mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
30-04-2008
Wraak!
Aansluitend bij de overwegingen over schuld en boete van gisteren, wil ik nog even stilstaan bij de problematiek van de bestraffing.
Een eerste voorwaarde voor een bestraffing die zinvol is voor de dader is deze: de dader moet verantwoordelijk zijn en zich daarvan ook bewust zijn of het worden. Ik verklaar mij nader: als een kind van zes jaar bij het spelen met het geladen wapen van zijn vader een vriendje ombrengt, dan zal niemand er zelfs maar aan denken om dat kind voor de rechter te slepen: het is duidelijk niet verantwoordelijk voor zijn daden. Een chauffeur die betrokken is in een ongeval waarbij een dode valt, maar die helemaal niet in fout is, wordt niet vervolgd, ook al heeft hij met zijn wagen de dood veroorzaakt van een medemens. Soms is het nodig mensen van hun verantwoordelijkheid te overtuigen. Zo zijn er in Amerika processen gevoerd tegen bedrijfsleiders in verband met de schadelijke gevolgen van tabak en van asbest voor het publiek en voor de arbeiders. Toen kon aangetoond worden dat zij op de hoogte waren van de gevaren en ze met opzet verborgen, kon men hen aansprakelijk stellen. Nazi-kopstukken en ook ondergeschikte kapos verdedigden zich met de Neurenberg-defensie: Befehl ist Befehl (zie 17.10.2007). Toch kan men ook daar aantonen dat er geen excuus is voor wandaden, dat elke mens verantwoordelijk is voor wat hij doet.
De reden daarvoor is dat elke mens beschikt over een geweten. Welke beschaving men ook bekijkt, overal vindt men terug dat men niet mag moorden, stelen, verkrachten, men hoeft dat niet uit te leggen, het ligt vast in de basispatronen van ons verstand. Niemand kan zeggen dat hij dat niet wist en dus kan iedereen ter verantwoording geroepen worden. Wie zou twijfelen, kan overtuigd worden, zoals in Neurenberg gebeurd is aan de hand van de gruwelijke filmbeelden: toen Göring die had gezien, wist hij dat geen enkele verdediging hem nog kon redden.
Als men dan te maken heeft met verantwoordelijke daders, dan is de straf erop gericht om hen ervan te weerhouden om hun misdaden opnieuw te plegen. De straf moet hen bewust maken van de ernst van hun overtreding, van het kwaad dat zij berokkend hebben aan hun slachtoffer en van het belang dat de maatschappij hecht aan het vermijden van dergelijke misdaden. Daarnaast kan het bestraffen van feiten ook dienen om anderen ervan te weerhouden gelijksoortige misdaden te plegen. Dat is op zichzelf ook een voldoende reden om een straf uit te spreken, bijvoorbeeld als er weinig kans is dat de misdadiger zelf ooit nog opnieuw zou beginnen; dat is de reden waarom het zinvol was om stokoude oorlogsmisdadigers toch nog te berechten en waarom we blijven eisen dat Mladic en Karadzic voor de rechtbank komen, ook al weten we dat ze allicht nooit meer zullen (kunnen) doen wat ze gedaan hebben.
Vaak eist het publiek gerechtigheid: de misdadiger moet zijn verdiende loon krijgen, hij of zij mag niet ongestraft blijven. Ook dat is een vorm van afschrikking, want wat is anders het nut van de doodstraf of levenslange opsluiting voor moord? De straf brengt de overledene, het echte slachtoffer niet terug en baat evenmin de overlevende familieleden, tenzij emotioneel, in het gevoel dat gerechtigheid is geschied, maar is dat een voldoende reden om iemand om te brengen of levenslang te geven?
Toch mogen we daaruit nooit besluiten dat bestraffen zinloos zou zijn, integendeel: wie zich straffeloos weet, of boven de wet verheven voelt, zal meer geneigd zijn om misdaden te plegen. Eigenlijk zouden we de misdadigers moeten kunnen straffen vóór hun misdaad, dan pas zou de straf echt zinvol zijn. Nu moeten we ons tevreden stellen met een minder volmaakte bestraffing na de feiten, die misschien vooral als functie heeft de orde in de maatschappij te handhaven.
Voor godsdienstige mensen is het nog duidelijker: ook als men niet betrapt wordt, weet God alles. Hij zal niets door de vingers zien en alles bestraffen. In de Romeinenbrief, 12, 19 zegt Paulus: Geliefden, wreekt u niet, maar laat het over aan de Toorn; want er staat geschreven: Aan mij is de wraak; ik zal vergelden, zegt de Heer. De verwijzing is naar Deuteronomium 32,35. Vengeance is mine!
In vroegere tijden waren de straffen pas echt afschrikkend, tot het gruwelijke toe. Wij gruwen vandaag van landen waar dat nog steeds gebeurt, zoals een aantal Islam-staten, maar ook China en zelfs de Verenigde Staten, die maar niet willen afstappen van de uitvoering van de doodstraf. Dat bewijst dat wij de straf niet louter zien als letterlijke afschrikking, anders zouden we de straf wel zo verschrikkelijk maken dat niemand er zou aan denken om ook maar één stap verkeerd te zetten. Wij weten dat dat niet werkt, en dus stellen we ons tevreden met een mindere, soms zelfs symbolische straf, waarbij het principe van de straf behouden wordt, maar de praktijk vrijwel op niets neerkomt, zoals bij opschorting van straf of voorwaardelijke veroordeling.
Een straf kan ook pure zelfverdediging zijn vanwege de maatschappij. Dat is wat de minister van Justitie bedoelde toen hij zei dat er voldoende plaatsen moeten zijn om jeugdige delinquenten die ernstige feiten gepleegd hebben, op te sluiten: wij willen het risico niet lopen dat ze morgen opnieuw beginnen. Het zelfde met andere zware misdadigers: weg ermee, en voor lang genoeg! Vaak gaat het inderdaad om recidivisten, mensen die niet aan hun proefstuk zijn en die geen teken van berouw geven of zelfs maar van schuldbewustzijn. De vraag is dan: voor hoelang? Wat als ze weer vrij komen? En vooral: helpt het wel? Worden ze beter in de gevangenis? Of juist niet?
Een lezer wees me erop dat ik in mijn vorige bijdrage wel (kort) over de rechten van de daders gesproken heb, maar niet over de slachtoffers. Ook vandaag heb ik de slachtoffers enkel in het voorbijgaan vermeld. Laten we duidelijk zijn: wanneer we spreken over het beschermen van de maatschappij, door het bestraffen van misdadigers in de hoop dat zij en anderen daardoor minder misdaden zullen plegen, dan hebben we het eigenlijk alleen over de slachtoffers; misdaden worden altijd begaan op iemand: iemand wordt bestolen, vermoord, verkracht. Wanneer we de slachtoffers niet kunnen vergoeden, bijvoorbeeld omdat zij vermoord zijn, dan is de bestraffing heel duidelijk een signaal naar de maatschappij, want het echte slachtoffer heeft daar niets aan; ook als we aan de nabestaanden een vergoeding toekennen, brengt dat de overledene niet terug. Toch is dat zinvol, want zo maken we voor iedereen duidelijk dat wij misdaden niet zullen toelaten, dat wij geen maatschappij willen waarin mensen, om welke reden dan ook, daden mogen stellen die wij als mens ontoelaatbaar achten.
De laatste jaren is men zeer terecht veel aandacht gaan schenken en ook meer middelen gaan vrijmaken voor slachtofferhulp in de vorm van psychologische, administratieve en juridische bijstand van slachtoffers en van hun directe omgeving. Dat is een zeer gelukkige evolutie en een noodzakelijke aanvulling bij de rechten van de beschuldigden.
Laten we om af te sluiten bedenken dat ook ons rechtssysteem maar mensenwerk is. Ik heb hier al vaker gewezen op de evidente gebreken, waarvan we helaas al te vaak voorbeelden krijgen. Maar wij hebben het geluk te leven in een rechtsstaat en dat is in deze wereld eerder de uitzondering dan de regel. Geen van ons wenst te ruilen met welk ander land ter wereld dan ook. Ook ik denk wel eens: pas de Sharia toe op gauwdieven (zowel Vlaamse, allochtone Belgische, Oost-Europese &c.), hak hen een hand af, dan kunnen ze ten hoogste twee keer stelen. Maar wie wil in een land leven waar mensen op dergelijke barbaarse manier met elkaar omgaan, zelfs bij misdaden? Wij sluiten iemand als Dutroux op, wij martelen hem niet, wij beroven hem niet van het leven. Mochten wij dat wel doen, dan waren we uiteindelijk geen haar beter dan hij. Ook wij zeggen: de wraak behoort ons niet toe, want wie zich wreekt, begaat op zijn beurt een misdaad. In een beschaafde wereld mag enkel de Staat geweld gebruiken, niet uit wraak, maar enkel ter bescherming van de maatschappij, sereen maar beslist, sine ira et studio.
28-04-2008
tuig van de richel
Het onderwerp is niet meer te vermijden: misdaad en straf, schuld en boete. Vijftien weekeindboefjes kunnen niet opgesloten worden en worden dan maar weer op de maatschappij losgelaten. Een rechtse partij profileert zich: het tuig van de richel moet hard aangepakt worden.
Tuig van de richel? Heeft Jean-Marie Dedecker literaire ambities, of gewoon medewerkers die letters gefret hebben? Tuig, dat woord kennen we nog van langharig werkschuw tuig, de eretitel van de hippies. Tuig is een synoniem van getuig, van paarden en van schepen; het is ook meer algemeen kleren, of dingen, met een negatieve bijklank is het bocht, rommel. Een richel is een smalle strook. Tuig van de richel is een vaste uitdrukking voor verachtelijk gespuis, zegt Van Dale, zonder zich veel zorgen te maken over de herkomst ervan. Een richel vond je ook in de koestal: een strook planken of metselwerk waarop de koeien met hun achterpoten staan en waarachter het mest valt; dan weet je wel wat er bedoeld is
Een alternatief is: vee van de richel; vee is een oud synoniem voor tuig in de pejoratieve betekenis. Een andere vorm is deze: vee of tuig van Laban, een wat louche Bijbelse figuur die we aantreffen in het verhaal over Jacob, een van de aartsvaders van het Joodse volk. We vinden zijn verhaal in het tweede deel van Genesis, hoofdstukken 19 tot 50, erg lezenswaardig, al zal menig puritein opkijken van de zeden die er toen heersten. Het vee van Laban was van mindere kwaliteit, omdat Jacob, die voor Laban werkte, wel voor zijn eigen vee aan rasverbetering deed, maar niet zo voor het vee van zijn werkgever. Dat was niet de eerste slinkse daad van Jacob: herinner u dat hij tevoren het recht van de eerstgeborene (die alles erfde) onrechtmatig verworven had ten nadele van zijn broer Esau. Als Hitler ooit Bijbelse argumenten mocht gezocht hebben voor zijn verwerpelijke racistische - maar helaas ook wijdverbreide ideeën - over de onbetrouwbaarheid en malafide handelspraktijken van de Joden, dan was het verhaal van Jacob daarvoor een ware goudmijn geweest. Helaas had hij al ruim voldoende aan zijn eigen redeloze haat en razernij.
Vee is tuig, tuig is gespuis, de richel is de rand van de stront, Labans vee is genetisch minderwaardig.
Wat Dedecker zegt is puur racisme: de jonge boefjes zullen wel allochtonen geweest zijn, verachtelijk gespuis en genetisch minderwaardig. En dan luidt het dat Dedecker enkel luidop zegt wat wij allemaal denken en niet durven zeggen. Ik hoop van niet!
Schuld en boete, misdaad en straf, we zijn er nog niet uit. Waarom sloeg Kaïn zijn broer Abel dood? (zie: Kaïn en Abel in het lijstje hiernaast, 03.03.2008) Mag iemand die honger heeft een brood stelen? Wat bezielde Dutroux? Fourniret? Gisteren was er in Panorama een uitzending over pedofielen. Ik heb ze niet gezien, maar een van de vragen was: kan je zon mensen na hun (wellicht volgens velen al te korte) straf terug op de maatschappij loslaten? Is pedofilie te genezen? Kan een misdadiger tot inkeer komen en een goede moordenaar worden? Of hebben de verdedigers van de doodstraf gelijk?
Vroeger was het duidelijk. De mens was geboren met de erfzonde, dat wil zeggen met een neiging tot het kwade. Maar met Gods genade en zijn eigen inspanningen kon hij dat overwinnen en zo de eeuwige zaligheid bereiken. Als hij onderweg zondigde, dan kon hij daarvoor vergiffenis bekomen als hij berouw toonde en zijn leven beterde. Wat zondig was, daarover bestond ook geen twijfel: er waren zelfs lijsten van, met de gepaste penitentie. De mens beschikt, nog steeds volgens die katholieke manier van denken, over een vrije wil: hij kan kiezen voor het goede of voor het kwaad, zijn geweten zegt hem heel duidelijk waar het verschil ligt: om de titel van een oude Clint Eastwood-film te parafraseren en die van een recent boek te citeren: the good, the bad and the difference between them. Als iemand luistert naar het duiveltje op zijn linkerschouder, dan belandt hij in de hel.
Als je een handtas steelt van een oud vrouwtje en haar in het ziekenhuis doet belanden, dan ben je een misdadiger. Als je steelt in een grootwarenhuis, snelheidsbeperkingen negeert, je belastingen niet betaalt &c. evenzo. Dat zijn duidelijke gevallen: er zijn regels, je overtreedt die, je betaalt de boete of je gaat een tijd de gevangenis in, tenminste als je gepakt en veroordeeld geraakt én als er plaats is. Wie jonge meisjes aanrandt en vermoordt zit duidelijk in een andere categorie: zoiets doet men niet nonchalant of voor de sport of uit zelfverdediging. Maar waarom dan wel? Omdat men psychopaat is. En wat is een psychopaat? Iemand die lijdt aan psychopathie, volgens Van Dale, en dat is dan weer een: persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt door chronisch antisociaal gedrag waarbij geregeld inbreuk wordt gepleegd op de rechten van anderen.
Men lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis Dat klinkt verdacht veel als een ziekte, een aandoening, toch? Mensen die zoiets doen zijn niet bij hun verstand, het zijn geen normale mensen, die psychopaten, vinden wij. Hun advocaten delen die mening: het zijn zieken die men moet (en kan!) behandelen, men moet ze interneren tot ze genezen zijn en dan weer vrijlaten, niet in een gevangenis stoppen tussen en als (echte) misdadigers. Zijn mensen als Dutroux en Fourniret ziek of gek? Wat doet het ertoe? Ze hebben de wet overtreden en moeten gestraft worden en of ze nu geïnterneerd worden of in de gevangenis gestopt, het zou geen verschil mogen maken, de maatschappij moet zich tegen hen beschermen, dat is het enige dat telt: justitie heeft niets van doen met wraak, enkel met gerechtigheid, niets met morele verontwaardiging van de burger of de pers, alles met serene beoordeling van schuld en boete, misdaad en straf.
Ook psychopaten zijn verantwoordelijk voor hun daden: zij hebben ze gepleegd, zij moeten ter verantwoording geroepen worden, wat er ook in hun jeugd gebeurd is, wat er ook in hun kop omgaat. De discussie over toerekeningsvatbaarheid is er een voor advocaten, niet voor rechters: het is een juridische term, geen medische. De jongeman die in Antwerpen door het lint ging is verantwoordelijk voor wat hij deed, ook als hij autistisch is, zoals zijn advocaten stellen; zijn eventuele ziekte pleit hem niet vrij, maakt hem niet onschuldig en dus onstrafbaar. Men moet de feiten beoordelen, niet de intenties. Wie de minnaar van zijn vrouw vermoordt is misschien wel verblind door passie, maar toch niet onschuldig? De vrouw die haar vijf kinderen ombrengt is niet bij haar verstand, maar kan toch niet vrijuit gaan?
Het onderscheid tussen gewone misdadigers enerzijds, psychopaten, tijdelijk ontoerekeningsvatbaren, criminele geesteszieken, seksuele perverten en mensen die handelen in een onweerstaanbare drang doet voor de maatschappij en dus voor de justitie in de grond weinig ter zake, precies omdat men niet hoeft te oordelen over de intenties, de drijfveren, de oorzaken, de redenen, maar over de feiten, precies omdat de straf niet moet afhangen van het eventueel berouw of het blanco strafregister of de staat van dienst of de huidskleur of de sociale klasse waartoe men behoort, precies omdat de boete geen uiting is van morele verontwaardiging maar enkel een maatregel om de maatschappij te beschermen.
Natuurlijk moest Dutroux veroordeeld worden en ook de pijnlijk jonge Hans Van Themsche en straks ook Fourniret en zijn medeschuldige vrouw. Net zo de mannen in Oostenrijk die elk een jonge vrouw opsloten in een kelder en misbruikten, jarenlang. Zeker, zon gedrag is niet normaal, zeker, die mensen zijn niet goed in hun hoofd, maar dat heeft geen belang: wat ze gedaan hebben is voor de maatschappij niet aanvaardbaar: zij zijn schuldig en moeten boeten, ze begingen misdaden en moeten gestraft worden.
Zijn er dan geen gevallen van werkelijk en duidelijk en onbetwistbare geesteszieken die totaal onverantwoordelijk zijn voor hun (mis-)daden? Allicht. Moeten we dan toch geen onderscheid maken? Wellicht. Maar wie zal het onderscheid vaststellen? Zijn Dutroux en Fourniret normale mensen die voor het kwaad gekozen hebben en dus in de hel zullen branden, of zijn zij door hun genetisch materiaal en hun omgeving gemaakt tot de monsters die wij onder ons hebben gekend? Wat is het echte verschil met de weinig benijdenswaardige geesteszieke die opgesloten en platgespoten zijn of haar dagen slijt in een instelling en die zeker zou moorden en verkrachten indien hij of zij vrij zou rondlopen?
Zijn er ooit mensen die, zoals in de roman van André Gide, Les caves du Vatican, puur voor de lol een misdaad begaan, zonder enige aanleiding of reden? Ik kan het niet geloven. Zelfs misdadigers die, volgens de beschrijvingen in de pers, koel en onberoerd over hun misdaden spreken en geen teken van schuldbesef of berouw geven, zijn zover gekomen door een samenloop van omstandigheden, een machine infernale waaraan zij niet konden ontsnappen, in hun aanvoelen, waaraan ze in alle geval niet ontsnapt zijn.
Neen, het is niet zo simpel, schuld en boete, misdaad en straf. De mens is een zeer complex wezen, wij weten nog vrijwel niets over hoe hij ineen zit, zeker niet genoeg om snelle morele oordelen te vellen, zoals wij doen als we met elkaar spreken, kort na de feiten, in de dan tijdelijk terechte heilige verontwaardiging over kleine gauwdieven of verbijsterende psychopaten.
De simplistische moraal van de kerk veroordeelt wie zich afkeert van het goede en bewust kiest voor het kwade, dat door het onfeilbaar kerkelijk gezag is bepaald. Justitie, de maatschappij moet, in respect voor de ondoorgrondelijke menselijke complexiteit, sereen oordelen over wat zij kan toelaten en wat niet, en sereen die middelen inzetten die daartoe nodig zijn, sine ira et studio, zoals Tacitus (Annales I, 1) zegt: zonder ressentiment en zonder toegeeflijkheid in de subtiele klassieke vertaling van J. W. Meijer.
Daarmee zijn we ver verwijderd van het hatelijk racisme en het vulgaire populisme van Dedeckers tuig van de richel. Ook de vijftien jonge boefjes zijn mensen, het zal je kind maar wezen, Jean-Marie. Wat weten wij van hun levensomstandigheden, hun achtergrond, hun wanhoop? En alle mensen, ook zij, hebben recht op een eerlijk proces, sine ira et studio. Maar dan moeten ook zij het ook wel echt krijgen, want daarin heeft Dedecker en met hem alle andere politieke partijen, gelijk: straffeloosheid is een onaanvaardbare aanmoediging van misdadigheid, zoveel weten we dan toch over de mens, daarvoor hoeven we slechts in het eigen hart te kijken.
24-04-2008
De eerste van de Daltons: John Dalton
Ik weet niet of ze nu nog zo in zijn, maar in mijn jeugd en ook nog in die van mijn kinderen waren de Daltons immens populair. Het tragikomische familiekwartet verscheen in een Lucky Luke-verhaal van Morris, Les hors-la-loi, (1954) in het Nederlands Vogelvrij. Dit waren de oorspronkelijke vier broers, gebaseerd op de historische figuren Bob, Grat, Bill and Emmett Dalton; de eerste twee vonden de dood bij een overval in Coffeyville, Kansas, op 5 oktober 1892. Emmett werd daar gewond en belandde in de gevangenis, Bill was er toen niet bij. In het album laat Morris alle vier de broers sterven. Toen René Goscinny erbij kwam als scenarist, greep hij terug naar de vier broers die uiterlijk enkel in hun afmetingen verschilden, onder de vorm van de bekende neven Dalton, die het eerst verschenen in 1958, in de albums De bende van Joss Damon en De neven Dalton en nadien in talloze afleveringen van Lucky Luke en sommige van Rataplan. De blunderende would-be gang van Joe, Jack, William en Averell was een vaste waarde in de plot en de oorzaak van algemene hilariteit.
Maar ik wou het hebben over een andere Dalton, John genaamd (Eaglesfield, 6 september 1766 Manchester, 27 juli 1844), een Engels scheikundige en natuurkundige. Zijn levensverhaal is fascinerend, maar ik wil hier slechts één aspect naar voren halen. Deze bijzonder scherpzinnige waarnemer stelde vast dat hij bepaalde voorwerpen niet zag in de kleuren die anderen ervan beschreven; zijn broer daarentegen zag die kleuren precies zoals hijzelf. Dat leidde hem ertoe te besluiten dat er iets speciaals was met hun beider ogen. In een artikel in 1798 meende hij dat de vloeistof binnen in het oog, het glasachtig lichaam, in hun geval gekleurd was en als een filter werkte, zodat ze bepaalde kleuren niet zagen. Dalton was daarvan zo overtuigd dat hij in zijn testament vastlegde dat men zijn ogen daarop zou onderzoeken, wat ook gebeurde, maar de vloeistof bleek volkomen helder te zijn, zoals het hoort, dat weten we ondertussen. De onderzoeker die Daltons ogen te beschikking had gekregen probeerde dan iets anders: hij maakte een gaatje achter in het oog en probeerde zo door de lens van ex-Dalton te kijken, maar dat resulteerde evenmin in de kleurafwijkingen die Dalton zo nauwkeurig had beschreven. Het lag dus niet aan de lens en niet aan het glasachtig vocht; dat zijn broer net dezelfde afwijking had, kon laten vermoeden dat het om iets erfelijks ging. Honderd vijftig jaar later heeft men Daltons ogen, die netjes bewaard gebleven waren in het laboratorium, onderworpen aan een DNA-test en vastgesteld dat hij inderdaad een genetische afwijking had, en wel de meest voorkomende, die we verderop beschrijven.
We weten nu waarover we het hebben: kleurenblindheid, die bijvoorbeeld in Frankrijk nog steeds Daltonisme wordt genoemd, naar onze John. De oorzaak, dat heeft men veel later ontdekt, is een afwijking in ons netvlies. Daar bevinden zich twee soorten licht-gevoelige cellen, enerzijds de staafjes, die vooral afwijkingen tussen licht en donker waarnemen en anderzijds de kegeltjes die actief zijn bij normaal daglicht en die reageren op de verschillende frequenties van het licht zoals het weerkaatst wordt op alles wat wij zien.
Er zijn drie soorten van kegeltjes: een eerste soort reageert op licht met een korte golflengte, de tweede op de middenfrequenties, de derde op de lange golflengten. Op het hoogste punt van hun respectieve spectra is dat bij de eerste soort blauw, bij de tweede geel-groen en bij de derde geel; maar ze dienen vooral om de hoofdkleuren blauw, groen en rood te onderscheiden, de kleuren waarmee we al de andere kunnen vormen. De kleuren die wij zien zijn het resultaat van het ongelijk stimuleren van de drie soorten kegeltjes. Die zenden signalen naar de hersenen, waar wij die omzetten in het kleurenspectrum dat wij kennen. Lees eventueel nog eens na wat ik daarover schreef op 13.02.2008, onder de titel de gustibus et coloribus: hoofdkleuren, zie het lijstje hiernaast).
Als er nu om een of andere reden iets verkeerd gaat met die kegeltjes, of met de oogzenuw die het oog met de hersenen verbindt, dan kan het dat bepaalde lichtfrequenties niet correct doorgestuurd worden naar onze hersenen, met als gevolg dat we een kleur niet of niet goed zien. Het kan ook dat de centra in onze hersenen die de kleursignalen moeten interpreteren, beschadigd zijn. Ook dan kan er kleurenblindheid optreden.
Zoals Dalton al vermoedde, kan kleurenblindheid erfelijk zijn. Wij spreken nu van een genetische afwijking, die voorkomt bij mannen (8%) én vrouwen (2%), maar dus beduidend vaker bij mannen; sommige vormen komen helemaal niet voor bij vrouwen. Rood-groenkleurenblindheid bijvoorbeeld zou voorkomen bij 5 tot 10 procent van de mannen en niet bij vrouwen. Dat laat vermoeden dat het genetisch materiaal dat verantwoordelijk is voor de vorming van de kegeltjes zich op het X-chromosoom bevindt: vrouwen hebben er twee van en aangezien het vrijwel uitgesloten is dat ze allebei defectief zouden zijn op dit punt, corrigeert het ene X-chromosoom het andere; vrouwen kunnen dus wel drager zijn van defect genetisch kleurenmateriaal, maar lijden er niet onder; mannen hebben een XY-combinatie en als het X-chromosoom slecht genetisch kleurenmateriaal heeft, is er geen correctie mogelijk door een gezond gelijksoortig X-chromosoom zoals bij de vrouw.
Maar andere, meer zeldzame afwijkingen komen zowel bij mannen als bij vrouwen voor, omdat ze op andere plaatsen in ons DNA zitten.
Er zijn talrijke vormen van kleurenblindheid, afhankelijk van de oorzaak. Bij de congenitale (erfelijke) vorm gaat het meestal om de slechte werking van de kegeltjes, bijvoorbeeld doordat er maar twee van de drie soorten werken of zelfs aanwezig zijn, of goed werken. De meest voorkomende vorm (6% bij mannen, 0,4% bij vrouwen) is deuteranomalie, waarbij de kegeltjes voor de middelste frequentie niet goed werken. Het gevolg is dat men slecht groen ziet: bij slecht licht wordt groen zelfs zwart; schakeringen van rood, oranje, geel en groen kan men moeilijk onderscheiden en benoemen.
Klinisch gezien spreekt men van algemene kleurenblindheid (zeldzaam) of gedeeltelijke, waarbij men een onderscheid maakt tussen wie problemen heeft met rood-groen en die met geel-blauw (zeldzaam).
We kennen allemaal de testjes voor kleurenblindheid, meestal zien we die voor het eerst bij het medisch onderzoek op school.
Er is geen remedie voor kleurenblindheid.
Eigenaardig is nog dat katten, honden, ratten en muizen en ook konijnen kleurenblind zijn; ze hebben het zelfde probleem als de meerderheid van de kleurenblinde mensen, dus met het onderscheiden van groen en vooral rood. In het donker zijn alle katten grijs, zegt men, maar voor een kat zijn ze zelfs bij klaarlichte dag allemaal grijs. Misschien is dat omdat katten overdag meestal slapen en vooral s nachts actief zijn, wanneer zelfs voor niet-kleurenblinde katten en dito (zie mijn etymologische zoektocht naar dit woord van 15.07.2006) mensen de wereld hoofdzakelijk donkergrijs is: waarom zou een nachtdier kegeltjes hebben, als staafjes veel nuttiger zijn?
22-04-2008
voornaamwoordelijk bijwoord
Spraakkunst, grammar, grammaire, grammatica het zijn niet de meest populaire woorden bij de schoolgaande jeugd en ook daarna ligt vrijwel niemand ervan wakker. En toch: heb je al eens een exemplaar gezien van de Algemene Nederlandse Spraakkunst? Het is een lijvige cassette met twee dikke delen, vol met zeer gedetailleerde omschrijvingen, voorbeelden, regels en uitzonderingen. Op het web kan je de elektronische versie raadplegen: http://www.let.ru.nl/ans/, best de moeite om eens te gaan kijken.
In de humaniora kregen we vooral te maken met de spraakkunst van vreemde talen: Latijn, Grieks, Frans, Engels, Duits. In mijn jeugd was dat nog dé manier om een taal, ook een levende, aan te leren: regeltjes van buiten leren. Later, toen Luk, mijn jongste zoon, Germaanse ging studeren, maakte hij ons duidelijk dat er geen algemeen erkende standaardtaal is, ook niet van het Nederlands en dat het niet eens de bedoeling is van de ANS om het Nederlands van A tot Z in regels te gieten. Het is veeleer een kwestie van het taalgebruik te noteren, welke vormen en gebruiken het meest voorkomen, welke minder en welke nooit.
Dat lijkt allemaal heel redelijk, maar wat doe je dan bij twijfel, bij betwistingen? Zijn er dan geen regels?
Vijfentwintig jaar of zo geleden wees de toenmalige Decaan van de Faculteit me er vriendelijk maar beslist op dat ik in een brief of verslag of nota erop niet aaneen geschreven had. Hij stelde dat al dergelijke samenstellingen: daarop, erover, hieronder steeds aaneen geschreven moeten worden als dat kan, wat ik nadien ook gedaan heb.
Maar onlangs ben ik in gesprek getreden met de taaladviseurs van de Vlaamse Gemeenschap, die als je dat wil een wekelijkse taalmail bezorgen: www.taaltelefoon.be; ook de VRT heeft zon dienst: http://www.taalmail.info/aanmelden.html. Toen ik hen op mijn beurt wees op die regel kreeg ik als antwoord dat die regel helemaal niet bestaat, met verwijzing naar de ANS. Toen ik dat ging nalezen, bleek nogmaals hoe weinig wij afweten van een hoop dingen. Anderzijds geeft me dat de gelegenheid om het na te pluizen en u daarover kond te doen.
Je zou het niet vermoeden, maar die constructie: u daarover kond doen is, los van het wat archaïsche werkwoord, een alternatief voor verkondigen, dat dezelfde stam heeft, zoals oorkonde, aankondigen &c., vrij uitzonderlijk: vooral het Nederlands gebruikt ze voortdurend, terwijl dat bijvoorbeeld in het Engels vrijwel niet voorkomt. Wat is die bijzondere constructie dan? Laten we eens een paar voorbeelden bekijken.
De klant was niet tevreden over zijn aankoop: hij deed daarover zijn beklag bij de klantendienst.
Met daarover bedoelen we: over zijn aankoop, dus over hem (de aankoop). Maar in het Nederlands vervangen we hem door er. In het Engels zeggen we gewoon: he complained about it, zij hebben geen er-woordje. Wat er gebeurt is dit: we vervangen de combinatie van een voorzetsel (over) + een voornaamwoord (hem) door een combinatie van het overeenkomstig bijwoord van plaats (daar) + het voorzetsel (over). Heeft het voorzetsel een bijwoordelijke vorm, dan gebruiken we die: met wordt dan mee: hij is er tevreden mee, hij is ermee tevreden.
Dat is dus de basis: een voornaamwoordelijk bijwoord zoals daarover is een verkorte manier om naar iets te verwijzen, dus zonder het woord te herhalen waarnaar verwezen wordt. Ingewikkeld als je het zo leest, maar we doen het voortdurend zonder er bij stil te staan.
De combinatie werkt met allerlei voornaamwoorden:
persoonlijk: met het > ermee vragend of betrekkelijk: van wat > waarvan aanwijzend: voor dit/dat > hiervoor, daarvoor onbepaald: van iets > ergens van ontkennend: naar niets > nergens naar algemeen: aan alles >overal aan alternatief: in iets anders > ergens anders in uitsluitend: met niets anders > nergens anders mee.
In deze voorbeelden zien we dat de eerste drie soorten steeds aaneen geschreven worden: ermee, waarvan, hiervoor. Daarmee komen we bij de meest complexe kwestie: aaneen of niet aaneen schrijven? In principe is een voornaamwoordelijk bijwoord, ook een aaneengeschreven, scheidbaar in een zin: je kan er niet op rekenen. Het is niet mogelijk er en op hier aan elkaar te plakken, het klinkt echt niet, probeer het maar.
In persoonlijke voornaamwoordelijke bijwoorden, samengesteld met het onbeklemtoonde er is de neiging tot splitsen vrij algemeen. Vragende voornaamwoordelijke bijwoorden met als tweede lid naartoe, heen, langs, vandaan splitsen we vrijwel steeds: waar liep hij naartoe? Waar ga je heen? Waar is hij vandaan?
Splitsen doen we altijd bij de onbepaalde voornaamwoorden: ergens aan denken.
In andere gevallen kan je dus splitsen of niet, zonder dat er een verschil in betekenis is: de klant bleek daarmee vrede te nemen = de klant bleek daar vrede mee te nemen. In die gevallen màg je ook splitsen, in Nederland doen ze dat volop, in Vlaanderen doen we het minder.
Er zijn ook gevallen waar je niét mag splitsen: daarom, daarop, daarna, daarnaast, waarom: daarom kreeg hij straf, daarop volgde het hoofdgerecht, daarna kwam het toetje, daarnaast waren er toespraken, waarom ging je weg?
Als je dacht dat daarmee de kous af was, dan heb je het goed mis. Er is namelijk ook nog de kwestie van de samengestelde werkwoorden met een scheidbaar deel, meestal met als eerste deel een voorzetsel: opstaan, opmaken, uitgaan, (ergens van) uitgaan, aankomen, (ergens op) aankomen, of ook een ander woord: heengaan (sterven), afmaken, (je ergens van) afmaken, afhangen, (ergens van) afhangen. Wat doen we met al die scheidbare delen en hun combinatie met de voornaamwoordelijke bijwoorden van hierboven? Het probleem is hier dat we niet altijd goed weten of het voorzetsel bij een voornaamwoordelijk bijwoord hoort, of bij het werkwoord. Een voorbeeld.
Ik ga daarvan uit. Ik ben daarvan uitgegaan: het werkwoord is uitgaan en de delen van dat werkwoord combineren we niet met de rest, dus niet: van daaruit ben ik gegaan. Je mag, als dat kan, nog altijd daarvan splitsen: ik ga daar altijd van uit; maar niet: ik ga daar altijd vanuit, want uit is een deel van het werkwoord uitgaan.
Laten we even samenvatten om af te sluiten. Woorden zoals erop, daaraan, waarvan, hiervoor schrijven we bij voorkeur aaneen, dat is het duidelijkst. Als we aanvoelen dat er geen betekeniswijziging gebeurt, en de zin klinkt nog, dan mogen we zon woord desgewenst ook splitsen; soms kunnen we zelfs niet anders. Het is vooral oppassen geblazen bij samengestelde werkwoorden met een scheidbaar deel: hou in dat geval alle delen van het werkwoord los van het voornaamwoordelijk bijwoord.
21-04-2008
tijdrekeningen
Ik heb het altijd moeilijk gehad met de tijdrekening van de oudheid, ik bedoel de jaren voor de christelijke tijdrekening, die trouwens, zoals je kan lezen in mijn aflevering van 03.10.2007, met terugwerkende kracht is ingevoerd: men is pas zeshonderd jaar na datum gaan bedenken dat het zeshonderd jaar tevoren het jaar één was. Als je nu zoiets zou voorstellen zou men je terecht mesjogge noemen.
Socrates leefde van 469 tot 399 en dat is toch vreemd? Net alsof hij achterstevoren leefde, van zijn dood naar zijn geboorte, zoals Merlijn in T.H. Whites boek The Once and Future King.
Ik weet wel dat het geen kans maakt, maar wat denk je van dit mesjogge voorstel? Onze beschaving begon ongeveer 10.000 jaar voor het jaar 1; laten we die tienduizend jaar erbij nemen, dan is het nu niet 2008 maar 12.008. Even wennen, maar echt moeilijk is het toch niet? Het voordeel is dat Socrates dan normale geboorte- en sterfdata krijgt: 9.531-9.601, zo zie je ook meteen dat hij zeventig geworden is. Hoe komen we bij die jaartallen? Heel simpel, gewoon de oude jaartallen aftrekken van tienduizend: 10.000 469 = 9.531.
Echt origineel is deze redenering trouwens niet: volgens de Joodse kalender is het nu het jaar 5768. Op die manier behouden zij een continuïteit in hun geschiedenis die wij nu moeten missen, omdat wij de geschiedenis totaal kunstmatig en willekeurig onderbreken voor een non-event: het jaar waarin Christus zeker niet geboren is, áls hij al geboren is.
Ik heb ook een probleem met de benaming van de eeuwen. De twintigste, dat ging nog en ook de eenentwintigste gaat nog, maar de andere? Ik moet altijd terugtellen: was de veertiende nu van 1400 tot 1500? Ah, nee, ze duurde tot 1400, omdat de eerste van 1 tot 100 duurde. Ook die manier van doen is retroactief: niemand die toen leefde sprak van de (waanzinnige, zie 12.08.2007) veertiende eeuw. Trouwens, de Italianen noemen die net zoals je zou verwachten: het Trecento is de veertiende eeuw, de jaren beginnen met 300, trecento, dat is logischer en klinkt normaler dan al de jaren die met 1600 beginnen de 17de eeuw noemen. Met de eeuwen voor Christus is het al even moeilijk: de gouden Griekse vijfde eeuw ging van 500 tot 400, dus net andersom als de vijfde na Christus, die ging van 400 tot 500, terwijl ze allebei de jaren aanduiden die met 400 beginnen.
Waarom het ook allemaal zo moeilijk maken? Keizer Karel leefde niet ergens in de zestiende eeuw of in de eerste helft van het Cinquecento, maar van 1500 tot 1558. Eeuwen zijn puur willekeurige indelingen en de gebeurtenissen, trends en kunststromingen trekken zich heus niets aan van het feit dat er weer een eeuw voorbij is. Wat betekent zoiets als de 19de-eeuwse moraal'? Is dat die van 1801? Of van 1899? Hier of in Japan? Laten we dus gewoon de jaartallen gebruiken en die gekke namen voor de eeuwen vergeten.
20-04-2008
mijmering
Nog even terugblikken op de computercrash van maandag laatst. Ik lees de laatste tijd veel over de werking van ons verstand, dat heb je wel gemerkt in enkele vorige afleveringen. Ik heb vaak daaraan moeten denken toen de harde schijf het begaf. Zo moet het ongeveer voelen wanneer geheugenverlies toeslaat: je weet dat je van alles verloren hebt en je probeert wanhopig om het terug te vinden, maar het is blijkbaar weg
Het is ongelooflijk hoeveel ik al vergeten ben van wat ik vroeger wist, toen ik nog werkte: namen van collegas, procedures, wetgeving, precedenten, het is allemaal naar de verre achtergrond verdreven, vooral omdat het niet meer aangesproken wordt. Specialisten beweren dat ons verstand, ons geheugen alles opslaat dat het verwerkt, alles wat we zien en voelen en ruiken en horen en smaken, elke gedachte, elk woord dat we horen, elke wolk die we zien. Vaak denk ik dat het inderdaad zo is, als een herinnering aan lang geleden plots uit de wirwar van mijn gedachten klaar voor mij staat, na veertig jaar in het labyrint van mijn eigen vergetelheid.
Onze computers en de servers die op de achtergrond het World Wide Web of Internet beheren, houden alles bij, net zoals ons geheugen, het is ongelooflijk wat er allemaal in al die computergeheugens gestockeerd is. Zo heb ik ooit op het web een versie van het programmaboek van de universiteit teruggevonden van vijf jaar tevoren, iets waarvan wij zelf geen kopie hadden. Wie had dat gedaan? Waarom?
Is het ook zo met ons geheugen? Zit daar inderdaad alles opgeborgen, zonder dat wij dat weten, en speelt het mee in al wat we denken en doen? Er is in alle geval plaats genoeg voor, zegt men, er is nauwelijks enige beperking op dat punt voor het menselijk verstand.
Maar vroeg of laat gaat het fout, we herinneren ons steeds minder, ook als we gezond blijven en gespaard van hersenletsels door ongevallen. Men zegt dat Alzheimerpatiënten zich niet bewust zijn van hun ziekte, of althans steeds minder naarmate het geheugenverlies voortschrijdt. Gelukkig maar, of een geluk met een ongeluk.
Ik ben me zeer pijnlijk bewust van de enorme hoeveelheid informatie die op de verdomde harde schijf stond en die nu gewoon weg is, twee jaar dagelijks bezig zijn met van alles, het is plots niet meer. Maar dan ga je relativeren, noodgedwongen, en rationaliseren: had het echt wel zin om kopieën bij te houden van alle inkomende en uitgaande mails met enige inhoud, van alle bankverrichtingen, alle fotos, alle teksten en tekstjes? Hoe vaak heb ik er nadien nog naar gekeken? Veel is ooit opgeslagen om nooit meer weer opgehaald te worden, en zo raakt zelfs de meest uitgebreide harde schijf nog vol. Vroeger, toen we geen computer hadden of veel minder opslagcapaciteit, toen drukten we alles af en ook dat werd meestal opgeborgen tot je op een goede dag besloot het toch maar weg te gooien. Toen ik na dertig jaar de Faculteit verliet, heb ik een half leven daar gelaten, op de computers, in de archieven, in de herinnering van collegae, professoren, studenten en anderen Toen ik op pensioen ging evenzo. Afscheid nemen, deuren definitief dicht trekken, plots is alles wat ooit onmisbaar was overtollig, irrelevant, waardeloos.
Dat is ook wat er gebeurt als we onze laatste adem uitblazen, als ons hart een ultieme vermoeide stuwing geeft aan het versleten bloed: onze computer crasht, al wat we een leven lang opgeslagen hebben, al wat we geleerd en geleden hebben, al onze kennis en inzichten, al wat we ooit gelezen hebben, de mens die we geweest zijn, elke dag van ons leven, het verdwijnt in het niets.
Op een dag, nu tien jaar geleden, vernamen we dat een jonge collega omgekomen was bij het ongeluk met een skilift en een vliegtuig in Italië. Haar mails stonden nog in mijn mailbox, plots nutteloos, ten ondomme.
Laten we afsluiten. Ik ontleende uit de Leuvense stadbibliotheek het boekje van Ileen Montijn, Over de tijd, 1999, 110 pp., een mijmering ter gelegenheid van de Nederlandse wetenschap en techniek-week die toen aan dat thema gewijd was. Het is een zeer goed geschreven, boeiend werkje, vol interessante gegevens en waardevolle inzichten, over tijd, verandering, verheugen en vooruitzien, vergeten, over het meten, over wachten, verveling en verlangen, herinneren, en over vergaan. Aanbevolen voor iedereen die zich bewust is van het ouder worden, van het voorbijgaan van de tijd. En voor slachtoffers van gecrashte harde schijven.
Nog even vermelden dat Mezzo ons gisteren vergastte op de Verdis Rigoletto in de gefilmde versie van Jean-Pierre Ponelle (1982), met een verbazend jonge en krachtige Pavarotti en een lyrische Edita Gruberova in de hoofdrollen, naast de mij ten onrechte onbekende Ingvar Wixell in de titelrol; een indrukwekkend en ontroerend document dat een aantal uitzonderlijke artiesten op hun hoogtepunt vastlegde voor de eeuwigheid. Mijn enige teleurstelling was het dubben: wat je hoorde was niet wat je zag en omgekeerd, en dat gaf iets onnatuurlijks, helaas. Toch indrukwekkend en volledig overtuigend. De DVD kost ongeveer 25.
19-04-2008
gecrasht!
Beste lezers,
Je zal het niet geloven, edoch het is maar al te waar: maandag laatst is mijn computer gecrasht: de harde schijf heeft het begeven en is onherstelbaar. Ik heb een nieuwe en wat grotere laten plaatsen. Het slechte nieuws is dat ik, zoals wel meer mensen, geen back-ups heb van mijn gegevens: de opgeslagen e-mails, de lijst van contacten met hun persoonlijke gegevens zoals adres en e-mailadres Vandaar een oproep aan de vriendelijke vaste lezers en correspondenten: stuur me een mailtje, dan heb ik je adres terug.
Het slechtste nieuws is dat ook de vele teksten die ik heb geschreven voor goed verdwenen zijn Enkel wat op Seniorennet gepubliceerd staat, is daar behouden en dus kan ik het daar kopiëren en weer op mijn harde schijf opslaan, maar dat is een werk van lange adem en verre van boeiend.
Je zal begrijpen dat ik een beetje in de put zat. Het was al een hele schok dat ik niet meer op mijn PC kon werken: geen mails, geen blog, niets opzoeken, geen bankverrichtingen Dan merk je pas hoe dat toestel een belangrijke plaats heeft ingenomen in je leven. Toen ik dan vrijdag vernam dat er geen redding mogelijk was, voelde ik zowat de grond onder mijn voeten wegzakken.
Het zal een les zijn voor mij en misschien ook voor sommige lezers die er net zoals ik al te zeer op vertrouwen dat er met een PC niets kan verkeerd gaan: maak in hemelsnaam reservekopieën van belangrijke gegevens en van teksten waaraan je gehecht bent. Er zijn daarvoor mogelijkheden genoeg: een simpel disketje is meestal groot genoeg voor al wat je geschreven hebt. Heb je een Dvd-brander, dan kan je ook die daarvoor gebruiken, daarop is nog veel meer plaats. En veel gebruikers hebben ook een geheugenstokje, een memory stick van enkele megabytes, ook simpel en efficiënt. Waarom ik dat allemaal niet gebruikt heb terwijl ik het zo goed weet? Geestelijke luiheid noemt men dat, de ergste zonde voor een intellectueel, waarvoor geen vergiffenis mogelijk is!
Maar zoals je ziet zijn we weer aan de slag gegaan. Mijn mail draait weer, Word is ingesteld (je kan het programma vragen de tekst waarmee je bezig bent automatisch op te slaan; zet die instelling op 1 minuut, dan verlies je praktisch niets, althans als je een naam gegeven hebt aan je document, anders is alles weg als de stroom uitvalt of de PC kuren heeft ).
Ook de toegang tot Internet is weer open en dat is maar goed ook, want dat is een echte goudmijn voor informatie over alles en nog wat, zelfs met de vele woordenboeken, encyclopedieën en naslagwerken die ik hier bij de hand heb, zoek ik de meeste dingen toch ook of eerst op Internet op; het leuke is dat je bij het zoeken ook dingen ontdekt die je anders nooit zou vinden. Zo heb ik louter bij toeval, door heen en weer te bladeren in Wikipedia, de evolutionaire psychologie ontdekt en dat heeft een belangrijke invloed gehad op mijn denken.
Zo, dat was het voor vandaag. Nu nog even de daad bij het woord voegen en een kopietje maken van deze tekst, ook al is hij niet echt belangrijk. Binnenkort weer een meer inhoudelijke aflevering op mijn blog. Ik hoop je dan weer te zien, bij manier van spreken.
08-04-2008
hersenschimmen
De vertaling van Steven Pinkers How the Mind Works heeft als titel: Hoe de menselijke geest werkt. Het viel me op dat men voor mind het woord geest gebruikte; ik voelde de twee woorden niet direct als volledige synoniemen aan. Ze zijn ook niet etymologisch verwant; misschien ligt daarin mijn ongemak en meteen ook een van de redenen voor die keuze: in het Nederlands is er geen woord met die betekenis dat de zelfde stam heeft als mind, namelijk MEN.
Men- vinden we terug in zowat alle Europese talen, in woorden die een specifieke menselijke activiteit aanduiden die wij omschrijven met verschillende woorden, zoals denken, voelen en willen. In het Grieks hebben we mimnèsko(mai): zich iets voor de geest halen, zich iets herinneren, aan iets denken. Het Latijnse memini heeft dezelfde betekenis en memoria is het geheugen, terwijl mens (dat we kennen van Juvenalis mens sana in corpore sano, een gezonde geest in een gezond lichaam) het woord is dat helemaal overeenkomt met het Engelse mind. Mentaal is wat met onze geestelijke vermogens, ons denken te maken heeft. Ook het woord man is, althans volgens sommigen, van die ene stam af te leiden, en ook mens en men, dat een vorm van man is. Men acht het ook waarschijnlijk dat menen, mening en Meinung, meaning dezelfde oorsprong hebben. Maar er is in het Nederlands geen substatief met die stam dat dezelfde betekenis heeft als mens of mind, zodat de vertaler wel een andere term moest zoeken.
Waarom heeft hij of zij dan gekozen voor geest? Is dat het zelfde als mind? We kunnen daarover lang praten, maar Van Dale gaat akkoord: datgene wat in de mens denkt, voelt en wil, als een onstoffelijke zelfstandigheid beschouwd, is zijn lullige omschrijving voor geest. Waarom lullig? Omdat ze niet klopt. Wat in de mens denkt &c. is de mens zelf, hoofdzakelijk zijn hersenen en hoe kan je die als een onstoffelijke zelfstandigheid beschouwen? We komen zo bij de kern van het probleem: is er een onstoffelijke zelfstandigheid in de mens, die instaat voor het denken, voelen en willen? Laten we even kijken naar enkele van de talrijke andere termen die wij gebruiken in die context. Het is immers in de taal zelf dat de mens zijn inzichten tracht duidelijk te maken.
In het Engels zal men daarvoor nooit het equivalent van geest gebruiken, namelijk ghost, enerzijds omdat men genoeg heeft aan mind, maar vooral omdat een ghost een spook is, een betekenis die onze geest trouwens ook heeft. Het Du. Geist loopt op dat punt gelijk met het Nederlands, het heeft (onder meer) beide betekenissen. De gemeenschappelijke basis is een stam GAST. Het is wellicht omwille van die spookachtige nevenbetekenissen of connotaties dat ik geest zo spontaan een wat gewrongen vertaling van mind vond.
De algemene betekenis die Van Dale geeft van geest, heeft alles te maken met de christelijke ideologie, het is namelijk de vaste vertaling van het Lat. spiritus, dat de middeleeuwse theologie gebruikte als (letterlijke) vertaling van het Griekse pneuma; beide woorden betekenen oorspronkelijk in hun eigen klassieke context niets anders dan adem, wind, maar kregen in de scholastiek de betekenis van levensadem, het Hebreeuwse ruah, het levensprincipe dat in de dode materie gebracht wordt door de tussenkomst van God, zoals in het Bijbelse scheppingsverhaal. Sindsdien zijn de afleidingen van geest met die betekenis niet meer te tellen: geestelijk(e), geesteswetenschappen &c. We kennen ook spiritueel, spiritualiteit, E. spirit, en hier bij ons zelfs een politiek (deel-)partijtje; denk ook aan het Franse esprit. Die geest vatte men heel letterlijk op, als een soort van inderdaad onstoffelijk wezen dat in ons lichaam huist. Tot op vandaag lijden we onder die opvatting, het klassieke dualisme dat we in vrijwel alle beschavingen vinden en dat het christendom vooral bij Plato gaan halen is en dan tot in het oneindige en het absurde heeft uitgewerkt. Van Dale probeert te ontsnappen aan die nu achterhaalde manier van denken door de toevoeging beschouwd als, maar ik blijf het een uitleg vinden die de zaken eerder verduistert dan verheldert.
Datgene wat in de mens denkt, voelt en wil zijn namelijk de hersenen, die met werkelijk ontelbare verbindingen in directe communicatie staan met ons hele lichaam. Elke gedachte, elk gevoel en elke wilsuiting is een specifieke en unieke fysieke gebeurtenis in ons lichaam, een activiteit van ons ganse lichaam, niet van een of andere onstoffelijke geest die ergens in dat lichaam zou huizen, erin gebracht door God zelf en die bovendien na onze dood aan dat lichaam zou ontsnappen om dan eeuwig verder te leven, bevrijd van alle materiële last. Zo is het echt niet. Zonder lichaam is er niets, onze geestelijke vermogens vallen stil als wij doodgaan, sterven is niets anders dan het stilvallen van het lichaam mét zijn denkende, voelende en willende activiteit. Er is met andere woorden geen verschil tussen enerzijds wat ons lichaam vooral in de hersenen fysiek doet: de elektromagnetische en chemische en misschien nog wel andere processen van het denken &c. en anderzijds de inhoud van die activiteit, de gedachten &c. Er is geen tweedeling, er is slechts eenheid en elk beschouwen van het ene zonder het andere leidt fataal tot funeste conclusies.
Het heeft dus bijzonder weinig zin om de natuurwetenschappelijk vaststelbare processen van het denken te bestuderen los van wát er gedacht wordt, en helemaal zinloos is het als men het onstoffelijke denken gaat bestuderen als iets dat geen enkele binding zou hebben met wat er zich concreet in ons lichaam afspeelt, zoals men nu nog doet in de theologie en zoals het gebruikelijk was in de zogenaamde humane wetenschappen zoals de filosofie, maar ook in de psychologie en andere gedragswetenschappen. Zeer lang is men daar koppig blijven vasthouden aan het bestaan van die onstoffelijke en dus onafhankelijke geest, de psyché, inborst, het gemoed, ego, zowel super- als sub-, Id, geweten, denkvermogen, levensbeginsel, ziel, vernuft, verstand, denkorgaan, karakter of hoe men het verder ook noemen wilde. Vandaag kan geen enkele ernstige wetenschapper het zich permitteren om de ogen te blijven sluiten voor de onweerlegbare resultaten en bevindingen van de positieve wetenschappen, in ons verband vooral de neurowetenschap, genetica en (socio-)biologie of evolutionaire psychologie.
Denken, nadenken, gedacht, gedachtegang, bedachtzaamheid, aandacht; Du. Denken, E. think, thought en de vele samenstellingen en variaties op de stam DENK in vele talen vormen een andere groep die aanduidt wat er daarbinnen en daarboven gebeurt. Ook hier gaat het om het oproepen van inhouden, beelden, concepten, om het gebruik maken van al wat er ons ter beschikking staat om tot bepaalde conclusies te komen, om ons te helpen overleven in de wereld, om ons doel te bereiken, om gevaren te vermijden, om met onszelf in het reine te komen.
Nog een andere grote groep van denk-woorden heeft als basis GNOS, zoals het Lat. noscere, cognoscere, Gr. gignooskein en nous, E. know, knowledge,Fr. connaitre en ons kennen, kunnen en al hun samenstellingen en afgeleiden. In de Germaanse talen is de gemeenschappelijke basis WET, zoals in weten, Du. wissen, E. wit. We vinden er onder meer gewis, onverwist, wis en zeker, E. wittingly, half-wit, nitwit, inwit (een oud woord voor verstand dat je allen nog bij taalarcheologen als Joyce en Pound vindt) outwit, wisdom, maar ook wijsheid en bewustzijn, dat andere kernwoord voor onze geestelijke vermogens.
Je moet immers over je bewustzijn beschikken om volwaardig mens genoemd te kunnen worden, volgens de catechismus kon je onwetend, onbewust dus, niet zondigen! Freud heeft over het bewuste en het on- en onderbewuste dikke ingewikkelde boeken volgeschreven, maar weten we daarmee nu definitief wat het bewustzijn is? Zijn we nog bewuste wezens als we slapen, dromen, onder invloed van drugs of alcohol zijn of van hevige emoties? Als we gebrainwashed zijn, gehersenspoeld? Dement, letterlijk zonder-mens in de Latijnse betekenis, dus mindless? Wat met een menselijk lichaam dat hersendood is, waar de hersenen nog wel aanwezig zijn maar beschadigd of niet meer actief zijn? Wat met mentaal (nog altijd van mens) gehandicapten of beperkten? In het Engels zeggen we consciousness, dat afgeleid is van Lat. scire, kennen, weten, zoals in scientific.
Een geliefkoosde term van filosofen om over de menselijke geest te spreken, of althans over een bepaald aspect ervan, heeft als basis RAT, Lat. ratio, E. reason, Fr. raison, Du. Rede en bij ons rede. Men onderscheidt daarmee wat pure gedachten zouden zijn, los van alle emoties, die volgens Van Dale ook bij onze geest horen. En zo vermenigvuldigt men de onstoffelijke zelfstandigheden, want de mens is een wezen dat begaafd is met redelijke vermogens, hij is niet de slaaf van zijn gevoelens Alsof gedachten mogelijk zouden zijn zonder emoties, alsof we in staat zouden zijn om een deel van onze hersenen uit te schakelen of ze exclusief voor een bepaalde taak te gebruiken.
Dergelijke ongegronde onderscheiden leiden ertoe dat men bijvoorbeeld gaat beweren dat vrouwen niet rationeel kunnen denken omdat ze geen ratio hebben, niet redelijk zijn maar integendeel denken vanuit hun schoot of baarmoeder, in het Griekse hystera, vandaar hysterisch. Onbetrouwbare sujetten als deze kon je natuurlijk geen stemrecht geven, en tot op vandaag kunnen ze ook geen priester worden in de katholieke kerk. Nu weten én zeggen we dat vrouwen evident over dezelfde vermogens beschikken, maar ze anders (en beter!) gebruiken. Nog niet zo lang geleden meende men ook dat niet-blanken eigenlijk geen volwaardige mensen zijn omdat ze niet verstandelijk ontwikkeld (kunnen) zijn en dus kon men ze naar believen roven, als slaven verkopen, mishandelen, uitbuiten, verkrachten en lynchen en toch nog naar de hemel gaan of president zijn van de Verenigde Staten of koning van België. Dictators allerhande beslissen wie er Über- en Untermensch is, wie mag kweken en wie niet, wie leeft en wie niet: Sophies Choice.
Het is duidelijk: zo werkt het echt niet, je kan een mens of een mens (Lat.), een mind niet opsplitsen of in stukjes hakken, dan maak je hem kapot
Nog zon woord is verstand: gebruik je verstand, zij is een heel verstandige vrouw, een goede verstaander en zijn half woord. Is dat hetzelfde als onze ratio, onze rede? Wat gebeurt er als we ons verstand op nul zetten? Waar is uw verstand, zeggen we als iemand een stommiteit begaat, maar waar ís dat verstand? En wat doet het? En wat niet? Wat is het tegenovergestelde van de rede, het verstand: de gevoelens, emoties, domheid, dwaasheid, onnadenkendheid? We spreken ook van intelligentie en intellect, Lat. intellectus en ook nog over een intellectueel, (bijna) letterlijk iemand die tussen de regels kan lezen, maar vaak bedoelen we iemand die al te zeer met het louter verstandelijke bezig is, die geen emotionele intelligentie heeft
Descartes vatte zijn stellingen samen in het alom gekende adagium ik denk dus ik ben, je pense donc je suis, cogito ergo sum. Penser komt van het Lat. voor (af)wegen, cogito is Lat. voor overwegen. En hoewel hij de man was van de idées claires et distinctes, voegde hij eraan toe dat, aangezien wij onvolmaakte wezens zijn, die perfecte gedachten niet uit onszelf of uit de waarneming konden komen, en dus enkel van de volmaakte God zelf afkomstig moesten zijn. Descartes was een geniaal denker zoals er nog maar weinig geweest zijn, maar hij heeft het Westers denken voor eeuwen op het dwaalspoor gehouden van de strikte scheiding van lichaam en geest.
Gebruik toch je hersens! Hersenen of hersens, in het Engels: brains is steeds meervoud, al is dat niet bij iedereen even duidelijk. Ook wij kennen brein, de zetel van het verstand; overdrachtelijk of figuurlijk gebruiken we het ook: het brein achter die treinoverval, een elektronisch brein; in die betekenis is het in het Engels ook enkelvoud: brain.
Afsluiten doen we met homo sapiens. Het is de wetenschappelijke, antropologische term voor het (voorlopig?) laatste stadium in de evolutie van onze soort. Sapiens vertalen we meestal door denkend en daarmee zitten we weer volop in de discussie: denkend, maar niet voelend? Sapiens is het onvoltooid deelwoord van sapio en dat heeft in het Latijn veel betekenissen, maar de eerste is, heel merkwaardig: smaken, proeven, zoals we doen met eten en drinken. De mens is dus een wezen dat zijn eten eerst proeft, om te zien of het eventueel niet giftig is in de eerste plaats, nadien of het ook wel lekker is, en zo zoeken we er de lekkerste dingen uit, tot in het absurde in peperdure luxerestaurants. Pas in de tweede, afgeleide betekenis is sapere goede smaak hebben, beschikken over de gave des onderscheids, verstandig zijn, discreet, voorzichtig, wijs alle menselijke deugden die we sinds de oudheid zo zorgvuldig onderscheiden en opsommen. Sapientia was aanvankelijk niet meer dan goede smaak of verstand, maar het heeft allengskens upgrades gekregen tot het bij de filosofen en theologen hét woord werd voor de hoogste wijsheid. Het is vooral daarom dat men gekozen heeft voor sapiens om de hoogste trap aan te duiden die onze soort heeft bereikt: wij zijn geen Neanderthalers, wij zijn homo sapiens, de wijzen.
07-04-2008
Bezinning
Zo, hier zijn we dan weer. De laatste dagen is het er niet van gekomen.
Aike Raes (foto), de dochter van Lut, leidt sinds bijna tien jaar een bloeiend danscentrum in Leuven. Elk jaar is er in de lente een heuse show in de Leuvense Stadsschouwburg, zes lang op voorhand uitverkochte opvoeringen, met op de bühne honderden leerlingen die, om een cliché eens gepast te gebruiken, hun beste beentje voor zetten, met professionele belichting en geluid, heel indrukwekkend. Honderd vrijwilligers, ouders, grootouders, vrienden en kennissen zijn er al maanden van te voren mee bezig en op de dagen van de opvoeringen is het alle hens aan dek, alles volgens een gedetailleerd draaiboek, maar vanzelfsprekend gaat er hier en daar ook wel eens iets fout.
Lut en ik zorgen sinds jaren voor wat ze de catering noemen: wij zorgen voor spijs en drank. Eerst was dat enkel voor de technische medewerkers: podiumopbouw, klank en licht, regie, maar stilaan kwamen daar ook de andere medewerkers bij, die toch ook vele uren per dag aanwezig zijn en uiteindelijk ook de dansers, die ook wel een tussendoortje willen. We zijn zo bijna de hele week op de been geweest, van s morgens tot s avonds en gisterenavond we waren allebei echt moe, maar ook gelukkig, zoals dat heet, want het is werkelijk een fameus spektakel geworden en een groot succes. Wil je meer weten over het Danscentrum, kijk dan eens hier: http://www.danscentrum.be/.
Het was eens wat anders dan ons gewone doen en dat doet je ook even nadenken. Je ziet op een week tijd meer mensen dan anders op een heel jaar, andere mensen ook, met andere gewoonten, ander manieren om zich te kleden, te spreken, te lachen, zich op te winden; mensen die in een andere fase van hun leven zijn: kinderen van zeven tot opgeschoten jongeren van achttien; prachtige jonge meiden en krachtige vrouwen bij de dansers; jonge vaders en moeders, zelfbewuste mensen van middelbare leeftijd, krasse grootouders ook bij de medewerkers en toeschouwers. Allemaal mensen die een totaal ander leven leiden dan ik, met andere belangstellingen, een andere opvatting over wat belangrijk is in het leven. Die bonte verscheidenheid is een beetje overrompelend en, zoals ik zei, ook uitdagend: waarom zou ik alleen het bij het rechte eind hebben, waarom zouden anderen ongelijk hebben? Waarom is wat ik doe belangrijker dan dat waarmee de anderen bezig zijn? Meer nog: is mijn ietwat teruggetrokken en bezonnen levensstijl wel de juiste, zit ik wel op het goede spoor? Het is een onvermoede gelegenheid voor een wat onwennig gewetensonderzoek, voor een onwelgekomen moment van bezinning, voor het nukkig in vraag stellen van ongemerkt binnengeslopen buitenissigheden en ongewone gewoonten, onverantwoorde vooroordelen, roestige rust of ranzige rariteit, kneuterige zelfgenoegzaam- of ingenomenheid.
Anderzijds ben ik wel echt blij dat ik weer in mijn vertrouwde omgeving ben, met alles wat ik om me heen verzameld heb, mijn luie zetel, de kamerplanten, maar vooral mijn boeken en muziek, mijn geliefde oude bekenden die ik blindelings weet te vinden. En ook mijn uitlaatklep, mijn dagboek, mijn kroniek: mijn blog, waar ik nu al 800 dagen ten minste enkele uren per dag actief mee bezig ben. Aan de kijkcijfers heb ik gemerkt dat velen van u ook met andere dingen bezig geweest zijn: vakantie, reizen Wellicht kom je in de komende dagen weer eens kijken wat er hier zoal bij gekomen is. Ik hoop je binnenkort weer te vergasten op mijn commentaren en bedenkingen en af en toe je aandacht te vestigen op aspecten van het leven die me dierbaar zijn of op dingen die me zijn opgevallen zijn en waarop ik wat dieper wil ingaan, om er het fijne van te weten, om het voor mezelf en meteen ook voor u uit te klaren.
Ik eindig op een vrolijke noot: een grapje, je vindt die hier niet bij de vleet, voorwaar!
Drie statistici gaan op eendenjacht. Er vliegt een eend op en de eerste schiet: een meter te hoog; de tweede schiet: een meter te laag. Waarop de derde triomfantelijk roept: Hebbes!
02-04-2008
Steven Pinker: Hoe de menselijke geest werkt
Misschien heb je je afgevraagd: leest hij niet meer? Het is inderdaad al van 11 maart geleden dat ik hier verslag uitbracht over een boek dat ik gelezen had, onder de vorm van de vertaling van een kortverhaal van William Trevor, An Afternoon. Natuurlijk lees ik nog, alle dagen, uren aan een stuk, al komen er stilaan zonnige periodes zodat we ook wat in de tuin kunnen werken, zalig is dat, al voelen we stilaan de jaren.
Het boek dat me sinds enkele weken bezig hield, was How the Mind Works van Steven Pinker, xii + 660 pp., notes, references, credits, index, Penguin, 1997. Mijn exemplaar, een fris tweedehands exemplaar, kocht ik via eBay in Engeland voor amper 10, verzendingskosten inbegrepen.
Steven Pinker (°1954) is, zoals we zeggen, niet de eerste de beste. Hij studeerde experimentele psychologie, onder meer in Harvard, waar hij nadien ook doceerde, zoals ook aan de Stanford universiteit, maar werd dan benoemd aan het beroemde MIT, Massachusetts Institute of Technology, waar meer Nobelprijswinnaars werken en gewerkt hebben dan waar ook ter wereld. Hij werd er directeur van het belangrijke Centre for Cognitive Neuroscience. Sinds 2007 is hij weer in Harvard, waar hij houder is van een leerstoel Psychologie. Hij is de auteur van talloze artikels, maar ook van enkele zeer populaire werken voor een ruimer publiek, die zelfs de bestsellerslijsten haalden: The Language Instinct (1994), How the Mind Works (1999), Words and Rules (2000), The Blank Slate (2002), The Stuff of Thought (2007).
How the Mind Works is vertaald in het Nederlands: Hoe de menselijke geest werkt; er is ook nog Het onbeschreven blad en Stof Van Het Denken (Taal Als Venster Op De Menselijke Natuur) en binnenkort verschijnt ook Sekse Paradox (Over Bluffende Mannen, Brave Vrouwen En Het Glazen Plafond).
Liever dan mijn eigen povere commentaar bied ik u hier mijn vertaling aan van het inhoudelijk deel van Pinkers eigen inleiding tot How the Mind Works, zodat u zich een idee kan vormen van het boek.
Een boek met als titel Hoe de menselijke geest werkt begint het best op een bescheiden toon, en ik zal beginnen met twee.
Ten eerste: we weten niet hoe de menselijke geest werkt, bijlange niet zo goed als we weten hoe het lichaam werkt, en zeker niet goed genoeg om utopia te ontwerpen of om mensen te genezen van hun mistevredenheid. Waarom dan die gedurfde titel? De linguïst Noam Chomsky heeft ooit gesuggereerd dat we onze onwetendheid kunnen indelen in problemen en mysteries. Als we voor een probleem komen te staan, dan kennen we misschien niet de oplossing, maar we hebben inzicht, stijgende kennis, en een idee van wat we aan het zoeken zijn. Maar als we geconfronteerd worden met een mysterie, dan is al wat we kunnen doen ernaar staren, verbaasd en verbijsterd, zelfs niet wetend hoe een oplossing er zou kunnen uitzien.Ik heb dit boek geschreven omdat dozijnen mysteries van de geest, van mentale beelden tot romantische liefde, recentelijk een upgrade kregen van mysteries tot problemen, hoewel er nog steeds mysteries overblijven ook! Elk idee in dit boek kan mogelijks verkeerd blijken te zijn, maar dat zou vooruitgang zijn, want onze vroegere ideeën waren té geesteloos om gewoon verkeerd te zijn.
Ten tweede: IK heb niet ontdekt wat we weten over hoe de geest werkt. Heel weinig van de ideeën in dit boek zijn van mij. Uit verscheidene disciplines heb ik theorieën geselecteerd die me opvielen omdat ze een bijzonder inzicht boden in onze gedachten en gevoelens, omdat ze in overeenstemming zijn met de feiten en omdat ze nieuwe theorieën voorspellen, en omdat ze consistent zijn qua inhoud en in hun verklaringsmethoden. Mijn bedoeling was om deze ideeën samen te weven in een samenhangend beeld op basis van twee nog grotere ideeën, die evenmin van mij zijn: de computertheorie van de geest en de theorie van de natuurlijke selectie van replicators.
Het eerste hoofdstuk is de voorstelling van het groter geheel: de geest is een systeem van computerorganen, ontworpen via natuurlijke selectie, met de bedoeling om de problemen op te lossen van onze evolutionaire voorouders in hun voedselverzamelende manier van leven. Vervolgens krijgt elk van de grote ideeën, computing en evolutie, een hoofdstuk. Ik ontleed de belangrijkste facetten van de geest in hoofdstukken over perceptie, redenering, emotie en sociale relaties (familie, geliefden, rivalen, vrienden, kennissen, bondgenoten, vijanden). Een laatste hoofdstuk is gewijd aan onze hogere roepingen: kunst, muziek, literatuur, humor, religie en filosofie. Er is geen hoofdstuk over taal; mijn eerder boek The Language Instinct behandelt dat onderwerp op een complementaire manier.
Dit boek is bestemd voor eenieder die nieuwsgierig is naar hoe de menselijke geest werkt. Ik schreef het niet alleen voor leraars en studenten, maar ik schreef het evenmin alleen maar om wetenschap te populariseren. Ik hoop dat zowel wetenschappers als gewone lezers hun voordeel kunnen doen met een blik vanuit vogelperspectief op de menselijke geest en hoe die betrokken is bij de menselijke aangelegenheden. Van op die hoogte is er namelijk weinig verschil tussen een specialist en een bedachtzame leek, want dezer dagen kunnen wij specialisten niet veel meer zijn dan leken in onze eigen disciplines, laat staan in naburige. Ik heb geen samenvattende overzichten gegeven van de literatuur of een voorstelling van alle benaderingen van elk debat, omdat zoiets het boek onleesbaar zou gemaakt hebben, zelfs onoptilbaar. Mijn conclusies komen van een afweging van de convergentie van bewijzen uit verscheidene domeinen en methodes, en ik heb gedetailleerde verwijzingen voorzien voor lezers die er dieper willen op ingaan.
Zo, ik hoop dat je daarmee toch wat de smaak te pakken hebt. Ik weet het wel, dit is een turf van een boek, maar het leest grotendeels erg vlot, vaak zelfs als een roman. Het is ongelooflijk goed geschreven en het zal je ogen openen voor dingen waarbij je nooit hebt stilgestaan, en antwoorden op vragen die je jarenlang gefascineerd of achtervolgd hebben. Toch een goede raad: probeer een exemplaar vast te krijgen in een beetje een grotere letter dan mijn Penguin-uitgave, want zeker op het snel vergelende papier van die pockets is een micro-korpsgrootte een marteling voor je ogen die je kan missen als de pest terwijl je alle aandacht nodig hebt voor de inhoud.
30-03-2008
Rondas creationist?
Het zogenaamde derde programma van de officiële Vlaamse radiozender, nu Klara, is sinds mijn jeugd voor mij erg belangrijk geweest en ik durf aan te nemen dat dit voor vele andere Vlamingen met enige intellectuele en artistieke belangstelling zo is geweest. Het was jarenlang de enige plek waar je in Vlaanderen terecht kon voor klassieke muziek in vrijwel alle vormen, vooral ook de oude muziek, jazz, etnische muziek, poëzie, boekbesprekingen, informatie over tentoonstellingen en interviews met belangrijke mensen en vooraanstaande auteurs. De Nederlandse zenders kon je niet overal ontvangen, net zomin als de Franstalige, Duitse en Engelse.
Op heel wat punten hoefde je ook niet naar ander en beter te verlangen, bijvoorbeeld voor oude muziek, want Vlaanderen was het centrum van waaruit de vernieuwde belangstelling ontstond voor alles wat van vóór Mozart was en voor de originele uitvoeringspraktijk. Ook op het gebied van etnische en volksmuziek zat je wel goed, met uitstekend gedocumenteerde programmas met ook eigen veldopnames van Herman Vuylsteke. De jonge René Jacobs mocht er de resultaten voorstellen van zijn studies over de Italiaanse barok. Niño de Flandes, onze eigen Wannes Van de Velde leerde ons wat flamenco echt is. Denijs Dille wist werkelijk alles over Bartok en Delius. Vele uren hebben wij aan de radio gekluisterd gezeten.
Maar met de intellectuele praatprogrammas heb ik het altijd moeilijk gehad. Eerst was er jarenlang de onvermijdelijke maar o, zo betweterige Frans Boenders en vandaag de dag heeft Jean-Pierre Rondas die nare traditie con brio overgenomen, bij voorkeur op zondagvoormiddag, van elf tot twaalf. Het valt af en toe nog wel mee, maar vandaag had hij het over een onderwerp dat me nauw aan het hart ligt: Darwinisme, atheïsme en enkele auteurs waarvan ik verscheidene werken heb gelezen en die ik hier ook heb besproken of gesignaleerd, vooral Richard Dawkins en Daniel Dennett. Aanleiding was een boek van de Anglicaanse priester en theologieprofessor (maar hier ten tonele gevoerd als historian)Alister McGrath, The Twilight of Atheism, met wie Rondas een uitgebreid interview had, in het Engels. Wat we daar hebben moeten horen, was ronduit ergerlijk. McGrath mag natuurlijk zeggen wat hij wil, en Rondas ook, maar dan liefst niet onder het mom van een wetenschappelijk (verantwoord) programma. Niet alleen was Rondas totaal kritiekloos voor de merkwaardig conservatieve opvattingen van zijn geïnviteerde, hij deed er telkens nog een schepje bovenop.
Met hun gezamenlijke rabiate aanval (de wederzijdse exactly!s waren niet uit de lucht) op de recente atheïstische zondvloed (sic) zaten ze, hoe kan het ook anders, al heel snel gezellig te keuvelen in de duistere fundamentalistisch religieuze hoek van het creationisme. Toen Rondas dat in de allerlaatste minuten van het programma zowaar ook begon in te zien, stelde hij dan maar de vraag aan McGrath, die ons daarop een staaltje gaf van zijn slick obscurantisme: nee, hij was geen creationist, maar hij geloofde wél in creation. Hoe die schepping dan in haar werk ging, daar was helaas geen tijd meer voor, maar het was niet op zeven dagen gebeurd, Augustinus had daarop al gewezen, zodus.
Ik ga me hier niet moe maken met al de hatelijkheden, moedwillige verdraaiingen, manifeste leugens en wetenschappelijke enormiteiten op te sommen die deze beide gelovigen gedebiteerd hebben in de loop van hun gesprek. Wat ik u allen zou willen aanraden is dit: schenk in hemelsnaam niet te veel belang aan wat journalisten als Rondas vertellen over wat dan ook, en zeker niet over godsdienst, Darwinisme en het bestaan van God, maar overtuig uzelf, lees de auteurs zelf, zelfs McGrath voor mijn part, maar dan ook Dawkins (en niet alleen The God Delusion, vert. God als misvatting) en Dennett (en niet alleen Breaking the Spell). Dan zal je merken dat je hun tendentieuze uitleg niet nodig hebt om die boeken te begrijpen, ze zijn echt niet zo moeilijk. Gegarandeerd dat je dan ook tot andere conclusies zal komen dan zij, die hun eigen angsten en vooroordelen laten voorgaan op de objectiviteit en intellectuele eerlijkheid die je toch zou mogen verwachten op onze nationale openbare omroep op een zondagmorgen rond ten elven.
En mocht je dan toch de indrukwekkende religieuze revival niet willen mankeren die McGrath en Rondas menen te bespeuren, dan is er geen reden tot haast: er is nog ruim plaats in onze kerken dezer dagen. Of wat je daar aantreft van aard is om je er lang te houden is nog een andere vraag.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
26-03-2008
Afschrikken
In de jaren na de Tweede wereldoorlog hebben de grootmachten (en heel wat niet zo grote) er alles aan gedaan om een sterk leger op te bouwen, vooral met wat men nadien massavernietigingswapens is gaan noemen. De wapenwedloop kende een verschrikkelijk hoogtepunt met de ongebreidelde opstapeling van kernwapens en hun dragers, de korte- en langeafstandsraketten, niet alleen in de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten, maar ook in hun satellietlanden (zie 04.11.2006 voor de etymologie van satelliet), bijvoorbeeld bij ons in Kleine Brogel. Zelfs een uiterst verstandig politicus als Helmut Schmidt, de Duitse kanselier van 1974-82, was een fervent voorstander van de plaatsing van de infame kruisraketten in Europa, wat bij ons toen zelfs gebeurd is zonder medeweten van de regering en waarover ze nu nog altijd onnozel doen (daarover praten we niet!).
Bij elk plaatselijk conflict, dat slechts een verdoken oefenronde van de grootmachten was, bestond de vrees van de escalatie en het uitbreken van een nieuwe wereldbrand. Het is gelukkig niet zo ver gekomen en de ergste kou van de koude oorlog lijkt achter de rug, al zijn er nog voldoende maartse buien en aprilse grillen om ongerust te blijven.
Het principe van die wapenwedloop, de oorlogsfilosofie was samengevat in een Engels woord: deterrence, afschrikking. Langs beide kanten was de boodschap: als jij begint, sla ik nog harder terug. Spionage was daarbij essentieel: men moest weten over welke wapens de tegenstander beschikte, waar die opgesteld waren, wat de oorlogsplannen waren
Voorstanders van dat systeem, politieke leiders, wapenproducenten en trafikanten, militaire leiders, conservatieve religieuze leiders (zijn er andere?) beweerden dat de wederzijdse bewapening de enige manier was om de vrede te handhaven en ze wezen naar het uitblijven van een nieuwe wereldoorlog als het bewijs van hun gelijk. Ook vandaag nog zijn er mensen die vasthouden aan die ideologie.
Gelukkig zijn er ook andere. De vredesbeweging is pas goed op gang gekomen met de oorlog in Vietnam, toen men de uitzichtloosheid van het conflict begon in te zien en de onverantwoorde verwoesting door beide partijen van een prachtig en onschuldig land en de gevolgen voor een grootmacht als Amerika, niet alleen in body bags maar ook voor de eigen economie en die van de hele wereld.
Toen is men beginnen inzien dat deterrence, afschrikking niet de oplossing is, maar een groot deel van het probleem. Ik behoor tot de generatie die leefde onder de reële dreiging van een atoomoorlog en van de totale vernietiging van de aarde en ik kan u verzekeren dat wij dat aan den lijve aanvoelden. Het was een druk waarmee niet te leven viel. Wij waren panisch angstige mensen, toen! Dat is het gevolg van afschrikking als principe: de mensen krijgen inderdaad schrik. Maar vrees en angst zijn de slechtste raadgevers, ze vernietigen alle positieve gevoelens en ondermijnen alle menselijke verhoudingen, niets is bestand tegen de destructieve kracht van angst.
De mens kan dan twee kanten uit: ofwel gaat hij aan zijn angst ten onder, en dat hebben we meegemaakt, in individuele gevallen van zelfdoding, in een furie van druggebruik, in alternatief leven en in vernietigende sekten. Ofwel revolteert hij tegen diegenen die hem angst aanjagen, en dat hebben we ook mogen meemaken. De staatsterreur in Sovjet-Rusland, Nazi-Duitsland, Khmer-Cambodja, de Zuid-Amerikaanse dictaturen, ze hebben niet kunnen standhouden. Na mei 68 was gezag nooit meer wat het voordien geweest is.
Mensen hebben een houvast nodig, zegt men en dat is ook zo. Het is goed dat we basisregels voor ons samenleven vastleggen en dat we die regels voortdurend in herinnering brengen. Maar we zijn niet zo heel goed in het opstellen van die regels, we zijn het daarover zelden eens, luister s morgens maar eens naar de krantencommentaren of naar een inhoudelijk praatprogramma: zelfs over de meest essentiële kwesties verschillen we nog al eens van mening, zoals dezer dagen over euthanasie of over democratie
Een ding moge toch duidelijk zijn: afschrikking werkt niet, toch niet op lange termijn. Dat heeft de katholieke kerk ondervonden, de kampioen van de donderpreek: masturbatie, zo werd ons ingeprent, was niet alleen een doodzonde, je werd er ook blind van! Denk aan uw uitersten, zegde de moraal, en je zal in eeuwigheid niet zondigen! De hel met al haar kwellingen was de afschrikking die ervoor moest zorgen dat de (katholieke) mens zich een beetje zou gedragen en de kerk liet niet na erop te wijzen dat het werkte! Maar het blijft niet werken, mensen kunnen niet leven met voortdurende angst en dreiging waaraan zij niet kunnen ontsnappen: zij gaan eraan kapot, en dat hebben we meegemaakt in schrijnende gevallen van godsdiensthysterie en harteloze onverdraagzaamheid, of zij revolteren tegen hen die hen onterecht en nodeloos bedreigen en dat hebben we ook gezien: de kerken liepen leeg, de priesters op kop. Wij nemen het niet meer dat men ons angst aanjaagt en wij geloven niet meer in donderpreken en gezagsargumenten, we zijn groot genoeg om zelf te beslissen.
Als wij dus op zoek zijn naar een basis voor onze moraal, voor de basisregels van onze samenleving, zullen we een ander principe moeten gebruiken dan de afschrikking, omdat die niet werkt en omdat ze de mensen terroriseert.
We zouden eens kunnen proberen met de simpele basisregel dat alle mensen, álle mensen dezelfde rechten hebben.
25-03-2008
De kardinaal en de euthanasie van Hugo Claus
Euthanasie het staat weer in het centrum van de belangstelling. In de eerste editie van Van Dale (1864) stond het woord er nog niet in, in de laatste staan er al meer dan twintig samenstellingen van het woord. Er zijn wettelijke voorzieningen, die afdwingbaar zijn. Zo is men in alle ziekenhuizen verplicht om te voldoen aan de wens van iemand die om euthanasie verzoekt, indien dat gebeurt volgens de bepalingen van de wet.
Dan zou je denken dat alles geregeld is, maar als een bekende Vlaming zoals Hugo Claus gebruik maakt van de wettelijke voorzieningen, dan levert dat allerlei commentaar op. Het heeft me wat verwonderd dat kardinaal Danneels zich zo smalend heeft uitgelaten over de keuze van Claus. Het is op zijn minst ongepast om zo te spreken over een verdienstelijk kunstenaar; als je niets anders te vertellen hebt, hou dan je mening voor jezelf. Maar dat is juist de kwestie, vrees ik: Danneels heeft ook voor het overige niets positiefs te zeggen over iemand als Claus en heeft deze laatste gelegenheid te baat genomen om lucht te geven aan zijn afkeer voor de kunstenaar Claus, door hem te veroordelen voor zijn keuze voor een actief beëindigen van zijn leven, zijn laatste daad als mens, niet als kunstenaar.
Ik ben geen Claus-fan, ik heb bijvoorbeeld Het verdriet niet gelezen en ben ook niet van plan dat te doen. Anderzijds heb ik altijd gedacht dat Godfried Danneels een zeer verstandig man was, maar ik moet bekennen dat ik bij verscheidene gelegenheden, zoals ook nu, erg teleurgesteld ben in uitspraken die hij heeft gedaan. Met een kardinaal weet je nooit of je de mens hoort of de functie. Dat heeft hij dan toch maar gemeen met Claus: je wist ook nooit of hij het meende of speelde. Ik meen dat Claus zijn levenseinde echt meende, met de dood speel je geen spelletjes. Tot dat inzicht zou Danneels ook kunnen gekomen zijn, hij is maar enkele jaren jonger dan Claus en hoewel ik hem nog een lang leven toewens (en een zachte dood), tonen de statistieken aan dat het binnen zeer afzienbare tijd ook aan hem zal zijn.
Maar er is een belangrijk punt waarop Claus, de hogepriester van de Vlaamse literatuur en de echte hogepriester van België, kardinaal Danneels, van opvatting verschillen. Ik weet het niet van hemzelf of uit zijn literatuur, maar ik neem aan dat Claus niet geloofde in de God van Danneels en evenmin het hiernamaals waarop Danneels zo vertrouwt en rekent. En dat verschil speelt een belangrijke rol in de discussie over euthanasie, ook al zegt men dat niet, ook al haalt men duizend andere redenen aan om voor of tegen euthanasie te zijn. Wie gelooft in het hiernamaals heeft, op de keper beschouwd, alle redenen om dit tranendal te verlaten en over te gaan naar de gelukzaligheid die hem of haar aan de overkant wacht.
Maar zo werkt het niet in het christendom, dat zou tot absurde situaties leiden: het beste dat men voor zijn eigen kind dan kan doen is het meteen na de geboorte vermoorden, excuseer me voor deze gruwelijke veronderstelling, die overigens grote gelijkenis vertoont met de redenering van de moslim-zelfmoordterroristen. Neen, men moet zijn hemel hier op aarde verdienen en het vijfde gebod (ja, pas het vijfde, zie mijn blog van 08.02.2007) zegt: gij zult niet doden. Volgens de kerk is dat een gebod, of liever een verbod dat onder alle omstandigheden moet onderhouden worden en het slaat het dus ook op euthanasie, actief, dus aan de kant van de medici die ingrijpen in het leven, en ook passief, aan de kant van de patiënt die erom verzoekt. Nochtans is het ene, noch het andere doden in de klassieke betekenis van het woord, kijk de definities van Van Dale maar eens na, ze verwijzen allemaal naar situaties waarin er een onwillig slachtoffer en een agressieve dader is, en dat is precies wat euthanasie niet is.
Wie niet gelooft in het hiernamaals beseft ten volle dat het leven eindig is. Het is maar het leven, kortstondig zelfs voor een zeventigjarige bon vivant als Claus of een asceet (of toch bijna of van begeerte) als Danneels. Wat we hier doen met ons leven, daarover moeten we alleen hier verantwoording afleggen. Wij hebben het zelf in de hand, bij leven en welzijn maar ook in lijden en dood.
Niemand is eenzamer dan de mens die sterft, sterven doe je helemaal alleen. Ik heb dat gezien bij geliefden die me zijn voorgegaan, ook al zaten we rond hun sterfbed en hielden we hun hand in de onze en voelden we het moede kloppen van het bloed langzaam, o zo langzaam verstillen tegen de grauwte van de morgen aan en dan helemaal niets meer
Laat mensen toch in hun eigen waardigheid sterven, betuig hun dat ultieme respect en schend ook hun de nagedachtenis niet: de mortuis nil nisi bene, over de doden spreken we niet als we er niets goeds kunnen over zeggen.
De sneer, de honende schampere opmerking van de kardinaal, nog wel tijdens een homilie, bij de dood van Claus was onnodig, ongepast, onheus, onwaardig, onchristelijk en liefdeloos.
John Burroughs 1837-1921
Ik ben er vrijwel zeker van dat je, net als ik tot voor enkele dagen, nog nooit gehoord hebt van de Amerikaanse auteur John Burroughs (3 april 1837-29 maart 1921). Nochtans was hij in zijn tijd een van de meest populaire schrijvers, met een indrukwekkende lijst van publicaties op zijn naam en een goede bekende van zowat iedereen die enige naam had in Amerika, van zijn goede vriend de dichter Walt Whitman tot president Theodore Roosevelt toe.
Zijn specialiteit was het natuur-essay: de beschrijving van vogels, bloemen en hun natuurlijke omgeving, met bespiegelend commentaar dat zeker in zijn latere jaren een sterke filosofische inslag had. Hij publiceerde ook een bundel met natuurpoëzie. Gedurende het grootste gedeelte van zijn lange leven verbleef hij in de natuur op boerderijen, in hutten, chalets of reizend en kamperend. Met zijn lange witte baard zag hij eruit als een soort natuurmens en rond de eeuwwisseling was hij de belichaming van de Amerikaanse voorliefde voor de natuur en de ontluikende natuurbescherming, lang voor wij hier Agalev hadden.
Ik leerde hem kennen van enkele citaten over het bestaan van God. Terwijl de natuur door de eeuwen heen en tot vandaag voor veel gelovigen een subtiele of overweldigende bron van religieuze inspiratie is, was Burroughs overtuigd dat de natuur geen enkele verwijzing, laat staan een bewijs bevatte naar een Schepper en dat de veronderstelling van zelfs een liefdevolle God geen betekenisvolle dimensie of waarde toevoegde aan de ervaring van de wonderen van deze wereld en van het universum.
Aangezien er vrijwel niets van John Burroughs in het Nederlands te vinden is, vertaal ik hieronder een tekst waarin hij die thematiek rustig maar vol overtuiging en duidelijk uiteenzet.
De term religie is een dubbelzinnig en vaak misbruikt woord, maar ik ben ervan overtuigd dat niemands leven volkomen is zonder een of andere vorm van emotionele ervaring die religieus kan genoemd worden. Niet zozeer een welbepaald credo of geloof als wel een aangetrokken zijn door en een streven naar het Oneindige, of nog een gevoel van ontzag en eerbied dat zijn inspiratie vindt in het aanschouwen van dit wondermooie en mysterieuze universum, iets dat de mens optilt boven alle louter zelfzuchtige en materiële doeleinden en dat zijn ziel openstelt voor invloeden uit de hoogste hemelen van het denken.
Religie in een of andere vorm is net zo natuurlijk voor de mens als eten en slapen. De mysteries van het leven en het wondere en de verschrikking van de wereld waarin hij zichzelf ervaart, wekken gevoelens op van ontzag en vrees en aanbidding van zodra zijn vermogen tot reflectie geboren is. In de vroege geschiedenis van de mensheid zijn religie, filosofie en literatuur één. De mens is, vanzelfsprekend, bijgelovig lang voor hij wetenschappelijk wordt; hij siddert voor het bovennatuurlijke lang voor hij de natuur meester is geworden.
In onze dagen bekijken wij het probleem van de Natuur en God in een nieuw licht, het licht van de wetenschap, of van de geëmancipeerde menselijke rede, en de oude mythen betekenen nog weinig voor ons. Wij aanvaarden de natuur zoals wij die aantreffen en wij hebben geen nood aan de tussenkomst van een God die erachter verborgen zit en die er boven staat. De wetenschap maakt een einde aan goedgelovigheid en bijgeloof, maar voor een evenwichtige geest bevordert zij het gevoel van verwondering, van verering en van verwantschap dat wij voelen in aanwezigheid van het wonderbare universum.
Het woord God heeft zo lang gestaan voor de opvatting van een wezen dat bestaat naast de Natuur, die de Natuur vormt en beheerst als haar maker en schepper. Het is een onderdeel van de opvatting van tweeledig of meervoudig universum, God en de Natuur. Dit botst met mijn aanvoelen van de eenheid van de schepping.
Het komt me voor dat er geen andere passende oplossing is voor heel het probleem van het leven en de Natuur dan wat men het Pantheïsme noemt, dat geest en materie, eindig en Oneindig vereenzelvigt en dat in al die diverse manifestaties één absoluut wezen ziet. Zoals Emerson naar waarheid zegt, pantheïsme kleineert God niet, het maakt hem groot. God wordt het ene en enige ultieme feit dat het universum vervult en waarvan we net zo min kunnen vervreemd worden dan we kunnen ontsnappen aan de zwaartekracht.
Een Pantheïst ziet het leven als een geheel. De mens is niet de uitzondering, maar een deel van het grotere plan. Het levensprincipe in hem is hetzelfde als in al het andere dat leeft. In het onkruid, de boom en in de mens is het principe het zelfde. Wat die organiserende kracht ingesteld heeft en ze zo heeft beïndrukt dat ze gaat van lagere vormen tot de hogere en zo het hele drama van de evolutie ontvouwt door de geologische tijden heen, dat is het mysterie der mysteriën. Om dit mysterie te doorgronden, heeft de mens goden uitgevonden en scheppingsdaden.
Maar een God die buiten de Natuur staat, is voor mij ondenkbaar en de wetenschap vindt van nergens een definitief geschapen begin terug, zij vindt enkel verandering, ontwikkeling.
De mens is goed op weg om in te zien dat toewijding tot de waarheid de essentie is van echte religie, en dat de aller-slechtste soort van ongodsdienstigheid bestaat in het aanvaarden van belijdenissen en vormelijkheden zonder ze te onderzoeken, of louter op gezag van een boek of een sekte. De verantwoordelijkheid berust bij onszelf.
Wanneer wij ons plaatsen in de Natuur waaruit wij voortgekomen zijn, of als wij onszelf daarin objectief bekijken, met onze deugden, betrachtingen, onze ondeugden en onze verdorvenheid, dan zaaien wij de zaden van onze religie. Op die manier maken wij de wereld waarin we leven, en op zijn beurt maakt de wereld ons. Op die manier houdt het goddelijke in ons gelijke tred met het goddelijke dat wij zien in de Natuur. En op die manier groeit de schoonheid van onze inborst bij het zien van de schoonheid in de inborst van de anderen. Op die manier ontwikkelen en vergroten onze liefde, geloof en hoop en naastenliefde bij het aanschouwen van die zelfde dingen in de wereld om ons heen. Zo zit het universum ineen en dat is al wat we erover te zeggen hebben.
Wij zoeken meer en meer naar een natuurlijke basis voor onze gedragsregels, voor ons altruïsme, voor onze cultuurinstellingen, voor gans ons ethisch systeem. Een principe dat in overeenstemming is met de natuurwet is waarlijk gevestigd op een rots. De sterren in hun banen ijveren voor een zijnsgrond die gevestigd is op natuurrecht; in de menselijke betrekkingen betekent dit niet het recht van de sterksten om de zwakkeren te vertrappelen, maar het recht van alles, mens dier en plant al gelijk, op de volle maat van hun vrije ontplooiing.
De Universele Natuur, zoals die tot uiting komt bij niet-levende lichamen en krachten, kent goed noch kwaad, maar enkel kracht. Natuurwetten en scheikundige processen, machines en industrieën hebben geen bewustzijn. Maar de mens wel, en dit feit zal op termijn bepalend zijn voor de loop van het heil van de mens en voor zijn overleven.
Pantheïsme staat voor rechtgeaardheid, zo zeker als het staat voor gezondheid en verscheidenheid. Welke triomfen arrogantie en vernielzucht ook mogen oogsten, uiteindelijk moeten zij hun nederlaag erkennen, anders heeft de Evolutie tot een miskraam geleid en is haar laatste product, de morele natuur van de mens, slechts stof en as.
Hoe belangrijk kan een benaming zijn! Wanneer wij de kracht die achter alles schuilt God noemen, dan ruikt dat naar geloofsbelijdenissen en systemen, naar bijgeloof, onverdraagzaamheid en vervolging; maar als we het de Natuur noemen, dan geurt het naar lente en zomer, naar groene velden en bloesemende bossen, naar vogels en bloemen en de lucht en de sterren. Ik geef toe dat het ook de geur heeft van tornados en aardbevingen, van oerwouden en wildernis, van ziekte en dood ook, maar al die dingen maken het voor ons nog meer reëel voor ons om over God te denken in termen van de universele Natuur een Natuur-God waarin we werkelijk leven en bewegen en ons wezen vinden, waarmee onze relatie zo intiem is en zo constant als dat van een baby in de moederschoot, of van een appel aan een twijg. Dat is de God die de wetenschap en de rede ons onthullen de God die wij met onze handen aanraken, zien met onze ogen, horen met onze oren, en waaraan ontsnappen niet mogelijk is een God die we dienen en behagen met onze werken, niet met woorden, en wiens eredienst daden zijn, en wiens rechtvaardiging gelegen is in onze aanpassing aan zijn wetten en in het gebruik dat wij maken van zijn overvloed, een God die werkelijk bestaat in alle eeuwen der eeuwen.
(uit Accepting the Universe, 1920).
22-03-2008
Orpheus en Eurydice, dood en verrijzenis
Een vriendelijke lezer vroeg me naar informatie over en de interpretatie van de mythe van Orpheus en Eurydice, een van de meest bekende Griekse mythen. Ik vermeldde hier al eerder de opera die Gluck (1714-1787) wijdde aan dit onderwerp, en ook die van Monteverdi, natuurlijk, de eerste van alle operas, en ook de Braziliaanse film. Maar de lijst van romans, gedichten, schilderijen, operas en andere muziekstukken die gebaseerd zijn op dit verhaal is ellenlang, op Wikipedia vind je een indrukwekkende selectie.
Het verhaal is nochtans eenvoudig. Orpheus was een zanger, pas gehuwd met Eurydice. Toen de jonge vrouw op een keer werd achternagezeten door een zwerm wilde bijen (of door de geile imker, in andere versies), werd ze gebeten door een slang en stierf. Orpheus kon haar dood niet aanvaarden en ging naar haar op zoek in de onderwereld. Met zijn uitzonderlijk gezang bepleitte hij haar terugkeer naar het leven. De goden van de onderwereld lieten zich vermurwen, maar er was een voorwaarde: tijdens de tocht naar boven mocht Orpheus zijn geliefde niet aankijken. Natuurlijk deed hij dat wel en meteen verdween zij nu voorgoed naar de onderwereld. Orpheus bleef rouwend achter en werd later verscheurd door razende vrouwen, omdat hij weigerde een andere vrouw tot zich te nemen.
Dit verhaal vertrekt van het meest elementaire gegeven van ons mens-zijn: onze sterfelijkheid. De Amerikanen zeggen: er zijn maar twee zekerheden in dit leven: death and taxes, een uitdrukking die al bekend was ten tijde van Daniel Defoe, de auteur van Robinson Crusoe (1719). Laten we het in deze paastijd maar bij leven en dood houden en bij de vraag of verrijzenis mogelijk is.
De mythe van Orpheus en Eurydice stelt de zaken wel heel scherp: wat is er tragischer dan het overlijden van een pasgehuwde vrouw? De passie van de wittebroodsweken, de belofte van een leven vol geluk in elkaars nabijheid, de verwachting van een groeiend gezin Het wordt wreed doorbroken door een ongeluk zoals er in het landelijke Griekenland wellicht talloze gebeurden: een bijenzwerm, een adder in het gras. Orpheus, zoals elke weduwnaar, kan het niet verwerken, hij revolteert tegen het onrechtvaardige lot. Hij maakt zich sterk dat hij de dood kan ongedaan maken. Hij zal dat doen met datgene waarin hij zo goed is: zijn gezang. Dit wijst erop dat zangers in onze vroegste beschavingen een belangrijke plaats innamen, wat men daarover in de verhalen van Asterix ook moge zeggen.
De zanger staat voor de beschaving, de mens die zich heeft losgemaakt van de wilde omgeving en die met zijn kunsten de natuur aan zich onderwerpt: de wilde dieren kwamen zich aan Orpheus voeten leggen, de bomen en planten en zelfs de rotsen schaarden zich om hem heen als hij zong en zich begeleidde op zijn lier. Met die wonderlijke middelen gaat hij de strijd aan met de machtige goden van de onderwereld, om hen te dwingen hem zijn geliefde levend terug te geven. En zie: het lukt hem, de goden zijn zo onder de indruk van zijn gezongen pleidooi, dat ze een uitzondering willen maken. Alleen moet Orpheus, zolang hij in de onderwereld is, de plaatselijke gebruiken naleven: hij mag de overledenen niet aankijken. Zo offerden de Grieken aan de goden van de onderwereld als ze hun overledenen gedachten: met afgewend hoofd; zo ook werd Eurydice steeds afgebeeld op de prachtige Griekse vazen.
De goden wisten wel wat ze deden: het was een valse hoop die ze Orpheus gaven; zij wisten immers dat hij niet zou kunnen weerstaan aan de verleiding om zijn geliefde aan te kijken nog voor hij de onderwereld had verlaten, zeker niet wanneer zij hem smeekt om haar te redden van de boze geesten die proberen haar te weerhouden en weer naar de hel te sleuren. En zo geschiedde.
Er is dus geen ontsnappen aan de dood. Zelfs Orpheus, die met zijn gezang en zijn lier de hele natuur kon onderwerpen, slaagt er niet in een overledene aan de dood te onttrekken. Zijn tocht naar de onderwereld en zijn tijdelijk succes zijn maar schijn, een zinsbegoocheling, zo stelt ook Plato het in zijn versie van het verhaal. De dood is onomkeerbaar.
Ook vandaag zoeken wij mensen te ontsnappen aan ziekte, ongeval en dood en wij slagen daarin vrij goed: vandaag zou er een tegengif zijn voor de slangenbeet, de killer bees komen alleen nog voor in horrorfilms en -boeken. De gemiddelde leeftijd is fenomenaal gestegen, vele ziekten zijn chronisch in plaats van dodelijk, zelfs uit de meest verhakkelde autowrakken komen vaak nog menselijke restanten te voorschijn die kunnen opgelapt worden tot een aanvaardbaar leven; soms ook niet, zoals onlangs hier in Heverlee. De wetenschap, de kennis, de techniek zijn vandaag ongelooflijk machtig, onze beschaving maakt van onze wereld een aards paradijs, althans in het beste geval.
Maar wij weten dat het maar uitstel is en dat de dood ons uiteindelijk allen wacht, zoals sprekend verwoord staat in de ballade De tuinman en de dood van P.N. Van Eyck (1887-1954):
De tuinman en de dood
Een Perzisch Edelman:
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, Mijn woning in: 'Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan, Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!' -
Van middag -lang reeds was hij heengespoed- Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
'Waarom,' zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, 'Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?'
Glimlachend antwoordt hij: 'Geen dreiging was 't Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan, Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan.'
Bij dit gedicht past het te verwijzen naar de Nederlandse auteur Herman Franke, die erop gewezen heeft dat van Eijck zijn inspiratie (en nog meer dan dat) gehaald heeft bij of toch ten minste deelt met Jean Cocteau, die het zelfde verhaal zou gebracht hebben in zijn roman Le grand écart. Dat heb ik niet kunnen terugvinden, maar Franke beweert verder dat dit verhaal niet een Perzische oorsprong zou hebben, zoals je zou denken bij de vermelding van Isfahan of Ispahaan, een belangrijke stad in Iran, de derde stad van het land, maar een Joodse, als een van de elementen in de raamvertellingen rond koning Salomo, een beetje zoals het verhaal van de twee of anderhalve man en een paardenkop dat ik hier onlangs nog ter sprake bracht, zie mijn blog op 12.01.2008.
Ik heb het altijd al wat moeilijk gehad met de opvatting als zou de mens, elke mens, niets anders willen dan aan de dood ontsnappen, dat het verlangen naar onsterfelijkheid ons aangeboren zou zijn, ja onze sterkste aandrift zou uitmaken. Ik heb dat zelf nooit zo aangevoeld, noch voor mijzelf nog voor de mensen om mij heen, zelfs de meest dierbare. Van jongs af aan ben ik vertrouwd met de dood van geliefden, vrienden, kennissen, buren en dat heeft me nooit aan onsterfelijkheid doen denken of ernaar doen verlangen, voor mezelf of voor anderen. De dood kwam me altijd voor als iets zeer natuurlijks, iets dat bij het leven hoort, hoe ongelegen of onverwacht ook.
Ik lees in de mythe van Orpheus en Eurydice dan ook vooral het verhaal van het rouwen, van het verdriet om het afscheid, het gemis van de geliefde, de machteloze woede en de verscheurende pijn. De poging van Orpheus om de dood ongedaan te maken is tot mislukken gedoemd, wij weten het, zijn tocht kan niet anders aflopen, het moet wel misgaan, want nog niet een is ooit teruggekeerd.
De christelijke boodschap dat wij allen zullen verrijzen en eeuwig leven is bij mij dan ook steeds op onbegrip gestuit. Wat ooit dé heilsboodschap en het succes van het christendom was, namelijk dat Christus voor ons gestorven was, maar ook waarlijk opgestaan en dat hij door zijn kruisdood onze erfzonde te niet heeft gedaan en het zo mogelijk heeft gemaakt dat allen die in hem geloven en zijn leer volgen, uiteindelijk ook met hem en met elkaar eeuwig zullen leven, welnu dát is precies de reden waarom ik me van het christendom heb afgekeerd.
De gedachte van de onsterfelijkheid die wij in het christendom terugvinden is gegroeid uit veel oudere tradities, waarbij de Griekse filosofie van Plato een ongemeen belangrijke rol heeft gespeeld. Daar werd echter ook de basis gelegd voor de tweedeling tussen lichaam en geest, body and soul, een thema dat bijna als een rode draad (zie 21.11.2006) door mijn overpeinzingen heen loopt, een dichotomie of tweedeling die mij steeds heeft doen twijfelen en nadenken en waarvoor ik nog altijd naar oplossingen zoek.
Mijn aanvoelen is, en vindt bevestiging in veel van wat ik lees, dat die tweedeling tussen lichaam en geest kunstmatig is, niet verhelderend, verwarrend, misleidend. Er is organisch leven op onze aarde en de menselijke soort is een van die vormen van organisch leven. Een kenmerk van onze soort is dat wij beschikken over een uitzonderlijk groot en gespecialiseerd stel hersenen, waarmee wij wonderlijke dingen kunnen doen. Maar desondanks blijven wij materie, levende materie, denkende materie zelfs en zelfbewuste, maar nog altijd materie, ons denken is slechts activiteit van de levende organismen die wij zijn, niet van een geest, een ziel of een geweten dat (tijdelijk) in ons zou huizen en dat na het afsterven van ons lichaam zou blijven voortleven. Wij leven enkel voort in de herinnering, maar vooral in onze genen, die we samenvoegen met die van onze partner en zo tot nieuw leven brengen, over onze eigen definitieve individuele dood heen.
De wetenschap brengt ons elke dag een stap dichter bij de realiteit van het menselijk zelfbewustzijn, maar meteen ook telkens een stap verder van de oude verklaringspatronen, die gestoeld waren op abstracte filosofische redeneringen of gewoon onjuiste wetenschappelijke interpretaties van wat er in ons lichaam omgaat. Ik weet het, ook de wetenschap kan zich vergissen, maar zij heeft ten minste niet de pretentie van onfeilbaar te zijn. En waarom niet enthousiast de hoopgevende evolutie van de wetenschap volgen, liever dan zich vast te klampen aan ontegensprekelijk voorbijgestreefde interpretaties en nutteloze mythische voorstellingen? De nieuwe boodschap is, naar mijn aanvoelen, een nog veel blijere dan die van die ene vorm van het christendom die na tweeduizend jaar min of meer toevallig overgebleven is. Zij geeft aan de mens zelf zijn rechtmatige, bescheiden plaats in de wereld. Hij is niet door een Buitenstaander geschapen om de wereld aan zich te onderwerpen, maar is door die wereld voortgebracht en draagt, als (voorlopig) hoogtepunt van de evolutie, de verantwoordelijkheid voor wat er met dit stukje van het universum gebeurt.
Het christelijk passieverhaal is aangrijpend en niet in het minst zoals het ons gebracht wordt door Bach, zoals gisteren nog op Mezzo in de Johannespassie vanuit Berlijn met Simon Rattle, of daarna in de Zeven laatste woorden van Christus van Haydn, in de versie voor strijkkwartet. Maar het verrijzenisverhaal mist die diepmenselijke tragiek en daardoor ook de overtuigingskracht van het passieverhaal. Het lijkt zelfs ongepast om, amper enkele dagen na de desolaatheid van de dood, de ontzetting om de moord op een onschuldig en voorbeeldig mens, met klokkengelui en geschetter van bazuinen en het klinken van cimbalen en luidruchtige allelujas zijn Opstanding te verkondigen: de dood was maar schijn, zie: Christus is waarlijk opgestaan, hij leeft!
Zo staan uiteindelijk twee opvattingen tegenover elkaar, twee mythen die de kern van ons bestaan trachten te vatten: Christus die de dood overwint en Orpheus die zich toch moet neerleggen bij wat voor elke mens onvermijdelijk is. Pas als het onze beurt is, zal de ware toedracht blijken. In afwachting daarvan kunnen wij slechts gissen, zoeken, veronderstellen, hopen, wanhopen, vermetel vertrouwen en misschien ooit, nog voor het einde, berusten?
18-03-2008
Ierse muziek
Een lezer reageerde op mijn St Patrick-tekst van 17 maart en stuurde me twee stukjes echt Ierse muziek, die ik u niet wil onthouden:
Ik hoop dat je er net zo van geniet als ikzelf, met dank aan de vriendelijke lezer.
Spinoza en het pantheïsme
pantheïsme: wijsgerige leer dat de wereld (de stof) en God identiek zijn, dat God het leven van het heelal zelf is.
Dat is wat Van Dale zegt. Het zou jullie waarschijnlijk zeer verwonderen indien ik daarbij geen opmerkingen te maken had. Juist.
Het pantheïsme is niet echt, of niet enkel, een wijsgerige leer. Verschuerens Modern Woordenboek (achtste uitgave, 1979, onlangs gekocht in de kringloopwinkel voor 2,45; er is blijkbaar nog een 9de uitgave geweest in 1991, daana?) noemt het een wijsgerig stelsel, Wikipedia noemt het een levensovertuiging.
Meestal verwijst men naar Spinoza als de belangrijkste vertegenwoordiger van deze opvatting. Baruch de Spinoza of Espinoza, of Benedictus (Latijn voor Baruch) of Bento (Portugese afkorting van Benedictus) was een Nederlands filosoof van Joods-Portugese afkomst, die leefde van 1632 tot 1677. Hij kreeg een uitstekende opvoeding in Amsterdam, maar precies daardoor kwam hij in conflict met de Joodse gemeente, die hem op zijn vierentwintigste officieel aan de deur zette. Hij heeft nadien een teruggetrokken leven geleid en verdiende zijn kost als slijper van lenzen voor brillen, micro- en telescopen. Dat ongezonde werk heeft wellicht zijn gezondheid geschaad, hij stierf waarschijnlijk aan tuberculose toen hij amper 44 was.
Tijdens zijn leven verscheen er maar één werk van hem, de Tractatus theologico-philosophicus (1670). Zijn belangrijkste werk, de Ethica more geometrico demonstrata verscheen na zijn dood in 1677. Hij onderhield wel intense contacten met andere geleerden, onder meer met Huygens en zelfs met de grote Leibniz.
Wat zo uitzonderlijk was bij Spinoza, is de combinatie van zijn ongemeen beminnelijk karakter, dat door alle bronnen wordt bevestigd, met zijn zonder meer radicale inzichten. Hij was niet zomaar vroegrijp maar uiterst begaafd en hij gebruikte zijn scherp verstand zonder toegevingen aan wat dan ook. Bij het lezen van de Bijbel kon hij niet anders dan de vele interne tegenspraken opmerken en de onverenigbaarheid met de wetenschap en zelfs met het gezond verstand. De dogmatische godsdienst, joods of christelijk, vertrok van voor hem onaanvaardbare principes en leidde tot even betwistbare morele voorschriften. God kan niet een Persoon zijn die buiten de wereld staat, de Schepper en instandhouder van al wat is, de Almachtige, Alwetende &c. Voor hem is God niets anders dan de hele Natuur. God is Alles, vandaar: pan-theïsme (Gr. pan=alles; theos=god). De mens is een onderdeel van de natuur; na zijn dood blijft hij in de herinnering en worden de partikels die zijn lichaam uitmaakten weer verspreid in die natuur. Er is geen persoonlijke onsterfelijkheid zoals het christendom die predikt.
Geen wonder dat de brave man door zowat iedereen verketterd werd. Na zijn dood pleegde men dit grafschrift: Hier ligt Spinoza, spuw op zijn graf!
Zonder hier in detail te gaan, kunnen we wel zeggen dat die levensbeschouwing een van de weinige is die vrij goed standgehouden heeft in onze moderne wereld, meer dan driehonderd jaar later, zelfs met de huidige stand van de wetenschap, evolutieleer, kwantumfysica en sociobiologie inbegrepen. Dat verklaart ook de blijvende interesse voor zijn inzichten en voor zijn werk, dat overigens niet zo gemakkelijk leesbaar is.
Ik heb hier al herhaaldelijk gewezen op het feit dat ongelovigen evenzeer behoefte hebben aan morele voorschriften als elk ander mens en dat zeer velen onder hen de nood voelen om hun gevoelens en overtuigingen opeen passende, niet-gelovige manier tot uiting te brengen, in het bijzonder op belangrijke momenten van het leven: geboorte, het bereiken van de volwassenheid, huwelijk, momenten van grote vreugde op pijn, twijfel en wanhoop, lijden, afscheid en uiteindelijk de dood.
Onlangs ontdekte ik een Amerikaanse website: www.pantheism.net en die viel me op door haar ernst en door de rustige taal. Zij hebben een soort credo opgesteld, dat ik hieronder voor u vertaal. Vergelijk dat eens met het Credo van de katholieke kerk (zie mijn bijdrage van 05.03.2006) en trek dan zelf je conclusies.
Wij eerbiedigen en huldigen het Universum als de totaliteit van het bestaan, verleden, heden en toekomst. Het is zelforganiserend, in oneindige ontwikkeling en onuitputtelijk verscheiden. Zijn overweldigende kracht, schoonheid en fundamenteel mysterie dwingen het diepste menselijk ontzag en verwondering af.
Alle materie, energie en leven vormen een onderling verbonden eenheid waarvan wij een onlosmakelijk deel uitmaken. Wij verheugen ons over ons bestaan en trachten steeds dieper tot die eenheid te behoren door kennis, viering, meditatie, empathie, liefde, ethische actie en kunst.
We zijn een integraal onderdeel van de Natuur, die we behoren te koesteren, eerbiedigen en beschermen in al haar machtige schoonheid en verscheidenheid. Wij moeten ernaar streven om te leven in harmonie met de Natuur, locaal en globaal. Wij erkennen de inherente waarde van alle leven, menselijk en niet-menselijk en streven ernaar om alle levende wezens met mededogen en respect te behandelen.
Alle mensen zijn evenwaardige centra van bewustzijn van het Universum en van de natuur, en zij verdienen allen een leven van gelijke waardigheid en onderling respect. Daartoe ondersteunen wij en ijveren wij voor vrijheid, democratie, gerechtigheid en niet-discriminatie, in een wereldgemeenschap gebaseerd op vrede, duurzame levenswijzen, volledig respect voor mensenrechten en het beëindigen van armoede.
Er bestaat één enkele vorm van substantie, energie/materie, die levendig is en creatief in al haar vormen. Lichaam en geest zijn onafscheidelijk verenigd.
Wij zien de dood als de terugkeer van onze elementen naar de natuur en als het einde van ons bestaan als individuen. De vormen van overleven die beschikbaar zijn voor mensen zijn natuurlijke vormen, in de natuurlijke wereld. Onze daden, onze ideeën en de herinnering aan ons leven verder, in overeenstemming met wat we doen tijdens ons leven. Onze genen leven verder in onze families en onze elementen worden eindeloos gerecycleerd in de natuur.
Wij eerbiedigen de realiteit en houden onze geest open voor de gegevens van onze zintuigen en voor de eindeloze zoektocht van de wetenschap naar een dieper begrijpen. Dat zijn onze beste middelen om het Universum te leren kennen en daarop berusten onze esthetische en religieuze gevoelens ten aanzien van de realiteit.
Elk individu heeft toegang, langs waarneming, emotie en meditatie, tot de ultieme realiteit, namelijk het Universum en de Natuur. Er is geen nood aan bemiddeling door priesters, goeroes of geopenbaarde geschriften.
Wij bevestigen de scheiding van kerk en staat, evenals het universele mensenrecht op vrijheid van godsdienst. Wij erkennen de vrijheid van alle pantheïsten om hun overtuigingen uit te drukken en te vieren, als individu of in groep, in elk niet-schadelijk ritueel, symbool of woordenschat die voor hen betekenisvol is.
17-03-2008
St Patrick's Day
17 maart is St Patricks Day, een feest dat vooral in de Verenigde Staten uitbundig gevierd wordt door de zeer talrijke Ierse immigranten. Wij kennen dat ongetwijfeld van de indrukwekkende parades, een geliefkoosd décor voor verscheidene Amerikaanse thrillers. Op die dag draagt zowat iedereen die enig Iers bloed in de aderen heeft of die zijn sympathie voor de Ieren en Ierland wil benadrukken, bijvoorbeeld álle politici, een groen accent in zijn of haar kledij: een groene das of jas of sjaaltje. Een ander symbool van Ierland is natuurlijk de shamrock, het klavertje drie.
Pádraig leefde ergens rond 390-490, was bisschop van Armagh en zo een van de eersten om het christendom naar Ierland te brengen. Zijn verering begon pas enkele honderden jaren na zijn dood, maar dan werd hij de belangrijkste heilige van Ierland en dat is hij nog steeds en nog het meest voor de talloze Ieren die hun vaderland verlaten hebben en emigreerden naar Amerika, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. Vooral daar viert men zijn roots op deze dag, met herinneringen aan alles wat aan Ierland en zijn tradities herinnert.
Vele legenden hebben zich sinds die heel vroege Middeleeuwen gehecht aan de figuur van Sint-Patrick. Zo zou hij de slangen uit Ierland verjaagd hebben. Het klavertje drie gebruikte hij naar verluidt om het mysterie van de Heilige Drievuldigheid uit te leggen: drie personen in één God Hij wordt vaak afgebeeld met die attributen, een slang en een shamrock. Zoals heel veel elementen uit het christendom berust ook de figuur van Sint-Patrick bijna volledig op vaak oudere sagen en legenden en op latere verzinsels, veeleer dan op historische bronnen. De kerk heeft steeds geprobeerd om al die voorchristelijke elementen op te nemen in een eigen verhaal, namelijk dat van de verspreiding van het christendom en de strijd tegen de heidenen en de bekering van ganse volkeren. De mirakels werden gepredikt als een onweerlegbaar bewijs van de kracht van de nieuwe godsdienst, die zelfs tot het onmogelijke in staat was.
Het verhaal van het verjagen door Patrick van de slangen uit Ierland staat symbool voor het verdrijven van de oorspronkelijke religie, die van de druïden. Het is niet eens zeker dat Patrick wel degelijk de apostel van Ierland is geweest, moderne historici zeggen dat er nog een zekere Palladius is geweest en dat men elementen uit beider leven heeft versmolten tot een nog interessanter geheel Vandaag is Saint Patrick ook voor de Ieren en de Ierse emigranten meer folklore dan wat anders, al moet gezegd dat zij aan hun folklore meer belang hechten dan wij hier in Vlaanderen, waar je voor zoiets nog nauwelijks volk op de been krijgt. Denk aan de processies van onze prille jeugd en de vieringen van het Heilig Hart en van Maria in de meimaand, de passiespelen
Ook bij ons is heel de praktijk van heiligenverering, patroonsfeesten en oude tradities bijna volledig verdwenen, zelfs uit de folklore. De mensen kunnen de oude verhalen niet meer ernstig nemen. Ze stellen zich vragen over de historische waarheid. De mirakels en het bijgeloof, die het grootste gedeelte uitmaken van de heiligenverhalen, zijn al meer dan tweehonderd jaar een steen des aanstoots voor eenieder die ook in zijn geloof zijn verstand wil blijven gebruiken. Nochtans is elke poging om de kerk te vernieuwen op een meer rationele basis telkens weer furieus tegengewerkt door de kerkelijke hiërarchie en dan ook steeds grotendeels mislukt. Men blijft maar vasthouden aan regels, voorschriften, gebruiken en tradities die voor de moderne mens nauwelijks enige betekenis hebben en die zeker geen rol meer spelen in het bepalen van zijn dagelijks gedrag, zijn politieke gerichtheid of zijn morele overtuigingen. De lege kerken hoeven ons dan ook niet te verbazen.
Waar wij als kind tijdens de Goede Week niet uit de kerk weg te slaan waren, luisteren we nu hooguit tussendoor op radio of TV naar een uitvoering van het passieverhaal. Met de Mattheuspassie van Bach kan je niet verkeerd gaan: het is, ook volgens allerlei recente populariteitstests, voor de meeste muziekliefhebbers over de hele wereld de hoogste muzikale en zelfs algemeen artistieke top die de mensheid heeft bereikt in heel haar geschiedenis. Gisteren was er nog een uitvoering op Mezzo met onder meer Emma Kirkby, maar ook die van Sigiswald Kuijken is fenomenaal, ik heb geloof ik nog nooit een echt slechte uitvoering gehoord. Je vindt talloze uitstekende versies in de platenwinkel of de discotheek. Als je ze in huis hebt, ga dan eens zitten en lever je over aan de diepe zielsverrukking die Bach, de meest geniale maar ook de meest menselijke aller componisten ons heeft nagelaten. Daarbij zullen ongetwijfeld alle theologische kwesties, alle dogmas en heiligenverhalen, de paus en de bisschoppen, de heiligen en de engelen verdwijnen naar de verre achtergrond en plaats maken voor een eerlijke, waarachtige en aangrijpende ervaring van het meest wezenlijke van ons mens-zijn.
16-03-2008
William Trevor Bibliography
William Trevor Bibliography
compiled by Karel Dhuyvetters, March 2008
A Standard of Behaviour, Hutchinson, 1958 The Old Boys, Bodley Head, 1964 The Boarding House, Bodley Head, 1965 The Love Department, Bodley Head, 1966
The Day We Got Drunk on Cake and Other Stories, Bodley Head, 1967 The Table The Generals Day The Penthouse Apartment In at the Birth The Original Sins of Edward Tripp A Meeting in Middle Age The Introspection of J. P. Powers A School Story The Day we Got Drunk on Cake Raymond Bamber and Mrs Fitch The Hotel of the Idle Moon Miss Smith
Mrs Eckdorf in O'Neills Hotel, Bodley Head, 1969 Miss Gomez and the Brethren, Bodley Head, 1971 The Old Boys (play) Davis-Poynter, 1971 A Night with Mrs da Tanka (play) Samuel French, 1972 Going Home (play) Samuel French, 1972
The Ballroom of Romance and Other Stories Bodley Head, 1972 Access to the Children Nice day at School The Ballroom of Romance The Forty-seventh Saturday A Happy Family Going Home An Evening with John Joe Dempsey The Mark-2 Wife The Grass Widows A Choice of Butchers Kinkies O Fat White Woman
Elizabeth Alone, Bodley Head, 1973 Marriages (play) Samuel French, 1973 The Last Lunch of the Season, Covent Garden Press, 1973
Angels at the Ritz and Other Stories Bodley Head, 1975 In Isfahan The Distant Past Angels at the Ritz Mrs Silly A Complicated Nature Teresas Wedding Office Romances Mr McNamara Afternoon Dancing Last Wished Mrs Aclands Ghost
The Children of Dynmouth, Bodley Head, 1976
Lovers of their Time and Other Stories, Bodley Head, 1978 Broken Homes Another Christmas Matildas England 1. The Tennis Court 2. The Summer-house 3. The Drawing-room Torridge Flights of Fancy Death in Jerusalem Attracta Lovers of Their Time The Raising of Elvira Tremlett A Dream of Butterflies
(The Distant Past, Poolbeg Press, 1979) Other Peoples Worlds, Bodley Head, 1980
Beyond the Pale and Other Stories, Bodley Head, 1981 The Bedroom Eyes of Mrs Vansittart Downstairs at Fitzgeralds Mulvihills Memorial Beyond the Pale The Blue Dress The Time of the Year The Teddy-bears Picnic Being Stolen From Mr Tennyson Autumn Sunshine Sunday Drinks The Paradise Lounge
Scenes from an Album, Co-Op Books (Dublin), 1981 Fools of Fortune, Bodley Head, 1983
The Stories of William Trevor, Penguin, 1983 The Day We got Drunk on Cake and Other Stories The Ballroom of Romance and Other Stories Angels at the Ritz and Other Stories Lovers of their Time and Other Stories Beyond the Pale and Other Stories
A Writers Ireland, Thames & Hudson, 1984
The News from Ireland and Other Stories, Bodley Head, 1986 The News from Ireland On the Zattere Lunch in Winter The Property of Colette Nervi Running Away Cocktails at Doneys Bodily Secrets Virgins His Mothers Daughter Music Two More Gallants The Wedding in the Garden
Nights at the Alexandra, Hutchinson, 1987 The Silence in the Garden, Bodley Head, 1988
Family Sins and Other Stories, Bodley Head, 1989 Events at Drimaghleen Family Sins The Third Party In Love with Ariadne A Trinity Honeymoon in Tramore The Printmaker Coffee with Oliver A Husbands Return Children of the Headmaster August Saturday Kathleens Field
The Oxford Book of Irish Short Stories (ed.), OUP, 1989
Two Lives, Viking, 1991 Reading Turgenev My House in Umbria
The Collected Stories, Viking, 1992 Table of contents A Meeting in Middle Age Access to the Children The General's Day Memories of Youghal The Table A School Story The Penthouse Apartment In at the Birth The Introspections of J. P. Powers The Day We Got Drunk on Cake Miss Smith The Hotel of the Idle Moon Nice Day at School The Original Sins of Edward Tripp The Forty-seventh Saturday The Ballroom of Romance A Happy Family The Grass Widows The Mark-2 Wife An Evening with John Joe Dempsey Kinkies Going Home A Choice of Butchers O Fat White Woman Raymond Bamber and Mrs. Fitch The Distant Past In Isfahan Angels at the Ritz The Death of Peggy Meehan Mrs. Silly A Complicated Nature Teresa's Wedding Office Romances Mr. McNamara Afternoon Dancing Last Wishes Mrs. Acland's Ghosts Another Christmas Broken Homes Matilda's England: 1. The Tennis Court; 2. The Summer-house; 3. The Drawing-room Torridge Death in Jerusalem Lovers of Their Time The Raising of Elvira Tremlett Flights of Fancy Attracta A Dream of Butterflies The Bedroom Eyes of Mrs. Vansittart Downstairs at Fitzgerald's Mulvihill's Memorial Beyond the Pale The Blue Dress The Teddy-bears' Picnic The Time of Year Being Stolen From Mr Tennyson Autumn Sunshine Sunday Drinks The Paradise Lounge Mags The News from Ireland On the Zattere The Wedding in the Garden Lunch in Winter The Property of Colette Nervi Running Away Cocktails at Doney's Her Mother's Daughter Bodily Secrets Two More Gallants The Smoke Trees of San Pietro Virgins Music Events at Drimaghleen Family Sins A Trinity The Third Party Honeymoon in Tramore The Printmaker In Love with Ariadne A Husband's Return Coffee with Oliver August Saturday Children of the Headmaster Kathleen's Field Acknowledgments
Excursions in the Real World, Hutchinson, 1993 Felicias Journey, Viking, 1994 Ireland: Selected Stories Penguin, 1995 (from other collections only)
After Rain Viking, 1996 The Piano Tuners Wife A Friendship Timothys Birthday Childs Play A Bit of Business After Rain Widows Gilberts Mother The Potato Dealer Lost Ground A Day Marrying Damien
Death in Summer, Viking, 1998 (My House in Umbria Penguin, 2000)
The Hill Bachelors, Viking, 2000 Three People Of the Cloth Good News The Mourning A Friend in the Trade Low Sunday, 1950 Le Visiteur The Virgins Gift Death of a Professor Against the Odds The Telephone Game The Hill Bachelors
The Story of Lucy Gault, Viking, 2002
A Bit On the Side, Viking, 2004 Sitting with the Dead Traditions Justinas Priest An Evening Out Graillis Legacy Solitude Sacred Statues Rose Wept Big Bucks On the Streets The Dancing-Masters Music A Bit on the Side
(The Dressmaker's Child Penguin, 2005)
Cheating at Canasta, Viking, 2007 The Dressmakers Child The Room Men of Ireland Cheating at Canasta Bravado An Afternoon At Olivehill A Perfect Relationship The Children Old Flame Faith Folie à Deux
Love and Summer, Viking, 2009
please acknowledge the compiler's efforts
Categorie:literatuur Tags:ex libris
15-03-2008
De Iden van maart
Vijftien maart vandaag. In de Romeinse kalender was de 15de dag van de maand het middelpunt, waarschijnlijk oorspronkelijk de dag van de volle maan, in de tijd dat de maanden nog de cyclus maan volgden.
Het was best een vreemde manier van de dagen te noemen die de Romeinen hadden. Ze begonnen de maand met een dag die ze de Kalenden noemden, ooit misschien de dag van de nieuwe maan; op die dag moest men de interesten betalen, de huishuur, zeg maar. De Grieken gebruikten de benaming Kalendae niet, wat geleid heeft tot de Latijnse uitdrukking die wij nu nog altijd gebruiken, ad Kalendas Graecas, naar de Griekse Kalenden: als je iets verschuift naar of uitstelt tot de Griekse Kalenden, dan is dat uitstel meteen afstel, want er zijn geen Griekse Kalenden.
Ons kalender is natuurlijk afgeleid van die naam voor de eerste dag. Toen de naam voor die dag al lang vergeten was, behalve in die ene uitdrukking, maakte men van de Griekse kalenden soms ook Griekse kalender. Van Dale weet werkelijk niet waarover hij het heeft waar hij zegt dat Griekse kalender verwijst naar een jaarkalender die gebaseerd is op maan-maanden. Over de kalender in klassiek Griekenland weten we namelijk heel weinig, onder meer omdat er geen eenvormige kalender was voor heel Griekenland, wat dat ook moge omvat hebben. We weten wel dat men toen al probeerde de twaalf maanmaanden (29,5 x 12= 354 dagen) te combineren met de duur van het zonnejaar (365,5 dagen). Men noemt dergelijke combinatiekalenders lunisolair (luna & sol). Van Dale slaat de bal helemaal mis door te stellen dat Griekse kalender ook een synoniem is voor de juliaanse kalender, want precies die juliaanse kalender was de eerste geslaagde poging om de maanden los te maken van de maancyclus. Ach, Van Dale toch. Griekse kalender is gewoon een volksetymologie voor Griekse kalenden.
De Nonen (Nonae) vielen de vijfde of de zevende dag na de Kalenden en de Iden (Idus) op de 13de of 15de van de maand. Met die vaste punten kregen de andere dagen van de maand een naam. Denk eraan dat ons systeem van weken met zeven vaste dagnamen pas veel later ingevoerd is. De dag na de Kalenden noemde men de vierde dag voor de Nonen en zo verder aftellen; de dag na de Nonen was de achtste dag voor de Iden en weer aftellen, de dag na de Iden was de 17de dag voor de Kalenden van de volgende maand en ook weer aftellen. Om het nog ingewikkelder te maken, kreeg de dag voor de Kalenden, Nonen en Iden de benaming pridie van de dag die erop volgde, letterlijk de dag voordien.
Nog even terugkomen op de Iden van maart, de 15de maart dus, vandaag. De juliaanse kalender, die de duur van het jaar vastlegde op 365,5 dagen, werd ingesteld door Julius Caesar, de bekendste aller Romeinen in onze streken, vooral door zijn mening over de Belgen: fortissimi sunt Belgae zegt hij in zijn oorlogsverslag De bello Gallico, over de oorlog in Gallië. De reden voor die legendarische heldenmoed lag volgens hem overigens vooral in het feit dat wij toen zowat de minst beschaafde van alle Gallische volksstammen waren De beeldverhalen over Asterix en Obelix hebben dat verhaal nieuw (Frans) leven ingeblazen in onze tijd.
En toevallig was het op de 15de maart, de Iden van maart in het jaar 44 voor onze tijdrekening, dat Caius Julius Caesar de dood vond, getroffen door 23 dolkstoten van zijn vrienden en gunstelingen. Caesar was toen de ongekroonde koning van Rome en dus van ongeveer de hele westerse wereld en sommigen meenden dat hij een dictator was, die de rechten van de senaat miskende, vandaar. Niet dat die senaat een democratische instelling was, verre van, het waren de rijken en machtigen van Rome en de moord op Caesar was niets anders dan een afrekening in een politieke machtsstrijd. Dat het precies de mensen waren die het meest aan hem te danken hadden die hem ombrachten, hoeft ons niet te verbazen. Het is des mensen dat men zeer gemengde gevoelens heeft jegens de mensen aan wie men veel verschuldigd is en de geschiedenis leert ons dat het afrekenen met het verleden niet zelden de vorm aanneemt van de bijna rituele moord op wie de macht draagt. Shakespeare heeft dat thema meermaals bespeeld, natuurlijk ook in zijn Julius Caesar, waaruit we enkele citaten kennen, onder meer de voorspelling die Caesar te horen krijgt: beware, beware, the Ides of March! Het is een uitdrukking die we nu nog gebruiken als we de aandacht willen vestigen op een fatidieke datum of dag. Van Dale kent fatidiek niet; het is een barbarisme uit het Frans dat Willy Claes hoogst eigenhandig in onze taal heeft binnengebracht, een exploot dat hem onsterfelijker heeft gemaakt dan zijn onzalige glorietijd als secretaris-generaal van de NATO, die door zijn betrokkenheid bij de Agusta-affaire tot een abrupt voortijdig einde kwam. Je ziet er fatum in, het noodlot.
De Iden van maart zijn een beetje de vrijdag de 13de van de intellectuele snob en de kamergeleerde.
De naam van Caesar leeft ook voort in ons woord keizer, want Caesar sprak men oorspronkelijk niet uit zoals wij nu zeggen: seezar, maar als kaisar, zo schreven de Grieken het ook. Ook het Russische czar of tsaar gaat daarop terug.
Eindigen doen we vandaag met nog een citaat uit Julius Caesar van Shakespeare, de aanvang van de bekende grafrede van Marcus Antonius:
Friends, Romans, countrymen, lend me your ears! I come to bury Caesar, not to praise him. The evil that men do lives after them, The good is oft interred with their bones; So let it be with Caesar.
In scherpe tegenstelling met de mortuis nil nisi bene, over de doden niets dan goed, zegt ons dit dat het goede dat we doen met ons onder de aarde begraven wordt, terwijl het kwaad dat we aanrichtten, of althans de herinnering eraan, ons lang zal overleven. Het is een levensles die mensen achtervolgt als onze Willy Claes, maar ook Rasmussen en Museeuw en al die andere gedoopte sportlui; en Martin Luther King, J.F. Kennedy, Bill Clinton en nu ook de ex-gouverneur van New York en zovele anderen die het ongeluk hadden hun amoureuze misstap(pen) nog uitvergroot te zien in de media.