mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
03-01-2009
Van koninklijken bloede: Albert en Filips van België
Onze koning wordt oud: hij is van 1934 en dus 75 jaar, een leeftijd waarop zelfs kardinalen, maar niet pausen, op pensioen (kunnen ) gaan. Ook de Nederlandse koningin is niet echt meer van de jongste: ze wordt 71 op 31 januari 2009. Hoog tijd dus dat we ons even bezinnen op het koningschap.
Het verschil tussen de monarchie en de republikeinse staatsvorm is niet zozeer dat tussen een koning en een president, maar tussen een erfelijk en een (tijdelijk) verkozen leider. De twee systemen hebben altijd al bestaan, Athene en Rome kenden al heel vroeg republikeinse bestuursvormen, met verkozen leiders die ook konden weggestemd worden. Met koningen en keizers is dat niet het geval, zoals we weten, tenzij in uitzonderlijke gevallen: wie van onze Belgische jeugd weet nog wat de Koningskwestie was? Cromwell?
Wellicht is het koningschap ontstaan als een uitbreiding van het algemeen verspreide eigendomsrecht, een fundamenteel mensenrecht en een vaste waarde sinds het ontstaan zelf van de mens en de samenleving. Enkel in communistische systemen heeft men dat recht ontkend, met de bekende rampzalige gevolgen. Vandaag twijfelt niemand aan het eigendomsrecht en ook niet aan het erfrecht: mensen erven van elkaar volgens vaste regels, die - niet verrassend merkwaardig goed overeenkomen met hun genetische verwantschap. We aanvaarden wel dat de staat op die overdracht een belasting heft, die omgekeerd evenredig is met de verwantschap: verre verwanten betalen meer belasting dan afstammelingen in eerste lijn.
Dat zijn de principes. De eerste koningen waren wellicht gewoon de rijkste mensen in hun gemeenschap, die met het grootste bezit, de meeste gronden. En zoals het mattheus-effect het wil (Mt 25:29 in de Statenvertaling, met parallellen Matt 13:12. Mark 4:25. Luk 8:18; 19:26:
Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene, die niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.) groeide het bezit van de eerste grootgrondbezitters aan, ten nadele van de kleintjes. Zo is men gekomen tot dat zeer middeleeuwse systeem waarbij een persoon niet zomaar zijn eigen grond kon bezitten, maar een heel land, zelfs een keizerrijk en op een bepaald ogenblik, bijna de hele wereld. Net zoals wij de koekoeksklok erven van onze tantes, erfde men in die wereld Duitsland, of Frankrijk, Spanje, de Nederlanden. Het eigendomsrecht en het erfrecht gold dus evengoed op het hoogste vlak. Keizers en koningen, maar ook de adellijke echelons daaronder waren, zo lijkt het wel uit de geschiedenisboeken, hoofdzakelijk bezig met het uithuwelijken van zoons en dochters, zelfs bastaards, in hun pogingen om het bezit veilig te stellen of liever nog uit te breiden.
Ontelbaar evenwel zijn de oorlogen die gevoerd zijn tengevolge van betwistingen in dat erfrecht, de zogenaamde successieoorlogen. Daaruit blijkt dat men altijd al aangevoeld heeft dat er iets niet pluis was met dat systeem. Vlaanderen is zo eindeloos over en weer gegaan tussen allerlei vreemde heersers, tot het in 1830 opging in het kunstmatige België. Van de ene dag op de andere waren we Bourgondiërs, Spanjaarden of Oostenrijkers, naargelang een koning of keizer met iemand trouwde of van iemand erfde. Dat kon niet blijven duren, mensen zijn geen vee, een land is niet het privé bezit van een man of vrouw, dat werd steeds sterker aangevoeld vanaf de Verlichting en leidde tot de gruwel van de Franse Revolutie, waarbij de burgers de koning, de koningin en zoveel mogelijk leden van de adel gewoon vermoordden, om er zeker van te zijn dat er geen nakomelingen zouden zijn die rechten konden laten gelden. De communisten in Rusland hebben het zelfde gedaan met de Tsaar en zijn familie, de adel is massaal gevlucht naar het Westen. De Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd was gesteund op de gedachten van de Verlichting en was een bevrijdingsoorlog van de Britse monarchie; ook daar werd alle adel afgeschaft. Landen zijn geen bezit, ze zijn niet onderworpen aan het eigendomsrecht en dus ook niet aan het erfrecht.
Vandaag hebben we in vele landen presidentiële parlementaire systemen: de partij die de verkiezingen wint, mag de president aanduiden, of hij wordt rechtstreeks verkozen; de termijn is meestal erg beperkt, vier of vijf jaar, na herverkiezing niet langer dan in totaal tien jaar ongeveer. Daarnaast zijn er nog een aantal koningshuizen, zoals België en Nederland, met een erfelijke monarchie. Natuurlijk zijn de moderne koningen en koninginnen niet te vergelijken met hun voorgangers: hun macht is zeer beperkt door de democratische instellingen, soms is er nog enkel een ceremoniële functie. Toch houden veel burgers in koninkrijken vast aan die traditie, hoewel ze in hun buurlanden perfect werkende presidentiële systemen zien.
Het is vandaag echter ondenkbaar dat bijvoorbeeld België en Nederland één land zouden gaan vormen door een huwelijk tussen de respectievelijke kroonprins en kroonprinses. Zo ver gaan we niet meer, een land, zelfs een koninkrijk, is niet het privé bezit van een familie. Maar we blijven wel vasthouden aan het principe van het erfrecht en dat is in feite een vreemde zaak. Als we het erover eens zijn dat het land niet meer het voorwerp kan uitmaken van erfelijke overdracht, dat de onafhankelijkheid belangrijker is dan het erfrecht, waarom blijven we dan vinden dat het koningschap moet overgaan op de wettelijke troonopvolger? Er is daarvoor geen enkele reden, zoals we zagen: het feodale systeem is afgeschaft, evenals de absolute monarchie, het land is van de burgers, niet van de koninklijke familie. Het koningschap is, zo houdt men ons voor, een dienst die de Koninklijke familie op zich heeft genomen, op verzoek van de burgers; de koning is de dienaar van het volk. Evenzo met de nog overgebleven adel: zij beschouwen zich als behouders van hun bezit, niet als potentaten. Zij bekleden nog nauwelijks posities van enig nationaal belang, hun bezittingen gaan steeds meer over in handen van de gemeenschap. Het enige dat zij erven, is vaak niet meer dan een titel, een naam.
En zo is het ook met de koning. Zijn rol is vandaag beperkt, het zijn anderen die de hoogste politieke macht hebben. Tot voor kort was dat bij ons een man die zich had waar gemaakt met een zorgvuldig uitgekiende verkiezingsstrategie met als resultaat een rugzakje met 800.000 stemmen, maar die verder nauwelijks enig intellectueel, moreel of staatkundig gewicht in de schaal kon werpen; vandaag is hij opgevolgd door iemand met een allesbehalve indrukwekkende politieke carrière en nauwelijks 30.000 stemmen, een backbencher op zijn retour, een grijze tweederangsfiguur.
Misschien is het daarom dat de mensen nog liever een koning hebben, zelfs een (zeker vóór zijn troonsbestijging) bedenkelijke figuur zoals Albert II. Maar het zwaar uitgeholde erfrecht komt pas serieus onder vuur te liggen als de mogelijke troonsopvolger, die zichzelf niet gemaakt heeft en die er niet om gevraagd heeft, niet voldoet aan zelfs de meest elementaire vereisten voor de functie. Dan gaan mensen zich wel degelijk vragen stellen bij het erfelijk koningschap, vragen die achterwege blijven als de kroonprins (en zijn gemalin) wel op de sympathie van de bevolking kunnen rekenen, zoals in ons buurland.
We leven in een moderne wereld. De oude heilige principes, die zolang de loop van de geschiedenis bepaald hebben, zijn voorbijgestreefd. Het volk beschikt zelf over zijn toekomst. De machtigste man van de wereld is straks de kleinzoon van doodarme mensen ergens in Afrika. Het is tijd dat wij ook in België onze conclusies trekken. De koning bezit het land niet, zijn erfgenaam erft het land niet, hij heeft geen recht op het koningschap; hij heeft dat recht ook niet verworven door enige persoonlijke eigenschap of kwaliteit, hij heeft het zelfs verkorven door zijn onbenulligheid, hij komt er niet eens voor in aanmerking. We hebben geen koning meer nodig en als we er dan toch een zouden wensen, dan willen we die ook wel zelf kiezen.
en ook die van justitie moest zijn plaats afstaan;
de nieuwe bazen zijn niet jonger maar wat ouder
en ook buiten is het niet warmer maar veeleer kouder.
Er was ook iets ongehoords of geziens in ons landje:
een minister die zich niet vastkliemp aan haar baantje.
De Vlaamse meerderheid in België daarentegen
heeft een les in nederigheid gekregen:
de Walen hebben de meerderheid in het parlement
en uitgerekend De Wael is daar impotent president.
De Vlamingen willen scheiden, al hebben ze geen nieuw lief,
de Walen willen bij ons blijven, België is voor hen best lucratief.
De koning en zijn royale familie, een speelse dochter uitgezonderd
wensen ons een verenigd land, ook al loopt alles in het honderd.
Onze kardinaal vindt dat wij het met wat minder kalkoen moeten doen,
en krijgt een gerestaureerd pand cadeau voor zijn pensioen.
Zijn baas in het Vaticaan, dat veteraan geloofsvoortplantingsorgaan,
meldt ons dat wij voor kinderen moeten instaan;
maar dan liefst niet zoals zijn priesters voor hun misdienaars,
al zijn die begrijpelijk de jongste tijd ook al eerder schaars.
Het gaat slecht met de banken, met ons geld en met het Britse pond,
met Amerikaanse schulden, IJslandse spaargelden en de ochtendstond,
met Russisch gas, biobrandstof, genetisch gemanipuleerde platanen,
en met de laatste Comodovaranen.
De aarde warmt op op de verkeerde plekken
en de kerncentrales blijven radioactief lekken.
In het Heilig Land is onlangs een kindeken geboren
maar het is wellicht geen lang leven beschoren;
Herodes, Hamas, Ezbollah of de Israëlis
zijn van in de kiem gesmoord geweld niet vies.
In Amerika mag straks een Zwarte in het Witte Huis,
maar de Amerikaanse soldaten zijn nog lang niet thuis.
Bij ons vindt malloot Crembo dat ook wij moeten vechten
en dat we onze conflicten met de wapens moeten beslechten.
Voorts van de rest gaat het goed in die wereld van ons,
afgezien van de Taliban, Al Qaida, Bin Laden en de franskiljons.
We moeten BHV nog splitsen,
maar wie ligt daar nu wakker van in Katowicze!
Ik wens je veel muziek in 2009, Johan of beter nog Richard Strauss
of prefereer je Amy Winehouse?
Genoeg euros wens ik je voor het aller-noodzakelijkste
al zal je wellicht meer spenderen aan het heel wat minder belangrijkste.
Lees dit jaar eens een of meer goed boek
of ga eens scanderen onder een spandoek.
Verdiep je, zij het tijdelijk, in een oude filosoof,
of val gerust in slaap achter de Leuvense stoof.
Gooi je laatste sigaret nu weg en koop geen nieuw pakje,
ook al gaat dat niet van een leien dakje.
Geloof niet wat je leest in de kranten
noch de levens van de santen.
Vetrouw op je eigen kunnen ook al is dat best bescheiden
en wacht maar niet te angstig op het einde der tijden.
Ik wens je immers nog één jaar, of veeleer: één met de keer,
volgend jaar lees je hier mijn warme wensen misschien weer.
Ik dank je voor je bezoek aan mijn Kroniek,
mijn website, mijn blog, ook al is die niet altijd katholiek.
Ik hoop je ook in 2009 te vergasten op talrijke exploten
onverdroten in mijn wiek geschoten en al dan niet uitgefloten.
Karel
29-12-2008
Onnozele Kinderen en Thomas Becket
Gisteren, de 28ste, was het Onnozele Kinderendag. In het Evangelie van Matteus, II, 16 staat het verhaal van de moord op al de mannelijke kinderen jonger dan twee jaar die in Bethlehem geboren waren. Koning Herodes was daarmee niet aan zijn proefstuk, zijn levensverhaal leest als een boek van Stephen King. Zo liet hij, naast ten minste één van zijn dertien vrouwen en een andere zoon, ook zijn zoon Antipater, terechtstellen op verdenking van hoogverraad. Hij had daarvoor de toelating nodig van keizer Augustus, die bij die gelegenheid (in het Grieks) zou gegrapt hebben: Je kan maar beter Herodes varken (hus) zijn dan zijn zoon (huios). Ook vandaag nog heb je in Israel meer overlevingskansen als varken dan als Palestijn. Maar terwijl de Palestijnse slachtoffers van het conflict in Gaza maar al te reëel zijn, lijken de onnozele kinderen totaal verzonnen: geen enkele andere bron spreekt over een dergelijke wandaad, terwijl we over de andere hebbelijkheden van Herodes goed ingelicht zijn.
Vandaag, 29 december herdenkt de katholieke kerk Thomas Becket (1118-1170). Hier en daar meent iemand dat het Thomas à Becket moet zijn, maar daar is geen enkele reden toe. Het lijkt wel Mrs. Bucket (emmer) die vindt dat ze Bouquet (ruiker) moet genoemd worden
Sommigen onder ons herinneren zich misschien Thomas Becket van de geschiedenisles of van het toneelstuk dat T.S. Elliot eraan wijdde en dat voor het eerst werd opgevoerd in de kathedraal van Canterbury in 1935. Daarin is aartsbisschop Becket een figuur die zich verzet tegen de autoritaire macht van de koning, Henry II en die daarom op zijn bevel in de kathedraal vermoord wordt door vier van zijn ridders. Dit is ook wat de katholieke kerk ervan vindt: Becket wordt sinds zijn dood vereerd als een martelaar, maar in Engeland natuurlijk niet meer vanaf Henry VIII en ook vandaag niet in de Anglicaanse kerk. T.S. Elliot gebruikte het historisch personage om zijn ideeën over het rijzend fascisme te vertolken, maar deed daarmee de waarheid danig geweld aan.
Thomas of London, zoals hij door zijn tijdgenoten genoemd werd, begon zijn loopbaan als hoveling en muntte meer uit in de jacht dan in zijn studies. Uiteindelijk kreeg hij rond 1142 een postje toegewezen in de hofhouding van Theobald, de aartsbisschop van Canterbury; hij werd er diaken en daarna aartsdiaken. Het was Theobald die hem in 1154 aan koning Henry II aanbeval als chancellor, kanselier dus, de rechterhand van de koning. De aartsbisschop en zijn collega-bisschoppen hadden gehoopt dat Thomas hen welgevallig zou zijn, hij zou de belangen van de kerk verdedigen bij de koning. Maar dat bleek een misrekening: Thomas koos in alles de kant van de koning en gebruikte zijn kennis van de kerkelijke wereld om allerlei hatelijke belastingen te laten goedkeuren en de privileges van de kerk te beknotten. Ondertussen liet hij zich wel verder uitbetalen als aartsdiaken van Canterbury. Thomas steunde de koning in zijn strijd tegen en in Frankrijk, waar hij ook effectief als ridder deelnam aan de vijandelijkheden.
Na de dood van Theobald stelde Henry II zijn vriend en raadsman Thomas voor om de functie van aartsbisschop van Canterbury, in de praktijk het primaatschap van Engeland, op te nemen, naast zijn taken als kanselier. Dat gebeurde in 1162, maar Thomas nam meteen ontslag als kanselier, zoals gebruikelijk was. En weer bleek hij een fameuze kazakkeerder te zijn: hij betoonde zich een zeer onafhankelijke aartsbisschop, die de koning herhaaldelijk dwarsboomde en van zijn ervaring als kanselier gebruik maakte om uitsluitend de kerk te dienen, tegen de wensen en de belangen in van zijn vroegere vriend en meester, de koning. Hij ging daarin zo ver, dat hij uiteindelijk de vlucht moest nemen naar Frankrijk in november 1164. Hij bleef daar ageren tegen de koning, met de steun van de paus, of een van de pausen, want er was ook een tegenpaus op dat moment. Zo excommuniceerde hij enkele bisschoppen en ook naaste medewerkers van de koning. Henry II reageerde door in 1170 zijn troonopvolger te laten kronen door een van de rivalen van Thomas, zijn aartsvijand en aartsbisschop van York, met wie hij nog samen in Canterbury had gediend. Thomas nam dat natuurlijk niet: het was het traditioneel voorrecht van Canterbury om die kroning te doen; hij schorste van uit Frankrijk meteen alle bisschoppen die eraan deelgenomen hadden. Toen Henry dat vernam zou hij uitgeroepen hebben: Will no man rid me of this turbulent priest? Is er dan niemand die mij verlost van deze woelige priester?
Op kerstdag 1170 excommuniceerde Becket al zijn tegenstanders.
De woedende uitroep van Henry II was genoeg voor enkele van zijn ridders. Zij trokken naar Canterbury en vermoordden Becket in de kathedraal.
De moord op de aartsbisschop van Canterbury, door medewerkers van de koning, ging als een schok door Europa. Becket werd meteen als martelaar vereerd; twee jaar na zijn dood verklaarde paus Alexander III, met wie hij had samengewerkt tegen Henry II, hem heilig. In 1174 ging Henry op boetetocht naar Canterbury. De populariteit van sint Thomas Becket verspreidde zich snel, met volle steun van Henry II en van diens dochters, in hun respectieve huwelijken her en der, zelfs tot in het Heilig Land en in IJsland. Canterbury werd een beroemd pelgrimsoord, onder meer voor de denkbeeldige vertellers van de Canterbury Tales van Chaucer.
Mijn gewoonte getrouw heb ik jullie opmerkzaam gemaakt op het feit dat niet alles wat ons voorgehouden wordt evangelie is, zelfs niet het Evangelie zelf, en zeker niet het bloedige verhaal van de Onnozele Kinderen. Vervolgens heb ik jullie laten zien dat de historische Thomas of London niet de moderne heldhaftige verdediger was van de mensenrechten die T.S. Elliot ervan gemaakt heeft in zijn Murder in the Cathedral, noch de zachtaardige onschuldige dienaar van de kerk die het slachtoffer werd van een absolutistische en hatelijke vorst.
Hij blijkt in tegendeel een zeer onberekenbare en zelfs onbetrouwbare politieke figuur geweest te zijn, die de mensen die in hem hun vertrouwen hadden gesteld wel zeer in hun verwachtingen heeft teleurgesteld, zowel zijn voorganger, de aartsbisschop van Canterbury toen hij zelf kanselier van de koning was, als die zelfde koning toen hij op zijn beurt aartsbisschop van Canterbury geworden was op voorspraak van die koning. Dat is nog geen reden om iemand te laten vermoorden, maar Thomas was een nijdig baasje, een man die niet op zijn kop liet zitten, een kemphaan, een mens met een supergroot ego, onverzettelijk als hij dacht gelijk te hebben, blind voor de mogelijkheid dat anderen misschien ook af en toe een heel klein beetje gelijk konden hebben, niet bereid tot gesprek en zeker niet tot enig compromis, zelfs niet een eervol. Hij was een man van uitersten, die zelfs zijn leven veil had voor zijn gelijk. Bij nader toezien en achteraf bekeken waren zijn overtuigingen misschien toch niet zo belangrijk: de meningsverschillen gingen tenslotte enkel over een paar twijfelachtige kwesties van het kerkelijk recht, niet over Goed en Kwaad. De heroïsche en fatale tweestrijd met Henry II, die vijftien jaar jonger was, kon hij onmogelijk winnen, en dat wist hij wel, maar tot toegeven was hij niet bereid, net zo min als de koning trouwens. Het was een confrontatie van twee vrienden, van een vorst en zijn nauwste medewerker, van een geliefde leerling en zijn even geliefde leermeester.
Het werd een drama van vriendschap en haat, trouw en verraad, van wereldlijke en kerkelijke hoogmoed, van bovenmenselijke karaktersterkte en de onzalige onmacht om met minder dan het absolute vrede te nemen.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
28-12-2008
P.D. James, The Private Patient
Mijn trouwe correspondent en co-blogger Luc Verbeke wijst me erop dat we laatste en jongste niet mogen door elkaar halen. Dus niet: in de laatste aflevering van mijn blog, of: in haar laatste boek maar: in de jongste aflevering, in haar jongste boek. Van Dale treedt dit standpunt bij, al laat hij een opening: in de vierde betekenis erkent hij het gebruik dat in Vlaanderen wijd verspreid is om laatste niet noodzakelijk letterlijk te nemen, maar dit ook te dulden in de zin van: de voorlopig laatste in een reeks, die daarmee niet noodzakelijk afgesloten is.
Dat brengt me bij het nieuwe boek van P.D. James, de grande dame van de Engelse detective of mystery story. Als je gebruik maakt van de zoekfunctie helemaal onderaan in de rechtse kolom van mijn blog kan je met haar naam als zoekopdracht de boekbesprekingen terugvinden die ik hier al aan haar werk gewijd heb. Je zal dan merken dat ik echt wel een bewonderaar ben. Ik heb al haar boeken in huis en heb de meeste ook al gelezen, hoewel ik haar werk nog maar enkele jaren ken.
Ze is nu achtentachtig (!) en ik las in een interview dat ze meent dat ze nu wel alle boeken geschreven heeft die ze in zich had. Het zou dus wel eens kunnen dat haar jongste boek meteen ook haar laatste is, zoals in de uitdrukking de jongste dag, die verwijst naar de laatste van alle dagen, die van het einde van de wereld.
Dit is de lijst van de Engelse titels met de Nederlandse vertalingen die ik kon achterhalen:
Bibliografie P.D. James
Inspector Adam Dalgliesh
Cover Her Face (1962)
A Mind to Murder (1963) = Geen prijs te hoog, = Kat in het nauw
Unnatural Causes (1967) = Tot de dood erop volgt
Shroud for a Nightingale (1971) = Lijkwade voor een nachtegaal
The Black Tower (1975) = Tehuis met vele vrienden
Death of an Expert Witness (1977) = Dood onder deskundigen
A Taste for Death (1986) = Dodenmis
Devices and Desires (1989) = Melodie des doods
Original Sin (1994) = Erfzonde
A Certain Justice (1997) = Gebrek aan bewijs
Death in Holy Orders (2001) = Dood onder geestelijken
The Murder Room (2003) = Moordkabinet
The Lighthouse (2005) = Vuurtoren
The Private Patient (2008)
Cordelia Gray
An Unsuitable Job for a Woman (1972) = Geen werk voor een vrouw
The Skull Beneath the Skin (1982) = Treurspel voor een moordenaar
Andere
Innocent Blood(1980) = Onschuldig Bloed
The Children of Men (1992)
The Girl Who Loved Graveyards (1996)
Non-fiction
The Maul and the Pear Tree (1971) (with T A Critchley)
Time to Be in Earnest: A Fragment of Autobiography (1999)
Ik vermeld hier nog dat veel van haar werken verfilmd zijn, voor de BBC of de bioscoop, en dus ook op DVD te koop zijn.
Haar jongste-laatste boek is in augustus 2008 verschenen onder de titel The Private Patient. An Adam Dalgliesh Mystery, 395 pp., mooi uitgegeven door Faber and Faber en trouwens aan hen opgedragen in celebration of my forty-six unbroken years as a Faber author. Dat kan tellen. De paperback kost ongeveer 22, de mooie hardcover ongeveer 28.
Men zou kunnen zeggen van P.D. James dat ze een vast patroon gebruikt, dat ze een methode heeft. Dat is geen verwijt, ze is zich daarvan trouwens zelf zeer goed bewust; daarmee plaatst ze zich in een lange, hoofdzakelijk Britse traditie van mystery thrillers, die al bijna honderd jaar lang fenomenale verkoopcijfers halen. Liefhebbers van het genre vrágen om een quasi voorspelbaar schema, ze eisen gewoon dat alle vaste ingrediënten aanwezig zijn. In dit boek van Baroness James of Holland Park zullen ze ongetwijfeld hun volle gading vinden.
Het is niet mijn gewoonte om in mijn boekbesprekingen van dit genre ook maar iets weg te geven van de plot: ik laat graag de spanning intact, dat is een goed deel van het leesplezier. Toch wil ik hier een meer algemeen thema aanraken dat mij al verscheidene malen is opgevallen in haar werk.
Er zijn niet veel gelukkige huwelijken in de wereld die P.D. James beschrijft, in tegenstelling met de zeer talrijke alternatieve relaties, tijdelijke of meer blijvende die in de plaats van het traditionele huwelijk komen. Er zijn ook heel wat ongehuwde figuren, niet zelden paren van jongere broer en oudere zus. Vaak kijken deze personages terug op een ongelukkige liefde of op een eenmalige seksuele ervaring. Vele volwassenen hebben een ongelukkige jeugd gehad die hen blijvend parten speelt. Typisch zijn ook de vaak voorkomende wezen, verstotelingen, adoptie- en buitenechtelijke kinderen. De misdaden die in haar verhalen voorkomen en die Commander Dalgliesh op te lossen krijgt, komen vrijwel steeds voort uit de emotionele ontreddering die het gevolg is van deze verstoorde familiale en sociale verhoudingen, naast de meer voorspelbare menselijke ondeugden als machtswellust, geldzucht, seksueel geweld, ziekelijke jaloersheid, afgunst.
In die zin is het oeuvre van James ook een spiegel van onze maatschappij, waarin het steeds vaker voorkomt en dus ook meer aanvaard wordt dat mensen op verscheidene manieren samen- of alleen leven, openlijk seksuele relaties hebben die niet onder het monogame heteroseksuele huwelijk vallen en over het algemeen bewust en zonder scrupules een leven leiden dat niet gekenmerkt is door de burgerlijke conventies en de romantische idealen die ons in onze jeugd met zoveel nadruk voorgehouden en ingehamerd werden. Daarmee mag eindelijk ook veel hypocrisie uit de wereld verdwijnen, veel schijnheiligheid die de veel rauwere realiteit moest verbergen, zoals de divorce à litalienne, toen echtscheiding daar nog verboden maar in de praktijk zeer aanwezig was.
Ik geef het toe: het leven in de zogenaamde nieuw samengestelde gezinnen en hun families is niet steeds vanzelfsprekend of simpel, maar het is evenmin onmogelijk en voor wie er eerlijk en open mee kan omgaan al bij al beter genietbaar dan de niet minder frustrerende zogezegd normale familiebanden.
Voor mij ligt in die sociale analyse van de hedendaagse samenleving het uitzonderlijke van James mysteries, daardoor stijgt ze uit boven de veel minder complexe whodunits, waarbij de spanning enkel komt van de ingewikkelde plot en de vele echte en valse sporen die de auteur heeft gelegd naar de verrassende oplossing. P.D. James is wel trouw gebleven aan veel van de vaste kenmerken en tradities van de boeken van Agatha Christie, Michael Innes en Dorothy L. Sayers, zoals het eenzame landhuis, de schrandere detective, de griezelige natuur, de gruwelijke moorden &c., maar zij heeft het genre gered van de vervelende voorspelbaarheid, de oppervlakkige banaliteit en de morele leegte door van haar personages, slachtoffers, daders, politiemensen en de vele kleurrijke nevenfiguren mensen van vlees en bloed te maken, mensen van onze tijd, met gedachten en emoties die wij kunnen begrijpen en delen.
Het leesplezier bij deze en alle vorige romans van P.D. James is daardoor dubbel gegarandeerd. Ik kan je dus haar boeken, ook haar jongste en helaas wellicht ook laatste, zonder de minste reserve aanbevelen.
Categorie:ex libris Tags:boekbespreking, P.D. James
24-12-2008
mensen van goede wil?
Het aantal missen dat ik in mijn leven bijgewoond heb, vooral dan in mijn jeugd, is niet te tellen. Dat is voor velen onder ons zo. Duizenden keren hebben we de vaste gebeden en gezangen gepreveld en gezongen, we kenden alles rats van buiten, al verstonden enkel zij die Latijn kenden ook wat we toen beleden. Enkelen slechts zijn trouw gebleven aan die gebruiken, al is ook daarvan niet zo veel overgebleven na het Tweede Vaticaans concilie.
We herinneren ons vast wel het Gloria, zeker de aanhef: Gloria in excelcis Deo, et in terra pax hominibus bonae voluntatis. Straks is het kerstavond en in de middernachtmis zal hier en daar het Gloria weerklinken, heel toepasselijk, want het is een citaat uit het kerstverhaal van Lukas, hoofdstuk 2, vers 14. Het is wat de engelen zingen in de hemel: Glorie aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen van goede wil.
We kennen dat zo goed, geen mens die er zou aan twijfelen dat het precies zo is.
En dan heb je een ambetanterik zoals ik, die zich afvraagt: is dat wel zo?
De tekst van het Gloria is in de liturgie niet veranderd, althans de Latijnse tekst niet. Maar ik was verrast door de huidige officiële vertaling: en vrede op aarde aan de mensen die hij liefheeft. De oude tekst, die ons in het geheugen en in ons hart gebrand is, die een begrip geworden is over de hele wereld, een hoogtepunt van de kerstnacht, de kern van de boodschap van het kerstekind, de Prince of Peace, klopt niet, de Engelen hebben zich vergist in hun tekst. De vrede is niet bedoeld, blijkt nu, voor de mensen van goede wil, maar voor de mensen die God liefheeft, of in wie hij zijn welbehagen heeft, of een welgevallen, er zijn verscheidene vertalingen mogelijk. Dat weet men al heel lang, de Bijbelvertaling van 1951 heeft ook al de nieuwe tekst. Maar hebben wij daar iets over vernomen? Ik in alle geval niet, en ik ben mijn hele actieve leven elke dag omringd geweest door theologen en exegeten.
Wat is het verschil, zal je me vragen? Ik vind dat het een groot verschil is. Als de vrede gewenst wordt aan alle mensen van goede wil, dan zegt God, via zijn engelen (en engel komt van het Grieks voor boodschapper) dat mensen, alle mensen, vrede kunnen verwachten als ze maar van goede wil zijn. Een beetje goede wil is alles wat er nodig is, hoe dikwijls hebben we dat al niet aan elkaar gezegd. Als iedereen meewil, dan komen we er wel. We mogen niet van slechte wil zijn, want dan gaat het niet. Ik heb het tweede deel van die Kerstboodschap altijd van het beste gevonden dat de Kerk te verkondigen had, als een werkelijk universele boodschap.
Ik ben dan ook zeer teleurgesteld dat men dat kwansuis veranderd heeft. De vredeswens geldt nu enkel voor de mensen die God liefheeft, in wie hij zijn welbehagen gesteld heeft. Wat maakt dat uit? Heeft God dan niet alle mensen (even) lief? Wel neen. De Kerk heeft altijd een zeer duidelijk onderscheid gemaakt tussen de mensen, bijvoorbeeld tussen gelovigen en heidenen, tussen katholieken en protestanten, tussen goede en slechte mensen, tussen mensen die niet zondigen en zij die dat wel doen, en tussen kleine zondaars en grote. Een theoloog als Schillebeeckx zegt zelfs dat enkel de goede mensen het eeuwig leven zullen hebben, de zondaars verdwijnen in het niets bij hun dood, ze mogen zelfs niet naar de hel om eeuwig te branden.
De vredeswens is dus enkel voor het volk Gods, de uitverkorenen en daarmee zitten we in een belangrijke Oudtestamentische traditie. God heeft zich een volk uitverkoren, Israel, boven alle andere. Hij zorgt als een goede vader voor dat volk, zolang het hem en hem alleen trouw blijft. Zij mogen geen andere goden dienen, of hij stuurt vreselijke straffen op hen af. Maar hij bevrijdt het uit ballingschap, verdedigt het tegen zijn vijanden en brengt het naar een land dat overstroomt van melk en honing (maar helaas niet van olie: het is het enige land in heel het Midden-Oosten waar geen druppel olie in de grond zit, en dat na veertig jaar ronddolen, maar dit terzijde). De andere volkeren die in het land woonden (en wonen ) mogen vernietigd worden, in hen heeft God duidelijk geen welbehagen. De mannen en mannelijke kinderen mogen, nee moeten afgeslacht worden, de vrouwen die al een man bekend hebben ook, de maagden mogen de Israëlieten als vrouwen of als slaven nemen. Niet gij hebt mij gekozen, zegt de Heer, maar ik u. Vrede is er dus enkel voor de mensen die God heeft uitverkoren, niet voor iedereen, zelfs niet als men van goede wil is, dat is nu eenmaal niet voldoende, jammer hoor.
Wat gaan we dus vannacht beluisteren? Wellicht vrijwel overal de oude tekst, in het Latijn en zelfs in het Nederlands en in talloze andere talen. Maar voor het eerst zal er bij mij een ongemakkelijke twijfel knagen: de boodschap van de engelen aan de herders klonk eigenlijk anders, de blijde boodschap, het Evangelie heeft een andere tekst en die was bestemd voor eigen volk, dat God had uitverkozen en liefhad, en niet voor alle mensen van goede wil. Jammer, voor de vele mensen van goede wil die naar vrede snakken en daarvoor in de eerste plaats in het eigen hart kijken, en niet naar een of andere God in den hoge, die ook vandaag nog vooral aanroepen wordt om ten strijde te trekken tegen ongelovigen, ook in het land waar de engelen ooit hun twijfelachtige boodschap verkondigden. Bethlehem is nu een Palestijnse stad op de West Bank, de linkeroever van de Jordaan.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
22-12-2008
Kerst: de verjaardag van Jezus?
Niet voor het eerst ga ik op zoek in ons verleden om een verklaring te vinden voor aspecten van ons dagelijks leven die wij met grote vanzelfsprekendheid aanvaarden en beleven alsof wij ze zelf uitgevonden hebben, dan wel alsof ze door de Goede God zelf zijn ingesteld.
Neem nu Kerstmis. In onze onschuld nemen we aan dat de verjaardag van Jezus op de 25ste december al gevierd is sinds zijn eerste verjaardag, in het jaar één, althans in huiselijke kring? Het vieren van verjaardagen is in het Jodendom evenwel veeleer ongebruikelijk, behalve de dertiende verjaardag, waarop (enkel!) de jongens hun bar mitswa vieren, hun plechtige communie, zeg maar. Het zijn wellicht de Romeinse legioenen die het vieren van de verjaardag hebben verspreid, als een onderdeel van de eredienst van Mithra, de belangrijkste concurrent van het Christendom in de eerste twee eeuwen van onze tijdrekening; in die religie waren de verjaardagen van de goden zeer belangrijk, vandaar dat de gelovigen ook hun eigen geboortedag gingen vieren. De christenen hebben zich toen met hand en tand verzet tegen dit heidens gebruik.
We weten niet of en dus ook niet wanneer Jezus zou geboren zijn, ik bedoel in welk jaar, lees daarover nog eens wat ik schreef over het begin van onze jaartelling, klik daarvoor op deze link: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=360
Zelfs als we aannemen dat Christus werkelijk ooit geboren is, dan is het nog altijd onmogelijk om te achterhalen op welke dag en van welke maand dat was; net zoals het jaar 1 (of nul?) pas eeuwen na de feiten uitgevonden is, bestond in de tijd van de vermeende geboorte onze indeling in maanden nog niet. We moeten dus onze moderne kalender retroactief gaan toepassen op een periode waarin totaal andere gebruiken van kracht waren. Maar zelfs als we dat doen, dan hebben we, bijvoorbeeld in het Nieuwe Testament, nog altijd geen enkele concrete of zelfs vage aanduiding die ons zou toelaten om de geboorte van Christus te plaatsen op een of andere dag.
Het vieren zelf van Kerstmis is trouwens een vrij laat verschijnsel. De eerste drie, vier eeuwen gebeurde het niet, ook al omdat dergelijke vieringen nu eenmaal als heidense gebruiken verafschuwd werden. Toen men uiteindelijk toch op zoek ging naar een datum, telde men negen maanden terug van de Boodschap aan Maria, een feest dat vooral in het Oosten wel al vrij vroeg gevierd werd, en wel op 25 maart. Waarom precies dan? De enige verklaring die ik vind is dat 25 maart negen maanden voor de geboortedag van Christus valt en daarmee is de vicieuze cirkel rond. Om het nog wat ingewikkelder te maken: 25 maart werd ook op verscheidene plaatsten als de geboortedag van Christus gevierd, bijvoorbeeld in Egypte.
Wat bij die beide data opvalt, is dat 25 december (ongeveer) de winterzonnewende is, die we astronomisch correct gisteren, 21 december om 13.04 uur meemaakten: dan staat de zon op haar laagste punt op de middag, is de dag het kortst, amper acht uur en de nacht het langst, zestien uur; 25 maart is dan weer de lente-evening, dan zijn de dag en de nacht even lang. Die beide astronomische gebeurtenissen waren sinds mensenheugenis bekend bij alle volken der aarde en gingen gepaard met allerlei festiviteiten. Pas rond 400 heeft het Christendom zijn afkeer voor de heidense gebruiken overwonnen en heeft geprobeerd daaraan een christelijke invulling te geven. De geboorte van de zon, namelijk het feit dat de dagen weer beginnen te lengen, werd zo de geboorte van Christus, de redder van de mensheid. Maar de gewoonten van de mensen bleven bestaan. Een van de meest uitbundige feesten van de Romeinen was de Saturnalia, die begonnen op 17 december maar tot de 25ste doorgingen. Het begon met een eredienst voor de togati, gevolgd door een banket voor iedereen, waarop de kreet Io niet uit de lucht was, denk aan Santa Claus Hohoho-geroep. Scholen, rechtbanken en winkels waren gesloten. Er mocht gegokt worden en er werd geschransd en gezopen. Men wisselde geschenken uit, ook nepcadeautjes. In de huiskring mochten de slaven aanzitten en werden bediend door de heer des huizes, die bovendien door zijn ondergeschikten eens goed in zijn hemd werd gezet, figuurlijk dan. De intellectuelen vermaakten zich met aangepaste spelletjes, zoals het zoeken van etymologieën, het ontdekken van filosofische drogredeneringen of het herkennen van citaten van dichters of schrijvers; wie won kreeg een kleine som gelds, de verliezer betaalde; in vele gezinnen worden ook nu dergelijke gezelschapspellen gespeeld, zoals Trivial Pursuit.
Ook versieringen met groene takken: hulst, klimop en maretak was lang voor het christelijke feest alom gebruikelijk. Pas vanaf de zevende eeuw liet de Kerk het toe voor Kerstmis.
Ik kom later nog terug op de meer recente gebruiken rond het kerstfeest. Intussen kan je even stil worden bij mijn alternatief kerstverhaal van gisteren.
Beste wensen!
Karel
Categorie:tijd Tags:Kerstmis, kalender
20-12-2008
raison d'Ãtat
Verantwoordelijkheid, het is een woord dat je nu voortdurend hoort, meestal in de combinatie: zijn of haar (maar meestal zijn) verantwoordelijkheid opnemen of niet uit de weg gaan. Maar het is een vorm van newspeak, de verloedering en perversie van de taal door de politiek die George Orwell in zijn dystopische roman Nineteen Eighty-four zo vernietigend ironiseerde: The Ministry of Love is niets anders dan de geheime politie die zich verlustigt in agressieve ondervragingstechnieken en marteling. Orwell schreef zijn meest bekende werk, naast Animal Farm (1945), in 1948 - vandaar de anagrammaticale titel ongeveer een jaar voor zijn dood in 1950, hij werd niet ouder dan zesenveertig.
Wat bedoelt een politicus als hij zegt dat hij zijn verantwoordelijkheid zal opnemen? Het is sinds vele jaren de staande uitdrukking om aan te kondigen dat de betrokkene ontslag neemt onder druk van de omstandigheden, meestal een blunder of een misstap die hij of zij zelf begaan heeft, of waarvoor hij of zij verantwoordelijk geacht wordt: een misstap van een kabinetsmedewerker of de administratie van het departement of ministerie. Denk aan de twee ministers die ontslag namen na de ontsnapping van Dutroux: zij hadden met dat feit zelf vanzelfsprekend niets te maken, ze waren er niet rechtstreeks verantwoordelijk voor, maar de blunders van hun diensten, justitie en binnenlandse zaken, waren zo flagrant dat er koppen moesten rollen voor de geloofwaardigheid van de politiek.
De uitdrukking is dus een verdraaiing van de betekenis, een verschuiven van de verantwoordelijkheid van de echte daders naar iemand die er nauwelijks bij betrokken is en alleen een morele, politieke of symbolische verantwoordelijkheid draagt.
Maar newspeak kent vele subtiele bochten. Zo hebben we gezien dat een andere minister van binnenlandse zaken precies van uit zijn verantwoordelijkheidsgevoel weigerde af te treden toen bleek dat een kabinetsmedewerkster haar eigen bedje gespreid had bij de politie, onder meer door het vervalsen van examenresultaten; het zelfde gebeurde nog eens toen de topman van de politie, waarvoor de binnenlandminister verantwoordelijk is, beschuldigd werd van het onregelmatig bevorderen en degraderen van enkele medewerksters. De minister beweerde met klem dat ontslag nemen zou neerkomen op onverantwoordelijk gedrag, het ontlopen van verantwoordelijkheid.
Het recente ontslag van de minister van justitie en vervolgens van de hele regering brengt ons bij hallucinante uitbreidingen van newspeak. Na enig aandringen, bijvoorbeeld door herhaalde expliciete en gedetailleerde beschuldigingen door de hoogste magistraat van het land, namen de heren hun verantwoordelijkheid op. Maar wat gebeurde er onmiddellijk nadien? Allebei haastten zij zich om verklaringen af te leggen waarin zij met grote verontwaardiging ontkenden, niet alleen dat zij zouden betrokken zijn bij de feiten, maar dat die feiten zelfs onbestaande waren, verzonnen dus, en wel door de hoogste magistraat en zelfs door de hele gerechtelijke macht, om de uitvoerende macht in diskrediet te brengen, of om een interne strijd tussen de zittende en de staande magistratuur uit te vechten op de rug van de arme, reine politici.
Even een woordje over die magistratuur. Hogere ambtenaren van het gerecht noemt men magistraten; als zij tijdens een rechtszaak de functie vervullen van rechter, dan spreken zij hun oordeel zittend uit, in het Frans assis, vandaar het Hof van Assisen. Als zij de rol van aanklager opnemen, wat men ook het openbaar ministerie noemt, of de parketmagistraten, dan spreken die hun beschuldigingen staande uit. Vandaar.
En ook een beetje uitleg over de drie machten in ons land (en andere). Je hebt de wetgevende macht, dat is het parlement; de uitvoerende macht is de koning en zijn ministers; er is evenwel ministeriële verantwoordelijkheid (daar heb je het weer), die zegt dat niet de koning maar enkel de betrokken minister ter verantwoording kan geroepen worden voor het parlement. De rechterlijke macht kennen we. Het was Montesquieu (1689-1755) die dit systeem van de democratie vaste vorm gaf als de trias politica (al is die term niet van hem). De scheiding tussen die drie machten, waarover nu zoveel te doen is, vormt wel degelijk de grondslag van onze samenleving: de drie instanties houden elkaar zorgvuldig in de gaten en zorgen er zo voor dat niemand zijn boekje te buiten gaat. In een democratie is iedereen gelijk voor de wet en de wet gelijk voor iedereen.
Men prijst deze minister van justitie omdat hij zich verantwoordelijk gedragen heeft. Maar klopt dat wel? Hij heeft wel ontslag genomen, maar dan uitsluitend omdat hij niet anders kon: het hoofd van de rechterlijke macht beschuldigde hem van het ergste vergrijp tegen de democratie, het doorbreken van de scheiding tussen de rechtspraak en de het regeren van het land. Hij is volgens de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie tussengekomen, in mindere of meerdere mate, of heeft ten minste die indruk gewekt, in een rechtszaak die burgers hadden aangespannen tegen de regering, heeft zijn invloed aangewend, op een of andere manier, om te proberen gelijk te halen, ten nadele van de burgers. Maar in plaats van dat gefundeerd oordeel van de hoogste rechterlijke instantie te aanvaarden, beschuldigt hij nu zelf die rechterlijke macht van leugens en machtsmisbruik. Daarmee bewijst hij de democratie de slechtst mogelijke dienst: de uitvoerende macht beweert luidop en zonder enige scrupule dat de rechterlijke macht corrupt en oneerlijk is. Hij zegt letterlijk dat de rechterlijke macht zelf in zeer belangrijke mate verantwoordelijk is voor wat er gebeurd is.
En de veelgeplaagde eerste minister volgt hem daarin op de voet: ook hij kon vooral wegens de politieke druk niet anders dan aftreden en nam dan maar de hele regering met zich mee, of ze nu iets afwisten van zijn malversaties of niet: ook hen werd gevraagd hun verantwoordelijkheid op te nemen, hoewel zij geenszins in staat van beschuldiging gesteld werden, zoals de beide andere heren, door het gerecht. Die beschuldiging alleen was overigens voor een man als Leterme geen reden om af te treden, er was een stevige dolkstoot in de rug nodig en die hebben de Vlaamse liberalen maar al te graag en met klinische precisie uitgevoerd: ze hebben hem het vertrouwen ontzegd en daarmee was hij zijn meerderheid kwijt. En zelfs na die fatale dolkstoot hebben ze hem nog urenlang met man en macht van zijn stoel moeten sleuren en schoppen.
Wat was de eerste publieke daad na die ongracieuze val? Een brief, nog een, waarin hij staande houdt dat de beschuldigingen ongegrond, verzonnen zijn, leugens dus. Verre van zijn verantwoordelijkheid op te nemen, wijst hij die verontwaardigd af: hij is onschuldig, hij is valselijk beschuldigd. Dat is, mij dunkt, wel het toppunt van onverantwoordelijk gedrag, van incivisme: het is een eerste minister die de instellingen van het land in gevaar brengt om zijn eigen hachje te redden en die daarmee nog vrolijk doorgaat nadat hij, na de smadelijke veroordeling door het hoogste gerechtelijke gezag van het land, ook door zijn politieke medestanders tot aftreden was gedwongen.
Wat wij meemaken is pijnlijk, onthutsend, onvoorstelbaar. Maar het is ook zeer menselijk. Het kan ons misschien verbazen dat mensen zoals een eerste minister en een minister van justitie in staat zijn tot regelrecht incivisme en tot het belagen van de grondvesten van de democratische staatsstructuren, maar het is helaas geen onbekend fenomeen. De kern van de zaak ligt hierin dat mensen die een hogere functie bekleden wel eens dreigen te vergeten dat zij maar mensen zijn, eenvoudige mensen zoals u en ik. Zij menen dat zij boven de wetten staan, aangezien zij de wetten maken; dat zij boven de andere mensen staan, omdat zij die mensen kunnen maken en kraken. Zij menen te handelen in het algemeen belang, en vinden dat daarvoor het particulier belang, dat van u en mij, moet wijken. Zij zijn verantwoordelijk voor de goede werking van de staat en zij menen dat daarvoor alle middelen goed zijn, ook leugentjes om bestwil en meer sinistere praktijken. Zij spreken van de raison détat (dankjewel, Van Dale voor je bloemrijke uitleg: staatsraison, punt uit ), van het groter goed, van het publieke belang waarvoor dat van de enkeling moet wijken. Zij zijn geen mensen meer zoals u en ik, zij vereenzelvigen zich met hun functie, zijn worden hun functie.
En daar liggen de wolfijzers en schietgeweren. Er zijn natuurlijk gevallen waarin het niet anders kan: als je een weg of een kanaal moet trekken, dan zal er moeten onteigend worden; met een billijke vergoeding is men er van af, ook al kan men het verdriet niet betalen van de mensen die tot verhuizen gedwongen worden, noch de prijs voor de dood van dat gepensioneerd koppeltje, twee oude bomen die men toch nog heeft verplant. Mensen die met macht bekleed worden, hebben het niet gemakkelijk, zij weten dat zij niet voor iedereen goed kunnen doen en dat hun keuzes vaak slachtoffers maken. Maar daar gaat het hier niet om. Wat wij nu meemaken, is dat enkele burgers, mensen zoals u en ik, zich machten toe-eigenen die zij niet hebben, die zij niet mogen hebben, die hen ontzegd zijn door de grondwet zelf. En dat zij die macht gebruiken om een gelijk te halen dat zij met de gewone rechtsmiddelen, die van u en van mij, niet kunnen halen. Op dat moment maken zij de fundamentele vergissing door een onderscheid te maken tussen de rechtbank en de individuen die daarin zetelen. Zij zien niet meer het onafhankelijke gerechtelijke apparaat, maar de ongetwijfeld feilbare mensen van vlees en bloed. Wat! zo zeggen zij, enkele rechters van niemendal, en dan nog van een andere signatuur, dat wil zeggen benoemd op voorspraak van een andere politieke partij dan de hunne (want álle rechters in België zijn politiek benoemd, zoals bekend), die twee klungels brengen ons fiscaal Fortis-kaartenhuisje in gevaar! Dat zullen we eens rap regelen, zie: een telefoontje hier en daar en dat is weer geregeld! Wat denken die kerels wel! Weten zij wel wat de gevolgen zullen zijn? Waar is hun verantwoordelijkheidsgevoel?!
En zo zijn we weer bij het begin. Verantwoordelijkheid. Het is het opperste democratisch principe, namelijk dat wij, ieder van ons, kunnen gevraagd worden om tegenover de andere burgers rekenschap te geven voor wat we gedaan hebben en dat wij ons aan hun oordeel onderwerpen. Verantwoordelijk zijn betekent zich niet onttrekken aan de wetten, ook niet omwille van welk hoger belang dan ook. Nood breekt wet NIET, in een democratie mag niemand de wet breken, ook de wetgever niet. In een democratie is een procureur-generaal niet meer of niet beter dan de rechters die met een zaak belast zijn, staat zelfs een minister van justitie niet boven ook maar de eerste de beste vrederechter in de uitoefening van zijn functie. In een democratie zijn wij allemaal gelijk. En dat is wat ontelbare mensen die een hogere functie bekleden zo gemakkelijk vergeten. Het is precies daarom dat Montesquieu dat rigoureuze onderscheid gemaakt heeft en de scheiding der machten tot het meest heilige principe van de democratie heeft verheven.
Wij leven in een land waar enkele van onze hoogste gezagsdragers deze principes manifest en flagrant met voeten treden. Dat moet ons aanzetten tot de hoogste waakzaamheid, want de geschiedenis, vooral die van de twintigste eeuw, leert ons waartoe dat kan leiden. Verre van mij om de wat banale personen in kwestie te vergelijken met de totaal waanzinnige en ontstellend misdadige dictators die zoveel tientallen miljoenen medemensen de dood ingejaagd hebben in naam van het hoger belang. Maar zij maken zich wel schuldig aan het zelfde misdrijf: het ondergraven van ons hoogste goed: de democratie.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
18-12-2008
Leterme: de afgang
We kennen ze allemaal: de flamboyante nieuwe leider in de jeugdbeweging die plots uit het niets opduikt en meteen alle gewoonten overboord gooit; de jonge baas op het werk, die er niets van kent maar toch weet hoe het allemaal moet; de arrogante personeelsdirecteur die orde op zaken komt stellen; de jonge gepensioneerde die meteen voorzitter wordt van de vereniging en dringend nieuwe wegen moet inslaan; de architect die een revolutionair plan heeft voor de verbouwing van de bibliotheek En ja, ook de jonge, beloftevolle politicus die de partij na jaren oppositie weer op het voorplan moet brengen met zijn persoonlijk charisma.
We zien ze komen, we lopen erin, we lopen ze achterna en dan zijn ze weg, foetsie, vertrokken met de noorderzon, weg naar een nieuwe uitdaging, naar andere goedgelovige mensen en wat ze achterlaten is chaos, ontreddering, teleurstelling, frustratie, woede en haat.
Het zijn sterke schouders die de weelde kunnen dragen, zei mijn Moeder zaliger. Het zijn nog straffere mensen die de macht aankunnen. Kijk naar Dehaene: eerst een oppermachtig kabinetchef, dan, na de vadermoord op Martens, zelf baas van de partij en van het land en dan: burgemeester van Vilvoorde en nadien heropgevist door zijn berouwvolle politieke vrienden voor lucratieve postjes en tijdelijke aanstellingen. Of Verhofstadt: jarenlang in de oppositie, dan een kort moment van glorie als minister van begroting, weer oppositie tot de grote doorbraak en vervolgens een echt staatsman, ook internationaal, tot de vernederende nederlaag tegen een onervaren schertsfiguur als Leterme; nu wacht hij zijn tijd af, of heeft hij er genoeg van en gaat hij van het leven genieten? Ik gun het hem.
Leterme leek al meteen een twijfelachtig geval: charismatisch kon je hem niet noemen, een grijze muis zei men, ik noemde hem een bescheiden, bescheten dorpsonderwijzer; een notarisklerk was het, een comptabel. Maar we vergisten ons: de muis had fantasieën en ambities groot genoeg voor een olifant. Hij zou de CVP (vul naar believen andere namen in, maar het zijn de Tsjeeven, de kattelieken) redden van de onaanvaardbare, frustrerende en onzalige oppositie waarin ze verzeild geraakt waren, hij zou de militanten weer postjes bezorgen, in de dorpen en steden en in Brussel. En kijk: het leek hem te lukken, hij werd de ernstige, welwillende minister-president van Vlaanderen, in een periode waarin hij met geld (óns geld) kon gooien. En wij dachten: tiens, hij heeft blijkbaar meer in zijn mars! En ja hoor: hij zou ook eventjes het Vaderland gaan redden, Vlaanderen was te klein voor hem, hij zou België hervormen en Vlaanderen (bijna) onafhankelijk maken, al was het maar om zijn kartelpartners te plezieren. En wij liepen er weer in, wij geloofden die mens, we geloofden hem op zijn woord, dat hij zo vrijgevig gaf, met de ontwapenende oprechtheid van de echte katholiek, de stuurse ernst van de eenvoudige West-Vlaming.
En het lukte: hij werd verkozen, geplebisciteerd zegt men, verkozen met bijna een miljoen stemmen, een volkstribuun.
Wij hebben zijn afgang meegemaakt, die begon nog voor zijn eedaflegging: eerst geen regering, dan geen staatshervorming, dan geen kartel en nu ook geen Fortis. Wat blijft er nu nog over van zijn gegeven woord? Van zijn imago? Van zijn politieke moed? Hij is gewogen en veel te licht bevonden, hij is niet meer dan een min of meer handige kleine partijtechnocraat, een achterbakse postjesjager voor zichzelf en zijn politieke vrienden, een nijdig zetbaasje, een over het paard getilde KSA-leider, een minkukel, un minable. Hem ontbreekt elk staatsmanschap, elke intellectuele envergure, elke visie of verbeeldingskracht, elke integriteit, elke grootmenselijkheid. Hij is het epitoom van de kneuterige kleinburgerlijkheid, de gemelijke zelfgenoegzaamheid, de bekrompen gierigheid en de ontstellende intellectuele en culturele ondermaatsheid en de kleine oneerlijkheid van een niet onbelangrijk deel van de Vlaamse bureaucratie.
Maar we mogen niet klagen: we hebben hem zelf verkozen, we hebben hem gemaakt tot wat hij is, terwijl hij enkel verantwoordelijk is voor wat hij niet is, voor al wat we van hem meenden te mogen verwachten, maar waartoe hij helaas, helaas niet in staat is.
Laat hem nog maar even zijn droevig vertoon voortzetten, als een echte paljas, een zielige clownfiguur, een lachwekkend burgermannetje als deerlijk mislukte invaller voor de rol van Grote Leider, met zijn handen in de broekzakken van zijn slecht zittend confectiepak, ijdele praat en halve waarheden uitkramend die steeds minder zeggen voor steeds minder mensen, tot hij straks alleen nog de spiegel heeft in de badkamer die hem vertelt hoeveel vrienden hij nog heeft.
Arm, arm Vlaanderen.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
16-12-2008
John Le Carré, A Most Wanted Man - Aangeschoten wild
Ik weet niet meer waar ik een half jaar of zo geleden vernam dat John Le Carré een nieuw boek geschreven had, maar ik heb het prompt besteld, nog voor de officiële verschijningsdatum, Amazon en ook Proxis bieden daartoe de mogelijkheid. Maar toen het enige tijd nadien aankwam, heb ik het eerbiedig opzij gelegd. Ik heb die vreemde gewoonte altijd al gehad: ook al verlang ik zeer intens naar iets, als het er is kan ik het niet meteen consumeren: een goede fles wijn heeft enkele jaren kelder nodig, maar ook mijn nieuwe sokken liggen eerst maanden in de kast voor ik ze aandoe, net zoals hemden, cardigans, broeken, petten, sjaals, handschoenen, pyjamas Zo kocht ik zurkel in een glazen bokaaltje, maar het heeft een jaar geduurd voor ik het ook bereidde. En zo gaat het ook met boeken. Ik koop veel meer boeken in gelijk welke periode dan ik kan gelezen krijgen, dus moeten ze sowieso allemaal wachten, maar ook de laatste nieuwe van mijn lievelingsauteurs is dat lot beschoren. Ik zei: eerbiedig opzij gelegd en dat geeft het gevoel weer: een nieuwe Le Carré, William Trevor, P.D. James, Updike, je vliegt er niet meteen in, je moet wat wennen aan hun indringende en beloftevolle aanwezigheid, je moet ze wat laten chambreren. En ook het goede moment afwachten, tot je in the mood bent en geconcentreerd op wat komen gaat om des te intenser te kunnen genieten. Zondagnamiddag laatst was het dan zover, na een ietwat overvloedige verjaardagsbrunch, toen iedereen weer vertrokken was en het huis weer op orde. Maandag verder gelezen, tot een uur of twee in de namiddag, dan een eenzame frisse wandeling gemaakt langs de Demer. Daarna de bespreking geblogd van God Is Not Great, zie hiernaast.
Ik wil graag eerst verwijzen naar het voorgaande boek van Le Carré, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=152. Wat ik daar schreef, geldt zonder meer en integraal voor A Most Wanted Man, 323 pp., 2008, $ 28, ongeveer 25 voor de hardcover, Brits of Amerikaans. In het Nederlands is dat Aangeschoten wild, ongeveer 18, paperback. Wat ik ruim een jaar geleden schreef over The Mission Song en over Le Carré in het algemeen, daar blijf ik bij en ik heb er vrijwel niets aan toe te voegen; opdat je niet zou denken dat zijn nieuwe boek zomaar een doordruk zou zijn van het vorige, ontken ik dat hier even zeer formeel. Je herkent de Meester natuurlijk vanaf de eerste zin, en alle ingrediënten van zijn staalkaart zijn aanwezig, maar het is zoals met een goed restaurant: het is niet omdat je er al eens lekker gegeten hebt dat je er niet zou teruggaan, in tegendeel, en je gaat s anderendaags niet terug om nog eens het zelfde te eten, nee: je probeert ook de andere schotels van de spijskaart uit, de andere staaltjes van het kunnen van de kok.
Lieve lezers, ik ben een echte fan van John Le Carré, ik heb alle eenentwintig zijn romans gekocht en gelezen (in het oorspronkelijke Engels), sommige staan zowel in hardcover als in paperback in mijn boekenrekken te pronken. Zijn laatste van 2008 is in geen enkel opzicht ook maar enigszins minder goed dan zijn beste werk sinds hij begon in 1961. Doe jezelf dus een plezier en koop A Most Wanted Man en elk ander boek dat je nog niet van hem zou hebben, en vlij je neer in je beste zetel voor een opwindende en totaal bevredigende leeservaring.
PS Indien je problemen zou hebben bij het doorklikken naar andere teksten in mijn blog, bijvoorbeeld vreemde foutmeldingen die je daarbij krijgt, dan wil ik me daarvoor verontschuldigen. Ik weet niet wat er aan de hand is en de wizards van Seniorennet ook niet. Van zodra we meer weten, probeer ik het onheil te herstellen. Dank voor je begrip.
Categorie:ex libris Tags:Le Carré, boekbespreking
15-12-2008
God is Not Great - God is niet Groot
Het aantal boeken over atheïsme dat de jongste jaren verschijnt, is nog wel te tellen, maar het is wel opvallend hoog. Bovendien halen ze vaak de toppen van de bestsellerslijsten. Dat was ook het geval met God is Not Great. The Case Against Religion, 307 pp., 2007, van Christopher Hitchens. In Amerika verscheen het met de alternatieve ondertitel: How Religion Poisons Everything en die vinden we ook terug in de Nederlandse vertaling: God is niet groot. Hoe religie alles vergiftigt. Ik was al begonnen in de Nederlandse vertaling die ik in de stadsbibliotheek van Leuven had gevonden, maar dat bleek nog maar eens een frustrerende bezigheid te zijn: een doenbare vertaling voor wie geen Engels kent, maar een kwelling voor wie overal het Engels doorheen leest. Dus bestelde ik via Internet de hardcover voor een redelijke prijs; toen het boek maar niet aankwam, porde ik de verkoper wat aan, die beweerde dat hij het al lang had verzonden, maar geen nood: hij zou gratis een nieuw exemplaar opsturen, de volgende dag nog! Uitleg Enkele dagen later kreeg ik een mailtje van de verkoper: hij had te weinig postzegels geplakt, was vergeten vermelden dat het printed papers waren, enfin, hij zou het nóg eens opsturen en ja hoor, na nog een weekje had ik eindelijk mijn boek en ondertussen is het ook uit.
Het begon goed: de auteur is journalist van beroep en geeft ook les in Engelse literatuur en taal aan de universiteit. Levendig, dus en erudiet, grappig, hilarisch met momenten, vol goede invallen, sprekende anekdoten; de overtuiging van de auteur, zijn woede, verbazing, frustratie spetteren van het blad; de eerste helft van het boek had ik in geen tijd uit. Daarna is de toon wat rustiger, de argumenten ernstiger, het tempo wat trager, de argumenten wat langer uitgesponnen, de anekdoten ook. Of dat nu goed of slecht is, laat ik aan de lezer over.
Ik weet niet goed aan wie ik het boek moet aanraden. Atheïsten zullen het met plezier lezen, want mensen krijgen nu eenmaal graag bevestigingen van wat ze zelf denken. Ik weet niet of ze veel zullen bijleren: de basisargumenten tegen religie zijn bekend, sommige al meer dan tweeduizend jaar. De anekdoten en persoonlijke getuigenissen van de auteur zijn best wel overtuigend, maar dat zijn illustraties, geen doorslaggevende argumenten, zeker niet voor niet-atheïsten, om ze zo maar eens te noemen. Aan mijn gelovige lezers kan ik dit boek niet aanraden: ze zullen zich vaak geschoffeerd voelen en de gevoelsargumenten zullen hen niet imponeren; tegenover de persoonlijke ervaringen van de auteur zullen zij terecht hun eigen beleving plaatsen, of voorbeelden die het tegendeel aantonen voor wie dat ook wil zien.
Het enorme succes van boeken over atheïsme, ook hier bij ons, moeten we niet zien als een bedreiging voor ons traditioneel katholiek en religieus Vlaanderen. Statistieken tonen aan dat Vlaanderen voor Kristus niet alleen van de voorpagina van De Standaard is verdwenen, maar ook definitief uit de harten van de overgrote meerderheid van de Vlamingen. Ondanks de talloze waarschuwingen van welwillende klokkenluiders, ook binnen de katholieke kerk, heeft de hiërarchie geweigerd om de dooi, die ingezet was met het Vaticaans concilie, om te zetten in een waarlijke lente voor de gelovige mens. Door vast te houden aan voorbijgestreefde en zelfs ronduit stupide dogmas, aan een ondemocratische gezagsstructuur, aan het niet te verantwoorden verplichte celibaat voor priesters, aan de materiële bezittingen van de kerk; door niet op te treden tegen priesters en religieuzen die misbuik maakten van hun positie om seksuele misdaden te plegen; door onbegrijpelijk verzet tegen de evenwaardige rol van de vrouw; door het autoritair verbieden van sociaal alom aanvaarde praktijken rond seksualiteit, stervensbegeleiding en andere morele kwesties; kortom door alle tekenen des tijds naast zich neer te leggen en te blijven dromen van de middeleeuwen, heeft de kerk haar goedmenende gelovigen deerlijk in de steek gelaten, aan hun lot overgelaten, teleurgesteld en blijvend van zich afgekeerd. Binnen echt heel afzienbare tijd zijn er geen zondagsmissen meer bij gebrek aan priesters, geen sacramenten meer, geen kerkelijk begrafenissen. Men heeft werkelijk ostentatief en met ware verachting voor andersdenkenden alle kansen gemist om nieuwe wegen in te slaan, om het geloof aan te passen aan een totaal veranderde wereld. Men is reactionair blijven vasthangen aan onbelangrijke bijkomstigheden, in plaats van de essentie van de boodschap te redden en die op een aangepaste wijze te verkondigen. De wereld is veranderd, de mensen zijn grondig veranderd. Het geloof is achtergebleven, verkommerd, op sterven na dood. En dat is niet de schuld van de atheïsten: Nietzsche verkondigde niet: God móet dood, hij stelde vast: God IS dood, de mens heeft God niet meer nodig en heeft hem afgedankt. Dat is ook de teneur van het boek van Hitchens: er is geen enkele reden waarom je nu nog tot een kerk zou behoren, in tegendeel zelfs.
De schuld voor het debacle van het katholiek geloof en zijn kerk ligt onmiskenbaar bij de kerkelijke overheid en nergens anders. Het is een loodzware verantwoordelijkheid. Ik kan me niet voorstellen dat verstandige mensen als Godfried Danneels en Joseph Ratzinger gerust slapen.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
11-12-2008
schuld, boete, wraak, gerechtigheid
Het is een onderwerp dat in het nieuws blijft: misdaad en straf, schuld en boete: het zijn ook alternatieve titels van de roman van Dostojevski. Ik schreef een klaaglied bij de racistisch geïnspireerde moorden in Antwerpen, lees mijn Threnodie nog eens. Ze kan ook dienen voor de vijf kinderen van de wanhopige vrouw die nu terechtstaat voor wat ze haar man, haar schoonvader en de maatschappij heeft aangedaan, maar die allicht het meest lijdt om wat ze haar kinderen en zichzelf heeft misdaan.
Onder de titel Voorlopig vonnis stelde ik me vragen bij het beroep dat de advocaten meenden te moeten aantekenen bij de uitspraak van de Antwerpse rechtbank, die toch door alle betrokkenen als heilzaam ervaren werd. http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=369
Categorie:samenleving Tags:schuld en boete, misdaad en straf
08-12-2008
The Cambridge Companion to Atheism
Cambridge University Press is een departement van de Britse universiteit met die naam; het is ook een multinational. Recentelijk kocht ik twee van hun publicaties, uit de indrukwekkende reeks Cambridge Companions. In zeer verzorgde volumes van zo'n 400 à 500 bladzijden krijg je een zeer gedegen status quaestionis, een overzicht van het meest recente onderzoek over een bepaald onderwerp, auteur of figuur. Als je een zoekopdracht geeft op de website van de Press krijg je een overzicht van 1.699 titels; neem nu nog dat de helft dubbelen zijn (hardcover en paperback van dezelfde titel), dan zijn er nog 800 waaruit je kan kiezen. Enkele titels: Atheism, The String Quartet (dat zijn de twee die ik kocht), en verder elke filosoof die je maar kan bedenken, elke componist, elk genre, elke literaire auteur... Ze zijn niet altijd goedkoop, maar mits een beetje te zoeken vind je wel een betaalbaar exemplaar voor ongeveer £10 in vele gevallen. De website laat je met de Boeken-Google ook de inhoudsopgave bekijken, soms kan je hele hoofdstukken lezen, er zijn boekbesprekingen... echt de moeite.
Ik kan mijn voorstelling van The Cambridge Companion to Atheism dus met een gerust gemoed beperken tot deze link:
http://www.cambridge.org/uk/catalogue/catalogue.asp?isbn=9780521603676&ss=exc. Er is namelijk geen Nederlandse vertaling, voor zover ik kon nagaan. En ja, het is zeer de moeite, in zijn grote verscheidenheid: achttien bijdragen over zowat alle belangrijke aspecten van het probleem, gebracht in (meestal) verstaanbare taal, wetenschappelijk verantwoord, evenwichtig (er zijn ook tegenstanders van het atheïsme bij de auteurs), niet agressief. Nog maar een bewijs dat je geen beeldenstormer of papenvreter hoeft te zijn om atheïst te zijn. Ik vertaal het besluit van de laatste bijdrage in het boek:
Wat we kunnen besluiten over de modale atheïst in de Westerse samenleving vandaag, is dat die persoon meer dan waarschijnlijk een man is, getrouwd, met een hogere opleiding. Kan men ook spreken van een modale atheïstische persoonlijkheid? We kunnen dit benaderend psychologisch profiel aanreiken. We mogen stellen dat atheïsten naar voren komen als minder autoritair, minder beïnvloedbaar, minder dogmatisch, minder vooringenomen, meer tolerant tegenover anderen, met eerbied voor de wetten, mededogend, gewetensvol, en goed opgevoed. Ze zijn zeer intelligent, velen van hen zijn betrokken in het intellectuele of wetenschappelijk leven. Kortom, het zijn mensen die je best wel als buren wil.
Zo hoor je het ook eens van een ander.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
07-12-2008
... kapoentje
Sinterklaas is voorbij, en toch wil ik nog even stilstaan bij die aller-populairste heiligenfiguur. Van zijn leven in de vierde eeuw weten we vrijwel niets, een fel contrast met de talloze kleurrijke legenden die nadien zonder enige grond in de realiteit ontsproten zijn aan de verbeelding en de volksdevotie. Een van de meest idiote verhalen is dat hij als baby op woensdag en vrijdag, de traditionele dagen voor het vlees derven, de borst van zijn moeder zou geweigerd hebben, een spectaculair premature blijk van zijn godsvrucht... Waar halen ze het toch!
In Engeland was er al in de Middeleeuwen een vreemd gebruik rond dit feest: in de scholae cantorum, de scholen verbonden aan de belangrijkste kerken en kloosters, werd op die dag een van de leerlingen verkozen tot episcopus puerorum, kinderbisschop, zoals we nu hier en daar een kinderburgemeester hebben. Die jonge Sinterklaas werd aangetut als een echte bisschop, net zoals de al dan niet dronken volwassen exemplaren die we dezer dagen tegenkwamen. Hij bleef in functie tot 28 december, Onnozele kinderendag; mocht hij in die periode sterven, dan werd hij begraven met pontificale eer en in zijn bisschoppelijk gewaad! Zo ligt er in Salisbury Cathedral een dergelijk episcopus-jebegraven: hij was blijkbaar een beetje een verlegen, melancholieke jongen en zijn medeleerlingen vonden dat ze hem wat moesten opmonteren tijdens zijn korte ambtstermijn als bisschop en dus kittelden ze hem, net iets te veel, zoals bleek, want ze hebben hem letterlijk dood gekitteld.
Die festiviteiten liepen als maar meer uit de hand: er werden ook vicarissen-generaal verkozen, ceremoniemeesters, secretarissen, pages... Al de liturgische en apostolische bezigheden werden geïmiteerd, tot het uitvaardigen en voorlezen van een herderlijk schrijven toe. De kinderen waren echt baas in huis in die winterse periode. Henry VIII, bekend van zijn omvangrijk figuur op schilderijen, onder meer een van Holbein, en van zijn talrijke vrouwen, maar nog het meest van de breuk met Rome en het ontstaan van de Anglicaanse kerk, vond dat dergelijk paaps gedoe niet paste en verbood het in 1541.
Dit verhaal doet me terugdenken aan mijn eigen vroege jeugd. Mijn vader kwam uit een gezin van zes kinderen, drie zonen en drie dochters; alleen de oudste (mijn vader) en de jongste zoon trouwden, de vier anderen bleven samen in het ouderlijk huis wonen. De oudste dochter, Alma, was een naaister: ze maakte de uniformen en de turnpakken voor de vrouwelijke leerlingen van het befaamde Ten Doorn', de normaalschool voor meisjes in Eeklo. Ze was een uiterst devote vrouw, ging alle dagen naar de vroegmis om zes uur en onderhield heel nauwe betrekkingen met het klooster van de zusters van Liefde en later ook met de pastorie op het Oostveld. Het gezin' steunde ook financieel verscheidene priesterroepingen. Tant' Alma vervaardigde ook liturgische gewaden. Tot mijn geamuseerde verrassing ontdekte ik tijdens een vakantie bij een bevriend gezin in Deurne dat zij ook een volledig miniatuur stel gewaden en parafernalia had gemaakt voor de kinderen daar; ik herinner me een prachtige cappa, de mantel die de priester droeg als hij niet de mis las, bijvoorbeeld bij het lof of de vespers. Een van de spelletjes' was dus de mis doen, net zoals in de Middeleeuwen met Sinterklaas. Ik weet niet of dat gebruik ook nog elders voorkwam, zo laat in de twintigste eeuw. Voor mij was het toen een bevreemdende, al te parodiërende ervaring, waar ik onmogelijk kon in meegaan. Toen ik dus onlangs het verhaal van de middeleeuwse Sinterklaasjes las, kwam de herinnering aan dat voorval terug in mij op.
De oude dag is een tijd van en voor herinneringen en die van de vele sinterklaasfeesten, kerstvieringen en Nieuwjaarsgebruiken uit onze kindertijd liggen heel diep in ons geheugen gebrand. Wie herinnert zich niet, een halve eeuw of meer nadien, een bepaald stuk speelgoed dat hij of zij kreeg toen hij of zij amper zes of zeven jaar was? Een sneeuwballengevecht? Een nachtmis? Een ornament voor de kerstboom in de vorm van een vogeltje? De liederen die we toen zongen? Wij zijn nog steeds wie we toen waren, de gebeurtenissen liggen achter ons, de herinnering in ons, onuitwisbaar: dat is wie we zijn.
Categorie:historisch Tags:Sinterklaas
06-12-2008
Evil, ofte het Kwaad in de wereld
Het thema van het kwaad is hier al menig maal ter sprake gekomen. Ik had het over de etymologie van het woord in deze bijdrage:
Ondertussen heb ik me inderdaad de drie eerste delen aangeschaft van het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, al zijn die schabouwelijk duur. Ik kan je dus meegeven wat ik daarin gevonden heb, maar het is niet vet... Kwaad' komt al voor in teksten van rond 1175, onder meer in een Latijnse tekst: emerunt quade terram, ze kochten een kwaad stuk grond. Het is een Germaanse stam, die wijst op vuilnis, drek, zo is er verkins quaet' en peerdesquade'. Aan de betekenis moeten we dus niet twijfelen.
Ook in een volgend artikel sprak ik over de namen voor het kwaad, klik daarover hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=224. Een van de synoniemen is euvel', in het Engels evil en dat is de titel van het boek dat ik net uit heb. De auteur is de Amerikaan Lance Morrow, sinds de jaren zestig redacteur van Time, een man die de hele wereld heeft gezien en die al wat naam heeft met de voornaam aanspreekt. Evil. An Investigation, viii + 276 pp., Basic Books, 2003, 12 (paperback), 23 (hardcover), ik kocht de hardcover In 't Profijtelijk Boeksken in Leuven voor 10. Een Nederlandse vertaling heb ik nergens gevonden.
Het is een zeer verscheiden werk. Je merkt natuurlijk onmiddellijk en overal de journalist, de directe en uitdagende stijl, maar ook de name dropping: hij laat graag blijken wie met wie hij allemaal omgaat, al is het waarschijnlijk niet zijn zeer persoonlijke verdienste dat hij op een conferentie dicht in de buurt van Nelson Mandela zit, hij is nu eenmaal een belangrijk journalist van een wereldtijdschrift. Je krijgt dus veel anekdotisch materiaal, maar dat is hier niet misplaatst: je kan over het kwaad schrijven zonder het ooit van dichtbij gezien te hebben, zoals ik, maar het is heel wat anders als je oog in oog zit met Karadzic, Milosevitch of hun kleinere beulen. De auteur probeert echter de verhalen, hoe schrijnend of verbluffend ze ook zijn, te overstijgen en gaat op zoek naar Het Kwaad, de grond van de verschillende vormen die het kan aannemen en aangenomen heeft in de geschiedenis en het meer recente verleden. En hij heeft heus wel zijn huiswerk gemaakt, hij kent zijn klassieken. Anderzijds moeten we toegeven dat Morrow misschien wel een ervaren en zelfs wijs man is, maar het is geen filosoof. Hij slaagt er niet in (indien dat zijn bedoeling is geweest) om een samenhangend betoog op te bouwen over het kwaad, een theoretische basis voor zijn uitspraken over de vele en onvermijdelijke vormen van het kwaad die hij in de wereld ziet, een verklaring misschien waarom de mens kiest voor het kwade, een kompas bij het beoordelen van 's mensen daden of passiviteit, een antwoord op de vraag naar schuld en persoonlijke verantwoordelijkheid. Vrijwel telkens wanneer hij zich op dat niveau begeeft, schakelt hij over naar al dan niet retorische vragen, die misschien wel aangeven in welke richting we antwoorden kunnen zoeken, of wat zijn persoonlijke opinie is, maar die ons niet echt vooruit helpen als we er zelf willen over nadenken.
Het is natuurlijk ook geen gemakkelijk thema. Persoonlijk heb ik voor die indringende en belangrijke problematiek onrechtstreeks veel gehad aan de boeken van Antonio Damasio (kijk in het lijstje hiernaast voor de besprekingen), vooral waar hij het heeft over de rol van de emoties in het bewustzijn.
Als we op zoek gaan naar de grond van alle kwaad, dan moeten we die hopen te vinden in de fundamentele structuren van onze wereld: materie, energie, de reactie van de elementen op elkaar, het ontstaan van de wereld en de evolutie tot wat hij nu is, de lagere levensvormen, de planten, de dieren, de mens, de samenleving zoals ze zich ontwikkeld heeft.
Men spreekt over natuurlijk kwaad en verwijst dan naar de klassieke vulkaanuitbarstingen, tsunami's en andere orkanen: het zijn dingen die nu eenmaal gebeuren en waarvoor niemand schuld treft, die tijd zijn we wel voorbij, enkel heel speciale' gelovigen menen nog dat zoiets moet gezien worden als een straf, de terechte toorn van de goden. Maar als we er dieper over nadenken, zijn het niet zozeer de natuurverschijnselen die een kwaad zijn, maar hun gevolgen voor de mens; een aardbeving die in volle zee gebeurt en die slechts een geringe weerslag heeft op de menselijke samenleving, krijgt nauwelijks enige vermelding in het nieuws. Maar als vele duizenden mensen zich zijn gaan vestigen op de flanken van een bekende actieve vulkaan, mogen we dan nog van natuurlijk kwaad spreken? Het is maar omdat de mens het gevaar opgezocht heeft, risico's heeft genomen dat hij zich blootstelt aan het natuurlijk kwaad'. Wie zich vestigt in een overstromingsgebied krijgt bij ons van de verzekering zelfs geen vergoeding voor zijn schade. Het is een schrijnend maar onweerlegbaar gegeven dat de allerarmsten zich vrijwel voorspelbaar blijken te bevinden in het pad van orkanen en seizoensoverstromingen. Maar kan men de schuld daarvoor bij de natuur leggen? In onze moderne wereld heeft de mens de natuur zo naar zijn hand gezet, dat men nog maar nauwelijks kan spreken over natuurlijk kwaad, tenzij op een zeer fundamenteel niveau: het is eigen aan onze natuur van ouder te worden, af te takelen en uiteindelijk te sterven. Maar ook daarvoor is niemand verantwoordelijk en kunnen we niet van schuld spreken, dus ook niet van kwaad.
De leeuw doodt zijn prooi en verscheurt die en ook dat is de natuur; de leeuw haat zijn prooi niet, hij verlustigt zich niet in het berokkenen van pijn, in het doden, het is zijn manier om in leven te blijven, als hij dat niet doet, komt hij om, sterft hij uit. De leeuw heeft geen gevoelens, hij is zich niet bewust van zijn emoties, hij beleeft ze, hij heeft ze nodig om te overleven: ze geven hem zijn gevoel van honger, van voldaanheid als hij genoeg gegeten heeft, ze zetten hem aan tot seks om zich voort te planten &c maar hij staat er niet bij stil, hij heeft er geen weet van dat hij de koning der dieren is of een bedreigde diersoort. De mens is een stap verder gegaan in de evolutie: hij heeft vrijwel al de zelfde emoties, maar hij wéét dat hij die heeft, hij is zich bewust van zijn gevoelens, of toch van heel veel ervan. En daar begint het. Ce qui distingue l'homme des autres bêtes, c'est qu'il mange sans faim, boit sans soif et qu'il fait l'amour en tout temps (Beaumarchais, Le Marriage de Figaro). De mens voldoet niet alleen aan zijn natuurlijke behoeften, hij is in staat om daarin te overdrijven. De lijst van de mogelijkheden is uitgebreid, lees eens na wat ik daarover zei in mijn uitleg over de deugden en de hoofdzonden die daaraan beantwoorden, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=416.
Je moet genoeg drinken, anders ga je dood, maar kijk eens wat wij daarvan gemaakt hebben... En zo kan je elk van onze emoties bekijken, elke menselijke mogelijkheid tot genieten': er is een natuurlijke' manier om die te bevredigen en er is een andere, laten we die maar gerust een pervers genoegen noemen. Daar begint het kwaad, als we het bekijken vanuit de mens als actieve speler, als dader': in het misbruik dat we maken van onze emoties, in het tegennatuurlijk handelen. Dat is de subjectieve kant van het kwaad in de mens, het is het kwaad dat we onszelf aandoen.
Helaas zijn wij niet het enige slachtoffer van onze perversies. De mens is niet alleen op de wereld. Echte alcoholiekers drinken alleen, zegt men, maar er is ook social drinking en daarna rijden onder invloed en dat is waar de slachtoffers vallen, om nog te zwijgen van de familieleden en de omgeving van die mensen. Dan zijn we bij de objectieve kant van het kwaad: het leed dat we anderen berokkenen. En daarmee hebben we ook ontdekt dat we enkel echt van kwaad, evil kunnen spreken als het over mensen gaat. Er is niet zoiets als Het Kwaad, de Kwade, Satan, net zomin als er Het Goede of een Algoede God is.
De fundamentele natuurlijke gegevens zijn goed noch slecht: geboren worden, leven, sterven zijn neutraal, het is maar als wij er een invloed op uitoefenen dat ze een kwalificatie krijgen: een ongewenste zwangerschap, abortus provocatus, een ellendig leven, een te vroege dood. Als wij bij een zachte dood na een vol leven toch door verdriet getroffen zijn, dan ervaren we dat niet als een echt kwaad, echt lijden. Daarvoor heb je enerzijds een dader nodig, een mens die zich te buiten gaat aan het excessief of oneigenlijk bevredigen van zijn emoties, en anderzijds een slachtoffer, een medemens die leed berokkend wordt, die te lijden heeft onder het kwaad van een andere mens, die negatieve emoties moet verwerken onder invloed van de daden van zijn medemens.
De moderne mens is nog nauwelijks bezig met de essentie van zijn primaire behoeften van overleven en zich voortplanten, zoals de leeuw; wij, dat zijn de mensen in de eerste' wereld, zijn vooral bezig met de manier waarop dat gebeurt, met de bijzaken dus, de verpakking; niet met het stillen van onze honger, maar met eten. Daarvoor moet alles wijken: de materie (steenkool, petroleum), de energie (kernenergie, hernieuwbare), levende materie (planten, bomen), levende organismen (dieren, bacteriën) en ja, ook de medemens. Wij gebruiken de wereld voor het bevredigen, niet van onze behoeften, maar van onze emoties, die de eigenlijk maar de signalen zijn van die behoeften. Seksuele opwinding is wat ons aanzet om ons voort te planten, maar porno is de bevrediging van die opwinding, niet van de voortplantingsdrang. Zin in eten maakt dat we niet doodgaan van de honger, maar een maaltijd in een driesterrenrestaurant heeft niets meer te maken met het stillen van de honger, met in leven blijven, maar alles met het verfijnd stimuleren van onze smaakpapillen, die eigenlijk dienen om voedsel van vergif te kunnen onderscheiden; in sommige (slechte!) restaurants krijg je zo weinig op je bord dat de klanten nadien een frituur binnenvluchten.
Est modus in rebus, er zijn gradaties, in het kwaad en het lijden en in het genot. Een bescheiden drinker, een genieter, zeg maar, doet allicht daarmee zichzelf noch anderen echt kwaad: zijn genot is matig, er is wellicht ook niemand anders die eronder lijdt. Hoe meer men overdrijft in de wellust, hoe groter het gevaar dat men zichzelf ten gronde richt en helaas, helaas, driewerf helaas, hoe meer kans er ook is dat men anderen daarin betrekt. Iemand die er plezier in heeft om anderen tussen de lijnen te zien lopen kan scheidsrechter worden bij het voetbal, maar hij kan ook ontaarden in een kleine dictator op kantoor, of eindigen als Pol Pot.
Er zijn talloze manieren waarop we het kwaad en het lijden afmeten, en de meeste hebben te maken met de objectieve kant: het leed dat we anderen aandoen; hoe onschuldiger het slachtoffer (een toevallige voorbijganger of een aartsvijand), hoe kwetsbaarder (een kind), hoe waardevoller (Gandhi, Kennedy, Martin Luther King), hoe erger; er is ook een verschil tussen een steen (tenzij het de neus van de Madonna is op de Pietà van Michelangelo), een plant (tenzij het iemands kostbare orchidee is, of een eeuwenoude eik), een dier (we eten wel varken en koe, maar geen hond of kat, of rat); ook verwantschap speelt een rol (incest is verboden, je eigen kinderen ombrengen, of je partner of je ouders of je broers is erger' dan een wildvreemde). Ook de aantallen spelen een rol: seriemoordenaars, de genocide van de Joden, Armeniërs, Cambodja, Rwanda..., het vergiftigen van de melk van honderdduizenden Chinese kinderen.
Er kunnen ook bezwarende omstandigheden zijn aan de kant van de dader: voorbedachtheid, recidive of hervallen in de boosheid, misbruik van vertrouwen &c.
Zo komen we bij de vraag of er iets aan te doen is: kunnen we ooit tot een wereld komen waarin er geen enkel kwaad meer is? Wel... we doen ons best, toch? Kijk eens naar de inspanningen die we doen om ziekten te bestrijden, het is werkelijk fenomenaal wat we allemaal kunnen en de resultaten zijn spectaculair, ook op wereldschaal, we leven twee keer zo lang als vroeger. Ook voor de voedselvoorziening is dat zo en voor nog heel wat andere domeinen van ons leven en samenleven. We proberen ook onze natuurlijke omgeving in bedwang te houden: in Nederland heeft men zelfs de zee getemd, na de Grote Overstroming; op vele plaatsten heeft men nu tsunami-alarmsystemen, de meteorologische diensten voorspellen orkanen en overstromingen, zelfs aardbevingen en vulkaanuitbarstingen. Dat voor het natuurlijk kwaad; maar niemand durft zelfs maar te dromen van een wereld waarin er niets verkeerd gaat, waar alle ziekten zouden verdwenen zijn, waar iedereen honderd (duizend?) jaar oud wordt... Er gaat nog altijd meer verkeerd dan goed, slechts een klein deel van de wereldbevolking geniet van de beste voorzieningen.
En dan het morele kwaad: zelfs in de meest beschaafde landen en tot op de hoogste niveaus wordt gemoord en verkracht en gestolen en bedrogen, we hebben soms zelfs veeleer de indruk dat het erger wordt dan beter. Geen godsdienst, filosofie, politieke partij, geen profeet of dictator is in staat om de mens' blijvend grondig te veranderen, wij luisteren nog steeds grotendeels naar de emoties uit het stenen tijdperk, ook al bevinden we ons in een ruimtestation of het hoofdkwartier van de Verenigde Naties of in het Vaticaan.
Laten we besluiten, het is laat geworden. Satan bestaat niet, Het Kwaad, Evil bestaat niet. Kwaad is een zeer concreet werkwoord met een acuut lijdend voorwerp, kwaad is wat mensen, alle mensen elkaar aandoen. Zij doen dat om hun natuurlijke emoties buitenmate te bevredigen, met uiteindelijk negatieve gevolgen voor hun eigen welzijn en met negatieve gevolgen voor (de emoties van) hun medemens.
Categorie:levensbeschouwing Tags:schuld en boete, misdaad en straf
05-12-2008
Zeventien
Er is niet veel verbeelding voor nodig. Stel je een jonge kerel voor, misschien zeventien, op een opgefokte brommer, de uitlaat luid knetterend, tegen vijftig, zestig per uur op een secundaire weg in een nieuwe verkaveling, het fietspad negerend, met een pet achterstevoren in plaats van een valhelm, op een zaterdagavond. En twee politieagenten, niet veel ouder, stevig gebouwd, crew cut, het wapen goed zichtbaar in een losse holster, in een witte dienstwagen met zwaailicht. Een dodelijke combinatie, zoals is gebleken.
Zoals een machtige stier furieus afstormt op een onnozele rode lap, zo reageren onze agenten op de jonge delinquent; ze kennen hem, het is niet de eerste keer. En hij heeft hen ook in de gaten: brute pech, jong! Klote!
En de machineinfernale komt op gang: de politiewagen zet de achtervolging in, de brommer neemt de vlucht langs de binnenweggetjes van zijn vertrouwde buurt, die de agenten natuurlijk ook kennen, het is een spel van kat en muis, mensen en motoren, de adrenaline en allicht ook de alcohol doen hun perfide werk.
En dan gebeurt het: de brommer slipt en valt, de dienstwagen zit er veel te kort op, kan niet meer tijdig remmen en stort zich in hallucinant vertraagde beelden op de gevallen bromfiets en de vallende, wegglijdende hopeloos kwetsbare jonge kerel. Heeft hij het nog uitgeschreeuwd van pijn, woede, frustratie, angst?
Zijn ranke, gebroken lijf ligt er in verkeerde hoeken bij, zijn bloed maakt langzaam een onooglijke donkere plas. Het is te laat, het is voorbij. Zeventien.
Het was een kort bericht op het nieuws, na de bankschandalen en de eerste sneeuw in de Alpen, de files rond Antwerpen, de terugkeer van Lance Armstrong. Een fait divers, meer niet. Je kan het zelf live meemaken in grauwe halfduistere TV-programma's over wilde achtervolgingen en overvallen op nachtwinkels, elke dag opnieuw: de politie in actie, de onverantwoordelijke automobilisten, de uitdagende jonge snaken, alles netjes geregisseerd om de boodschap te doen overkomen, zodat je zelf niet meer hoeft te denken.
Doe het toch maar, al is het maar even. Wees er maar zeker van dat je enkel die situaties te zien krijgt waarin de ene partij er goed uitkomt. Kan iemand mij, of de ouders van het verhakkelde jonge lijf uitleggen waarvoor een dergelijke achtervolging goed is? Hoe je de vroege dood van een kind kan goedpraten door te zeggen dat hij te hard reed? Er gaapt een onoverbrugbare kloof tussen de futiliteit van de overtreding en de onomkeerbare, finale bestraffing: de banale dood op een landweg ergens in Vlaanderen, een verhakkelde bromfiets, al te korte remsporen, een dienstwagen met nauwelijks wat blutsen, twee agenten die zwijgend hun rapport schrijven, een ambulance met onnodig zwaailicht en nutteloze sirene.
Het is te laat.
Het is voorbij.
Zeventien.
Categorie:samenleving Tags:schuld en boete, misdaad en straf
01-12-2008
Leven over de dood heen
Aansluitend bij enkele vorige teksten over onsterfelijkheid en de ziel wil ik nog wijzen op het interdisciplinair colloquium dat de Faculteit der Godgeleerdheid van de K.U.Leuven in het voorjaar van 1990 organiseerde over het Leven over de dood heen. Bij Acco verscheen toen onder de zelfde titel een verzorgd verslagboek, waarin onder de redactie van Jan Lambrecht en Leo Kenis de lezingen en andere bijdragen opgenomen werden. Ik leg een beetje stiekem de nadruk op verzorgd', omdat ik toen als secretaris van de Faculteit, sterk betrokken was, zowel in de voorbereiding en de organisatie van het colloquium als bij de publicatie van het verslagboek. Wij hadden toen op het secretariaat van de Faculteit een behoorlijke expertise opgebouwd in wat men toen desktop-publishing noemde: het camera-ready maken van teksten op de PC, om ze zo aan de drukker te leveren. En als ik na al die jaren het resultaat bekijk dat wij toen met uiterst eenvoudige middelen konden bekomen, dan ben ik behoorlijk trots. Maar dat terzijde.
Het colloquium had toen heel wat succes en het boek is sindsdien lang uitverkocht, je kan het soms nog tweedehands vinden en ik kan het je objectief aanraden. Het zijn hoogstaande en diepgravende bijdragen van uit verschillende oogpunten, die een zeer goed overzicht geven van wat men ook vandaag nog kan zeggen over de aan- of afwezigheid van een verwachting naar een leven na de dood.
In drie lezingen in het kader van de Mgr. Dondeyne-leerstoel voor een ruimer publiek, brachten Guido Maertens, Marcel Janssens en Herman-Emiel Mertens bijdragen over respectievelijk het hedendaags aanvoelen rond deze problematiek; een taal voor het hiernamaals in de literatuur; de boodschap van Evangelie en Kerk. Het zijn drie zeer leesbare en genietbare, eerlijke teksten, wars van alle dogmatiek of belerende betweterigheid, en dat geldt zeker ook voor de auteurs van de andere bijdragen.
Jan Lambrecht s.j. geeft op een bijna zakelijke manier weer wat de Bijbel over het hiernamaals zegt, neuroloog Dokter Erik Pillen vertelt ons zeer nuchter over de confrontatie van de geneeskunde met de dood. Psycholoog Jos Corveleyn illustreert de menselijke verwachtingen tegenover een nabestaan, zowel vanuit enquêtes als vanuit de literatuur, bijvoorbeeld Freud. Jan Van der Veken bekijkt het probleem' vanuit zijn filosofisch vakgebied, maar met sterke krachtlijnen naar wat het geloof en de theologie daarover kunnen zeggen. Bijzonder interessant is ook wat antropoloog René Devisch vertelt over overlijden als overleven in traditioneel Centraal-Afrika. De bijdrage van de immer controversiële theoloog Edward Schillebeeckx is... controversieel; en ja, Schillebeeckx leeft nog, hij is geboren in 1914. Eberhard Jüngel heeft het in zijn heldere en ook voor niet-theologen erg duidelijke uiteenzetting over het laatste oordeel als daad van genade, een hoopgevende benadering, zoals ook die van Herman-Emiel Mertens trouwens. In het derde deel zijn kortere bijdragen opgenomen: Wim Beuken s.j. over het Oude Testament, Emilio Platti over de Islamitische eschatologie, Willy Vande Walle over het Boeddhisme en het hiernamaals, Urbain Dhondt over filosofie en onsterfelijkheidsgeloof. Antoon Vergote besluit met een gevat overzicht van de discussies en enkele rake slotbeschouwingen.
Ik vermeld hier ook graag het boek van Jan Lambrecht s.j. dat de basis vormde voor zijn bijdrage in het colloquium en het verslagboek: Daar komt toch eens... Opstellen over verrijzenis en eeuwig leven', eveneens uitgegeven bij Acco, in de Nikè-reeks. Op misschien één erg gespecialiseerde bijdrage na zijn ook dit zeer goed leesbare teksten voor een ruimer publiek van geïnteresseerde leken'.
Het is zeer goed mogelijk dat fundamentalistische christenen of zeer behoudsgezinde gelovigen aanstoot nemen aan deze teksten. Men vindt er immers vrijwel nergens de traditionele, de officieel kerkelijke of de volkse devotionele beelden en begrippen over de dood, het oordeel, het hiernamaals, de ziel... Elk van de auteurs gaat op zoek naar de grond van de zaak en geeft vrank en vrij zijn eigen eerlijke mening en als hij iets niet weet, dan zegt hij dat ook. Er worden geen fabeltjes verteld, er wordt geen valse hoop gegeven, geen verwachtingen opgewekt die niet kunnen ingelost worden. Hoop, maar dan wel gegronde hoop, is blijkbaar het maximum van wat deze wetenschappers te bieden hebben aan de zoekende mens. Dat lijkt misschien niet veel, maar het is stukken eerlijker en geloofwaardiger dan wat men ons vroeger probeerde wijs te maken.
Op de foto: de bibliotheek van de Faculteit Godgeleerdheid te Leuven
Categorie:God of geen god? Tags:filosofie, dood, hiernamaals
30-11-2008
haarkloverijen en ontboezemingen
Laten we nog eens een reis maken in onze taal, of beter: onze talen.
Het begint ergens heel vroeg, in de Germaanse wereld, met iets als klioban', en dat betekende splijten; in het Latijn is glubere schillen, pellen, in het Grieks is gluphein inkerven, uitsnijden, denk aan hiëroglyphen, wat we nu spellen als hiërogliefen. We hebben het over de voorvaders van ons werkwoord klieven.
Dat begon in het (oud) Nederlands als een onovergankelijk en sterk werkwoord; onovergankelijk wil zeggen dat het geen lijdend voorwerp kan hebben, je kon dus niet iets klieven, zoals wij nu hout klieven; in de Middeleeuwen zei je, als je smoorverliefd was: mijn herte klieft. Sterke werkwoorden hebben in de verleden tijd een andere klank dan in de tegenwoordige: eten-at-gegeten, lopen-liep-gelopen &c. Het was dus klieven-kloof-(ge)kloven. Vandaag is het klieven-kliefde-gekliefd, al mogen we van Van Dale in het Belgisch Nederlands (dat is VanDalees voor Vlaams) ook gekloven zeggen. De betekenis is in het moderne Nederlands in de eerste plaats overgankelijk geworden: klieven is iets splijten; alleen in Vlaanderen mogen we nog zeggen dat onze lippen klieven als we bedoelen dat ze gebarsten zijn. Als we bedoelen: iets doen splijten, dan gebruiken we een causatief, dat is een Latijnse manier om te zeggen dat we iets veroorzaken: we doen iets klieven; daarvoor gebruiken we oorspronkelijk een ablaut, een verandering van de klank, zoals voor de verleden tijd en dan wordt het: kloven; de stamtijden van kloven zijn: kloven-kloofde-gekloofd. Een boom kloven betekent dus een boom of een stuk ervan doen splijten. Maar het inhoudelijk verschil in betekenis tussen de twee: een boom klieven en een boom kloven is gering, te klein om stand te houden in het gewone taalgebruik en dus weet vandaag niemand nog wat het verschil is en gebruikt men de twee door elkaar: diamant klieven= diamant kloven.
Een kloof is een diepe insnijding, het resultaat van klieven of kloven. Je zal het niet geloven, maar knoflook is eigenlijk kloflook, of klooflook, omdat een bol look gespleten is in teentjes of kloofjes; het Duitse Knoblauch heeft de zelfde etymologie. Ook in het Engels is een teentje knoflook om die reden een clove; verwar echter niet met dat andere clove: een kruidnagel, van het Franse clou de girofle, waarbij de clou een nagel is, zoals duidelijk blijkt uit de vorm; het is een afleiding van de Latijnse nagel: clavus. In het Nederlands gebruiken we clou in de betekenis van de pointe, dat waarover het gaat in een verhaal of een grap; we hebben beide woorden, clou en pointe natuurlijk van het Frans, waar ze dezelfde betekenis hebben; een spijker heeft nu eenmaal een punt.
Maar we zijn wat afgedwaald van het klieven. Diamanten klieven was een Vlaamse aangelegenheid, vooral vanaf ongeveer 1600 en in het bijzonder in Antwerpen. Klieven werd een vakterm en als zodanig reisde hij de wereld rond. In het Frans zei men gewoon cliver en waar dat aanvankelijk alleen maar voor diamanten gebruikt werd, met afgeleiden zoals cliveur, diamantbewerker, bleek het zo'n handig woord dat het nu in algemeen zin gebruikt wordt, met afgeleiden zoals clivable, splijtbaar en vooral clivage: (af)splitsing, scheiding, zowel voor voorwerpen of materialen als voor begrippen: le clivage des idées, de la société.
In het Engels had men al to cleave, dat gevormd was zoals ons kloven/klieven, men hoefde dus niet te komen lenen bij het Nederlands. Ook daar heb je het woord cleavage, dat in de geologie gebruikt werd voor bepaalde kloofvormingen; maar in het voor mij erg belangrijke jaar 1946 werd cleavage voor het eerst gebruikt voor de cleft between a woman's breasts in low-cut clothing, in een artikel in Time magazine van 5 augustus; het werd de door de censuur aanvaarde preutse term for the shadowed depression dividing an actress' bosom into two distinct sections. Mijn oudste broer had het over nen decolleté die nog just de schreve van heur bosten liet zien'. Schreve is Vlaams dialect voor schreef, een lijn, streep of kerf en vandaar ook een grens, een doellijn, een eindmeet, maar ook het horizontaal streepje aan bepaalde lettertypes, de andere zijn schreefloos (zoals dit), in het Engels sans serif, meestal afgekort tot sans, eigenlijk een pun, want men laat in de uitdrukking precies dat weg (sans, zonder) dat er ook aan de letter niet is: serif; voor deze typografische uitdrukking zijn de Engelsen dus wél komen lenen bij ons, waarschijnlijk zelfs in het zelfde Antwerpen waar de diamanten werden gekliefd/gekloven en rond de zelfde tijd, toen Plantijn er de drukkunst tot een ongekend hoogtepunt bracht. Merk op dat E. cleft ook gewoon een alternatief verleden deelwoord is van to cleave-clove-cloven.
Het Duits voor klieven is gewoon klieben en zij hebben ook Kloben, maar dat is een gekliefd/gekloven stuk hout, specifiek voor de vogelvangst, een mik. Een kloof is een Kluft, vergelijk met de Engelse cleft.
Zo, dat was dat. Blij dat je zo ver met me meegereisd bent, ik ben er zeker van dat je iets bijgeleerd hebt uit mijn ontboezemingen. Niet dat je er veel kan mee doen, maar dat hoeft ook niet altijd. Soms ligt het plezier in het weten zelf.
Matthew Stewart, The Courtier and the Heretic. Leibniz, Spinoza and the Fate of God in the Modern World, 2005, 351 pp.
Ik vond dit door Yale University Press prachtig uitgegeven hardcover boek bij de Slegte voor een zeer redelijke prijs en las het aansluitend bij de Spinoza-biografie en het even mooi uitgegeven boek van Steven Nadler over de achtergronden van de banvloek van Spinoza, uitgesproken door zijn eigen Joodse gemeente; beide besprekingen vind je in het lijstje hiernaast.
Ik heb veruit het meest plezier beleefd aan dit werk, waarin de auteur de twee belangrijkste filosofen van hun tijd naast elkaar plaatst: Spinoza en Leibniz. Ik weet het wel, voor de meeste mensen zijn dat namen waar ze nog nooit van gehoord hebben en zelfs voor universitair geschoolden zijn het niet veel meer dan labels waaraan men dan enkele overigens holle begrippen verbindt: pantheïsme in het geval van Spinoza, monadologie voor Leibniz. Na de lectuur van dit boek, dat gelukkig ook in het Nederlands beschikbaar is, onder de titel De ketter en de hoveling. Leibniz, Spinoza en het lot van God in de moderne wereld', uitgegeven bij Standaard Uitgeverij/Manteau, ongeveer 27, weet je genoeg over de beide filosofen voor de rest van de eeuwigheid, en dat zonder je één ogenblik te vervelen, te ergeren of in slaap te vallen. De belangrijkste reden daarvoor is zonder meer de absoluut meeslepende taal en stijl van Matthew Stewart. Ik had al ernstige reserves op dat punt bij de biografie door Margareth Gullan-Whur, maar na slechts één pagina van het boek van Stewart weet je het al: dit is genieten! Ik heb de vertaling niet nagekeken, dus over de kwaliteit daarvan kan ik niets zeggen, maar ik maak me daarover niet echt zorgen, want de kwaliteit van dit boek ligt vooral in de levendige aanpak en in de sprankelende manier waarop de auteur de feiten maar vooral ook de ideeën weergeeft, en dat laatste is nu eenmaal niet altijd gemakkelijk bij deze twee notoire duistere, complexe filosofen. Maar ik verzeker u, Stewart slaagt erin om zelfs de meest obscure kanten van Leibniz met gemak te verduidelijken, een bewonderenswaardige prestatie zonder meer.
Waar we ons bij Gullan-Whur soms afvroegen waarom ze zo nodig een dik boek wou schrijven over een auteur met wie ze weinig affiniteit heeft, is bij Matthew Stewart meteen duidelijk waar zijn sympathieën liggen: hij is weg van Spinoza en wat Leibniz betreft hoef je ook niet te twijfelen, maar dan in de andere zin: hij heeft het niet voor de hoveling' en dat zullen we geweten hebben, tot de beschrijving van de laatste onwelriekende uitwaseming van de stervende Leibniz toe. Dat contrast in de voorstelling zorgt voor de rode draad en de levendige spanning in het boek: zowel in hun levensstijl als in hun filosofie waren de twee zowat tegenpolen, al is Leibniz lange tijd getormenteerd door de gedachte dat Spinoza het wel eens bij het rechte eind zou kunnen gehad hebben.
Matthew Stewart is een filosoof, en dat is ook een enorm verschil met Gullan-Whur, die zich vooral historisch opstelde, maar dan de voor een historica monumentale fout maakte om het magere materiaal dat we nu eenmaal hebben over Spinoza te gaan aandikken en vervormen met haar eigen weinig diepgaande, verheven of flatterende ideeën over haar onderwerp. Niet zo bij Stewart, hier zijn we in de veilige en heldere wateren van de geschiedenis van de ideeën, waarbij de feitelijke geschiedenis vooral als stevige vertrekbasis dient voor interpretatie en verduidelijking, en niet alleen voor de beide filosofen, maar voor hun tijd en hun wereld. Dit is beschavingsgeschiedenis op het hoogste niveau, een pareltje, nee, een heel snoer, en niet van gekweekte cultuurparels, maar van natuurparels, nu een onbetaalbare luxe. Dit is een uitzonderlijk boek, dat ik u niet genoeg kan aanraden.
Ik besef het: ik weet er eigenlijk niets over, maar toch wil ik het erover hebben: Congo, onze vroegere kolonie, ex-Zaïre, nu een democratische republiek. Mijn informatie bestaat uit de nieuwsberichten en enkele documentaires die recentelijk te zien waren op Canvas+. Het beeld dat we daarin gekregen hebben, heeft me geschokt. Wij zitten hier knus in ons veilige landje, terwijl ginds sinds jaren een bloedige oorlog woedt. Van het vernis van beschaving die wij ooit naar daar brachten, schiet er vrijwel niets over. Al de economische hulp die wij en andere partners ooit boden, is door het oerwoud opnieuw overwoekerd. De infrastructuur van het land is zo goed als onbestaande. In een land dat, zo leerden we op school, tachtig keer zo groot is als België, leven nauwelijks' 62 miljoen mensen. Het bruto nationaal product is ongeveer 10 miljard dollar, of 170 $ per kop. Als we dat vergelijken met België, komen we tot ontstellende verschillen: ons BNP is maar liefst 454 miljard dollar, dus meer dan 42.000 $ per kop, dat is 263 keer meer.
Dat brengt ons tot de bittere vaststelling dat de wereld op zijn kop staat. Onder normale omstandigheden zou Congo een aards paradijs moeten zijn, want het heeft alle natuurlijke troeven in handen, en zou België een nietig dwergstaatje moeten zijn dat niet eens in zijn eigen behoeften kan voorzien.
Waarom is het dan niet zo? Hoe komt het dat Congo zich niet kan waarmaken? Waarom is er daar voortdurend oorlog? Waarom slaagt men er niet in om de overvloedige natuurlijke rijkdommen nuttig te gebruiken? Waarom loopt men er achter op alle mogelijke punten van de beschaving? Waarom is de samenleving een vreemde mengeling van moderne technologie en het stenen tijdperk?
Het zou een ronduit racistische en dus verfoeilijke gedachte zijn om dat te wijten aan de Congolezen. Dat belet nochtans zeer velen niet om precies dat te denken, ook al durft men het niet meer zo gemakkelijk zeggen of schrijven. Velen blijven ervan overtuigd dat met een kleine toplaag van experts het land op korte tijd tot de rijkste van de wereld zou behoren. Dat vertaalt zich vandaag niet in een nieuwe brutale openlijke kolonisatiegolf, maar in even onaanvaardbare betutteling, door internationale organisaties zoals de UNO, die de rol van politie (zouden moeten) overnemen, of onduidelijke maar niet minder aanwezige landen en bedrijven, die de economie (zouden moeten) in handen nemen. De Congolese bevolking en haar leiders spelen daarbij respectievelijk de rol van straatarme goedkope handarbeiders en schandelijke profiteurs. Een middenklasse van ambtenaren, handelaars, ondernemers en professionele werklieden lijkt totaal te ontbreken. De politieke macht is in handen van wie op dat moment de bovenhand heeft in het leger: het geweld heerst, de wapens beslissen.
Als we de racistische uitleg verwerpen, namelijk dat die negers' niet in staat zijn om beter te doen, dan moeten we een andere verklaring hebben voor de blijvende Congolese chaos. En dat is niet gemakkelijk.
We zouden kunnen vergelijken met andere Afrikaanse landen in het evenaarsgebied: indien Congo daarvan opmerkelijk verschilt, dan moeten we oorzaak wellicht zoeken in de geschiedenis van het land zelf. Zelfs met mijn beperkte kennis van zaken moet ik vaststellen dat het hele evenaarsgebied en zelfs nog grotere delen van Afrika sinds vele jaren vrijwel hetzelfde trieste lot delen van Congo. Het heeft dus niet veel zin om met een verwijtende vinger naar België te wijzen, zoals men bijvoorbeeld in Amerika, Engeland en Frankrijk wel eens doet: deze landen hebben het niet beter gedaan in de landen die zij gekoloniseerd hebben of, in het geval van Amerika, met de Afrikanen waarmee zij te maken hebben. Vergelijkingen met andere ex-kolonies, buiten Afrika, bijvoorbeeld in Amerika, Azië en Oceanië, zijn zeer moeilijk: in Noord- en Zuid-Amerika heeft men de autochtone bevolking grotendeels uitgeroeid; in Azië heeft men de aanwezige culturen, die dateren van lang voor de onze, deskundig vernietigd en vervangen door de Westerse.
We moeten dus vaststellen dat er in Afrika een grotere weerstand is tegenover Westerse cultuurpatronen. Een vergelijking met bijvoorbeeld Japan is op dat punt spectaculair. Dat doet me vermoeden dat het verschil gelegen is in de al te bruuske en gewelddadige gedwongen overgang van een primitieve, kleinschalige oerwoudcultuur naar een Westerse liberaal-kapitalistische, technologische democratie. Dat is pas goed begonnen rond de tijd dat België zijn onzalige vorm kreeg, met een regelrechte strooptocht op de natuurlijke rijkdommen en een wrede uitbuiting van de lokale bevolking. Geleidelijk aan kwam er ruimte voor een zekere humanisering, met meer aandacht voor het lot van de bevolking, maar steeds op een paternalistische, koloniale manier. Het onderwijs, de gezondheidszorg, de godsdienst, het werd allemaal van boven uit opgelegd, men wou van de negers blanken maken. En dat lukte ook, ten dele: zoals Darwin al zei is het perfect mogelijk om in individuele gevallen op zeer korte tijd een primitieve wilde' om te vormen tot iemand die zonder al te veel moeilijkheden een plaats kan innemen in onze moderne beschaving en daar zelfs de hoogste posities kan ambiëren. Dat is, mijns inziens, het beste bewijs dat elk racisme verdacht en radicaal fout is: niet de huidskleur of de afkomst bepalen of beperken de mogelijkheden van een mens, maar de omstandigheden.
Er is dus iets fundamenteels verkeerd gegaan in de confrontatie van het Westen met Afrika. Wij dragen een zware schuld voor de agressieve verstoring van alle mogelijke natuurlijke evenwichten bij de onmenselijke kolonisatie. En ook na de dépendence', zoals de eenvoudige Congolees de onafhankelijkheid met onbewuste humor omschreef, hebben we hen niet eerlijk behandeld. De prijs van het koper, bijvoorbeeld, daalde toen op enkele dagen met een snelheid die wij alleen kennen van het Fortis-aandeel. Wij beroven Kongo nog altijd, economisch, wij betalen geen eerlijke prijs voor wat wij daar weghalen. En we verkopen onze producten te duur, niet in het minst de wapens die ook een gevaarlijke idioot als onze huidige minister van oorlog daar nog altijd gaat deponeren alsof het zilverpapier van Vlaamse chocoladerepen was.
Telkens ik geconfronteerd wordt met nieuws uit Afrika bloedt mijn hart. In mijn uiterste onmacht kan ik niet anders dan wanhopig besluiten: laten wij Westerlingen daar allemaal zo snel mogelijk weggaan, eens en voor altijd, en voor de rest onze contacten baseren op echt eerlijke principes en prijzen. Laten we, kortom, Afrika respecteren zoals we dat doen met bijvoorbeeld onze buurlanden of de Verenigde Staten, Rusland, China, India, Japan... en hen niet beschouwen als een bende arrogante straatboefjes.
Ik zie het helaas nog niet gebeuren. Wij hebben iets met Afrika, wij hebben iets met negers. Het is iets dat in ons verleden ligt, in de tweehonderd jaar van onze destructieve contacten met het Zwarte Continent. Er is geen enkele reden om te denken dat het niet anders kan. Wij mensen, als menselijke soort, zijn ooit in Afrika ontstaan, daar ligt onze oorsprong, ons warme nest, ons natuurlijke habitat, onze tuin van Eden. Wij zijn gedoemd met een onuitroeibaar, onvervulbaar en overweldigend smartelijk heimwee naar dat paradijs, en wij zijn diep gekwetst dat we daar exemplaren aantreffen van een ras waarin we, zelfs met heel veel goede wil, onze gelijke niet kunnen herkennen en erkennen. Het raadselachtig heimwee dat we zo koesteren is ons latent, virulent racisme. Zolang we dat niet beseffen, is er geen toekomst voor ons of voor hen in Afrika.
Categorie:samenleving Tags:Congo, kolonialisme
22-11-2008
timeo hominem unius libri
Timeo hominem unius libri
Cave ab homine unius libri
Vooral in de eerste vorm komt dit adagium ontelbare keren voor als geleerd citaat. Letterlijk betekent het: ik vrees een man van één boek, respectievelijk: hoed u voor een man van een boek. Men bedoelt daarmee: iemand die maar één boek kent, kent het wellicht zeer goed en is derhalve een geduchte tegenstander in discussies. Dergelijke monomane of monomaniakale mensen vindt men wel eens bij de meer fanatieke of fundamentalistische aanhangers van een of ander geloof en uitgerekend bij de godsdiensten van Het Boek: Jodendom, Christendom, Islam. Men schrijft dit citaat toe aan Thomas van Aquino, maar... niemand heeft tot nog toe de juiste vindplaats ontdekt.
Dat doet me denken aan dat andere citaat: Inter faeces et urinam nascimur, letterlijk: wij worden geboren tussen de zeik en de stront en dat mag dan al anatomisch correct zijn, tenzij bij een keizerlijke ingreep, men gebruikt het echter vooral om te verwijzen naar de triestige omstandigheden van de mens hier op aarde. Dit zou van Sint-Augustinus zijn, maar een Leuvense Augustinus-kenner verzekerde met dat het niet te vinden is in zijn teksten.
In beide gevallen heeft men de teksten ook elektronisch doorzocht en blijkbaar zonder resultaat. Ook met Google zal je niet wijzer worden.
Mijn bescheiden stelling: things ain't what they seem to be (en dat is ook al een citaat van de bekende Anon.) klopt ook hier. We hebben hier weer een geval van mundus vult decipi, klik hier om (bijna) alles daarover te lezen http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=321, en ook dat is een citaat zonder precieze bron.
Dat maakt cultuur zo moeilijk: je mag blijkbaar niet alles geloven wat er gedrukt staat. Het maakt het ook zo boeiend!
Ik wil graag het woord van niet-Aquinas beamen, over die mens met zijn ene boek; je kent wel het grapje van die twee die voor een boekhandel stonden; zei de ene: ga je mee een boek kopen? Zegt de andere, nee, ik heb er al een. Vooral mensen die tussen de boeken leven vinden dit echt hilarisch. Vraag een boekenliefhebber niet of hij alle boeken die hij gekocht heeft ook gelezen heeft: dat zou het ergste zijn dat hem of haar kan overkomen! Gelukkig is daar weinig gevaar voor in ons geval....
Een mens met maar één boek, of die maar één muziekstuk kent, één schilderij, één gedicht... Het lijkt de oude Sovjet-Unie wel, waar iedereen dezelfde schoenen droeg, of Mao's China, allemaal het zelfde kostuum. Mijn broer zaliger placht te zeggen: het is een slechte muis die maar één gaatje weet, en ook dat is een niet-toegeschreven citaat, een beetje ondeugend bedoeld, zoals hij het zei, maar ja, hij was veldwachter en dat verklaart veel, zullen we maar denken.
Nee, ik hou van veelheid en verscheidenheid, zoals wel blijkt uit de lijst aan de rechterkant. Er is zoveel moois in deze wereld en die embarras du choix is nog het mooiste van al. Muziek is onuitputtelijk, je kan je hele leven naar steeds andere muziekstukken luisteren, of naar andere uitvoeringen van het zelfde, of zelfs, maar dan kom je wel in de buurt van dat ene boek, je hele leven naar Bachs Goldberg-variaties door Glenn Gould, maar ook daarvan zijn er verscheidene versies... De avondlucht ziet er steeds eender uit door het venster op het westen, maar niet echt, nooit twee keer helemaal eender. Mensen kunnen zo goed op elkaar lijken dat het je sprakeloos maakt, maar van de honderd miljard exemplaren die er tot nu toe ooit geboren zijn, waren er geen twee identiek. We hebben in ons leven geen tijd genoeg om zelfs maar een klein gedeelte te zien, te horen, te ruiken, te voelen, te smaken, te kennen of te beleven van al wat er is, we hoeven ons dus nooit te vervelen, zelfs niet op een onbewoond eiland: wat zou jij meenemen? En als het maar één boek mag zijn, welk wordt het dan?