mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
29-01-2009
Gedichtendag 2009
Lopend langs de vloedlijn
volgen we de grens van het tij
waar water aarde raakt
zee strand kust
hier verrijst de bodem tot land
voor mensen achter de duinen
hier bezwijkt aarde onder golven
bedolven ontaard onvruchtbaar domein
en wij lopen langs de vloedlijn
op de breuklijn van de tijd
waar gisteren onder de golven verglijdt
waar wij voldaan elkaar raken en ontglippen
en ik jou jij mij met zilte lippen
zacht zo zacht ontsloten kust
hier rust gisteren even in gemijmer
hier ligt morgen achter de levenseinder
wij leven langs de vloedlijn
op de zwaartelijn van de tijd
tot de getijden ons dieper raken
en wij ontdaan van alle waken
aan elkaar verzaken
tot de tijd de vloedlijn wist
het tij de tijd verwijdt
en de wind
alleen nog wolken golven
en de lage duinen vindt.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
28-01-2009
In memoriam John Updike (1932-2009)
John Updike is overleden op 27 januari 2009. Hij was geboren op 18 maart 1932. Ik leerde zijn werk kennen toen een collega op het werk me attent maakte op The New Yorker, dat moet in 1975 of 1976 geweest zijn. Ik heb meer dan dertig jaar een abonnement gehad op dat uitzonderlijke weekblad en dus heb ik vele tientallen bijdragen van Updike daarin gelezen, wat me ook aanspoorde om zijn romans telkens bij verschijnen te kopen en te lezen. De laatste, The Widows of Eastwick, ligt al enkele maanden klaar op mijn leestafel. Ik zal er straks aan beginnen, met gemengde gevoelens.
Zijn voorlaatste boek, Terrorist, besprak ik hier:
Updike is een auteur met wie ik me altijd gemakkelijk vereenzelvigd heb, en zijn verkoopcijfers bewijzen dat ik niet de enige was. Hij schrijft vanuit een standpunt dat je als vanzelfsprekend overneemt. Hij is een menselijke auteur, zijn personages zijn door en door menselijk, de situaties die hij beschrijft zijn uit het leven gegrepen. Maar vergis je niet: hij beschrijft niet zonder meer, het is niet zomaar het leven, het is vaak het leven zoals we zouden willen dat het is, of dat het niet is. Hij verwerkt in zijn boeken wat het is om mens te zijn, in deze tijd of in alle tijden, maar hij voegt er ook al onze dromen en onze nachtmerries aan toe.
Er komt meer seks in zijn boeken en verhalen voor dan althans ik voor mogelijk houd in het leven van een mens; dat is hem vaak genoeg verweten, hij heeft ooit een prijs gekregen van het tijdschrift Literary Review, een lifetime award for crude, tasteless or ridiculous sexual passages in modern literature. Zo erg is het nu ook weer niet, maar het valt wel op, ja. Dat maakte veertig jaar geleden zeker een deel uit van de aantrekkingskracht, we waren toen nog niet veel gewoon op dat punt, de seksuele revolutie kwam toen pas op gang en de personages van Updike belichaamden de fantasieën, zo niet het dagelijks leven, van mensen zoals wij: de intellectuele upper-middenklasse. Wij surften mee op de wilde golven van de economische bloei en de vele mogelijkheden die dat meebracht: buitenlandse vakanties, feestjes, recepties. Ook ons cultureel leven werd veel actiever: concerten, theater, tentoonstellingen, opera, weekbladen en boeken in verscheidene talen. We gingen ook meer aan sport doen, vaak die sporttakken die vroeger voorbehouden waren voor de echt rijke mensen: tennis, golf, skiën, langlaufen, surfen, zeilen, allemaal ondenkbaar in onze jeugd. Updike beschreef een wereld waarin dat allemaal normaal was, ook al was er altijd een ondertoon van twijfel, van aarzeling, een diep bewustzijn dat het allemaal maar schijn was, bijna puberale natte dromen. Dat was onze wereld, de realiteit doorspekt met onze wildste dromen.
Sommige van die dromen hebben we waar gemaakt, de meeste niet, natuurlijk en ik kan niet zeggen dat al wat wij hebben uitgeprobeerd ons zelfs maar al het kortstondig plezier, laat staan het blijvend geluk heeft gebracht dat Updike ons voorspiegelde; misschien hebben we, verblind door passie zoals zijn bange helden, zijn inherente smalende ironie vergeten en zo de hilarische dwaasheid van het vreemdgaan gemist, de bittere ontgoochelingen van de ontrouw die hij steeds weer met waarlijk sardonisch genoegen beschrijft.
Updike, de auteur, is steeds aanwezig in zijn verhalen, hij geeft doorlopend commentaar en toelichting, meestal geamuseerd onderhuids, tongue in cheek. Hij schildert niet met de ruwe borstel, maar in laag na laag van veelbetekenende glacistinten en subtiel gesuggereerde secundaire gevoelens. Niets menselijks is hem vreemd.
John Updike is een erkend meester van het woord, een exuberante stilist. Zijn Engels is een literaire hogeschool voor de attente lezer, een onuitputtelijke bron van verbazing en bewondering, een speels genot.
Zijn dood laat ons toe even stil te staan bij de wereld die hij voor ons heeft opgeroepen, met de opwinding van de ontdekking van onbeperkte mogelijkheden, maar ook de valse beloften, de niet-ingeloste verwachtingen, de bitterzoete herinneringen, bij de gemengde gevoelens die steeds twinkelden in zijn lachende ogen en die blijven sprankelen op elke gave bladzijde die hij ons naliet.
Anne Provoost (1964) is een Vlaams auteur, ga eens kijken op haar verzorgde website: http://www.anneprovoost.be/nl/pmwiki.php/Auteur/Auteur. Ze is atheïst en schreef daarover dit zeer leesbare pamflet, dat ik u hierbij graag aanbeveel. Het is een eerlijke, bedachtzame tekst, niet opruiend, die vrij goed de situatie schetst in Vlaanderen inzake geloof en zeden.
Bij de lectuur maakte ik volgende bedenkingen.
Het geloof van moderne christengelovigen hier bij ons staat meestal op een laag pitje. Het is vrijwel onmogelijk om uit iemands doen en laten op te maken of hij of zij gelovig is of niet. Men spreekt er niet over, men voelt niet de behoefte om zich kenbaar te maken, ook niet als ongelovige. Waarover we niet kunnen spreken, daarover zwijgen we. En verder halen we de schouders op: ieder zijn of haar gedacht. Dat gaat goed zolang het werkelijk zijn of haar gedacht is, en niet dat van anderen, van de Kerk, de Paus, het Humanistisch Verbond, de Islam of een of andere atheïstische auteur. Wij zijn individualisten, onze ideeën halen we niet zomaar ergens anders, we denken zelf wel na, dank u wel. En zo wordt de omertà onderhouden, de zwijgplicht over geloof en zeden die vooral onder intellectuelen heerst. Dat laat alle ruimte om te praten over om het even wat, al is dat meestal iets dat in de krant of het weekblad stond, of een reportage op tv, of een boek waarover iedereen het heeft maar dat heel wat minder mensen ook gelezen hebben.
Aangezien niemand nog echt gelooft, met alle heftigheid en bekeringsdrang van een Paulus, is alle onderscheid tussen gelovigen en ongelovigen zo goed als verdwenen, op recepties, in concerten, in theater- en filmzalen, op terrasjes en in cafés, op het werk en op vakantie, in bad en in bed.
Moderne gelovigen storen zich niet meer aan de voorschriften van de Kerk, die ze overigens niet eens meer kennen; de zondagsplicht onderhouden ze niet, ze houden ook hun Pasen niet; biechten doen ze niet meer, want zijn er nog wel zonden? Waar de wetten van het land twijfel zou laten, beslist hun rekkelijk geweten over goed en kwaad, niet de Paus in Rome. De Bijbel, zelfs in de meest moderne onherkenbaar makende hertaling, lezen ze niet, want ze hebben hem niet eens in huis. Ze stemmen op dezelfde kopstukken, op dezelfde patijen als de ongelovigen, want een partij van louter gelovigen of alleen maar ongelovigen is er niet meer, en ook geen Brugse bisschop om dat te verplichten of te verbieden.
Moderne ongelovigen van hun kant zijn geen libertijnen. Ze leven zoals hun buren, de moderne gelovigen. Ze onderhouden de wetten van het land en luisteren naar hun geweten, dat gevormd is in de zelfde scholen, de zelfde cultuur, de zelfde samenleving. Ze zijn even behoudsgezind als hun gelovige collegas, en even vooruitstrevend, al naargelang. En zoals Anne Provoost aan het einde van haar betoog zegt: zij eisen al de goede menselijke eigenschappen op die (volgens de gelovigen) voorbehouden zijn aan gelovigen, en recupereren begrippen als naastenliefde, heil en redding, vrede, opoffering, barmhartigheid, bezinning, soberheid, eerlijkheid, gelijkheid, inkeer, heiligheid, moraal; ze beoefenen de zeven kapitale deugden en vermijden de zeven hoofdzonden (klik hier voor de details:
Modern geloof is een persoonlijke zaak geworden. Wat men gelooft en welke consequenties daaraan vasthangen, beslist men zelf. Geen mens die nog een catechismus of een geloofsboek ter hand neemt, een encycliek of een herderlijk schrijven, een parochieblad of een Osservatore Romano. Geen mens die nog de dogmas kent, laat staan hun geschiedenis of betekenis. De morele standpunten van de Kerk legt men naast zich neer; het begon met het verbod op de pil en condooms, dan abortus, dan euthanasie, dan kunstmatige bevruchting. Wat goed en slecht is, dat maakt elk voor zich wel uit.
Maar dat is de situatie hier in Vlaanderen en in misschien ook in delen van West-Europa. Dat is de situatie onder intellectuelen of toch mensen die aan de schoolplicht voldaan hebben. Dat zijn, laat ons eens ruim schatten: 50 of 100 miljoen mensen? En wat met die andere zes miljard?
Godsdienst stelt de zaken echt wel anders. Voor de gelovige is er een Opperwezen, Iemand waarmee men rekening moet houden, die ingrijpt in deze wereld, ten goede of ten kwade, naarmate men zijn geboden volgt of niet, en die uiteindelijk op basis daarvan zal beslissen over ons lot in eeuwigheid. Er is ook een Kerk die namens Hem gezagsvol spreekt, apostolisch, zonder tegenspraak, onfeilbaar. Een Kerk die niet democratisch is verkozen, niet democratisch wordt geleid, maar op Zijn gezag. Er is ook een Boek, een Bijbel, waarin Gods woord geïnspireerd staat opgetekend, en dat de Weg wijst, de Waarheid en het Leven. Er zijn geboden die zeggen wat goed is en wat niet, niet in het algemeen en het vage, maar heel duidelijk en precies, niet alleen over God maar ook over de mens en de samenleving; niet alleen over jou maar over alle mensen.
Wij mogen dat vergeten zijn, gemakshalve, maar dat is niet voor iedereen zo. In Amerika is er een sterke beweging om een en ander weer in voege te brengen, niet als een persoonlijke overtuiging in de beslotenheid van je hart, maar als een publiek afgelegde geloofsbelijdenis, met alle consequenties van dien. Wat je zelf ook moge denken, je behoort in alle gevallen te doen wat de Kerk voorschrijft, zonder morren. Als die kerk, jouw kerk beslist dat de evolutieleer onwaar is, dan moet je dat niet alleen gelovig aanvaarden, je moet die evolutieleer ook bestrijden, bijvoorbeeld door hem te laten verbieden op de school van je kinderen, of door te eisen dat men ook het Bijbels scheppingsverhaal als alternatieve wetenschappelijke waarheid aanleert, het creationisme.
Naast de bijna twee miljard christenen van alle soorten en gezindten en alle gradaties van vroomheid en Bijbelvastheid, zijn er ook nog moslims, een miljard of iets meer wellicht. Ook voor hen geldt wat ik net zei, met dat verschil dat ze het Boek, de Bijbel wat herschreven hebben en hun dogmas wat anders geformuleerd. Ook hen wordt voorgehouden wat ze moeten doen en dat is niet zelden erg gewelddadig, zoals het opblazen van eeuwenoude beelden, of van de gelovige zelf, samen met zoveel mogelijk onschuldige slachtoffers op een bus of een marktplein; dat is het met geweld onderdrukken en ombrengen van vrouwelijke gelovigen; dat is het publiek terechtstellen van homoseksuelen, afvalligen en andersdenkenden.
Het is dus niet voor iedereen elk zijn gedacht, geloof is niet altijd en overal een privé kwestie waarover men niet spreekt in beschaafd gezelschap.
En ook bij ons laaien de gemoederen op als godsdienst ter sprake komt, in het hoofddoekendebat, bij relletjes over Gaza, bij al dan niet beledigende uitspraken, vermeende of vermoede religieuze discriminatie, bij de vraag of in publieke gebouwen nog kruisen mogen hangen, of in Amerika in de discussies tot voor het Hoogste Gerechtshof over de Pledge of Allegiance, die bij officiële gelegenheden en bij het begin van de dag in publieke scholen vereist wordt: "I pledge allegiance to the flag of the United States of America, and to the Republic for which it stands: one Nation under God, indivisible, With Liberty and Justice for all." En heb je de eedaflegging gevolgd van Barack Hussein Obama II? Heb je de verwijzingen naar God geteld? Heb je gezien hoe hij de eed aflegde met zijn hand op de Bijbel, vastgehouden door zijn echtgenote en op de vraag van de Chief Justice So help you God? met overtuiging antwoordde: So help me God!! (Het geeft ons een goed idee van de voorbeeldige en vlotte rechtsgang in de States als zelfs de Chief Justice er niet eens in slaagt deze woorden af te lezen van een spiekbriefje: "I do solemnly swear (or affirm) that I will faithfully execute the Office of President of the United States, and will to the best of my ability, preserve, protect and defend the Constitution of the United States", zodat ze het s anderendaags nog even moesten overdoen). Een presidentskandidaat die zou verklaren of zelfs maar laten vermoeden dat hij ook maar enigszins twijfelt aan het bestaan van God, heeft evenveel kans om verkozen te worden als, zeg maar, die andere (Saddam) Hoessein.
Anne Provoost doet een oproep om, in het licht van die nieuwe golf van rabiaat geloof en onredelijkheid die op ons afkomt, als atheïst niet lauw te zijn, de zwijgplicht te doorbreken, mondig te worden, argumenten te zoeken en aan te brengen voor het atheïsme, indien niet tegen het geloof. Daarin kan ik haar zonder aarzelen bijtreden. Maar ik leg wellicht iets meer nadruk op wat overtuigde atheïsten scheidt van overtuigde gelovigen dan zij doet in haar pamflet, dat qua taal en stijl nauwelijks beantwoordt aan de tweede, gebruikelijke betekenis die Van Dale aan dat woord geeft, en ik citeer hem hier voor één keer graag met de etymologische verklaring:
pamflet (pam·flet)
het; -ten
(1790) <Eng. pamphlet, uit de Lat. persoonsnaam Pamphilus uit het populaire me. Lat. dichtstuk Pamphilus seu de Amore, na uitvinding van het boekdrukken een semiliterair genre, een als brochure verspreid traktaat over actuele zaken
1· gedrukt geschrift van geringe omvang over een actueel onderwerp
2· een geschrift dat zich op felle toon tegen iem. of iets richt
synoniem: libel, schotschrift.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
26-01-2009
Normaal gesproken: Kim D.
Normaal: niets is zo simpel als dat, we weten allemaal wat daarmee bedoeld is. Doe eens normaal. Normaal gesproken. Een normaal verschijnsel. Dat is de normale toestand. Normaliter. Das normaal. Dat beantwoordt aan een norm.
Van Dale houdt zich over de oorsprong van dat woord weer eens van den domme: komt van het Frans, norme. Ja, ja, zo kan ik ook woordenboeken maken. Als we het echt willen weten, dan moeten we wel wat verder terug gaan. Franse woorden hebben vaak hun wortels in het Latijn en dat is hier evident ook zo: norma. Maar Latijnse woorden gaan vaak terug op Griekse; het Grieks was voor de Romeinen de cultuurtaal, zoals het Frans in de Vlaamse betere kringen in de vorige eeuwen en het Engels nu. Onze Griekse link is gnoorisma, waarbij zoals vaak de moeilijke nasale gn een gewone n werd en is het lange woord gemakshalve wat ingekort. De stam gnoo- slaat altijd op kennen en kunnen, het is zelfs het zelfde woord, denk aan kende en konden, dat zijn omkeringen van kne- en kno-. In het Grieks is kennen gignooskein, in het Latijn noscere. Wij kennen diagnose, gnosis, ignorant &c. Gnoorismos betekent: wel bekend, gnoorisma is een herkenningsteken. In het Latijn kreeg norma een heel specifieke technische betekenis: het was een hulpmiddel voor handwerklui, metsers, houtbewerkers, schilders, om rechte hoeken te maken, een vierkant of een winkelhaak. Later kreeg het in het Latijn de betekenis die we het best kennen: een figuurlijke maatstaf, een regel, een patroon, een voorschrift, een norm.
Wie of wat niet aan normen beantwoordt, is niet normaal.
En daarover wou ik het vandaag even hebben. Soms weten we het heel zeker, we moeten ons niet afvragen: is dat wel normaal? Bij sommige gebeurtenissen is onze reactie meteen: dat is niet meer normaal. Bij sommige mensen ook: die is niet normaal, hij is niet goed wijs. We doen daar soms wat lacherig over, uit onbegrip of om ons onbehagen te verbergen. Van mensen die duidelijk niet normaal zijn verdragen we iets meer en dat moet wel want ze worden veel minder vaak opgesloten dan vroeger, de muren en de stalen hekkens van de krankzinnigengestichten zijn gesloopt, de gekken of zotten zijn nu patiënten, vaak ambulant of slechts tijdelijk opgenomen.
Alles verandert evenwel wanneer een normale mens op een dag plots niet normaal blijkt te zijn, iets doet dat niet mag, niet kan, zoals de moordaanslag in Sint-Gillis-Dendermonde. Dan spreken we niet meer over zomaar wat abnormaal gedrag: er is een zware misdaad begaan en onze eerste reactie is om die te beoordelen op de feiten zelf, niet op de motieven, de aanleidingen, de verre oorzaken: de dader wordt opgepakt en opgesloten. Maar we weten het onmiddellijk: dit is niet normaal, een normale mens doet zoiets niet, er moet dus iets meer aan de hand zijn. In de eerste berichten sprak men over een psychiatrisch en zelfs gerechtelijk verleden, hij was bekend bij de politie: het was iemand die niet normaal was en zo konden we zijn daden duiden, konden we het beginnen begrijpen: we konden ons aan zoiets verwachten, hij was immers niet normaal.
Daarna kwam de twijfel: nee, hij was veel jonger dan eerst gedacht; hij was niet bekend bij het gerecht, zoals bijna elke verdachte die in het nieuws komt; hij had geen psychiatrisch verleden, het was een gewone jongen, stil, teruggetrokken, maar normaal. Dan maar een ander cliché: bij hem waren de stoppen doorgeslagen (voor uitleg over die uitdrukking klik je op deze link http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=309). Er was iets gebeurd in zijn hoofd, hij was gek geworden, dat kon niet anders: een normaal mens doet zoiets niet, daarover is iedereen het eens.
Dat is een verschil met bijvoorbeeld de moord op die politieagente: dat waren zware criminelen, niet aan het proefstuk en de moord gebeurde tijdens een overval, een carjacking. Dat maakte hen tot gewetenloze misdadigers, mensen zonder scrupules, schurken, bandieten, uitschot, geen discussie.
Maar een gewone jongen die uitgerekend een kinderkribbe binnenvalt, dat is iets anders. Vrienden, collegas, kennissen, buren, oud-leraars staan verstomd: niemand had dit zien aankomen.
Wij zijn gewoon om ervan uit te gaan dat alles normaal is. Als de trein twee minuten te laat is, als de postbode niet langs komt, als de elektriciteit uitvalt, als de afloop verstopt raakt, als de piloten staken, dan zijn we verbaasd, kregelig, verontwaardigd. We rekenen erop dat alles en iedereen normaal is, terwijl we heel goed weten dat het niet zo simpel is. We denken in zwart-wit: ofwel werkt het, ofwel is het stuk, terwijl het meestal grijs is: meestal werkt het, maar soms ook niet. We zouden al moeten blij zijn dat het af en toe werkt, dat het meestal nogal meevalt, maar onze verwachtingen zijn hoger gespannen: das toch niet meer normaal!
Ook over mensen doen we aan zwart-witdenken: je bent normaal of je bent het niet. Maar zo is het niet. Mensen zijn allesbehalve normaal, want wat is de norm? Wie is de ideale mens, op wie niets aan te merken valt? We mogen al blij zijn dat het meestal nogal meevalt, dat de meeste mensen meestal niet al te abnormaal doen. We zouden moeten weten, uit eigen ervaring, met onszelf en met anderen, dat de grens tussen normaal en abnormaal niet zo scherp te trekken is: dat had je nu nooit van hem of haar gedacht, zelfs niet van mensen die je al jaren kent. Tiens, heeft die ook een depressie doorgemaakt? Slik jij ook Prozac? Is die opgepakt voor zedenfeiten? Is de bankdirecteur uit je dorp met de kas gaan lopen? Heeft die zijn vrouw en zijn kinderen vermoord?
Je brengt je kind rap-rap naar de kribbe, waarvoor je al voor de geboorte ingeschreven had. Je vertrouwt je eigen vlees en bloed toe aan een goed georganiseerde, moderne instelling en je haast je naar je werk. En dan gebeurt het onvoorstelbare, of toch wat enkel in Amerika gebeurt of Finland of zo, of in de weekendfilm. En ja, het is jouw kind, in jouw kribbe, in jouw dorp. Paniek. Is het gekwetst, dood? Waar ligt het?
In de nieuwsberichten vernemen we er niets over, maar ook de dader heeft ouders, familie. Ook zij vernemen het: ja, het is hun kind. Ook hun wereld stort in. Hadden zij dat ooit gedacht? Hadden zij het moeten zien aankomen? Treft ook hen schuld? En hoe moet het nu verder, want hij blijft hun kind, ook al is hij voor altijd veranderd in iemand die ze niet meer herkennen.
En wij, het publiek, weten het nu weer: we kunnen nooit helemaal zeker zijn, al doen we wel alsof. Het onvoorstelbare kan wel gebeuren, de weekendfilm is gemaakt door mensen die het zich wel kunnen voorstellen, voor mensen die dat even vergeten waren: niets is onvoorstelbaar voor mensen. Wij kunnen nu nadenken over maatregelen, beveiliging, wetgeving, in een tot mislukking gedoemde poging om alles te voorzien, alles te voorkomen, ook het onvoorstelbare, het abnormale.
Luc Verbeke, 15 februari 1991, uit 'Terugblik' 1994 blz. 60
Engelse vertaling: Karel Dhuyvetters, 25 januari 2009
Categorie:poëzie Tags:poëzie
23-01-2009
Sam Harris: The End of Faith en het begin van het leven
The End of Faith is de titel van het boek dat Sam Harris in 2004 schreef en dat een jaar later als paperback uitkwam. De ondertitel, Religion, Terror and the Future of Reason, geeft de inhoud vrij goed weer, achteraf gezien. Er kwam veel reactie, van verscheidene kanten en het antwoord daarop van Harris verscheen in boekvorm: Letter to a Christian Nation.
Harris is een felle tegenstander van elke vorm van geloof, vanuit een zuiver intellectueel standpunt, maar ook omwille van de nefaste invloed die geloof heeft op mensen. Daarvan geeft hij talloze voorbeelden, vooral uit de Islamwereld en men moet toegeven dat hij die voorbeelden niet ver heeft moeten zoeken. Daarnaast meent hij dat wat goed is in godsdienst, net zo goed zonder godsdienst kan: gemeenschapsvorming, ethisch leven
Het is een vreemd, frustrerend boek. Er zijn uitstekende passages, overtuigend geschreven, met sterke argumenten. Er zijn ook ronduit agressieve passages, die duidelijk geschreven zijn met de bedoeling om te schokkeren; ik zal niet zo ver gaan om van kwaadwilligheid te spreken, maar het is toch wel duidelijk dat Harris de Islam geen goed hart toedraagt. Sommige passages zijn dan weer weinig meer dan journalistieke controverse. Al bij al is het, naar mijn aanvoelen, een te snel geschreven werk, met meer retoriek dan nuttig, een ongelijke opeenstapeling van gedachten en redeneringen, waarvan de samenhang vaak zoek is. Daardoor is het uiteindelijk onevenwichtig en verliest het aan overtuigingskracht. Het laatste deel is een verrassend pleidooi voor het Boeddhisme en meditatietechnieken; ook vanuit atheïstische hoek is hem dat nogal kwalijk genomen.
Technisch gezien had ik het moeilijk met de zeer talrijke eindnoten: 62 bladzijden zeer kleine druk; soms is het gewoon een referentie naar een artikel of boek, soms een kort commentaar, soms ook een excursus van enkele bladzijden. Dat is ergerlijk storend: je weet op voorhand niet of de noot nodig is om het verdere betoog te volgen, dan wel een simpele verwijzing; je zit dus telkens heen en weer te bladeren, met twee bladwijzers en in de helft van de gevallen stel je dan met een zucht vast dat het weer gewoon een bibliografische verwijzing is, die je helemaal niet nodig hebt op dat moment, wreed ambetant; het is nog een bewijs voor de gebrekkige structurele opbouw van het boek.
In de tijd van de Verlichting mocht je als auteur van een antireligieus boek al blij zijn dat het gedrukt werd; als er van de oplage van enkele honderden exemplaren een tiental niet in beslag genomen werden, dan had je geluk. De tijden zijn veranderd: Harris heeft honderdduizenden exemplaren verkocht, hij stond 33 weken op de bestsellerslijsten. Ik vond geen Nederlandse vertaling.
Ik wil even wat dieper ingaan op een van de vele discussies die hij aansnijdt in The End of Faith, namelijk de kwestie van het gebruik van stamcellen. We hebben er allemaal wel al over gehoord, maar waarover gaat het precies? De Paus is ertegen en George Bush heeft alle overheidssteun onttrokken aan onderzoek op stamcellen. Je zou dan verwachten dat het gaat om het ultra-conservatief verzet van fundamentalistische christenen tegen de evidente vooruitgang van de wetenschap en zo stelt Harris het ook voor. Maar zo eenvoudig is het niet, vind ik.
Vooreerst moeten we een onderscheid maken tussen stamcellen afkomstig van embryos en die van volwassenen. Bij de volwassen mens zorgen stamcellen voor de constante vernieuwing van het lichaam. Men kan ze onttrekken aan navelstrengbloed en aan het ruggenmerg om ze te gebruiken om allerlei ziekten te bestrijden. Stamcellen komen ook voor in de eerste fase na de bevruchting van menselijke eicellen, de eerste drie tot vijf dagen, als er ongeveer 50 tot 150 cellen gevormd zijn. Het interessante aan die cellen is dat ze voor ongeveer alles kunnen ingezet worden, ze zijn nog niet gespecialiseerd. Door cloning en andere technieken bekomt men cellen met een hoge therapeutische inzetbaarheid. Op dit ogenblik gebeurt er op verscheidene plaatsen in de wereld wel onderzoek op embryonale stamcellen, maar is er nog geen goedgekeurde therapie. Naast technische moeilijkheden is er namelijk ook een ethische kwestie: bij het aanmaken van stamcellen voor therapeutisch gebruik wordt het zeer prille embryo vernietigd. Daarom werkt men nu vrijwel overal met stamcellen van volwassenen, of zoekt men naar technieken die de embryos niet vernietigen.
De geneeskunde en de farmaceutische industrie verwacht zeer veel van het therapeutisch gebruik van stamcellen voor ziekten waarvoor men nu nog geen therapie heeft: kanker, Parkinson en vele andere vaak voorkomende ziekten. Stamcelonderzoek is grensverleggend, een topprioriteit aan universiteiten en medische centra.
Harris maakt geen onderscheid tussen embryonale en volwassen stamcellen; hij verdedigt met aandrang het onderzoek op blastocysten, de bevruchte cellen in het vroegste stadium. Hij doet dat op een naar mijn aanvoelen grove manier: na drie of vijf dagen kan men helemaal nog niet spreken van een mens; die 150 cellen kunnen geen pijn voelen, dus mag men er zonder meer alles mee doen wat nuttig kan zijn voor de bestrijding van belangrijke ziekten, in de eerste plaats onderzoek, maar hij sluit ook therapeutische gebruik, wanneer dat mogelijk zou zijn, niet uit.
Ik heb het daar zeer moeilijk mee. Een bevruchte eicel is geen mens, dat is evident. Maar het is ook niet niets. Dergelijke cellen komen ter beschikking tijdens het proces van in-vitrofertilisatie: het zijn overschotjes, als het ware, bevruchte eicellen die men heeft aangemaakt maar die niet ingeplant worden om een of andere reden. Ik vermoed dat de meeste mensen hopen dat men met die cellen een beetje eerbiedig omspringt: van de ingeplante exemplaren hoopt men dat ze uitgroeien tot een mens en dat maakt ze heel speciaal. Het is dus niet verwonderlijk dat men ook voor de niet-geselecteerde bevruchte eicellen enig respect verwacht; ik hoorde ooit een onderzoeker verklaren dat die gewoon weggegooid werden, zonder meer, met het afwaswater, letterlijk. Experimenten op levende cellen, die al een aantal dagen aan het ontwikkelen zijn en waarbij een einde gesteld wordt aan de verdere ontwikkeling om bepaalde onderdelen te gebruiken voor therapieën, zijn overal ter wereld controversieel. Het is dan ook ongepast om zo brutaal elk bezwaar van uit religieuze zijde tegen embryonaal stamcelonderzoek af te wijzen. In dit geval verwoordt de rechterzijde een algemeen menselijk aanvoelen en het verbaast me dat Harris dit aangrijpt als een voorbeeld van de nefaste invloed van religie op de maatschappij. Ik ben eigenlijk verbijsterd dat hij dat zelf niet aanvoelt. Hij bewijst daarmee het atheïsme of de redelijkheid, waarmee hij zo hoog oploopt, helemaal geen dienst. Men kan niet alles rationaliseren, er zijn grenzen, er zijn principes, en het begin van het menselijk leven is te belangrijk om er zo lichtvaardig over te spreken en te schrijven. Het helpt ook niet om te verwijzen naar evoluties in het aanvoelen van de mens: ik wens niet te leven in een maatschappij waarin men zonder enige scrupule tijdelijke vormen van menselijk leven zou gaan kweken met als enig doel het oogsten van therapeutisch materiaal, zelfs indien er geen andere therapie zou zijn, wat overigens helemaal niet het geval is.
Ik sta dan ook zeer huiverig tegenover experimenten zoals aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar men blijkt te werken op embryonale stamcellen, maar dan zonder de cellen te doden: men kloont cellen en neemt dan de klonen weg. Ik vraag me dan af wat er verder gebeurt met de bevruchte eicellen: worden ze na het klonen nog gebruikt om in te planten? Want als dat niet zo is, dan moeten ze vroeg of laat toch afgevoerd worden, want helemaal in vitro kunnen we nog geen mensen maken.
Net als de meesten onder ons weet ik te weinig over deze technieken om een gefundeerd oordeel te vormen. Toch pleit ik voor de grootste voorzichtigheid hieromtrent. Het is een discussie die mijlen ver af staat van bijvoorbeeld het probleem van abortus, waar toch altijd sprake is van een noodsituatie, bij het kind of de ouders. Hier gaat het daarentegen om het therapeutisch gebruik, mogelijks op industriële schaal, van menselijk materiaal dat in essentie bezig is uit te groeien tot een volwaardig zelfstandig persoon en waarbij door een klinische ingreep een einde wordt gesteld aan dat leven.
Je moet voorwaar geen gelovige zijn om daartegen zeer principiële bezwaren te hebben.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
22-01-2009
Goddelijke Voorzienigheid
Ik weet niet waar mijn Moeder zaliger het allemaal vandaan haalde, ze heeft nauwelijks de lagere school doorlopen, maar veel religieuze begrippen en tradities heb ik van haar geërfd, ze zou blij zijn dat te horen. Ze heeft altijd gehoopt dat ik ooit nog zou terugkeren naar de Kerk. Op dat punt, zoals op vele andere, wellicht, moet ik haar teleurstellen. Anderzijds hoop ik dat ze, zoals ze tijdens haar leven noodgedwongen deed, zich kan neerleggen bij mijn eerlijke overtuiging en daaraan heimelijk de voorkeur zou geven boven de lauwheid die ook in de Bijbel wordt uitgespuwd.
Ik hoorde haar vaak verwijzen naar de Goddelijke Voorzienigheid: die zorgde ervoor dat een gevaar onverhoopt vermeden werd, of een gunst je onverwacht in de schoot viel. Vandaag hoor je daar niet meer over praten, maar het is wel een fundament van het geloof, vroeger en nu. Geloven betekent dat men aanvaardt dat er een Hoger Wezen is, dat in een liefdevolle verhouding staat tegenover de mens, elke mens persoonlijk. Dat wil zeggen dat God voor de mens zorgt, dat hij vooruitkijkt, de mens behoedt voor gevaren. Dat is de letterlijke betekenis van voorzienigheid, pro-videntie, vooruitziendheid en we vinden die zorg terug in het Oude Testament, in het Nieuwe en in elke theologie, bij Augustinus, Thomas maar evenzeer bij Calvijn en Luther.
Een God die niet voor de mensen zorgt, die niet ingrijpt in de wereld ten gunste van de mens, dat is een uitvinding van de Deïsten, die enkel een God nodig hadden om de wereld te scheppen, om hem in gang te steken, zodat hij, als een perfect uurwerk, daarna gewoon op eigen kracht kon verder tikken: Locke, Voltaire, Leibniz, Newton, dus een God van filosofen en wetenschappers, een wetenschappelijk postulaat, een principe dat men nodig had om de wereld en de natuurwetten te verklaren. Het probleem daarmee is natuurlijk dat als men ontdekt dat de wereld ook draait zonder dat principe, dat de zwaartekracht niet afhankelijk is van het bestaan van God, zoals Newton nog dacht, die God redelijk overbodig wordt.
Men mag het draaien en keren zoals men wil, maar het is verdomd moeilijk om ook maar één bewijs, één betrouwbare aanduiding, een redelijke grond te vinden voor die goddelijke voorzienigheid. De Bijbelse verhalen van het Oude Testament kunnen ons niet overtuigen: God heeft zijn volk vaker in de steek gelaten dan gered en niet alle straffen waren verdiend. De mirakels en profetieën, die zelfs voor Pascal een voldoende reden waren om te geloven, zijn nu totaal ongeloofwaardig, letterlijk genomen, en kunnen ten hoogste nog een symbolische betekenis hebben. Het Godsvertrouwen was en is een zeer vermetele weddenschap. De zon schijnt op de bozen zoals op de goeden, de zaligsprekingen van de Bergrede zijn mooie dromen, er zijn geen garanties dat men zal beloond worden voor het goede, misdaad loont vaak wel, en misdadigers ontlopen hun terechte straf vaak genoeg. Het is een illusie om zo te denken, dat weten we allemaal en in de praktijk is ons leven gebaseerd op die harde realiteit. Wie ons vertrouwen wil krijgen, moet het verdienen en we blijven waakzaam, want helemaal zeker kan je nooit zijn, zelfs niet in de meest liefdevolle verhouding. We zijn realisten, pragmatici, soms zelfs een beetje cynisch, liever dan goedgelovig. Als politici over vertrouwen spreken, boer pas op uw kippen!
Geloven in de Goddelijke Voorzienigheid was en is de grondhouding van de gelovige. Het is aanvaarden dat men zijn lot niet in eigen handen heeft, dat er een almachtige God is die ons heeft geschapen, die ons elke dag in leven houdt en die alles over ons weet, ook wat de toekomst brengt. Dat is een ander aspect van voorzienigheid: God kan vooruitkijken en zien wat ons te wachten staat. In zijn almacht heeft hij alles beschikt. Vandaar dat men is gaan denken dat, vanuit het standpunt van God, alles al van in eeuwigheid vastligt, wij zijn voorbestemd, al weten we dat niet. Als je daarop de nadruk gaat leggen, dan kom je bij de predestinatieleer van Calvijn en komt de menselijke vrijheid in het gedrang: alles ligt vast, ook het uur van onze dood. Waarom ons dan nog zelf zorgen maken over ons leven hier op aarde? God zal voor ons zorgen, is het niet hier, dan later, na de dood, tot in eeuwigheid.
Voor elke theologie is het probleem van de vrije wil een struikelblok. Teveel goddelijke almacht en de mens is een onooglijk radertje zonder enige originaliteit of persoonlijke verantwoordelijkheid, wij leven slechts bij de gratie Gods. Teveel menselijke vrijheid en de almacht en het bestaan zelf van God komt in het gedrang. Het zijn vrijwel onverzoenbare standpunten, zodat we ons onvermijdelijk vragen gaan stellen over de begrippen zelf. Vandaag is het moeilijk om onder redelijke mensen nog op die manier te spreken over God; wie dat toch doet, wordt al gauw onredelijk en gaat standpunten verdedigen en ook daden stellen die niet meer stroken met onze beschaving. Maar we mogen of kunnen onze ogen niet sluiten voor het feit dat miljarden mensen met minder of meer fanatisme op die manier in het leven staan. Mensen hebben daar behoefte aan, zegt men, en het bewijs lijkt meteen geleverd voor de waarde van het geloof, alsof het feit dat mensen alcohol tot zich nemen de waarde van alcohol zou bewijzen.
Sommige extreem cynische denkers beweren dat een gelovige houding, ook al berust ze op een illusie, toch waardevol kan zijn, omdat ze de mens rust geeft, hem helpt te overleven, zin geeft aan wat anders een zinloos bestaan zou zijn. Om een andere drug als voorbeeld te nemen, zoals Marx al deed: religie is de opium van het volk, het is de illusie die mensen omhelzen wanneer ze geen andere uitweg meer zien uit hun miserie. Ook Oosterse religies (de aanhalingstekens staan er omdat de meeste Oosterse godsdiensten zelfs het woord God niet eens kennen) zijn op dat principe gebaseerd: als je maar de juiste levenshouding aanneemt, kan je alles aan. Haal diep adem, mediteer een half uurtje, wordt één met de natuur
Dergelijke oplossingen zijn evenwel slechts povere lapmiddelen voor zeer reële menselijke problemen: een dergelijke boodschap heeft vandaag in Gaza bijvoorbeeld maar een geringe kans op slagen. Als je een moeder of vader die een kind verliezen een pilletje geeft of een borrel, of een dosis morfine, of een yoga sessie, of een verwenweekend, of een Bijbelwake, of klinisch-psychologische begeleiding, dan zal dat telkens wel effect hebben. Maar het gaat uiteindelijk toch slechts over symptoombestrijding, om tijdelijk soelaas. Het echte leed wordt niet gelenigd, het steekt later hardnekkig weer de kop op, tot het, in het beste geval, slijt met de tijd. Na de alcohol komt de gore kater, na de euforie de zwarte ontnuchtering, na de berusting de doffe pijn, na de illusie de bittere, bittere ontgoocheling.
In de beschavingsgeschiedenis zijn er naast de talloze versies van godsdienstigheid ook steeds mensen geweest die getwijfeld hebben aan het religieuze model, ook wanneer een bepaalde godsdienst alomtegenwoordig was en met alle middelen doorgedrukt, zodat het zelfs voor de meest originele en begaafde mensen een ware heldendaad was om zich dergelijke vragen te gaan stellen. Zoals men er blijkbaar een mens niet kan van weerhouden om zich tot een God te wenden, zo kan de mens ook niet laten om zich van die God af te wenden en radicaal anders te denken over zichzelf, de medemens en de wereld: er is geen God, er is geen goddelijke voorzienigheid; God heeft de wereld niet geschapen; de Bijbel is niet het woord van God, mirakels zijn onmogelijk, goede of kwade of heilige geesten bestaan niet; profeten kunnen de toekomst niet voorspellen; priesters zijn mensen zoals wij; de Kerk is een organisatie van mensen met menselijke doelstellingen; er is geen leven na de dood, de mens heeft geen onsterfelijke ziel, er is geen verrijzenis, geen laatste oordeel; Jezus is niet de zoon van God, niemand kan uit een maagd geboren worden, Jezus noch Maria zijn met hun lichaam in de hemel opgenomen; er is geen hemel en geen hel, geen vagevuur en geen erfzonde.
Er is het (bijna?) oneindige universum, met een onooglijke, kwetsbare maar verbluffend rijke aarde, waarop ooit (als enige?) leven is ontstaan dat zon spectaculaire diversiteit heeft ontwikkeld, met als (voorlopig?) hoogtepunt de mens, de denkende materie. Dit is een radicaal inzicht, wars van al het steriele en verderfelijk strijdbare fanatisme dat alle godsdiensten noodzakelijk kenmerkt. Het is een extreem eenvoudige houding, die geen behoefte heeft aan lapmiddelen, zoethoudertjes of illusies en die niets in de plaats stelt van de oude afgodenbeelden. Het is een volstrekt neutrale positie, die niemand veroordeelt of bestrijdt, die alles tracht te begrijpen en te verklaren vanuit de gegevens zelf, Ockhams mes in de hand. Het is een nederige, niet-dogmatische ingesteldheid, die zichzelf voordurend ten gronde in vraag stelt en altijd open staat voor nieuwe inzichten. Het is ook een eis tot radicale solidariteit met het hele universum, met alle medemensen, alle andere vormen van leven en onze hele omgeving. Het is een ontzaglijke verantwoordelijkheid, in het licht van de voorbije geschiedenis en in het vooruitzicht van de toekomst.
Het is wellicht de onverbiddelijke uitdaging van deze volmaakte zuiverheid die mensen, vertwijfeld door hun tergende onvolkomenheid, zo doet huiveren en die zo onbegrijpelijk veel rauwe agressie oproept tegenover hen die haar desondanks toch betrachten en die, gelouterd door het bevrijdende vuur van een ultieme catharsis, niet anders kunnen dan de blik gevestigd te houden op de horizon, waarachter een betere wereld daagt.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
19-01-2009
Jonathan Israel, Radical Enlightenment - Radicale Verlichting
Jonathan I. ISRAEL, Radical Enlightenment. Philosophy and the Making of Modernity 1650-1750, xix + 810 pp., Bibliography: Published Primary Sources, Secundary Literature; Index, illustrations; Oxford University Press, 2001, 2002 paperback.
Vertaald als:
Radicale Verlichting: Hoe radicale Nederlandse denkers het gezicht van onze cultuur voorgoed veranderden, uitg. Van Wijnen, 944 pp., 2005.
Laten we beginnen met de prozaïsche maar onvermijdelijke kwestie van de prijs van dit boek. Ik kocht de Engelse paperback via Amazon.UK en betaalde 18,36 £ voor het boek en ongeveer 5 £ voor verzending. Het Britse pond is nu ongeveer 1,1 waard. De Engelstalige hardcover, die de zelfde afmetingen heeft en het zelfde lettertype, kost daar ongeveer 50 £. Bij Club-Proxis betaal je voor de hardcover 60 , voor de paperback 45,50 , als je een klantenkaart hebt krijg je 10% korting. De Nederlandse vertaling is wat rijker geïllustreerd en heeft, met haar meer dan 100 blz. extra, hopelijk een wat groter lettertype dan het onverantwoord minuscule en pijnlijke van de oorspronkelijke Engelse; kostprijs: helaas 79,50 . Aan de lezer om de conclusies te trekken. De Leuvense Stadsbibliotheek heeft het niet, die van jou misschien wel. Wetenschappelijke bibliotheken hebben het zeker in huis.
Waarom vestig ik je aandacht op een boek dat zo dik, zo duur en zo moeilijk lijkt? Omdat het een meesterwerk is. Je hoeft het van mij niet aan te nemen, lees gerust een van de talrijke recensies bij het verschijnen, dat bespaart me trouwens de aanzienlijke moeite om hier zelf een recensie te schrijven, dat was ik trouwens ook niet van plan, ik ken mijn grenzen. Ik zal me beperken tot enkele gedachten die bij het lezen de afgelopen dagen naar voren kwamen.
Enlightenment, Aufklärung, de Verlichting: we hebben er allemaal over gehoord (op school) en misschien gelezen en dan denk je dat je weet waarover het gaat. Tot je dit boek ter hand neemt en na de eerste bladzijde beseft dat je er niets over weet, niets. Als je het boek dichtslaat na de laatste bladzijde, weet je meer, veel meer, maar weet dat Jonathan Israel een tweede deel heeft geschreven, Enlightenment Contested, bijna duizend bladzijden. En geloof het of niet, ik had dat tweede deel al halverwege het eerste besteld, om zeker te zijn dat ik het in huis zou hebben op het moment dat het eerste uit was, en zo geschiedde. Tussen haakjes: deel twee is er nog niet in het Nederlands, in het Engels kost de paperback ongeveer 20 £, de hardcover ongeveer 30 £, bij Amazon.UK.; bij Proxis-Club resp. 53 en 48 , inderdaad de hardcover is goedkoper dan de paperback, maar koop ze toch maar beter in Engeland.
Niemand zal eraan twijfelen: dit is een wetenschappelijk werk, maar dan een van het superieure soort, dat torenhoog boven de meeste andere uitsteekt en zoals je er maar zelden een leest in je hele leven! Je mag dit werk bekijken vanuit elk mogelijk oogpunt, de beoordeling kan enkel in superlatieven uitgedrukt worden. Het is in de eerste plaats een ongemeen intellectueel en literair genot voor de geïnteresseerde lezer met een normale algemene ontwikkeling. Ik geef het toe: Joyces Ulysses, Tolstoïs Oorlog en Vrede, ook dikke kanjers, leg ik (telkens) na enkele paginas zuchtend naast me neer. Maar voor dit werk heb ik enkele dagen niets anders gedaan dan het ineens gewoon uitlezen. Het is meeslepend van het begin tot het einde. De auteur (°26 januari 1946, precies tien dagen jonger dan ik) is prof in Princeton en heeft zich toegelegd op de intellectuele geschiedenis van Europa tussen 1600 en 1800; het is zijn stelling dat de (noordelijke ) Nederlanden daarin, zeker rond 1650, een totaal onderschatte maar onweerlegbaar primordiale rol hebben gespeeld, met als onbetwistbare maar fel betwiste hoofdfiguur Spinoza.
Mocht je eraan twijfelen dat de Verlichting een belangrijke periode is geweest in de menselijke beschavingsgeschiedenis, dan zal dit boek je snel op betere gedachten brengen. Het is een echt keerpunt geweest, waarop definitief afstand genomen werd van al het voorgaande en de basis gelegd werd voor onze huidige samenleving en de krachtlijnen werden uitgezet voor de komende eeuwen. Het volstaat ons politiek bestel, onze economie, onze intellectuele, artistieke, filosofische en religieuze wereld te vergelijken met bijvoorbeeld de Middeleeuwen en de Renaissance, om te beseffen hoe grondig alles veranderd is, in een richting die zeer expliciet en met een verbluffende helderheid tijdens de Verlichting werd uitgewerkt. De Franse Revolutie en de ingrijpende veranderingen in gans Europa; de Verenigde Staten; democratie; de ontvoogding van de wetenschap en de ontwikkeling van de technologie; de autonomie van de kunstenaar: alles ondenkbaar zonder de Verlichting.
Het is evenwel niet vanzelf gegaan. Radicale denkers hebben het nooit gemakkelijk gehad, dat is vandaag niet anders. Maar ook dat is ingrijpend veranderd: vandaag kunnen mensen op heel veel plaatsen in de wereld vrij denken en zelfs schrijven wat ze willen en als dat zo is, dan is dat mede dank zij de principes en de rechten die in de Verlichting werden opgeëist. Helaas eindigen al te veel van de levensbeschrijvingen waarmee dit boek rijkelijk doorspekt is, in mineur: miskenning, uitsluiting, vervolging; de hoofdfiguren eindigen opgesloten en verkommerd in de gevangenis van vorst of kerk, verbannen, ziek, van alle bezittingen beroofd; zelfdoding, de brandstapel, de galg, depressie, waanzin, alle boeken in beslag genomen en verbrand, het is zoals Multatuli zegt, geen opgewekt verhaal. De talrijke standbeelden die men nadien heeft opgericht zijn geen zinvol eerherstel, maar veeleer een pijnlijke herinnering aan de misdadige manier waarop wij met onze grote denkers uit de Verlichting zijn omgegaan.
De problematiek die de Verlichting kenmerkt, is helaas ook nog steeds brandend actueel. Neem nu alleen nog maar de verhouding tussen kerk en staat, de rol van de religie in de maatschappij, de plaats van het individu in de gemeenschap, de vrijheid van meningsuiting, het leven na de dood, het bestaan van God, het onderscheid tussen goed en kwaad, de samenleving van de volkeren, oorlog en vrede Vierhonderd jaar geleden zijn daarover belangrijker uitspraken gedaan dan je in je krant of weekblad te lezen krijgt en wie de geschiedenis vergeet, zal ze opnieuw moeten beleven: ook vandaag zijn godsdienstige tegenstellingen de oorzaak van oorlog en terreur; veroordeelt men mensen om wat ze denken of omwille van hun seksuele geaardheid of voorkeur; leggen dictatoriale regimes hun wil op aan hun onderdanen; is er uitbuiting en slavernij.
Is de Verlichting dan mislukt? Verre van: alleen al het bestaan en het succes van de Westerse democratieën is het rechtstreeks resultaat van de intellectuele revolutie in het midden van de zeventiende eeuw; onze technologische samenleving is ondenkbaar zonder de rationele wetenschappelijke instelling die toen is ontstaan. Maar er blijven en er zullen wellicht altijd haarden blijven van verzet, waar men blijft dromen van absolutisme, verlicht despotisme, theocratie; er zullen wellicht altijd mensen zijn die hun medemens met geweld of bedrog benaderen; egoïsme en materialisme zijn veel meer dan enkel verborgen verleiders. Wij hebben in de voorbije vier eeuwen een lange, pijnlijke weg afgelegd, en de wereld ziet er vandaag totaal, onbeschrijflijk anders uit dan toen, maar de mens zelf is nog vaak de zwakke zelfde. Daarom is het goed om terug naar de krachtige bron te gaan van de radicale vernieuwing die de Verlichting is.
Dit boek van Jonathan Israel is een onvergetelijke ervaring, een machtige pelgrimstocht in de turbulente geschiedenis van eerlijke, originele, moedige en nobele, idealistische voorouders, die hier vlak bij ons leefden en die we zo tergend ten onrechte vergeten zijn. Hun namen lichten laaiend op van de prachtige bladzijden van dit onweerstaanbare boek. Ze behoren in goud gegrift te zijn in de muren van onze openbare gebouwen, onze cultuurtempels en onze onderwijsinstellingen, en vooral in het hart, het geheugen en het verstand van elk van ons, de onverdiend rijke erfgenamen van hun radicale nieuwe inzichten en van hun ongelijke strijd voor de waardigheid van elke mens.
Lees dit boek en herlees het, het zal je voor altijd met andere ogen doen kijken, zowel naar het verleden als naar het heden en, zo hoop ik, naar de toekomst.
Een vriendelijke en blijkbaar hoopvolle lezer schreef me dit bericht:
Beste Karel,
Ik zag vanavond op TV bij "Ik wed dat ik het kan" een verbluffende vertoning van een man die in 2 minuten van 20 willekeurige datums kon vertellen welke dag in de week het was. Ik was versteld over de snelheid waarmee hij dat kon berekenen, hij hield zelfs 28 seconden over!
Ik heb al tijdje gezocht op Internet hoe het berekenen werkt, maar ik kan de simpele ' truc' maar niet vinden.
Het gaat hier duidelijk niet om trucjes, maar om wiskunde. Als je een wiskundeknobbel hebt (figuurlijk! Je moet niet gaan voelen onderaan je achterhoofd ) dan kan je een aantal berekeningen die een simpele mens op papier of zelfs met een rekenmachine wat tijd en concentratie vragen, bliksemsnel uitvoeren uit het hoofd, zeker als je een goed geheugen hebt voor getallen. En als je veel oefent, beland je uiteindelijk in een Tv-programma.
Afsluiten doe ik met een citaat van Heinrich Heine (1797-1856): "Dort wo man Bücher verbrennt, // verbrennt man auch am Ende Menschen." - Almansor, Vers 243f. Aanleiding daarvoor zijn enkele verwijzingen in mijn recente lectuur naar auteurs die hun boeken verbrand zagen. Vanzelfsprekend denken we daarbij aan de Nazis en ook aan de pakkende futuristische film Fahrenheit 415 (de temperatuur waarop papier begint te branden). Dat een maatschappij of een gezaghebber zover kan gaan dat men boeken verbrandt omwille van de ideeën die erin staan, lijkt ons vandaag het toppunt van barbarij. Een triest hoogtepunt is wel het verhaal van William Tyndale (1494-1536), de eerste die de Bijbel uit de grondtekst vertaalde in modern Engels en die vertaling ook liet drukken. Voor die misdaad werd hij een jaar lang opgesloten in de gevangenis in Vilvoorde en ten slotte veroordeeld als ketter en op de brandstapel omgebracht.
Een zelfde lot trof Étienne Dolet. Hij werd vijfhonderd jaar geleden geboren in Orléans en stierf, amper 37 jaar later, in 1546, vierhonderd jaar voor mijn geboorte, na marteling op de brandstapel, verbrand samen met de atheïstische boeken die hij had geschreven en/of uitgegeven; zijn atheïsme bestond er eveneens in dat hij pleitte voor het lezen van de Bijbel in de volkstaal.
Hij zou, op weg naar de brandstapel, deze gelegenheidsverzen hebben uitgesproken: Non dolet ipse Dolet, sed pia turba dolet (Dolet zelf treurt niet, de vrome massa doet het). We horen daarin de echo van wat Arria aan haar echtgenoot Paetus zei: Paete, non dolet! In het jaar 42 kreeg Paetus van keizer Claudius na een opstand het bevel om zich van het leven te beroven; toen hij blijkbaar moeite had om tot de daad over te gaan, nam Arria de dolk uit zijn handen, stak die in haar borst en gaf hem dan het wapen terug met die illustere woorden: Paetus, het doet geen pijn
Ook tijdens de Verlichting, de periode 1650-1750, werden er in heel Europa nog publieke boekenverbrandingen georganiseerd met veel vertoon, waarbij vrijwel uitsluitend theologische, filosofische en, in mindere mate, politieke geschriften geviseerd werden.
Dan ben ik blij dat ik vandaag hier op mijn blog mag schrijven wat ik wil over wie of wat dan ook, zonder gevaar te lopen dat de politie straks voor mijn deur staat. En als ik al eens iemand tegen de schenen of nog gevoeliger plaatsen zou schoppen, lieve lezer, aanminnige lezeres, denk dan eens aan al die mensen die hun leven hebben gegeven om wat ze dachten en schreven en aan al de geschriften die in vlammen zijn opgegaan, alleen maar omdat er gedachten in stonden die niet strookten met die van iemand anders.
Cicero zei het al: Liberae sunt nostrae cogitationes. In het Duits is dat in een volkslied verschenen: Die Gedanken sind frei, een tekst die onder de Nazis natuurlijk verboden was; lees daarover eens (in het Duits of het Engels), deze uitstekende tekst: http://de.wikipedia.org/wiki/Die_Gedanken_sind_frei.
Categorie:tijd Tags:tijdsrekening
12-01-2009
Kurk
Met de feestdagen zijn de champagnekurken ons om de oren gevlogen. Het is immers een lange traditie om feestelijke gelegenheden met die bruisende drank te vieren. En waar dat vroeger nog een zeldzame speciale gelegenheid was, die in restaurants bijvoorbeeld onthaald werd op bewonderend applaus van de andere gasten, zijn de gelegenheden om een fles te kraken nu legio. Champagne of een van de vele imitaties is nu ook gewoon een aperitiefdrank.
Ik wou het vandaag hebben over die kurken, en eigenlijk zelfs over kurk. Weer zoiets waar we niet bij stilstaan, maar waar komt kurk vandaan? Wat is het eigenlijk?
De etymologie van het woord zet ons op weg. En er zijn er twee: volgens de meeste bronnen is ons woord afgeleid van het Latijnse cortex, bast, schors, omhulsel, dat ook toen al de specifieke betekenis had van kurk. Een tweede, mogelijke wortel voor ons woord is de Latijnse naam van de boom die ons kurk levert, de eik, meer bepaald de Quercus suber of kurkeik. Via het Arabisch al-qurq zou kurk in het Spaans opgenomen zijn als alcorque, eigenlijk een kurken zool, het gewone Spaanse woord voor kurk is corcho.
Het woord is afkomstig van de boom en zo is het ook met kurk, de stof, het materiaal. Kurkeiken hebben de eigenschap dat ze op hun binnenste bast een laag vormen, waarschijnlijk als bescherming tegen de wisselende weersomstandigheden en het klimaat rond de Middellandse Zee, waar ze het meest voorkomen. De bast van de boom produceert een uniform en ononderbroken groeiend weefsel, dat, als men de buitenste schors verwijdert, ongeveer 2,5 tot 5cm dik kan worden op een periode van drie tot tien jaar. De eerste productie is nog erg ruw; tijdens de eerste twintig jaar is de opbrengst ook vrij gering. Na vijftig jaar is de opbrengst ongeveer 50 kg, na tachtig jaar kan dat oplopen tot 250 kg of meer. Meestal oogst men om de negen jaar. Kurkeiken kunnen tot 200 jaar oud worden.
Kurk bestaat uit zeer sterke met lucht gevulde cellen, met wanden die een zeer hoog vetgehalte hebben. Elke cel is een waterdicht, heel flexibel compartimentje en vormt zo een voor de boom een beschermende, perfecte isolatie tegen wind, droogte of overvloedige regen, warmte en kou. De mens heeft dat al heel vroeg opgemerkt en vond zo allerlei toepassingen voor dit materiaal. Als men kurk versnijdt, snijdt men ook de buitenste cellen door en die vormen dan heel kleine holle halve bollen, zuignapjes eigenlijk, een beetje zoals de rubberen Wc-ontstoppers of de napjes die we gebruiken om iets op te hangen op een glad oppervlak, zoals glas. Kurk is vrij gemakkelijk samendrukbaar en neemt nadien weer soepel zijn oorspronkelijke vorm aan; het is smaakloos, geurloos, voelt aangenaam aan en heeft een vrij neutrale kleur. Het isoleert zeer goed, ook thermisch én akoestisch en is goed bestand tegen sleet en veroudering. Het is chemisch inert en goed bestand tegen allerlei chemische producten. Het drijft ook, wegens de lucht in de cellen en werd daarom al heel snel gebruikt bij het zwemmen en om vlotten te bouwen.
Maar het is vooral als flessenstop dat de mens het is gaan gebruiken, in die mate dat in verscheidene talen, zoals het Latijn, Spaans, Nederlands, Engels &c. het woord voor kurk ook flessenstop betekent. De lengte van een kurk, traditioneel ongeveer 24 mm, is de natuurlijke dikte van de kurklaag.
Men heeft sindsdien talloze toepassingen gevonden voor dit uitzonderlijk nuttige materiaal. Linoleum is er maar een van.
Met de opkomst van synthetische materialen zijn er wel concurrenten opgedaagd, ook voor flessenstoppen. Men staat voor keuzes, die onze toekomst zullen bepalen: gaat men de natuur cultiveren, zoals in de langzame, tijdrovende en onzekere, arbeidsintensieve en vrij ambachtelijke teelt van de kurkeik, een vorm van zonne- of hernieuwbare energie, of gaat men superefficiënte maar energieverslindende synthetische alternatieven ontwikkelen in steeds meer geautomatiseerde fabrieken in lagelonenlanden?
Recentelijk is men in onze bollenparken, de containerparken waar we ons afval kwijt kunnen, begonnen met de gescheiden inzameling van gebruikte kurken: kurk is een uitstekend recyclagemateriaal.
Nog even een taalkundige uitstap. In het Frans zegt men liège en dat heeft niets te maken met de Waalse stad van die naam, maar met het Lat. levis, licht, een van de typische en interessante eigenschappen van kurk. En als je zou denken dat schors afgeleid is van Lat. cortex, dan heb je het mis: daarvoor moeten we naar het Franse écorce en nog verder naar het Lat. scortea, een leren mantel, van scorteus, leren, van leer gemaakt. Scortum is een oud Latijnse woord voor leer, huid (van een dier), maar in het klassiek Latijn was het de naam voor hoer, prostitué, misschien omdat de huid zon diepe invloed heeft op vrijwel al onze zintuigen? Maar laten we niet afdwalen en het maar houden bij de feestelijke champagne van de voorbije weken en de knallende kurken. Hoor ik daar iemand opperen dat als je naar de hoeren ging, er altijd een fles champagne geserveerd werd? Wordt?
Een hele tijd geleden, op 6 februari 2006, toen ik net met deze blog begonnen was, maakte ik een lijstje op van mijn geliefkoosde auteurs, met telkens een karakteristiek werk; je kan dat nog eens nalezen als je hier klikt: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=8.
Veel is er sindsdien niet veranderd, behalve in de afdeling non-fiction, maar daarover later meer.
Een van die auteurs was Ved Mehta, die hier bij ons vrijwel onbekend is. De Nederlandstalige Wikipedia kent hem helemaal niet, zelfs het Engelstalig artikel kwam er maar met veel moeite uit (http://en.wikipedia.org/wiki/Ved_Mehta); bij Nederlandstalige internetboekhandels als Proxis vind je slechts één van zijn boeken vertaald in het Nederlands (Alles uit liefde) en amper enkele van zijn in totaal 26 boeken in het Engels. Ik leerde hem kennen als vaste medewerker van The New Yorker en las tussen 1975 en 2005 gefascineerd zijn talrijke autobiografische bijdragen; die zijn nu gebundeld in een eenvormige uitgave, ruim vier duizend bladzijden in twaalf volumes, onder de titel Continents of Exile. Men vergelijkt hem op dit punt met niemand minder dan Proust
Mehta heeft een eigen, Engelstalige website: http://www.vedmehta.com/index.html, daar vind je alle biografische en bibliografische gegevens, ik hoef die hier niet te herhalen. Misschien toch enkele elementen: Ved Mehta is geboren in India in 1934 en werd na een aanval van meningitis blind toen hij vier jaar oud was. Door de inspanningen van zijn vader maar vooral ook door zijn eigen gedrevenheid kreeg hij ondanks zijn handicap een degelijke opvoeding, die hem uiteindelijk tot in Oxford (B.A.) en Harvard (M.A.) bracht. Later ontving hij verscheidene eredoctoraten en andere eretitels.
Mijn niet geringe en blijvende bewondering voor Mehta is dubbel. Enerzijds is er zijn autobiografisch werk, met het merkwaardige verhaal van zijn eigen leven en dat van zijn voorouders en familieleden, dat hij vertelt op een bijzonder levendige en meeslepend persoonlijke manier. Anderzijds heeft hij een verbazingwekkend aantal essays, reportages, politieke analyses en andere artikels geschreven, waarin zijn enorme belezenheid, eruditie, scherpzinnigheid en filosofische en zelfs theologische diepgang werkelijk briljant naar voren komt. En telkens verbaast hij de lezer door een overvloed aan fabuleuze visuele details, die hij natuurlijk van anderen moet hebben, maar die hij debiteert met dezelfde bravoure waarmee hij naar verluidt cocktails mengt voor zijn gasten; wie hem niet kent, kan vaak niet geloven dat hij werkelijk blind is. Ook al als jonge - blinde - knaap verraste hij iedereen door vrolijk met de fiets rond te rijden!
Ik verzeker je dat je er nooit spijt zult van hebben als je een boek, om het even wat, van Ved Mehta gaat lezen. Kijk eens in je stadsbibliotheek, waarschijnlijk hebben ze Alles voor liefde wel. Bij De Slegte en andere tweedehandse boekhandels duikt af en toe een mooie Engelse hardcover op voor een prikje; verscheidene delen van de autobiografie en ook andere werken zijn in goedkope paperbacks verschenen, sommige voor slechts 5 euro, nieuw! Op eBay en in internetboekhandels zoals Amazon en Biblio.com zijn er voor boeken van Ved Mehta gouden zaakjes te doen, spijtig dat de verzendingskosten soms wat oplopen. Met de lage dollar en vooral met het pond dat nu nog maar amper één euro waard is, tegen 1,5 euro zes maand geleden, kan je vandaag meestal beter in de U.S. en het U.K. kopen dan hier bij ons. Ik bestelde via Amazon.UK een boek van Jonathan Israel (dat ik nog niet uit heb, dus nog even geduld) voor ongeveer 20 euro, verzendingskosten inbegrepen, dat hier ongeveer 50 euro kost! Dus echt wel de moeite waard. En ik heb nog nooit problemen gehad met mijn Visa-kaart.
Het valt me moeilijk om te zwijgen over de jongste ontwikkelingen in het conflict tussen Israel en de Palestijnen, al is erover spreken en schrijven niet gemakkelijker.
Het is een uitzichtloze situatie die al zo lang verziekt is, ontstaan uit historisch geweld en gevoed door jaren van gewapende conflicten, economische ongelijkheid, racisme, sociale vernedering Er is niemand meer die al het gelijk aan zijn kant heeft, niemand die zich niet heeft schuldig gemaakt aan onverantwoord geweld. Men kan sympathie hebben voor de ene kant of voor de andere, voor de daders of de slachtoffers, zeker ook medelijden met de onschuldige burgers. Maar het is niet denkbaar dat men het probleem zou kunnen oplossen door alle partijen voor een rechtbank te brengen, de strafbare feiten op te tekenen, de schuldigen aan te wijzen en te veroordelen: niemand gaat vrijuit, ook de landen niet die de ene of de andere partij steunen en rijkelijk voorzien van wapens, naast magere economische hulp.
De oorzaak of beter nog, de grond van het conflict moeten we niet zoeken in de historische feiten, dat zijn uiteindelijk maar de aanleidingen voor de steeds weer oplaaiende vuurhaarden. Het echte, knagende probleem ligt in de harten van de mensen die daar wonen. Het is wreed simpel: als die elf miljoen mensen (7 miljoen Joden, 2,5 miljoen Palestijnen op de West Bank en 1,5 miljoen in de Gaza Strip) op een dag zouden beslissen om vreedzaam naast elkaar te wonen, dan is er niets dat hen dat zou verhinderen, er is plaats genoeg voor iedereen, er zijn mogelijkheden voor iedereen, niet meer maar ook niet minder dan in de buurlanden. Er is niets dat hen dwingt om elkaar te bestrijden, behalve de gevoelens die ze voor elkaar koesteren.
Hoewel er ongetwijfeld bij die elf miljoen zeer velen zijn die naar vrede smachten, toch zijn er helaas ook meer dan genoeg die de haat en de strijd boven het vredelievend samenleven verkiezen. Het is dus een probleem van mentaliteit, van ingesteldheid, van gevoelens, van emoties. Natuurlijk kan je niet verwachten dat een moeder vergeet dat haar kind is gedood, dat een vader vergeet dat hij zijn zoons heeft begraven, dat men er niet meer aan denkt dat huizen verwoest zijn, land geroofd Maar wraak lost niets op, het zijn de precies die wraakgevoelens die het conflict brandend houden.
Men moet de vicieuze cirkel van het geweld en de haat doorbreken.
Pogingen daartoe zijn er al herhaaldelijk geweest, soms met enig succes bekroond, met perioden van relatieve rust in het gebied. Maar steeds is er een of ander incident en dat is voldoende om de gemoederen weer te verhitten en de strijd weer te doen oplaaien. Het is duidelijk dat onderhandelingen alleen weinig kans van slagen hebben, daarvoor liggen de standpunten te ver uiteen en geen van beide partijen zal in onderhandelingen de toegevingen doen die nodig zijn voor een compromis, men blijft op de principiële en dus onverenigbare posities.
Wat er dus nodig is, is een ommekeer in de harten van de mensen. Men moet proberen om de emoties te beheersen, ook al ze terecht en onvermijdelijk zijn. Emoties mogen het handelen niet leiden. Samenleven is maar mogelijk indien iedereen daartoe bereid is en indien men het eigen belang ondergeschikt maakt aan het gemeenschappelijk goed, als men afstand doet van verworven rechten en historische erfenissen, als men bereid is te vergeven en zelfs te vergeten in plaats van de litanie van het onrecht te blijven aanheffen. Vreedzaam leven is enkel mogelijk indien men vreedzaam is, indien men grote en kleine conflicten aanpakt in overleg, niet in gewapende strijd, indien men naar politieke oplossingen zoekt en dat zijn altijd en noodzakelijkerwijs compromissen.
Dat lijkt me het immense verschil te zijn tussen het Belgisch Conflict en het Israëlisch Probleem. De tegenstellingen tussen de gemeenschappen in België zijn even historisch, even principieel, even emotioneel geladen als in wat we maar even het Heilig Land zullen noemen, maar wij proberen nu toch al bijna twee eeuwen samen te leven zonder elkaar de kop in te slaan. Ik geef het toe, soms zou je wel eens iemand een dreun willen verkopen of ergens een muur bouwen, maar wij doen dat niet, wij praten en wij ageren politiek en economisch. Ginds bouwt men echte muren, schiet men mensen dood op straat, gooit men bommen op bussen, blaast men zichzelf samen met vele onschuldige anderen op, voert men alle dagen oorlog.
Waar ligt het verschil? Wij zijn minder emotioneel, denk ik, of althans: wij laten ons niet leiden door onze sterke emoties, wij gaan niet over tot de daad. En waarom niet? Omdat we al zo vaak gezien hebben in onze geschiedenis dat dat geen oplossing is, dat geweld alleen meer geweld veroorzaakt, dat oorlog nog nooit iets opgelost heeft. Wij hebben de soldaten kerkhoven om ons daaraan zwijgend en verpletterend te herinneren, wij hebben de historische monumenten en het collectief geheugen. Misschien is het ook het klimaat en zijn wij hier wat meer in het noorden wat minder heetgebakerd dan wat meer naar het zuiden. Wij hebben bijvoorbeeld nog wel enige historische reden om Duitsland met enige argwaan te bekijken, maar van anti-Duitse gevoelens kan je bij ons en in de rest van Europa nauwelijks spreken, die waren er zelfs niet kort na 1945, ook al waren de Nazis in elke film, in elk boek de boosdoeners. Rond 1960 had je het verschijnsel: Hitler? Connais-pas. In mijn studententijd in Leuven vroeg ik aan mijn medestudenten eens in welke eeuw (!) ze de Spaanse Burgeroorlog zouden situeren: geen een die wist waarover ik het had. Met zon mentaliteit kan je toch geen cultuur van haat en geweld in stand houden? Wij vergeten, zodat we zelfs niet hoeven te vergeven. Voor ons zijn andere dingen belangrijker dan de vete, de vendetta: handel drijven, werken, overleven, familie, kinderen, opvoeding, rijkdom, vakantie, vrijheid van denken en doen, sociale zekerheid, gezondheidszorg, cultuur, kortom: beschaving. En dat kan alleen maar als men zich niet laat overweldigen door primaire emoties, als men zijn verstand gebruikt, zoals wij dat zeggen.
Van koninklijken bloede: Albert en Filips van België
Onze koning wordt oud: hij is van 1934 en dus 75 jaar, een leeftijd waarop zelfs kardinalen, maar niet pausen, op pensioen (kunnen ) gaan. Ook de Nederlandse koningin is niet echt meer van de jongste: ze wordt 71 op 31 januari 2009. Hoog tijd dus dat we ons even bezinnen op het koningschap.
Het verschil tussen de monarchie en de republikeinse staatsvorm is niet zozeer dat tussen een koning en een president, maar tussen een erfelijk en een (tijdelijk) verkozen leider. De twee systemen hebben altijd al bestaan, Athene en Rome kenden al heel vroeg republikeinse bestuursvormen, met verkozen leiders die ook konden weggestemd worden. Met koningen en keizers is dat niet het geval, zoals we weten, tenzij in uitzonderlijke gevallen: wie van onze Belgische jeugd weet nog wat de Koningskwestie was? Cromwell?
Wellicht is het koningschap ontstaan als een uitbreiding van het algemeen verspreide eigendomsrecht, een fundamenteel mensenrecht en een vaste waarde sinds het ontstaan zelf van de mens en de samenleving. Enkel in communistische systemen heeft men dat recht ontkend, met de bekende rampzalige gevolgen. Vandaag twijfelt niemand aan het eigendomsrecht en ook niet aan het erfrecht: mensen erven van elkaar volgens vaste regels, die - niet verrassend merkwaardig goed overeenkomen met hun genetische verwantschap. We aanvaarden wel dat de staat op die overdracht een belasting heft, die omgekeerd evenredig is met de verwantschap: verre verwanten betalen meer belasting dan afstammelingen in eerste lijn.
Dat zijn de principes. De eerste koningen waren wellicht gewoon de rijkste mensen in hun gemeenschap, die met het grootste bezit, de meeste gronden. En zoals het mattheus-effect het wil (Mt 25:29 in de Statenvertaling, met parallellen Matt 13:12. Mark 4:25. Luk 8:18; 19:26:
Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene, die niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.) groeide het bezit van de eerste grootgrondbezitters aan, ten nadele van de kleintjes. Zo is men gekomen tot dat zeer middeleeuwse systeem waarbij een persoon niet zomaar zijn eigen grond kon bezitten, maar een heel land, zelfs een keizerrijk en op een bepaald ogenblik, bijna de hele wereld. Net zoals wij de koekoeksklok erven van onze tantes, erfde men in die wereld Duitsland, of Frankrijk, Spanje, de Nederlanden. Het eigendomsrecht en het erfrecht gold dus evengoed op het hoogste vlak. Keizers en koningen, maar ook de adellijke echelons daaronder waren, zo lijkt het wel uit de geschiedenisboeken, hoofdzakelijk bezig met het uithuwelijken van zoons en dochters, zelfs bastaards, in hun pogingen om het bezit veilig te stellen of liever nog uit te breiden.
Ontelbaar evenwel zijn de oorlogen die gevoerd zijn tengevolge van betwistingen in dat erfrecht, de zogenaamde successieoorlogen. Daaruit blijkt dat men altijd al aangevoeld heeft dat er iets niet pluis was met dat systeem. Vlaanderen is zo eindeloos over en weer gegaan tussen allerlei vreemde heersers, tot het in 1830 opging in het kunstmatige België. Van de ene dag op de andere waren we Bourgondiërs, Spanjaarden of Oostenrijkers, naargelang een koning of keizer met iemand trouwde of van iemand erfde. Dat kon niet blijven duren, mensen zijn geen vee, een land is niet het privé bezit van een man of vrouw, dat werd steeds sterker aangevoeld vanaf de Verlichting en leidde tot de gruwel van de Franse Revolutie, waarbij de burgers de koning, de koningin en zoveel mogelijk leden van de adel gewoon vermoordden, om er zeker van te zijn dat er geen nakomelingen zouden zijn die rechten konden laten gelden. De communisten in Rusland hebben het zelfde gedaan met de Tsaar en zijn familie, de adel is massaal gevlucht naar het Westen. De Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd was gesteund op de gedachten van de Verlichting en was een bevrijdingsoorlog van de Britse monarchie; ook daar werd alle adel afgeschaft. Landen zijn geen bezit, ze zijn niet onderworpen aan het eigendomsrecht en dus ook niet aan het erfrecht.
Vandaag hebben we in vele landen presidentiële parlementaire systemen: de partij die de verkiezingen wint, mag de president aanduiden, of hij wordt rechtstreeks verkozen; de termijn is meestal erg beperkt, vier of vijf jaar, na herverkiezing niet langer dan in totaal tien jaar ongeveer. Daarnaast zijn er nog een aantal koningshuizen, zoals België en Nederland, met een erfelijke monarchie. Natuurlijk zijn de moderne koningen en koninginnen niet te vergelijken met hun voorgangers: hun macht is zeer beperkt door de democratische instellingen, soms is er nog enkel een ceremoniële functie. Toch houden veel burgers in koninkrijken vast aan die traditie, hoewel ze in hun buurlanden perfect werkende presidentiële systemen zien.
Het is vandaag echter ondenkbaar dat bijvoorbeeld België en Nederland één land zouden gaan vormen door een huwelijk tussen de respectievelijke kroonprins en kroonprinses. Zo ver gaan we niet meer, een land, zelfs een koninkrijk, is niet het privé bezit van een familie. Maar we blijven wel vasthouden aan het principe van het erfrecht en dat is in feite een vreemde zaak. Als we het erover eens zijn dat het land niet meer het voorwerp kan uitmaken van erfelijke overdracht, dat de onafhankelijkheid belangrijker is dan het erfrecht, waarom blijven we dan vinden dat het koningschap moet overgaan op de wettelijke troonopvolger? Er is daarvoor geen enkele reden, zoals we zagen: het feodale systeem is afgeschaft, evenals de absolute monarchie, het land is van de burgers, niet van de koninklijke familie. Het koningschap is, zo houdt men ons voor, een dienst die de Koninklijke familie op zich heeft genomen, op verzoek van de burgers; de koning is de dienaar van het volk. Evenzo met de nog overgebleven adel: zij beschouwen zich als behouders van hun bezit, niet als potentaten. Zij bekleden nog nauwelijks posities van enig nationaal belang, hun bezittingen gaan steeds meer over in handen van de gemeenschap. Het enige dat zij erven, is vaak niet meer dan een titel, een naam.
En zo is het ook met de koning. Zijn rol is vandaag beperkt, het zijn anderen die de hoogste politieke macht hebben. Tot voor kort was dat bij ons een man die zich had waar gemaakt met een zorgvuldig uitgekiende verkiezingsstrategie met als resultaat een rugzakje met 800.000 stemmen, maar die verder nauwelijks enig intellectueel, moreel of staatkundig gewicht in de schaal kon werpen; vandaag is hij opgevolgd door iemand met een allesbehalve indrukwekkende politieke carrière en nauwelijks 30.000 stemmen, een backbencher op zijn retour, een grijze tweederangsfiguur.
Misschien is het daarom dat de mensen nog liever een koning hebben, zelfs een (zeker vóór zijn troonsbestijging) bedenkelijke figuur zoals Albert II. Maar het zwaar uitgeholde erfrecht komt pas serieus onder vuur te liggen als de mogelijke troonsopvolger, die zichzelf niet gemaakt heeft en die er niet om gevraagd heeft, niet voldoet aan zelfs de meest elementaire vereisten voor de functie. Dan gaan mensen zich wel degelijk vragen stellen bij het erfelijk koningschap, vragen die achterwege blijven als de kroonprins (en zijn gemalin) wel op de sympathie van de bevolking kunnen rekenen, zoals in ons buurland.
We leven in een moderne wereld. De oude heilige principes, die zolang de loop van de geschiedenis bepaald hebben, zijn voorbijgestreefd. Het volk beschikt zelf over zijn toekomst. De machtigste man van de wereld is straks de kleinzoon van doodarme mensen ergens in Afrika. Het is tijd dat wij ook in België onze conclusies trekken. De koning bezit het land niet, zijn erfgenaam erft het land niet, hij heeft geen recht op het koningschap; hij heeft dat recht ook niet verworven door enige persoonlijke eigenschap of kwaliteit, hij heeft het zelfs verkorven door zijn onbenulligheid, hij komt er niet eens voor in aanmerking. We hebben geen koning meer nodig en als we er dan toch een zouden wensen, dan willen we die ook wel zelf kiezen.
en ook die van justitie moest zijn plaats afstaan;
de nieuwe bazen zijn niet jonger maar wat ouder
en ook buiten is het niet warmer maar veeleer kouder.
Er was ook iets ongehoords of geziens in ons landje:
een minister die zich niet vastkliemp aan haar baantje.
De Vlaamse meerderheid in België daarentegen
heeft een les in nederigheid gekregen:
de Walen hebben de meerderheid in het parlement
en uitgerekend De Wael is daar impotent president.
De Vlamingen willen scheiden, al hebben ze geen nieuw lief,
de Walen willen bij ons blijven, België is voor hen best lucratief.
De koning en zijn royale familie, een speelse dochter uitgezonderd
wensen ons een verenigd land, ook al loopt alles in het honderd.
Onze kardinaal vindt dat wij het met wat minder kalkoen moeten doen,
en krijgt een gerestaureerd pand cadeau voor zijn pensioen.
Zijn baas in het Vaticaan, dat veteraan geloofsvoortplantingsorgaan,
meldt ons dat wij voor kinderen moeten instaan;
maar dan liefst niet zoals zijn priesters voor hun misdienaars,
al zijn die begrijpelijk de jongste tijd ook al eerder schaars.
Het gaat slecht met de banken, met ons geld en met het Britse pond,
met Amerikaanse schulden, IJslandse spaargelden en de ochtendstond,
met Russisch gas, biobrandstof, genetisch gemanipuleerde platanen,
en met de laatste Comodovaranen.
De aarde warmt op op de verkeerde plekken
en de kerncentrales blijven radioactief lekken.
In het Heilig Land is onlangs een kindeken geboren
maar het is wellicht geen lang leven beschoren;
Herodes, Hamas, Ezbollah of de Israëlis
zijn van in de kiem gesmoord geweld niet vies.
In Amerika mag straks een Zwarte in het Witte Huis,
maar de Amerikaanse soldaten zijn nog lang niet thuis.
Bij ons vindt malloot Crembo dat ook wij moeten vechten
en dat we onze conflicten met de wapens moeten beslechten.
Voorts van de rest gaat het goed in die wereld van ons,
afgezien van de Taliban, Al Qaida, Bin Laden en de franskiljons.
We moeten BHV nog splitsen,
maar wie ligt daar nu wakker van in Katowicze!
Ik wens je veel muziek in 2009, Johan of beter nog Richard Strauss
of prefereer je Amy Winehouse?
Genoeg euros wens ik je voor het aller-noodzakelijkste
al zal je wellicht meer spenderen aan het heel wat minder belangrijkste.
Lees dit jaar eens een of meer goed boek
of ga eens scanderen onder een spandoek.
Verdiep je, zij het tijdelijk, in een oude filosoof,
of val gerust in slaap achter de Leuvense stoof.
Gooi je laatste sigaret nu weg en koop geen nieuw pakje,
ook al gaat dat niet van een leien dakje.
Geloof niet wat je leest in de kranten
noch de levens van de santen.
Vetrouw op je eigen kunnen ook al is dat best bescheiden
en wacht maar niet te angstig op het einde der tijden.
Ik wens je immers nog één jaar, of veeleer: één met de keer,
volgend jaar lees je hier mijn warme wensen misschien weer.
Ik dank je voor je bezoek aan mijn Kroniek,
mijn website, mijn blog, ook al is die niet altijd katholiek.
Ik hoop je ook in 2009 te vergasten op talrijke exploten
onverdroten in mijn wiek geschoten en al dan niet uitgefloten.
Karel
29-12-2008
Onnozele Kinderen en Thomas Becket
Gisteren, de 28ste, was het Onnozele Kinderendag. In het Evangelie van Matteus, II, 16 staat het verhaal van de moord op al de mannelijke kinderen jonger dan twee jaar die in Bethlehem geboren waren. Koning Herodes was daarmee niet aan zijn proefstuk, zijn levensverhaal leest als een boek van Stephen King. Zo liet hij, naast ten minste één van zijn dertien vrouwen en een andere zoon, ook zijn zoon Antipater, terechtstellen op verdenking van hoogverraad. Hij had daarvoor de toelating nodig van keizer Augustus, die bij die gelegenheid (in het Grieks) zou gegrapt hebben: Je kan maar beter Herodes varken (hus) zijn dan zijn zoon (huios). Ook vandaag nog heb je in Israel meer overlevingskansen als varken dan als Palestijn. Maar terwijl de Palestijnse slachtoffers van het conflict in Gaza maar al te reëel zijn, lijken de onnozele kinderen totaal verzonnen: geen enkele andere bron spreekt over een dergelijke wandaad, terwijl we over de andere hebbelijkheden van Herodes goed ingelicht zijn.
Vandaag, 29 december herdenkt de katholieke kerk Thomas Becket (1118-1170). Hier en daar meent iemand dat het Thomas à Becket moet zijn, maar daar is geen enkele reden toe. Het lijkt wel Mrs. Bucket (emmer) die vindt dat ze Bouquet (ruiker) moet genoemd worden
Sommigen onder ons herinneren zich misschien Thomas Becket van de geschiedenisles of van het toneelstuk dat T.S. Elliot eraan wijdde en dat voor het eerst werd opgevoerd in de kathedraal van Canterbury in 1935. Daarin is aartsbisschop Becket een figuur die zich verzet tegen de autoritaire macht van de koning, Henry II en die daarom op zijn bevel in de kathedraal vermoord wordt door vier van zijn ridders. Dit is ook wat de katholieke kerk ervan vindt: Becket wordt sinds zijn dood vereerd als een martelaar, maar in Engeland natuurlijk niet meer vanaf Henry VIII en ook vandaag niet in de Anglicaanse kerk. T.S. Elliot gebruikte het historisch personage om zijn ideeën over het rijzend fascisme te vertolken, maar deed daarmee de waarheid danig geweld aan.
Thomas of London, zoals hij door zijn tijdgenoten genoemd werd, begon zijn loopbaan als hoveling en muntte meer uit in de jacht dan in zijn studies. Uiteindelijk kreeg hij rond 1142 een postje toegewezen in de hofhouding van Theobald, de aartsbisschop van Canterbury; hij werd er diaken en daarna aartsdiaken. Het was Theobald die hem in 1154 aan koning Henry II aanbeval als chancellor, kanselier dus, de rechterhand van de koning. De aartsbisschop en zijn collega-bisschoppen hadden gehoopt dat Thomas hen welgevallig zou zijn, hij zou de belangen van de kerk verdedigen bij de koning. Maar dat bleek een misrekening: Thomas koos in alles de kant van de koning en gebruikte zijn kennis van de kerkelijke wereld om allerlei hatelijke belastingen te laten goedkeuren en de privileges van de kerk te beknotten. Ondertussen liet hij zich wel verder uitbetalen als aartsdiaken van Canterbury. Thomas steunde de koning in zijn strijd tegen en in Frankrijk, waar hij ook effectief als ridder deelnam aan de vijandelijkheden.
Na de dood van Theobald stelde Henry II zijn vriend en raadsman Thomas voor om de functie van aartsbisschop van Canterbury, in de praktijk het primaatschap van Engeland, op te nemen, naast zijn taken als kanselier. Dat gebeurde in 1162, maar Thomas nam meteen ontslag als kanselier, zoals gebruikelijk was. En weer bleek hij een fameuze kazakkeerder te zijn: hij betoonde zich een zeer onafhankelijke aartsbisschop, die de koning herhaaldelijk dwarsboomde en van zijn ervaring als kanselier gebruik maakte om uitsluitend de kerk te dienen, tegen de wensen en de belangen in van zijn vroegere vriend en meester, de koning. Hij ging daarin zo ver, dat hij uiteindelijk de vlucht moest nemen naar Frankrijk in november 1164. Hij bleef daar ageren tegen de koning, met de steun van de paus, of een van de pausen, want er was ook een tegenpaus op dat moment. Zo excommuniceerde hij enkele bisschoppen en ook naaste medewerkers van de koning. Henry II reageerde door in 1170 zijn troonopvolger te laten kronen door een van de rivalen van Thomas, zijn aartsvijand en aartsbisschop van York, met wie hij nog samen in Canterbury had gediend. Thomas nam dat natuurlijk niet: het was het traditioneel voorrecht van Canterbury om die kroning te doen; hij schorste van uit Frankrijk meteen alle bisschoppen die eraan deelgenomen hadden. Toen Henry dat vernam zou hij uitgeroepen hebben: Will no man rid me of this turbulent priest? Is er dan niemand die mij verlost van deze woelige priester?
Op kerstdag 1170 excommuniceerde Becket al zijn tegenstanders.
De woedende uitroep van Henry II was genoeg voor enkele van zijn ridders. Zij trokken naar Canterbury en vermoordden Becket in de kathedraal.
De moord op de aartsbisschop van Canterbury, door medewerkers van de koning, ging als een schok door Europa. Becket werd meteen als martelaar vereerd; twee jaar na zijn dood verklaarde paus Alexander III, met wie hij had samengewerkt tegen Henry II, hem heilig. In 1174 ging Henry op boetetocht naar Canterbury. De populariteit van sint Thomas Becket verspreidde zich snel, met volle steun van Henry II en van diens dochters, in hun respectieve huwelijken her en der, zelfs tot in het Heilig Land en in IJsland. Canterbury werd een beroemd pelgrimsoord, onder meer voor de denkbeeldige vertellers van de Canterbury Tales van Chaucer.
Mijn gewoonte getrouw heb ik jullie opmerkzaam gemaakt op het feit dat niet alles wat ons voorgehouden wordt evangelie is, zelfs niet het Evangelie zelf, en zeker niet het bloedige verhaal van de Onnozele Kinderen. Vervolgens heb ik jullie laten zien dat de historische Thomas of London niet de moderne heldhaftige verdediger was van de mensenrechten die T.S. Elliot ervan gemaakt heeft in zijn Murder in the Cathedral, noch de zachtaardige onschuldige dienaar van de kerk die het slachtoffer werd van een absolutistische en hatelijke vorst.
Hij blijkt in tegendeel een zeer onberekenbare en zelfs onbetrouwbare politieke figuur geweest te zijn, die de mensen die in hem hun vertrouwen hadden gesteld wel zeer in hun verwachtingen heeft teleurgesteld, zowel zijn voorganger, de aartsbisschop van Canterbury toen hij zelf kanselier van de koning was, als die zelfde koning toen hij op zijn beurt aartsbisschop van Canterbury geworden was op voorspraak van die koning. Dat is nog geen reden om iemand te laten vermoorden, maar Thomas was een nijdig baasje, een man die niet op zijn kop liet zitten, een kemphaan, een mens met een supergroot ego, onverzettelijk als hij dacht gelijk te hebben, blind voor de mogelijkheid dat anderen misschien ook af en toe een heel klein beetje gelijk konden hebben, niet bereid tot gesprek en zeker niet tot enig compromis, zelfs niet een eervol. Hij was een man van uitersten, die zelfs zijn leven veil had voor zijn gelijk. Bij nader toezien en achteraf bekeken waren zijn overtuigingen misschien toch niet zo belangrijk: de meningsverschillen gingen tenslotte enkel over een paar twijfelachtige kwesties van het kerkelijk recht, niet over Goed en Kwaad. De heroïsche en fatale tweestrijd met Henry II, die vijftien jaar jonger was, kon hij onmogelijk winnen, en dat wist hij wel, maar tot toegeven was hij niet bereid, net zo min als de koning trouwens. Het was een confrontatie van twee vrienden, van een vorst en zijn nauwste medewerker, van een geliefde leerling en zijn even geliefde leermeester.
Het werd een drama van vriendschap en haat, trouw en verraad, van wereldlijke en kerkelijke hoogmoed, van bovenmenselijke karaktersterkte en de onzalige onmacht om met minder dan het absolute vrede te nemen.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
28-12-2008
P.D. James, The Private Patient
Mijn trouwe correspondent en co-blogger Luc Verbeke wijst me erop dat we laatste en jongste niet mogen door elkaar halen. Dus niet: in de laatste aflevering van mijn blog, of: in haar laatste boek maar: in de jongste aflevering, in haar jongste boek. Van Dale treedt dit standpunt bij, al laat hij een opening: in de vierde betekenis erkent hij het gebruik dat in Vlaanderen wijd verspreid is om laatste niet noodzakelijk letterlijk te nemen, maar dit ook te dulden in de zin van: de voorlopig laatste in een reeks, die daarmee niet noodzakelijk afgesloten is.
Dat brengt me bij het nieuwe boek van P.D. James, de grande dame van de Engelse detective of mystery story. Als je gebruik maakt van de zoekfunctie helemaal onderaan in de rechtse kolom van mijn blog kan je met haar naam als zoekopdracht de boekbesprekingen terugvinden die ik hier al aan haar werk gewijd heb. Je zal dan merken dat ik echt wel een bewonderaar ben. Ik heb al haar boeken in huis en heb de meeste ook al gelezen, hoewel ik haar werk nog maar enkele jaren ken.
Ze is nu achtentachtig (!) en ik las in een interview dat ze meent dat ze nu wel alle boeken geschreven heeft die ze in zich had. Het zou dus wel eens kunnen dat haar jongste boek meteen ook haar laatste is, zoals in de uitdrukking de jongste dag, die verwijst naar de laatste van alle dagen, die van het einde van de wereld.
Dit is de lijst van de Engelse titels met de Nederlandse vertalingen die ik kon achterhalen:
Bibliografie P.D. James
Inspector Adam Dalgliesh
Cover Her Face (1962)
A Mind to Murder (1963) = Geen prijs te hoog, = Kat in het nauw
Unnatural Causes (1967) = Tot de dood erop volgt
Shroud for a Nightingale (1971) = Lijkwade voor een nachtegaal
The Black Tower (1975) = Tehuis met vele vrienden
Death of an Expert Witness (1977) = Dood onder deskundigen
A Taste for Death (1986) = Dodenmis
Devices and Desires (1989) = Melodie des doods
Original Sin (1994) = Erfzonde
A Certain Justice (1997) = Gebrek aan bewijs
Death in Holy Orders (2001) = Dood onder geestelijken
The Murder Room (2003) = Moordkabinet
The Lighthouse (2005) = Vuurtoren
The Private Patient (2008)
Cordelia Gray
An Unsuitable Job for a Woman (1972) = Geen werk voor een vrouw
The Skull Beneath the Skin (1982) = Treurspel voor een moordenaar
Andere
Innocent Blood(1980) = Onschuldig Bloed
The Children of Men (1992)
The Girl Who Loved Graveyards (1996)
Non-fiction
The Maul and the Pear Tree (1971) (with T A Critchley)
Time to Be in Earnest: A Fragment of Autobiography (1999)
Ik vermeld hier nog dat veel van haar werken verfilmd zijn, voor de BBC of de bioscoop, en dus ook op DVD te koop zijn.
Haar jongste-laatste boek is in augustus 2008 verschenen onder de titel The Private Patient. An Adam Dalgliesh Mystery, 395 pp., mooi uitgegeven door Faber and Faber en trouwens aan hen opgedragen in celebration of my forty-six unbroken years as a Faber author. Dat kan tellen. De paperback kost ongeveer 22, de mooie hardcover ongeveer 28.
Men zou kunnen zeggen van P.D. James dat ze een vast patroon gebruikt, dat ze een methode heeft. Dat is geen verwijt, ze is zich daarvan trouwens zelf zeer goed bewust; daarmee plaatst ze zich in een lange, hoofdzakelijk Britse traditie van mystery thrillers, die al bijna honderd jaar lang fenomenale verkoopcijfers halen. Liefhebbers van het genre vrágen om een quasi voorspelbaar schema, ze eisen gewoon dat alle vaste ingrediënten aanwezig zijn. In dit boek van Baroness James of Holland Park zullen ze ongetwijfeld hun volle gading vinden.
Het is niet mijn gewoonte om in mijn boekbesprekingen van dit genre ook maar iets weg te geven van de plot: ik laat graag de spanning intact, dat is een goed deel van het leesplezier. Toch wil ik hier een meer algemeen thema aanraken dat mij al verscheidene malen is opgevallen in haar werk.
Er zijn niet veel gelukkige huwelijken in de wereld die P.D. James beschrijft, in tegenstelling met de zeer talrijke alternatieve relaties, tijdelijke of meer blijvende die in de plaats van het traditionele huwelijk komen. Er zijn ook heel wat ongehuwde figuren, niet zelden paren van jongere broer en oudere zus. Vaak kijken deze personages terug op een ongelukkige liefde of op een eenmalige seksuele ervaring. Vele volwassenen hebben een ongelukkige jeugd gehad die hen blijvend parten speelt. Typisch zijn ook de vaak voorkomende wezen, verstotelingen, adoptie- en buitenechtelijke kinderen. De misdaden die in haar verhalen voorkomen en die Commander Dalgliesh op te lossen krijgt, komen vrijwel steeds voort uit de emotionele ontreddering die het gevolg is van deze verstoorde familiale en sociale verhoudingen, naast de meer voorspelbare menselijke ondeugden als machtswellust, geldzucht, seksueel geweld, ziekelijke jaloersheid, afgunst.
In die zin is het oeuvre van James ook een spiegel van onze maatschappij, waarin het steeds vaker voorkomt en dus ook meer aanvaard wordt dat mensen op verscheidene manieren samen- of alleen leven, openlijk seksuele relaties hebben die niet onder het monogame heteroseksuele huwelijk vallen en over het algemeen bewust en zonder scrupules een leven leiden dat niet gekenmerkt is door de burgerlijke conventies en de romantische idealen die ons in onze jeugd met zoveel nadruk voorgehouden en ingehamerd werden. Daarmee mag eindelijk ook veel hypocrisie uit de wereld verdwijnen, veel schijnheiligheid die de veel rauwere realiteit moest verbergen, zoals de divorce à litalienne, toen echtscheiding daar nog verboden maar in de praktijk zeer aanwezig was.
Ik geef het toe: het leven in de zogenaamde nieuw samengestelde gezinnen en hun families is niet steeds vanzelfsprekend of simpel, maar het is evenmin onmogelijk en voor wie er eerlijk en open mee kan omgaan al bij al beter genietbaar dan de niet minder frustrerende zogezegd normale familiebanden.
Voor mij ligt in die sociale analyse van de hedendaagse samenleving het uitzonderlijke van James mysteries, daardoor stijgt ze uit boven de veel minder complexe whodunits, waarbij de spanning enkel komt van de ingewikkelde plot en de vele echte en valse sporen die de auteur heeft gelegd naar de verrassende oplossing. P.D. James is wel trouw gebleven aan veel van de vaste kenmerken en tradities van de boeken van Agatha Christie, Michael Innes en Dorothy L. Sayers, zoals het eenzame landhuis, de schrandere detective, de griezelige natuur, de gruwelijke moorden &c., maar zij heeft het genre gered van de vervelende voorspelbaarheid, de oppervlakkige banaliteit en de morele leegte door van haar personages, slachtoffers, daders, politiemensen en de vele kleurrijke nevenfiguren mensen van vlees en bloed te maken, mensen van onze tijd, met gedachten en emoties die wij kunnen begrijpen en delen.
Het leesplezier bij deze en alle vorige romans van P.D. James is daardoor dubbel gegarandeerd. Ik kan je dus haar boeken, ook haar jongste en helaas wellicht ook laatste, zonder de minste reserve aanbevelen.
Categorie:ex libris Tags:boekbespreking, P.D. James
24-12-2008
mensen van goede wil?
Het aantal missen dat ik in mijn leven bijgewoond heb, vooral dan in mijn jeugd, is niet te tellen. Dat is voor velen onder ons zo. Duizenden keren hebben we de vaste gebeden en gezangen gepreveld en gezongen, we kenden alles rats van buiten, al verstonden enkel zij die Latijn kenden ook wat we toen beleden. Enkelen slechts zijn trouw gebleven aan die gebruiken, al is ook daarvan niet zo veel overgebleven na het Tweede Vaticaans concilie.
We herinneren ons vast wel het Gloria, zeker de aanhef: Gloria in excelcis Deo, et in terra pax hominibus bonae voluntatis. Straks is het kerstavond en in de middernachtmis zal hier en daar het Gloria weerklinken, heel toepasselijk, want het is een citaat uit het kerstverhaal van Lukas, hoofdstuk 2, vers 14. Het is wat de engelen zingen in de hemel: Glorie aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen van goede wil.
We kennen dat zo goed, geen mens die er zou aan twijfelen dat het precies zo is.
En dan heb je een ambetanterik zoals ik, die zich afvraagt: is dat wel zo?
De tekst van het Gloria is in de liturgie niet veranderd, althans de Latijnse tekst niet. Maar ik was verrast door de huidige officiële vertaling: en vrede op aarde aan de mensen die hij liefheeft. De oude tekst, die ons in het geheugen en in ons hart gebrand is, die een begrip geworden is over de hele wereld, een hoogtepunt van de kerstnacht, de kern van de boodschap van het kerstekind, de Prince of Peace, klopt niet, de Engelen hebben zich vergist in hun tekst. De vrede is niet bedoeld, blijkt nu, voor de mensen van goede wil, maar voor de mensen die God liefheeft, of in wie hij zijn welbehagen heeft, of een welgevallen, er zijn verscheidene vertalingen mogelijk. Dat weet men al heel lang, de Bijbelvertaling van 1951 heeft ook al de nieuwe tekst. Maar hebben wij daar iets over vernomen? Ik in alle geval niet, en ik ben mijn hele actieve leven elke dag omringd geweest door theologen en exegeten.
Wat is het verschil, zal je me vragen? Ik vind dat het een groot verschil is. Als de vrede gewenst wordt aan alle mensen van goede wil, dan zegt God, via zijn engelen (en engel komt van het Grieks voor boodschapper) dat mensen, alle mensen, vrede kunnen verwachten als ze maar van goede wil zijn. Een beetje goede wil is alles wat er nodig is, hoe dikwijls hebben we dat al niet aan elkaar gezegd. Als iedereen meewil, dan komen we er wel. We mogen niet van slechte wil zijn, want dan gaat het niet. Ik heb het tweede deel van die Kerstboodschap altijd van het beste gevonden dat de Kerk te verkondigen had, als een werkelijk universele boodschap.
Ik ben dan ook zeer teleurgesteld dat men dat kwansuis veranderd heeft. De vredeswens geldt nu enkel voor de mensen die God liefheeft, in wie hij zijn welbehagen gesteld heeft. Wat maakt dat uit? Heeft God dan niet alle mensen (even) lief? Wel neen. De Kerk heeft altijd een zeer duidelijk onderscheid gemaakt tussen de mensen, bijvoorbeeld tussen gelovigen en heidenen, tussen katholieken en protestanten, tussen goede en slechte mensen, tussen mensen die niet zondigen en zij die dat wel doen, en tussen kleine zondaars en grote. Een theoloog als Schillebeeckx zegt zelfs dat enkel de goede mensen het eeuwig leven zullen hebben, de zondaars verdwijnen in het niets bij hun dood, ze mogen zelfs niet naar de hel om eeuwig te branden.
De vredeswens is dus enkel voor het volk Gods, de uitverkorenen en daarmee zitten we in een belangrijke Oudtestamentische traditie. God heeft zich een volk uitverkoren, Israel, boven alle andere. Hij zorgt als een goede vader voor dat volk, zolang het hem en hem alleen trouw blijft. Zij mogen geen andere goden dienen, of hij stuurt vreselijke straffen op hen af. Maar hij bevrijdt het uit ballingschap, verdedigt het tegen zijn vijanden en brengt het naar een land dat overstroomt van melk en honing (maar helaas niet van olie: het is het enige land in heel het Midden-Oosten waar geen druppel olie in de grond zit, en dat na veertig jaar ronddolen, maar dit terzijde). De andere volkeren die in het land woonden (en wonen ) mogen vernietigd worden, in hen heeft God duidelijk geen welbehagen. De mannen en mannelijke kinderen mogen, nee moeten afgeslacht worden, de vrouwen die al een man bekend hebben ook, de maagden mogen de Israëlieten als vrouwen of als slaven nemen. Niet gij hebt mij gekozen, zegt de Heer, maar ik u. Vrede is er dus enkel voor de mensen die God heeft uitverkoren, niet voor iedereen, zelfs niet als men van goede wil is, dat is nu eenmaal niet voldoende, jammer hoor.
Wat gaan we dus vannacht beluisteren? Wellicht vrijwel overal de oude tekst, in het Latijn en zelfs in het Nederlands en in talloze andere talen. Maar voor het eerst zal er bij mij een ongemakkelijke twijfel knagen: de boodschap van de engelen aan de herders klonk eigenlijk anders, de blijde boodschap, het Evangelie heeft een andere tekst en die was bestemd voor eigen volk, dat God had uitverkozen en liefhad, en niet voor alle mensen van goede wil. Jammer, voor de vele mensen van goede wil die naar vrede snakken en daarvoor in de eerste plaats in het eigen hart kijken, en niet naar een of andere God in den hoge, die ook vandaag nog vooral aanroepen wordt om ten strijde te trekken tegen ongelovigen, ook in het land waar de engelen ooit hun twijfelachtige boodschap verkondigden. Bethlehem is nu een Palestijnse stad op de West Bank, de linkeroever van de Jordaan.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
22-12-2008
Kerst: de verjaardag van Jezus?
Niet voor het eerst ga ik op zoek in ons verleden om een verklaring te vinden voor aspecten van ons dagelijks leven die wij met grote vanzelfsprekendheid aanvaarden en beleven alsof wij ze zelf uitgevonden hebben, dan wel alsof ze door de Goede God zelf zijn ingesteld.
Neem nu Kerstmis. In onze onschuld nemen we aan dat de verjaardag van Jezus op de 25ste december al gevierd is sinds zijn eerste verjaardag, in het jaar één, althans in huiselijke kring? Het vieren van verjaardagen is in het Jodendom evenwel veeleer ongebruikelijk, behalve de dertiende verjaardag, waarop (enkel!) de jongens hun bar mitswa vieren, hun plechtige communie, zeg maar. Het zijn wellicht de Romeinse legioenen die het vieren van de verjaardag hebben verspreid, als een onderdeel van de eredienst van Mithra, de belangrijkste concurrent van het Christendom in de eerste twee eeuwen van onze tijdrekening; in die religie waren de verjaardagen van de goden zeer belangrijk, vandaar dat de gelovigen ook hun eigen geboortedag gingen vieren. De christenen hebben zich toen met hand en tand verzet tegen dit heidens gebruik.
We weten niet of en dus ook niet wanneer Jezus zou geboren zijn, ik bedoel in welk jaar, lees daarover nog eens wat ik schreef over het begin van onze jaartelling, klik daarvoor op deze link: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=360
Zelfs als we aannemen dat Christus werkelijk ooit geboren is, dan is het nog altijd onmogelijk om te achterhalen op welke dag en van welke maand dat was; net zoals het jaar 1 (of nul?) pas eeuwen na de feiten uitgevonden is, bestond in de tijd van de vermeende geboorte onze indeling in maanden nog niet. We moeten dus onze moderne kalender retroactief gaan toepassen op een periode waarin totaal andere gebruiken van kracht waren. Maar zelfs als we dat doen, dan hebben we, bijvoorbeeld in het Nieuwe Testament, nog altijd geen enkele concrete of zelfs vage aanduiding die ons zou toelaten om de geboorte van Christus te plaatsen op een of andere dag.
Het vieren zelf van Kerstmis is trouwens een vrij laat verschijnsel. De eerste drie, vier eeuwen gebeurde het niet, ook al omdat dergelijke vieringen nu eenmaal als heidense gebruiken verafschuwd werden. Toen men uiteindelijk toch op zoek ging naar een datum, telde men negen maanden terug van de Boodschap aan Maria, een feest dat vooral in het Oosten wel al vrij vroeg gevierd werd, en wel op 25 maart. Waarom precies dan? De enige verklaring die ik vind is dat 25 maart negen maanden voor de geboortedag van Christus valt en daarmee is de vicieuze cirkel rond. Om het nog wat ingewikkelder te maken: 25 maart werd ook op verscheidene plaatsten als de geboortedag van Christus gevierd, bijvoorbeeld in Egypte.
Wat bij die beide data opvalt, is dat 25 december (ongeveer) de winterzonnewende is, die we astronomisch correct gisteren, 21 december om 13.04 uur meemaakten: dan staat de zon op haar laagste punt op de middag, is de dag het kortst, amper acht uur en de nacht het langst, zestien uur; 25 maart is dan weer de lente-evening, dan zijn de dag en de nacht even lang. Die beide astronomische gebeurtenissen waren sinds mensenheugenis bekend bij alle volken der aarde en gingen gepaard met allerlei festiviteiten. Pas rond 400 heeft het Christendom zijn afkeer voor de heidense gebruiken overwonnen en heeft geprobeerd daaraan een christelijke invulling te geven. De geboorte van de zon, namelijk het feit dat de dagen weer beginnen te lengen, werd zo de geboorte van Christus, de redder van de mensheid. Maar de gewoonten van de mensen bleven bestaan. Een van de meest uitbundige feesten van de Romeinen was de Saturnalia, die begonnen op 17 december maar tot de 25ste doorgingen. Het begon met een eredienst voor de togati, gevolgd door een banket voor iedereen, waarop de kreet Io niet uit de lucht was, denk aan Santa Claus Hohoho-geroep. Scholen, rechtbanken en winkels waren gesloten. Er mocht gegokt worden en er werd geschransd en gezopen. Men wisselde geschenken uit, ook nepcadeautjes. In de huiskring mochten de slaven aanzitten en werden bediend door de heer des huizes, die bovendien door zijn ondergeschikten eens goed in zijn hemd werd gezet, figuurlijk dan. De intellectuelen vermaakten zich met aangepaste spelletjes, zoals het zoeken van etymologieën, het ontdekken van filosofische drogredeneringen of het herkennen van citaten van dichters of schrijvers; wie won kreeg een kleine som gelds, de verliezer betaalde; in vele gezinnen worden ook nu dergelijke gezelschapspellen gespeeld, zoals Trivial Pursuit.
Ook versieringen met groene takken: hulst, klimop en maretak was lang voor het christelijke feest alom gebruikelijk. Pas vanaf de zevende eeuw liet de Kerk het toe voor Kerstmis.
Ik kom later nog terug op de meer recente gebruiken rond het kerstfeest. Intussen kan je even stil worden bij mijn alternatief kerstverhaal van gisteren.
Beste wensen!
Karel
Categorie:tijd Tags:Kerstmis, kalender
20-12-2008
raison d'Ãtat
Verantwoordelijkheid, het is een woord dat je nu voortdurend hoort, meestal in de combinatie: zijn of haar (maar meestal zijn) verantwoordelijkheid opnemen of niet uit de weg gaan. Maar het is een vorm van newspeak, de verloedering en perversie van de taal door de politiek die George Orwell in zijn dystopische roman Nineteen Eighty-four zo vernietigend ironiseerde: The Ministry of Love is niets anders dan de geheime politie die zich verlustigt in agressieve ondervragingstechnieken en marteling. Orwell schreef zijn meest bekende werk, naast Animal Farm (1945), in 1948 - vandaar de anagrammaticale titel ongeveer een jaar voor zijn dood in 1950, hij werd niet ouder dan zesenveertig.
Wat bedoelt een politicus als hij zegt dat hij zijn verantwoordelijkheid zal opnemen? Het is sinds vele jaren de staande uitdrukking om aan te kondigen dat de betrokkene ontslag neemt onder druk van de omstandigheden, meestal een blunder of een misstap die hij of zij zelf begaan heeft, of waarvoor hij of zij verantwoordelijk geacht wordt: een misstap van een kabinetsmedewerker of de administratie van het departement of ministerie. Denk aan de twee ministers die ontslag namen na de ontsnapping van Dutroux: zij hadden met dat feit zelf vanzelfsprekend niets te maken, ze waren er niet rechtstreeks verantwoordelijk voor, maar de blunders van hun diensten, justitie en binnenlandse zaken, waren zo flagrant dat er koppen moesten rollen voor de geloofwaardigheid van de politiek.
De uitdrukking is dus een verdraaiing van de betekenis, een verschuiven van de verantwoordelijkheid van de echte daders naar iemand die er nauwelijks bij betrokken is en alleen een morele, politieke of symbolische verantwoordelijkheid draagt.
Maar newspeak kent vele subtiele bochten. Zo hebben we gezien dat een andere minister van binnenlandse zaken precies van uit zijn verantwoordelijkheidsgevoel weigerde af te treden toen bleek dat een kabinetsmedewerkster haar eigen bedje gespreid had bij de politie, onder meer door het vervalsen van examenresultaten; het zelfde gebeurde nog eens toen de topman van de politie, waarvoor de binnenlandminister verantwoordelijk is, beschuldigd werd van het onregelmatig bevorderen en degraderen van enkele medewerksters. De minister beweerde met klem dat ontslag nemen zou neerkomen op onverantwoordelijk gedrag, het ontlopen van verantwoordelijkheid.
Het recente ontslag van de minister van justitie en vervolgens van de hele regering brengt ons bij hallucinante uitbreidingen van newspeak. Na enig aandringen, bijvoorbeeld door herhaalde expliciete en gedetailleerde beschuldigingen door de hoogste magistraat van het land, namen de heren hun verantwoordelijkheid op. Maar wat gebeurde er onmiddellijk nadien? Allebei haastten zij zich om verklaringen af te leggen waarin zij met grote verontwaardiging ontkenden, niet alleen dat zij zouden betrokken zijn bij de feiten, maar dat die feiten zelfs onbestaande waren, verzonnen dus, en wel door de hoogste magistraat en zelfs door de hele gerechtelijke macht, om de uitvoerende macht in diskrediet te brengen, of om een interne strijd tussen de zittende en de staande magistratuur uit te vechten op de rug van de arme, reine politici.
Even een woordje over die magistratuur. Hogere ambtenaren van het gerecht noemt men magistraten; als zij tijdens een rechtszaak de functie vervullen van rechter, dan spreken zij hun oordeel zittend uit, in het Frans assis, vandaar het Hof van Assisen. Als zij de rol van aanklager opnemen, wat men ook het openbaar ministerie noemt, of de parketmagistraten, dan spreken die hun beschuldigingen staande uit. Vandaar.
En ook een beetje uitleg over de drie machten in ons land (en andere). Je hebt de wetgevende macht, dat is het parlement; de uitvoerende macht is de koning en zijn ministers; er is evenwel ministeriële verantwoordelijkheid (daar heb je het weer), die zegt dat niet de koning maar enkel de betrokken minister ter verantwoording kan geroepen worden voor het parlement. De rechterlijke macht kennen we. Het was Montesquieu (1689-1755) die dit systeem van de democratie vaste vorm gaf als de trias politica (al is die term niet van hem). De scheiding tussen die drie machten, waarover nu zoveel te doen is, vormt wel degelijk de grondslag van onze samenleving: de drie instanties houden elkaar zorgvuldig in de gaten en zorgen er zo voor dat niemand zijn boekje te buiten gaat. In een democratie is iedereen gelijk voor de wet en de wet gelijk voor iedereen.
Men prijst deze minister van justitie omdat hij zich verantwoordelijk gedragen heeft. Maar klopt dat wel? Hij heeft wel ontslag genomen, maar dan uitsluitend omdat hij niet anders kon: het hoofd van de rechterlijke macht beschuldigde hem van het ergste vergrijp tegen de democratie, het doorbreken van de scheiding tussen de rechtspraak en de het regeren van het land. Hij is volgens de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie tussengekomen, in mindere of meerdere mate, of heeft ten minste die indruk gewekt, in een rechtszaak die burgers hadden aangespannen tegen de regering, heeft zijn invloed aangewend, op een of andere manier, om te proberen gelijk te halen, ten nadele van de burgers. Maar in plaats van dat gefundeerd oordeel van de hoogste rechterlijke instantie te aanvaarden, beschuldigt hij nu zelf die rechterlijke macht van leugens en machtsmisbruik. Daarmee bewijst hij de democratie de slechtst mogelijke dienst: de uitvoerende macht beweert luidop en zonder enige scrupule dat de rechterlijke macht corrupt en oneerlijk is. Hij zegt letterlijk dat de rechterlijke macht zelf in zeer belangrijke mate verantwoordelijk is voor wat er gebeurd is.
En de veelgeplaagde eerste minister volgt hem daarin op de voet: ook hij kon vooral wegens de politieke druk niet anders dan aftreden en nam dan maar de hele regering met zich mee, of ze nu iets afwisten van zijn malversaties of niet: ook hen werd gevraagd hun verantwoordelijkheid op te nemen, hoewel zij geenszins in staat van beschuldiging gesteld werden, zoals de beide andere heren, door het gerecht. Die beschuldiging alleen was overigens voor een man als Leterme geen reden om af te treden, er was een stevige dolkstoot in de rug nodig en die hebben de Vlaamse liberalen maar al te graag en met klinische precisie uitgevoerd: ze hebben hem het vertrouwen ontzegd en daarmee was hij zijn meerderheid kwijt. En zelfs na die fatale dolkstoot hebben ze hem nog urenlang met man en macht van zijn stoel moeten sleuren en schoppen.
Wat was de eerste publieke daad na die ongracieuze val? Een brief, nog een, waarin hij staande houdt dat de beschuldigingen ongegrond, verzonnen zijn, leugens dus. Verre van zijn verantwoordelijkheid op te nemen, wijst hij die verontwaardigd af: hij is onschuldig, hij is valselijk beschuldigd. Dat is, mij dunkt, wel het toppunt van onverantwoordelijk gedrag, van incivisme: het is een eerste minister die de instellingen van het land in gevaar brengt om zijn eigen hachje te redden en die daarmee nog vrolijk doorgaat nadat hij, na de smadelijke veroordeling door het hoogste gerechtelijke gezag van het land, ook door zijn politieke medestanders tot aftreden was gedwongen.
Wat wij meemaken is pijnlijk, onthutsend, onvoorstelbaar. Maar het is ook zeer menselijk. Het kan ons misschien verbazen dat mensen zoals een eerste minister en een minister van justitie in staat zijn tot regelrecht incivisme en tot het belagen van de grondvesten van de democratische staatsstructuren, maar het is helaas geen onbekend fenomeen. De kern van de zaak ligt hierin dat mensen die een hogere functie bekleden wel eens dreigen te vergeten dat zij maar mensen zijn, eenvoudige mensen zoals u en ik. Zij menen dat zij boven de wetten staan, aangezien zij de wetten maken; dat zij boven de andere mensen staan, omdat zij die mensen kunnen maken en kraken. Zij menen te handelen in het algemeen belang, en vinden dat daarvoor het particulier belang, dat van u en mij, moet wijken. Zij zijn verantwoordelijk voor de goede werking van de staat en zij menen dat daarvoor alle middelen goed zijn, ook leugentjes om bestwil en meer sinistere praktijken. Zij spreken van de raison détat (dankjewel, Van Dale voor je bloemrijke uitleg: staatsraison, punt uit ), van het groter goed, van het publieke belang waarvoor dat van de enkeling moet wijken. Zij zijn geen mensen meer zoals u en ik, zij vereenzelvigen zich met hun functie, zijn worden hun functie.
En daar liggen de wolfijzers en schietgeweren. Er zijn natuurlijk gevallen waarin het niet anders kan: als je een weg of een kanaal moet trekken, dan zal er moeten onteigend worden; met een billijke vergoeding is men er van af, ook al kan men het verdriet niet betalen van de mensen die tot verhuizen gedwongen worden, noch de prijs voor de dood van dat gepensioneerd koppeltje, twee oude bomen die men toch nog heeft verplant. Mensen die met macht bekleed worden, hebben het niet gemakkelijk, zij weten dat zij niet voor iedereen goed kunnen doen en dat hun keuzes vaak slachtoffers maken. Maar daar gaat het hier niet om. Wat wij nu meemaken, is dat enkele burgers, mensen zoals u en ik, zich machten toe-eigenen die zij niet hebben, die zij niet mogen hebben, die hen ontzegd zijn door de grondwet zelf. En dat zij die macht gebruiken om een gelijk te halen dat zij met de gewone rechtsmiddelen, die van u en van mij, niet kunnen halen. Op dat moment maken zij de fundamentele vergissing door een onderscheid te maken tussen de rechtbank en de individuen die daarin zetelen. Zij zien niet meer het onafhankelijke gerechtelijke apparaat, maar de ongetwijfeld feilbare mensen van vlees en bloed. Wat! zo zeggen zij, enkele rechters van niemendal, en dan nog van een andere signatuur, dat wil zeggen benoemd op voorspraak van een andere politieke partij dan de hunne (want álle rechters in België zijn politiek benoemd, zoals bekend), die twee klungels brengen ons fiscaal Fortis-kaartenhuisje in gevaar! Dat zullen we eens rap regelen, zie: een telefoontje hier en daar en dat is weer geregeld! Wat denken die kerels wel! Weten zij wel wat de gevolgen zullen zijn? Waar is hun verantwoordelijkheidsgevoel?!
En zo zijn we weer bij het begin. Verantwoordelijkheid. Het is het opperste democratisch principe, namelijk dat wij, ieder van ons, kunnen gevraagd worden om tegenover de andere burgers rekenschap te geven voor wat we gedaan hebben en dat wij ons aan hun oordeel onderwerpen. Verantwoordelijk zijn betekent zich niet onttrekken aan de wetten, ook niet omwille van welk hoger belang dan ook. Nood breekt wet NIET, in een democratie mag niemand de wet breken, ook de wetgever niet. In een democratie is een procureur-generaal niet meer of niet beter dan de rechters die met een zaak belast zijn, staat zelfs een minister van justitie niet boven ook maar de eerste de beste vrederechter in de uitoefening van zijn functie. In een democratie zijn wij allemaal gelijk. En dat is wat ontelbare mensen die een hogere functie bekleden zo gemakkelijk vergeten. Het is precies daarom dat Montesquieu dat rigoureuze onderscheid gemaakt heeft en de scheiding der machten tot het meest heilige principe van de democratie heeft verheven.
Wij leven in een land waar enkele van onze hoogste gezagsdragers deze principes manifest en flagrant met voeten treden. Dat moet ons aanzetten tot de hoogste waakzaamheid, want de geschiedenis, vooral die van de twintigste eeuw, leert ons waartoe dat kan leiden. Verre van mij om de wat banale personen in kwestie te vergelijken met de totaal waanzinnige en ontstellend misdadige dictators die zoveel tientallen miljoenen medemensen de dood ingejaagd hebben in naam van het hoger belang. Maar zij maken zich wel schuldig aan het zelfde misdrijf: het ondergraven van ons hoogste goed: de democratie.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
18-12-2008
Leterme: de afgang
We kennen ze allemaal: de flamboyante nieuwe leider in de jeugdbeweging die plots uit het niets opduikt en meteen alle gewoonten overboord gooit; de jonge baas op het werk, die er niets van kent maar toch weet hoe het allemaal moet; de arrogante personeelsdirecteur die orde op zaken komt stellen; de jonge gepensioneerde die meteen voorzitter wordt van de vereniging en dringend nieuwe wegen moet inslaan; de architect die een revolutionair plan heeft voor de verbouwing van de bibliotheek En ja, ook de jonge, beloftevolle politicus die de partij na jaren oppositie weer op het voorplan moet brengen met zijn persoonlijk charisma.
We zien ze komen, we lopen erin, we lopen ze achterna en dan zijn ze weg, foetsie, vertrokken met de noorderzon, weg naar een nieuwe uitdaging, naar andere goedgelovige mensen en wat ze achterlaten is chaos, ontreddering, teleurstelling, frustratie, woede en haat.
Het zijn sterke schouders die de weelde kunnen dragen, zei mijn Moeder zaliger. Het zijn nog straffere mensen die de macht aankunnen. Kijk naar Dehaene: eerst een oppermachtig kabinetchef, dan, na de vadermoord op Martens, zelf baas van de partij en van het land en dan: burgemeester van Vilvoorde en nadien heropgevist door zijn berouwvolle politieke vrienden voor lucratieve postjes en tijdelijke aanstellingen. Of Verhofstadt: jarenlang in de oppositie, dan een kort moment van glorie als minister van begroting, weer oppositie tot de grote doorbraak en vervolgens een echt staatsman, ook internationaal, tot de vernederende nederlaag tegen een onervaren schertsfiguur als Leterme; nu wacht hij zijn tijd af, of heeft hij er genoeg van en gaat hij van het leven genieten? Ik gun het hem.
Leterme leek al meteen een twijfelachtig geval: charismatisch kon je hem niet noemen, een grijze muis zei men, ik noemde hem een bescheiden, bescheten dorpsonderwijzer; een notarisklerk was het, een comptabel. Maar we vergisten ons: de muis had fantasieën en ambities groot genoeg voor een olifant. Hij zou de CVP (vul naar believen andere namen in, maar het zijn de Tsjeeven, de kattelieken) redden van de onaanvaardbare, frustrerende en onzalige oppositie waarin ze verzeild geraakt waren, hij zou de militanten weer postjes bezorgen, in de dorpen en steden en in Brussel. En kijk: het leek hem te lukken, hij werd de ernstige, welwillende minister-president van Vlaanderen, in een periode waarin hij met geld (óns geld) kon gooien. En wij dachten: tiens, hij heeft blijkbaar meer in zijn mars! En ja hoor: hij zou ook eventjes het Vaderland gaan redden, Vlaanderen was te klein voor hem, hij zou België hervormen en Vlaanderen (bijna) onafhankelijk maken, al was het maar om zijn kartelpartners te plezieren. En wij liepen er weer in, wij geloofden die mens, we geloofden hem op zijn woord, dat hij zo vrijgevig gaf, met de ontwapenende oprechtheid van de echte katholiek, de stuurse ernst van de eenvoudige West-Vlaming.
En het lukte: hij werd verkozen, geplebisciteerd zegt men, verkozen met bijna een miljoen stemmen, een volkstribuun.
Wij hebben zijn afgang meegemaakt, die begon nog voor zijn eedaflegging: eerst geen regering, dan geen staatshervorming, dan geen kartel en nu ook geen Fortis. Wat blijft er nu nog over van zijn gegeven woord? Van zijn imago? Van zijn politieke moed? Hij is gewogen en veel te licht bevonden, hij is niet meer dan een min of meer handige kleine partijtechnocraat, een achterbakse postjesjager voor zichzelf en zijn politieke vrienden, een nijdig zetbaasje, een over het paard getilde KSA-leider, een minkukel, un minable. Hem ontbreekt elk staatsmanschap, elke intellectuele envergure, elke visie of verbeeldingskracht, elke integriteit, elke grootmenselijkheid. Hij is het epitoom van de kneuterige kleinburgerlijkheid, de gemelijke zelfgenoegzaamheid, de bekrompen gierigheid en de ontstellende intellectuele en culturele ondermaatsheid en de kleine oneerlijkheid van een niet onbelangrijk deel van de Vlaamse bureaucratie.
Maar we mogen niet klagen: we hebben hem zelf verkozen, we hebben hem gemaakt tot wat hij is, terwijl hij enkel verantwoordelijk is voor wat hij niet is, voor al wat we van hem meenden te mogen verwachten, maar waartoe hij helaas, helaas niet in staat is.
Laat hem nog maar even zijn droevig vertoon voortzetten, als een echte paljas, een zielige clownfiguur, een lachwekkend burgermannetje als deerlijk mislukte invaller voor de rol van Grote Leider, met zijn handen in de broekzakken van zijn slecht zittend confectiepak, ijdele praat en halve waarheden uitkramend die steeds minder zeggen voor steeds minder mensen, tot hij straks alleen nog de spiegel heeft in de badkamer die hem vertelt hoeveel vrienden hij nog heeft.