mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
11-12-2008
schuld, boete, wraak, gerechtigheid
Het is een onderwerp dat in het nieuws blijft: misdaad en straf, schuld en boete: het zijn ook alternatieve titels van de roman van Dostojevski. Ik schreef een klaaglied bij de racistisch geïnspireerde moorden in Antwerpen, lees mijn Threnodie nog eens. Ze kan ook dienen voor de vijf kinderen van de wanhopige vrouw die nu terechtstaat voor wat ze haar man, haar schoonvader en de maatschappij heeft aangedaan, maar die allicht het meest lijdt om wat ze haar kinderen en zichzelf heeft misdaan.
Onder de titel Voorlopig vonnis stelde ik me vragen bij het beroep dat de advocaten meenden te moeten aantekenen bij de uitspraak van de Antwerpse rechtbank, die toch door alle betrokkenen als heilzaam ervaren werd. http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=369
Categorie:samenleving Tags:schuld en boete, misdaad en straf
08-12-2008
The Cambridge Companion to Atheism
Cambridge University Press is een departement van de Britse universiteit met die naam; het is ook een multinational. Recentelijk kocht ik twee van hun publicaties, uit de indrukwekkende reeks Cambridge Companions. In zeer verzorgde volumes van zo'n 400 à 500 bladzijden krijg je een zeer gedegen status quaestionis, een overzicht van het meest recente onderzoek over een bepaald onderwerp, auteur of figuur. Als je een zoekopdracht geeft op de website van de Press krijg je een overzicht van 1.699 titels; neem nu nog dat de helft dubbelen zijn (hardcover en paperback van dezelfde titel), dan zijn er nog 800 waaruit je kan kiezen. Enkele titels: Atheism, The String Quartet (dat zijn de twee die ik kocht), en verder elke filosoof die je maar kan bedenken, elke componist, elk genre, elke literaire auteur... Ze zijn niet altijd goedkoop, maar mits een beetje te zoeken vind je wel een betaalbaar exemplaar voor ongeveer £10 in vele gevallen. De website laat je met de Boeken-Google ook de inhoudsopgave bekijken, soms kan je hele hoofdstukken lezen, er zijn boekbesprekingen... echt de moeite.
Ik kan mijn voorstelling van The Cambridge Companion to Atheism dus met een gerust gemoed beperken tot deze link:
http://www.cambridge.org/uk/catalogue/catalogue.asp?isbn=9780521603676&ss=exc. Er is namelijk geen Nederlandse vertaling, voor zover ik kon nagaan. En ja, het is zeer de moeite, in zijn grote verscheidenheid: achttien bijdragen over zowat alle belangrijke aspecten van het probleem, gebracht in (meestal) verstaanbare taal, wetenschappelijk verantwoord, evenwichtig (er zijn ook tegenstanders van het atheïsme bij de auteurs), niet agressief. Nog maar een bewijs dat je geen beeldenstormer of papenvreter hoeft te zijn om atheïst te zijn. Ik vertaal het besluit van de laatste bijdrage in het boek:
Wat we kunnen besluiten over de modale atheïst in de Westerse samenleving vandaag, is dat die persoon meer dan waarschijnlijk een man is, getrouwd, met een hogere opleiding. Kan men ook spreken van een modale atheïstische persoonlijkheid? We kunnen dit benaderend psychologisch profiel aanreiken. We mogen stellen dat atheïsten naar voren komen als minder autoritair, minder beïnvloedbaar, minder dogmatisch, minder vooringenomen, meer tolerant tegenover anderen, met eerbied voor de wetten, mededogend, gewetensvol, en goed opgevoed. Ze zijn zeer intelligent, velen van hen zijn betrokken in het intellectuele of wetenschappelijk leven. Kortom, het zijn mensen die je best wel als buren wil.
Zo hoor je het ook eens van een ander.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
07-12-2008
... kapoentje
Sinterklaas is voorbij, en toch wil ik nog even stilstaan bij die aller-populairste heiligenfiguur. Van zijn leven in de vierde eeuw weten we vrijwel niets, een fel contrast met de talloze kleurrijke legenden die nadien zonder enige grond in de realiteit ontsproten zijn aan de verbeelding en de volksdevotie. Een van de meest idiote verhalen is dat hij als baby op woensdag en vrijdag, de traditionele dagen voor het vlees derven, de borst van zijn moeder zou geweigerd hebben, een spectaculair premature blijk van zijn godsvrucht... Waar halen ze het toch!
In Engeland was er al in de Middeleeuwen een vreemd gebruik rond dit feest: in de scholae cantorum, de scholen verbonden aan de belangrijkste kerken en kloosters, werd op die dag een van de leerlingen verkozen tot episcopus puerorum, kinderbisschop, zoals we nu hier en daar een kinderburgemeester hebben. Die jonge Sinterklaas werd aangetut als een echte bisschop, net zoals de al dan niet dronken volwassen exemplaren die we dezer dagen tegenkwamen. Hij bleef in functie tot 28 december, Onnozele kinderendag; mocht hij in die periode sterven, dan werd hij begraven met pontificale eer en in zijn bisschoppelijk gewaad! Zo ligt er in Salisbury Cathedral een dergelijk episcopus-jebegraven: hij was blijkbaar een beetje een verlegen, melancholieke jongen en zijn medeleerlingen vonden dat ze hem wat moesten opmonteren tijdens zijn korte ambtstermijn als bisschop en dus kittelden ze hem, net iets te veel, zoals bleek, want ze hebben hem letterlijk dood gekitteld.
Die festiviteiten liepen als maar meer uit de hand: er werden ook vicarissen-generaal verkozen, ceremoniemeesters, secretarissen, pages... Al de liturgische en apostolische bezigheden werden geïmiteerd, tot het uitvaardigen en voorlezen van een herderlijk schrijven toe. De kinderen waren echt baas in huis in die winterse periode. Henry VIII, bekend van zijn omvangrijk figuur op schilderijen, onder meer een van Holbein, en van zijn talrijke vrouwen, maar nog het meest van de breuk met Rome en het ontstaan van de Anglicaanse kerk, vond dat dergelijk paaps gedoe niet paste en verbood het in 1541.
Dit verhaal doet me terugdenken aan mijn eigen vroege jeugd. Mijn vader kwam uit een gezin van zes kinderen, drie zonen en drie dochters; alleen de oudste (mijn vader) en de jongste zoon trouwden, de vier anderen bleven samen in het ouderlijk huis wonen. De oudste dochter, Alma, was een naaister: ze maakte de uniformen en de turnpakken voor de vrouwelijke leerlingen van het befaamde Ten Doorn', de normaalschool voor meisjes in Eeklo. Ze was een uiterst devote vrouw, ging alle dagen naar de vroegmis om zes uur en onderhield heel nauwe betrekkingen met het klooster van de zusters van Liefde en later ook met de pastorie op het Oostveld. Het gezin' steunde ook financieel verscheidene priesterroepingen. Tant' Alma vervaardigde ook liturgische gewaden. Tot mijn geamuseerde verrassing ontdekte ik tijdens een vakantie bij een bevriend gezin in Deurne dat zij ook een volledig miniatuur stel gewaden en parafernalia had gemaakt voor de kinderen daar; ik herinner me een prachtige cappa, de mantel die de priester droeg als hij niet de mis las, bijvoorbeeld bij het lof of de vespers. Een van de spelletjes' was dus de mis doen, net zoals in de Middeleeuwen met Sinterklaas. Ik weet niet of dat gebruik ook nog elders voorkwam, zo laat in de twintigste eeuw. Voor mij was het toen een bevreemdende, al te parodiërende ervaring, waar ik onmogelijk kon in meegaan. Toen ik dus onlangs het verhaal van de middeleeuwse Sinterklaasjes las, kwam de herinnering aan dat voorval terug in mij op.
De oude dag is een tijd van en voor herinneringen en die van de vele sinterklaasfeesten, kerstvieringen en Nieuwjaarsgebruiken uit onze kindertijd liggen heel diep in ons geheugen gebrand. Wie herinnert zich niet, een halve eeuw of meer nadien, een bepaald stuk speelgoed dat hij of zij kreeg toen hij of zij amper zes of zeven jaar was? Een sneeuwballengevecht? Een nachtmis? Een ornament voor de kerstboom in de vorm van een vogeltje? De liederen die we toen zongen? Wij zijn nog steeds wie we toen waren, de gebeurtenissen liggen achter ons, de herinnering in ons, onuitwisbaar: dat is wie we zijn.
Categorie:historisch Tags:Sinterklaas
06-12-2008
Evil, ofte het Kwaad in de wereld
Het thema van het kwaad is hier al menig maal ter sprake gekomen. Ik had het over de etymologie van het woord in deze bijdrage:
Ondertussen heb ik me inderdaad de drie eerste delen aangeschaft van het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, al zijn die schabouwelijk duur. Ik kan je dus meegeven wat ik daarin gevonden heb, maar het is niet vet... Kwaad' komt al voor in teksten van rond 1175, onder meer in een Latijnse tekst: emerunt quade terram, ze kochten een kwaad stuk grond. Het is een Germaanse stam, die wijst op vuilnis, drek, zo is er verkins quaet' en peerdesquade'. Aan de betekenis moeten we dus niet twijfelen.
Ook in een volgend artikel sprak ik over de namen voor het kwaad, klik daarover hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=224. Een van de synoniemen is euvel', in het Engels evil en dat is de titel van het boek dat ik net uit heb. De auteur is de Amerikaan Lance Morrow, sinds de jaren zestig redacteur van Time, een man die de hele wereld heeft gezien en die al wat naam heeft met de voornaam aanspreekt. Evil. An Investigation, viii + 276 pp., Basic Books, 2003, 12 (paperback), 23 (hardcover), ik kocht de hardcover In 't Profijtelijk Boeksken in Leuven voor 10. Een Nederlandse vertaling heb ik nergens gevonden.
Het is een zeer verscheiden werk. Je merkt natuurlijk onmiddellijk en overal de journalist, de directe en uitdagende stijl, maar ook de name dropping: hij laat graag blijken wie met wie hij allemaal omgaat, al is het waarschijnlijk niet zijn zeer persoonlijke verdienste dat hij op een conferentie dicht in de buurt van Nelson Mandela zit, hij is nu eenmaal een belangrijk journalist van een wereldtijdschrift. Je krijgt dus veel anekdotisch materiaal, maar dat is hier niet misplaatst: je kan over het kwaad schrijven zonder het ooit van dichtbij gezien te hebben, zoals ik, maar het is heel wat anders als je oog in oog zit met Karadzic, Milosevitch of hun kleinere beulen. De auteur probeert echter de verhalen, hoe schrijnend of verbluffend ze ook zijn, te overstijgen en gaat op zoek naar Het Kwaad, de grond van de verschillende vormen die het kan aannemen en aangenomen heeft in de geschiedenis en het meer recente verleden. En hij heeft heus wel zijn huiswerk gemaakt, hij kent zijn klassieken. Anderzijds moeten we toegeven dat Morrow misschien wel een ervaren en zelfs wijs man is, maar het is geen filosoof. Hij slaagt er niet in (indien dat zijn bedoeling is geweest) om een samenhangend betoog op te bouwen over het kwaad, een theoretische basis voor zijn uitspraken over de vele en onvermijdelijke vormen van het kwaad die hij in de wereld ziet, een verklaring misschien waarom de mens kiest voor het kwade, een kompas bij het beoordelen van 's mensen daden of passiviteit, een antwoord op de vraag naar schuld en persoonlijke verantwoordelijkheid. Vrijwel telkens wanneer hij zich op dat niveau begeeft, schakelt hij over naar al dan niet retorische vragen, die misschien wel aangeven in welke richting we antwoorden kunnen zoeken, of wat zijn persoonlijke opinie is, maar die ons niet echt vooruit helpen als we er zelf willen over nadenken.
Het is natuurlijk ook geen gemakkelijk thema. Persoonlijk heb ik voor die indringende en belangrijke problematiek onrechtstreeks veel gehad aan de boeken van Antonio Damasio (kijk in het lijstje hiernaast voor de besprekingen), vooral waar hij het heeft over de rol van de emoties in het bewustzijn.
Als we op zoek gaan naar de grond van alle kwaad, dan moeten we die hopen te vinden in de fundamentele structuren van onze wereld: materie, energie, de reactie van de elementen op elkaar, het ontstaan van de wereld en de evolutie tot wat hij nu is, de lagere levensvormen, de planten, de dieren, de mens, de samenleving zoals ze zich ontwikkeld heeft.
Men spreekt over natuurlijk kwaad en verwijst dan naar de klassieke vulkaanuitbarstingen, tsunami's en andere orkanen: het zijn dingen die nu eenmaal gebeuren en waarvoor niemand schuld treft, die tijd zijn we wel voorbij, enkel heel speciale' gelovigen menen nog dat zoiets moet gezien worden als een straf, de terechte toorn van de goden. Maar als we er dieper over nadenken, zijn het niet zozeer de natuurverschijnselen die een kwaad zijn, maar hun gevolgen voor de mens; een aardbeving die in volle zee gebeurt en die slechts een geringe weerslag heeft op de menselijke samenleving, krijgt nauwelijks enige vermelding in het nieuws. Maar als vele duizenden mensen zich zijn gaan vestigen op de flanken van een bekende actieve vulkaan, mogen we dan nog van natuurlijk kwaad spreken? Het is maar omdat de mens het gevaar opgezocht heeft, risico's heeft genomen dat hij zich blootstelt aan het natuurlijk kwaad'. Wie zich vestigt in een overstromingsgebied krijgt bij ons van de verzekering zelfs geen vergoeding voor zijn schade. Het is een schrijnend maar onweerlegbaar gegeven dat de allerarmsten zich vrijwel voorspelbaar blijken te bevinden in het pad van orkanen en seizoensoverstromingen. Maar kan men de schuld daarvoor bij de natuur leggen? In onze moderne wereld heeft de mens de natuur zo naar zijn hand gezet, dat men nog maar nauwelijks kan spreken over natuurlijk kwaad, tenzij op een zeer fundamenteel niveau: het is eigen aan onze natuur van ouder te worden, af te takelen en uiteindelijk te sterven. Maar ook daarvoor is niemand verantwoordelijk en kunnen we niet van schuld spreken, dus ook niet van kwaad.
De leeuw doodt zijn prooi en verscheurt die en ook dat is de natuur; de leeuw haat zijn prooi niet, hij verlustigt zich niet in het berokkenen van pijn, in het doden, het is zijn manier om in leven te blijven, als hij dat niet doet, komt hij om, sterft hij uit. De leeuw heeft geen gevoelens, hij is zich niet bewust van zijn emoties, hij beleeft ze, hij heeft ze nodig om te overleven: ze geven hem zijn gevoel van honger, van voldaanheid als hij genoeg gegeten heeft, ze zetten hem aan tot seks om zich voort te planten &c maar hij staat er niet bij stil, hij heeft er geen weet van dat hij de koning der dieren is of een bedreigde diersoort. De mens is een stap verder gegaan in de evolutie: hij heeft vrijwel al de zelfde emoties, maar hij wéét dat hij die heeft, hij is zich bewust van zijn gevoelens, of toch van heel veel ervan. En daar begint het. Ce qui distingue l'homme des autres bêtes, c'est qu'il mange sans faim, boit sans soif et qu'il fait l'amour en tout temps (Beaumarchais, Le Marriage de Figaro). De mens voldoet niet alleen aan zijn natuurlijke behoeften, hij is in staat om daarin te overdrijven. De lijst van de mogelijkheden is uitgebreid, lees eens na wat ik daarover zei in mijn uitleg over de deugden en de hoofdzonden die daaraan beantwoorden, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=416.
Je moet genoeg drinken, anders ga je dood, maar kijk eens wat wij daarvan gemaakt hebben... En zo kan je elk van onze emoties bekijken, elke menselijke mogelijkheid tot genieten': er is een natuurlijke' manier om die te bevredigen en er is een andere, laten we die maar gerust een pervers genoegen noemen. Daar begint het kwaad, als we het bekijken vanuit de mens als actieve speler, als dader': in het misbruik dat we maken van onze emoties, in het tegennatuurlijk handelen. Dat is de subjectieve kant van het kwaad in de mens, het is het kwaad dat we onszelf aandoen.
Helaas zijn wij niet het enige slachtoffer van onze perversies. De mens is niet alleen op de wereld. Echte alcoholiekers drinken alleen, zegt men, maar er is ook social drinking en daarna rijden onder invloed en dat is waar de slachtoffers vallen, om nog te zwijgen van de familieleden en de omgeving van die mensen. Dan zijn we bij de objectieve kant van het kwaad: het leed dat we anderen berokkenen. En daarmee hebben we ook ontdekt dat we enkel echt van kwaad, evil kunnen spreken als het over mensen gaat. Er is niet zoiets als Het Kwaad, de Kwade, Satan, net zomin als er Het Goede of een Algoede God is.
De fundamentele natuurlijke gegevens zijn goed noch slecht: geboren worden, leven, sterven zijn neutraal, het is maar als wij er een invloed op uitoefenen dat ze een kwalificatie krijgen: een ongewenste zwangerschap, abortus provocatus, een ellendig leven, een te vroege dood. Als wij bij een zachte dood na een vol leven toch door verdriet getroffen zijn, dan ervaren we dat niet als een echt kwaad, echt lijden. Daarvoor heb je enerzijds een dader nodig, een mens die zich te buiten gaat aan het excessief of oneigenlijk bevredigen van zijn emoties, en anderzijds een slachtoffer, een medemens die leed berokkend wordt, die te lijden heeft onder het kwaad van een andere mens, die negatieve emoties moet verwerken onder invloed van de daden van zijn medemens.
De moderne mens is nog nauwelijks bezig met de essentie van zijn primaire behoeften van overleven en zich voortplanten, zoals de leeuw; wij, dat zijn de mensen in de eerste' wereld, zijn vooral bezig met de manier waarop dat gebeurt, met de bijzaken dus, de verpakking; niet met het stillen van onze honger, maar met eten. Daarvoor moet alles wijken: de materie (steenkool, petroleum), de energie (kernenergie, hernieuwbare), levende materie (planten, bomen), levende organismen (dieren, bacteriën) en ja, ook de medemens. Wij gebruiken de wereld voor het bevredigen, niet van onze behoeften, maar van onze emoties, die de eigenlijk maar de signalen zijn van die behoeften. Seksuele opwinding is wat ons aanzet om ons voort te planten, maar porno is de bevrediging van die opwinding, niet van de voortplantingsdrang. Zin in eten maakt dat we niet doodgaan van de honger, maar een maaltijd in een driesterrenrestaurant heeft niets meer te maken met het stillen van de honger, met in leven blijven, maar alles met het verfijnd stimuleren van onze smaakpapillen, die eigenlijk dienen om voedsel van vergif te kunnen onderscheiden; in sommige (slechte!) restaurants krijg je zo weinig op je bord dat de klanten nadien een frituur binnenvluchten.
Est modus in rebus, er zijn gradaties, in het kwaad en het lijden en in het genot. Een bescheiden drinker, een genieter, zeg maar, doet allicht daarmee zichzelf noch anderen echt kwaad: zijn genot is matig, er is wellicht ook niemand anders die eronder lijdt. Hoe meer men overdrijft in de wellust, hoe groter het gevaar dat men zichzelf ten gronde richt en helaas, helaas, driewerf helaas, hoe meer kans er ook is dat men anderen daarin betrekt. Iemand die er plezier in heeft om anderen tussen de lijnen te zien lopen kan scheidsrechter worden bij het voetbal, maar hij kan ook ontaarden in een kleine dictator op kantoor, of eindigen als Pol Pot.
Er zijn talloze manieren waarop we het kwaad en het lijden afmeten, en de meeste hebben te maken met de objectieve kant: het leed dat we anderen aandoen; hoe onschuldiger het slachtoffer (een toevallige voorbijganger of een aartsvijand), hoe kwetsbaarder (een kind), hoe waardevoller (Gandhi, Kennedy, Martin Luther King), hoe erger; er is ook een verschil tussen een steen (tenzij het de neus van de Madonna is op de Pietà van Michelangelo), een plant (tenzij het iemands kostbare orchidee is, of een eeuwenoude eik), een dier (we eten wel varken en koe, maar geen hond of kat, of rat); ook verwantschap speelt een rol (incest is verboden, je eigen kinderen ombrengen, of je partner of je ouders of je broers is erger' dan een wildvreemde). Ook de aantallen spelen een rol: seriemoordenaars, de genocide van de Joden, Armeniërs, Cambodja, Rwanda..., het vergiftigen van de melk van honderdduizenden Chinese kinderen.
Er kunnen ook bezwarende omstandigheden zijn aan de kant van de dader: voorbedachtheid, recidive of hervallen in de boosheid, misbruik van vertrouwen &c.
Zo komen we bij de vraag of er iets aan te doen is: kunnen we ooit tot een wereld komen waarin er geen enkel kwaad meer is? Wel... we doen ons best, toch? Kijk eens naar de inspanningen die we doen om ziekten te bestrijden, het is werkelijk fenomenaal wat we allemaal kunnen en de resultaten zijn spectaculair, ook op wereldschaal, we leven twee keer zo lang als vroeger. Ook voor de voedselvoorziening is dat zo en voor nog heel wat andere domeinen van ons leven en samenleven. We proberen ook onze natuurlijke omgeving in bedwang te houden: in Nederland heeft men zelfs de zee getemd, na de Grote Overstroming; op vele plaatsten heeft men nu tsunami-alarmsystemen, de meteorologische diensten voorspellen orkanen en overstromingen, zelfs aardbevingen en vulkaanuitbarstingen. Dat voor het natuurlijk kwaad; maar niemand durft zelfs maar te dromen van een wereld waarin er niets verkeerd gaat, waar alle ziekten zouden verdwenen zijn, waar iedereen honderd (duizend?) jaar oud wordt... Er gaat nog altijd meer verkeerd dan goed, slechts een klein deel van de wereldbevolking geniet van de beste voorzieningen.
En dan het morele kwaad: zelfs in de meest beschaafde landen en tot op de hoogste niveaus wordt gemoord en verkracht en gestolen en bedrogen, we hebben soms zelfs veeleer de indruk dat het erger wordt dan beter. Geen godsdienst, filosofie, politieke partij, geen profeet of dictator is in staat om de mens' blijvend grondig te veranderen, wij luisteren nog steeds grotendeels naar de emoties uit het stenen tijdperk, ook al bevinden we ons in een ruimtestation of het hoofdkwartier van de Verenigde Naties of in het Vaticaan.
Laten we besluiten, het is laat geworden. Satan bestaat niet, Het Kwaad, Evil bestaat niet. Kwaad is een zeer concreet werkwoord met een acuut lijdend voorwerp, kwaad is wat mensen, alle mensen elkaar aandoen. Zij doen dat om hun natuurlijke emoties buitenmate te bevredigen, met uiteindelijk negatieve gevolgen voor hun eigen welzijn en met negatieve gevolgen voor (de emoties van) hun medemens.
Categorie:levensbeschouwing Tags:schuld en boete, misdaad en straf
05-12-2008
Zeventien
Er is niet veel verbeelding voor nodig. Stel je een jonge kerel voor, misschien zeventien, op een opgefokte brommer, de uitlaat luid knetterend, tegen vijftig, zestig per uur op een secundaire weg in een nieuwe verkaveling, het fietspad negerend, met een pet achterstevoren in plaats van een valhelm, op een zaterdagavond. En twee politieagenten, niet veel ouder, stevig gebouwd, crew cut, het wapen goed zichtbaar in een losse holster, in een witte dienstwagen met zwaailicht. Een dodelijke combinatie, zoals is gebleken.
Zoals een machtige stier furieus afstormt op een onnozele rode lap, zo reageren onze agenten op de jonge delinquent; ze kennen hem, het is niet de eerste keer. En hij heeft hen ook in de gaten: brute pech, jong! Klote!
En de machineinfernale komt op gang: de politiewagen zet de achtervolging in, de brommer neemt de vlucht langs de binnenweggetjes van zijn vertrouwde buurt, die de agenten natuurlijk ook kennen, het is een spel van kat en muis, mensen en motoren, de adrenaline en allicht ook de alcohol doen hun perfide werk.
En dan gebeurt het: de brommer slipt en valt, de dienstwagen zit er veel te kort op, kan niet meer tijdig remmen en stort zich in hallucinant vertraagde beelden op de gevallen bromfiets en de vallende, wegglijdende hopeloos kwetsbare jonge kerel. Heeft hij het nog uitgeschreeuwd van pijn, woede, frustratie, angst?
Zijn ranke, gebroken lijf ligt er in verkeerde hoeken bij, zijn bloed maakt langzaam een onooglijke donkere plas. Het is te laat, het is voorbij. Zeventien.
Het was een kort bericht op het nieuws, na de bankschandalen en de eerste sneeuw in de Alpen, de files rond Antwerpen, de terugkeer van Lance Armstrong. Een fait divers, meer niet. Je kan het zelf live meemaken in grauwe halfduistere TV-programma's over wilde achtervolgingen en overvallen op nachtwinkels, elke dag opnieuw: de politie in actie, de onverantwoordelijke automobilisten, de uitdagende jonge snaken, alles netjes geregisseerd om de boodschap te doen overkomen, zodat je zelf niet meer hoeft te denken.
Doe het toch maar, al is het maar even. Wees er maar zeker van dat je enkel die situaties te zien krijgt waarin de ene partij er goed uitkomt. Kan iemand mij, of de ouders van het verhakkelde jonge lijf uitleggen waarvoor een dergelijke achtervolging goed is? Hoe je de vroege dood van een kind kan goedpraten door te zeggen dat hij te hard reed? Er gaapt een onoverbrugbare kloof tussen de futiliteit van de overtreding en de onomkeerbare, finale bestraffing: de banale dood op een landweg ergens in Vlaanderen, een verhakkelde bromfiets, al te korte remsporen, een dienstwagen met nauwelijks wat blutsen, twee agenten die zwijgend hun rapport schrijven, een ambulance met onnodig zwaailicht en nutteloze sirene.
Het is te laat.
Het is voorbij.
Zeventien.
Categorie:samenleving Tags:schuld en boete, misdaad en straf
01-12-2008
Leven over de dood heen
Aansluitend bij enkele vorige teksten over onsterfelijkheid en de ziel wil ik nog wijzen op het interdisciplinair colloquium dat de Faculteit der Godgeleerdheid van de K.U.Leuven in het voorjaar van 1990 organiseerde over het Leven over de dood heen. Bij Acco verscheen toen onder de zelfde titel een verzorgd verslagboek, waarin onder de redactie van Jan Lambrecht en Leo Kenis de lezingen en andere bijdragen opgenomen werden. Ik leg een beetje stiekem de nadruk op verzorgd', omdat ik toen als secretaris van de Faculteit, sterk betrokken was, zowel in de voorbereiding en de organisatie van het colloquium als bij de publicatie van het verslagboek. Wij hadden toen op het secretariaat van de Faculteit een behoorlijke expertise opgebouwd in wat men toen desktop-publishing noemde: het camera-ready maken van teksten op de PC, om ze zo aan de drukker te leveren. En als ik na al die jaren het resultaat bekijk dat wij toen met uiterst eenvoudige middelen konden bekomen, dan ben ik behoorlijk trots. Maar dat terzijde.
Het colloquium had toen heel wat succes en het boek is sindsdien lang uitverkocht, je kan het soms nog tweedehands vinden en ik kan het je objectief aanraden. Het zijn hoogstaande en diepgravende bijdragen van uit verschillende oogpunten, die een zeer goed overzicht geven van wat men ook vandaag nog kan zeggen over de aan- of afwezigheid van een verwachting naar een leven na de dood.
In drie lezingen in het kader van de Mgr. Dondeyne-leerstoel voor een ruimer publiek, brachten Guido Maertens, Marcel Janssens en Herman-Emiel Mertens bijdragen over respectievelijk het hedendaags aanvoelen rond deze problematiek; een taal voor het hiernamaals in de literatuur; de boodschap van Evangelie en Kerk. Het zijn drie zeer leesbare en genietbare, eerlijke teksten, wars van alle dogmatiek of belerende betweterigheid, en dat geldt zeker ook voor de auteurs van de andere bijdragen.
Jan Lambrecht s.j. geeft op een bijna zakelijke manier weer wat de Bijbel over het hiernamaals zegt, neuroloog Dokter Erik Pillen vertelt ons zeer nuchter over de confrontatie van de geneeskunde met de dood. Psycholoog Jos Corveleyn illustreert de menselijke verwachtingen tegenover een nabestaan, zowel vanuit enquêtes als vanuit de literatuur, bijvoorbeeld Freud. Jan Van der Veken bekijkt het probleem' vanuit zijn filosofisch vakgebied, maar met sterke krachtlijnen naar wat het geloof en de theologie daarover kunnen zeggen. Bijzonder interessant is ook wat antropoloog René Devisch vertelt over overlijden als overleven in traditioneel Centraal-Afrika. De bijdrage van de immer controversiële theoloog Edward Schillebeeckx is... controversieel; en ja, Schillebeeckx leeft nog, hij is geboren in 1914. Eberhard Jüngel heeft het in zijn heldere en ook voor niet-theologen erg duidelijke uiteenzetting over het laatste oordeel als daad van genade, een hoopgevende benadering, zoals ook die van Herman-Emiel Mertens trouwens. In het derde deel zijn kortere bijdragen opgenomen: Wim Beuken s.j. over het Oude Testament, Emilio Platti over de Islamitische eschatologie, Willy Vande Walle over het Boeddhisme en het hiernamaals, Urbain Dhondt over filosofie en onsterfelijkheidsgeloof. Antoon Vergote besluit met een gevat overzicht van de discussies en enkele rake slotbeschouwingen.
Ik vermeld hier ook graag het boek van Jan Lambrecht s.j. dat de basis vormde voor zijn bijdrage in het colloquium en het verslagboek: Daar komt toch eens... Opstellen over verrijzenis en eeuwig leven', eveneens uitgegeven bij Acco, in de Nikè-reeks. Op misschien één erg gespecialiseerde bijdrage na zijn ook dit zeer goed leesbare teksten voor een ruimer publiek van geïnteresseerde leken'.
Het is zeer goed mogelijk dat fundamentalistische christenen of zeer behoudsgezinde gelovigen aanstoot nemen aan deze teksten. Men vindt er immers vrijwel nergens de traditionele, de officieel kerkelijke of de volkse devotionele beelden en begrippen over de dood, het oordeel, het hiernamaals, de ziel... Elk van de auteurs gaat op zoek naar de grond van de zaak en geeft vrank en vrij zijn eigen eerlijke mening en als hij iets niet weet, dan zegt hij dat ook. Er worden geen fabeltjes verteld, er wordt geen valse hoop gegeven, geen verwachtingen opgewekt die niet kunnen ingelost worden. Hoop, maar dan wel gegronde hoop, is blijkbaar het maximum van wat deze wetenschappers te bieden hebben aan de zoekende mens. Dat lijkt misschien niet veel, maar het is stukken eerlijker en geloofwaardiger dan wat men ons vroeger probeerde wijs te maken.
Op de foto: de bibliotheek van de Faculteit Godgeleerdheid te Leuven
Categorie:God of geen god? Tags:filosofie, dood, hiernamaals
30-11-2008
haarkloverijen en ontboezemingen
Laten we nog eens een reis maken in onze taal, of beter: onze talen.
Het begint ergens heel vroeg, in de Germaanse wereld, met iets als klioban', en dat betekende splijten; in het Latijn is glubere schillen, pellen, in het Grieks is gluphein inkerven, uitsnijden, denk aan hiëroglyphen, wat we nu spellen als hiërogliefen. We hebben het over de voorvaders van ons werkwoord klieven.
Dat begon in het (oud) Nederlands als een onovergankelijk en sterk werkwoord; onovergankelijk wil zeggen dat het geen lijdend voorwerp kan hebben, je kon dus niet iets klieven, zoals wij nu hout klieven; in de Middeleeuwen zei je, als je smoorverliefd was: mijn herte klieft. Sterke werkwoorden hebben in de verleden tijd een andere klank dan in de tegenwoordige: eten-at-gegeten, lopen-liep-gelopen &c. Het was dus klieven-kloof-(ge)kloven. Vandaag is het klieven-kliefde-gekliefd, al mogen we van Van Dale in het Belgisch Nederlands (dat is VanDalees voor Vlaams) ook gekloven zeggen. De betekenis is in het moderne Nederlands in de eerste plaats overgankelijk geworden: klieven is iets splijten; alleen in Vlaanderen mogen we nog zeggen dat onze lippen klieven als we bedoelen dat ze gebarsten zijn. Als we bedoelen: iets doen splijten, dan gebruiken we een causatief, dat is een Latijnse manier om te zeggen dat we iets veroorzaken: we doen iets klieven; daarvoor gebruiken we oorspronkelijk een ablaut, een verandering van de klank, zoals voor de verleden tijd en dan wordt het: kloven; de stamtijden van kloven zijn: kloven-kloofde-gekloofd. Een boom kloven betekent dus een boom of een stuk ervan doen splijten. Maar het inhoudelijk verschil in betekenis tussen de twee: een boom klieven en een boom kloven is gering, te klein om stand te houden in het gewone taalgebruik en dus weet vandaag niemand nog wat het verschil is en gebruikt men de twee door elkaar: diamant klieven= diamant kloven.
Een kloof is een diepe insnijding, het resultaat van klieven of kloven. Je zal het niet geloven, maar knoflook is eigenlijk kloflook, of klooflook, omdat een bol look gespleten is in teentjes of kloofjes; het Duitse Knoblauch heeft de zelfde etymologie. Ook in het Engels is een teentje knoflook om die reden een clove; verwar echter niet met dat andere clove: een kruidnagel, van het Franse clou de girofle, waarbij de clou een nagel is, zoals duidelijk blijkt uit de vorm; het is een afleiding van de Latijnse nagel: clavus. In het Nederlands gebruiken we clou in de betekenis van de pointe, dat waarover het gaat in een verhaal of een grap; we hebben beide woorden, clou en pointe natuurlijk van het Frans, waar ze dezelfde betekenis hebben; een spijker heeft nu eenmaal een punt.
Maar we zijn wat afgedwaald van het klieven. Diamanten klieven was een Vlaamse aangelegenheid, vooral vanaf ongeveer 1600 en in het bijzonder in Antwerpen. Klieven werd een vakterm en als zodanig reisde hij de wereld rond. In het Frans zei men gewoon cliver en waar dat aanvankelijk alleen maar voor diamanten gebruikt werd, met afgeleiden zoals cliveur, diamantbewerker, bleek het zo'n handig woord dat het nu in algemeen zin gebruikt wordt, met afgeleiden zoals clivable, splijtbaar en vooral clivage: (af)splitsing, scheiding, zowel voor voorwerpen of materialen als voor begrippen: le clivage des idées, de la société.
In het Engels had men al to cleave, dat gevormd was zoals ons kloven/klieven, men hoefde dus niet te komen lenen bij het Nederlands. Ook daar heb je het woord cleavage, dat in de geologie gebruikt werd voor bepaalde kloofvormingen; maar in het voor mij erg belangrijke jaar 1946 werd cleavage voor het eerst gebruikt voor de cleft between a woman's breasts in low-cut clothing, in een artikel in Time magazine van 5 augustus; het werd de door de censuur aanvaarde preutse term for the shadowed depression dividing an actress' bosom into two distinct sections. Mijn oudste broer had het over nen decolleté die nog just de schreve van heur bosten liet zien'. Schreve is Vlaams dialect voor schreef, een lijn, streep of kerf en vandaar ook een grens, een doellijn, een eindmeet, maar ook het horizontaal streepje aan bepaalde lettertypes, de andere zijn schreefloos (zoals dit), in het Engels sans serif, meestal afgekort tot sans, eigenlijk een pun, want men laat in de uitdrukking precies dat weg (sans, zonder) dat er ook aan de letter niet is: serif; voor deze typografische uitdrukking zijn de Engelsen dus wél komen lenen bij ons, waarschijnlijk zelfs in het zelfde Antwerpen waar de diamanten werden gekliefd/gekloven en rond de zelfde tijd, toen Plantijn er de drukkunst tot een ongekend hoogtepunt bracht. Merk op dat E. cleft ook gewoon een alternatief verleden deelwoord is van to cleave-clove-cloven.
Het Duits voor klieven is gewoon klieben en zij hebben ook Kloben, maar dat is een gekliefd/gekloven stuk hout, specifiek voor de vogelvangst, een mik. Een kloof is een Kluft, vergelijk met de Engelse cleft.
Zo, dat was dat. Blij dat je zo ver met me meegereisd bent, ik ben er zeker van dat je iets bijgeleerd hebt uit mijn ontboezemingen. Niet dat je er veel kan mee doen, maar dat hoeft ook niet altijd. Soms ligt het plezier in het weten zelf.
Matthew Stewart, The Courtier and the Heretic. Leibniz, Spinoza and the Fate of God in the Modern World, 2005, 351 pp.
Ik vond dit door Yale University Press prachtig uitgegeven hardcover boek bij de Slegte voor een zeer redelijke prijs en las het aansluitend bij de Spinoza-biografie en het even mooi uitgegeven boek van Steven Nadler over de achtergronden van de banvloek van Spinoza, uitgesproken door zijn eigen Joodse gemeente; beide besprekingen vind je in het lijstje hiernaast.
Ik heb veruit het meest plezier beleefd aan dit werk, waarin de auteur de twee belangrijkste filosofen van hun tijd naast elkaar plaatst: Spinoza en Leibniz. Ik weet het wel, voor de meeste mensen zijn dat namen waar ze nog nooit van gehoord hebben en zelfs voor universitair geschoolden zijn het niet veel meer dan labels waaraan men dan enkele overigens holle begrippen verbindt: pantheïsme in het geval van Spinoza, monadologie voor Leibniz. Na de lectuur van dit boek, dat gelukkig ook in het Nederlands beschikbaar is, onder de titel De ketter en de hoveling. Leibniz, Spinoza en het lot van God in de moderne wereld', uitgegeven bij Standaard Uitgeverij/Manteau, ongeveer 27, weet je genoeg over de beide filosofen voor de rest van de eeuwigheid, en dat zonder je één ogenblik te vervelen, te ergeren of in slaap te vallen. De belangrijkste reden daarvoor is zonder meer de absoluut meeslepende taal en stijl van Matthew Stewart. Ik had al ernstige reserves op dat punt bij de biografie door Margareth Gullan-Whur, maar na slechts één pagina van het boek van Stewart weet je het al: dit is genieten! Ik heb de vertaling niet nagekeken, dus over de kwaliteit daarvan kan ik niets zeggen, maar ik maak me daarover niet echt zorgen, want de kwaliteit van dit boek ligt vooral in de levendige aanpak en in de sprankelende manier waarop de auteur de feiten maar vooral ook de ideeën weergeeft, en dat laatste is nu eenmaal niet altijd gemakkelijk bij deze twee notoire duistere, complexe filosofen. Maar ik verzeker u, Stewart slaagt erin om zelfs de meest obscure kanten van Leibniz met gemak te verduidelijken, een bewonderenswaardige prestatie zonder meer.
Waar we ons bij Gullan-Whur soms afvroegen waarom ze zo nodig een dik boek wou schrijven over een auteur met wie ze weinig affiniteit heeft, is bij Matthew Stewart meteen duidelijk waar zijn sympathieën liggen: hij is weg van Spinoza en wat Leibniz betreft hoef je ook niet te twijfelen, maar dan in de andere zin: hij heeft het niet voor de hoveling' en dat zullen we geweten hebben, tot de beschrijving van de laatste onwelriekende uitwaseming van de stervende Leibniz toe. Dat contrast in de voorstelling zorgt voor de rode draad en de levendige spanning in het boek: zowel in hun levensstijl als in hun filosofie waren de twee zowat tegenpolen, al is Leibniz lange tijd getormenteerd door de gedachte dat Spinoza het wel eens bij het rechte eind zou kunnen gehad hebben.
Matthew Stewart is een filosoof, en dat is ook een enorm verschil met Gullan-Whur, die zich vooral historisch opstelde, maar dan de voor een historica monumentale fout maakte om het magere materiaal dat we nu eenmaal hebben over Spinoza te gaan aandikken en vervormen met haar eigen weinig diepgaande, verheven of flatterende ideeën over haar onderwerp. Niet zo bij Stewart, hier zijn we in de veilige en heldere wateren van de geschiedenis van de ideeën, waarbij de feitelijke geschiedenis vooral als stevige vertrekbasis dient voor interpretatie en verduidelijking, en niet alleen voor de beide filosofen, maar voor hun tijd en hun wereld. Dit is beschavingsgeschiedenis op het hoogste niveau, een pareltje, nee, een heel snoer, en niet van gekweekte cultuurparels, maar van natuurparels, nu een onbetaalbare luxe. Dit is een uitzonderlijk boek, dat ik u niet genoeg kan aanraden.
Ik besef het: ik weet er eigenlijk niets over, maar toch wil ik het erover hebben: Congo, onze vroegere kolonie, ex-Zaïre, nu een democratische republiek. Mijn informatie bestaat uit de nieuwsberichten en enkele documentaires die recentelijk te zien waren op Canvas+. Het beeld dat we daarin gekregen hebben, heeft me geschokt. Wij zitten hier knus in ons veilige landje, terwijl ginds sinds jaren een bloedige oorlog woedt. Van het vernis van beschaving die wij ooit naar daar brachten, schiet er vrijwel niets over. Al de economische hulp die wij en andere partners ooit boden, is door het oerwoud opnieuw overwoekerd. De infrastructuur van het land is zo goed als onbestaande. In een land dat, zo leerden we op school, tachtig keer zo groot is als België, leven nauwelijks' 62 miljoen mensen. Het bruto nationaal product is ongeveer 10 miljard dollar, of 170 $ per kop. Als we dat vergelijken met België, komen we tot ontstellende verschillen: ons BNP is maar liefst 454 miljard dollar, dus meer dan 42.000 $ per kop, dat is 263 keer meer.
Dat brengt ons tot de bittere vaststelling dat de wereld op zijn kop staat. Onder normale omstandigheden zou Congo een aards paradijs moeten zijn, want het heeft alle natuurlijke troeven in handen, en zou België een nietig dwergstaatje moeten zijn dat niet eens in zijn eigen behoeften kan voorzien.
Waarom is het dan niet zo? Hoe komt het dat Congo zich niet kan waarmaken? Waarom is er daar voortdurend oorlog? Waarom slaagt men er niet in om de overvloedige natuurlijke rijkdommen nuttig te gebruiken? Waarom loopt men er achter op alle mogelijke punten van de beschaving? Waarom is de samenleving een vreemde mengeling van moderne technologie en het stenen tijdperk?
Het zou een ronduit racistische en dus verfoeilijke gedachte zijn om dat te wijten aan de Congolezen. Dat belet nochtans zeer velen niet om precies dat te denken, ook al durft men het niet meer zo gemakkelijk zeggen of schrijven. Velen blijven ervan overtuigd dat met een kleine toplaag van experts het land op korte tijd tot de rijkste van de wereld zou behoren. Dat vertaalt zich vandaag niet in een nieuwe brutale openlijke kolonisatiegolf, maar in even onaanvaardbare betutteling, door internationale organisaties zoals de UNO, die de rol van politie (zouden moeten) overnemen, of onduidelijke maar niet minder aanwezige landen en bedrijven, die de economie (zouden moeten) in handen nemen. De Congolese bevolking en haar leiders spelen daarbij respectievelijk de rol van straatarme goedkope handarbeiders en schandelijke profiteurs. Een middenklasse van ambtenaren, handelaars, ondernemers en professionele werklieden lijkt totaal te ontbreken. De politieke macht is in handen van wie op dat moment de bovenhand heeft in het leger: het geweld heerst, de wapens beslissen.
Als we de racistische uitleg verwerpen, namelijk dat die negers' niet in staat zijn om beter te doen, dan moeten we een andere verklaring hebben voor de blijvende Congolese chaos. En dat is niet gemakkelijk.
We zouden kunnen vergelijken met andere Afrikaanse landen in het evenaarsgebied: indien Congo daarvan opmerkelijk verschilt, dan moeten we oorzaak wellicht zoeken in de geschiedenis van het land zelf. Zelfs met mijn beperkte kennis van zaken moet ik vaststellen dat het hele evenaarsgebied en zelfs nog grotere delen van Afrika sinds vele jaren vrijwel hetzelfde trieste lot delen van Congo. Het heeft dus niet veel zin om met een verwijtende vinger naar België te wijzen, zoals men bijvoorbeeld in Amerika, Engeland en Frankrijk wel eens doet: deze landen hebben het niet beter gedaan in de landen die zij gekoloniseerd hebben of, in het geval van Amerika, met de Afrikanen waarmee zij te maken hebben. Vergelijkingen met andere ex-kolonies, buiten Afrika, bijvoorbeeld in Amerika, Azië en Oceanië, zijn zeer moeilijk: in Noord- en Zuid-Amerika heeft men de autochtone bevolking grotendeels uitgeroeid; in Azië heeft men de aanwezige culturen, die dateren van lang voor de onze, deskundig vernietigd en vervangen door de Westerse.
We moeten dus vaststellen dat er in Afrika een grotere weerstand is tegenover Westerse cultuurpatronen. Een vergelijking met bijvoorbeeld Japan is op dat punt spectaculair. Dat doet me vermoeden dat het verschil gelegen is in de al te bruuske en gewelddadige gedwongen overgang van een primitieve, kleinschalige oerwoudcultuur naar een Westerse liberaal-kapitalistische, technologische democratie. Dat is pas goed begonnen rond de tijd dat België zijn onzalige vorm kreeg, met een regelrechte strooptocht op de natuurlijke rijkdommen en een wrede uitbuiting van de lokale bevolking. Geleidelijk aan kwam er ruimte voor een zekere humanisering, met meer aandacht voor het lot van de bevolking, maar steeds op een paternalistische, koloniale manier. Het onderwijs, de gezondheidszorg, de godsdienst, het werd allemaal van boven uit opgelegd, men wou van de negers blanken maken. En dat lukte ook, ten dele: zoals Darwin al zei is het perfect mogelijk om in individuele gevallen op zeer korte tijd een primitieve wilde' om te vormen tot iemand die zonder al te veel moeilijkheden een plaats kan innemen in onze moderne beschaving en daar zelfs de hoogste posities kan ambiëren. Dat is, mijns inziens, het beste bewijs dat elk racisme verdacht en radicaal fout is: niet de huidskleur of de afkomst bepalen of beperken de mogelijkheden van een mens, maar de omstandigheden.
Er is dus iets fundamenteels verkeerd gegaan in de confrontatie van het Westen met Afrika. Wij dragen een zware schuld voor de agressieve verstoring van alle mogelijke natuurlijke evenwichten bij de onmenselijke kolonisatie. En ook na de dépendence', zoals de eenvoudige Congolees de onafhankelijkheid met onbewuste humor omschreef, hebben we hen niet eerlijk behandeld. De prijs van het koper, bijvoorbeeld, daalde toen op enkele dagen met een snelheid die wij alleen kennen van het Fortis-aandeel. Wij beroven Kongo nog altijd, economisch, wij betalen geen eerlijke prijs voor wat wij daar weghalen. En we verkopen onze producten te duur, niet in het minst de wapens die ook een gevaarlijke idioot als onze huidige minister van oorlog daar nog altijd gaat deponeren alsof het zilverpapier van Vlaamse chocoladerepen was.
Telkens ik geconfronteerd wordt met nieuws uit Afrika bloedt mijn hart. In mijn uiterste onmacht kan ik niet anders dan wanhopig besluiten: laten wij Westerlingen daar allemaal zo snel mogelijk weggaan, eens en voor altijd, en voor de rest onze contacten baseren op echt eerlijke principes en prijzen. Laten we, kortom, Afrika respecteren zoals we dat doen met bijvoorbeeld onze buurlanden of de Verenigde Staten, Rusland, China, India, Japan... en hen niet beschouwen als een bende arrogante straatboefjes.
Ik zie het helaas nog niet gebeuren. Wij hebben iets met Afrika, wij hebben iets met negers. Het is iets dat in ons verleden ligt, in de tweehonderd jaar van onze destructieve contacten met het Zwarte Continent. Er is geen enkele reden om te denken dat het niet anders kan. Wij mensen, als menselijke soort, zijn ooit in Afrika ontstaan, daar ligt onze oorsprong, ons warme nest, ons natuurlijke habitat, onze tuin van Eden. Wij zijn gedoemd met een onuitroeibaar, onvervulbaar en overweldigend smartelijk heimwee naar dat paradijs, en wij zijn diep gekwetst dat we daar exemplaren aantreffen van een ras waarin we, zelfs met heel veel goede wil, onze gelijke niet kunnen herkennen en erkennen. Het raadselachtig heimwee dat we zo koesteren is ons latent, virulent racisme. Zolang we dat niet beseffen, is er geen toekomst voor ons of voor hen in Afrika.
Categorie:samenleving Tags:Congo, kolonialisme
22-11-2008
timeo hominem unius libri
Timeo hominem unius libri
Cave ab homine unius libri
Vooral in de eerste vorm komt dit adagium ontelbare keren voor als geleerd citaat. Letterlijk betekent het: ik vrees een man van één boek, respectievelijk: hoed u voor een man van een boek. Men bedoelt daarmee: iemand die maar één boek kent, kent het wellicht zeer goed en is derhalve een geduchte tegenstander in discussies. Dergelijke monomane of monomaniakale mensen vindt men wel eens bij de meer fanatieke of fundamentalistische aanhangers van een of ander geloof en uitgerekend bij de godsdiensten van Het Boek: Jodendom, Christendom, Islam. Men schrijft dit citaat toe aan Thomas van Aquino, maar... niemand heeft tot nog toe de juiste vindplaats ontdekt.
Dat doet me denken aan dat andere citaat: Inter faeces et urinam nascimur, letterlijk: wij worden geboren tussen de zeik en de stront en dat mag dan al anatomisch correct zijn, tenzij bij een keizerlijke ingreep, men gebruikt het echter vooral om te verwijzen naar de triestige omstandigheden van de mens hier op aarde. Dit zou van Sint-Augustinus zijn, maar een Leuvense Augustinus-kenner verzekerde met dat het niet te vinden is in zijn teksten.
In beide gevallen heeft men de teksten ook elektronisch doorzocht en blijkbaar zonder resultaat. Ook met Google zal je niet wijzer worden.
Mijn bescheiden stelling: things ain't what they seem to be (en dat is ook al een citaat van de bekende Anon.) klopt ook hier. We hebben hier weer een geval van mundus vult decipi, klik hier om (bijna) alles daarover te lezen http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=321, en ook dat is een citaat zonder precieze bron.
Dat maakt cultuur zo moeilijk: je mag blijkbaar niet alles geloven wat er gedrukt staat. Het maakt het ook zo boeiend!
Ik wil graag het woord van niet-Aquinas beamen, over die mens met zijn ene boek; je kent wel het grapje van die twee die voor een boekhandel stonden; zei de ene: ga je mee een boek kopen? Zegt de andere, nee, ik heb er al een. Vooral mensen die tussen de boeken leven vinden dit echt hilarisch. Vraag een boekenliefhebber niet of hij alle boeken die hij gekocht heeft ook gelezen heeft: dat zou het ergste zijn dat hem of haar kan overkomen! Gelukkig is daar weinig gevaar voor in ons geval....
Een mens met maar één boek, of die maar één muziekstuk kent, één schilderij, één gedicht... Het lijkt de oude Sovjet-Unie wel, waar iedereen dezelfde schoenen droeg, of Mao's China, allemaal het zelfde kostuum. Mijn broer zaliger placht te zeggen: het is een slechte muis die maar één gaatje weet, en ook dat is een niet-toegeschreven citaat, een beetje ondeugend bedoeld, zoals hij het zei, maar ja, hij was veldwachter en dat verklaart veel, zullen we maar denken.
Nee, ik hou van veelheid en verscheidenheid, zoals wel blijkt uit de lijst aan de rechterkant. Er is zoveel moois in deze wereld en die embarras du choix is nog het mooiste van al. Muziek is onuitputtelijk, je kan je hele leven naar steeds andere muziekstukken luisteren, of naar andere uitvoeringen van het zelfde, of zelfs, maar dan kom je wel in de buurt van dat ene boek, je hele leven naar Bachs Goldberg-variaties door Glenn Gould, maar ook daarvan zijn er verscheidene versies... De avondlucht ziet er steeds eender uit door het venster op het westen, maar niet echt, nooit twee keer helemaal eender. Mensen kunnen zo goed op elkaar lijken dat het je sprakeloos maakt, maar van de honderd miljard exemplaren die er tot nu toe ooit geboren zijn, waren er geen twee identiek. We hebben in ons leven geen tijd genoeg om zelfs maar een klein gedeelte te zien, te horen, te ruiken, te voelen, te smaken, te kennen of te beleven van al wat er is, we hoeven ons dus nooit te vervelen, zelfs niet op een onbewoond eiland: wat zou jij meenemen? En als het maar één boek mag zijn, welk wordt het dan?
Richard Dawkins, River out of Eden. A Darwinian View of Life, xiii + 172 pp., Bibliography and further reading, index, illustrations, 1995, Science Masters Series, ongeveer 13 voor een nieuwe paperback, maar ik betaalde via internet minder voor de mooie hardcover.
Er is geen Nederlandse vertaling, bij mijn weten.
Dit is geen origineel' boek van Richard Dawkins: het brengt ons geen nieuwe inzichten; in de mooi uitgegeven en niet dure Science Masters reeks krijgen bekende wetenschappers de gelegenheid om de stand van hun wetenschap in het kort toe te lichten en dat is precies wat Dawkins hier doet in vijf bevattelijke en fascinerende hoofdstukken. Wie alle andere boeken van Dawkins al gelezen heeft (chapeau!), kan dus passen voor dit boek, maar ik zou het niet doen. Het is namelijk erg boeiend geschreven, zoals altijd en het is inderdaad veel korter dan zijn andere werken. Wie Dawkins nog niet kent (schande!), krijgt met deze publicatie een bonne entrée en matière, een uitstekende inleiding in zijn ideeën. Veel meer ga ik er niet over zeggen, er staat een goede bespreking op Wikipedia, in het Engels weliswaar, maar aangezien het boek toch niet in het Nederlands verschenen is: http://en.wikipedia.org/wiki/River_out_of_Eden
Paul Claes is 65 geworden op 30 oktober 2008. Bij die gelegenheid was er in het Brusselse literatuurhuis Passa Porta een hommage aan de feesteling, georganiseerd door Uitgeverij De Bezige Bij en de literaire organisatie Het beschrijf. Daar werden ook twee nieuwe werken voorgesteld: Lyriek van de Lage Landen. De canon in tachtig gedichten', een mooi uitgegeven selectie van het beste uit de Nederlandstalige poëzie, en anderzijds de verzamelde gedichten van Claes zelf, onder de titel De Zonen van de Zon'. Met de feestdagen voor de deur zijn dit zeker aanraders: met Paul Claes haal je gegarandeerd hoge kwaliteit in huis.
Ik nam de gelegenheid te baat om zijn roman uit 2002 te lezen: Het hart van de schorpioen, 174 blz., uitgegeven bij de Bezige Bij. Het is een autobiografische tekst, waarin ons een blik gegund wordt achter de schermen van de schrijver: jeugdherinneringen, zijn ontluikende fascinatie voor de taal, de mythologie, de literatuur; zijn schooltijd en de universiteit, zijn militaire dienst, zijn huwelijk, zijn carrière als leraar en als schrijver, zijn reizen, zijn publicaties. Het zijn meestal vignetten, korte anekdotische schetsen, soms maar enkele regels, dagboekfragmenten en sprokkels, maar steeds raak, steeds beeldend en sprekend, speels, nostalgisch, ontwapenend nuchter, vlijmscherp analyserend, soms ook verwijtend of denigrerend, meestal met zijn bekende ingehouden, klassieke vormelijkheid, maar al bij al voor zijn doen toch verbazend openhartig en vrank.
Paul is drie jaar ouder dan ik, we hebben elkaar ontmoet aan de universiteit en onderhielden ook daarna nog verscheidene jaren een erg vriendschappelijke relatie. De verwijzingen in het boek naar die periode waren voor mij bijzonder geladen: gebeurtenissen die we samen hebben meegemaakt, gedeelde herinneringen. Ik ben de vriend op bladzijde 89 met wie hij De Kikkers van Aristophanes vertaalt en een cabaret-versie' opvoert op de jaarvergadering van de Classici Lovanienses. Het was inderdaad een succes!
Wellicht omwille van die herinneringen kreeg ik van Paul een gesigneerd genummerd exemplaar van zijn chapbook, een herinneringsbundeltje met vier levensgedichten van de auteur, onder de titel: Het is alsof alles nog gebeuren moet':
Leven
Het is alsof alles nog gebeuren moet
terwijl ik zonder te bewegen
te wachten sta.
Het is alsof alles nog gebeuren moet
wanneer ik op versteende wegen
naar nergens ga.
Het is alsof alles nog gebeuren moet
al kijk ik mijn verbrande daden
al in de rug.
Het is alsof alles nog gebeuren moet
maar ik kan door mezelf verraden
niet meer terug.
Dat is Paul Claes, ten voeten uit. Dank je, Paul, voor de herinneringen en voor de attentie. En geluk gewenst bij het bereiken van deze mijlpaal.
Karel
Categorie:literatuur Tags:Paul Claes, literatuur
16-11-2008
over de ziel, onsterfelijkheid en verrijzenis
Het was in Antwerpen, tijdens de laatste drie jaar van mijn humaniora, dat ik tijdens een weekend mijn huisgenoten in mijn gastgezin teisterde met de vraag: wat is de ziel? Geen die het wist, op wat vage uitleg na, restanten van slecht verteerde allegorieën uit de godsdienstles, bijgeloof of volksdevotie. En ikzelf, die een opstel moest maken over het onderwerp, wist het al evenmin. Het is nochtans geen dwaze vraag. De ziel is een belangrijk thema in onze beschaving, zoals blijkt uit onze taal, de beeldende kunsten, het theater, de film... Het is het exclusieve onderwerp van een hele wetenschap, de psychologie en een essentieel onderdeel van elke filosofie, elke theologie, elke ideologie, elk mens- en wereldbeeld. Als ik vandaag de vraag opnieuw zou stellen, zou het antwoord wellicht niet beter geïnformeerd of overtuigender zijn dan vijftig jaar geleden.
Ik las onlangs een boek uit 1984, cursusnota's eigenlijk, van de hand van professor Pater de Pater', zoals hij zichzelf steeds noemde aan de telefoon, Wilhemus de Pater, emeritus hoogleraar aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte in Leuven: Immortality. Its History in de West, viii + 200 pp. Het heeft al die tijd ergens in een doos gezeten, tot ik er eindelijk (nog) eens aan begon. Als we spreken over de onsterfelijkheid van de mens, dan stelt zich meteen de vraag wát er dan precies onsterfelijk is en dat brengt ons bij de ziel. Het is immers sinds mensenheugenis evident dat ons lichaam niet onsterfelijk is; het moet dus iets anders zijn en dat is, in talloze versies gedurende de hele geschiedenis van het mensdom, de vraag geweest naar de ziel.
Ik vond onlangs ook tweedehands Imagining the Soul. A History, x + 246 pp., 2003, notes, bibliography, acknowledgements, index, illustrated, van Rosalie Osmond, volgens de flaptekst a writer, reviewer and lecturer, working for the University of London's department of continuing education...a regular contributor to The Tablet. Het boek is inderdaad een overzicht van de beeldvorming van de ziel in onze beschaving, met veel aandacht voor de concrete vorm die men in de loop der tijden aan de ziel heeft gegeven in literatuur, theater en in de beeldende kunst. Er is een aanzienlijk verschil in de kwaliteit van de verschillende hoofdstukken, voornamelijk door de keuze van de voorbeelden: uit minderwaardig of onbetekenend materiaal kan je nu eenmaal geen belangrijke conclusies trekken, uit een te beperkt aantal gevallen kan je geen significante regels afleiden.
Tenslotte las ik ook Spinoza's Heresy. Immortality and the Jewish Mind, xvi + 225 pp., 2001, notes, bibliography, index, van Steven Nadler. Het is een zeer leesbare wetenschappelijke studie over het onsterfelijkheidsdenken in het Oude Testament en de Joodse filosofie tot in de tijd van Spinoza, in een poging om te begrijpen waarom die filosoof op zo'n hardvochtige wijze uit zijn gemeenschap werd verstoten en ook door de christengemeenten verafschuwd werd.
Wie nu denkt dat ik alles weet over de ziel en onsterfelijkheid, die heeft het goed mis. De eerste conclusie die ik moest trekken is dat geen mens weet wat de ziel is, noch of we onsterfelijk zijn. Weer staan we voor dat soort vaste waarden van onze cultuur, waarover zogezegd iedereen het eens is, een vanzelfsprekendheid, tot je de moeite doet om je af te vragen, zoals professor Dondeyne ons leerde: wat is er uiteindelijk van aan?
Dat heeft ook in dit geval nooit iemand weerhouden om met veel aplomb zijn of haar standpunt ter zake uiteen te zetten en zelfs op te leggen. In tegendeel met wat wij denken, is er nergens, ook niet binnen de katholieke kerk, een eensgezinds standpunt over de ziel, onsterfelijkheid of verrijzenis, de hereniging van de ziel met het lichaam aan het einde der tijden. Tot capita, tot sensus: zoveel meningen als hoofden. Er zijn inderdaad geen twee auteurs of kunstenaars die over deze onderwerpen het zelfde standpunt innemen; de verschillen zijn spectaculair, de overeenkomsten bijkomstig.
En dat hoeft ons niet te verbazen, want het is spreken over iets dat we niet weten, dat we niet kennen, waarvoor er geen enkel bewijs is, waarvoor er geen bewijs kan zijn.
Dat is evident zo voor onsterfelijkheid en verrijzenis, maar ook voor de ziel. Het is pas recentelijk dat men precies daarover eindelijk met enige wetenschappelijkheid kan argumenteren, op basis van ernstig neurologisch onderzoek. Maar de conclusies daarvan wijzen in al hun voorlopigheid naar deze ontnuchterende vaststelling: er is blijkbaar niet zoiets als een ziel in de mens, er is niets dat beantwoordt aan wat men altijd met die term heeft aangeduid.
Of men nu kijkt naar wat men de Griekse oudheid dacht, in het Oude Testament, de Evangelies en de andere geschriften van het Nieuwe Testament, de Patristiek, de Scholastiek, de theologische en filosofische ontwikkelingen sinds de Verlichting, de Joodse traditie of de hedendaagse cultuur: eigenlijk tast men in het duister. Men probeert, in het beste geval althans, op een zinvolle, samenhangende manier te spreken over de mens als een wezen dat geboren wordt en sterft, dat denkt, voelt en handelt, leeft. Men zoekt een plaats te geven aan aspecten die men duidelijk voor ogen heeft en andere, die men veronderstelt als werkelijkheden achter de ogenschijnlijkheid. Maar er is niet veel waarop men zich kan baseren, op deze zekerheden na: we worden geboren, we leven, we sterven.
Het is precies rond die op zich onbegrijpelijke zekerheden dat de mens steeds verhalen heeft geweven, met een fantasie die werkelijk geen grenzen kent, in de volksverbeelding of de kunst, noch in de filosofie en het allerminst in de theologie en de volksdevotie. Men heeft voortgebouwd op veronderstellingen en valse voorstellingen, men is tot het waanzinnige blijven doorbomen op verkondigde waarheden' en zo is men uiteindelijk beland bij de rijstpap met gouden lepeltjes, zwarte duivels met hoorns en pijlstaarten die de zondaars voor eeuwig braden in de hel, witte en zwarte zieltjes, het vagevuur, zielen die geen rust vinden en als spoken ronddolen in de wereld...
Anderzijds heeft men natuurlijk ook altijd getracht om bepaalde niet evidente maar belangrijke inzichten onder woorden te brengen. Toen de mensen stilaan begonnen in te zien dat zij heel veel gemeen hadden met hun omgeving, maar op essentiële punten verschilden van al het andere, gingen ze op zoek naar wat dat onderscheid precies was: het vermogen om te denken en te spreken, zich dingen te herinneren en plannen te maken. Daarvoor zocht men een verklaring en een naam en een daarvan was: de mens heeft een ziel, en alleen de mens heeft die. Anderen waren het daarmee niet eens: het belangrijkste onderscheid is dat tussen wat leeft en wat niet leeft, de ziel is het levensbeginsel, dus ook planten en dieren hebben een (soort van) ziel.
En wat is die ziel dan? Waar komt die vandaan? Is die er ook voor de geboorte al, is ze er altijd geweest, ergens in een zielenmagazijn? Of ontstaat ze pas bij de conceptie? En wat gebeurt er als de mens sterft? Gaat de ziel dan ook gewoon dood, of keert ze terug naar het magazijn, misschien voor een nieuwe beurt? Of is een ziel eigen aan elke mens, is ze precies wat de ene mens onderscheidt van de andere, wat hem of haar uniek maakt? Blijven al de herinneringen, al de kennis en vaardigheden, al de gevoelens bewaard in de ziel als het lichaam sterft? Wat gebeurt er dan met die ziel? Hoe ziet ze eruit? Heeft ze een specifieke vorm, verschillend van mens tot mens, zoals het lichaam, en dus herkenbaar? Materieel kan ze niet zijn, zoals het lichaam; hoe is ze dan wel? Een schaduw, de laatste ademtocht, een gevleugelde geest, een vogel, een vlinder, een mini-mens?
De ziel werd ook heel vaak gezien als de geestelijke zetel van de rede en de nobelste en meest verheven gedachten van de mens; daartegenover stond dan het onvolmaakte, vergankelijke lichaam, onderhevig aan alle mogelijke gevaren en bovendien getormenteerd door de wilde passies van de zinnen: vraatzucht, dronkenschap, geilheid, machtswellust, luiheid, gemakzucht, leugen en bedrog, wreedheid en moordlust, een reeks zonder einde. Dat is de aloude, effenaf nefaste, ronduit perfide tweedeling van de mens in een verheven ziel en een zondig lichaam, die in het christendom de mens tot zo'n onzalige excessen zou voeren.
Een andere seminale gedachte doet al heel vroeg haar intrede: het rechtvaardigheidsgevoel, dat ons ook nu nog vaak vreselijke parten speelt. Wij mensen zien dat het er in de wereld niet altijd eerlijk aan toe gaat: de zon schijnt voor de goeden en de bozen, de regen valt ook op de rechtvaardigen, men krijgt zelden het verdiende loon, misdaad loont maar al te vaak wel, eerlijk duurt inderdaad het langst, veel te lang zelfs. Dat leidt tot de gedachte dat als er geen rechtvaardigheid is op deze wereld, er wellicht een vergelding is in het hiernamaals. Wie een uitzonderlijk goed leven leidt of echte heldendaden presteert, die moet daarvoor een beloning krijgen, niet (alleen) hier en nu, maar ook daarna. Bijna in alle beschavingen is er een plaats waaruitzonderlijk verdienstelijke personen naartoe gaan als ze sterven, of zelfs zonder te sterven, met lichaam en al, en waar ze een gelukzalig leven leiden. Stilaan komt men tot de overtuiging dat iedereen na de dood zal beoordeeld worden, met een straf voor de kwaden en een beloning voor de goeden. En weer zijn er vele mogelijkheden. Misschien zijn het enkel de goeden die zullen mogen voortleven onder een andere vorm, terwijl de andere gewoon verdwijnen; anderzijds: misschien is dat niet genoeg als straf en wacht hen helse marteling, tijdelijk of eeuwig. En kan een ziel wel genieten van hemels geluk en ook genoeg pijn lijden, als er geen lichaam meer is dat precies het geschikte instrument is voor beide tegengestelde ervaringen? Misschien komt daar wel de zeer vreemde gedachte vandaan van de verrijzenis van het lichaam, de hereniging van de immateriële ziel met het lichaam, alle zielen met al hun lichamen, op de jongste dag, als de Rechter het allerlaatste oordeel komt vellen en de wereld eindigt? Maar welk lichaam dan? Toch niet dat van het ogenblik van de dood, zeker niet bij heel jonge of heel oude mensen! Wanneer zijn we op ons best, om te genieten of om te lijden?
Meteen is het gevaar duidelijk van elke loze veronderstelling: eenmaal men uitgaat van een principe, een premisse, volgen de consequenties, wie A zegt zit al heel gauw aan X, Y en Z, dat wil zeggen in het ongewisse. En waar filosofen, theologen en kunstenaars af en toe zelf nog weten dat ze niet letterlijk spreken, maar in beelden, nemen gewone mensen die beelden al te gemakkelijk voor werkelijkheid en wie kan het hen kwalijk nemen?
Men zou, zonder echt te overdrijven, kunnen stellen dat de vraag naar het leven na de dood behoort tot de kern van het menselijk denken, vroeger, nu en wellicht zolang er mensen zullen zijn. In het Westen is dat vrijwel steeds gesteld in morele termen: het hiernamaals dient om te belonen en te straffen, dus kijk maar uit wat je hier op aarde uitspookt. Heel veel mensen konden (en kunnen) zich eenvoudig niet voorstellen dat iemand zou nalaten om kwaad te doen indien er geen bestraffing is, hier, misschien maar zeker later. Men was er heilig van overtuigd dat zonder Rechtvaardige Rechter de hele wereldorde zou teniet gaan in absolute chaos. Zonder God en godsdienst was moraal eeuwen lang ondenkbaar.
En zo keerde men de oorspronkelijke gedachtegang om: men vertrok van het bestaan van God, voegde er de erfzonde aan toe, een werkelijk ontstellende gedachte, namelijk dat wij allen zondig zijn, onwaardig om het eeuwig leven te verdienen, omdat de eerste mens gezondigd hebben, al weten we niet precies wat ze precies gedaan hebben, maar het was erg genoeg om de hele mensheid in het verderf te storten, stel je voor; maar dat is een wel erg onverkwikkelijke gedachte en dus moest er een Messias komen, een Redder, die de mensen zei en toonde hoe het moest en die zich ten slotte voor hen opofferde en zo de hemel weer bereikbaar maakte... Hoe onvoorstelbaar vreemd deze gedachte wel is, is steeds weer gebleken toen men deze Blijde Boodschap ging prediken in andere culturen: christelijke missionarissen werden meestal ofwel vrolijk uitgelachen en genegeerd of meteen afgemaakt voor ze nog meer onzin konden uitkramen en nog meer onheil aanrichten.
Ik probeer te besluiten. Het is mij nu nog meer duidelijk geworden dat alles wat men tot nu toe gezegd, geschreven en gepredikt heeft over de ziel, het leven na de dood en de verrijzenis van het lichaam gesteund is op de al dan niet redelijke veronderstellingen, theorieën en fantasieën van mensen, ingegeven door de omstandigheden van hun bestaan. Er zijn ontelbare elkaar uitsluitende opvattingen, ook nu nog. Er is bij de mensen geen enkele duidelijkheid over deze kwesties, nergens ter wereld. Vrijwel niemand houdt in de praktijk ernstig rekening met een of andere van deze uiteenlopende opvattingen. De overwegende houding is de agnostische: er is nog niemand teruggekeerd om te zeggen hoe het is, we weten er dus niets van. Stilaan legt de wetenschap de basisstructuren bloot van het menselijk bewustzijn en van het leven zelf. In dat mensbeeld is geen plaats meer voor de vale schijngestalten uit het verleden.
En ondertussen proberen bijna zeven miljard mensen te overleven in deze wereld, zonder zich daarover erg druk te maken.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
15-11-2008
Falklands, Malvinas?
We herinneren ons de Falklands' vooral of uitsluitend van die vreemde episode in 1982, toen twee moderne naties, Argentinië en Groot-Brittannië, elkaar te lijf gingen met inzet van hun moderne legers, te land, ter zee en in de lucht, over het bezit van twee onherbergzame eilanden en 776 kleinere eilandjes of rotsen voor de kust van Argentinië, samen ongeveer 12.000 km² groot; ter vergelijking: België is bijna drie keer zo groot, 30.000 km².
De geschiedenis van die eilanden begint rond 1600, toen Sebald de Weert, een Nederlander, ze voor het eerst te zien kreeg; op oude Nederlandse kaarten staan ze vermeld als de Sebald Eilanden. In 1690 raakte een Engelse kapitein uit koers op weg naar Argentinië en belandde zo op de Sebald Eilanden, die hij prompt in bezit nam voor de Engelse Kroon. Het kanaal tussen de twee grootste eilanden, nu East en West Falkland, noemde hij het Falkland kanaal, naar zijn werkgever, vice-admiraal Cary, de vijfde viscount Falkland, zo genoemd naar een dorp in de streek van Fife in Schotland.
De eerste nederzetting kwam er pas in 1764, met de Franse ontdekkingsreiziger de Bougainville, die er Port Saint-Louis stichtte, nu Port Louis. Hij liet er een aantal vissers uit Saint-Malo, of Saint-Malou in het plaatselijke dialect, achter en zo kregen de eilanden hun Franse naam: les Îles Malouines en ook hun Spaanse-Argentijnse: las Islas Malvinas. Saint-Malo in Bretagne is genoemd naar de Welshe heilige Machutus, of Maclou of Malo, die een abdij stichtte waar nu de stad is en daar stierf in 564, zijn feestdag is 15 november.
Maar in 1765 landden de Britten op een ander eiland en claimden de hele archipel, zich niet bewust van de aanwezigheid van de Fransen. Die lieten hun aanspraken enkele jaren later overigens aan Spanje, dat vanuit zijn kolonie Argentinië de eilanden beheerde. Veel moeten we ons daarbij niet voorstellen; zowel de Britten als de Spaanse Argentijnen verlieten de eilanden al vrij snel, niet zonder een gedenkplaat achter te laten waarop elk zijn rechten vastlegde.
Argentinië maakte gebruik van de Napoleontische oorlogen om zich vanaf 1810 onafhankelijk te verklaren van Spanje. In die tijd bezetten ze weer de eilanden, onder meer voor een strafkolonie. Met de omwentelingen rond 1830 nam Engeland weer over en dat bleef zo; ze richtten er een basis in voor hun vloot, een belangrijk steunpunt op weg naar Kaap Hoorn.
Daarmee zijn de tegenstellingen afgelijnd die leidden tot het conflict van 1982. Argentinië en Engeland hadden nooit hun aanspraken opgegeven en dat is nog steeds zo. Waarom de dictatoriale Argentijnse generaals toen plots de Malvinas/Falklands militair bezetten? Wellicht om de aandacht af te leiden van de ongunstige economische toestand waarin Argentinië onder hun heerschappij beland was; denken we aan de even dwaze inval van Georgië in de door Rusland gedomineerde streken Zuid-Ossetië en Abchazië eerder dit jaar, die eveneens het omgekeerde effect had, namelijk de quasi-onafhankelijkheid van Georgië en de consolidering van de invloed van Rusland.
Zo, dat was het. We moesten wel vijftien eeuwen teruggaan om de naam te verklaren van de Malvinas, de eilanden die de Britten nu trots de Falklands noemen. Er wonen daar nu drie duizend mensen; de temperatuur komt er nooit erg ver boven het vriespunt. De oorlog van 1982 eiste bijna duizend mensenlevens en kostte schrikkelijk veel geld. Kort daarna stortte het generaalsregime in Argentinië ineen en in Engeland werd Margareth Thatcher, The Iron Lady als een heldin herkozen voor een nieuwe ambtstermijn.
Categorie:historisch Tags:Falklands, geschiedenis
10-11-2008
Spinoza: twee biografieën
Mijn belangstelling voor de figuur van Spinoza werd gewekt door de zeer lovende vermeldingen van zijn filosofie in allerlei recente werken, die ik hier ook besprak. Uit mijn studententijd herinnerde ik me enkel dat hij brillenglazen en lenzen sleep om aan de kost te komen; een goede illustratie van het niveau van het filosofisch universitair onderwijs rond 1968. Ik vestigde al eerder jullie aandacht op deze grote denker, je kan dat hier nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=454. Later las ik het buitengewoon verhelderende boek van neuroloog Antonio Damasio, Looking for Spinoza. Joy, Sorrow, and the Feeling Brain. Die bespreking kan je hier nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=89409.
In de stadsbibliotheek in Leuven had ik gemerkt dat er twee recente biografieën van Spinoza waren, beide aanwezig in Nederlandse vertaling. Dus zocht ik op internet naar de oorspronkelijke Engelse versies. De eerste die ik vond, met een aantrekkelijke prijs voor de hardcover editie, was Within Reason. A Life of Spinoza, xviii + 398 pp., appendix, source notes, bibliography, index, 1998, door Margaret Gullan-Whur, een Britse auteur die over dit onderwerp doctoreerde. In de voorbije weken heb ik dit boek gelezen. Het was een moeilijke start; wie gewoon is om Dawkins, Dennett, Pinker, Wilson en Damasio te lezen is wel degelijk rot verwend: dat zijn gevierde auteurs die elk een aantal bestsellers op hun naam hebben over moeilijke tot onmogelijke onderwerpen en aldus bewezen hebben dat ze hun waar aan de man kunnen brengen, meer nog: de helft van het plezier ligt in het lezen zelf, je geniet van de taal én van de inhoud.
Dat is bij Gullan-Whur niet echt het geval. Zij heeft niet de gepolijste stijl van die top-auteurs noch hun fenomenale didactische aanpak. Haar Engels is vaak meer ploeterend dan vloeiend, vaak moest ik zinnen driemaal lezen eer ik begreep waarover ze het had, soms moest ik ze zelfs grammaticaal analyseren zoals lang geleden Latijnse en Griekse teksten: onderwerp, lijdend voorwerp... Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Dan weer belanden we in gemakkelijker vaarwater, maar verliest de auteur zich in lange uitweidingen die de toch al losse draad van haar verhaal nog verder uitspinnen. Herhaaldelijk zijn er bevreemdende stijlbreuken, die doen vermoeden dat de auteur zich al te sterk heeft laten beïnvloeden door de stijl of zelfs de bewoordingen van haar bronnen. Daarbovenop komt zeker in de eerste hoofdstukken een treiterig Dolle Mina-trekje; ik weet het, Spinoza was geen nieuwe man, maar het lijkt me wat kleinzielig om in een historisch werk zo verontwaardigd de nadruk te leggen op de evidente verschillen tussen nu en bijna vierhonderd jaar geleden. Spinoza was een man van zijn tijd op verscheidene punten, maar hij was zeker geen rabiate vrouwenhater, wel integendeel. Af en toe vroeg ik me af waarom mevrouw Gullan-Whur zo nodig over Spinoza wou schrijven, als ze hem toch maar niks vond.
In de later hoofdstukken lijkt ze meer op dreef te komen en houdt ze zich aan de feiten en hun interpretaties en dat is in het geval van Spinoza al meer dan genoeg. Zij heeft ongetwijfeld het historisch materiaal grondig bestudeerd, maar ik vermoed dat ze ook voor de inhoud al te afhankelijk is gebleven van haar bronnen. Zij is er, mijns inziens, niet in geslaagd om een homogeen eigen werk te presenteren, stilistisch noch inhoudelijk. De oorzaak ligt wellicht in het feit dat dit een uitwerking is van een academisch proefschrift, van de hand van een nog onervaren auteur, die bovendien wellicht de filosofische diepgang mist die essentieel is voor de biografie van een van de meest cryptisch schrijvende filosofen van alle tijden. Van een biografie van Spinoza verwacht je niet alleen de historische feiten en hun context, maar vooral ook inzicht in zijn ideeën, hun oorsprong, evolutie en bekroning. Dat is de glorie van Spinoza, niet de kleine kantjes die hij hier toegedicht krijgt op grond van nauwelijks gegrond veronderstellen en hineininterpretieren.
Uiteindelijk zijn het de kwaliteiten van een auteur die de waarde bepalen van een biografie, niet het onderwerp ervan. Met een zo veeleisend denker als Spinoza heeft Margaret Gullan-Whur wellicht te hoog gegrepen.
Dat stelt me voor het probleem van die andere recente biografie, van de hand van Steven Nadler: Spinoza. A Life. Die is niet bepaald goedkoop in het Engels, nieuw kost ze bij Proxis/Club in paperback 32,45 en op internet niet veel minder; in het Nederlands daarentegen kost ze maar 15, maar ik kan nu eenmaal geen Nederlandse vertalingen lezen van Engelse werken. Ik heb van Nadler een ander werk gelezen, Spinoza's Heresy, dat ik hier binnenkort bespreek en dat in het Nederlands verschenen is als De ketterij van Spinoza ( 19). Op basis daarvan zou ik de biografie van Nadler Spinoza' (ISBN 9046700216, Amstel) durven aanraden boven die van Gullan-Whur, zeker als die van Nadler slechts 15 kost, dat is echt een koopje, en die van Gullan-Whur 30 voor de Nederlandse hardback. Ik wacht op Nadler tot ik een meer betaalbare Engelse versie op de kop kan tikken.
Het overkomt me niet vaak en we gaan er ook geen gewoonte van maken, maar ik zou jullie willen attenderen op een uitzonderlijke aanbieding bij Kruidvat. Het gaat om hun Haydn-editie, het verzameld werk van Joseph Haydn (1732-1809) op 150 schijfjes, voor 99! Ik ben de gelukkige bezitter van verscheidene onderdelen van deze uitgave, zoals de 104 symfonieën, de pianotrio's en de pianosonates en die zijn zonder enige uitzondering uitstekend. Nu krijg je de kans om werkelijk alles van Haydn in huis te halen in één keer, voor 0,66 euro per CD. En ik kan je verzekeren dat Papa Haydn in zijn hele leven geen enkele valse noot heeft geschreven. Je zal genieten van alles wat je hier aangeboden krijgt.
Ik weet het, 99 euro is nog altijd een aanzienlijk bedrag en er zijn andere prioriteiten. Maar de feestdagen komen eraan...
Voor mij stelt zich het netelige probleem: ik heb al bijna de helft van dit aanbod in de kast staan; dat dubbel kopen is zinloos. Maar de verleiding is groot om ook de rest in huis te halen: ik zoek al lang naar een goede uitvoering van alle kwartetten, de opera's en oratoria, de baritontrio's, de liederen...
Misschien kan dit argument beslissend zijn: wat heb je nu aan 99 op de bank? In deze tijden? Juist!
Categorie:muziek Tags:Haydn, muziek
06-11-2008
John Wayne & Barack Obama
Enkele dagen geleden verzeilde ik bij het zappen middenin een luidruchtige westernklassieker met de onvermijdelijke John Wayne, in rood hemd, leren gilet, witte hoed (natuurlijk) en de onvermijdelijke Winchester. Hij zat op een kar met een stel prachtige paarden en werd achtervolgd door een meute jodelende Indianen. In onze jeugd hebben we ontelbare keren dergelijke cowboy-en-indianenverhalen gezien, gelezen en nagespeeld. Ook daarna was een goede western altijd wel een verademing, een moment van ontspannende spanning na een frustrerende werkdag.
Maar nu ben ik zo snel als mogelijk weggezapt, ik kon het niet meer aanzien: de vanzelfsprekendheid waarmee mensen, zij het wilde' Indianen, werden afgeknald, tientallen, minutenlang, door onze schuinsmarcherende John Wayne en zijn gezellen op de kar, daarna ook door de Texas Rangers of het leger of een posse', in koelen bloede, stelselmatig, zomaar.
Nog nooit is er zoveel geweld te zien geweest als op onze dagen. Als er in Kandahar of Kaboel een bomauto ontploft, dan krijgen we de stoffige bloedplassen, de afgerukte ledematen, de bomkrater, de uitgebrande auto's, de wegsnellende ambulances enkele uren later op ons scherm. Vaak voegt de reporter van dienst eraan toe dat gevoelige kijkers zich het best even afwenden. Er moeten dus blijkbaar ook óngevoelige kijkers zijn die zich nonchalant vergapen aan dit soort van nieuws. Je zou denken dat we gehard zijn door de opeenstapeling van dergelijke beelden, dat er een gewenning optreedt.
Bij mij is dat niet zo, het is veeleer een oververzadiging die afkeer opwekt. Zelfs de schokkende beelden van schrijnend ondervoede kinderen en hun machteloze ouders zijn me teveel, ik kan er niet naar kijken. Ik weet ondertussen dat er geweld en honger in de wereld is, ik hoef er niet meer aan te twijfelen, ik moet ook niet meer overtuigd worden. Ik wend mijn blikken af van het al te persoonlijke leed van de slachtoffers, ik ben geen ramptoerist, er is een pudeur in mij die me verbiedt om zomaar, van uit mijn luie zetel en de veiligheid en overvloed van mijn warme woning, met koele blik naar die miserie te kijken. Wat je te zien krijgt zijn situaties waarin je, als je erbij zou zijn, onmiddellijk zou willen helpen, hoe dan ook, al was het maar een deken leggen over een uitgemergeld lichaampje. Maar de camera heeft een koude, niet-betrokken blik, kent geen medelijden, ziet alleen sensatie, kijkcijfers. Je bent alleen virtueel aanwezig, je kan geen gebaar stellen, je kan geen uiting geven aan je gevoelens, toch niet op een voor de betrokkenen zinvolle manier. Je snelt ook niet naar je PC om een genereuze schenking te doen aan Artsen zonder grenzen of het Rode Kruis, want dan rijzen weer vragen over efficiëntie en politiek. Er is niets dat je kán doen. Het zijn, kortom, ontredderende confrontaties. Daarom heeft het, meen ik, geen zin om dergelijke beelden zo uitvoerig en zo vaak in het nieuws te brengen. Het is veel verstandiger om dat voor te behouden voor duidingprogramma's, waarin men dieper kan ingaan op oorzaken, verantwoordelijkheden en mogelijke oplossingen.
Maar de redacties stellen zich hierbij blijkbaar geen vragen, net zomin als de mensen die films programmeren waarin willekeurig geweld hoogtij viert. En zo komt het dat geweld alomtegenwoordig is, vanzelfsprekend, banaal. Het kan niet anders dan dat sommige mensen daardoor beïnvloed worden, grenzen verlegd, dat men geweld gaat imiteren, dat men het ook eens wil proberen, kijk maar naar de schoolmoorden.
Ik kan niet meer genieten van een goede' western, want die zijn er nauwelijks. Onvermijdelijk krijgen we scènes te zien uit de niet eens zo slinkse, efficiënte genocide door Europese inwijkelingen op de native Americans. Die beelden zijn zelden ingetogen of zelfs maar enigszins respectvol, maar vrijwel steeds totaal eenzijdig, gruwelijk in hun frivool geweld, ontdaan van zelfs de meest elementaire menselijkheid. Stel u eens in de plaats van een lid van de Sioux, de Dakota of de Nez-Percé, de Zwartvoeten of de Cheyenne. Wat moeten zij denken, niet alleen van de uitroeiing van hun bevolking, de vernietiging van hun beschaving en de diefstal van hun land, maar bovendien van de manier waarop wij die feiten nu nog steeds voorstellen.
Binnenkort hebben ze in de Verenigde Staten een kleurling als president. Het is opvallend dat het enerzijds gaat om de zoon van een zwarte vader en een blanke moeder, dat is volgens Van Dale niet eens een halfbloed, want dat is een kind van een blanke vader; deze definitie dateert dus uit de tijd dat het ondenkbaar was dat een zwarte man bij een blanke vrouw een kind zou maken, terwijl blanke mannen zoveel kinderen van gemengd bloed voortgebracht hebben, dat er vrijwel geen kleurlingen in Amerika zijn die van zuiver Afrikaanse afkomst zijn. Anderzijds is het ook geen Afro-American, de afstammelingen van de negerslaven.
Het kan niet anders dan dat we weer voor een opstoot van PC staan, politically correct denken, spreken en schrijven. Het geeft immers geen pas dat men zich laatdunkend zou uitlaten over personen van een ander of van gemengd ras als de president van de machtigste staat van de wereld in dat geval is.
Als we nu ons thema van zinloos geweld toepassen op de verkiezing van deze nieuwe Kennedy, dan houd ik mijn hart vast voor de persoonlijke veiligheid van Barack Obama.
Categorie:samenleving Tags:geweld, racisme
01-11-2008
Allerheiligen, Allerzielen en Halloween
Allerheiligen en in mindere mate Allerzielen waren in onze jeugd echte hoogdagen; de laatste jaren is het meer en meer Halloween dat benadrukt wordt, en de herfstvakantie; geen van beide kenden we als kind. Allerheiligen zelf is ook een relatieve laatkomer in de kerkelijke kalender, al kent men het sinds de jaren 800; het gaat zelfs terug tot het jaar 609, toen paus Bonifatius IV het Romeinse Pantheon, letterlijk de tempel van alle goden, toewijdde aan Maria en alle martelaren, op de eerste zondag na Sinksen. Het werd verschoven naar 1 november onder Gregorius III en tot een universeel feest gemaakt door Gregorius IV, rond 825, toen een kapel in Sint-Pieters in Rome aan alle heiligen gewijd werd.
Zoals gebruikelijk heeft de kerk daarmee ingespeeld op veel oudere tradities. 1 november markeerde de definitieve scheiding tussen de zomer en de winter. De zomeractiviteiten op het veld waren achter de rug, de wintervoorraden waren ingeslagen, het leven verplaatste zich van buitenshuis naar binnen. Buiten heerste de leegte, de onvruchtbaarheid, de dood. Een goed moment dus om de overledenen te gedenken. In veel tradities vinden we sporen terug van die overgang van leven naar dood in de nacht van de 31ste oktober. Het was dan dat de beide werelden, die van de levenden en die van de doden, het dichtst bij elkaar kwamen. Men beeldde dat uit door vermomd als geesten en spoken, met maskers en lompen en pruiken, in de schemering en de nacht rond te lopen; men stak vuren aan en hing lantaarns op, zodat men enigszins kon zien waar men liep. Vooral in Schotland en Ierland was dit erg gebruikelijk en in de 19de eeuw hebben de emigranten die folklore meegenomen naar Amerika, waar Halloween een echt kinderfeest is geworden: het zijn de kinderen die zich vermommen en van huis tot huis gaan om snoep en geschenkjes te bedelen, met de bedreiging: trick or treat! Of: een geschenkje of ik beheks je! De commercie heeft het ook naar onze streken uitgevoerd, net zoals het heidense' Kerstmannetje Santa Claus, het Amerikaans alternatief voor Sinterklaas.
Spoken, geesten, heksen, tovenaars... het is allemaal folklore geworden, een reden tot vermaak, zelfs het griezelen is nu lekker', tijdens winterse nachtelijke wandeltochten of bij ziekelijke, degoutante horrorfilms. Niemand die nog echt gelooft dat er in de wereld iets anders bestaat dan mensen en dieren en planten, bacteriën, virussen... Nu een overgrote meerderheid van ons ook niet meer in het hiernamaals gelooft, in hemel of hel, denkt men ook anders over de doden: we gedenken ze, we denken aan hen terug, we her-denken ze met weemoed, verdriet of gemengde gevoelens, al naar gelang. We brengen ze terug in onze herinnering, maar we weten dat ze niet terugkomen, dat ze niet ergens anders zijn. We weten dat ook wij zullen sterven, maar wat er dan met ons gebeurt, dat weten we niet, we kunnen het niet weten. We gaan ervan uit dat het dan wellicht met ons gedaan is, zoals ons lichaam zal wegrotten of in rook en as opgaan, zal ons machtig, verontrustend, heerlijk en pijnlijk zelfbewustzijn ooit definitief stilvallen, na de aftakeling die het tijdens ons leven al onderging door ziekte of gewoon ouderdom. Wij hebben geen plan voor een hiernamaals, het speelt geen rol in ons leven, op het ontnuchterende weten na dat we nu eenmaal sterfelijk zijn, dat het leven al bij al kort is, zelfs als we nu gemiddeld veel ouder worden dan ooit en veel langer genieten van onze oude dag.
Dat sobere inzicht in het leven en de dood is er niet vanzelf gekomen. Op het puin van de Grieks-Romeinse cultuur en de religieuze tradities van het Midden-Oosten heeft het christendom een godsdienst gebouwd met als basisgegeven de overwinning van het leven op de dood: de mens kan eeuwig leven, de dood is maar een overgang uit dit tranendal naar een schitterende eeuwigheid. Hoeveel meer dan moeten wij ons tijdens dit leven hier op aarde al richten naar die toekomst, hoe onbelangrijk is het lijden hier... De kerk en de gelovigen hebben op die precaire grondgedachte kathedralen en paleizen opgericht van verdraaide eruditie, van op hol geslagen theologie en lege filosofie, van fantasie en folklore en volksdevotie.
Tegen die heilige huisjes hebben mensen met gezond verstand en scherpzinnige denkers sinds de vroegste aberraties gereageerd, maar het was een eenzame strijd, die ze vaak met hun leven moesten bekopen. Ook wij hebben die weg moeten gaan, elk op onze eigen manier. Wij hebben geworsteld met gewetensvragen, hebben ons afgekeerd van lege rituelen en holle frasen en de inmenging van de kerk in het leven. We zijn zelf gaan nadenken, tot het geloof voor ons een minimale persoonlijke invulling kreeg, of totaal verdween.
Maar dat is niet overal het geval. Tot verbijstering van wie teruggevallen is op sobere, redelijke en pragmatische inzichten en leefregels, zijn er ook vandaag nog wellicht veel meer mensen die nog steeds geloven in een almachtige God, in engelen en duivels en geesten, die zich mengen in het bestaan van de mensen. En het zijn geen goedgelovige, simpele mensen, maar wereldleiders, politieke en religieuze, die denken en handelen en beslissen vanuit een geloof dat de meeste kinderen in hun prille jeugd al achter zich laten.
Galilei heeft, onder ook fysieke druk van de kerkelijke overheid, zijn wetenschappelijke inzichten in de kosmos moeten verloochenen: nee, de aarde draaide niet om de zon zoals de andere planeten, maar stond roerloos in het midden, door God daar geplaatst voor de mens. Hij zou, toen hij de gevangenis verliet, gemompeld hebben: eppur si muove! Dat betekent zoveel als: en toch beweegt ze! Toch zijn er ook vandaag nog overigens verstandige mensen die dat en ook ongeveer alle wetenschappelijke verworvenheden ontkennen en zelfs gewelddadig bestrijden, allemaal in naam van God of Allah. Dat is voor mij het mysterie van het geloof: het belijden, tegen alle beter weten in, van opvattingen die nergens goed of nodig voor zijn, het afwijzen en ontkennen van wat we met onze eigen ogen zien.
Categorie:God of geen god? Tags:filosofie, dood, hiernamaals
30-10-2008
klassiek ballet 1500-1830
Voor iemand die danst is niets meer voor de hand liggend dan... dansen. Maar waarom dansen mensen? Dieren dansen niet, al zijn er wel die gedragingen vertonen die we als zodanig zouden omschrijven indien ze bij de mens voorkwamen. We hebben het dan over baltsgedrag, stereotiepe bewegingen die eigen zijn aan een diersoort en die uitgevoerd worden in het kader van de voortplanting.
Waarom danst de mens? Wellicht ligt de oorsprong bij de gemeenschapsvorming: samen dingen doen bevordert het samenhorigheidsgevoel en naast samen eten, drinken, voedsel verzamelen, op jacht gaan, samen slapen en wonen zijn het waarschijnlijk de eigenaardige gedragingen van het zingen en dansen die de primitieve mensen dichter bij elkaar gebracht hebben. Voor zover men kan nagaan heeft de mens altijd al gedanst en we vinden sommige zeer oude vormen nog terug in de volksdansen die in gesloten gemeenschappen werden overgeleverd.
Ballet is iets anders. Het verschil met de rituele en volksdansen ligt vooral hierin, dat er bij ballet aan de ene kant uitvoerders zijn en aan de andere kant toeschouwers. De uitvoerders hebben zich door studie en oefening voorbereid op de opvoeringen voor de toeschouwers. En dat is iets dat in feite vrij laat in de geschiedenis is ontstaan.
Een eerste aanzet vinden we rond het jaar 1500, bij de aanvang van de Renaissance. In Italië wedijverden de adellijke hoven met elkaar in pracht en praal, onder meer in het vermaak dat zij aanboden bij feestelijke gelegenheden. Toch waren het toen de edellieden zelf die dansten, zongen en muziek speelden: je was maar echt een edelman als je bedreven was in deze kunsten. Maar de concurrentiestrijd om de beste opvoeringen te brengen, zorgde ervoor men stilaan ook professionele kunstenaars inzette voor de muziek en de zang. Zo ontstonden vooral in Frankrijk de zogenaamde ballets de cour, hofballetten waarin plaats was voor mime en dans, met toelichting in gesproken of gezongen verzen; er waren ook liederen, solo of in koor en ook zuiver instrumentale nummers. De dansers in de balletten waren nog steeds de edelen zelf; de Franse koning Louis Quatorze kreeg zijn bijnaam Le Roi Soleil of Zonnekoning naar de rol die hij speelde in Le ballet de la Nuit in 1653. De dansen hadden een eigen naam die we nu nog terugvinden in klassieke muziekstukken: menuet, gavotte, rigaudon, bourrée, passepied, loure. Ze waren gebaseerd op volksdansen uit die tijd en hadden een eigen ritme en tempo. Lully is de bekendste componist van dergelijke balletmuziek, een goed voorbeeld is Molière's Le bourgeois gentilhomme van 1670.
De eerste productie waarin enkel dans voorkwam, dus zonder gesproken of gezongen tekst, was Le triomphe de l'amour van 1681, op muziek van Lully in een choreografie van Pierre Beauchamp en helemaal uitgevoerd door professionele dansers in plaats van de edelen. Er was voor het eerst ook een professionele prima ballerina, een Mademoiselle Lafontaine. Dit was het gevolg van de oprichting door de Zonnekoning in 1669 van de Académie Royale de musique, die later zou uitgroeien tot de Parijse opera. In die Académie werden dansers opgeleid voor optredens in de opera-balletten in de Parijse theaters, met Campra en vooral Rameau als de belangrijkste componisten. Ballet is dus ontstaan in 1672, met de oprichting van de dansschool in de Parijse Academie. Ze werd in 1713 definitief opgenomen in de Opéra.
Rond die tijd ontwikkelde zich een nieuw genre, dat zich losmaakte van de opera en dat uitsluitend bestond uit muziek, mime en dans, zonder tekst. Men noemde dit ballet d'action, omdat het verhaal gebracht werd door de actie, niet door het woord.
Nog een belangrijke vernieuwing deed zich voor in 1726, toen de danseres Marie-Anne Camargo voor het eerst een kleed droeg dat niet tot op de grond reikte, maar tot juist boven de enkel, zodat haar snel voetwerk in de levendigste passages van de muziek beter zichtbaar was voor de toeschouwers; daarvoor waren het enkel mannelijke dansers die zich daarop toelegden. Haar rivale, Marie Sallé, die zowel in Londen als Parijs optrad, deed helemaal afstand van de traditionele kleding en verscheen in een losse rok en met een natuurlijk kapsel, dus voor het eerst zonder monumentale pruik! Zo trad zij op in Pygmalion op muziek van Haendel in 1734.
Jean-Georges Noverre (1727-1810) was een van de merkwaardigste vernieuwers van het ballet. Hij wou weg van de dans als louter tussenspel in de opera; hij nam ook geen vrede met inhoudsloos vertoon van technische vaardigheid en conventionele vormelijkheid. Zijn choreografieën waren gericht op dramatische expressie, op basis van muziek die geschreven was om elke nuance van het verhaal en de gevoelens van de dansers te illustreren. Zijn invloed reikte tot in Wenen, waar zelfs de grote Gluck voor het ballet componeerde, maar dan voor die andere grote vernieuwer, Gasparo Angiolini (1731-1803). Rond 1800 waren het leerlingen van Noverre, zoals Didelot en Dauberval, die voor het eerst pointes in hun balletten gebruikten. Rond 1750 bereikte het klassieke ballet ook her Russisch hof, met een hoogtepunt in de gerenommeerde school van Sint-Petersburg.
Salvatore Viganò (1769-1821) was de volgende internationale top-choreograaf; hij was een neef van Boccherini en werkte ook samen met Beethoven. Diens Prometheus was uitzonderlijk speciaal geschreven voor het ballet; tot dan maakte men voor de balletmuziek meestal gebruik van bestaand materiaal, dat door medewerkers van de theaters werd aangepast aan de choreografie. Het is dus pas van in die periode dat men aan componisten vroeg om speciaal voor het ballet muziek te schrijven. De balletten van Viganò maakten voor hun inspiratie vaak gebruik van de grote drama's, zoals die van Shakespeare. Zijn opvolger Carlo Blassis (1795-1878) was de grondlegger van het klassieke dansonderricht zoals het ook vandaag nog gegeven wordt.
Categorie:muziek Tags:muziek, ballet
25-10-2008
De dood: nothing to be frightened of, Julian Barnes
Acht jaar geleden las ik een kortverhaal dat me heel diep raakte: Julian Barnes, The Story of Mats Israelson, in The New Yorker (July 24, 2000); via Google kan je de hele (Engelse) tekst gemakkelijk vinden en gratis downloaden. Ondertussen las ik van hem ook de roman Staring at the Sun (1986), klik hier voor mijn bespreking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=50.
Toen ik onlangs las dat hij een nieuw boek uit had, kocht ik het meteen via internet in Engeland, aan minder dan de helft van de prijs van hier ( 21 bij Proxis/Club). Ik heb het ook meteen gelezen. Nothing to be Frightened of is de titel, 250 pp., hardcover, mooi gebonden; verzorgd gedrukt. Datgene waarvoor we geen schrik moeten hebben is de dood, dat is het thema van het boek. Na een terechte en nuttige opmerking van een vriendelijke lezer haast ik mij erbij te vermelden dat het boek nu al in het Nederlands vertaald is door Sjaak de Jong, onder de titel 'Niets te vrezen', uitgeverij Atlas, ISBN 904500710X, barcode 978 90 45007106; bij Proxis/Club 19,90.
Het was een vreemde ervaring voor mij om dit boek te lezen. Barnes is geboren in 1946, net als ik en studeerde een paar jaar filosofie (idem) maar haalde dan zijn diploma in moderne talen (niet idem). We zijn dus leeftijdsgenoten en ook tijdgenoten: wij hebben dezelfde geschiedenis beleefd, dezelfde boeken gelezen, we hebben een gelijksoortige achtergrond en familiegeschiedenis, gelijklopende belangstellingen. Ik had herhaaldelijk de indruk dat ik mezelf zat te lezen, of dat Barnes mijn blog had geplunderd. Wij zijn duidelijk met dezelfde vragen bezig en vinden ook dezelfde antwoorden of zijn ontevreden met de afwezigheid of het onbevredigend karakter ervan.
Barnes laat zijn kritisch oog gaan over de doden in zijn familie: grootouders, ouders; hij spreekt erover met zijn enige broer, een filosoof, en met andere familieleden. Hij spreekt over de dood en over onsterfelijkheid met collegas, vrienden, zijn dokter Hij leest (auto-)biografieën van auteurs, componisten, filosofen en kijkt hoe zij gestorven zijn, hoe zij omgingen met leven en ziekte en dood en onsterfelijkheid. Hij belijdt zijn agnosticisme en toetst het aan andere opvattingen.
Barnes is een beroepsschrijver, wat hij schrijft is literatuur. Zijn taal is speels, eigenzinnig, florissant, analytisch, ontluisterend, persoonlijk. Hij heeft de verschillende leidmotieven kundig en subtiel verweven tot een groter geheel, het zijn geen losse stukjes; er zit structuur in het boek, ook al is die niet rechtlijnig maar postmodern, zoals men zegt. Hij kan iets vermelden en die draad honderd bladzijden verder weer opnemen op een zinvolle manier, het combineren met een latere gedachte en het zo verrijken, het optillen tot een hoger dimensie of er een diepere betekenis uit puren. Het is geen autobiografie, zegt hij zelf, maar er zit wel veel autobiografisch materiaal in, of hij heeft het toch zo gepresenteerd, je weet natuurlijk nooit of wat hij als herinneringen neerschrijft ook werkelijk gebeurd is, ook dat is een thema van het boek: onze herinneringen zijn vaak volkomen onbetrouwbaar, misschien is onze hele kijk op het leven en op de wereld dat ook.
Dit boek is een literaire mijmering over de sterfelijkheid van de mens, over de eigen sterfelijkheid van de auteur en die van zijn geliefden. Barnes benadert het thema van honderd kanten, soms zeer ernstig en filosofisch of historisch, soms cynisch, soms komisch, soms vertederd of ontroerd. Het is een leesboek en ook een denk- en voelboek: het laat je niet onberoerd, je vergelijkt voortdurend wat hij zegt met je eigen gedachten en gevoelens en herinneringen, dat is toch wat het bij mij deed. Vaak waren het bevestigingen, soms zelfs identieke standpunten of flashbacks naar dingen die ik lang vergeten was. Het is ook een nuchter en ontnuchterend boek: de dood is geen taboe meer, maar erover praten is het meestal wel; niet zo voor Barnes, hij gaat geen enkel aspect ervan uit de weg. Hij vraagt zich expliciet af of dit misschien zijn poging is om de ultieme grensoverschrijding gemakkelijker te maken, om door een aangeleerde vertrouwdheid met de dood de paniek van het naderend einde te voorkomen. Zijn antwoorden zijn steeds impliciet, onuitgesproken maar daarom niet minder duidelijk. Hij predikt niet, tracht niet te overhalen of te ontkrachten, maar zijn standpunten zijn, achteraf gezien, wel altijd heel duidelijk, ook als hij andere, radicale of onbezonnen overtuigingen bagatelliseert, ondermijnt, banaliseert of ridiculiseert.
Nothing to be Frightened of is het vertrekpunt en de voorlopige conclusie, in afwachting van wat er uiteindelijk in het echt onvermijdelijk zal gebeuren. Het is een goed boek voor deze tijd van het jaar, in de aanloop naar de dag dat we onze doden gedenken en ons vragen stellen over hoe het ons zal vergaan. Ik wil het je graag aanbevelen.
Categorie:ex libris Tags:filosofie, dood, hiernamaals