uitstraalde. Voor het overige moeten we teruggaan tot de tijd van Keizer Karel en de godsdienstoorlogen van de 16de eeuw voor een eerdere betrekkelijke samenhang in de Verenigde Provinciën.
Hoe men het ook bekijkt, Nederland heeft een afzonderlijke geschiedenis van vijf honderd jaar en dat is een kloof die men niet met een resolutie van het Vlaams Parlement overbrugt, vrees ik. Wellicht is een Vlaamse autonomie binnen de Europese Unie een meer haalbare formule: er zijn landen met niet meer belang dan Vlaanderen die internationaal volle erkenning genieten, dus de argumenten dat wij niet leefbaar zouden zijn als staat is onzin.
Categorie:ex libris Tags:Spinoza, Verlichting, Jonathan Israel
19-02-2009
Ophelia
Daar is een mens verdronken
Zo luidt de titel van het boek (1950) van Ernest Claes, in 1983 bewerkt voor televisie door Dré Poppe. Ook vandaag nog versmoren er mensen, zoals we dat in Eeklo zeiden. Wereldwijd is verdrinking de doodsoorzaak in 0,67% van de gevallen; als we naar zelfdoding kijken, dan is dat 1,53%. Zelfdoding door verdrinking is zeer ongebruikelijk: het komt slechts in ongeveer 2% van de zelfmoordgevallen voor.
Je kan het ook anders bekijken: op 100.000 mensen sterven er per jaar 916,1 gemiddeld, er zijn wat meer mannen dan vrouwen bij. Daarvan zijn er slechts gemiddeld 6,1 verdrinkingen, maar hier zijn er zelfs twee keer zoveel mannen als vrouwen; zelfdoding staat op 14 en ook hier zijn er duidelijk meer mannen dan vrouwen: 17,4 tegenover 10,6. Er zijn dus in alle opzichten betrekkelijk weinig vrouwen die uit het leven treden door verdrinking. En toch spreken die tot de verbeelding. Denk maar aan Virginia Woolf (1882-1942) en het boek en de succesvolle film The Hours (2002) met Nicole Kidman.
Wie herinnert zich niet de ontroerend figuur van Ophelia, de tragische geliefde van Hamlet? Wanneer Hamlet zich van haar afkeert in zijn vermeende waanzin en hij ook nog bij vergissing haar vader Polonius doodt, verliest zij haar verstand en verdrinkt. Gertrude, Hamlets moeder, brengt het verhaal:
Hamlet IV 7 (ca. 1600)
There is a willow grows aslant a brook, That shows his hoar leaves in the glassy stream. There with fantastic garlands did she come Of crowflowers, nettles, daisies, and long purples, That liberal shepherds give a grosser name, But our cold maids do dead men's fingers call them. There on the pendant boughs her coronet weeds Clamb'ring to hang, an envious sliver broke, When down her weedy trophies and herself Fell in the weeping brook. Her clothes spread wide And, mermaid-like, awhile they bore her up; Which time she chaunted snatches of old tunes, As one incapable of her own distress, Or like a creature native and indued Unto that element; but long it could not be Till that her garments, heavy with their drink, Pull'd the poor wretch from her melodious lay To muddy death.
Er groeit een wilg over een beek
die zijn vale blaren in het glazig water glanzen laat.
Daar kwam zij met verbazende guirlandes aan
van koekoeksbloem, netels, madelief en lange purperen
die vrijmoedige herders een boertiger naam geven
maar die onze koele meiden dodemansvingers noemen.
Aan de wijkende twijgen wou ze neigend reiken
haar kruidenkroon, toen een na-ijverige zode brak
en naar beneden haar onkruidtrofeeën en zijzelf
viel in de wenende beek. Haar kledij spreidde wijd
en hield haar als een meermin nog even boven.
Dan zong ze verwarde flarden van oude lauden
als was ze t eigen onheil ongewis
of was ze geboren en getogen
in dat ander element; maar lang kon t niet zijn
voor haar gewaden, bezwaard met hun drank
de arme stakker aan haar melodieus gezang onttrokken
naar de modderen dood.
(eigen vertaling, 2009)
Het is niet onmogelijk dat Shakespeare zich voor Ophelias dood heeft laten inspireren door een waar gebeurd verhaal, de verdrinkingsdood in de rivier Avon, in 1579, onder verdachte omstandigheden, van de jonge Katherine Hamlet (!). Shakespeare was toen zestien jaar.
De naam Ophelia verschijnt voor het eerst in Hamlet, maar heeft nadien de wereld veroverd en met de naam is ook het verhaal opgenomen in de wereldcultuurcanon. Ontelbaar zijn de kunstwerken die aan haar ongelukkige liefde en haar zelfdoding gewijd zijn, zowel in de beeldende kunst en in de literatuur.
Ongetwijfeld was dit een gedroomd motief voor een poète maudit (naar de gelijknamige verzamelbundel van onbekende dichters, in 1884 uitgegeven door Paul Verlaine, 1844-1896) als Artur Rimbaud (1854-1891), die overigens met Verlaine een stormachtige verhouding had, tot en met revolverschoten Zijn gedicht Ophélie van 1870 (hij was toen ook zestien ) is een van de meest gelezen Franse gedichten.
I
Sur l'onde calme et noire où dorment les étoiles
La blanche Ophélia flotte comme un grand lys,
Flotte très lentement, couchée en ses longs voiles ...
- On entend dans les bois lointains des hallalis.
Voici plus de mille ans que la triste Ophélie
Passe, fantôme blanc, sur le long fleuve noir;
Voici plus de mille ans que sa douce folie
Murmure sa romance à la brise du soir.
Le vent baise ses seins et déploie en corolle
Ses grands voiles bercés mollement par les eaux;
Les saules frissonnants pleurent sur son épaule,
Sur son grand front rêveur s'inclinent les roseaux.
Les nénuphars froissés soupirent autour d'elle;
Elle éveille parfois, dans un aune qui dort,
Quelque nid, d'où s'échappe un petit frisson d'aile:
- Un chant mystérieux tombe des astres d'or.
II
O pâle Ophélia ! belle comme la neige !
Oui, tu mourus, enfant, par un fleuve emporté!
- C'est que les vents tombant des grands monts de Norvège
T'avaient parlé tout bas de l'âpre liberté;
C'est qu'un souffle, tordant ta grande chevelure,
A ton esprit rêveur portait d'étranges bruits ;
Que ton cur écoutait le chant de la Nature
Dans les plaintes de l'arbre et les soupirs des nuits;
C'est que la voix des mers folles, immense râle,
Brisait ton sein d'enfant, trop humain et trop doux ;
C'est qu'un matin d'avril, un beau cavalier pâle,
Un pauvre fou, s'assit muet à tes genoux!
Ciel ! Amour ! Liberté ! Quel rêve, ô pauvre Folle!
Tu te fondais à lui comme une neige au feu :
Tes grandes visions étranglaient ta parole
- Et l'Infini terrible effara ton il bleu!
III
- Et le Poète dit qu'aux rayons des étoiles
Tu viens chercher, la nuit, les fleurs que tu cueillis,
Et qu'il a vu sur l'eau, couchée en ses longs voiles,
Je verwacht van mij nu misschien een Nederlandse vertaling, maar dan moet ik je teleurstellen: er bestaat namelijk een letterlijk onverbeterlijke vertaling van de hand van meester-vertaler Paul Claes in zijn tweetalige uitgave van een ruime selectie van Rimbauds gedichten, bij Athenaeum Polak & Van Gennep, 1998. Je moet dus daar terecht, want er rust copyright op het hele boek. Ik zal Paul bij gelegenheid vragen of er een uitzondering kan gemaakt worden voor mijn blog, wie weet.
Een vertaling in het Duits van Rimbauds Ophélie kwam er pas in 1910, maar die gaf toen meteen aanleiding tot een kleine stortvloed van Duitse navolgers.Ik vond deze zeer leerrijke website met verscheidene voorbeelden en nuttige toelichting: klik hier http://vdeutsch.eduhi.at/literatur3/ex_verfall_vtfg.htm#Shakespeare.
Daar vond ik ook een oude kennis (en de aanleiding voor deze tekst) terug, namelijk een lied van Bertolt Brecht (1898-1956) uit zijn allereerste toneelstuk Baal, geschreven in 1918 en ur-opgevoerd in 1923; hij componeerde blijkbaar ook zelf de muziek. Het verscheen in 1922 als een zelfstandige ballade in de krant. Nadien werd het opgenomen in Berliner Requiem (1928), een toonzetting door Kurt Weil van zes liederen van Bertolt Brecht. Het gaat om de merkwaardige ballade Vom ertrunkenen Mädchen:
1 Als sie ertrunken war und hinunterschwamm Von den Bächen in die größeren Flüsse Schien der Opal des Himmels sehr wundersam Als ob er die Leiche begütigen müsse.
2 Tang und Algen hielten sich an ihr ein So daß sie langsam viel schwerer ward. Kühl die Fische schwammen an ihrem Bein Pflanzen und Tiere beschwerten noch ihre letzte Fahrt.
3 Und der Himmel ward abends dunkel wie Rauch Und hielt nachts mit den Sternen das Licht in der Schwebe. Aber früh ward er hell, daß es auch Noch für sie Morgen und Abend gebe.
4 Als ihr bleicher Leib im Wasser verfaulet war Geschah es (sehr langsam), daß Gott sie allmählich vergaß Erst ihr Gesicht, dann die Hände und ganz zuletzt erst ihr Haar. Dann ward sie Aas in Flüssen mit vielem Aas.
Baal is in het stuk eveneens een poète maudit, die Johanna verleidt en haar dan achterlaat, waarop ze zich verdrinkt. Hijzelf zingt/zegt de tekst.
Naar verluidt schreef Brecht dit gedicht naar aanleiding van de moord op Rosa Luxemburg (1871-1919), de marxistische filosofe en activiste van Joods-Poolse afkomst, die in Berlijn meewerkte aan de opstand van de Spartakisten, maar door tegenstanders werd neergeslagen met geweerkolven en afgemaakt met een genadeschot in de slaap; haar lichaam werd in een kanaal gegooid en werd pas weken later teruggevonden. Zo waren toen de politieke zeden, waarin ook Hitlers onzalig gedachtegoed broedde.
Er zijn verscheidene zeer goede uitvoeringen van dit lied, maar kenners zweren bij een van de versies van Lotte Lenya, de echtgenote van Kurt Weil. Aanbevolen!
En dit is mijn Nederlandse versie, dan moet je niet zoeken en het leest ook gemakkelijker dan in de partituur:
Wanneer zij dan verdronken was en drijvend verder gleed
door de beken naar waar de rivier tot stroom verbreedt
glansde de hemel wonderbaarlijk als opaal
alsof hij het lichaam rustig maken moest en egaal.
Wieren en algen zetten zich op haar vast
zodat ze langzaam steeds zwaarder werd belast.
Kil zwommen alen tegen haar benen aan;
Flora en fauna bezwaarden nog haar laatste heengaan.
Tegen de schemering werd de hemel duister als een walm
en hield s nachts met de sterren het licht onzeker kalm
maar in de vroegte lichtte het fel op, om nog even
ook haar ochtend en een avond te kunnen geven.
En toen haar verbleekte lijk in het water was vergaan
is ze, traagzaam, allengs ook uit Gods gedacht gegaan:
eerst haar aangezicht, dan de handen en op t allerlaatst haar haren.
Dan werd ze aas in een stroom waar nog meer aas en krengen waren.
In een BBC-productie van Baal zong David Bowie ook een versie, op deze tekst:
Once she had drowned and started her slow descent Down the streams to where the great rivers broaden Oh, the open sky chant most magnificent As if it was acting as her body's guardian Wreck and duck weed slowly increased her weight By clasping her in their slimy grip Through her limbs, the cold blooded fishes played Creatures and plant life kept on, thus obstructing her last trip
And the sky that same evening grew dark as smoke And its stars through the night kept the brightness still soaring But it quickly grew clear when dawn now broke To see that she got one further morning Once her pallid trunk had rotted beyond repair It happened quite slowly that she gently slipped from God's thoughts First with her face, then her hands, right at the last with her hair Leaving those corpse-choked rivers just one more corpse.
Het erfrecht is een complexe aangelegenheid, dat weet iedereen die al eens iets geërfd heeft, of, zoals men in Nederland soms hoort: geörven. Het principe zelf is zo in onze tradities verweven dat we er niet meer bij stilstaan. Reden genoeg om dat toch eens te doen.
Ongetwijfeld is het principe afkomstig uit ons verste verleden, toen wij nog in families en clans rondzwierven in een nauwelijks beschaafde wereld. Het bezit van de familie, het vee, de tenten, de wapens en de werktuigen, juwelen en cultusvoorwerpen: het bleef in de familie, ook als de pater familias, het stamhoofd stierf. Hij werd opgevolgd, meestal door de oudste zoon, die het recht van de eerstgeborene had. In het Oude Testament is dat zo, al wordt daar al eens een loopje mee genomen, zoals in het verhaal van Jacob en Esau, de tweelingkinderen van Isaac en Rebecca in Genesis 25.25; Esau, de eerste die de moederschoot verliet, schenkt zijn eerstgeboorterecht weg voor een bord linzenmoes met de woorden: Ach, ik ga toch dood, wat heb ik daaraan! De broers waren duidelijk geen eeneiige of identieke tweelingen, want de ene was ros (vandaar zijn bijnaam Edom, de Rosse) en bij de geboorte sterk behaard als een dier, en dat werd later een jager, een buitenmens; de ander zag er normaal uit en werd een rustig man, die in tenten leefde.
Toch gold dat recht niet altijd en overal: de Salische Wet bij de Franken voorzag in de verdeling van het bezit onder de zonen en dat leidde tot versnippering, maar soms ook tot hereniging als een lijn uitstierf en het bezit weer aan een van de oorspronkelijke broers toekwam. In de Franse feodaliteit was erfopvolging in vrouwelijke lijn de gewoonte, dergelijke rijke erfgenamen waren een begeerde partij, denk aan Margaretha van Male, geen schoonheid, naar verluidt, maar wel begeerd door zowat alle koningshuizen. In ons eigen land is het recht op troonopvolging in vrouwelijke lijn heel laat, in 1991, goedgekeurd en pas toen verdween de Salische wet helemaal uit ons rechtssysteem.
Toen de bevolking toenam en de samenlevingsvormen veranderden in een feodaal stelsel, met een getrapt systeem van vazallen en leenheren, moest alle bezit zorgvuldig geregeld worden. Als de Franse koning een leengoed, zeg maar Vlaanderen, te leen gaf aan zijn vazal, de graaf van Vlaanderen, dan hield dat in dat diens wettige erfgenamen het leengoed zouden erven. Enkel indien de lijn uitstierf, indien er geen wettige erfgenamen in rechte lijn waren, kwam het goed weer aan de leenheer toe. Men noemde dat la main morte, de dode hand, er was immers geen warme hand om te erven.
Dat begrip heeft twee belangrijke uitbreidingen gekregen in de loop van de geschiedenis.
Vooreerst gold dat voor de onderdanen van de leenheren en hun vazallen, de lijfeigenen; die konden wel bezittingen verwerven tijdens hun leven, maar na hun dood verviel alles weer aan de heer. Mensen die geen erfenis konden nalaten, die geen testament mochten maken, noemde men les gens de la main morte. Lijfeigenen mochten ook niet trouwen met iemand van buiten het leen (formariage), anders was er het risico dat een deel van het goed naar een andere heer zou overgaan of naar een vrije stadsbewoner.
Soms kon een begoede onderdaan dat recht afkopen, hetzij om te trouwen buiten het domein, hetzij om te erven. In dat laatste geval nam de heer genoegen met een deel van het erfgoed, bijvoorbeeld een deel van de meubelen of het beste stuk vee (droit du meilleur catel; we denken bij dat laatste woord onmiddellijk aan het Engelse cattle, vee; de oorsprong ligt bij het Latijnse caput, hoofd of kop; kapitaal heeft de zelfde oorspronkelijke betekenis, want vee maakte meestal het belangrijkste deel van het bezit uit). Later werd het systeem van de main morte voor de inwoners van een regio of een land stilaan vervangen door een belasting op erfenissen, zoals wij dat nog altijd kennen.
Een tweede betekenis kreeg mainmorte of mortemain toen de Kerk op grote schaal grond verwierf van de leenheren, in ruil voor geld of diensten. Aangezien priesters en monniken (althans in principe en de iure) celibatair waren en dus geen afstammelingen hadden, moest volgens de gewone regels het bezit van kerken, abdijen en kloosters bij het overlijden van de abten en bisschoppen overgaan naar de heren van wie ze het in leen gekregen hadden. Maar dat zou natuurlijk het einde betekend hebben van deze instellingen. Dat gold ook voor hospitalen en andere verenigingen, waarbij er verscheidene eigenaars of gemeenschappelijk bezit was. De leenheer en later de koningen zagen af van hun droit de la main morte en hieven in ruil een belasting, een amortissement, een woord dat wij nog gebruiken, maar dan met één s: amortiseren, amortisatie: het afschrijven van de waarde van iets. Na een betekenisverschuiving ging men bezittingen die net niet onder main morte vielen, precies die naam geven, main morte, het onroerend bezit van religieuze gemeenschappen, kerken, kloosters, abdijen, hospitalen, scholen.
In de meeste democratische landen genieten religieuze instellingen nog steeds van uitzonderingen op het erfrecht en belangrijke belastingsvoordelen. Dat leidde ongetwijfeld ook tot misbruiken, waarbij men onder het mom van een godsdienstige beweging al dan niet louche winstgevende zaakjes opzette, zoals de zeer omstreden Scientology Church van sf-schrijver Ron Hubbard.
Categorie:etymologie Tags:la main morte, de dode hand, de warme hand
16-02-2009
Michel Petrucciani 1962-1999
Michel Petrucciani (1962-1999) heeft ons tien jaar geleden verlaten.
Voor jazzliefhebbers is hij een begrip, voor vele anderen een totale onbekende. Tien jaar na zijn overlijden besteedt men weer wat aandacht aan deze uitzonderlijke muzikant. Zo was er onlangs een indringend avondvullend programma op Mezzo, met interviews, opnames van repetities en concerten. Vooral de vroege opnames waren ontwapenend verrassend; ze toonden een jonge snaak, een echte puber.
Wie Michel Petrucciani nooit heeft gezien, live, op foto of tv of dvd, zal verrast zijn door zijn verschijning. Hij werd geboren met een genetisch defect, waardoor zijn beenderen onvoldoende ontwikkelden. Daardoor werd zijn groei geremd: hij kwam met zijn neus nauwelijks tot aan de toetsen van de piano. Zijn benen waren vrijwel onbruikbaar, zeker om te stappen; pas op latere leeftijd, en hij is amper 36 geworden, was hij in staat om zich met krukken zelfstandig voort te bewegen. Hij liet zich graag dragen. Zijn handen waren normaal van afmetingen.
Hij kwam uit een muzikale familie: zijn vader en ooms waren professionele artiesten en muziekleraars. Zijn belangstelling ging al heel vroeg naar de piano. Toen hij na lang zagen een soort speelgoedpianootje kreeg, vroeg hij om een hamer en sloeg prompt het ding aan diggelen. Zijn ouders begrepen toen dat ze dat kleine mismaakte mormel au sérieux moesten nemen Hij studeerde jarenlang klassieke piano, maar jazz en vooral Duke Ellington hadden zijn voorkeur. Zijn eerste concert gaf hij toen hij dertien was. Op zijn achttiende week hij uit naar de V.S.
Het liefst trad hij op met kleine ensembles, in trios met wisselende samenstelling, vaak met andere grootheden van de jazz: Charles Lloyd (die hij weer aan het spelen kreeg), Wayne Shorter, Jim Hall, Dizzy Gillespie, Joe Lovano, Stéphane Grappelli. In zijn eigen composities komen vaak Braziliaanse themas aan bod; men ziet er ook invloeden in van Bill Evans en Keith Jarrett.
In 1994 kreeg hij een Légion dhonneur.
Hij was getrouwd en gescheiden en had daarna nog twee relaties. Hij liet twee kinderen en een stiefzoon na, een van zijn kinderen heeft zijn aandoening geërfd.
Hij stierf aan longcomplicaties, een gevolg van zijn genetische afwijking.
Door de Koningin Elizabethwedstrijden en andere concerten op tv zijn velen onder ons vertrouwd met pianomuziek, ook visueel. We verbazen ons over de virtuositeit van de artiesten (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=239296). Als die solist bovendien een zeer ernstige fysieke handicap heeft zoals Michel Petrucciani, dan is onze verbazing en verwondering terecht nog dieper. De aantrekkingskracht en het succes van de hoogste artistieke prestaties ligt ongetwijfeld voor een groot deel aan het uitzonderlijk technisch niveau, aan het meesterschap. Wanneer die uiterste virtuositeit met een misleidende vanzelfsprekendheid bereikt wordt door een artiest die niet kan beschikken over al zijn fysieke vermogens, dan staan we versteld. Bovendien was Petrucciani zon gedreven maar ook opgewekte figuur, iemand die zijn handicap perfect kon relativeren en de eerste om er grapjes over te maken (in zijn jeugd liet hij zich wel eens in een valies binnensmokkelen in hotels, om te besparen op de kamerkosten), een echte sympathieke kerel, dat je niet anders kan dan gegrepen te worden door zijn verschijning en zijn prestaties. Je wordt voortdurend heen en weer geslingerd tussen de gevoelens van vertedering en ontroering die zijn uiterlijke verschijning nu eenmaal oproept, en het diepe respect voor de normale mens die in dat mismaakte lichaam schuilt. Ik had hem het eerst leren kennen van zijn opnames op cd, ik wist dus aanvankelijk niet van zijn handicap en toen ik hem dan eens bezig zag op tv, viel ik van de ene verbazing in de andere.
Michel Petrucciani is niet alleen een technisch volmaakte pianist, hij is ook een zeer gevoelig artiest, een exuberant muziekbeest, een enthousiast performer. Hij speelde liever niet solo: hij wou geen kunstjesmaker zijn, maar een partner, in gesprek met zijn collegas, hij wou dat er iets gebeurde op het podium.
Een van zijn uitspraken uit een interview zal me lang bijblijven: Je suis un mec qui na pas de temps à perdre Wij zijn dankbaar om de vele opnames die hij ons heeft nagelaten. Je vindt er zeker in je plaatselijke mediatheek.
Dit zijn enkele links waar je meer informatie vindt:
Op 12 februari 1809 werd Charles Darwin geboren. De media hebben heel wat aandacht besteed aan die verjaardag. Op de BBC loopt een reeks van uitzendingen. In het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel loopt een tentoonstelling: http://www.natuurwetenschappen.be/.
Maar er is ook een tegenstroom, nog altijd. Darwins theorie is algemeen aanvaard en duizend maal bewezen in de wetenschap, er is geen enkele ernstige wetenschapper die er ook maar een seconde aan twijfelt dat de het leven op aarde geëvolueerd is volgens het principe van de natuurlijke selectie. Dat inzicht was een revolutionaire gedachte, met een impact die meestal terecht vergeleken wordt met die van Copernicus, die aantoonde dat niet de aarde het middelpunt is van ons planetenstelsel, maar de zon.
Nochtans weten nog veel te weinig mensen, ook intellectuelen en zelfs wetenschappers buiten het vakgebied van de biologie, wat de essentie is van die natuurlijke selectie.
Het begrip evolutieleer zegt niet genoeg. Ook al voor Darwin wist men dat er een evolutie was geweest, je hoefde geen genie te zijn om dat in te zien: elke boer en elke dierenliefhebber wist dat je door geduldig en verstandig kweken bepaalde kenmerken spectaculair kon benadrukken in een volgende generatie. Darwin zelf experimenteerde jarenlang met sierduiven en correspondeerde daarover met talrijke duivenliefhebbers. Lamarck had theorieën over de aanpassing van diersoorten aan hun omgeving nog voor Darwins geboorte.
Maar dat is Darwins theorie niet. Het probleem met Lamarck is dat eigenschappen die dieren (en mensen) ontwikkelen tijdens hun leven, NIET overgedragen worden op het nageslacht: al wat ik in mijn leven bijgeleerd heb, verdwijnt bij mijn dood, of nog voordien, niets daarvan gaat over in mijn kinderen en kleinkinderen, toch niet op een biologische manier, genetisch zeggen we nu.
Het verhelderende inzicht van Darwin was dat hij, zonder goed te weten hoe het gebeurde, aantoonde dat er bij de voortplanting af en toe, toevallig, kleine afwijkingen gebeuren en dat sommige van die variaties een voordeel opleveren voor het overleven in de concrete omstandigheden. Op de duizenden vinken die er uit het ei kruipen waren er sommige die een bek hadden die net iets beter geschikt was om de zaadjes los te peuteren uit de besjes van precies die boomsoort die op dat precieze eiland overdadig voorhanden was. De vink die meer zaadjes eet, krijgt daardoor meer kans om te overleven en zich voort te planten, zodat dat soort de bek na enige tijd meer zal voortkomen in die vinkensoort. En na een groot aantal generaties krijg je vinken met een sterk afwijkende bek en na nog meer generaties krijg je een soort vinken die niet meer kan paren met de originele soort. Darwins lumineus idee was een wetenschappelijke verklaring voor de evolutie, niet de ontdekking van die evolutie. Later zou men, op basis van het werk van Mendel, de genetische grondslag voor Darwins theorie ontdekken, iets wat Darwin amper kon vermoeden.
De gevolgen van dat inzicht waren spectaculair van bij het verschijnen van On the Origin of Species in 1859. De discussies over de afschaffing van de slavernij en de emancipatie van de vrouw bijvoorbeeld kregen een wetenschappelijke grondslag: er was geen essentieel onderscheid tussen de rassen, zelfs de meest wilde exemplaren van het menselijk ras waren volwaardige mensen; de vrouw was een evenwaardige partner van de man. Ook filosofische en theologische inzichten moesten herbekeken worden, want het overheersende Godsbeeld was onverenigbaar met de nieuwe inzichten.
Het is pas laat in de 20ste eeuw dat men begon in te zien hoe grondig Darwins theorie ongeveer de hele wetenschap overhoop haalde, ook de humane. Stilaan begon men ook door te denken op de filosofische implicaties en de gevolgen op maatschappelijk vlak, niet alleen voor de vele ethische kwesties zoals euthanasie, abortus, kunstmatige bevruchting, maar ook voor de wereldpolitiek, met themas als de democratie en het recht op zelfbeschikking, het klimaat, oorlog en geweld, ethisch handelen en een eerlijke verdeling van de rijkdom
Darwins verdienste is deze: hij heeft het onweerlegbaar wetenschappelijk bewijs geleverd voor het systeem achter de evolutie, zodat al wie na hem kwam daarop kon voortbouwen. Vandaag zien we de verbluffende resultaten om ons heen. De wereld is sinds 1859 ingrijpend gewijzigd en bijna alle veranderingen hebben iets te maken met dat ene inzicht in de werking van de evolutie van het leven op aarde.
Maar er is ook, zoals bij het verschijnen van On the Origin of Species, nog steeds een tegenstroom. Niet iedereen is overtuigd van de theorie van Darwin. Er is niet alleen een grote onwetendheid en veel misverstanden over wat Darwin precies gezegd heeft. Wij stammen bijvoorbeeld niet van de apen af, wij hebben gewoon gemeenschappelijke voorouders. Een Engelse bisschop heeft zich in een berucht publiek debat onsterfelijk belachelijk gemaakt toen hij honend uithaalde naar Darwin en vroeg of hij nu langs vaders- of langs moederskant afstamde van een aap.
Er is vanaf de eerste dag inderdaad een zeer hevige reactie geweest vanwege de religie. Men zag onmiddellijk in dat de evolutie niet samen te rijmen was met het bestaan van een Scheppende God en met de verhalen van de Bijbel. Merkwaardig genoeg zijn we vandaag nauwelijks een stap verder in die discussie dan 150 jaar geleden. De argumenten die godsdiensten aanbrengen tegen de evolutie zijn nog steeds dezelfde, ook al zijn ze al duizend keer weerlegd. Er zijn nog steeds heel wat mensen die geloven dat de aarde geschapen is zoals ze nu is, in al haar verscheidenheid, door God, zesduizend jaar geleden. Het Christendom, de Islam en het Jodendom verwerpen de evolutieleer formeel en verdedigen opvattingen die fundamenteel tegenstrijdig zijn met de moderne wetenschap, zelfs al hebben die niets te maken met hun godsdienst. Men gaat zelfs zover dat men een heuse pseudo-wetenschap heeft uitgewerkt, dat is een eufemisme voor klinkklare onzin in een geleerd kleedje: het creationisme en Intelligent Design. Met een overvloed aan financiële middelen en grote politieke druk probeert men de wereld te overtuigen van opvattingen die, als de getuigen van Jehova ze aan je deur komen verkondigen, enkel een korzelige glimlach of een slaande deur tot gevolg hebben.
Ik heb daar veel moeite mee, ik begrijp dat verzet niet goed. In de wetenschappelijke wereld heeft iedereen al lang ingezien dat het creationisme zelfs met de beste wil van de wereld niet goed te praten valt, je kan op die basis gewoon niet aan wetenschap doen vandaag, het werkt niet, zo simpel is het. Onze samenleving is gebouwd op principes die wel in overeenstemming zijn met evolutie is als leidend principe. Men kan er dus niet meer om heen. Vroeg of laat zal het ook voor de meest eenvoudige mensen een vanzelfsprekendheid zijn dat het leven op aarde ontstaan is uit een nietig beginsel, zonder tussenkomst van wie dan ook, en van daaruit verder geëvolueerd is volgens de grote lijnen die Darwin heeft getrokken en die na hem door talloze geleerden zijn verfijnd. Misschien zullen er altijd wel enkele hardnekkigen zijn die er een andere opinie op nahouden: er zijn er helaas ook nog enkele die menen dat de zon om de aarde draait of de dat aarde plat is; maar dat zijn stellingen die men zelfs in Rome niet vaak meer hoort.
Maat het is merkwaardig dat een instelling als de katholieke kerk, die er prat op gaat dat zij een van de peilers van onze beschaving is, het nodig en nuttig acht om een verbeten strijd aan te gaan met de wetenschap op dit punt. Wat kunnen ze erbij winnen? Wat hebben ze te verliezen? Zoals de wetenschap zich heeft moeten aanpassen, niet zonder moeite, aan Darwins inzichten, zo kunnen ook de kerken dat toch? Stephen Gould pleitte al voor een dergelijke cohabitatie van niet overlappende domeinen: de wetenschap doet geen uitspraken over de religie, de religie niet over de wetenschap (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=62362). Ik zie het niet zo gemakkelijk gebeuren, maar ik kan me een religie voorstellen, zelfs het Christendom, de Islam of de Joodse godsdienst, die zich zonder aarzelen schaart achter álle onbetwiste wetenschappelijke verworvenheden en desondanks toch een belangrijke rol te vervullen heeft in de wereld, in getrouwheid aan haar basisinzichten en haar traditie. Elk van die godsdiensten heeft dat in het verleden trouwens al gedaan, zij zijn inderdaad steunpilaren van onze beschaving, uitgerekend zij hebben de wetenschap bewaard en overgeleverd aan het nageslacht, zonder hen zouden we nog (of terug) in holen wonen. Het hoogtij van de godsdienst valt samen met de hoogtepunten van de beschaving, de wetenschap en de kunst, wanneer de beoefenaars ervan steun, aanmoediging en bescherming vinden in de gevestigde godsdiensten en de godsdiensten instaan voor het verbreiden van de beschaving.
Het is dan ook een uiterst diepe vergissing voor elke religie, voor elke religieuze mens om zich af te keren van of te keren tegen een wetenschappelijke benadering van de wereld en tegen onweerlegbare resultaten van het wetenschappelijk onderzoek. Het is een houding die des te moeilijker te verklaren is omdat die zelfde religies, die zelfde mensen zonder enige aarzeling vertrouwen op die wetenschap en op de maatschappij die erop gebouwd is, als het gaat om hun materieel welzijn, hun gezondheid, hun veiligheid, hun toekomst en (desgevallend) die van hun kinderen.
In een vorige aflevering hadden we het over ballet en balletmuziek: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=153442. We zagen hoe het ballet ontstaan is uit enerzijds primitieve volksdansen en anderzijds uit de vertoningen aan de adellijke hoven, waar de edellieden zich vermaakten met het opvoeren van spektakels waarin theater, muziek, zang, dans en mime gecombineerd werden rond verhalen uit de literatuur. Daarin kwam verandering toen gaandeweg niet alleen de muziek maar ook het dansen meer en meer werd toevertrouwd aan professionele artiesten. In de ballets daction verdween rond 1700 het gesproken en gezongen woord helemaal en kregen we een zuivere combinatie van mime en dans: het ballet was geboren. Daarin verscheen ook voor het eerst de prima ballerina die in virtuositeit niet moest onderdoen voor de fysieke prestaties van de mannelijke dansers. Daarvoor trok ze gepaste, losse kledij aan, die ook het benen- en voetenwerk liet zien. Stilaan lieten ook serieuze componisten zich verleiden tot het schrijven van werken voor deze nieuwe kunstvorm: Campra, Rameau, Lully, Gluck, Beethoven, Hérold, Halévy.
Rond 1830 begon een nieuwe evolutie, die tot rond 1900 zou duren en die men de periode van het het Romantisch ballet noemt. Dit nieuwe ideaal werd het eerst belichaamd in de slanke, tengere ballerina Marie Taglioni (1804-1884), die een stijl ontwikkelde waarin de bewegingen zo licht mogelijk waren, uiterst gracieus en met een lieflijke bescheidenheid. De kleding werd daaraan aangepast, met een halflange doorschijnende klokvormige rok en een aansluitende corsage; pointes versterkten nog het lichtvoetige van haar figuur. Het ballet werd een kunst van illusies, een uitdrukking van het romantisch gevoel dat zo gevoelig tot uiting kwam in de muziek van die tijd: Berlioz, Chopin, en in de literatuur van Walter Scott en Victor Hugo.
Ballet werd nu ook opgenomen in de opera, waar dat paste in het verhaal, bijvoorbeeld in verleidingsscènes of om verschijningen en geesten uit te beelden, die nu overal opdoken.
Met Carlotta Grisi (1819-1899), een nichtje van de operazangeressen Giuditta en Giulia Grisi, brak ook in Parijs het romantisch ballet door, met als hoogtepunt de opvoeringen van Gisèle in 1841, in een samenwerking tussen de dichter Théophile Gautier en de componist Adolphe Adam; dit ballet wordt vandaag nog steeds opgevoerd met veel succes. Later ging Grisi ook in Londen dansen in gelijksoortige opvoeringen, maar de muziek was vaak minderwaardig en weinig meer dan het aangeven van het ritme en het bijhouden van het tempo.
In Kopenhagen ontstond in die tijd de belangrijke Deense ballettraditie. Voor ons is Herman Lövenskjold een onbekende, maar hij componeerde wel aantrekkelijke muziek, bijvoorbeeld voor La Sylphide, die we vandaag nog af en toe op de radio horen en die nog steeds gebruikt wordt voor het ballet. Die sylfides waren bos- maar vooral luchtgeesten uit de Romeinse mythologie maar speciaal ook uit de Germaanse en Keltische mythologie, die zo veel aandacht kregen in de Romantiek. Carl Maria von Weber componeerde zijn opera Silvana (1810) rond een dergelijke mysterieus zwijgzame dansende figuur; ook in zijn Preciosa, Euryanthe en Oberon zijn er verscheidene dansscènes, een traditie die in de opera gedurende de hele 19de eeuw zou voortleven. Glinka maakte er gebruik van in zijn operas Ivan Suzanin en Ruslan en Ludmilla, waarvan we vooral de heel bekende snelle ouverture kennen. Rossini laste twee balletten in in zijn Willem Tell (1829), eveneens bekend van de expressieve ouverture met het lange crescendo. In Meyerbeers Robert le diable (1831) is de dansscène een gepast middel om de held van het rechte pad af te leiden.
Maar voor het Parijse publiek was het ballet stilaan een vast element geworden in de opera, iets dat er nu eenmaal bij hoorde, in zoverre dat een opera zonder ballet zelfs niet meer kon. Grote componisten zoals Verdi en Wagner konden hun operas daar maar opgevoerd krijgen als ze erin toestemden om een ballet toe te voegen, ook al moesten ze dat speciaal voor de gelegenheid componeren en al paste het niet echt in de rest van de opera. En alleen iemand met de faam van een Verdi kon zich af en toe verzetten tegen deze modevereiste. Wagner nam een loopje met de traditie door zijn toegevoegd ballet voor Tannhäuser (1861) helemaal aan het begin van de eerste acte te plaatsen; het Parijse publiek, dat gewoon was om heel laat toe te komen, na de ouverture en zelfs later, merkte misnoegd dat ze het ballet hadden gemist en onderbrak de opvoering met de eis om het ballet nog eens op te voeren, buiten alle zinvolle context van de opera de tijden zijn wel veranderd, ondertussen!
Vanaf 1850 was het artistieke peil van het romantisch ballet in verval. Men beperkte zich tot spectaculair vertoon van individuele kunstjes, maar meestal was het ballet van een zeer middelmatig niveau. Grote componisten beperkten zich tot het behoud van balletscènes in hun operas: Berlioz, Gounod, Massenet. Anderen schreven naast operas ook echte balletten: Adam, Auber, Delibes; van deze laatste kennen we nu nog zijn Copélia (1870) en Sylvia (1876).
Enkel in Rusland was in die periode het ballet nog echt geliefd en kwalitatief hoogstaand. De grote choreografen, dansers en ballerinas trokken vaak voor lange periodes naar Sint-Petersburg en Moskou en vormden er de basis voor een traditie die tot op vandaag voortleeft. Vooral de naam van Marius Petipa is daarmee onlosmakelijk verbonden. Hij maakte de overgang van het romantisch naar het klassiek ballet; aanvankelijk gebruikte hij nog de gebruikelijke muziek, maar stilaan liet hij aangepaste muziek schrijven, eerst door Minkus, voor klassiekers zoals De schone slaapster (1890), Don Quixote (1896), La Bayadère (1877), Paquita (1881), Le corsaire (1899), maar uiteindelijk deed hij ook een beroep op Tchaikovsky, die instond voor het nog steeds beroemde Zwanenmeer (1880), en De notenkraker (1892). Later werkten Petipa en zijn medewerker Ivanov nog samen met Borodin (van de Polovtsiaanse dansen, het ballet uit de opera Prins Igor) en Glazunov (Raymonda, 1898).
Vermelden we nog dat de tradities van het Russische ballet voortleven, op technisch vlak niet in het minst dank zij de zogenaamde Stepanov-notering van de choreografie, die het mogelijk maakte om die ook in het Westen uit te voeren toen de Russische school hier bekend werd in de twintigste eeuw. Maar daarover later meer.
Categorie:muziek Tags:ballet, dans, muziek
07-02-2009
Het Spinozahuis
Sinds enkele jaren wordt mijn aandacht herhaaldelijk getrokken op de Nederlandse filosoof Spinoza (1632-1677).
Ik vind voortdurend verwijzingen naar hem in allerlei boeken en artikelen, zowel wetenschappelijke als meer algemene, de ene nog meer lovend dan de andere. En wat doet een mens dan? Je gaat al eens kijken op Google, je leest het artikel in de Britannica, je zoekt hem op in Störig en je belangstelling is gewekt. Dan ga je op zoek in de stadbibliotheek, je begint op hem te letten als je in de tweedehanseboekhandel bent, je snuistert al eens in eBay.
Ik was fel onder de indruk van het uitstekend geschreven boek van Stewart over Spinoza en Leibniz: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=179996, maar niet van het boekje in de reeks Kopstukken Filosofie over Spinoza, van de hand van de bedenkelijk geëvolueerde Roger Scruton.
Ondertussen heb ik nog enkele andere, oudere werken over Spinoza gevonden links en rechts, daarover later misschien meer, en ik heb me ook zijn hoofdwerk, de Ethica aangeschaft, eerst in een Engelse vertaling die ik goedkoop op eBay vond, dan in de mooi uitgegeven tweetalige face-à-face versie, Latijn-Nederlands, met de vertaling van Henri Krop, zomaar gevonden bij Het Trojaanse Paard in Leuven, waar je altijd wel enkele euros minder betaalt.
Op internet is er van alles te vinden, maar dat moet je zelf ontdekken. Ik vermeld hier enkel de Vereniging Het Spinozahuis: http://www.spinozahuis.nl/ omdat ik me, tegen mijn principes in, toch heb opgegeven als lid. Je krijgt dit jaar als welkomstgeschenk een zeer fraai uitgegeven en rijkelijk geïllustreerd boekje van Wiep van Bunge: Filosoof van Vrede. De Haagse Spinoza, een zeer geslaagde inleiding op het leven en werk en op zichzelf al het lidgeld van 25 waard, en ook nog een aflevering van de wetenschappelijke Mededelingen vanwege Het Spinozahuis.
Spinoza is in Nederland opgenomen in de officiële canon, de lijst van belangrijke personen die men verplicht moet behandelen in het secundair onderwijs: hij is de belangrijkste filosoof van Nederland. Nu kan het zijn dat je daar als Vlaming nog niet al te zeer onder de indruk van bent, maar stel je dan eens de vraag welke belangrijke filosofen wij hier bij ons zoal gehad hebben; persoonlijk ben ik dan blij met Spinoza, de prins der filosofen van de Nederlanden, zo is hij toch ook een beetje van ons, de man op wie zo mooi het Bijbelwoord past (Joh. 1, 47): ecce vere Israhelita in quo dolus non est, ziedaar een ware Israëliet, in wie geen bedrog is, al moeten we dat ware Israëliet of Jood enigszins nuanceren na de verschrikkelijke woorden van de herem waarmee de Amsterdamse Joodse gemeente Spinoza excommuniceerde in 1656: http://www.tau.ac.il/~kasher/pspin.htm.
Het aantal bezoekers is net opgelopen tot boven de 75.000 en het aantal gelezen bladzijden bijna tot 95.000.
Ik ben 1.111 dagen geleden met deze website gestart.
In de top-20 van de afdeling cultuur sta ik vandaag op de tweede plaats, in de top-200 van alle Seniorennet-blogs op de 47ste.
Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om mijn lezers te groeten, zowel zij die me op de voet volgen als de toevallige passanten, zoals onlangs nog een vriendelijke lezeres uit Canada.
Dank voor jullie belangstelling en tot binnenkort,
Karel
05-02-2009
Daniel Dennett: de betovering van het geloof - Breaking the Spell
Daniel Dennett, Breaking the Spell. Religion as a Natural Phenomenon, 448 pp.,2006, Penguin paperback £ 9,99, bij Proxis/Club 17,70 of 12,05(!). Zoals gewoonlijk waarschuw ik collega-senioren voor het bedenkelijk kleine lettertype van de Penguins.
Vertaald als: Betovering Van Het Geloof (Religie Als Een Natuurlijk Fenomeen), Poema en Pandora Pockets, bij Proxis/Club 26,90 (!!).
Dit boek van Daniel Dennett wachtte al enkele maanden ongeduldig op mijn leestafel op mijn onverdeelde aandacht en ik heb het nu net uit. Uit een eerdere boekbespreking (http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=47045) en terloopse commentaren bij het werk van Dennett moge blijken dat ik een grote bewondering heb voor de inzichten van deze auteur maar vooral ook voor de uitzonderlijk boeiende manier waarop hij die bij zijn lezers brengt. Dat is ook hier het geval. Dennett is een raconteur, een begenadigd verteller, met een bloemrijke taal en een direct aansprekende, meeslepende stijl. Dat helpt, als je onderwerp niet alledaags is en wat je erover te vertellen hebt diepzinnig, origineel, controversieel, wetenschappelijk verantwoord, filosofisch sterk onderbouwd.
Het onderwerp is het geloof, maar dan als een natuurlijk fenomeen, gewoon als een van de dingen die we in de wereld aantreffen, eentje waar we niet naast kunnen kijken. Hij is niet de eerste om dat te doen. William James deed al iets dergelijks met zijn Varieties of Religious Experience (1902) (zie: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=284). Het verschil ligt vooral hierin, dat James op zoek ging naar de persoonlijke religieuze ervaring van individuele mensen, terwijl Dennett meer oog heeft voor godsdienst als een historisch maatschappelijk verschijnsel.
Het onderwerp moge dan al controversieel zijn, onder meer omdat Dennett een overtuigd atheïst is en gelovigen nu eenmaal steigeren wanneer ongelovigen hun domein betreden, maar het betoog kan men onmogelijk als stuitend of zelfs verontrustend kenmerken. Dennett is hier op zijn best, rustig overtuigend, niet combattief; redenerend, niet prekend of verwensend. Waarom, inderdaad, niet op een wetenschappelijke manier kijken naar dit verschijnsel, zonder vooringenomenheid? Wat kan daar verkeerd mee zijn?
Godsdienst, zegt men, is van alle tijden en het einde is niet in zicht. Voor atheïsten is dat een teer punt, een frustratie: voor hen is het zo evident dat de mens en de wereld ook zonder God voort kunnen, ja zelfs beter af zijn zonder dat vreemde begrip. Maar het is niet zo, vooral niet als je het mondiaal bekijkt. Zeker, er zijn allerlei vormen en nuances, gradaties in het inzicht en het fanatisme van de beleving, in de politieke en maatschappelijke consequenties. Godsdienst neemt vele vormen aan, die blijkbaar beantwoorden aan verscheidene noden van de mens. Maar ook ongelovigen kunnen diep geraakt worden door religieuze rituelen of artistieke godsdienstbelevingen, de Matteuspassie van Bach, gisteren nog op Mezzo, of de Messias van Haendel zijn daarvan maar enkele van de talloze onbetwistbare voorbeelden. Mensen zoeken van alles in godsdienst en vinden er vaak wat ze zoeken, of toch in zekere mate, anders zou godsdienst al lang weg-geëvolueerd zijn, zoals inderdaad met vele vormen gebeurd is, denk maar aan de Griekse en Romeinse godenwereld en de Germaanse
Maar niet alles wat ze zoeken is godsdienstig: ook in niet- of zelfs anti-godsdienstige manifestaties en rituelen kunnen mensen zich vinden. En in een aantal typisch of traditioneel godsdienstige, zoals de zondagsmis, vinden de meeste mensen helemaal niets meer en blijven dan ook zonder meer thuis. Een Kerk die daaruit geen andere conclusies trekt dan de strategie van de bedreigde egel, loopt het gevaar het trieste lot van dat dier te delen op de drukbereden wegen van het geloof.
Godsdienst kan dus nuttig zijn of althans beantwoorden aan een of andere nood. Dat betekent echter niet dat godsdienst de enige manier is om aan die nood tegemoet te komen. Maar mensen zijn nu eenmaal erg traditioneel, zeker als ze op een doordringende manier geïndoctrineerd zijn of cultureel geconditioneerd.
Dennett zegt: het is zoals met rode wijn; toen hij ergens las dat één glas per dag goed is voor je gezondheid, was hij opgelucht en verheugd. Maar hij zegt erbij dat hij zijn glaasje wil blijven drinken, ook als dat niet goed is voor hem. Zo is het ook een beetje met godsdienst: mensen hebben er iets aan, zijn er aan gewoon, aan het lichtjes euforische effect, aan het onmiddellijke genoegen, misschien zijn ze er zelfs een beetje aan verslaafd, doen ze al eens overdaad, gaan ze eraan dood, maar ze blijven wel drinken.
Bij die erg passende beeldspraak wil ik een persoonlijke bedenking maken: na mijn hartcomplicaties vorige zomer kreeg ik van de dokters de duidelijke raad om geen alcohol, koffie, thee of andere stimulantia te drinken. Ik heb me daar zonder veel moeite bij neergelegd. Ik kan wél zonder, als blijkt dat het niet goed is voor mij.
Dit eerlijke, objectieve en ongemeen boeiende boek van Daniel Dennett kan ik zowel gelovigen als anderen aanbevelen. Breaking the spell betekent letterlijk: de betovering doorbreken (dus het tegenovergestelde van de Nederlandse titel). Dat is wat Dennett hier ambieert: op een rustige, redelijke manier praten over God en godsdienst, hoe het kan ontstaan zijn, hoe het werkt, wat er goed aan is, wat minder Enkel mensen die hun godsdienst op een extatische, fanatieke, onredelijke manier beleven, zullen het daarmee moeilijk hebben. Het zou mooi zijn als ook zij dit boek tot het einde zouden (durven) doorlezen.
Categorie:ex libris Tags:atheïsme
03-02-2009
William Trevor, Family Sins
Het is allemaal hoe je het bekijkt.
Misschien wel. Neem nu de maan. Soms ziet die er veel groter uit dan anders, namelijk als ze net opkomt in het oosten of als ze ondergaat in het westen. Waarom is dat? De maan is immers altijd even groot, ze komt ook niet periodiek dichter bij de aarde of zo. En toch is het opvallend. Men weet het nog niet zo heel goed, maar het feit dat we de maan groter zien als ze laag bij de horizon staat en klein als ze hoog aan de hemel prijkt, doet ons vermoeden dat het te maken heeft met de achtergrond. Tegenover bomen, huizen en andere elementen uit het vermenselijkt landschap lijkt de maan groot, in de open lucht is er geen nabij vergelijkingspunt en heeft ze weer haar normale afmetingen. Men zegt zelfs dat als je die grote maan bekijkt door voorover te buigen en tussen je benen achterom te kijken, het vergrotingseffect verloren gaat. Probeer het eens op een zomernacht bij volle maan, maar dan het liefst op een eenzame plaats, zodat niemand zich vragen hoeft te stellen over je geestelijke gezondheid.
Je kan ook de mens op verscheidene manieren bekijken. Ik heb in de voorbije drie jaar, sinds ik op pensioen ben, heel wat boeken gelezen over hoe de mens ontstaan is, hoe zijn mentale mogelijkheden ontwikkeld zijn, hoe de beschaving zich ontwikkelde, welke rol de religie daarin speelde. Allemaal diepzinnige, ja filosofische kwesties waarmee ontelbare mensen zich hebben beziggehouden: wat is de mens?
Er is ook een ander standpunt. Ik las laatst het slotverhaal uit de bundel Family Sins (1990) van William Trevor (de volledige bibliografie, met de Nederlandse vertalingen vind je hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=452).
Het heeft geen zin me hier weer te gaan uitputten in allerlei superlatieven, al zijn dat wel de enige waardige woorden voor deze verbazingwekkend schitterende verzameling subtiele kortverhalen van de onbetwiste levende (°1928) grootmeester van het genre in het Engelse taalgebied. Als ik zijn sublieme, intimistische schilderingen lees van mensen om hem heen, dan ben ik mij verrast bewust van de enorme afstand die er gaapt tussen deze benadering en de even subtiele wetenschappelijke studies van bijvoorbeeld Richard Dawkins of Daniel Dennett. Trevor tekent niet de mens, maar mensen, zeer concrete mensen in hun dagelijkse bezigheden, met hun kleine en grote zorgen, hun primitieve of onthutsend verdraaide emoties. Hij maakt zich, zoals zijn personages, geen zorgen over kosmologische discussies, de Big Bang of de relativiteitstheorie. Wij zien de wereld door de ogen van echte, levende mensen, individuen, eenmalige creaturen van de liefde en het toeval, onvolmaakt, eigenzinnig, uniek. Hij gunt ons een blik op een hoekje van die wereld op een bepaald moment, met zijn bewoners van toen. Er gebeurt wat, maar belangrijker is vaak wat er niet gebeurt, datgene waarop men wacht, waarnaar men verlangt. Dit is de microkosmos, de kijk door de bril van een concrete mens op zijn medemensen, met een zuinige economie van duidelijk sprekende details, met kleine verhalen over wat er gebeurd is, of net niet, hoe het had kunnen zijn, hoe het misschien was, misschien ook niet.
En toch In al zijn boeken, novellen, kortverhalen, milieuschilderingen en autobiografische teksten overstijgt Trevor magistraal en soeverein het pietluttig anekdotische, het parochiale of provinciale. Zijn mineure, sjofele of burgerlijke maar onvergetelijke personages vormen samen een beeldige, bonte macrokosmos: de wereld waarin wij leefden, de wereld die wij geërfd hebben, met een paradigmatische bevolking die elk een stukje tonen van wat het is om mens te zijn en zo van wat dé mens is.
Zowel Dennett als Dawkins beseffen maar al te goed en erkennen graag dat naast hun analytisch onderzoek en hun tentatieve theorieën niet alleen ruim plaats dient gelaten voor een alternatieve, verhalende duiding, maar dat in de meest bevoorrechte gevallen de literatuur met enkele treffende woorden aspecten kan blootleggen van het mens-zijn waaraan de wetenschap, ook de menswetenschap, nog lang niet toe is.
Er is verhelderende wetenschap, gelukkig, maar niet alles laat zich op die manier ontsluieren, soms is wetenschap al te ontluisterend. Er zijn verhulde maar essentiële inzichten in onze menselijkheid die wellicht nooit een passende plaats zullen vinden in zelfs de meest ingenieuze handboeken van psychologie, filosofie of antropologie. Voor de tedere ontroering van onze diepste gevoelens zijn we voor altijd aangewezen op andere, meer subtiele en daardoor de enige efficiënte middelen: de literatuur, de muziek, de beeldende kunsten, het theater, het ballet: de poëzie van de taal, het beeld, de klank die tot ons spreekt met het niet te evenaren gemak van onbemiddelde emotieve communicatie.
We bedoelen met dat woord dat iemand de hoogste toppen scheert in zijn domein van specialisatie. Meestal gaat het dan over muziek of een andere kunstvorm, maar het kan ook een meer algemene kunde of vaardigheid zijn; naast virtuozen op een muziekinstrument kan je bijvoorbeeld ook een chirurg of een psychiater of zelfs een sportman of vrouw met die eretitel bekleden. Enkel heel overmoedige sprekers zullen dit gebruik uitbreiden tot minder veeleisende doch even achtenswaardige bezigheden zoals kasseien leggen, afvoeren ontstoppen of huisvuil ophalen. De gedachte is dat men niet alleen uitzonderlijk goed is in zijn vak, maar ook dat het vak uitzonderlijk moeilijk is.
Reken niet op Van Dale voor etymologieën, je komt bedrogen uit of ten minste teleurgesteld: het Franse virtuosité is net zo afgeleid van een ander woord als ons Nederlandse en kan dus niet als een rechtmatige of ook maar enigszins zinvolle etymologie gelden.
Het Latijnse woord vir is de stam en dat betekent man, mannelijke mens. Virtus kan dan niets anders zijn dan al de goede kenmerken van een (mannelijke) mens: kracht, sterkte, dapperheid, moed, geschiktheid, bekwaamheid, waarde, excellentie, deugd. Virtuosus is het adjectief dat zo iemand omschrijft. In onze moderne talen heeft het, meer dan waarschijnlijk van uit het Italiaans, de betekenis gekregen van iemand die uitblinkt in de kunsten.
Ik ben s avonds wel eens geboeid door Mezzo, de muziekzender op tv. Je hebt daar een uitstekend aanbod aan klassieke muziek; later op de avond komt ook jazz aan bod. Er zijn wat oudere opnamen, maar ook gloednieuwe; qua genre en bezetting is er de grootste verscheidenheid. Zeker de recente opnames zijn van een schitterende kwaliteit, zowel van beeld als van klank, zeker als je digitaal kijkt op een wat groter LCD-scherm en luistert via je stereo-installatie. Je zit met je neus op de uitvoerende kunstenaars, je ziet de kleinste details in haarscherpe close-ups en je hoort het resultaat in al zijn akoestische pracht. De muziek krijgt daardoor een extra dimensie. Doordat je ziet dat de triangel aangetikt wordt, hoor je hem ook beter. Je bent dus nog meer geboeid, je ontdekt aspecten, klankkleuren en instrumentale combinaties die je nooit eerder had vermoed en je ziet hoe ze tot stand komen. Zo neemt je ontzag voor de fysieke en technische vaardigheid van de muzikanten hand over hand toe. Wat sommige virtuozen uit hun instrument toveren is gewoon verbluffend, je houdt het niet voor mogelijk.
Laatst zag ik de pianist Abdul Rahman El Bacha, ooit eerste laureaat van de Koningin Elizabethwedstrijd, in een of andere solosonate van Prokofiev en in sommige passages bewogen zijn handen zo snel, dat zelfs de digitale beelden niet konden volgen en je nog enkel een wirwar van handen boven en op de toetsen zag.
Dat deed me nadenken over het metier van de kunstenaar, over de eindeloze uren die zelfs het meest begaafde natuurtalent moet doorbrengen met intensieve studie, van jongs af aan, om zich de vaak onnatuurlijke bewegingen en de snelheid van uitvoering feilloos eigen te maken. Laatst was er op tv de film La tourneuse de pages, waarin de gespannen wereld van de uitvoerende kunstenaars raak geschilderd werd.
Als je zomaar op de radio een muziekstuk hoort, dan sta je er zo niet bij stil, maar op tv kan je er gewoon niet naast kijken. Dit is de hoogste virtuositeit, dit is het hoogste wat menselijk mogelijk is en het slaat je met verstomming.
Maar heel even sluipt ook de twijfel naar binnen: is dit nog wel menselijk? Ook vroeger al deden verhalen de ronde over duivelskunstenaars en hun heksentoeren: Paganini en Liszt zijn de meest voor de hand liggende namen; ongetwijfeld hebben ze dat om commerciële redenen zelf sterk aangemoedigd. Wij weten dat het niet meer is dan de combinatie van uiterst uitzonderlijk natuurtalent met eindeloos oefenen. Precies met dat laatste heb ik het soms wat moeilijk: is het leven van een virtuoos nog wel menselijk? Is de verenging tot alleen maar pianist niet tegelijk een bekroning van de menselijke mogelijkheden én een ontluistering, een herleiding tot slechts één volmaakte technische vaardigheid? Hoeveel mensen kunnen dat soort leven aan?
Zeer bekend is de uitspraak van Thomas Alva Edison dat succes gegrond is op tien procent inspiratie en negentig procent transpiratie. Maar het is ook zo dat hoe minder genie, hoe meer er moet gezweet worden; uitzonderlijke kunstenaars op hun hoogtepunt slagen er (soms ) in om fantastisch te presteren met een minimum aan oefenen, terwijl bescheiden amateurs zelfs met eindeloze inspanningen nog niet aan hun enkels reiken. Het hoeft ons niet te verbazen dat zoveel liefhebbers, zelfs na jarenlange gestage inspanningen, vooral in hun jeugd, het niet meer aankunnen en gefrustreerd opgeven.
Bij de beelden van de oogverblindende pianistieke vaardigheid van El Bacha dacht ik spontaan aan de experimenten van de Amerikaanse experimentele componist Conlon Nancarrow (lees hierover meer en klik op deze link: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=155).
Het is een uitdaging voor een mens om bepaalde aartsmoeilijke stukken met de opgelegde snelheid (of nog rapper, helaas) te spelen, maar voor een mechanische piano, zeker de meest recente exemplaren van de grote firmas is dat kinderspel. En maak je geen zorgen over de subtiliteit van de menselijke touch of toucher: ook daarin is voorzien, alles is programmeerbaar. Ook Glenn Gould werkte uiteindelijk en feitelijk zo, zij het dan op een andere manier, namelijk in de montagekamer. De meeste klassieke muziekopnames zijn niet live opgenomen, in één ruk, maar tot in de perfectie bewerkt.
Als menselijke performance moeten we natuurlijk de voorkeur geven aan een echte pianist. Men heeft daartoe zelfs de muziek van Nancarrow uitgeschreven in het klassieke notenschrift en moderne pianisten hebben zich met succes gewaagd aan (sommige van) die onmogelijke stukken, in directe competitie met de mechanische monsters.
Maar we mogen ons evengoed afvragen of er geen toekomst is voor geprogrammeerde, automatisch uitgevoerde muziek, niet alleen op puur elektronische apparaten, dus via luidsprekers, maar ook op klassieke instrumenten die zich lenen tot mechanisch aansturen, zoals de piano, het orgel, slagwerk, misschien zelfs blaasinstrumenten en wie weet, ook strijkers? We hebben dat al honderden jaren gedaan, denk aan de Kaporgels, maar onze technologische hulpmiddelen zijn nu zo gesofisticeerd dat de resultaten echt wel de moeite zijn en bij blindtesten zelfs specialisten om de tuin leiden. Ik huiver een beetje als ik eraan denk, maar de reacties van grote uitvoerders op bijvoorbeeld een computergestuurde Bösendorfer waren uiterst lovend. Als je dan denkt aan de menselijke inspanning die voorafgaat aan zelfs een bescheiden recitalletje van een amateur of een concert van een dure professional Bovendien luisteren we misschien wel duizend keer meer naar opgenomen muziek dan naar live uitvoeringen.
Maar de mensen zouden niet eens komen opdagen voor een piano die op het podium staat te spelen, zonder pianist, net zo min als voor een concert via cd. Men wil kunst zien gemaakt worden, met alle risicos van het vak, dat is een groot deel van de fascinatie, van de bewondering, de extase: weten dat het hopeloos fout kan gaan en meemaken dat het daarentegen allemaal lukt, dat de meest veeleisende klus met grote virtuositeit wordt geklaard, live, zonder de mogelijkheid om te hernemen, zonder elektronische trucjes.
We weten niet wat de toekomst zal brengen. Ongetwijfeld zullen publieke uitvoeringen door menselijke uitvoerders altijd blijven bestaan en zullen die muzikanten zich moeten blijven bekwamen tot echte virtuozen, topspecialisten, meesters in hun vak. Maar de elektronica is aan een opmars bezig, in de populaire muziek maar ook al in de ernstige genres, voorlopig in een ondersteunende rol en met het oog op reproductie, maar er zijn hoopvolle perspectieven voor een verdere evolutie. Zo mogen we ons hopelijk verwachten aan het naast elkaar bestaan van de uitersten, bijvoorbeeld oude muziek uitgevoerd op originele instrumenten, naast zuivere elektronisch muziek, met daartussen wellicht vele mogelijke gelukkige combinaties van de twee.
Menselijke virtuositeit kan zich op allerlei manieren uiten.
Categorie:muziek Tags:muziek, etymologie
29-01-2009
Gedichtendag 2009
Lopend langs de vloedlijn
volgen we de grens van het tij
waar water aarde raakt
zee strand kust
hier verrijst de bodem tot land
voor mensen achter de duinen
hier bezwijkt aarde onder golven
bedolven ontaard onvruchtbaar domein
en wij lopen langs de vloedlijn
op de breuklijn van de tijd
waar gisteren onder de golven verglijdt
waar wij voldaan elkaar raken en ontglippen
en ik jou jij mij met zilte lippen
zacht zo zacht ontsloten kust
hier rust gisteren even in gemijmer
hier ligt morgen achter de levenseinder
wij leven langs de vloedlijn
op de zwaartelijn van de tijd
tot de getijden ons dieper raken
en wij ontdaan van alle waken
aan elkaar verzaken
tot de tijd de vloedlijn wist
het tij de tijd verwijdt
en de wind
alleen nog wolken golven
en de lage duinen vindt.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
28-01-2009
In memoriam John Updike (1932-2009)
John Updike is overleden op 27 januari 2009. Hij was geboren op 18 maart 1932. Ik leerde zijn werk kennen toen een collega op het werk me attent maakte op The New Yorker, dat moet in 1975 of 1976 geweest zijn. Ik heb meer dan dertig jaar een abonnement gehad op dat uitzonderlijke weekblad en dus heb ik vele tientallen bijdragen van Updike daarin gelezen, wat me ook aanspoorde om zijn romans telkens bij verschijnen te kopen en te lezen. De laatste, The Widows of Eastwick, ligt al enkele maanden klaar op mijn leestafel. Ik zal er straks aan beginnen, met gemengde gevoelens.
Zijn voorlaatste boek, Terrorist, besprak ik hier:
Updike is een auteur met wie ik me altijd gemakkelijk vereenzelvigd heb, en zijn verkoopcijfers bewijzen dat ik niet de enige was. Hij schrijft vanuit een standpunt dat je als vanzelfsprekend overneemt. Hij is een menselijke auteur, zijn personages zijn door en door menselijk, de situaties die hij beschrijft zijn uit het leven gegrepen. Maar vergis je niet: hij beschrijft niet zonder meer, het is niet zomaar het leven, het is vaak het leven zoals we zouden willen dat het is, of dat het niet is. Hij verwerkt in zijn boeken wat het is om mens te zijn, in deze tijd of in alle tijden, maar hij voegt er ook al onze dromen en onze nachtmerries aan toe.
Er komt meer seks in zijn boeken en verhalen voor dan althans ik voor mogelijk houd in het leven van een mens; dat is hem vaak genoeg verweten, hij heeft ooit een prijs gekregen van het tijdschrift Literary Review, een lifetime award for crude, tasteless or ridiculous sexual passages in modern literature. Zo erg is het nu ook weer niet, maar het valt wel op, ja. Dat maakte veertig jaar geleden zeker een deel uit van de aantrekkingskracht, we waren toen nog niet veel gewoon op dat punt, de seksuele revolutie kwam toen pas op gang en de personages van Updike belichaamden de fantasieën, zo niet het dagelijks leven, van mensen zoals wij: de intellectuele upper-middenklasse. Wij surften mee op de wilde golven van de economische bloei en de vele mogelijkheden die dat meebracht: buitenlandse vakanties, feestjes, recepties. Ook ons cultureel leven werd veel actiever: concerten, theater, tentoonstellingen, opera, weekbladen en boeken in verscheidene talen. We gingen ook meer aan sport doen, vaak die sporttakken die vroeger voorbehouden waren voor de echt rijke mensen: tennis, golf, skiën, langlaufen, surfen, zeilen, allemaal ondenkbaar in onze jeugd. Updike beschreef een wereld waarin dat allemaal normaal was, ook al was er altijd een ondertoon van twijfel, van aarzeling, een diep bewustzijn dat het allemaal maar schijn was, bijna puberale natte dromen. Dat was onze wereld, de realiteit doorspekt met onze wildste dromen.
Sommige van die dromen hebben we waar gemaakt, de meeste niet, natuurlijk en ik kan niet zeggen dat al wat wij hebben uitgeprobeerd ons zelfs maar al het kortstondig plezier, laat staan het blijvend geluk heeft gebracht dat Updike ons voorspiegelde; misschien hebben we, verblind door passie zoals zijn bange helden, zijn inherente smalende ironie vergeten en zo de hilarische dwaasheid van het vreemdgaan gemist, de bittere ontgoochelingen van de ontrouw die hij steeds weer met waarlijk sardonisch genoegen beschrijft.
Updike, de auteur, is steeds aanwezig in zijn verhalen, hij geeft doorlopend commentaar en toelichting, meestal geamuseerd onderhuids, tongue in cheek. Hij schildert niet met de ruwe borstel, maar in laag na laag van veelbetekenende glacistinten en subtiel gesuggereerde secundaire gevoelens. Niets menselijks is hem vreemd.
John Updike is een erkend meester van het woord, een exuberante stilist. Zijn Engels is een literaire hogeschool voor de attente lezer, een onuitputtelijke bron van verbazing en bewondering, een speels genot.
Zijn dood laat ons toe even stil te staan bij de wereld die hij voor ons heeft opgeroepen, met de opwinding van de ontdekking van onbeperkte mogelijkheden, maar ook de valse beloften, de niet-ingeloste verwachtingen, de bitterzoete herinneringen, bij de gemengde gevoelens die steeds twinkelden in zijn lachende ogen en die blijven sprankelen op elke gave bladzijde die hij ons naliet.
Anne Provoost (1964) is een Vlaams auteur, ga eens kijken op haar verzorgde website: http://www.anneprovoost.be/nl/pmwiki.php/Auteur/Auteur. Ze is atheïst en schreef daarover dit zeer leesbare pamflet, dat ik u hierbij graag aanbeveel. Het is een eerlijke, bedachtzame tekst, niet opruiend, die vrij goed de situatie schetst in Vlaanderen inzake geloof en zeden.
Bij de lectuur maakte ik volgende bedenkingen.
Het geloof van moderne christengelovigen hier bij ons staat meestal op een laag pitje. Het is vrijwel onmogelijk om uit iemands doen en laten op te maken of hij of zij gelovig is of niet. Men spreekt er niet over, men voelt niet de behoefte om zich kenbaar te maken, ook niet als ongelovige. Waarover we niet kunnen spreken, daarover zwijgen we. En verder halen we de schouders op: ieder zijn of haar gedacht. Dat gaat goed zolang het werkelijk zijn of haar gedacht is, en niet dat van anderen, van de Kerk, de Paus, het Humanistisch Verbond, de Islam of een of andere atheïstische auteur. Wij zijn individualisten, onze ideeën halen we niet zomaar ergens anders, we denken zelf wel na, dank u wel. En zo wordt de omertà onderhouden, de zwijgplicht over geloof en zeden die vooral onder intellectuelen heerst. Dat laat alle ruimte om te praten over om het even wat, al is dat meestal iets dat in de krant of het weekblad stond, of een reportage op tv, of een boek waarover iedereen het heeft maar dat heel wat minder mensen ook gelezen hebben.
Aangezien niemand nog echt gelooft, met alle heftigheid en bekeringsdrang van een Paulus, is alle onderscheid tussen gelovigen en ongelovigen zo goed als verdwenen, op recepties, in concerten, in theater- en filmzalen, op terrasjes en in cafés, op het werk en op vakantie, in bad en in bed.
Moderne gelovigen storen zich niet meer aan de voorschriften van de Kerk, die ze overigens niet eens meer kennen; de zondagsplicht onderhouden ze niet, ze houden ook hun Pasen niet; biechten doen ze niet meer, want zijn er nog wel zonden? Waar de wetten van het land twijfel zou laten, beslist hun rekkelijk geweten over goed en kwaad, niet de Paus in Rome. De Bijbel, zelfs in de meest moderne onherkenbaar makende hertaling, lezen ze niet, want ze hebben hem niet eens in huis. Ze stemmen op dezelfde kopstukken, op dezelfde patijen als de ongelovigen, want een partij van louter gelovigen of alleen maar ongelovigen is er niet meer, en ook geen Brugse bisschop om dat te verplichten of te verbieden.
Moderne ongelovigen van hun kant zijn geen libertijnen. Ze leven zoals hun buren, de moderne gelovigen. Ze onderhouden de wetten van het land en luisteren naar hun geweten, dat gevormd is in de zelfde scholen, de zelfde cultuur, de zelfde samenleving. Ze zijn even behoudsgezind als hun gelovige collegas, en even vooruitstrevend, al naargelang. En zoals Anne Provoost aan het einde van haar betoog zegt: zij eisen al de goede menselijke eigenschappen op die (volgens de gelovigen) voorbehouden zijn aan gelovigen, en recupereren begrippen als naastenliefde, heil en redding, vrede, opoffering, barmhartigheid, bezinning, soberheid, eerlijkheid, gelijkheid, inkeer, heiligheid, moraal; ze beoefenen de zeven kapitale deugden en vermijden de zeven hoofdzonden (klik hier voor de details:
Modern geloof is een persoonlijke zaak geworden. Wat men gelooft en welke consequenties daaraan vasthangen, beslist men zelf. Geen mens die nog een catechismus of een geloofsboek ter hand neemt, een encycliek of een herderlijk schrijven, een parochieblad of een Osservatore Romano. Geen mens die nog de dogmas kent, laat staan hun geschiedenis of betekenis. De morele standpunten van de Kerk legt men naast zich neer; het begon met het verbod op de pil en condooms, dan abortus, dan euthanasie, dan kunstmatige bevruchting. Wat goed en slecht is, dat maakt elk voor zich wel uit.
Maar dat is de situatie hier in Vlaanderen en in misschien ook in delen van West-Europa. Dat is de situatie onder intellectuelen of toch mensen die aan de schoolplicht voldaan hebben. Dat zijn, laat ons eens ruim schatten: 50 of 100 miljoen mensen? En wat met die andere zes miljard?
Godsdienst stelt de zaken echt wel anders. Voor de gelovige is er een Opperwezen, Iemand waarmee men rekening moet houden, die ingrijpt in deze wereld, ten goede of ten kwade, naarmate men zijn geboden volgt of niet, en die uiteindelijk op basis daarvan zal beslissen over ons lot in eeuwigheid. Er is ook een Kerk die namens Hem gezagsvol spreekt, apostolisch, zonder tegenspraak, onfeilbaar. Een Kerk die niet democratisch is verkozen, niet democratisch wordt geleid, maar op Zijn gezag. Er is ook een Boek, een Bijbel, waarin Gods woord geïnspireerd staat opgetekend, en dat de Weg wijst, de Waarheid en het Leven. Er zijn geboden die zeggen wat goed is en wat niet, niet in het algemeen en het vage, maar heel duidelijk en precies, niet alleen over God maar ook over de mens en de samenleving; niet alleen over jou maar over alle mensen.
Wij mogen dat vergeten zijn, gemakshalve, maar dat is niet voor iedereen zo. In Amerika is er een sterke beweging om een en ander weer in voege te brengen, niet als een persoonlijke overtuiging in de beslotenheid van je hart, maar als een publiek afgelegde geloofsbelijdenis, met alle consequenties van dien. Wat je zelf ook moge denken, je behoort in alle gevallen te doen wat de Kerk voorschrijft, zonder morren. Als die kerk, jouw kerk beslist dat de evolutieleer onwaar is, dan moet je dat niet alleen gelovig aanvaarden, je moet die evolutieleer ook bestrijden, bijvoorbeeld door hem te laten verbieden op de school van je kinderen, of door te eisen dat men ook het Bijbels scheppingsverhaal als alternatieve wetenschappelijke waarheid aanleert, het creationisme.
Naast de bijna twee miljard christenen van alle soorten en gezindten en alle gradaties van vroomheid en Bijbelvastheid, zijn er ook nog moslims, een miljard of iets meer wellicht. Ook voor hen geldt wat ik net zei, met dat verschil dat ze het Boek, de Bijbel wat herschreven hebben en hun dogmas wat anders geformuleerd. Ook hen wordt voorgehouden wat ze moeten doen en dat is niet zelden erg gewelddadig, zoals het opblazen van eeuwenoude beelden, of van de gelovige zelf, samen met zoveel mogelijk onschuldige slachtoffers op een bus of een marktplein; dat is het met geweld onderdrukken en ombrengen van vrouwelijke gelovigen; dat is het publiek terechtstellen van homoseksuelen, afvalligen en andersdenkenden.
Het is dus niet voor iedereen elk zijn gedacht, geloof is niet altijd en overal een privé kwestie waarover men niet spreekt in beschaafd gezelschap.
En ook bij ons laaien de gemoederen op als godsdienst ter sprake komt, in het hoofddoekendebat, bij relletjes over Gaza, bij al dan niet beledigende uitspraken, vermeende of vermoede religieuze discriminatie, bij de vraag of in publieke gebouwen nog kruisen mogen hangen, of in Amerika in de discussies tot voor het Hoogste Gerechtshof over de Pledge of Allegiance, die bij officiële gelegenheden en bij het begin van de dag in publieke scholen vereist wordt: "I pledge allegiance to the flag of the United States of America, and to the Republic for which it stands: one Nation under God, indivisible, With Liberty and Justice for all." En heb je de eedaflegging gevolgd van Barack Hussein Obama II? Heb je de verwijzingen naar God geteld? Heb je gezien hoe hij de eed aflegde met zijn hand op de Bijbel, vastgehouden door zijn echtgenote en op de vraag van de Chief Justice So help you God? met overtuiging antwoordde: So help me God!! (Het geeft ons een goed idee van de voorbeeldige en vlotte rechtsgang in de States als zelfs de Chief Justice er niet eens in slaagt deze woorden af te lezen van een spiekbriefje: "I do solemnly swear (or affirm) that I will faithfully execute the Office of President of the United States, and will to the best of my ability, preserve, protect and defend the Constitution of the United States", zodat ze het s anderendaags nog even moesten overdoen). Een presidentskandidaat die zou verklaren of zelfs maar laten vermoeden dat hij ook maar enigszins twijfelt aan het bestaan van God, heeft evenveel kans om verkozen te worden als, zeg maar, die andere (Saddam) Hoessein.
Anne Provoost doet een oproep om, in het licht van die nieuwe golf van rabiaat geloof en onredelijkheid die op ons afkomt, als atheïst niet lauw te zijn, de zwijgplicht te doorbreken, mondig te worden, argumenten te zoeken en aan te brengen voor het atheïsme, indien niet tegen het geloof. Daarin kan ik haar zonder aarzelen bijtreden. Maar ik leg wellicht iets meer nadruk op wat overtuigde atheïsten scheidt van overtuigde gelovigen dan zij doet in haar pamflet, dat qua taal en stijl nauwelijks beantwoordt aan de tweede, gebruikelijke betekenis die Van Dale aan dat woord geeft, en ik citeer hem hier voor één keer graag met de etymologische verklaring:
pamflet (pam·flet)
het; -ten
(1790) <Eng. pamphlet, uit de Lat. persoonsnaam Pamphilus uit het populaire me. Lat. dichtstuk Pamphilus seu de Amore, na uitvinding van het boekdrukken een semiliterair genre, een als brochure verspreid traktaat over actuele zaken
1· gedrukt geschrift van geringe omvang over een actueel onderwerp
2· een geschrift dat zich op felle toon tegen iem. of iets richt
synoniem: libel, schotschrift.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
26-01-2009
Normaal gesproken: Kim D.
Normaal: niets is zo simpel als dat, we weten allemaal wat daarmee bedoeld is. Doe eens normaal. Normaal gesproken. Een normaal verschijnsel. Dat is de normale toestand. Normaliter. Das normaal. Dat beantwoordt aan een norm.
Van Dale houdt zich over de oorsprong van dat woord weer eens van den domme: komt van het Frans, norme. Ja, ja, zo kan ik ook woordenboeken maken. Als we het echt willen weten, dan moeten we wel wat verder terug gaan. Franse woorden hebben vaak hun wortels in het Latijn en dat is hier evident ook zo: norma. Maar Latijnse woorden gaan vaak terug op Griekse; het Grieks was voor de Romeinen de cultuurtaal, zoals het Frans in de Vlaamse betere kringen in de vorige eeuwen en het Engels nu. Onze Griekse link is gnoorisma, waarbij zoals vaak de moeilijke nasale gn een gewone n werd en is het lange woord gemakshalve wat ingekort. De stam gnoo- slaat altijd op kennen en kunnen, het is zelfs het zelfde woord, denk aan kende en konden, dat zijn omkeringen van kne- en kno-. In het Grieks is kennen gignooskein, in het Latijn noscere. Wij kennen diagnose, gnosis, ignorant &c. Gnoorismos betekent: wel bekend, gnoorisma is een herkenningsteken. In het Latijn kreeg norma een heel specifieke technische betekenis: het was een hulpmiddel voor handwerklui, metsers, houtbewerkers, schilders, om rechte hoeken te maken, een vierkant of een winkelhaak. Later kreeg het in het Latijn de betekenis die we het best kennen: een figuurlijke maatstaf, een regel, een patroon, een voorschrift, een norm.
Wie of wat niet aan normen beantwoordt, is niet normaal.
En daarover wou ik het vandaag even hebben. Soms weten we het heel zeker, we moeten ons niet afvragen: is dat wel normaal? Bij sommige gebeurtenissen is onze reactie meteen: dat is niet meer normaal. Bij sommige mensen ook: die is niet normaal, hij is niet goed wijs. We doen daar soms wat lacherig over, uit onbegrip of om ons onbehagen te verbergen. Van mensen die duidelijk niet normaal zijn verdragen we iets meer en dat moet wel want ze worden veel minder vaak opgesloten dan vroeger, de muren en de stalen hekkens van de krankzinnigengestichten zijn gesloopt, de gekken of zotten zijn nu patiënten, vaak ambulant of slechts tijdelijk opgenomen.
Alles verandert evenwel wanneer een normale mens op een dag plots niet normaal blijkt te zijn, iets doet dat niet mag, niet kan, zoals de moordaanslag in Sint-Gillis-Dendermonde. Dan spreken we niet meer over zomaar wat abnormaal gedrag: er is een zware misdaad begaan en onze eerste reactie is om die te beoordelen op de feiten zelf, niet op de motieven, de aanleidingen, de verre oorzaken: de dader wordt opgepakt en opgesloten. Maar we weten het onmiddellijk: dit is niet normaal, een normale mens doet zoiets niet, er moet dus iets meer aan de hand zijn. In de eerste berichten sprak men over een psychiatrisch en zelfs gerechtelijk verleden, hij was bekend bij de politie: het was iemand die niet normaal was en zo konden we zijn daden duiden, konden we het beginnen begrijpen: we konden ons aan zoiets verwachten, hij was immers niet normaal.
Daarna kwam de twijfel: nee, hij was veel jonger dan eerst gedacht; hij was niet bekend bij het gerecht, zoals bijna elke verdachte die in het nieuws komt; hij had geen psychiatrisch verleden, het was een gewone jongen, stil, teruggetrokken, maar normaal. Dan maar een ander cliché: bij hem waren de stoppen doorgeslagen (voor uitleg over die uitdrukking klik je op deze link http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=309). Er was iets gebeurd in zijn hoofd, hij was gek geworden, dat kon niet anders: een normaal mens doet zoiets niet, daarover is iedereen het eens.
Dat is een verschil met bijvoorbeeld de moord op die politieagente: dat waren zware criminelen, niet aan het proefstuk en de moord gebeurde tijdens een overval, een carjacking. Dat maakte hen tot gewetenloze misdadigers, mensen zonder scrupules, schurken, bandieten, uitschot, geen discussie.
Maar een gewone jongen die uitgerekend een kinderkribbe binnenvalt, dat is iets anders. Vrienden, collegas, kennissen, buren, oud-leraars staan verstomd: niemand had dit zien aankomen.
Wij zijn gewoon om ervan uit te gaan dat alles normaal is. Als de trein twee minuten te laat is, als de postbode niet langs komt, als de elektriciteit uitvalt, als de afloop verstopt raakt, als de piloten staken, dan zijn we verbaasd, kregelig, verontwaardigd. We rekenen erop dat alles en iedereen normaal is, terwijl we heel goed weten dat het niet zo simpel is. We denken in zwart-wit: ofwel werkt het, ofwel is het stuk, terwijl het meestal grijs is: meestal werkt het, maar soms ook niet. We zouden al moeten blij zijn dat het af en toe werkt, dat het meestal nogal meevalt, maar onze verwachtingen zijn hoger gespannen: das toch niet meer normaal!
Ook over mensen doen we aan zwart-witdenken: je bent normaal of je bent het niet. Maar zo is het niet. Mensen zijn allesbehalve normaal, want wat is de norm? Wie is de ideale mens, op wie niets aan te merken valt? We mogen al blij zijn dat het meestal nogal meevalt, dat de meeste mensen meestal niet al te abnormaal doen. We zouden moeten weten, uit eigen ervaring, met onszelf en met anderen, dat de grens tussen normaal en abnormaal niet zo scherp te trekken is: dat had je nu nooit van hem of haar gedacht, zelfs niet van mensen die je al jaren kent. Tiens, heeft die ook een depressie doorgemaakt? Slik jij ook Prozac? Is die opgepakt voor zedenfeiten? Is de bankdirecteur uit je dorp met de kas gaan lopen? Heeft die zijn vrouw en zijn kinderen vermoord?
Je brengt je kind rap-rap naar de kribbe, waarvoor je al voor de geboorte ingeschreven had. Je vertrouwt je eigen vlees en bloed toe aan een goed georganiseerde, moderne instelling en je haast je naar je werk. En dan gebeurt het onvoorstelbare, of toch wat enkel in Amerika gebeurt of Finland of zo, of in de weekendfilm. En ja, het is jouw kind, in jouw kribbe, in jouw dorp. Paniek. Is het gekwetst, dood? Waar ligt het?
In de nieuwsberichten vernemen we er niets over, maar ook de dader heeft ouders, familie. Ook zij vernemen het: ja, het is hun kind. Ook hun wereld stort in. Hadden zij dat ooit gedacht? Hadden zij het moeten zien aankomen? Treft ook hen schuld? En hoe moet het nu verder, want hij blijft hun kind, ook al is hij voor altijd veranderd in iemand die ze niet meer herkennen.
En wij, het publiek, weten het nu weer: we kunnen nooit helemaal zeker zijn, al doen we wel alsof. Het onvoorstelbare kan wel gebeuren, de weekendfilm is gemaakt door mensen die het zich wel kunnen voorstellen, voor mensen die dat even vergeten waren: niets is onvoorstelbaar voor mensen. Wij kunnen nu nadenken over maatregelen, beveiliging, wetgeving, in een tot mislukking gedoemde poging om alles te voorzien, alles te voorkomen, ook het onvoorstelbare, het abnormale.