Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (243)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    08-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.deugden, ketters, heidenen en heresieën
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    De katholieke kerk heeft haar moraal gebaseerd op het principe van de deugdzaamheid. Dat wil zeggen dat men om goed te handelen de deugden moet beoefenen.

    Ons woord ‘deugd’ is afgeleid van deugen: dat deugt niet, dat deugt nergens voor; deugen wil zeggen: ergens goed voor zijn. In vele talen zijn er woorden met die stam, ook in het Grieks: tuchè (gelukkig toeval), tugkhanô (treffen bij het mikken). Deugd is iets dat wél deugt, vandaar: datgene wat men moet doen om goed te doen.

    Het Griekse woord is aretè, meervoud aretai. Plato kent deze vier deugden: wijsheid, rechtvaardigheid, dapperheid, matiging. Aristoteles spreekt in zijn ‘Ethiek voor Nicomachos’ over aretai dianoetikai of intellectuele deugden en dat zijn er vijf: sofia, epistèmè, nous, fronèsis, technè, in het Nederlands: wijsheid, wetenschappelijke kennis, intuïtief verstand, praktisch verstand, technische kunde.

    Dianoetikos, dat is dus waar L. Ron Hubbard zijn dianetics vandaan heeft. Ooit vertaalde ik een vrij goede SF-roman van hem, dat was voor ik van zijn Scientology wist, anders zou ik het wellicht niet gedaan hebben. Maar dit terzijde.

    Daarnaast spreekt Aristoteles over ethische deugden en daarvan is er een hele rij: dapperheid of moed, matiging, zelfbeheersing, matigheid, zedigheid, bescheidenheid, vrijgevigheid, vriendelijkheid, waarachtigheid, eerlijkheid, rechtvaardigheid; de lijst is niet exhaustief, er zijn er nog meer.

    Zoals voor nog heel wat andere basisgedachten heeft de katholieke Kerk voor haar theologie gebruik gemaakt van de Griekse filosofie, dat is iets dat wij al te weinig beseffen. De boodschap van de Kerk is altijd veel minder gesteund geweest op het specifiek evangelische, dat wat we in de Bijbel vinden, dan op profane filosofie en theologie. Het was vooral Thomas van Aquino (1225-1274) die de theologie van de deugden uitwerkte; na hem bleef dit de basis van de kerkelijke moraal, tot op vandaag eigenlijk.

    De vier deugden die Plato en Aristoteles al kenden, wijsheid, rechtvaardigheid, moed en matiging, noemt Thomas de kardinale deugden (van L. cardo, cardinis: deurspil, draaipunt; onze ‘scharnier’ is ook daarvan afgeleid; de betekenis van cardinalis in het Latijn is belangrijk, voornaam, vandaar de kardinaal, de hoogste bisschop, de primaat, niet te verwarren met Darwins primaten); men noemt ze ook wel de morele of ethische deugden. Hij voegt er drie bovennatuurlijke of theologale deugden aan toe en die kennen we: geloof, hoop en (naasten)liefde.

    Daarnaast zijn er zeven (dat moet wel) kapitale deugden (van L. caput hoofd), die elk het tegenovergestelde zijn van een kapitale zonde of ‘doodzonde’. Dit is het schema, in het Latijn en het Nederlands:

    humilitas

    nederigheid

    superbia

    ijdelheid

    liberalitas

    gulheid

    avaritia

    hebzucht

    castitas

    kuisheid

    luxuria

    lust

    humanitas

    naastenliefde

    invidia

    jaloezie

    temperantia

    matiging

    gula

    gulzigheid

    patientia

    zachtmoedigheid

    ira

    toorn

    industria

    ijver

    acedia

    luiheid

    Geen mens die vandaag nog al die deugden kan opsommen en dat was vroeger niet veel beter, mogen we aannemen, ook mijn ouders zouden enige moeite gehad hebben om het schema hierboven op te vullen. Het was een pedagogisch hulpmiddeltje om de belangrijkste goede en slechte kanten van de mens aan te geven, meer niet. In de praktijk kreeg het schema meer belang dan de onderliggende deugdzaamheid, de ingesteldheid om altijd het goede te doen en het kwade te laten, welke naam er ook aan gegeven werd. Er bestonden handboeken voor de biechtvaders met opgave van de penitentie of straf voor elke zonde, uitgewerkt tot in het kleinste detail…

    Onze christelijke deugden blijken dus veel ouder dan de Blijde Boodschap van Christus, het Evangelie: we hebben ze zonder meer overgenomen van Socrates, Plato en Aristoteles. Ze hebben hooguit hier of daar een christelijk tintje, bij Plato en Aristoteles is rechtmatige trots geen zonde maar een deugd. De zogezegde christelijke deugden zijn dus helemaal niet origineel of specifiek voor het christendom, het zijn gewoon algemeen menselijke goede eigenschappen, de doodzonden zijn algemeen menselijke tekortkomingen. Geen wonder dus dat ongelovigen zich daarin even goed kunnen vinden, al zullen ze wellicht ook eigen accenten leggen.

    Dat bewijst nog eens wat ik hier al herhaaldelijk benadrukt heb, namelijk dat je de katholieke kerk of God niet nodig hebt om een deugdzaam leven te leiden. God heeft de Tien Geboden niet gebeiteld in stenen tafelen, noch de veertien deugden (plus een vijftiende: de godsdienstigheid, religio), noch de zeven hoofdzonden. Het is de mens die tot die universele inzichten is gekomen, waar hij ook leefde en die ze heeft neergeschreven in zijn ‘heilige’ boeken, in zijn filosofie of theologie, in zijn verhalen en gedichten.

    De muziek van Bach behoudt haar glorie ook als we de vaak gruwelijke religieuze karamellenverzen vervangen door profane poëzie; de betere zogenaamd religieuze teksten behouden hun kracht voor een ongelovige, die er algemeen menselijke waarden in onderkent en waardeert.

    God en het hiernamaals is wat gelovigen en ongelovigen scheidt. Voor een atheïst is het idee van een God onaanvaardbaar en weerzinwekkend, voor een gelovige is het verwerpen van God even onvoorstelbaar en verwerpelijk. Maar voor de rest is er vrijwel geen onderscheid tussen beiden, zij leven naast en met elkaar, vrijwel ongehinderd door dat zogenaamd essentieel onderscheid. Zij laten zich leiden door dezelfde principes, dezelfde opvattingen over goed en kwaad, over wat belangrijk en onbelangrijk is. Dat is zo in alle godsdiensten.

    Stilaan rijst dan de vraag naar de zin van God, geloof en godsdienst. Al te vaak is dat werkelijk de steen des aanstoots, de splijtzwam, dat wat de mensen tegen elkaar opzet in plaats van ze te verbinden (de oorspronkelijke betekenis van ‘religie’). Dit is niet alleen zo tussen gelovigen en ongelovigen van elke godsdienst, maar ook tussen de gelovigen van verschillende godsdiensten. Telkens mensen in een godsdienst iets vastleggen, inzake moraal, ritueel of leer, veroordelen zij al degenen die zich daaraan niet wensen te houden. Wat maakt het uit hoe men zich kleedt, wat men eet, of en hoe vaak en hoe men bidt, zolang men leeft als een goed mens? Door het Onnoembare een naam te geven, Jahweh, Allah, Christus, de Drievuldigheid, Boeddha, Tao, Brahman… veroordeelt men alle anderen tot ketters, voor wie de doodstraf maar amper zwaar genoeg is. Oorlogen worden uitgevochten over de naam van God en zijn profeten, over de betekenis van een woord, de datum van Pasen, het aantal goddelijke personen, de heiligenverering, aflaten en of het Lichaam Christus nu met lichaam én bloed (brood én wijn) mag genuttigd worden, hoe een offerschaap moet geslacht worden, hoe mensen met elkaar getrouwd geraken.

    Ons woord ‘ketter’ komt via het Fr. cathare van het Griekse katharos: zuiver, precies het tegenovergestelde van wat wij met ketter bedoelen: iemand die ons geloof niet wil volgen, zoals de Katharen rond 1200. Heiden komt van heide: iemand van den buiten, een onbeschaafde; in het Engels pagan, in het Frans païen, beide van L. paganus, iemand uit een dorp (pagus); in die zin zijn de heidenen zij die zo ver van de (westerse) beschaving verwijderd zijn dat ze nog niet van het christendom gehoord hebben. In het Grieks en het klassiek Latijn betekent haeresis (van haereo, vasthouden) nog gewoon: een denkrichting, een filosofische school, een groep mensen met dezelfde ideeën of gebruiken, maar onder het christendom zijn mensen die er andere gedachten op na houden haeretici, E. heretics, F. hérétiques; een heresie of ketterij: weg ermee!

    Kan men het mij kwalijk nemen dat ik droom van een wereld waar de mensen vreedzaam mogen samen leven, verenigd in hun bonte verscheidenheid, geleid door enkele algemeen menselijke inzichten in goed en kwaad, niet gekweld door dogma, fatwa, schisma, anathema?




    07-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.142857
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wiskunde is nooit mijn strafste kant geweest. Het is iets dat mensen van elkaar onderscheidt: sommigen hebben een wiskundeknobbel, anderen niet. Mijn vader had er een, je kon die zelfs voelen op zijn achterhoofd, aan de onderkant van zijn schedel; zijn kleinzoon heeft hem geërfd en ook zijn figuurlijke rekenknobbel: hij is erg goed in wiskunde, ook al is hij classicus geworden en leraar Latijn en Grieks.

    Maar laten we ernstig blijven, je verwacht niet minder van mij…

    Dat wiskunde begaafdheid zou samengaan met bepaalde bulten op de schedel is weinig waarschijnlijk. Het is een idee dat we overgehouden hebben uit een pseudo-wetenschap uit de 19de eeuw, de frenologie; de meest bekende vertegenwoordiger was Cesare Lombroso, die vooral criminelen onderzocht en zo een hele reeks fysische kenmerken in types vastlegde; wie die kenmerken vertoonde, maakte een goede kans om ook de criminele afwijking te hebben. Onzin, dus, net zoals de wiskunde-, reken- en talenknobbels, tenzij in figuurlijke betekenis.

    Dit gezegd zijnde, wou ik even uw aandacht voor een vreemd getal, namelijk 142857. Een echte wiskundige kent dit getal zeker, maar voor ons leken ziet het er uit als elk ander getal van zes cijfers. Maar dat is niet zo!

    Zo met het blote oog kan je al zien dat 28 het dubbel is van 14; 57 is net één meer dan het dubbel van 28, maar als je de dubbels zo onder elkaar zet en de som maakt, begint er iets op te vallen:

    14
      
    28
         
    56
           
    112
                224
                   
    448
                        896

    142857142857…

    Vreemd, hé? Het wordt nog vreemder, want vandaag is het de 7de dag van de 1ste maand en

    1:7= 0,142857142857142857…

    Als je 142857 vermenigvuldigt met 2, 3, 4, 5, 6, krijg je achtereenvolgens

    x 2 = 285714
    x 3 = 428571
    x 4 = 571428
    x 5 = 714285
    x 6 = 857142

    en daarbij valt meteen op dat in elk van deze getallen enkel de zelfde cijfers voorkomen als in 142857, maar in een andere combinatie. En let goed op! Die volgorde is niet willekeurig, wat had je gedacht, het is eigenlijk dezelfde volgorde 142857, maar telkens beginnend op een ander punt van de reeks:

    x 2 begint bij het 3de cijfer van de reeks
    x 3 bij het 2de
    x 4 bij het 5de
    x 5 bij het 6de
    x 6 bij het 4de .

    We kunnen ons getal ook delen om enkele al bekende resultaten te bereiken:
    142857 : 2= 714285 want :2 is het zelfde als x 5/10, zie dus x 5
    142857 : 5= 285714 want :5 is het zelfde als x 2/10, zie dus x 2

    142857 is een parasiet-getal van 5. Dat wil zeggen dat als je het vermenigvuldigt met 5, het resultaat hetzelfde getal is mits het verschuiven van het laatste cijfer naar de eerste plaats. Een ander niet te groot dergelijk parasiet-koppel is 4 en 102564, want 4 x 102564= 410256.

    Vermenigvuldig je 142857 met 7, dan geeft dat 999999.

    Wat gebeurt er als we ons getal vermenigvuldigen met 8 en 9?
    1142856 en 1285713, waarbij opvalt dat je telkens het eerste bij het laatste cijfer kan optellen om weer tot de reeks 142857 te komen. Bij grotere waarden moet je verscheidene cijfers optellen, of zelfs allemaal, zie verderop.

    Voor alle grotere waarden geldt dat je telkens dit verschijnsel krijgt, ofwel een vorm van 999999, bijvoorbeeld:

    42 × 142857 = 5999994, tel 5 en 4 op en je krijgt 999999
    43 x 142857 = 6142851, tel 6 en 1 op en je krijgt 142857

    254 x 142857 = 36285678; 36 + 78 = 114 geeft 285714.

    Vreemd genoeg, als je dat getal splitst in 36 en 285678 is dat samen 285714!

    Eens proberen met een ‘willekeurig’ ander getal?

    391 x 142857 = 55857087; 55 + 87= 142 geeft 857142
    55 + 857087 = 857142!

    Het kwadraat is een bijzonder geval van vermenigvuldiging, namelijk met zichzelf en dat geeft 20408122449 en ook hier kan je de eerste vijf cijfers (20408) optellen bij de laatste zes (122449) om 142857 te krijgen.

    Ons getal is daarmee ook een zogenaamd Kaprekar-getal: als je het met zichzelf vermenigvuldigt en dat getal in twee splitst en de beide telen optelt, krijg je weer dat getal, zie maar: 142857² = 20408122449 en 20408 + 122449= 142857.

    En kijk eens: 142857 delen door 7 geeft deze verrassende combinatie van de getallen hierboven:

    20408,142857142857142857142857142…

    In de context van het kwadraat is ook dit merkwaardig:

    8572 = 734449
    1422 = 20164
    734449 - 20164 = 714285!

    Laten we nu eens zien wat 1/142857 geeft:

    7,000007000007000007000007000007…

    Dit is ook vreemd: 142 + 857= 999.

    Laten we nog een terugkeren naar het vertrekpunt. Waar haalden we onze reeks ook weer vandaan?

    1:7= 0,142857142857142857…

    Wat zou 2:7 geven? en 3:7 en zo verder? Kijk eens:

    2:7= 0,285714285714… cf. 142857 x 2
    3:7= 0,428571428571… cf. 142857 x 3
    4:7= 0,571428571428… cf. 142857 x 4
    5:7= 0,714285714285… cf. 142857 x 5
    6:7= 0,857142857142… cf. 142857 x 6
    7:7 = 1
    8:7 = 1,142857142857…
    9:7 = 1,285714285714…

    22:7 = 3,142857142857…, een van de oudste benaderingen van p, werkelijke waarde 3,14159265358979323846…

    Als we de cijfers van 142857 optellen geeft dat 27. Delen we dan onze getallen door 27 dan krijgen we

    142857 : 27 = 5291
    285714 : 27 = 10582
    428571 : 27 = 15873
    571428 : 27 = 21164
    714285 : 27 = 26455
    857142 : 27 = 31746

    Het verschil tussen de resultaten in de laatste kolom is telkens 5291. 1:5291 geeft ook een opmerkelijk resultaat: 1,89000189000189000189000189000…

    De som van 142857 is 27, dat kan je verder optellen tot 2+7=9.

    142857 : 9 = 15873
    285714 : 9 = 31746
    428571 : 9 = 47619
    571428 : 9 = 63492
    714285 : 9 = 79365
    857142 : 9 = 95238

    Hier is het verschil telkens 15873 en 1:15873 geeft 6,3000063000063000063000063000063…

    Ons getal is dus deelbaar door de som van zijn cijfers en daardoor is het ook een Harshad-getal of een Niven-getal. Harshad betekent ‘grote vreugde’ en is een naam die aan dergelijke getallen gegeven werd door de Indiase wiskundige Kaprekar die we daarnet al tegengekomen zijn. Niven was een collega die er een artikel over schreef.

    Ik vermoed dat je nu nooit meer zal denken dat 142857 zomaar een getal is! Ze moesten het een naam geven! Het is wel het meest bekende uit een reeks die men cyclische getallen noemt, omdat als mende volgorde van de cijfers wijzigt, er een nieuw getal ontstaat dat een veelvoud is van het origineel, zoals we gezien hebben. Het is ook het enige cyclisch getal dat geen nullen heeft; het volgende dergelijk getal uit de reeks is, schrik niet: 0588235294117647.

    Einde van de les, speeltijd nu!



    06-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het dubbeljaar
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Jaren geleden ging ik wekelijks met enkele collega’s ’s middags een half uurtje zwemmen in het stedelijk zwembad. Op een dag was er een vrouwelijke collega die voor het eerst mee kwam zwemmen en me dus voor het eerst uit de kleren (maar mét zwembroek, natuurlijk!) zag. Dat ontlokte haar om een of andere reden de vraag hoe oud ik (toen) was. Om het haar niet te gemakkelijk te maken, antwoordde ik met een raadseltje dat spontaan in mij opkwam en ik zei: ‘Ik ben precies zo oud als mijn geboortejaar.’

    Ze begreep wel dat ik daarmee de laatste twee cijfers bedoelde, niemand wordt zo oud dat zijn leeftijd uit vier cijfers zou bestaan, het kleinste getal van vier cijfers is 1000... Toen ik haar twee baantjes verder weer tegenkwam, wist ze me precies mijn leeftijd te zeggen! Hoe kon dat?

    Laten we eens samen nadenken. Wat wist ze met zekerheid? Enkel het toenmalige jaartal en wat ik haar had verteld. Was dat voldoende? Ze kon natuurlijk een beetje schatten, ik was geen 18 meer en ook nog geen 65…

    Maar ook zonder schatten kon ze blijkbaar de oplossing vinden. Dat gaat zo.

    Het jaartal was 1992. Mijn leeftijd (l) was dan gelijk aan mijn geboortejaar (g), dus

    g=l

    Het jaartal is altijd gelijk aan het geboortejaar plus de leeftijd, of

    j=g+l

    In het jaar dat het geboortejaar gelijk is aan de leeftijd of g=l mag je ook zeggen

    j=gx2 of j=lx2.

    Als we vertrekken van j=lx2 en we weten dat j=92, dan is

    92=lx2

    92/2=l

    dus l=46 QED

    Ik was toen inderdaad 46 en ik ben geboren in 1946. Het raadseltje was dus niet zo ‘spontaan’, het was 'toevallig' zo dat mijn leeftijd toen net zo groot was als de laatste twee cijfers van mijn geboortejaar: ik was tegelijker tijd 46 en van ’46, vandaar. Ik had er toen geen idee van of zij met de aanduidingen die ik haar gegeven had, voldoende gegevens had om het raadsel op te lossen, maar blijkbaar wel, zoals toen door haar al zwemmend en nu door mij hierboven wiskundig aangetoond.

    Iedereen is dus in een bepaald jaar net zo oud als zijn geboortejaar aangeeft. Je hoeft enkel de laatste twee cijfers van het geboortejaar te verdubbelen om te weten wanneer; wil je in dat jaar weten hoe oud iemand is, dan moet je enkel de laatste twee cijfers van het jaartal delen door twee. Voor Lut was dat in 1984, voor mijn oudste zoon Dirk in 2036, voor zijn broer Luk in 2044; als je hun geboortejaar wil kennen moet je in dat geval wel de 36 lezen als 136 en 2044 als 144. Voor de oudste dochter van Dirk, mijn kleindochter Sofie is haar ‘dubbeljaar’ pas in 2094, lees als 194, dan is ze 97… Mijn andere kleindochter, Sarah, is van 99, dus dat is ook haar leeftijd in haar dubbeljaar in 2098, ik gun het hen allebei! Mijn kleinzoon, Michiel, is dan weer van 2002, voor hem kwam het dubbeljaar héél vroeg, al toen hij twee was in 2004.

    In je ‘dubbeljaar’ ben je dus zo oud als je geboortejaar aangeeft. Hoe vroeger je geboren bent in de eeuw, hoe jonger je bent als je dubbeljaar valt; hoe later, hoe ouder en hoe minder kans dus dat je het zelf ook meemaakt.

    Het is maar een spielerei…


    05-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stamelen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Toen ik de etymologie van ‘stamelen’ opzocht, bleek dat dit prachtige woord de zelfde stam, de zelfde oorsprong heeft als ‘staan’, namelijk ‘sta’. Met de –m erbij krijgt het een specifieke betekenis, namelijk: tot staan brengen, doen stilstaan en vandaar dan: belemmeren, tegenhouden. Dat vinden we terug in het Engelse stammer (stamelen, stotteren) en stem (tegenhouden, stelpen) en het Duitse stammeln (idem) en stemmen (idem); dat laatste werkwoord, stemmen, bestond met die betekenis ook nog in het Middelnederlands, maar is nu uit onze taal verdwenen.

    Stamelen en stotteren is dus spreken met een hindernis, de spreker wordt voortdurend tegengehouden, belemmerd in zijn voortgang, moet voortdurend even stilstaan en zich herpakken voor hij weer verder kan.

    Ik wil even bij die gedachte aanknopen. Wie gewoon is mijn blog te lezen, zal, net zoals mensen die me kennen, niet onmiddellijk aan 'stamelen' denken als ze het over mij of mijn taalgebruik hebben. Men zal veeleer de indruk hebben dat ik een vlotte gebruiker van taal ben, dat de woorden zo uit mijn pen vloeien, of, zoals iemand ooit zei: geen manier om zich uit te drukken is hem vreemd. Ik druk me blijkbaar vlot uit. Dat is altijd al zo geweest. Ik ben goed ter tale. Dat blijkt nog het meest bij het schrijven. Ik schrijf graag, ik schrijf dan ook veel, ik schrijf op een manier die anderen blijkbaar aanspreekt. Schrijven kost me geen moeite, ik zie er niet tegen op, ik kijk er naar uit. Taal fascineert me, ik kan er niet genoeg van krijgen, ik ben erdoor bezeten.

    Dat alles zou de indruk kunnen wekken, en ik vrees dat dat ook wel eens het geval is, dat ik me meteen ook afzet tegen mensen die niet zo goed van de tongriem gesneden zijn, die naar hun woorden moeten zoeken, die aarzelen en twijfelen en liever zwijgen dan hun onzekerheid te etaleren, mensen die stokkend spreken, stotteren of stamelen.

    Ik verzeker u, dat is niet het geval. Het is immers niet omdat ik geniet van die gave of begaafdheid en die ook bewonder en apprecieer bij anderen, of omdat ik de hele dag met taal bezig ben, lezend en schrijvend en luisterend en af en toe ook sprekend, dat ik smalend zou neerkijken op zwijgzame mensen, voor wie verbale communicatie nu eenmaal moeilijk of onaantrekkelijk of ongewoon is, om welke reden dan ook.

    Ook mijn ogenschijnlijk moeiteloos spreken is een vorm van stamelen. Ook ik zoek naar mijn woorden, maar dan op een andere manier, in mijn eigen thesaurus of taalschat, in woordenboeken en encyclopedieën; ook ik voel me vaak belemmerd, gehinderd omdat ik het juiste woord niet vind; ook ik geraak niet uit mijn woorden en draai dan rond de pot of worstel met de letters en de woorden tot ze op hun pootjes vallen; ook ik stop steeds weer tussen de woorden en de zinnen, stotterend, niet omwille van het bekende spraakgebrek dat ergens in de hersenen zijn fysische en emotionele oorsprong heeft, maar omdat ik bij elk woord starend stilsta, verrast door wat het zegt, waar het vandaan komt, hoe het geëvolueerd is, hoe het in andere talen verschijnt, of ik het wel correct en passend gebruik, met aandacht voor de vele nuances… Soms verblindt me dat, verlamt het mijn tong en mijn pen en stremt het de vrije loop van gedachten en woorden waarvan ik anders zo geniet. Ook als ik bladzijden lang omstandig en vloeiend uitwijd over een onderwerp, heb ik vaak het gevoel dat ik maar stuntelig aan het stamelen ben, vallend over wispelturige woorden, strarrelings rondtastend in het duister, vertwijfeld op zoek naar zin en betekenis, verre van zelfzeker, alsmaar aarzelend, verlegen zelfs, bang afwachtend wat het resultaat zal zijn, de weerklank, hoe ik overkom, hoe de lezer zal reageren.

    Laat je dus niet misleiden, dierbare lezer, lieve lezeres, door het flamboyante, exuberante, spittante, exaltante, het luchtige arrogante, de gemakkelijke zelfzekerheid of het breed etaleren van geleende of vermeende alwetendheid. Achter de ijdel paraderende woorden gaat een simpele jongen schuil, kwetsbaar, rillend als een te laat op het jaar geboren jong, met grote angstogen opkijkend, klaar om weg te duiken bij de eerste vertoornde blik, of zich speels tegen je benen aanvleiend, op zoek naar een warme, zachte aai, een vertederd woord.

    Stamelen doen we allen, elk op zijn manier.


    04-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Chaos, toeval, willekeur, arbitrair, aleatoir, stochastisch
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Ik heb me nog eens laten verleiden tot het lezen van een boek van Gerard Bodifée: Tot Bestaan Bestemd. Over de weg die het niets met het zijn verbindt. 350 blz., noten, register, uitg. Pelckmans, 2003, 2004³. Ik heb volgehouden tot het einde, al moet ik bekennen dat ik sommige hoofdstukken en paragrafen ‘sneller’ heb gelezen dan andere. Dit is een heterocliet boek. Dit woord dat we rechtstreeks uit het Grieks of via het Frans hebben overgenomen, betekent letterlijk: anders verbogen en komt dus uit de spraakkunst. In het Grieks heb je woorden die normaal verbogen zijn, zoals boulè, ‘raad’, genitief boulès; er zijn ook andere, zoals gynè, ‘vrouw’, genitief niet gynès maar gynaikos. In het Nederlands heb je dat ook: lui, meervoud lieden.

    Bodifée zegt het al in zijn inleiding: hij zal spreken in twee talen, die van de wetenschapper en die van de gelovige; hij beseft dat dit niet vanzelfsprekend is, maar vraagt geduld en begrip voor zijn heterocliete methode.

    Geduld heb ik kunnen opbrengen, met mate, maar begrip?

    Er zijn hoofdstukken waarin de auteur louter als wetenschapper spreekt en dat zijn mijns inziens de beste. Je vindt er goede samenvattingen van allerlei wetenschappelijke theorieën, over het ontstaan van de wereld, de thermodynamica, de relativiteitstheorie… Die zijn heel leesbaar en helder.

    Maar om de haverklap (zie voor de etymologie mijn artikeltje op 18.05.2007) krijg je een uitstap naar de middeleeuwse theologie, naar de Griekse of de 18de-eeuwse filosofie en die zijn heel wat minder goed verteerbaar, vooral door de omslachtige pogingen om ze met de wetenschappelijke hoofdstukken in verband te brengen. Er zijn vrij uitgebreid hoofdstukken over muziek en over tijd, die me het meest aantrokken, maar die achteraf gezien echt onbevredigend zijn: het lijkt wel de haastige neerslag van lezingen die de auteur voor de vuist weg gegeven heeft voor een plaatselijke afdeling van het Davidsfonds ergens in een achterzaaltje diep in Vlaanderen.

    Ik kon het minst begrip opbrengen voor wat Bodifée zijn liefdesverklaring noemt: de hoofdstukken waarin hij het opneemt voor het geloof. Ik ben ervan overtuigd dat gelovigen er even weinig zullen aan hebben als de overtuigde atheïst die ik ben. Het lijkt me nu eenmaal niet zinvol om te stellen dat “Ontzag, eerbied, huiver, onrust en liefde” religieuze gevoelens zijn. Dat stuit me tegen de borst: kan ik als niet-religieus mens dan geen ontzag, eerbied, huiver, onrust en zelfs geen liefde voelen? Of maken die gevoelens me religieus? Ik denk het niet!

    Ook zijn ideeën over religieuze en profane muziek zijn niet verhelderend en voor mij zelfs onaanvaardbaar: hij contrasteert tijd en ritme, die aardse realiteiten zijn en dus profaan, met de goddelijke werkelijkheid die tijdloos is. Hij vervolgt: Niets is daarom zo bekwaam het beeld van een door geen tijd bewogen eeuwigheid op te roepen dan de maatloze, eenvoudig deinende gregoriaanse gezangen. Onverstoorbaar als de hemel zelf, door geen kloppende pols opgejaagd, schenkt deze muziek de ziel het vooruitzicht waarnaar zij hunkert. De complexe polyfone muziek daarentegen is de verklanking van wat zich afspeelt in dit veelvoudig verstrengelde, door de tijd gedomineerde aardse leven (blz. 240).

    Alsof hij nog nooit Bach gehoord heeft...

    Er is nog een ander en essentieel thema dat hij aanraakt, zonder tot een duidelijke conclusie te komen, namelijk de vraag naar de wetenschappelijke wetmatigheid. Herhaaldelijk lijkt hij de universaliteit van de wetenschappelijke wetten in vraag te stellen. Zich baserend op eigenaardigheden in de wetenschap, probeert hij de tussenkomst van een godheid langs een achterdeurtje naar binnen te halen. Dat leidt soms tot uitspraken die voor een astrofysicus als Bodifée zéér merkwaardig zijn: ik kreeg de indruk dat hij het mogelijk acht dat een oorzaak twee verschillende gevolgen kan hebben en dat lijkt me toch te ver te gaan. Laten we dat eens nader bekijken, zonder (hopelijk) al te wetenschappelijk of te filosofisch te worden.

    Als je een biljartbal aanstoot, gaat hij een bepaalde richting uit; als we dat niet meer geloven, dan moeten we ons hele wereldbeeld herzien. Als het mogelijk is dat zo’n bal na het aanstoten plots zou beginnen zweven, ja, dan wordt het moeilijk, zeg nu zelf. Natuurlijk weet je nooit helemaal precies wat zo’n bal gaat doen, omdat het aanstoten zelf ook heel complex is, er zijn zoveel verschillende krachten mee gemoeid dat alleen de beste spelers vrijwel zeker zijn van het resultaat, maar zelfs die nooit helemaal! Dat maakt biljarten ook zo moeilijk om te doen en zo leuk om naar te kijken.

    Laten we er dus maar van uitgaan dat een resultaat afhankelijk is van de oorzaak.

    Het is natuurlijk wel mogelijk dat het een zelfde resultaat bereikt wordt door verschillende oorzaken: er zijn meestal wel verschillende manieren om een bal te spelen, maar dan blijft het nog steeds waar dat een bepaalde oorzaak steeds een zelfde gevolg heeft.

    Het is ook mogelijk dat we de indruk hebben dat een zelfde oorzaak verrassende gevolgen heeft; blijven we bij ons biljartspel en denken we aan de fameuze kick, een mysterieuze reactie van de ballen waarbij ze opspringen, een ongewoon geluid voortbrengen en een richting uitgaan die niet de bedoelde is. Blijkbaar weet niemand waarom dat gebeurt. Maar dat betekent nog niet dat God bestaat! We blijven ervan uitgaan dat er een oorzaak is voor de kick, alleen kennen we die nog niet en zullen we die misschien nooit helemaal kennen.

    Deze wereld is complex, zeer verscheiden en ongelooflijk veelvormig. Wellicht zullen we nooit alle verschijnselen volledig doorgronden, zelfs niet met de beste computers. Voorspellingen blijven het domein van kwakzalvers en bedriegers. Zeer kleine oorzaken kunnen grote gevolgen hebben, zoals een smeulende sigaret of een kaarsje bij een kerstboom. Van die kleine oorzaken zullen we de meeste waarschijnlijk nooit achterhalen en dat hoeft ook niet: we zijn al blij als we in deze wereld kunnen overleven met de kennis van zeer algemene regels en wetten.

    Maar we moeten ervan overtuigd blijven dat er een wetmatigheid is, dat er uiteindelijk geen toeval is, dat alles helemaal in het begin een oorzaak heeft; het ‘toeval’ speelt zich af op een hoger niveau, waar we de onderliggende krachten en oorzaken niet meer zien, zoals bij het biljarten: waarom mist een kampioen? Dat lijkt toeval, maar het heeft een reden: een klein beetje te hard, te veel effect… Als we met de teerlingen werpen, dan lijkt het resultaat toeval, maar dat is maar een manier van denken en van spreken, want als je echt álle elementen onder controle zou kunnen houden, dan kon je elke keer twaalf gooien! Maar wij hebben het spel zo opgebouwd dat er steeds variatie optreedt: er zijn twee teerlingen met elk zes kanten, elk werpt zoals hij dat wil, de teerlingen zijn niet volmaakt vierkant &c. De wetten van de waarschijnlijkheid voorspellen dat je vaker zeven zal gooien dan gelijk welk ander resultaat, maar dat is enkel statistisch zo, je zal zelfs in een volledige geautomatiseerde opstelling heel veel keren moeten gooien om dat te zien… (zie mijn bijdrage daarover op 30 november 2006 onder de titel: Vrijheid blijheid of toeval).

    In die zin gebruiken we het woord aleatorisch, van L. alea, teerling als we zeggen dat iets op het toeval berust; aleatoir is dan weer een juridische term die onzekerheid uitdrukt, zoals in een aleatoir contract, een kansovereenkomst.

    Alles op deze wereld is op een zeer complexe manier opgebouwd, de dobbelstenen zijn maar een heel simpel ‘systeem’ in vergelijking met bijvoorbeeld de beurs, waar voorspellingen over het resultaat notoir faliekant kunnen uitvallen.

    Er is dus geen chaos, het lijkt alleen maar zo. Er is ook geen ‘oorzakelijk’ toeval, enkel één concreet gevolg van een zeer groot aantal factoren. Is alles dan al vooraf bepaald? Ja en neen. Neen in die zin dat er geen rode draad is, geen doelstelling die moet bereikt worden, geen richting die aan de dingen gegeven is. Het samenspel van de factoren is zo complex dat men onmogelijk op voorhand alles kan voorspellen, er zijn té veel mogelijkheden die in combinatie met al de andere zoveel verschillende resultaten kunnen geven, dat men niet echt kan zeggen dat alles al op voorhand vastligt. Maar als men kijkt naar wat er is, dan kan men alleen maar zeggen dat het er is en dat het er zó is omdat een groot aantal factoren daartoe aanleiding gegeven hebben, en als het ánders is, dan is dat omdat andere factoren daarvoor gezorgd hebben.

    We moeten dus goed weten wat we bedoelen met ‘willekeurig’; we zien in dat woord twee elementen: wil en keur of keuze, dus kiezen op basis van de eigen wil, zonder rekening te houden met andere elementen; dat is precies wat men bedoelt met willekeurig. De feodale heer kon willekeurig bepalen hoe hoog de belasting zou zijn, zonder raadpleging van zijn onderdanen. Willekeurig betekent dus niet alleen: toevallig, lukraak, in tegendeel zelfs: we maken een keuze uit de mogelijkheden op basis van onze eigen verlangens of ons eigen belang. Denk aan de willekeurige spieren: dat zijn de dwarsgestreepte, die we zelf kunnen bewegen, door een beslissing, een wille-keur, in tegenstelling tot de gladde, de onwillekeurige, die ‘vanzelf’ bewegen, die we niet kunnen bevelen met onze wil(lekeur).

    Een synoniem is: arbitrair, zoals een beslissing van een arbiter, etymologisch iemand die zich naar iets begeeft (ad-baeto), vandaar een toeschouwer en dan een kritische toeschouwer, een getuige en vandaar dan een scheidsrechter: hij beslist of het ‘penantie’ is of niet, zelfs als iedereen ziet dat het een schwalbe was. Het liberum arbitrium is het vrij oordeel waartoe de mens in staat is. Ook dat is geen willekeur in de betekenis van: zo maar, zonder reden, want het is in het vrije oordeel dat de mens optimaal gebruik maakt van zijn vermogens.

    Uit het Engels kennen we de uitdrukking at random, in computertermen betekent dat eveneens willekeurig in de betekenis van zonder vaste regels. Maar wat is dat dan? Laat men de computer kiezen? Kiezen is een oordeel uitspreken. Heeft een computer dan liberum arbitrium? Duidelijk niet! De computer doet wat men hem zegt en wat men zegt is dit: ‘kies’ een waarde op een manier die op geen enkele manier als systematisch kan gekenmerkt worden. Als je één getal at random moet kiezen, dan is elk getal goed. Als je er twee moet kiezen, dan mag het eerste op geen enkele manier aanleiding geven tot het tweede: het mag er niet rechtstreeks op volgen of aan voorafgaan, het mag geen veelvoud zijn, de twee samen mogen geen reeks vormen etc. Hoe meer getallen je zo wil verzamelen, hoe moeilijker om aan al die voorwaarden te voldoen, maar anderzijds ook gemakkelijker, want dan kan je bijvoorbeeld wel een stukje ‘reeks’ invoegen, als je er daarna maar van afwijkt; hoe dan ook, je moet aan de computer zeggen wat je bedoelt met ‘at ramdom’ of ‘willekeurig’. Met een computer kan je wel gemakkelijker een echt willekeurige reeks maken dan zonder: de computer kan gemakkelijker verborgen verbanden ontdekken en dus vermijden; daarentegen is een willekeurige reeks door een mens gekozen precies dat: willekeurig, hij heeft ze gekozen, zoals je een voetbalpronostiek invult of een biljet van de lotto: je hebt mensen die jarenlang het zelfde nummer nemen, dat is dus willekeurig in de ene, oorspronkelijke betekenis, maar niet in de tweede, afgeleide: zonder enig systeem.

    Random komt van dezelfde stam als ons ‘rennen’: oorspronkelijk betekende at random letterlijk: al lopend, vandaar: gehaast en nog later: zonder enig doel of bedoeling, zomaar. RAM-geheugen is random acces memory, een ‘toestel’ zoals een schijf of een chip waarop gegevens staan die je allemaal rechtstreeks kan aanspreken, niet in een of andere volgorde of via een omweg: je toegang is willekeurig, je moet niet via een bepaalde poort of weg. In het Frans heb je randonner en randonnée: snel of doelloos rondlopen, zoals een haas om aan de vos te ontsnappen.

    Stochastisch betekent dat men te maken heeft met waarschijnlijkheid, probabiliteit, uitgedrukt in een getal, een stochast. In het Grieks slaat de stam op mikken, richten, maar ook raden, benaderend weergeven.

    De wetenschap heeft als stelregel dat alles een oorzaak heeft en dat al die oorzaken behoren tot deze wereld, ook al kennen we ze niet allemaal en helemaal; de wetenschap weigert te geloven dat er iets is buiten deze wereld dat op deze wereld een invloed heeft, de wetenschap heeft daaraan geen behoefte om haar verklaringen te doen kloppen. Newton was nog niet zover: hij had de zwaartekracht wel ontdekt en ook te gronde wiskundig ‘bewezen’, maar hij vond dat hij nog een God nodig had om het universum draaiend te houden en te verhinderen dat de dingen zouden gaan botsen. Nu kennen we die wetten nog beter, we begrijpen waarom de sterren en de planeten bewegen zoals ze het doen, ook zonder tussenkomst van God.

    De wetenschap en de moderne mens kunnen niet geloven in mirakels of de invloed van het gebed op de gebeurtenissen, in de ‘kracht’ van God; zij hebben geen enkele reële invulling voor dat drieletterwoord. Bodifée getuigt van zijn eigen geloof in God, van zijn eigen religieuze ingesteldheid, maar slaagt er niet in dat te doen rijmen met de overtuigende wetenschappelijke voorstellingen die hij van deze wereld maakt. Hij is zich daarvan enerzijds bewust, want hij wijst er voortdurend op dat die twee in tegenspraak zijn; anderzijds verhindert dat hem niet om steeds weer krampachtig te trachten de twee te verzoenen, een hopeloze opdracht, waarin hij dan ook flagrant faalt.

    Er is me dunkt een werkelijke contradictio in terminis in deze discussie. Wie over God spreekt, verlaat het domein van de werkelijkheid en treedt binnen in een ander, irreëel domein, waar andere wetten en regels gelden, waar taal niet eenduidig is en communicatief, maar onbestemd en poëtisch, waar de mens vluchtend vertroosting zoekt eerder dan de bevrijdende waarheid; georganiseerde religie is vaak niets anders dan mensen die in de naam van God macht uitoefenen over anderen eerder dan solidair samen te wonen; in zo’n kerk heerst schuld en boete, eerder dan persoonlijke verantwoordelijkheid en mededogen.

    Religie en religieus zijn woorden en begrippen die de mens sinds zijn bewustwording hebben bezig gehouden en die in verschillende tijden verschillende invullingen hebben gekregen. Wanneer wij ze vandaag gebruiken, moeten we ons enerzijds bewust zijn van de historische betekenissen die ze hebben gehad, als eventuele voedingsbodem voor nieuwe interpretaties, maar ook om ons af te zetten tegen oude, voorbijgestreefde betekenissen. Het valt me op hoe moeilijk het is voor mensen om uit te spreken dat zij echt helemaal en zonder enige twijfel niet geloven in een God, zelfs als zij nadrukkelijk beweren geen rekening te houden met de mogelijkheid van een persoonlijk voortbestaan na de dood; hoe zij vasthouden aan een geloof in iets dat de mens overstijgt. Misschien is het dat wat Bodifée bedoelt met ‘Ontzag, eerbied, huiver, onrust en liefde’?

    Laten we elkaar goed verstaan, de contradictie ligt misschien énkel in de termen, in de woorden die we gebruiken, misschien verschillen we veel minder in onze opvattingen dan onze discussies lijken aan te geven. Ik ben een vitter, een taalpurist, een betweter, een muggenzifter, een haarklover. Ik houd me graag bezig met wat we écht bedoelen als we iets zeggen. Soms doe ik dat nogal confronterend en stoot ik anderen af, geef ik ze geen kans om op hun verhaal te komen of sluit ik mijn oren voor hun relaas. Ik kan totaal verrast zijn als iemand met een andere mening voor de dag komt dan de mijne en een waarheid, een inzicht onthult dat ik zelf niet onderkend had.

    Spreken over God is het verkennen van onze grenzen, van onze zintuiglijke waarneming en onze verstandelijke vermogens. Het is het aanvoelen van menselijke beperktheid, een knagend onbehagen in een afwezigheid, het ‘hunkeren’ naar een onuitsprekelijke aanwezigheid. Wij kennen onze mogelijkheden niet volledig, we beseffen niet waartoe de mens in staat is. Sommigen besluiten daaruit dat het goed is om ruimte te laten voor het onuitspreekbare, voor het nog niet gekende, voor ingevingen, impulsen, zwemen, allusies, metaforen en beelden, intuïtief aangevoelde houdingen tegenover de medemens en de wijde wereld.

    Die houding is ook mij niet vreemd, maar ik heb de neiging, en meer dan een neiging, om daarop in te gaan, om verdere vragen te stellen: waar komen die intuïties vandaan? Waar leiden ze naartoe? Zijn ze betrouwbaar, zijn ze authentiek, zijn ze openbarend, verruimend of in tegendeel verduisterend, destructief, inperkend, kleinerend? Ik ben nu eenmaal ‘gezegend’ met een kritische geest en een (on-?)gezond wantrouwen in fabeltjes, voor sommigen wellicht een bijna ziekelijk rationalisme, dat me verhindert om sommige ervaringen nog onbevangen tegemoet te treden: kan ik nog wel verliefd worden? Ben ik nog ontvankelijk voor poëzie en voor schoonheid en kunst, overgave, vertrouwen, onbaatzuchtigheid, zo-maar-heid?

    Ik hou niet van theater, ik vind het onecht, ik kan me niet zweifellos verplaatsen naar de wereld die het oproept, het is een poppenkast, ik kijk da handpoppen en zie hoe de hand de pop beweegt, ik zie wel de poesjenellen maar ik merk de draadjes en stok die hen doen bewegen, de mens achter de pop, de auteur achter de schermen, de mens onder de acteur. Dat kan me inderdaad blind maken voor onderliggende waarheden, voor verhulde schoonheid en verborgen waarheden die slechts in het spel van de poppen te voorschijn komen. De illusie is rijker dan de werkelijkheid, poëzie en fictie veelzeggender dan analytische filosofie en rationele benadering. Niet naar de middelen moet de blik gaan, maar naar het doel… In de schilderkunst heb je het impressionisme, dat met onregelmatige kleurvlekken vaak beter de werkelijkheid weergeeft dan een hyperrealistische benadering zoals de Vlaamse Primitieven of sommige hedendaagse meesters.

    Ik geef toe, ik heb het er moeilijk mee als men dat beeld doortrekt naar spreken over de mens, over God en over religie. Kan men met parabelen en poëtische beelden, met religieuze beeldspraak of met dogmatische theologie of filosofie verhelderend spreken over de mens, de wereld en over de ultieme realiteit? Wat mij betreft en nog wel enkele anderen met mij, dat bewijst de leegloop van de kerken en het failliet van nationalisme, communisme, socialisme en extreem kapitalisme, is dit nog niet gelukt, de grote verhalen zijn niet geloofwaardig gebleken, de poppenkast was enkel dat: volkvermaak en volkverlakkerij, achter het decor zaten handige manipulators die enkel hun eigenbelang voor ogen hadden en die cynisch parasiteerden op de goedgelovigheid van de toeschouwer en die hoonlachten om de dood van miljoenen en het lijden van generaties.

    Die tijd is voorbij, wij geloven nog enkel in komedie, in ‘doen alsof’ als het gaat om amusement of als we onder de invloed zijn, van drank of drugs of de ambiance of van hersenspoeling door media of politiek of religie of onze verliefdheid. We laten ons nog enkel in het ootje nemen als we dat zelf toelaten. We maken gebruik van het liberum arbitrium, het vrije oordeel en ook al is onze vrijheid beperkt, het is geen feodale willekeur in eigen voordeel en ook geen at random beslissing zonder zin of reden, geen noodlot of toeval, geen blind vertrouwen of overgave aan een hogere macht, maar een bewuste keuze als vrije mensen. Dat is waartoe we geroepen zijn, dat is mijn diepste overtuiging.




    01-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Open nieuwjaarsbrief aan Luc Verbeke
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Open nieuwjaarsbrief aan Luc Verbeke

    Zeer geachte Heer,
    Geachte collega-blogger,

    Uw zeer vriendelijke Nieuwjaarsattentie heeft me heel aangenaam verrast!

    Ik volg je blog in de statistieken en kom af en toe ook eens kijken waarom uw blog het daar zo goed doet. Ik heb al herhaaldelijk mijn bewondering uitgesproken voor de talrijke senioren die van dit medium gebruik maken en voor de mensen van Seniorennet, die dat mogelijk maken, grotendeels op vrijwillige basis. Er zit natuurlijk van alles in, ook op onze afdeling Cultuur, waar iedereen (gelukkig!) vrij is om zijn of haar ‘ding’ te doen, zoals we nu moeten zeggen. Persoonlijk apprecieer ik vooral blogs zoals de uwe, die de essentie zelf van cultuur belichamen. Dat u dat doet en blijft doen ‘ondanks’ uw leeftijd en uw ziekte, vervult me met bewondering. Ik wens dat de kwaliteit van uw leven u moge blijven stimuleren om ermee door te gaan, het Vlaanderen van mijn ouders en mijn jeugd leeft!

    Ik hoop dat u niet te veel aanstoot neemt aan de ‘goddeloze’ afleveringen op mijn blog. Ik probeer ook daarin altijd eerlijk te zijn, en niet in de eerste plaats rancuneus: ik ben een zoeker, sinds mijn jeugd, maar ik heb God niet gevonden, enkel mensen die op een of andere manier van zijn bestaan overtuigd zijn en daarvan ook getuigen. Ik zie hoe sommigen daarmee gelukkig zijn en dat geluk ook uitstralen en geen vlieg zouden kwaad doen, in tegendeel. Dan denk ik: zou er dan toch?... Of: godsdienst heeft nut, het is waardevol! Maar ik zie, zoals ook u ongetwijfeld, hoe godsdienst in het verleden én het heden de oorzaak was en is van veel onnodig leed. En ik kan me niet verzoenen met de krakemikke theologieën en filosofieën die proberen te bewijzen wat onbewijsbaar is.

    Ik ben nu op een punt gekomen dat ik begin een vrij goed zicht te hebben op het waarom van godsdienst, op de oorzaken, op de technieken en tactieken, op de psychologische grond en de sociale functies. Ik bind de strijd niet aan met God en ook niet met vrome mensen van goede wil die in Hem geloven. Maar ik zal mij heftig blijven verzetten tegen het misbruik van Zijn naam door mensen die handelen uit domheid of erger. En ik zal blijven zoeken naar wegen om mijn overtuiging vorm te geven dat ook een leven zonder God zinvol en rijk kan zijn. Kerstmis is daarvan een goed voorbeeld. Voor mij en voor vele anderen in deze moderne en multiculturele wereld is het verhaal van het Kindeke Jezus te melig geworden, het vraagt naar nieuwe verwoording en een andere invulling. Zoals mijn oudste zoon opmerkte, kan dat een science-fictionverhaal zijn zoals dat van P. D. James in haar boek The Children of Men, dat onlangs ook verfilmd is. Ik waagde zelf een poging in ‘mijn’ kerstverhaal op mijn blog, een verzonnen situatie, maar uit het leven gegrepen zoals de media het ons dagelijks voorschotelen. Ik legde er verbanden met onze aarde in haar tocht om de zon in iets meer dan 365 dagen, en verwijzingen naar de zonnewende en de langste nacht en het hoopvolle lengen van de dagen, een realiteit die ‘men’ lang geleden ook in het aloude kerstverhaal heeft neergelegd; waarom zouden wij vasthouden aan die traditionele, tijdsgebonden beelden? Heeft ook Timmermans de postkaart-romantiek al niet zo ontroerend doorbroken?

    Ook ongelovigen hebben nood aan rituelen, aan gezamenlijke beleving van diepe gevoelens en ‘heilige’ overtuigingen. Zij vinden ook geen soelaas in het afgeslankte, bijna uitgemergelde ‘moderne’ geloof, waaruit zowat alles wat enig houvast bood willens nillens weggerationaliseerd is, onder druk van wetenschap en technologie en de vooruitgang van de seculiere beschaving. De beide pijlers van ‘onze’ godsdienst, het bestaan van God en het persoonlijk voortbestaan van de mens na de dood, wankelen ook zonder dat een blinde Samson eraan schudt. De tempels worden verkocht, omgebouwd of afgebroken of staan leeg, koud, veel te groot en te majestueus voor eerlijke, bescheiden mensen.

    Afbreken is, zo hebben we ook vroeger al gezien met de beeldenstormers, gemakkelijker dan opbouwen. Ik besef mijn eigen onmacht om ook maar iets zinvols of blijvends te doen voor het creëren van symbolen en riten. Hoe ongeloofwaardig de christelijke begrafenisrituelen ook zijn, ze worden in armzaligheid nog overtroffen door de zogenaamd burgerlijke plechtigheden en de koffietafels in de rook van de schouwen van crematoria. Burgerlijke huwelijksplechtigheden zijn vaak niet meer dan uitvoerige recepties, de ‘woorddienst’ niets dan notariële formules uitgesproken door een politiek mandataris met een lint onder de al te prominente buik. Lentefeesten concurreren onwennig met ‘plechtige’ communies die vrijwel alle godsdienstige zin en functie verloren hebben, de laatste keer vaak dat kinderen een voet in de kerk zetten. We hebben al te vaak in de geschiedenis de oude gewaden afgelegd eer we nieuwe bedachten, het resultaat is dat we in ons blootje staan en daar is niets verkeerds mee, maar zelfs de meest overtuigde naturist ziet het nut en het plezier van kleding in. Wellicht moeten we aanvaarden dat de tijd van de uniforme belevingen en de ‘grote verhalen’ voorbij is, dat we voor de formulering en de beleving van de zingeving aangewezen zijn op elkaar en dat is veel moeilijker dan de universele Romeinse ritus die voor alles een formule had.

    Op dit ogenblik bekijk en beluister ik het traditionele Nieuwjaarsconcert vanuit Wenen. Ook daarbij heb ik mijn bedenkingen, hoezeer de traditie en de pracht en praal me ook verleiden. Op het podium een groep uiterst professionele mannen en de verplichte eenzame vrouw, allen ongetwijfeld zéér welgesteld, in de kitscherige gouden zaal niets dan zéér welgestelden, gezien de toegangsprijs… De dirigent is dit jaar een echte hoge-priester, Georges Prêtre (83, zoals u, Luc!). De muziek zelf behoort ook tot het verleden, zoals de kostuums, de bloemen en de hele ‘toestand’. Dit is niet echt wat ik mij voorstel bij nieuwe riten en symbolen, maar ik kijk en luister wel elk jaar…

    Ik heb me weer laten gaan, geachte Heer, beste collega. Nogmaals, ik heb je niet willen kwetsen of kwellen, uw sterk en vroom geloof stoort mij niet, het siert u omdat het u niet belet, zoals uw gedicht besluit, hier op aarde vrede en geluk te wensen aan élke mens. Daarbij kan ik mij dan ook met volle overgave aansluiten. Gelukkig Nieuwjaar!



    Karel


    30-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vierhonderd en één
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Ik was gisteren zo verdiept in mijn speurtocht naar de wortels van ‘mooi’, dat ik even de tel kwijt was: het ‘mooie’ artikel was het vierhonderdste op mijn blog; enkele dagen geleden was het precies zevenhonderd dagen geleden dat ik met mijn blog begon. Dat betekent dus dat ik vier keer per week een aflevering schrijf, maar dat is een gemiddelde over die bijna twee jaar, de meeste maanden verschijnen er meer dan twintig per maand, dat is vijf per week.

    Ik werk vaak vier, vijf uur aan een bijdrage, van de eerste intuïtie, een lampje dat gaat branden, een herinnering, een oud zeer, een opmerking of een woord dat ik lees… Dan begint het opzoeken en meestal ook het schrijven, herhaaldelijk onderbroken voor nog meer zoekwerk in de naslagwerken om mij heen en op internet. Tussendoor drink ik een tas thee, om de voormiddag te breken. Rond twaalf uur begint Lut aan eten te denken, daarna drinken we een espresso met vers gemalen koffie en één chocolaatje, 70% cacao, mmm… Als ik dan nog niet klaar ben met mijn tekst schiet ik weer in gang.

    Het gebeurt ook dat ik ’s avonds werk, als er niets interessants is op tv en dat is vaak genoeg het geval, we kijken/luisteren veel meer naar Mezzo, Exqi en Klara Continuo dan naar tv-programma’s of films. De hele dag door, van bij het ontbijt tot we gaan slapen, staat er trouwens muziek op. Het begint meestal met Klara, daarmee worden we ook wakker op de klokradio in de slaapkamer. Maar de laatste tijd is Klara de interactieve toer opgegaan, vooral in de voormiddag en dat is voor mij het signaal om af te haken en andere bronnen aan te boren: Musiq3, een netradio, Klara Continuo, een cd.

    Zo gaan mijn dagen voorbij. Mijn blog heeft in de voorbije twee jaar een heel belangrijke plaats in mijn leven ingenomen. Maar dat betekent niet dat mijn interesses zouden veranderd zijn, integendeel: sinds ik op pensioen ben, heb en neem ik de tijd om mijn aloude interesses uit te diepen. Mijn blogartikels zijn dan de neerslag van wat ik de hele dag doe, ik leef niet om een blog vol te schrijven, ik schrijf neer wat me bezig houdt en dat helpt me om intenser te leven. Als je een boek leest en het dan opbergt, heb je wel het plezier van het lezen gehad, maar als je er een boekbespreking over schrijft, spreek je dat plezier ook uit, je verantwoordt het voor jezelf en voor anderen, je analyseert het en zo verdubbel je het plezier.

    Een gedachte die plots opkomt en dan weer aan je aandacht ontsnapt: het kan vreselijk frustrerend zijn, want ze is meteen ongrijpbaar geworden, net buiten het bereik van je herinnering; dus probeer ik die flitsen vast te grijpen, ik maak een notitie in een schrift dat ik steeds bij de hand heb, soms werk ik dat uit en schrijf ik zelfs enkele bladzijden met mijn Montblanc vulpotlood… Vaak komt een of ander terug in een blogartikel, als de gedachten gerijpt en uitgezuiverd zijn en klaar voor communicatie.

    Mijn blog is dus niet een hobby naast mijn andere, zoals lezen en muziek beluisteren en uitpluizen en (vrij bescheiden) verzamelen. De vele uren die ik spendeer aan mijn PC zijn geen verloren, maar gewonnen uren, omdat ze een ampele aanvulling, een dierbare verrijking betekenen van mijn dagelijkse geliefkoosde bezigheden. Ik beleef mijn dagen en uren intenser omdat ik erop kan terugkomen in wat ik schrijf. Ik ben aandachtiger, voor kleine en grote dingen en ook bedachtzamer: ik stel voortdurend mijn inzichten, kennis, opinies en overtuigingen in vraag, ik probeer zo bewust mogelijk te leven.

    Mijn contact met de wereld om mij heen verloopt meestal indirect, via de geschreven weg, in boeken, tijdschriften en op het web, veel minder vaak in gesprekken. Dat moet ik toegeven: ik besteed weinig tijd aan sociale contacten: ik ga niet op café, ben geen lid van een vereniging, ik heb geen vriendenkring, mijn familieleden ontmoet ik hoofdzakelijk bij bijzondere gelegenheden. Elke week houd ik één dag een tweedehandse-boekenwinkel open en elke keer zijn er daar wel wat interessante gesprekken. Mijn meest intense actieve menselijke contacten verlopen eveneens in geschrifte, via mijn blog, daar treed ik naar buiten, daar geef ik me bloot, daar vraag ik om aandacht, begrip, sympathie… Het is een erg eenzijdige, zelfs ietwat steriele manier, zou men kunnen denken, maar zo voel ik het niet aan.

    Lezen is een zeer intense, geconcentreerde manier om met iemand in gesprek te treden en schrijven is dat zeker voor mij ook: ik kan veel dieper graven in een blogartikel dan in een lang gesprek en ik kan dat doen wanneer het mij goed uitkomt, ik hoef niemand op te zoeken en het gepaste moment, dat misschien nooit komt, af te wachten; ik kan nadenken en opzoeken en wissen en plakken en herschrijven en er nog eens op terugkomen…

    Wij mensen communiceren met elkaar op vele manieren, maar sinds we het schrift hebben uitgevonden, is lezen en schrijven voor ons onmisbaar geworden. Zo is het ook voor mij en ik verheug mij elke dag over de eindeloze mogelijkheden die onze moderne wereld ons biedt om op die manier ons mede-mens-zijn zo intens te beleven. Met mijn blog heb ik eindelijk een uiterst bevredigend instrument gevonden om ook de creatieve kant van het geschreven taalspel te beoefenen. Ik ben nu lezer én schrijver, met een kleine s, maar dat geeft niet, ik ambieer geen Nobelprijs op mijn tachtigste, zelfs geen publicatie in boekvorm. Het schrijven zelf is de grootste bevrediging; het gelezen worden geeft een goed gevoel en is een gewaardeerde aanmoediging en ik ben jullie allen dankbaar voor het veelvuldige bezoek aan mijn blog, maar daarvoor alleen doe je het niet, schrijven is, net als lezen, een regelrechte passie, het zit me in het bloed, het zit ons allen in het bloed.


    29-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.mooi, mooier, mooist
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Nu nog mooier…

    Het gebeurt wel eens dat een lezer, daartoe blijkbaar aangemoedigd door wat hij of zij op mijn blog vindt, mijn hulp inroept bij een of andere zoektocht. Zo was er een ontroerende mail van iemand die vragen had bij de mogelijkheden en risico’s bij de voortplanting van mensen met het Down-syndroom. Een luie scholier keek dan weer uit naar een boekbespreking van Tolkiens’ The Children of Húrin. Ik ben een mede-seniorennetter nog een vertaling schuldig van een tekst van Il Divo (komt!). En nu komt de blogmaster van blogtricks me vragen of ik mijn tanden eens wil zetten in de etymologie van ‘mooi’. Hij voegt eraan toe dat zijn eigen opzoekingen hem niet veel wijzer gemaakt hebben. Dat belooft…

    Een snelle blik in mijn eigen woordenboeken bevestigt het ontbreken van een duidelijke of algemeen aanvaarde etymologische verklaring voor ons woord; Van Dale deelt die mening. Dat is een tegenvaller, maar het biedt ook ruimte voor onvervaarde eigen interpretatie: als niemand het zeker weet, dan mag ik rustig mijn eigen gangetje gaan, alles is beter dan niets. En blijkt het achteraf niet te kloppen, dan verschuilen we ons maar achter het typisch Italiaanse gezegde: se non è vero, è ben trovato. Of zoals we in operaland zeggen: se non è Verdi, è ben Trovatore.

    Vooreerst moeten we opmerken dat ‘mooi’ uit het Noorden komt, uit Nederland. Het monumentale Woordenboek van de Nederlandsche Taal (1850-1998), dat je ook op het web vindt (http://gtb.inl.nl/), vermeldt dat ‘mooi’ op het ogenblik dat het artikel geschreven is (1907), niet in gebruik is in ‘de Zuidnederlandse volkstaal’; zo was het ook nog toen wij jong waren: mooi kwam niet voor in ons dialect, dat was ‘ollans’, zoals in ‘mooi Nederlands’. Als Vlaming ben ik dus op zoek naar een woord dat wellicht gedurende eeuwen enkel in Friesland en ‘Olland’ in gebruik was.

    Als je zoekt naar de oorsprong van een woord, dan begin je met het meest voor de hand liggende: woorden die erop lijken, in de eigen of in een andere taal, bijvoorbeeld: kreet < krijten; N. kleur < F. couleur < L. color.

    Volgens de woordenboeken komt ‘mooi’ enkel in het Nederlands en het Fries voor en is er in het Nederlands noch in een andere taal een woord waarvan het rechtstreeks of onrechtstreeks afgeleid is. Laten we toch eens proberen?

    Woorden op –ooi zijn vaak vormen van oudere woorden op –ode (dooie, rooie) of –ouw (fooi, kooi), soms ook verlengingen van –o en -oo (zooi). Dan moeten we zoeken bij mode, mouw en mo. Mode lijkt iets op te leveren: wat (in de) mode is, is ook mooi, schoon, bevallig. Mode komt via het Frans van het Latijn en verschijnt in het Nederlands voor het eerst rond 1600, wanneer ook mooi opduikt. ‘Moo’ voor mooi komt wel eens voor in verzen, maar dan alleen om het te doen rijmen met ‘bloo’. Dus F. mode>moo>mooi, het zou kunnen.

    Mooi is de moderne schrijfwijze, maar tot in de 20ste eeuw was er geen uniforme manier om het Nederlands te schrijven. Men vindt dus evengoed moy, mooy, moey, mooij en nog enkele andere vormen. Wij kennen nog altijd moei, zoals in petemoei. Moei is een verlenging van moe en moe is moeder; een moei is een vrouwelijke verwante: een nicht, tante of stiefmoeder; een moeke is een oud moedertje, een ouwelijk meisje, een matrone. Achtervoegsels zoals –ke, -tje en ook –i ‘verkleinen’ een woord en duiden op vertedering. Een moei is een ‘lieve’ moeder, met moeye verwees men ook naar de eigen (lieve, mooie?) echtgenote. Maar of we van moeye en moei naar mooi kunnen gaan? Ik denk het niet, het lijkt me een doodlopend spoor, net zoals mulier, L. voor vrouw.

    Als er dan geen verwanten zijn in het Nederlands, dan misschien wel in andere talen? In het Grieks en het Latijn is er eigenlijk maar één stam op ‘moi’ en die wijst steeds op overspel, seksualiteit buiten het huwelijk. Het lijkt me mogelijk dat er een ver en vaag verband is tussen de mooie vrouwen, de mooipraters en de mooidoenerij en de Griekse en Latijnse overspelige vrouwen, maar veel vaste grond hebben we daarvoor niet onder de voeten (zoals bij het overspel, trouwens, dan gaan we ook van de grond). Het moet gezegd dat de oudste betekenissen, die we ook bij Kiliaen al vinden, uitsluitend in die richting wijzen: ‘moy’ heeft daar zeker een verdachte bijklank van liederlijkheid. Die vinden we ook in het Latijnse mollis, zacht, teder, zinnelijk. Zit daar een aanzet naar moy, mooi?

    Als je even nadenkt kom je toch vrij snel bij een woord in een naburige vreemde taal dat vrijwel dezelfde vorm heeft: het Spaanse muy, met de betekenis: heel, erg, zeer. Wie twee woorden Spaans spreekt, kent zeker de uitdrukking muy bien, heel goed. Vreemd dat niemand tot nog toe dit woord in verband gebracht heeft met ‘mooi’, want er zijn goede redenen om dat wél te doen, dunkt me.

    Ons ‘mooi’ gebruiken we niet alleen als adjectief of bijvoeglijk naamwoord om te zeggen dat iets fraai, schoon, bevallig, welgevormd &c. is. Het is ook een bijwoord van graad, zegt ook Van Dale, met de betekenis: behoorlijk wat, nogal, aardig, zoals in: hij is mooi op weg om…, het begint mooi op te klaren, een mooie stuiver. Muy heeft precies dezelfde functie: bijwoord van graad bij een adjectief: muy grande, behoorlijk groot &c.

    De beide quasi-homonieme, gelijkluidende woorden, muy en mooi hebben dus ten minste in bepaalde gevallen dezelfde functie en dezelfde, dus synonieme betekenis. Nu moeten we ze nog in elkaars buurt krijgen.

    Een eerste aanduiding voor een verwantschap tussen beide woorden is hierin gelegen, dat het Spaans en het Nederlands een hele poos geo-politiek zeer verwant zijn geweest, met name onder de Habsburgers, in de zestiende eeuw, onder Keizer Karel en Filips II. We hebben hier nogal wat Spaans gehoord en gezien, en niet altijd het ‘mooiste’, zoals met de hertog van Alva. Muy bien en de talloze andere samenstellingen met muy waren hier toen gemeengoed. Muy was een stopwoord, je kon het voor ongeveer alles gebruiken; het was een typisch Spaans woord, zoals in onze kolonie ‘ja’ een typisch Vlaams-Belgisch woord was, een Vlaming was een ja-zegger; zo moeten de Spanjaarden voor ons toen muy-zeggers geweest zijn. Het is mijns inziens niet ondenkbaar dat we het handige Spaanse muy toen ‘geleend’ hebben als een bijwoord van graad, mooi, met de betekenis: heel, erg, zeer, nogal, in grote mate &c. Het kwam dan naast ‘schoon’, dat we ook wel in die zin gebruiken: hij heeft er schoon genoeg van.

    Later moet er dan een betekenisverschuiving geweest zijn en is het gebruik als bijwoord vervaagd en vooral in staande uitdrukkingen bewaard, terwijl het afgeleide adjectief of bijvoeglijk naamwoord de bovenhand gekregen heeft: ‘mooi’ is het Vlaamse ‘schoon’: knap, bevallig, sierlijk &c.

    De etymologie van muy is misschien wel evident maar niet gemakkelijk te vinden; ik diepte op het web de oud-Spaanse vorm muito op, die duidelijk afgeleid is van het Latijnse multum, veel en dat klopt ook met de huidige betekenis.

    Nog een poging: als we eens niet vertrekken van mooi, de stellende trap, maar van de overtreffende trap: mooist en dan van die superlatief ‘mooist’ een stellende trap vormen, dan is die: mooi. Mooist zou dan oorspronkelijk een vorm kunnen geweest zijn van ‘meest’, zoals in het Duitse meist en het Engelse most, waarmee we toch al heel dicht bij ‘mooist’ zitten; bemerk dat ‘meest’ en most vrijwel dezelfde oorspronkelijke betekenis van mooi: zeer, erg, heel veel: meest aangewezen, most desirable.

    En als we nu eens zouden beginnen met de comparatief, de vergrotende trap: mooier? Dan kunnen we aansluiting zoeken bij het Franse meilleur (L. melior, beter) en mieux (L. melius) en eventueel naar E. more en D. mehr. Ook dan kan de stellende trap misschien naar ‘mooi’ leiden. Zeker is dat mo- en me- en ma- in verscheidene Germaanse en Romaanse talen de betekenis van ‘meer’ en ‘beter’ hebben. Waarom zou mooi dan niet de betekenis kunnen krijgen van: goed, mooi, net, knap?

    Ons ‘mooi’ zou net zo goed rechtstreeks kunnen afgeleid zijn van het Latijnse multum, als het Spaanse muito, dat dan muy werd. Het zou leuk zijn als we in het Nederlands een tussenvorm vonden die overeenkomt met muito, maar echt noodzakelijk is dat niet. Misschien 'moeite', zoals in: het is de moeite?

    Helemaal bevredigend is mijn uitleg allicht niet, ik durf niet zeggen dat hij uitsluitsel biedt. We blijven zitten met een niet onbelangrijk betekenisverschil tussen: heel, erg, zeer aan de ene kant en: schoon, net, lieflijk aan de andere kant. Maar er zit wel iets in, vind ik, in de verscheidene benaderingen die ik hier zo vermetel naar voren breng. Taal is geen exacte wetenschap en van vele evoluties zijn alle tussenstappen verdwenen.

    En zoals gezegd: als het niet waar is, dan is het misschien toch goed gevonden, nee? Wie beter weet, hij of zij neme de pen op!


    25-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Darwins dochter
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    Randal KEYNES, Annie’s Box. Charles Darwin, his Daughter and Human Evolution, 2001, 331 pp., hardcover, € 9, De Slegte-Leuven.

    De auteur, een achter-achter-kleinzoon van Darwin, maakt volop gebruik van geschreven en mondelinge herinneringen van familieleden, vrienden en kennissen, voor een als het ware eerstehandse familiegeschiedenis, doorspekt met verwijzingen naar en citaten uit Darwins werk en andere bronnen. De rode draad is het korte leven van Annie, de dochter die de Darwins verloren toen ze op tienjarige leeftijd stierf, waarschijnlijk aan tuberculose.

    Het was voor mij een zeer leerrijke en ontroerende ervaring om te zien hoe de gedachten van Darwin, die sindsdien als een soort nieuwe Bijbel gelden voor onze wereld, ontstaan zijn in de vrije geest van een man van zijn tijd, een vader en echtgenoot, een lid van de zeer begoede klasse; hoe hij zijn leven lang getwijfeld en geaarzeld heeft over de vraag of er een God is en wat die dan voor rol zou (gehad) hebben; hoe hij leefde in zijn talrijk gezin; hoe hij jarenlang minutieus wetenschappelijk werk verrichte van het meest eenvoudige soort, zoals het tellen van regenwormen…

    Ongetwijfeld was Darwin een zeer geïnteresseerde self-made wetenschapper, maar de richting die zijn onderzoek uitging had meer te maken met het diepe filosofisch en religieus ongenoegen dat de leerstellingen van zijn tijd en omgeving in hem opriepen en bleven achtervolgen tot het einde van zijn dagen. Reeds voor zijn huwelijk was het duidelijk dat zijn opvattingen en aanvoelen op dat punt wezenlijk verschilden van die van zijn echtgenote. Deze omstandigheden hebben zeker bijgedragen tot het jarenlang uitstellen van de publicatie van zijn belangrijkste werk, de Origin of Species, en eveneens tot zijn chronische ziekten en ongemakken. Maar uiteindelijk heeft niets hem kunnen weerhouden om de weg te volgen die zich steeds duidelijker voor hem aftekende.

    Herhaaldelijk geeft hij lucht aan zijn angstige gevoelens over de weerslag die zijn opvattingen zouden hebben op zijn vrouw en op de buitenwereld, de journalisten en de wetenschappers, om nog te zwijgen van de theologen en priesters. Hij heeft zich vaak zeer eenzaam gevoeld, een bescheiden man die bijna ondanks zichzelf die stappen heeft gezet die, hoewel zo onbetekenend voor een mens, zo ongemeen belangrijk zijn gebleken voor de mensheid.

    Het is achteraf gezien onwaarschijnlijk vreemd dat ik in mijn jeugd vrijwel niets over Darwin heb geleerd en er later nooit toe gekomen ben om iets van of over hem te lezen. Pas nu ik op pensioen ben, vind ik bij hem en de wetenschappers die hem zijn gevolgd, vele antwoorden op de vragen die ik mijn leven lang vruchteloos elders heb gezocht. Darwin leefde van 1809 tot 1882 en het is verrassend hoe de vragen die de mensen bezig hielden in zijn tijd, vandaag, tweehonderd jaar later, nog steeds onopgelost en prangend blijven voor de meesten van ons.

    Darwin heeft zich in dat verband vaak afgevraagd of ons verstand, dat ‘slechts’ een verdere evolutie is van dat van de lagere diersoorten en van de apen, wel in staat is om de grote levensvragen te beantwoorden. Zijn eigen bijdragen tot die zoektocht hebben voor onze moderne wereld hoe dan ook een belang dat werkelijk niet kán overschat worden. Vandaar dat ik u allen ten stelligste aanraad om zich in zijn leven en werk te verdiepen.

    Met hem hoop ik ook dat zijn inzichten meer en meer de basis zullen zijn voor een nieuwe wereld, een brave new world waarin de mens hier op aarde een beter leven kan vinden in bewust respect voor zijn omgeving en in liefdevol samenleven met zijn medemensen.



    23-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de achterwaarster rediviva
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    In mijn jeugd was seksualiteit iets waarover niet gepraat werd in het gezin. Alles wat daarmee te maken had, viel onder een dubbel taboe. Enerzijds is er de geheimhouding die sinds onheuglijke tijden op de alle aspecten van de voortplanting gerust heeft, altijd en overal. Anderzijds was er de overweldigende invloed van de kerk, die het onderwerp onderbracht onder de noemer ‘onkuisheid’ en onkuisheid was een doodzonde.

    Zo is er het ietwat vreemde woord ‘achterwaren’ en enkele samenstellingen ervan die in het Vlaamse dialect voorkomen of althans voorkwamen, maar die uit de recente Van Dale geweerd zijn.

    Mijn herinneringen gaan terug tot de dag dat mijn oudste broer met enige uitdagende nadruk sprak over een ‘achterwaartserigge’ en dat deed me mijn kleine oortjes spitsen, want ik wist niet wat dat was. Veel wijzer ben ik die dag niet geworden, ik moet toen een jaar of tien geweest zijn. Wellicht heb ik het woord in mijn jeugd nog een paar keer gehoord en dan uit te context opgemaakt waarover het ging: een baker, een vrouw die een pas bevallen vrouw bijstaat en verzorgt. Van Dale noemt zo een pas bevallen vrouw een ‘kraamvrouw’, terwijl ik steeds, maar blijkbaar ten onrechte gedacht heb dat een kraamvrouw een baker was, want baker gebruiken wij niet in ons dialect, het lijkt me eerder Noord-Nederlands; bakeren is eigenlijk bakken, verwarmen, warm houden, koesteren; heetgebakerd is dus té warm gelopen, opvliegend.

    Van Dale kent ons woord niet, in geen enkele vorm, ook niet in de editie van 1864. Ik vond het daarentegen wel in Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek van Walter de Clerck (1981); hij situeert het in West- en Oost-Vlaanderen. Achterwaren is (kraamvrouwen en baby’s) verzorgen; een achterwaarster is een kraamverzorgster, een baker. Merkwaardig is dat erbij vermeld staat: Wdl. en dat betekent dat het woord opgenomen is in de enig echte en officiële Woordenlijst van de Nederlandse taal van 1954, het ‘Groene boekje’ en dat is ook zo en ook in de dikkere maar veel minder officiële versie van 1995. Ik weet het, ik heb een pik (van het Franse pique, zoals in gepikeerd zijn) op Van Dale, maar is het, om een intussen totaal vergeten libertijn te citeren, niet godgeklaagd dat een instituut als Van Dale niet eens alle woorden opneemt die door de beide regeringen van Nederland en België vastgelegd zijn in een officiële woordenlijst? Er staan duizenden woorden in Van Dale die er niét in voorkomen, al was het maar het ronduit stupide, volgens Van Dale schertsende ‘achterwangen’, good grief!

    Hoe dan ook, achterwaren is dus wel degelijk een deugdelijk Nederlands woord en het betekent gewoon: verzorgen in het algemeen, maar in het bijzonder ook de zorg na de bevalling. Bij Kiliaen (zie onder sub rosa hiernaast in het overzicht) staat het ook: achterwaeren: Conseruare, reseruare, custodire. achter-waeren de craemvrouwe. Curare puerperam; daarnaast ook achterwaerster: Curatrix puerperae, de verzorgster van een vrouw in het kraambed. Je vindt er ook achterwaarder, de mannelijke versie: conservator, curator, custos, of bewaarder, verzorger, bewaker.

    Daarmee zitten we bij de stam van ons woord: waar; in vele talen van onze taalfamilie betekent dat in het algemeen ‘kijken, aandacht geven’. Be-waren is bekijken, in het oog houden, behoeden, zorgen voor, in het Engels to look after. Ook in het Nederlands heeft ‘achter’ nog vaag die betekenis: ergens achter kijken of achter horen, zeggen we. Van Dale kent wel waren als werkwoord, met als eerste betekenis rondwaren, in tweede betekenis: verzekeren, hoeden, beschermen, acht geven op.

    Waar- zit ook in waarnemen, waarschuwen, vrijwaren, gewaarworden, waarheid, meewarig (mede-warig, zoals mede-lijdend), verwaarlozen. Het Duits heeft Gewahr, wahren, warte, warten, Wartung, het Engels aware, ware, beware, wary. In het Frans moeten we terecht bij alle vormen van garde: garder, regarder, sauvegarder, se garder de…

    Van onze achterwaarster zijn er verscheidene taalvormen, omdat we altijd al last gehad hebben om een vrouwelijke vorm te vinden voor een mannelijke taak, in álle talen. Een secretaresse is zoveel minder dan een secretaris, een vrouw die directeur is, noemt zich liever zo dan ‘directrice’… Bewaarder, zoals in engelbewaarder en gevangenisbewaarder wordt dan bewaarster en achterwaarder wordt achterwaar(d)ster, maar ook achterwaard(er)in, achterwaarderigge, achterwaarderaarster, achterwaarderes, achterwaardesse en nog wel meer eigenaardig vormen, zeker als men begint te vergeten waar het woord vandaan komt, dan krijg je volksetymologieën die op hun eigen simpele manier zin proberen geven aan een on-zinnig woord als achterwaarster. Lut vermeldt uit het Waasland ‘achtergaarster’, iemand die ‘van achter’ de kinderen ‘gaart’ bij de bevalling, maar dat is eerder werk voor een vroedvrouw, een ervaren, wijze, dus vroede vrouw die weet of bevroedt hoe het moet, in het Frans sage-femme; in het Engels is dat een midwife, zoals in het Duits Beifrau, allebei dus mede- of bij-vrouw. ‘Achterwaartse’ komt ook voor, vaag verwijzend naar bevallingen die al zittend gebeurden en naar ‘achterste’ voor alles wat met de billen, de kont en de genitaliën, de pudenda (van pudor>pudeur, schroom) te maken had, de achterwangen, enfin.

    Achterwaarster is een woord dat samen met de functie verdwenen is. Er is ook in de loop van de geschiedenis een betekenisvermenging gebeurd tussen de oorspronkelijk duidelijk onderscheiden vroedvrouwen en achterwaarsters.

    Vrouwen vinden nu hun verzorging in de kraamkliniek en later in de familie, er zijn al lang geen achterwaarsters meer, enkel wij ouderen herinneren ons nog vaag het woord, dat al in onze jeugd op zijn terugweg was. Ik ben blij dat ik de achterwaarster hierbij wat aan de vergetelheid heb onttrokken, als eerbetoon aan al die vrouwen die hun zustervrouwen liefdevol hebben bijgestaan in de weken nadat ze hun kind ter wereld hadden gebracht, het hoogste waartoe de mens in staat is, het verbluffende, ontstellende hoogtepunt van het leven op aarde: het overweldigende voorlopige eindpunt van de veelkleurige duizendvoudige levensevolutie die twee miljard jaar geleden begon, toen de zon, bakermat en achterwaarster van alle leven, liefdevol het water met haar scheppende stralen beroerde.


    20-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tien vrienden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Boeken… Ik kan me mijn leven niet voorstellen zonder. Het is al heel vroeg begonnen, we hadden thuis toch heel wat boeken, ik weet niet waar ze vandaan kwamen. De beste banden stonden in een bibliotheekkastje met groen glas ervoor. De andere slingerden rond of belandden na verloop van tijd ergens in een rommelkast. Daar begon mijn kennismaking en mijn liefdesavontuur met boeken.

    Later kwam er de parochiale bibliotheek bij, waar mijn peter Aimé, de broer van mijn vader, onbezoldigd bibliothecaris was ’s avonds en tijdens het weekeind. Overdag werkte hij in een schrijnwerkerij. Als hij niet in de boekerij was, zat hij thuis de nieuwe boeken te lezen en voorzag ze van een kaft in bruin inpakpapier en een etiket met een rugnummer. Een eenvoudig arbeiderskind, een werkman, tijdens de oorlog enkele jaren in Duitsland gewerkt, waarschijnlijk vrijwillig, samen met zijn broer Gustaaf, ook een schrijnwerker. Echt gezond zijn ze nadien geen van beiden nog geweest; ze zijn vroeg moeten stoppen met werken, nonkel Gustaaf is vrij jong gestorven en mijn peter is ook niet oud geworden. Hij is blijven boeken lezen tot zijn laatste dag.

    Een klassieke vraag, die ook rond het jaareinde wel eens naar voren komt in media-vragen aan bekende Vlamingen, is deze: welke boeken zou je meenemen naar een onbewoond eiland? Grapjassen wriemelen zich onderuit met: ik ben niet van plan naar een onbewoond eiland te gaan, of: een handleiding voor overleven in de vrije natuur, of: de Encyclopedia Britannica. Laten we eens proberen wat ik zoal zou willen meenemen, of wat ik gewoon de beste boeken vind die ik gelezen heb.

    Vaak komt de Bijbel op de eerste plaats. Bij mij niet. Ik heb veel gelezen in de Bijbel en onze beschaving is erdoor getekend, maar ik kan niet zeggen dat de Bijbel op mij een overweldigende indruk heeft gemaakt. Er zit teveel in dat ik niet kan aanvaarden, waartegen ik me altijd al verzet heb. In het Oude Testament is er het godsbeeld en de gedachte van het uitverkoren volk, beide stuiten me tegen de borst. In het Nieuwe Testament zijn het de mirakels en de waarschijnlijk later toegevoegde moraliserende en dogmatische stellingen. Dus nee, niet de Bijbel.

    Spontaan is mijn eerste keuze, sinds 1965 al en nog steeds: The Lord of the Rings van J.R.R. Tolkien. Bij de eerste lezing was ik helemaal ondersteboven en nu, na talloze herlezingen van kleinere of grotere stukken, verlang ik steeds opnieuw naar een deugddoende onderdompeling in die nooit geëvenaarde mengeling van epiek, sprookje, legende, geschiedenis en nog zoveel meer, maar vooral ook naar de zo typische faux naïf tragikomische levenswijsheid van de hobbits. Zonder enige twijfel, dit is mijn lievelingsboek, als ik sterf hoop ik dat iemand naast mijn bed zit en een stukje voorleest uit The Lord of the Rings, om het even wat.

    Daarna wordt het moeilijk, er is geen ander boek dat ik zo goed ken, dat ik zo vaak gelezen heb en met zoveel plezier. Op ruime afstand van Tolkien volgt Ada van Vladimir Nabokov. Het is een totaal ander genre, een eigen literair genre bijna, een literaire doolhof van allusies. Het is ook een ontroerend verhaal van een jeugdliefde. Ik heb het twee, drie keer helemaal gelezen, maar het is veel taaier dan Tolkien, veel minder onmiddellijk bevredigend, het vraagt wat werk, maar je krijgt er veel voor terug. Dat is ook zo voor de verzamelde verhalen, die onlangs zowel in het Engels als het Nederlands zijn uitgegeven.

    William Trevor is een late liefde, ik ben hem pas echt beginnen lezen toen ik al ouder was. Zijn verzamelde kortverhalen zijn me zeer dierbaar.

    In dit lijstje hoort zeker ook een boek van John Le Carré, bijna om het even welk, bijvoorbeeld The Perfect Spy, het meest autobiografische. Le Carré kan me sinds tientallen jaren diep treffen en als geen ander meeslepen in zijn al te reële wereld.

    John Updike is een van die New Yorker-auteurs die ik vooral bewonder voor zijn kortverhalen, commentaren, boekbesprekingen en poëzie. Zijn mannelijke protagonisten zijn seksueel meer actief dan ik me in de praktijk kan voorstellen, maar dit is literatuur en dan mag het al eens iets meer zijn….

    Dune van Frank Herbert was een van de hoogtepunten uit mijn science-fiction tijd, een boek dat het genre ruim overstijgt. Dat is ook zo voor het beste van Ted Sturgeon.

    Vanaf de fascinerende eerste bladzijde tot de wanhoop van de laatste is het boek van Gabriel Garcia Marquez ‘Honderd jaar eenzaamheid’ een heerlijk menselijk getuigenis en een wonder van subtiele vertelkunst.

    Peter De Vries is de meester van het hilarische, de slapstick. In The Blood of the Lamb is hij ongewoon ernstig en aangrijpend.

    Anthony Burgess heeft een indrukwekkende lijst boeken geschreven nadàt men hem medegedeeld had dat hij nog maar enkele maanden te leven had. Zijn Enderby-cyclus behoort tot zijn beste werk.

    E. Annie Proulx is een rasvertelster met een voorliefde voor de zachte pit onder de ruwe bast. Haar Brokeback Mountain is verbluffend.

    Dat zijn ongeveer tien hedendaagse Engelstalige auteurs, ook een manier om meer dan tien boeken in het lijstje te wringen. Ik meen overigens dat ik ook nog recht heb op een tweede lijstje, met non-fiction. En een derde, met detectiveverhalen. En… maar dat is voor een andere keer.


    18-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.leven als God in Frankrijk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Recentelijk zijn er verscheidene, zij het vooral Engelstalige boeken verschenen waarin onbevangen stelling genomen wordt tegen het bestaan van God en tegen elke vorm van religie. Het is een confirmatie van een ontvoogdingsstrijd die hier vooral sinds de jaren zestig van vorige eeuw is ingezet en die het maatschappelijk leven in de traditioneel katholieke westerse landen zeer grondig heeft veranderd. Voor de ouderen onder ons is de vergelijking tussen onze jeugd en ‘de jeugd van tegenwoordig’ ronduit schokkend.

    Ikzelf zie dat grotendeels als een positieve evolutie, al ben ik natuurlijk niet gelukkig met sommige gevolgen van de veel grotere vrijheid waarover de jongeren nu beschikken; ik heb het dan vooral over sommige zeer commerciële vormen van ‘ontspanning’, met name het massaal uitgangsleven met mega-party’s, rave-fuiven, tecno, disco’s en dancings allerhande, met uiterst opzwepende te luide muziek, erotische omkadering, drankmisbruik, roken en druggebruik. Het is een verschijnsel dat je nog kan aanvaarden als een tijdelijk fenomeen en als een voorbijgaande fase in de ontwikkeling van een jonge mens, maar dat zorgwekkend is als het tot een verslavende hoofdzakelijke bezigheid verwordt.

    Door de geschiedenis heen hebben de mensen steeds kritische vragen gesteld naar de functie van godsdienst en in onze traditionele maatschappij. Ook de middeleeuwse mens kon zich uitermate vrolijk maken over de wereldse paus en de rijke prins-bisschoppen, over overspelige kapelaans en over een kerk die meer met geld dan met het zielenheil begaan was. Ook binnen de kerk zijn er constant hervormingsbewegingen en herbronningen geweest, die steeds een heilzame invloed gehad hebben.

    Een echte en onherstelbare geloofsbreuk is ontstaan met de overgang van de middeleeuwen naar de renaissance, vooral door de vragen die wetenschappers stelden bij de letterlijke interpretatie van de Bijbel en bij de kerkelijke leerstellingen over wereldse zaken. Er ontstond een kloof tussen kerk en wetenschappers, tussen wetenschap en geloof, niet in het minst omdat de eerlijke en terechte twijfels van die wetenschappers door de kerk niet aanvaard werden, zelfs niet als zij niet de essentie maar slechts oppervlakkige of zelfs folkloristische aspecten van dat geloof betroffen, zoals de wijdverspreide volksverering van heiligenrelikwieën met het oog op het verkrijgen van miraculeuze genezingen.

    Geconfronteerd met deze reactie heeft de wetenschap zich in haar praktijk afgekeerd van het geloof en hebben de wetenschappers zich veelal beperkt tot een oppervlakkige, maatschappelijke godsdienstigheid, of zich ronduit en ook publiek tegen elke religie afgezet. De intelligentsia maar ook brede bevolkingslagen hebben die evolutie gevolgd. Onze westerse wereld is geseculariseerd, godsdienst is er zo goed als verdwenen. Als er nog enig geloof in God is, dan is dat vaag en zonder concrete invulling of consequenties; als er nog enige religieus gevoel is, dan is de beleving sporadisch, zonder veel overtuiging, zonder gemeenschapsgevoel, zonder discipline. De invloed van kerken en religieuze organisaties is mede daardoor tot het uiterste minimum beperkt.

    Men kan zich daarbij vragen stellen. Kunnen we als maatschappij overleven zonder godsdienst, daar waar we tot vijftig jaar geleden aan die godsdienst een vandaag zo onvoorstelbaar belangrijke plaats gaven in ons leven?

    Zeker, er was in die kerk nogal wat overtollig ballast dat we meesleurden uit het verleden en dat ook binnen de kerk wrevel opwekte en dat meestal stilzwijgend verdwenen is. Wie herinnert zich nu nog de index van verboden boeken of de zedelijke beoordeling van boeken en films? Wie de excessen van de heiligenverering? Aflaten? Vasten en vleesderven? Wie gelooft nog in mirakels? Wie gaat nog te biecht?

    Voor andere kerkelijke aspecten zijn er burgerlijke alternatieven gekomen, soms naast de kerkelijke, zoals het huwelijk en de begrafenis, soms in de plaats ervan. De kerk spreekt zich vrijwel nooit meer uit over wetenschappelijke theorieën en praktijk, zij heeft dat domein eindelijk wijselijk verlaten. Ook maatschappelijke kwesties worden nu bijna uitsluitend in de politieke arena beslecht, niet met encyclieken. En de stuntelige kerkelijke pogingen om toch nog enige maatschappelijke invloed uit te oefenen worden op ongeloof, onbegrip of zelfs hoongelach onthaald en genegeerd, ook binnen de kerk. Alle recente kerkelijke of beter: roomse uitspraken over seksualiteit, voortplanting, euthanasie, sociale verantwoordelijkheid, de rol van de vrouw in de kerk en in de wereld, over vrede en oorlog, hebben dat lot oververdiend ondergaan.

    Fundamenteel voor de geseculariseerde wereld is de afwezigheid van een God, nauw verbonden met het algemeen ongeloof in een persoonlijk voortbestaan na de dood. Zelfs indien men deze beide ‘stellingen’ niet nadrukkelijk aanvaardt of verdedigt, zelfs indien men niet uitsluit dat er ergens iets is, dan nog kan men stellen dat God en hiernamaals weinig of geen invloed uitoefenen op het leven en sterven van de moderne westerse mens.

    Sommigen hebben gemeend dat dit zou leiden tot chaos, tot de aftakeling van alle waarden, tot algemene losbandigheid, een spectaculaire stijging van de misdaad en de totale ontwrichting van de maatschappij. Mede omdat andere instellingen bepaalde kerkelijke functies hebben overgenomen en daardoor hun autonoom belang spectaculair hebben zien toenemen, zoals het gerecht en de politie, de economie inclusief de vakbonden, en de politiek, is dat niet gebeurd, integendeel: onze beschaving doet het al bij al goed, dankuwel.

    Het was trouwens niet erg moeilijk om het beter te doen dan toen de Kerk nog almachtig was en het religieuze onze maatschappij doordrenkte met dogma’s en moraal. De verschrikkingen van de eerste helft van de 20ste eeuw betekenden het failliet van de krachten die de maatschappij toen beheersten: paus en religie, koning en adel en leger, ongebreideld kapitalisme, cultuur als expressie van de macht: absolute idealen afgeleid uit een theocentrisch wereldbeeld. Zij liggen begraven op de uitgestrekte slagvelden en de soldatenkerkhoven van de 20ste eeuw.

    De mens heeft in die context dus blijkbaar niet alleen een grote afschuw gekregen van dergelijke ‘grote verhalen’, maar heeft ook geen duidelijke behoefte om er nieuwe te creëren. Er zijn geen nieuwe overtuigende en blijvende filosofische, sociale of economische systemen die de wereld overheersen. Voor een beperkte tijd verkozen presidenten hebben de plaats ingenomen van ad vitam regerende vorsten. Verandering is het kenmerk van alles, er zijn geen zekerheden meer. De wereld is een zeer complex geheel geworden van vaak tegenstrijdige onduidelijke krachten, waarin het zo goed als onmogelijk is geworden voor een individu of een organisatie om spectaculaire dingen te doen en waarin de spektakels die zich we zien, niet kunnen teruggebracht worden tot een of andere duidelijke oorzaak. Niemand is hoofdelijk verantwoordelijk voor wat er gebeurt in Darfur, Afghanistan, Zuid-Afrika, Tsjetsjenië, Irak, Israël en Palestina… en niemand heeft er een oplossing voor. Niemand organiseert de beursdalingen en –stijgingen, niemand de overstromingen, niemand de economische opbloei in Azië. De wereld draait en de mensheid, talrijker dan ooit tevoren, overleeft in al bij al betere omstandigheden dan ooit tevoren.

    Die aanvankelijk aarzelend gerealiseerde vaststelling, dat de wereld niet stilstaat als we niet meer naar de kerk gaan, als we leven als God in Frankrijk, is voor de meeste leeftijdsgenoten voldoende geweest om zonder veel scrupules de kerk de rug toe te keren. Wij hebben onze moraal niet hoeven aan te passen aan het besef dat er na de dood niets meer is, of toch niets duidelijks, niets dat enige invloed kan hebben op ons leven hier. Verdedigers van de godsdienst hebben nochtans daarvan steeds hun sterkste argument gemaakt, ook als alle dogma’s al lang versleten waren: godsdienst houdt de mens in toom. Het besef van het hiernamaals is nodig om hem te dwingen zich te schikken naar wetten en voorschriften, de hel is een deterrent, een stok achter de deur, zonder zweep zal de mens niet werken en zwijgen, toch niet voor iemand anders.

    Blijkt dat de mens rustig doorgaat met werken, zij het iets minder zwijgzaam, met kinderen op de wereld zetten, met samenleven, met de wereld aan zich te onderwerpen en dat allemaal met zelfs iets meer overleg dan vroeger, met meer kennis van zaken, met wat meer nuchtere berekening, gesteund op objectief wetenschappelijk onderzoek. Zelfs het inzicht dat dit leven het enige is dat we hebben en dat het daarna gedaan is, verandert niet zo erg veel aan onze manier van leven. Ook voor de grote ontkerkelijking waren we trouwens al levensgenieters, na de lege formaliteit van de grauwe zondagsvroegmis gingen we vissen. Godsdienst heeft nooit iemand weerhouden om rijk te worden of naar bed te gaan met wie hij of zij wou. Het grote verschil is dat we ons vroeger gemakkelijker lieten verleiden om te doen alsof, dat er meer doden moesten vallen alvorens we het geweer neerwierpen, dat we gedweeër stemden en voor een lager loon wilden werken, dat we grotere standenverschillen aanvaardden, beter ons plaats wisten; dat we meer een massa waren en minder verantwoordelijke, autonome individuen.

    Dat is de grote bevrijding geweest, dat is wat het wegdeemsteren van God en hiernamaals concreet betekenen: enkel de mens is de maat van de dingen, je bent wat je hier doet, niet wat je later in de eeuwigheid zal zijn op basis van wat je hier uitgespookt hebt, hoe goed je allerlei belangrijke en onbelangrijke regels onderhouden hebt. De gevolgen van je daden beperken zich tot deze wereld, alleen daarmee moet je rekening houden. Als er al een afrekening komt en een strafmaat, dan zal dat hier zijn, of niet.

    Elke mens is daarom zo goed als een andere, iedereen kan president worden van zijn land of Nobelprijswinnaar of miss Belgique (voorlopig moet je nog wel van het vrouwelijk geslacht zijn, very much so zelfs), het volstaat vaak om het te willen.

    Deze wereld is een goudmijn, Eldorado, een tuin van Eden, een aards paradijs. De medemens is onze geliefde, onze reisgezel en kan slechts onze vijand zijn als een van ons dat toelaat.


    17-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Don Quixote en het onterechte syllogisme
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Alle menschen wirden Brüder…

    Zo zingen we in onze Europese hymne op de woorden van Friedrich Schiller. Precies dat stukje is een aanpassing aan de tekst die hij in 1803 aanbracht. Blijkbaar had ook hij nog enige twijfels. Een jaar geleden, op 22 december 2006, schreef ik hier al over wat mensen gelijk maakt en ook wat hen van elkaar onderscheidt. Die twee aspecten komen als bij een pendelbeweging beurtelings naar voren bij allerlei gelegenheden en zijn dan bron voor commentaar. Als kinderen in de arme gebieden van deze aarde massaal sterven omdat ze (onder meer) geen drinkbaar water hebben, dan voert een menslievende organisatie daarover een campagne. Men doet dan een beroep op onze morele verontwaardiging: zoiets kán toch niet! Dat mogen we toch niet laten gebeuren! Daar moet iets aan gedaan worden! Stort op rekeningnummer 000…, bijdragen vanaf € 30 zijn fiscaal aftrekbaar.

    De basis van de redenering is een onderliggende algemene regel, namelijk dat alle mensen gelijk zijn, dat elk mensenleven even belangrijk is. Onze kinderen hier bij ons hebben het goed, dus mogen we niet toelaten dat kinderen in Afrika omkomen van ontbering. De conclusie daaruit is niet dat we de Afrikaanse landen onder druk zetten om meer te doen voor de drinkwatervoorziening (en bijvoorbeeld minder voor de aankoop van wapens en het voeren van onderlinge oorlogen, voor wagens, televisies en vele andere nutteloze luxeproducten, die ze allemaal bij ons komen kopen, tot en met bontjassen). Nee: blijkbaar hebben wijzelf als mens een persoonlijke verantwoordelijkheid voor de deplorabele toestand ginder, want men doet een beroep op ónze financiële bijdrage: met zoveel of zoveel euro kan je zoveel kinderen redden.

    Dezelfde algemeen menselijke basisredenering vind je terug in wetenschappelijke publicaties. Het kan immers niet dat men een uitspraak doet over de mens en dat men daarmee bijvoorbeeld enkel de mensen in één bepaalde regio bedoelt, in gunstige of ongunstige zin. Als men in de geneeskunde een vaccin ontwikkelt tegen mazelen, pokken of de kusjesziekte, mononucleose, dan gaat men ervan uit dat het werkt bij álle mensen. Aids komt misschien wel meer voor in bepaalde gebieden, maar het is een ziekte die elke mens kan treffen in dezelfde omstandigheden. In de middeleeuwen was de pest de grote gelijkmaker, want ze trof armen en rijken, machtigen en hulpelozen, jong en oud.

    Ook de filosofie gaat uit van de algemene gelijkheid van de mensen. Zij spreekt over ‘de mens’ en bedoelt: de mensheid, elke mens. Zoals in het bekende syllogisme: alle mensen zijn sterfelijk, Socrates is een mens, (dus) Socrates is sterfelijk. Het eerste lid, de major, stelt een algemene regel, het tweede of minor zegt dat een bepaald onderdeel behoort tot het geheel uit de major, het derde lid of conclusie leidt daaruit af dat wat geldt voor allen, ook voor die ene het geval is.

    We zien meteen ook de gevaren van een dergelijke redenering, want hoe weten we dat alle mensen sterfelijk zijn? We kunnen enkel vaststellen dat tot nu toe alle mensen gestorven zijn en dat is wel een héél sterke aanwijzing, maar met de inductieve methode (zie…) komen we alleen maar tot algemene regels die gelden tot het bewijs van het tegendeel. Alle zwanen zijn wit, dit is een zwaan, dus is ze wit ging op tot men ergens in Australië zwarte zwanen ontdekte.

    Wetenschappelijke theorieën zijn precies dat: veronderstellingen, hypotheses, premissen, opvattingen die men voor waar aanneemt tot eventueel blijkt dat ze niet kloppen en dan maakt men er nieuwe. Het is niet ondenkbaar dat men er ooit in slaagt om het verouderingsproces van de mens zo goed onder controle te krijgen dat de natuurlijke regeneratie die zich nu tot een mensenleven beperkt, zou kunnen gemanipuleerd worden om het menselijk lichaam onbeperkt te laten voortleven. Louter technisch is dat in principe niet onmogelijk, of het ooit lukt, is een andere vraag en of we dat wel willen nog een andere. Maar het doet ons vragen stellen bij simpele inductieve redeneringen.

    We zijn even afgedwaald, neem me niet kwalijk.

    Het was bij het lezen van enkele filosofische werken dat ik getroffen werd door de absolute wereldvreemdheid van sommige universele uitspraken. Zo stelt vrijwel elke filosoof die naam waardig dat de mens een vrij wezen is, dat daarin de essentie van zijn mens-zijn gelegen is. De mens is in zijn denken, zijn doen en laten, zijn beslissingen & niet afhankelijk van iets of iemand buiten zichzelf: hij is een autonoom wezen. In dezelfde zin stelt men dat ‘de’ mens ook een moreel wezen is en zo meer.

    En daar begint de pendelbeweging dan.

    Want er is toch wel degelijk een verschil tussen vrij zijn en kúnnen vrij zijn. Wat betekent het eigenlijk als een filosoof zegt: de mens is vrij? Op zijn minst is dit een oproep aan alle mensen om dit ook waar te maken in de praktijk. Dan bedoelt de filosoof: de mens is geroepen tot vrijheid, hij heeft het in zich, hij is ertoe in staat. Dat impliceert dat niet elke mens vrij is, of helemaal vrij; het betekent ook dat zelfs de meest vrije mens toch niet helemaal vrij is. Het syllogisme gaat dan niet op, of niet helemaal: alle mensen zijn vrij, ik ben een mens, maar zo vrij ben ik nu ook weer niet...

    Alles hangt af van wat men ermee bedoelt dat alle mensen vrij zijn: in principe, in theorie, in ‘potentie’, als mogelijkheid, uiteindelijk, of in de praktijk, concreet gezien, voorlopig… Wij weten allemaal dat vrijheid zeer relatief is. De filosoof kan nog menen dat ook in de gevangenis de mens vrij is en sommige gevangenen hebben dat ook bewezen, denk maar aan Socrates die zelf besliste om zijn veroordeling niet te ontlopen, denk aan bekende gewetensbezwaarden en dissidenten zoals Nelson Mandela en Solzjenitzin. Maar wat is de vrijheid van de zwarte mentaal beperkte kruimeldief die levenslang, letterlijk dan, uitzit in een Texaanse gevangenis? Van aan lager wal geraakte drankverslaafden in de Russische ‘gevangenissen’? Van Irakese opstandelingen in Amerikaanse gevangenissen? Van verdachten in Guantanamo? Van vrouwen in sharia-gevangenissen? Ook de pest was niet voor iedereen even gevaarlijk: enkele rijke jongelui ontvluchtten de stad en vertelden elkaar de Decamerone… Ongetwijfeld kan je zelf nog genoeg sprekende voorbeelden vinden van situaties die de vrijheidsgedachte uitermate op de proef stellen, zodat de uitspraak: niemand is vrij ongeveer dezelfde lading dekt als: alle mensen zijn vrij.

    Dat is de diepe tragiek van de filosofie, voor velen de meest verheven menselijke activiteit: wat zij zegt mag dan al waar zijn, maar het is een wereld van verre idealen, van nobele na te streven doelstellingen. Zij zegt niet hoe de wereld is, maar hoe die zou moeten zijn, hoe hij zou kunnen zijn… als!

    Ook wij die in de kern zelf van de westerse beschaving leven en die daar de meest bevoorrechte posities innemen, zijn nooit helemaal vrij. Hoe dikwijls gebeurt het in een mensenleven dat men als individu een belangrijke keuze bewust maakt in volle vrijheid, zonder rekening te houden met anderen, omstandigheden, zijn eigen verleden? Zelfs de meest belangrijke beslissingen nemen we vaak in een opwelling, we hakken de knoop door, we kopen dan toch maar die duurdere wagen, het zwembad in de tuin komt er toch, de reis naar het Verre Oosten kan er ook nog af. Of we verkopen al wat we hebben en trekken naar de Provence. Of we stappen op een dag uit ons huwelijk en beginnen een nieuw avontuur.

    In Animal Farm laat George Orwell de varkens de stelregel als volgt ombuigen in hun voordeel: all animals are equal, but some are more equal than others. Alle mensen zijn gelijk, maar sommige zijn ‘gelijker’, ze hebben of krijgen meer gelijk. Ik hoef niemand te overtuigen van de feitelijke en grondige ongelijkheid onder de mensen. Ook hier kan je net zo goed zeggen: alle mensen zijn ongelijk, als: iedereen gelijk voor de wet. We wéten dat in principe iedereen gelijk is en we weten evengoed dat in de praktijk die gelijkheid helemaal niet bestaat. Op één moment zal men de nadruk leggen op het ene aspect, even later op het andere.

    Niemand zal aanvaarden dat een politiek systeem sommigen bevoordeelt: de Franse revolutie liet de koppen rollen van de bevoorrechte standen. Maar élk politiek systeem is beter voor de enen dan voor anderen, ook het communisme had de nomenklatura, de leiders die zich alles konden permitteren en Chavez is niet minder corrupt dan zijn voorgangers, ook in de beste democratie zijn er winnaars en verliezers. De klassieke dooddoener van elke verdediger van ongelijkheid is deze: verdeel al de rijkdom ter wereld gelijk onder alle mensen en een maand later zijn de rijken weer rijk en de armen weer arm.

    De schone algemene stellingen van filosofen, moralisten en theologen zijn daarom tergend misleidend. Ze zijn té absoluut om echt waar te zijn. Elk mensenleven is waardevol, zeggen zij en ze bedoelen dat letterlijk, het menselijk leven is een absolute waarde. Maar het syllogisme gaat niet op: elke mensenleven moet in stand gehouden worden, ik ben een mens, dus ik heb recht op leven, maar als ‘ik’ in Darfur woon, als ‘ik’ een jongere chauffeur ben tijdens het weekeind, als ik onveilig vrij, als ik rook &c, dan is mijn leven veel minder waard dan dat van anderen. Gewoon om van de ene plaats naar de andere te gaan, vaak zonder enige noodzaak, of om luxegoederen te verplaatsen, nemen we eigenlijk onaanvaardbare risico’s, kijk maar naar het aantal verkeersdoden, we staan er niet bij stil, we nemen het er gewoon bij. Een algemene snelheidsbeperking op alle wagens tot 50 km per uur, altijd en overal, ingebouwd op de motor, zou het aantal doden tot een minimum beperken. Als we overal de legers zouden afschaffen, radicaal, meteen, en al de mensen en middelen die daardoor vrijkomen, inzetten voor vreedzame doeleinden, dan zouden we nogal staan kijken van de positieve gevolgen.

    We weten dat, en we doen het niet, zoals Paulus zegt. Het menselijk leven heeft in de praktijk niet de absolute waarde die de filosofen eraan geven.

    Het syllogisme werkt niet, want de major is te breed en de minor valt tussen de plooien, de conclusies gaan niet op. Alle mensen zijn sterfelijk, maar dat doet er niet toe, want de ene leeft beter en langer dan de andere en dat is oneindig veel belangrijker dan dat ze allebei uiteindelijk doodgaan. De arme put geen troost uit het feit dat de rijke het niet kan meenemen, de aidspatiënt heeft geen enkele voldoening aan de gedachte dat hij alleen maar wat vroeger sterft dan een gezonde mens.

    Uit de algemene regels vallen amper nuttige lessen te trekken. Goed dat er een universele verklaring is van de rechten van de mens, maar daarmee beschikt nog niet iedereen over die rechten, noch is er enig vooruitzicht dat dat ooit het geval zal zijn.

    Wat moet onze conclusie zijn uit deze dubbele, dubbelzinnige Januswaarheid met twee gezichten, deze pendelbeweging tussen de onrealistische absoluutheid van de regel en de harde realiteit van de relatieve waarheid?

    Misschien alleen dit: hoed je voor algemene regels, maar koester je dromen.

    "The Impossible Dream"

    uit: The Man of La Mancha (1972), muziek van Mitch Leigh, tekst van Joe Darion, een musical over Cervantes en zijn Don Quixote.

    To dream the impossible dream
    To fight the unbeatable foe
    To bear with unbearable sorrow
    To run where the brave dare not go
    To right the unrightable wrong
    To love pure and chaste from afar
    To try when your arms are too weary
    To reach the unreachable star

    This is my quest
    To follow that star
    No matter how hopeless
    No matter how far

    To fight for the right
    Without question or pause
    To be willing to march into Hell
    For a heavenly cause

    And I know if I'll only be true
    To this glorious quest
    That my heart will lie peaceful and calm
    When I'm laid to my rest

    And the world will be better for this
    That one man, scorned and covered with scars
    Still strove with his last ounce of courage
    To reach the unreachable star

    Dromen, ook die onmogelijke droom
    bekampen, die onoverwinnelijke vijand
    verdragen, dat ondraaglijk verdriet
    lopen, waar dapperen niet eens durven gaan
    recht maken, wat onrecht en verkeerd is
    liefhebben, zuiver en kuis en veraf
    proberen, ook als je armen te moe zijn
    reiken, naar die onbereikbare ster

    Dat is mijn queeste
    die ster te volgen
    hoe hopeloos ook
    hoe ver ze ook staat

    Ten strijde voor het recht
    zonder vraag of respijt
    bereid om te hel te bestormen
    voor een hemelse zaak

    En ik weet: als ik maar trouw blijf
    aan deze heerlijke queeste
    dat mijn hart vredig en kalm zal zijn
    als ik te rusten word gelegd

    En de wereld zal er beter om zijn
    dat één man, miskend en met lidtekens bedekt
    nog bleef streven met zijn laatste gram moed
    om te bereiken
    die onbereikbare ster.

    (vertaling Karel D’huyvetters, 2007)


    14-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Odi profanum vulgus et arceo - Horatius
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Odi profanum vulgus et arceo

    Deze aanhef van het eerste gedicht in het derde boek van de Carmina van Horatius, ook wel de ‘Oden’ genoemd, duikt vaak genoeg op om de status van spreekwoord te verdienen. Het is zeker sinds de jaren zestig al niet meer in de mode om een gesprek of tekst te larderen met dergelijke bon mots uit de klassieke oudheid, maar helemaal verdwenen is het gebruik ook niet. Ook mensen die geen Latijn begrijpen, weten daarom ten minste vaag waarover dit citaat gaat, er zitten wat bruikbare aanknopingspunten in die daarbij helpen: odi zal wel iets met odieus te maken hebben en dat is hatelijk; profanum is profaan, wereldlijk, gemeen zelfs; vulgus kennen we: het gemene, vulgaire volk, het plebs. ‘Ik haat het gemene volk’, dus? Inderdaad. En arceo betekent hier: ik hou ze op afstand.

    Niet bepaald een menslievend credo en zo wordt het meestal ook gebruikt, namelijk om een afkeer uit te drukken voor ongecultiveerde mensen; meestal bedoelt men daarmee het gewone volk, dat geen goede algemene opleiding heeft gekregen (en dus zeker ook het Latijnse citaat niet verstaat), dat een louter uitvoerende arbeiderstaak uitvoert of werkzoekend of ‘op ziekentrok’ is, dat kleinbehuisd is en in een sociale woonwijk of huurkazerne woont, dat niet deelneemt aan culturele activiteiten, geen waardevolle boeken of de betere tijdschriften en kranten leest, dat het openbaar vervoer gebruikt en ga zo maar door.

    Van die zelfde mensen zegt men ook dat ze geen goede smaak hebben: ze kleden zich niet stijlvol, eten meestal ongezond fast-food, lezen tabloids, ze interesseren zich enkel en overdreven voor massale kijksporten zoals voetbal en wielrennen, ze rijden in goedkope Japanse wagens, bezoeken volkscafés en drinken daar meer pintjes dan goed voor hen is, raken dan verwikkeld in vechtpartijen en veroorzaken verkeersongevallen; ook hier kan je het lijstje naar believen verder aanvullen met de gebruikelijke clichés.

    Is dit wat Horatius ook zegt in zijn gedicht? Citeren we hem correct en terecht?

    Wel, nee…

    In zo’n carmen, een zang of ode van Horatius zitten nogal wat klassieke mythologische en tijdsgebonden elementen. Als we die even terzijde laten, dan heeft Horatius het aanvankelijk vooral daarover, dat de maatschappelijke verschillen tussen de mensen er eigenlijk niet toe doen: we worden allemaal geregeerd door dezelfde wetten, dezelfde vorsten en Necessitas, de noodzaak, het lot beschikt met éénzelfde wet over hoog en laag. Vervolgens verwijst hij naar de legende van Damocles: wie een zwaard boven zijn hoofd weet hangen, heeft plots geen eetlust meer en kan de slaap niet meer vinden, hoe rijk of machtig hij overigens ook is. Eenvoudige lieden op den buiten hebben daarvan geen last. En wie slechts begeert wat hij echt nodig heeft, is minder afhankelijk van tegenslag en ontij. Horatius illustreert dat met het beeld van een rijke landeigenaar die een deel van de zee met stenen vult om een nog grotere tuin te hebben, terwijl de vissen, het klein grut, het dan maar met minder moet stellen. Maar wie zo met de natuur en met zijn medemensen omgaat, wordt constant achtervolgd door angst en bedreiging, waarheen hij ook reist of met zijn yacht vaart of met zijn dure hengst rijdt: post equitem sedet atra Cura, nog een bekend spreekwoordelijk citaat, dat we zo letterlijk vertalen: achter de ruiter zit de zwarte Zorg. Zo komen we dan bij het besluit: als alle uiterlijk vertoon en rijkdom toch niet bij machte zijn om een mens gelukkig te maken, waarom dan mijn eenvoudig leven op den buiten opgeven?

    Dit is een heel ander verhaal dan het blote citaat. Het profanum vulgus is hier duidelijk niet het plebs of de cultuurbarbaren die wij bedoelen als we de uitdrukking gebruiken, maar de nouveaux riches, de parvenu’s die hun villa’s bouwen in duinen en andere natuurgebieden, die investeren in junk bonds en hedge funds met risicokapitaal en die als het verkeerd gaat de kleine belegger met zich meesleuren; die wijn drinken van meer dan € 100 per fles, die in de zomer naar Noorwegen cruisen en in de winter naar Barbados en die maagzweren krijgen van de stress en het overdadig tafelen op kosten van het bedrijf of van de belastingbetaler; die toeterend, lichtclaxonnerend en bumperklevend over de snelwegen razen in hun Porsche Cayenne terwijl ze hun DPA, GSM, GPS en Dvd-speler bedienen.

    De onduidelijkheid over wie nu profanum vulgus is, leeft door tot op onze dagen. Cultuurbarbaren vind je overal, bij universiteitsprofessoren, bedrijfsleiders en politici en zelfs bij uitvoerende kunstenaars. Eenvoudige mensen blijken vaak een betere algemene kennis te hebben dan men zou denken, zoals blijkt uit de vele en populaire quizprogramma’s en hersenbrekertijdschriften en het drukke openbare bibliotheekbezoek, de uitverkochte theatervoorstellingen en muziekopvoeringen en de lange rijen aan de ingang van tentoonstellingen.

    De tweedeling die we aanvankelijk maakten in gelukkige rijke, verstandige en beschaafde mensen en zorgelijke arme, stompzinnige dommeriken, gaat ook vandaag niet op. Enerzijds treft ziekte en tegenslag ons zonder onderscheid des persoons en anderzijds is de werkelijkheid soms heel anders dan de uiterlijke schijn. Geluk ligt niet in hoeveel men heeft, want hoe meer men heeft, hoe meer zorgen ook. Bescheidenheid en verbondenheid met de natuur zijn de beste garanties voor een gelukkig leven.

    Toch heb ik zelf ook vaak dit gezegde, Odi profanum vulgus zuchtend geslaakt als ik mij weer eens erger aan een banaal tv-programma, aan populaire ‘humor’, aan de kitsch van radiozenders, aan ongegeneerde meutes wielertoeristen in schreeuwlelijke kleuren en nylonkousen of gladgeschoren benen, aan racistische spreekkoren bij voetbalwedstrijden, aan pensenkermissen en popconcerten en chirofuiven tot ’s morgens vroeg, aan massale toeristische uittochten bij elke schoolvakantie, aan restaurantdagen en mosselfeesten en shows en promotiereisjes voor gepensioneerden, aan smakeloze kerstverlichting, klimmende kerstmannetjes en commerciële Sinterklaasintochten en nog zoveel meer, nog zoveel, zoveel meer!

    Nee, ik acht me niet beter dan een ander omdát ik wat Latijn en Grieks onthouden heb, boeken ook in vreemde talen lees, naar klassieke muziek luister en me graag met cultuur in brede zin onledig houd, maar ik ben wel blij dat me dat allemaal vergund is, dat ik die keuzes gemaakt heb en geen andere, for better or for worse. Ik weet niet of precies mijn vertrouwdheid met de klassieke literatuur, al vanaf mijn jeugd, mij in die richting geleid heeft. Wellicht hebben talloze andere factoren, zoals mijn familiale achtergrond, mijn familieleven, vrienden en kennissen, mijn werksituatie &c. ook een belangrijke rol gespeeld, een mens steelt met zijn ogen, voorbeelden strekken, rolmodellen zijn uiterst werkzaam. Wellicht ben ik ook mede gevormd door mijn persoonlijke beperkingen, zoals een grondige afkeer voor elke competitiesport, actief én passief, en een zeer betreurd vrijwel onherstelbaar gebrek aan talent voor actieve kunstbeoefening, met name beeldende kunst of het bespelen van een instrument, of nog de afwezigheid van een wiskundeknobbel van enig nuttig formaat.

    Als we, jij en ik, ons nog eens willen afzetten tegen de domme massa, laten we dat dan zeker blijven doen met dat mooie citaat: Odi profanum vulgus et arceo, maar vergeten we daarbij vooral niet wat Horatius ermee bedoelde. Misschien zal het ons ervan weerhouden anderen te snel te beoordelen en vooral: te véroordelen.


    13-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.als we dood zijn is 't gedaan - Willem Elsschot
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een van de kernvragen van de filosofie, door alle eeuwen heen, is deze: is er een louter geestelijke realiteit? Men kan dit nog op vele andere manieren formuleren, maar het komt toch op deze grondvraag terug: is er iets dat kan bestaan, los van de materie? Men kan ook blijven discussiëren over deze woorden of andere die men gebruikt: wat is bestaan, materie, geestelijk &c. Maar men ontkomt niet aan de noodzaak om een antwoord te geven op de vraag die zich bij elke filosofische discussie zal stellen: is er een realiteit die de materie overstijgt.

    Het antwoord dat de mensheid, meestal bij monde van haar filosofen, theologen en kunstenaars daarop heeft gegeven, was gedurende vele eeuwen bijna uitsluitend positief, zonder ook maar de minste aarzeling. Zelfs met de Verlichting, wanneer de mens zich stilaan bevrijdt van autoritaire bevoogding en zelf onbevangen gaat zoeken naar de waarheid, was men nog niet eens toe aan enige ernstige twijfel over het bestaan van geesten, engelen en duivels en God, natuurlijk, en een ‘geestelijk’ voortbestaan van de ziel van de mens na de dood. En dit is heel lang zo gebleven. Ook vandaag nog zijn mensen die stellen dat er niets anders is dan materie – nog een manier om hetzelfde te zeggen – weinig talrijk en niet echt populair.

    Nochtans hebben de voorstanders van een geestelijk bestaan weinig argumenten en hebben dat steeds minder met het voortschrijden van de wetenschap. Weinigen zullen nu nog enig geloof hechten aan het bestaan van boze en goede geesten, van mirakels en andere directe goddelijke tussenkomsten hier op aarde. Wij begrijpen de wereld steeds beter in al zijn facetten en hoewel we weten dat er nog meer is dat we niet weten, toch zijn we ervan overtuigd, van langsom meer, dat alles kan uitgelegd worden door het bestuderen van de materie. We zoeken de verklaringen voor alles in de wetmatigheden van alles zelf, niet meer in andere dimensies, in onverklaarbare invloeden van ‘buitenaf’, bijvoorbeeld een wraaklustige en bestraffende God.

    Bovendien heeft nog nooit iemand ook maar enigszins of bij benadering kunnen aantonen dat er iets is dat enkel kan verklaard worden door een beroep te doen op iets dat buiten ons begrip valt, of dat er iets bestaat dat los staat van alle materie. Ook de ‘godsbewijzen’ kunnen zonder meer teruggeleid worden tot kringredeneringen: ze bewijzen slechts waar ze al van uitgaan.

    Als we de veronderstelling dat er niets bestaat buiten de materie tot het uiterste doortrekken, als we van die benadering een regel maken, een wet, ja, dé natuurwet, dan heeft dat allerlei consequenties en het zijn vaak die conclusies die we niet willen of durven of kunnen trekken, ook al wijst alles erop dat onze basisregel onvermijdelijk is. Dit leidt tot de paradox dat alle wetenschappers, op enkele zonderlinge uitzonderingen na, ten minste impliciet overtuigd zijn van de regel dat er niets anders is dan materie, en dat de mensheid grotendeels die zelfde mening toegedaan is, zoals ten overvloede blijkt uit al wat we doen, maar dat anderzijds nog heel veel mensen aarzelen om dat ook expliciet toe te geven. Er zijn tijden geweest dat men precies daarvoor op de brandstapel eindigde. Nog niet zo lang geleden was ‘goddeloos’ een scheldwoord en stond atheïsme gelijk met morele verdorvenheid.

    Even een etymologische uitstap over impliciet en expliciet, een geleerd duo dat jonge mensen in het secundair onderwijs vaak voor het eerst voorgeschoteld krijgen en niet gemakkelijk verteren. Laten we beginnen met expliciet. De basis is het Latijnse werkwoord explicare en dat heeft vele betekenissen, die alle te maken hebben, letterlijk of figuurlijk, met ontvouwen, uitspreiden, ontplooien, ontwarren, verduidelijken, uiteenzetten, uitleggen. Expliciet betekent dus: klaar en duidelijk. Het tegenovergestelde is impliciet en dat is dan iets dat duister en onduidelijk is, dat wel aanwezig is maar tevens verborgen blijft, dat niet uitgesproken wordt, iets waarvoor men niet openlijk uitkomt, iets dat inbegrepen, verondersteld is zonder dat het nadrukkelijk (of expliciet) vermeld wordt. Expliciteren is dan iets impliciets wél uitdrukkelijk vermelden, impliciteren betekent meestal iets meenemen in de redenering zonder het te vermelden. (Impliceren komt van een ander Latijns werkwoord implicare en betekent iets of iemand ergens bij betrekken.)

    Er is dus een tegenstelling tussen wat men doet, zowel in de wetenschap als in de dagelijkse omgang en wat men antwoordt op de vraag: is er nog iets buiten de materie? Bestaat God? Is er een hiernamaals? Men kan moeilijk ontkennen dat de mensheid zich gedraagt alsof het antwoord op die vragen telkens negatief is. En toch aarzelt men. In een televisie-interview antwoordde de rector van de Katholieke Universiteit Leuven, een theoloog, op de vraag: Darwin of Benedictus? spontaan: Darwin! Nochtans zal diezelfde persoon op de vraag: bestaat God? zeker even overtuigd positief antwoorden. Vreemd, toch?

    Er zijn geen twijfels meer mogelijk, de wetenschap heeft onomstotelijk vastgesteld dat alle menselijke activiteit, ook het bewustzijn, onverbrekelijk lichamelijk is. Onze gedachten en emoties zijn activiteiten die zich grotendeels in onze hersenen afspelen. Zonder die actieve hersenen en een lichaam dat ze onderhoudt, zijn er geen gedachten of emoties, is er geen zelfbewustzijn. Er is niet ‘iets’ dat men bijvoorbeeld de ziel zou kunnen noemen. Er is niets in de mens dat kan bestaan zonder of los van zijn lichaam. Die hersenen zijn immers geen lege doos, geen louter middel, vehikel, instrument, iets dat zelf onveranderd in staat zou zijn tot de onbeschrijflijk weidse veelheid en verscheidenheid van onze ‘geestelijke’ activiteiten. Onze gedachten zijn, indien we ooit zo ver zouden (willen) geraken in de neuro-wetenschappen, steeds singulier en aanwijsbaar, er zijn fysieke verschillen tussen de ene gedachte en de andere, het zijn gebeurtenissen in de verbijsterende en aan absolute chaos grenzende complexiteit van ons brein.

    Filosofen, ook Ludwig Heyde, zie mijn bespreking van zijn boek gisteren, wijzen er vaak op dat men de hersenen niet mag verwarren met de gedachten &c. die ze ‘voortbrengen’. Men wijst dan op het verschil tussen een voldoende en een noodzakelijke voorwaarde: de hersenen zijn evident wel de conditio sine qua non voor de gedachten, maar even evident niet de voldoende voorwaarden voor de gedachten, wat al bewezen is door de zogenaamde hersendood, waarbij de hersenen nog wel bestaan, maar geen (registreerbare) activiteit meer ontplooien; dan zijn er wel hersenen, maar geen gedachten. Er moeten dus nog andere voorwaarden vervuld zijn dan enkel de aanwezigheid van hersenen, zegt men dan en dat mysterieuze en altijd impliciete andere, dat zou dan de ‘geestelijke dimensie’ van de mens zijn, zijn ziel, zijn ego, zijn zelfbewustzijn. Wat die andere voorwaarden zijn, daarover blijft men steeds vaag en doet men steeds een beroep op geloof, overtuiging en het aanvaarden van mysterieuze dimensies van ons mens-zijn.

    Merkwaardig hoe zelfs verstandige mensen met zo’n eigenaardige redeneringen kunnen voor de dag komen. Als we aannemen dat er geen ‘geestelijke’ activiteit is zonder de hersenen, dan is daarmee toch alles gezegd? De (actieve) hersenen zijn de noodzakelijke voorwaarde voor geestelijke activiteit; de gedachten die ze ‘doen’ zijn enkel mogelijk ‘in’ de hersenen. Het zijn uiterst complexe fysieke, chemische en elektromagnetische verschijnselen van het brein. Neem de hersenen weg en dat is meteen het einde van de persoon. De gedachten vallen wel degelijk integraal samen met hun fysieke activiteit. Er is natuurlijk een belangrijk verschil in de beleving en de waarneming: wellicht en misschien zelfs hopelijk zullen we nooit in staat zijn om met een toestel iemands gedachten te lezen (al hebben we nu al toestellen die we met onze gedachten kunnen besturen!) en zelfs als we dat zouden kunnen, dan nog zullen we die gedachten anders ‘lezen’ dan ze voor de persoon zelf aanwezig zijn, omdat ze daar ingebed zijn in de wirwar van geheugen, ervaring, begaafdheid &c. die van elke mens een uniek verschijnsel maken. Maar het is een fundamentele en overbodige dwaling om te veronderstellen dat de mens zelfs in zijn gedachten zou kunnen loskomen van zijn lichaam.

    Dergelijke opvatting getuigt van een vrijwel onuitroeibaar dualisme, een gespletenheid die meer kwaad dan goed doet, zelfs als hypothese of benaderingswijze ter verduidelijking, als metafoor. Dat is het gevaar van Plato’s grot en van de noumenale wereld van Kant en van elke religie: men neemt zijn wensen voor werkelijkheid, men hecht geloof aan de voorstelling, de afbeelding, het symbool en vergeet daarbij dat het om symbolen gaat, die geen eigen realiteit hebben, die slechts verwijzen naar een werkelijkheid die zonder die beelden niet te vatten is.

    Poëzie is belangrijk, godsdienst eventueel ook, maar dan niet als de ultieme verklaring van de mens en de dingen, maar als een benaderingswijze, een levensopvatting, een subtiel omgaan met de rijke complexiteit van het leven, een overlevingsstrategie, een manier van in de wereld te zijn.

    Tot het bewijs van het tegendeel gaan we, dat wil zeggen ikzelf en in de praktijk en impliciet ook omzeggens alle medemensen, zelfs de meest fundamentalistisch religieuze, er daarom van uit, zoals we ook doen in de wetenschap, de techniek, de geneeskunde en in de dagelijkse omgang, dat onze wereld verstaanbaar is, in de mate dat wij hem al verstaan, zonder dat we een beroep moeten doen op geesten, op iets dat enkel een geestelijke en dus geen enkele materiële realiteit heeft. Ook een cretionist zal niet aanvaarden dat zijn bankier hem op een dag komt vertellen dat God of de duivel zijn bankrekening heeft geplunderd.

    Vanzelfsprekend betekent dat niet dat er niets geestelijks zou zijn: er is wel degelijk een verschil tussen het bewustzijn van een gedachte en haar fysische realiteit in de hersenen, maar het is een verschil van waarneming, van waarnemer, van ervaring, het is een ander aspect, een ander gezichtspunt van één en dezelfde realiteit. Wij spreken over moraal, spijt, liefde, heimwee, misdaad, straf en ontelbaar veel andere begrippen waarvan we de (algemene) betekenis begrijpen, ook al ‘bestaan’ die begrippen niet in de materiële wereld als afzonderlijke en waarneembare ‘dingen’. Ze bestaan voor ons omdat we ze denken en ze zijn reëel omdat ze bruikbaar zijn in de werkelijkheid, omdat ze iets belangrijks uitdrukken over die werkelijkheid. Indien er echter geen enkel ‘brein’ zou zijn om ze te denken, dan zouden ze niet bestaan. Er is (voorlopig) geen moraal in een zwart gat of een verre nevelsluier.

    En dan de consequenties…

    Zeker in de traditionele westerse godsdiensten van joden, christenen en moslims overstijgt God noodzakelijk de fysieke realiteit: hij is niet materieel en zijn bestaan is evenmin afhankelijk van de gedachten van de mens. Dat botst frontaal met onze opvatting dat er niets kan zijn zonder materiële basis.

    Een persoonlijk voortbestaan van de individuele mens is niet echt duidelijk aanwezig in het Joodse ‘geloof’, maar het is wel de sluitsteen en de basis van het christendom en de islam. Wij weten anderzijds dat elke persoon lichamelijk uiteindelijk volledig verdwijnt. Als er dus een voortbestaan is, dan moet dat noodzakelijker wijze een ‘geestelijk’ voortbestaan zijn en dat is ook wat die en andere godsdiensten zeggen. Ook dat is in flagrante tegenspraak met onze stelregel over de materie en het bestaan.

    Wij zouden kunnen verder gaan en onderzoeken welke andere veronderstellingen, bijvoorbeeld uit de moraal, gebaseerd zijn op het aanvaarden van een louter geestelijke realiteit. Men zou ook kunnen onderzoeken waarom de mens, eens hij tot de eigenlijk erg eenvoudige vaststelling is gekomen over de materie, toch nog vasthoudt aan allerlei onrealistische veronderstellingen. Het lijkt me echter interessanter en belangrijker om daarentegen aandacht te besteden aan wat de pluspunten zouden kunnen zijn van het expliciet aanvaarden van de basisregel van het naakte bestaan.

    Voor elke godsdienst zijn er twee mysteries, onverklaarbare maar onmiskenbare en onvermijdelijke vaststellingen: het lijden en de dood. Het zijn echter alleen maar cruces interpretum, kruisen voor de verklaarders, voor wie redeneert vanuit een godsdienstige overtuiging, vanuit een geloof. Wie aanvaardt dat de materie alles is, dat de mens ‘slechts’ materie is, weet meteen dat met het afsterven van het menselijk lichaam ook een definitief einde komt aan het bestaan de persoon. De godsdienst ontkent dat en stelt daar tegenover dat pas dan het echte leven begint, onbelast door de materie.

    Daarmee is echter de dood niet ‘opgelost’: christenen blijven het evengoed moeilijk hebben met het afsterven van een geliefde als atheïsten. Het belangrijkste verschil ligt mijns inziens hierin, dat de atheïst eerlijker is met zichzelf en met zijn medemensen; hij hoeft niet te doen alsof de dood niets is, alsof de overledene naar een beter leven gaat, alsof hij bevrijd is van al de aardse lasten om nu voor eeuwig gelukkig te zijn; hij kan daarentegen toegeven dat enkel het onvermijdelijke gebeurd is; hij rouwt evengoed om het gemis, de leegte die de andere achterlaat; hij weent om de onvolkomenheid van het te vroeg afgebroken leven. Het komt mij althans voor dat het besef van onze intrinsieke en definitieve sterfelijkheid het mogelijk maakt de eigen dood en die van anderen zuiverder onder ogen te zien, dan wanneer er een perspectief is van onsterfelijkheid, waarbij een essentieel kenmerk van alle leven, namelijk dat het aan zijn einde komt, ontkend wordt.

    Evenzo voor het lijden. Het ongeluk treft de goeden en de kwaden in gelijke mate en hoewel het individuele leed niet kan afgemeten worden, weegt het toch niet minder op de ongelovige dan op wie vertrouwt op God en het hiernamaals. Maar ook hier kan men troost putten uit het aanvaarden van wat eigen en gemeen is aan alle leven: het is onvolmaakt, lijden is onvermijdelijk en alom aanwezig. De wereld is niet de hel die we doormoeten om de hemelse zaligheid te bereiken, indien we die althans hier zouden verdiend hebben. De wereld is enkel in vergelijking met een hypothetische hemel een tranendal; neem het valse perspectief van de onsterfelijkheid weg, van een eeuwige zaligheid en de aarde is dan wat ze is, met pokken en al, het lijden is geen straf, geen beproeving, geen test, geen opgave, geen wedstrijd, het is gewoon het leven, fascinerend in al zijn tijdelijke glorie en machteloze ontgoochelingen.

    Althans één direct voordeel van deze opvatting is meteen duidelijk: de dader van een terroristische zelfmoordaanslag kan zich voor die letterlijk on-menselijke daad niet meer laten motiveren door of beroepen op de rijke beloning die hem in het hiernamaals te wachten staat, althans in een extreem cynische interpretatie van wat men nog amper een godsdienst kan noemen. Hij is dan van bij de planning geconfronteerd met de onmiddellijke gevolgen van zijn vernietiging van zijn eigen leven en dat van onschuldige anderen, de futiliteit van zijn daad in de geschiedenis en zelfs in de directe politieke context. Dan blijkt de diepe uitzichtloze wanhoop die uiteindelijk als enig mogelijke ‘verklaring’ kan aanvaard worden voor alle zinloos geweld, of het nu opgesmukt is met verzen uit heilige boeken of niet.

    Onlangs stierf een jonge politieagente bij het beantwoorden van een oproep over een wagendiefstal; ze werd brutaal vermoord door de betrapte daders van een car-jacking. Woorden schieten daarbij tekort en vele van de commentaren en toespraken hebben dit uitvoerig geïllustreerd in hun banale onbeholpenheid. Wat maakt het uit dat ze een jonge vrouw was, net afgestudeerd, zeer toegewijd, voorzichtig, attent voor haar ouders, vriendelijk voor haar collega’s, of dat ze op voorbeeldige wijze haar maatschappelijke verantwoordelijkheid had ogenomen, vooreerst door te kiezen voor haar niet ongevaarlijk beroep en vervolgens en uiteindelijk door zich niet te onttrekken aan het manifeste gevaar van een risicovolle interventie waarbij gruwelijk geweld zonder aarzeling gebruikt wordt door enkele medemensen die alle normen ver achter zich hebben gelaten? Zeker, deze en andere dingen horen gezegd te worden, maar ze maken haar lot niet draaglijker, noch vermogen ze het leed te verlichten van haar ouders en nabestaanden en van haar collega’s. Na haar dood staat haar geen beter leven te wachten om wat haar hier is overkomen, om iets dat ze hier heeft gedaan of nagelaten. Haar dood wordt er niet mooier om.

    De dood is voor allen gelijk, voor de daders en de slachtoffers, voor de dapperen en de lafaards, voor arm en rijk, jong en oud. Als we dat kunnen inzien, dan hebben we een stap gezet in de richting van het onvoorwaardelijk aanvaarden van het leven zoals het is. Daaruit volgt geen domme berusting, geen simplistische ontkenning van het leed. Het is niet zoals Epicurus zegt: de dood is niets, want als wij er zijn, dan is de dood er niet, en als de dood er is, zijn wij er niet. Neen, het lijden en de dood zijn het leven zelf, als de weg en het einddoel van alle leven. De dood loert om elke hoek, vrijwel al onze activiteiten zijn een ontwijken en voorkomen van lijden en dood of een instandhouding van het leven, dat van ons en dat van anderen. Elke dag kent meer pijn en onvrede dan beate gelukzaligheid en dan spreken we nog niet over de grote meerderheid van de mensheid, die overleeft in omstandigheden waarin wij als meegesleept in een genadeloze wervelstorm snel en onmachtig zouden ten onder gaan.

    De dood is onze reisgezel, het lijden onze schaduw die we nooit kunnen afschudden, die ons op de voet volgt of voor ons uitgaat zonder dat we hem ooit kunnen inhalen;  samen behoren ze tot ons natuurlijk milieu, onze habitat. Daarvoor is er geen excuus, geen vergoelijking, noch is er een voor nodig: het is zoals het is en hoewel we niet anders kunnen dan ijveren om het lot van zoveel mensen als mogelijk zo goed mogelijk te maken, toch weten we dat ons pad niet over rozen gaat en dat onze dagen geteld zijn. Wij stappen allen mee in de echte dodentocht, waarbij niemand levend de eindmeet haalt.

    Dit leven is al dat we hebben, onze enige kans, daarna is het aan anderen, onze kinderen en die van anderen om het ook te proberen. Maar hoe we ook proberen om de last voor hen te verlichten, om hen voor te bereiden op wat hen te wachten staat, om hun onderweg proviand, geld of troost te bieden of hen zelfs op onze gekromde rug voort te slepen: niemand ontsnapt aan het leed, niemand ontwijkt de dood, de laatste stap, de laatste ademtocht. En daarna is het voor ons gedaan, zoals Elsschot zegt in het gedicht ‘Spijt’ uit 1934, dat ik hieronder afdruk, omdat het niet meteen op het het web te vinden is.

     


    Spijt

     

    Dat in gemelijke grillen

    ik mijn dagen kon verspillen,

    dat ik haar voorbijgegaan
    of een steen daar had gestaan,

    dat ik heel mijn zondig leven
    heb gekregen zonder geven,
    dat mij alles heeft gesmaakt,
    dat ik niets heb uitgebraakt,

    dat ik niet kan herbeginnen
    haar te dienen, haar te minnen,
    dat zij heen is en voorbij,
    bitter, bitter grieft het mij.

    Maar de jaren zijn verstreken
    en de kansen zijn verkeken.
    Moest die kist weer opengaan
    geen stuk vlees zat er nog aan.

    Priesters zalven en beloven,
    maar ik kan het niet geloven.
    Neen, er is geen wenden aan:
    als wij dood zijn is ’t gedaan.

    Ja, gedaan. Wat helpt mijn klagen?
    Wat mijn roepen, wat mijn vragen?
    Wat ik bulder, wat ik zweer?
    De echo zendt mij alles weer.

    Gij die later wordt geboren,
    wilt naar wijze woorden horen:
    pakt die beide handen beet,
    dient het wijf dat moeder heet.


    Willem Elsschot, 1934


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    12-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de maat van de mens
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een beetje tegen mijn principes in, las ik het boek van Ludwig Heyde, De maat van de mens. Over autonomie, transcendentie en sterfelijkheid, 205 pp., voetnoten en register, uitg. Boom, 2000.

    Ik had namelijk enige tijd geleden al eens beslist dat het lezen van filosofische literatuur over metafysica niets anders is dan ‘ijdelheid en najagen van de wind’, zoals de Prediker het zo definitief stelt.

    Waarom dan toch? Ik ontmoette de auteur in mijn jeugd, hij was de leider van de jeugdbeweging, de Chiro, in het naburig dorp. Later kwamen we elkaar nog eens tegen in Leuven. Geen diepgaande contacten, maar voldoende om zijn boek te openen toen ik het ontdekte In ‘Profijtelijk Boeksken in Leuven (€ 8). Al in de inleiding bleek het bovendien erg goed geschreven en leerden de voetnoten me dat hij herhaaldelijk te rade was gegaan bij de Leuvense filosofen die ik ook had beluisterd tijdens mijn studies en die ik nadien had leren kennen in het kader van mijn werk aan de Universiteit. Nostalgie dus, enerzijds en ook wel een beetje het blijven zoeken naar een zinvol én leesbaar boek over metafysica…

    Mijn nostalgie werd ruim bevredigd, want het Leuvens discours is zeer aanwezig, het was vaak alsof ik weer op de schoolbanken zat. Maar het moet gezegd: Ludwig Heyde is veel meer dan een slaafse leerling van zijn Leuvense leraars. Hij is ook al vele jaren hoogleraar filosofie in Nijmegen. Dit boek is vrijwel zeker de weerslag van zijn colleges metafysica aldaar. Het heeft het frisse van de geboren lesgever, die zich aanpast aan zijn publiek, maar zonder toegevingen op het gebied van de ernst die zijn onderwerp nu eenmaal vereist.

    De rode draad van dit boek is de filosofie van Hegel en men kan zich wel mindere gidsen voorstellen. Ik ga hier niet in detail de weg volgen die de auteur ons voorgaat, het volstaat te zeggen dat het een boeiend verhaal is. Maar…

    Pas in de allerlaatste pagina’s komt de auteur toe aan wat, in mijn zéér bescheiden opinie, metafysica is, wanneer hij ons meeneemt, enerzijds over de grenzen van de dood heen, anderzijds of zelfderzijds, over de grenzen van het zichtbare en dus naar God. Zijn argumentatie in die luttele bladzijden begint met een verwijzing naar de rest van het boek, waar hij al aanzetten zou gegeven hebben voor die metafysische realiteit. Dat mag dan al zo zijn, maar meer dan vage voorspiegelingen zijn het niet. En de argumentatie zelf, die is, met alle respect gezegd, en wat mij betreft, eerder onbevredigend, iets wat de auteur zelf ook zeer goed aanvoelt. Hij verwijst naar zijn eigen overtuiging, zijn geloof en laat het aan de lezer over om te oordelen over de waarheidswaarde van zijn ultiem betoog. Dat is fair en eerlijk, zal je zeggen, maar ik vond het toch ook wat tegenvallen. Je leest dan al een boek van 200 bladzijden en aan het einde van het verhaal blijkt de grond van alle argumenten over onsterfelijkheid en God uiteindelijk te berusten op de persoonlijke overtuiging en het geloof van de auteur. Het zoveelste bewijs voor mij dat er geen andere argumenten zijn en dat het lezen van boeken over metafysica ‘ijdelheid is en najagen van de wind’.

    Toch wil ik deze bedenkingen niet afsluiten op deze voor mij onvermijdelijke negatieve noot. Het is een zeer leesbaar boek, een uitstekende inleiding in de filosofie en als zodanig kan ik het met veel plezier aanraden. Het is oorspronkelijk geschreven voor jonge universiteitsstudenten, maar wie een interesse heeft die iets verder reikt dan wat kranten en weekbladen hem of haar voorkauwen, zal er heel wat stof tot nadenken in vinden. En het is niet omdat ik Ludwig niet kan volgen in zijn ultieme geloofssprong in het transcendente, dat anderen zijn ernstig en eerlijk betoog niet overtuigend zouden vinden.



    11-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.30.000 - 40.000
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het is mijn gewoonte om mij, ter gelegenheid van het ronden van een kaap van ronde kijkcijfers, kort rechtstreeks tot mijn lezers te wenden.


    Nooit had ik gedacht dat er nu al dertig duizend lezers samen veertig duizend keer een bericht zouden gelezen hebben op mijn weblog. Eind 2006, na het eerste jaar, waren er dat amper respectievelijk 7.000 en 4.000, ik was al blij als er tien lezers per dag kwamen kijken. Vandaag zijn dat er meestal meer dan honderd, met pieken tot meer dan tweehonderd en ik ben nog altijd echt blij met elke lezer die op een of andere manier hier belandt.


    Zoals bekend kan ik wel de aantallen van mijn bezoekers bekijken in de statistieken van Seniorennet, maar niet de persoonsgegevens, vanzelfsprekend. Mijn lezers blijven anoniem en omdat ik ook de mogelijkheid heb weggelaten die Seniorennet biedt om een beoordeling of commentaar te geven, evenals het gastenboek, beperkt mijn direct contact zich tot hen die de moeite doen om me een mail te sturen, waarvoor ik hen telkens en ook hier nog eens speciaal uitdrukkelijk dank.


    ‘Weblog’ of ‘blog’ is een samenstelling van web en log en wat een log is beschreef ik hier al op 16-02-2007, je kan het opzoeken in het overzicht per maand hiernaast en het nog eens nalezen als je dat wil.


    Op deze website houd bij wat ik lees, denk, opzoek, beluister, ervaar, aanvoel… en node kwijt moet. Dit logboek is nu al ettelijke honderden bladzijden dik, figuurlijk gesproken dan, want ik druk mijn teksten niet af. Het is een publiek dagboek van mijn leven als gepensioneerde, een veelvormig relaas, een kleurrijke staalkaart van mijn interesses, voorliefdes en hebbelijkheden. Lezers vinden er soms iets waarnaar ze op zoek zijn, zoals een vertaling, een etymologische uitleg, een toelichting, een lees- of luistersuggestie, soms ook iets dat ze blij herkennen, af en toe iets dat hen tegensteekt of op stang jaagt, al zijn de controversiële opiniestukjes of politiek gekleurde commentaren steeds minder talrijk geworden, een zeker teken dat ik me meer en meer tot de hoofdzaken beperk, tot de blijvende waarden en dat ik schouderophalend de honden laat blaffen terwijl de karavaan voorbijtrekt. Quid ad aeternitatem, zoals Augustinus zegt, dat een of andere politicus/a in de media komt met een uitschuiver of een zorgvuldig ingestudeerde ‘spontane’ one-liner? Wat baten kaars en bril of Karels gril als de uil niet zien en wil? Geen ‘karels’ voor de zwijnen...


    Lieve lezer en lezeres, ik ben een gelukkig man, met volle teugen genietend van mijn pensioen en geboeid bezig met de wereld waarin we leven. Ik verheug mij erover dat je even de tijd neemt om mijn weblog te bezoeken en ik nodig je uit te grasduinen in de bijna vierhonderd afleveringen die je er vindt, over koetjes en kalfjes, ditjes en datjes, in ’t vroede en in ’t zotte, terecht of ten onrechte, steeds oprecht, met open vizier, niet altijd sans rancune, maar altijd eerlijk mezelf, roeiend met de riemen die ik heb, avec les qualités de mes défauts.


    Dank je wel en tot binnenkort,



    Karel

    op de foto: het samenvloeien van de Demer en de Dijle in Werchter


    10-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Con te partirò - L'invitation au voyage
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Deze morgen was Lut opgestaan met een melodie hardnekkig in haar hoofd gevangen, je weet hoe dat gaat; gelukkig kon ze enkele woorden, enkele noten en bij benadering de naam van de zanger suggereren. Voor mij was het voldoende om de vage herinnering op te roepen aan het eerste wereldsucces van de blinde tenorzanger van opera en cross-over, Andrea Bocelli, op het festival van San Remo, in 1994: Con te partirò. Voor de aardigheid vind je hieronder de Italiaanse tekst, met daarna mijn werkvertaling. Het is voorwaar geen grote poëzie, de enkele verwijzingen naar zijn eigen blindheid en afhankelijkheid maken er samen met de algemene amoureuze thematiek net geen ‘levenslied’ van. Het succes is dus helemaal toe te schrijven aan de meeslepende muziek en de begeesterende vertolking van Bocelli. Wie er nog eens wil naar luisteren kan hier terecht: http://dilx.wrzuta.pl/audio/8dIr8aKsYO/andrea_bocceli_-_con_te_partir_11

    Het thema van de verre reis met je geliefde vind je wel meer in de literatuur. Uit onze schooltijd herinneren we ons L’invitation au voyage uit Les Fleurs du mal van Charles Baudelaire (1821-1867). Ook die tekst, zo oneindig veel beter dan het Italiaanse afgietsel, kan je hieronder lezen in het originele Frans, met daarna weer mijn vertaling, die probeert de sfeer weer te geven en desgewenst kan helpen bij het Frans, als dat nodig zou zijn, maar die helaas de rijke melodie van de Franse klankschoonheid niet kan benaderen, daarvoor herlees je nog maar eens het origineel. Dit gedicht is verscheidene keren op muziek gezet, onder meer door H. Andriessen, E. Chabrier, G. Charpentier, A. Diepenbrock, H. Duparc, B. Godard, A. Gretchaninov, L. Hillemacher, G. Hüe, J. Cressonois.

    Quando sono solo
    sogno all'orizzonte
    e mancan le parole
    si lo so che non c'è luce
    in una stanza quando manca il sole
    se non ci sei tu con me, con me
    Su le finestre
    mostra a tutti il mio cuore
    che hai acceso
    chiudi dentro me
    la luce che
    hai incontrato per strada

    Con te partirò
    paesi che non ho mai
    veduto e vissuto con te
    adesso si li vivrò
    con te partirò
    su navi per mari
    che io lo so
    no no non esistono più
    con te io li vivrò

    Quando sei lontana
    sogna all'orizzonte
    e mancan le parole
    e io si lo so
    che sei con me con me
    tu mia luna tu sei qui con me
    mio sole tu sei qui con me con me
    con me con me

    Con te partirò
    paesi che non ho mai
    veduto e vissuto con te
    adesso sì le vivrò
    con te partirò
    su navi per mari
    che io lo so
    no no non esistono più
    con te io li rivivrò

    Con te partirò
    su navi per mari
    che io lo so
    no no non esistono più
    con te io li rivivrò
    con te partirò
    Io con te

    Als ik eenzaam ben
    denk ik aan de horizont
    en dan schieten woorden tekort
    ik weet er is geen licht
    in een kamer waar de zon niet schijnt
    als jij daar niet bij me, bij me bent
    toon door alle ramen
    aan iedereen mijn hart
    dat jij in lichterlaaie hebt gezet
    verzegel diep in mij
    het licht
    dat je op je weg hebt ontmoet

    Met jou zal ik gaan
    naar landen die ik nog nooit
    zag of bezocht met jou
    nu zal ik ze echt beleven
    met jou zal ik gaan
    op schepen over zeeën
    waarvan ik wel weet
    dat ze niet meer bestaan
    met jou mag ik ze beleven

    Als jij ver weg bent
    denk dan aan de horizont
    dan schieten woorden tekort
    dan weet ik zo goed
    dat jij bij me bent, bij mij
    jij mijn maan, jij bent hier bij mij
    mijn zon, jij bent hier bij mij, bij mij
    bij mij, bij mij

    Met jou zal ik gaan
    naar landen die ik nog nooit
    zag of bezocht met jou
    nu zal ik ze echt beleven
    met jou zal ik gaan
    op schepen over zeeën
    waarvan ik wel weet
    dat ze niet meer bestaan
    met jou mag ik ze weer beleven

    met jou zal ik gaan
    op schepen over zeeën
    waarvan ik wel weet
    dat ze niet meer bestaan
    met jou mag ik ze weer beleven

    Met jou zal ik gaan
    jij en ik.



    L'invitation au voyage

    Mon enfant, ma soeur,
    Songe à la douceur
    D'aller là-bas
    vivre ensemble!
    Aimer à loisir,
    Aimer et mourir
    Au pays qui te ressemble!
    Les soleils mouillés
    De ces ciels brouillés
    Pour mon esprit ont les charmes
    Si mystérieux
    De tes traîtres yeux,
    Brillant à travers leurs larmes.

    Là, tout n'est qu'ordre et beauté,
    Luxe, calme et volupté.

    Des meubles luisants,
    Polis par les ans,
    Décoreraient notre chambre;
    Les plus rares fleurs
    Mêlant leurs odeurs
    Aux vagues senteurs de l'ambre,
    Les riches plafonds,
    Les miroirs profonds,
    La splendeur orientale
    Tout y parlerait
    A l'âme en secret
    Sa douce langue natale.

    Là, tout n'est qu'ordre et beauté
    Luxe, calme et volupté.

    Vois sur ces canaux
    Dormir ces vaisseaux
    Dont l'humeur est vagabonde;
    C'est pour assouvir
    Ton moindre désir
    Qu'ils viennent du bout du monde.
    Les soleils couchants
    Revêtent les champs,
    Les canaux, la ville entière,
    D'hyacinthe et d'or;
    Le monde s'endort
    Dans une chaude lumière.

    Là, tout n'est qu'ordre et beauté,
    Luxe, calme et volupté.


    Kindje, mijn zuster
    bedenk eens hoe heerlijk
    het moet zijn
    ginds samen te gaan leven
    ongehaast beminnen
    minnen en dan sterven
    in het land dat je zo gelijkt
    De vochtverzadigde zon
    aan de mistbeladen hemel
    lijkt mijn geest als vervuld
    met de geheimenisvolle gratie
    van je ogen die de glinstering
    verraden achter hun tranen

    Ginds is alles ordelijk schoon
    weelde, rust en wellust.

    Glanzende meubels
    gepolijst door de jaren
    zouden er onze kamer sieren
    de zeldzaamste bloemen
    er hun geuren mengen
    met het subtiele parfum van amber
    Rijkversierde zolderingen
    diepe weerspiegeling
    oriëntaalse schittering
    alles spreekt er tot de ziel
    zijn geheime moedertaal

    Ginds is alles ordelijk schoon
    weelde, rust en wellust.

    Zie hoe op de kanalen
    de kano’s dromen
    in hun zwervend gemoed
    om de minste van je verlangens
    te vervullen zijn ze gekomen
    van het andere eind van de wereld
    De neergaande zon
    bekleedt velden
    kanalen en de hele stad
    met hyacint en goud
    De wereld vindt de slaap
    in warmte en licht

    Ginds is alles ordelijk schoon
    weelde, rust en wellust.

    (vertalingen Karel D'huyvetters 2007)


    08-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.korte dagen, lange nachten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen




    De dagen zijn nu echt kort aan het worden, nog amper acht uur tussen zonsopgang en –ondergang, straks rond 21 december hebben we de langste nacht. Is het daarom dat een mens nu de knusse gezellige warmte opzoekt van een huis waar je ook thuis bent, met iedereen en alles wat je al die jaren om je heen bijeengebracht hebt, je familie, vrienden en kennissen, in je huis met de meubelen, de boeken, de muziek en de snuisterijen, zovele verzekeringen dat je niets tekort zal komen? Is dat ook de reden voor al die lichtjes voor de ramen en in de tuinen en aan de kerstbomen? Voor onze gulle feesten om met mateloze overvloed de dreiging van honger, en met geschenken, Sinterklaas en Kerstmis en nog eens met Nieuwjaar, de onuitroeibare vrees voor armoede te keren?

    Is het de panische angst van de primitieve mens voor het onbegrepen vervallen in barre nood van de natuur die plots onherbergzaam wordt, afsterft in de winterkou en de wereld voor de mens vijandig en onbewoonbaar maakt? De levensbrengende zon laat ons nu in de steek en dat maakt ons diep, heel diep in ons binnenste oer-diep ongelukkig, depressief tot in onze genen, waar de herinnering aan de spelonken van de ijstijd ligt opgeslagen.

    In onze moderne wereld kunnen we proberen om dat te ontvluchten, met lichtkuren en vliegtuigen vol eindejaarsreizigers naar het zuiden of naar de bergen waar we sneeuw en ijs en kou zwierig overmeesteren of met hete wijn en smeltende kaas bezweren. Ik heb geen ervaring met dat soort van escapisme en ik wil dat ook zo houden, want de stervensnood van de wereld in het putteke van de winter hoort bij mijn mens-zijn, bij mijn primitief beleven van de natuur, ook al knaagt het aan mijn zelfzekerheid, mijn vertrouwen in de goede afloop, de terugkeer van de zon en de warmte en het leven. Geen vreugdevol herleven zonder eerst huiverend door de donkerte van de winternacht te strompelen, geen catharsis zonder tragedie. Frodo moet tot het diepste van de aarde en van zijn vertwijfeling gaan voor allen voor hem de knie buigen in Minas Tirith.

    Als straks mijn weerstationnetje weer een ‘smiley’ toont, teken dat de dagen lengen, zal ik angstvallig naar de eerste sporen uitzien dat het tij weer gekeerd is, dat dit niet het einde is maar een nieuw begin, een nieuwe kans, nieuw leven en dankbaar zijn voor dit aardse bestaan in zijn eindeloze dans van donker en licht, warmte en kou, lief en leed, ondergang en herrijzen, tot de laatste dag die eindeloze rust en eindelijk vrede brengt en dan de vol overgave aanvaarde terugkeer tot het sterrenstof waaruit alles is ontstaan.



    03-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.William Trevor, William Wordsworth & Gerard Manley Hopkins
    Klik op de afbeelding om de link te volgen





    William Trevor, A Standard of Behaviour, 1958, 122 pp., paperback.

    Dit was het eerste boek van William Trevor, hij was dertig jaar oud toen het gepubliceerd werd. Het is niet meer in print, ik vond na lang zoeken een proper exemplaar van een paperback herdruk uit 1982 via eBay in Amerika, de prijs viel nog mee, nog geen € 20 verzendingskosten inbegrepen.

    Bij het lezen valt onmiddellijk het enorme contrast op met de auteur die ik heb leren kennen toen hij al beroemd en op jaren was, dat wil zeggen zo oud als ik nu ben… En toch is dit al de William Trevor van wie ik zo veel houd. Zijn zinnen komen op je af als de golven in een baai aan de zuidkust van Engeland, krachtig en beheerst, soms grillig maar steeds prachtig gevormd, met een natuurlijke vanzelfsprekendheid en gratie.

    Het kader van het verhaal is tijdsgebonden: het speelt zich af in de existentialistische, bizarre, abstracte en zelfs surrealistische kunstscène in het naoorlogse London en Parijs, rond 1950. De personages doen er alles aan om zich los te rukken uit hun burgerlijke omgeving en zijn zonder illusies, zonder veel overtuiging en dan ook zonder veel succes op zoek naar een ander leven. Iedereen doet alsof niets nog echt belang heeft, maar de verteller doorbreekt die blasé onverschilligheid en het modieus nihilisme met zijn welwillend, soms ook wrevelig commentaar. Hij schildert de lotgevallen van een door het toeval bijeengeraapte groep jongeren met veel gevoel voor humor, zonder ooit te vervallen in karikatuur. Stilaan krijgt de ernst en de bittere tragiek een meer indringende plaats in het verhaal: de euforie van drank, vrije tijd, zekerheid van ouderlijke financiële steun, vrije liefde en afschuw van elke moraal, kan niet blijven duren, zo zit de mens niet ineen… Ook hier slaat het noodlot toe, onvermijdelijk en moet men de wonden likken die men elkaar heeft toegebracht door gebrek aan ernst en het onvermogen om egoïsme te overstijgen.

    Jeugdig experimenteren met samenlevingsmodellen was toen (ook) in, bijna verplicht; alcohol was de grote drempelverlagende factor; later zouden drugs daar nog bij komen. Wij hebben het meegemaakt, gelukkig van op enige afstand maar toch niet zonder enige kleerscheuren. Wij hebben het nihilisme nadien zien plaatsmaken voor enig realisme, hopelijk zonder een volledige terugvallen in de zonden van het autoritaire en hypocriete ancien régime. We hebben nadien gezien hoe het sociaal engagement van ’68 de samenleving hartsgrondig veranderde en weer zin gaf aan arbeid, vrijwillige inzet en persoonlijke verantwoordelijkheid.

    Dit vroege verhaal is veel meer dan een geamuseerde momentopname en een schitterende milieuschildering van de bitterzoete jeugd van onze generatie, de zotte morgen van de wereld waarin we nu leven. Het is een toen al overtuigende staalkaart, waarin Trevor met brio de talenten ten toon spreidt die hem in al zijn volgende werken zo goed van pas zouden komen. Het is een onloochenbaar bewijs voor de onvervreemdbare identiteit van de schrijver en de mens, een diepgaande illustratie van die vreemde kenspreuk uit de dieptepsychologie: het kind is de vader van de volwassene, een citaat van de Engelse dichter William Wordsworth (1770-1850) uit het gedicht The Rainbow (1802):

    My heart leaps up when I behold
    A rainbow in the sky:
    So it was when my life began;
    So it is now I am a man;
    So be it when I shall grow old,
    or let me die!
    The Child is father of the Man;
    And I could wish my days to be
    Bound to each other by natural piety.

    Ik vertaal even vrij letterlijk voor u:

    Mijn hart springt op als ik aan de hemel
    de regenboog aanschouw
    dat was zo toen mijn leven begon
    zo is het nu ik een man ben
    zo moge het zijn als ik ouder word
    of laat me sterven!
    Het kind is vader van de man
    ik wens dat mijn dagen verbonden zijn
    met elkander in natuurlijke piëteit.

    Die piëteit, zegt ook Van Dale, is de liefdevolle gedachtenis van de geliefde overledenen of van het verleden.

    Gerard Manley Hopkins (1844-1889) liet een fragment na over (bijna) de zelfde tekst:

    'THE child is father to the man.'
    How can he be? The words are wild.
    Suck any sense from that who can:
    'The child is father to the man.'
    No; what the poet did write ran,
    'The man is father to the child.'
    'The child is father to the man!'
    How can he be? The words are wild.

    Ook dit vertaal ik vrij:

    ‘Het kind is vader voor de man’
    Hoe kan hij dat zijn? Die woorden zijn wild.
    Wie kan daaruit enige zin puren:
    ‘Het kind is vader voor de man’
    Nee, wat de dichter echt schreef was:
    De man is vader voor het kind.
    Het kind is vader voor de man!
    Hoe kan hij dat zijn? Die woorden zijn wild.

    Hoe moeten we dit fragment van Manley Hopkins interpreteren? Het zou dom zijn te veronderstellen dat hij de paradoxale tekst van Wordsworth niet begrepen heeft zoals die hem bedoelde: wat wij waren in onze jeugd, blijven we voor altijd, we blijven dezelfde mens, ook al worden we ouder en veranderen onze inzichten, we blijven onszelf. De paradox of schijnbare tegenstelling ligt in de voorstelling van een kind als vader van een man, terwijl de normale verhouding natuurlijk andersom is: een man is vader van een kind. Wordsworth geeft een poëtische draai aan alledaagse woorden om onze aandacht te trekken op een totaal ander aspect van de werkelijkheid dan de voortplanting. Als beeld van de identiteit van de mens door heel zijn leven heen, laat hij het kind de vader, de verwekker zijn van de latere man.

    Hopkins draait de paradox weer om en insisteert: de dichter heeft het anders geschreven, anders bedoeld: de man is wel degelijk de vader van het kind, andersom is wild, onbegrijpelijk, gevaarlijk, verwerpelijk.

    Wellicht zullen we nooit weten wat Manley Hopkins bedoelde, dit is slechts een fragment, de bedoeling was ongetwijfeld om zijn eigen idee over vader en kind verder uit te werken. Wat dat zou kunnen geworden zijn?

    Misschien moeten we het gaan zoeken in zijn religieuze achtergrond, hij was priester, Jezuïet. De Vader is God, een (mensen-)kind kan nooit Vader zijn; de mens maakt zich geen God, het is integendeel God die de mens maakt, hij is de Vader van elk mensenkind.

    Een andere uitleg kan aansluiten bij zijn sterk onderdrukte en in zijn gedichten en brieven gesublimeerde gevoelens voor een van zijn jongere medestudenten. In die relatie kan het kind nooit de rol op zich nemen van vader, de jongere die van de oudere. Het is een ‘wilde’ veronderstelling dat de jongere de oudere zou beïnvloeden, hem zou maken tot wat hij is. Hopkins kan enkel aanvaarden dat de welwillende oudere als een vader tegenover zijn jongere beschermeling staat.

    Ik laat het daarbij, verder pluizen heeft weinig zin, poëzie behoudt het best haar mysterie.






    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!