mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
26-03-2008
Afschrikken
In de jaren na de Tweede wereldoorlog hebben de grootmachten (en heel wat niet zo grote) er alles aan gedaan om een sterk leger op te bouwen, vooral met wat men nadien massavernietigingswapens is gaan noemen. De wapenwedloop kende een verschrikkelijk hoogtepunt met de ongebreidelde opstapeling van kernwapens en hun dragers, de korte- en langeafstandsraketten, niet alleen in de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten, maar ook in hun satellietlanden (zie 04.11.2006 voor de etymologie van satelliet), bijvoorbeeld bij ons in Kleine Brogel. Zelfs een uiterst verstandig politicus als Helmut Schmidt, de Duitse kanselier van 1974-82, was een fervent voorstander van de plaatsing van de infame kruisraketten in Europa, wat bij ons toen zelfs gebeurd is zonder medeweten van de regering en waarover ze nu nog altijd onnozel doen (daarover praten we niet!).
Bij elk plaatselijk conflict, dat slechts een verdoken oefenronde van de grootmachten was, bestond de vrees van de escalatie en het uitbreken van een nieuwe wereldbrand. Het is gelukkig niet zo ver gekomen en de ergste kou van de koude oorlog lijkt achter de rug, al zijn er nog voldoende maartse buien en aprilse grillen om ongerust te blijven.
Het principe van die wapenwedloop, de oorlogsfilosofie was samengevat in een Engels woord: deterrence, afschrikking. Langs beide kanten was de boodschap: als jij begint, sla ik nog harder terug. Spionage was daarbij essentieel: men moest weten over welke wapens de tegenstander beschikte, waar die opgesteld waren, wat de oorlogsplannen waren
Voorstanders van dat systeem, politieke leiders, wapenproducenten en trafikanten, militaire leiders, conservatieve religieuze leiders (zijn er andere?) beweerden dat de wederzijdse bewapening de enige manier was om de vrede te handhaven en ze wezen naar het uitblijven van een nieuwe wereldoorlog als het bewijs van hun gelijk. Ook vandaag nog zijn er mensen die vasthouden aan die ideologie.
Gelukkig zijn er ook andere. De vredesbeweging is pas goed op gang gekomen met de oorlog in Vietnam, toen men de uitzichtloosheid van het conflict begon in te zien en de onverantwoorde verwoesting door beide partijen van een prachtig en onschuldig land en de gevolgen voor een grootmacht als Amerika, niet alleen in body bags maar ook voor de eigen economie en die van de hele wereld.
Toen is men beginnen inzien dat deterrence, afschrikking niet de oplossing is, maar een groot deel van het probleem. Ik behoor tot de generatie die leefde onder de reële dreiging van een atoomoorlog en van de totale vernietiging van de aarde en ik kan u verzekeren dat wij dat aan den lijve aanvoelden. Het was een druk waarmee niet te leven viel. Wij waren panisch angstige mensen, toen! Dat is het gevolg van afschrikking als principe: de mensen krijgen inderdaad schrik. Maar vrees en angst zijn de slechtste raadgevers, ze vernietigen alle positieve gevoelens en ondermijnen alle menselijke verhoudingen, niets is bestand tegen de destructieve kracht van angst.
De mens kan dan twee kanten uit: ofwel gaat hij aan zijn angst ten onder, en dat hebben we meegemaakt, in individuele gevallen van zelfdoding, in een furie van druggebruik, in alternatief leven en in vernietigende sekten. Ofwel revolteert hij tegen diegenen die hem angst aanjagen, en dat hebben we ook mogen meemaken. De staatsterreur in Sovjet-Rusland, Nazi-Duitsland, Khmer-Cambodja, de Zuid-Amerikaanse dictaturen, ze hebben niet kunnen standhouden. Na mei 68 was gezag nooit meer wat het voordien geweest is.
Mensen hebben een houvast nodig, zegt men en dat is ook zo. Het is goed dat we basisregels voor ons samenleven vastleggen en dat we die regels voortdurend in herinnering brengen. Maar we zijn niet zo heel goed in het opstellen van die regels, we zijn het daarover zelden eens, luister s morgens maar eens naar de krantencommentaren of naar een inhoudelijk praatprogramma: zelfs over de meest essentiële kwesties verschillen we nog al eens van mening, zoals dezer dagen over euthanasie of over democratie
Een ding moge toch duidelijk zijn: afschrikking werkt niet, toch niet op lange termijn. Dat heeft de katholieke kerk ondervonden, de kampioen van de donderpreek: masturbatie, zo werd ons ingeprent, was niet alleen een doodzonde, je werd er ook blind van! Denk aan uw uitersten, zegde de moraal, en je zal in eeuwigheid niet zondigen! De hel met al haar kwellingen was de afschrikking die ervoor moest zorgen dat de (katholieke) mens zich een beetje zou gedragen en de kerk liet niet na erop te wijzen dat het werkte! Maar het blijft niet werken, mensen kunnen niet leven met voortdurende angst en dreiging waaraan zij niet kunnen ontsnappen: zij gaan eraan kapot, en dat hebben we meegemaakt in schrijnende gevallen van godsdiensthysterie en harteloze onverdraagzaamheid, of zij revolteren tegen hen die hen onterecht en nodeloos bedreigen en dat hebben we ook gezien: de kerken liepen leeg, de priesters op kop. Wij nemen het niet meer dat men ons angst aanjaagt en wij geloven niet meer in donderpreken en gezagsargumenten, we zijn groot genoeg om zelf te beslissen.
Als wij dus op zoek zijn naar een basis voor onze moraal, voor de basisregels van onze samenleving, zullen we een ander principe moeten gebruiken dan de afschrikking, omdat die niet werkt en omdat ze de mensen terroriseert.
We zouden eens kunnen proberen met de simpele basisregel dat alle mensen, álle mensen dezelfde rechten hebben.
25-03-2008
De kardinaal en de euthanasie van Hugo Claus
Euthanasie het staat weer in het centrum van de belangstelling. In de eerste editie van Van Dale (1864) stond het woord er nog niet in, in de laatste staan er al meer dan twintig samenstellingen van het woord. Er zijn wettelijke voorzieningen, die afdwingbaar zijn. Zo is men in alle ziekenhuizen verplicht om te voldoen aan de wens van iemand die om euthanasie verzoekt, indien dat gebeurt volgens de bepalingen van de wet.
Dan zou je denken dat alles geregeld is, maar als een bekende Vlaming zoals Hugo Claus gebruik maakt van de wettelijke voorzieningen, dan levert dat allerlei commentaar op. Het heeft me wat verwonderd dat kardinaal Danneels zich zo smalend heeft uitgelaten over de keuze van Claus. Het is op zijn minst ongepast om zo te spreken over een verdienstelijk kunstenaar; als je niets anders te vertellen hebt, hou dan je mening voor jezelf. Maar dat is juist de kwestie, vrees ik: Danneels heeft ook voor het overige niets positiefs te zeggen over iemand als Claus en heeft deze laatste gelegenheid te baat genomen om lucht te geven aan zijn afkeer voor de kunstenaar Claus, door hem te veroordelen voor zijn keuze voor een actief beëindigen van zijn leven, zijn laatste daad als mens, niet als kunstenaar.
Ik ben geen Claus-fan, ik heb bijvoorbeeld Het verdriet niet gelezen en ben ook niet van plan dat te doen. Anderzijds heb ik altijd gedacht dat Godfried Danneels een zeer verstandig man was, maar ik moet bekennen dat ik bij verscheidene gelegenheden, zoals ook nu, erg teleurgesteld ben in uitspraken die hij heeft gedaan. Met een kardinaal weet je nooit of je de mens hoort of de functie. Dat heeft hij dan toch maar gemeen met Claus: je wist ook nooit of hij het meende of speelde. Ik meen dat Claus zijn levenseinde echt meende, met de dood speel je geen spelletjes. Tot dat inzicht zou Danneels ook kunnen gekomen zijn, hij is maar enkele jaren jonger dan Claus en hoewel ik hem nog een lang leven toewens (en een zachte dood), tonen de statistieken aan dat het binnen zeer afzienbare tijd ook aan hem zal zijn.
Maar er is een belangrijk punt waarop Claus, de hogepriester van de Vlaamse literatuur en de echte hogepriester van België, kardinaal Danneels, van opvatting verschillen. Ik weet het niet van hemzelf of uit zijn literatuur, maar ik neem aan dat Claus niet geloofde in de God van Danneels en evenmin het hiernamaals waarop Danneels zo vertrouwt en rekent. En dat verschil speelt een belangrijke rol in de discussie over euthanasie, ook al zegt men dat niet, ook al haalt men duizend andere redenen aan om voor of tegen euthanasie te zijn. Wie gelooft in het hiernamaals heeft, op de keper beschouwd, alle redenen om dit tranendal te verlaten en over te gaan naar de gelukzaligheid die hem of haar aan de overkant wacht.
Maar zo werkt het niet in het christendom, dat zou tot absurde situaties leiden: het beste dat men voor zijn eigen kind dan kan doen is het meteen na de geboorte vermoorden, excuseer me voor deze gruwelijke veronderstelling, die overigens grote gelijkenis vertoont met de redenering van de moslim-zelfmoordterroristen. Neen, men moet zijn hemel hier op aarde verdienen en het vijfde gebod (ja, pas het vijfde, zie mijn blog van 08.02.2007) zegt: gij zult niet doden. Volgens de kerk is dat een gebod, of liever een verbod dat onder alle omstandigheden moet onderhouden worden en het slaat het dus ook op euthanasie, actief, dus aan de kant van de medici die ingrijpen in het leven, en ook passief, aan de kant van de patiënt die erom verzoekt. Nochtans is het ene, noch het andere doden in de klassieke betekenis van het woord, kijk de definities van Van Dale maar eens na, ze verwijzen allemaal naar situaties waarin er een onwillig slachtoffer en een agressieve dader is, en dat is precies wat euthanasie niet is.
Wie niet gelooft in het hiernamaals beseft ten volle dat het leven eindig is. Het is maar het leven, kortstondig zelfs voor een zeventigjarige bon vivant als Claus of een asceet (of toch bijna of van begeerte) als Danneels. Wat we hier doen met ons leven, daarover moeten we alleen hier verantwoording afleggen. Wij hebben het zelf in de hand, bij leven en welzijn maar ook in lijden en dood.
Niemand is eenzamer dan de mens die sterft, sterven doe je helemaal alleen. Ik heb dat gezien bij geliefden die me zijn voorgegaan, ook al zaten we rond hun sterfbed en hielden we hun hand in de onze en voelden we het moede kloppen van het bloed langzaam, o zo langzaam verstillen tegen de grauwte van de morgen aan en dan helemaal niets meer
Laat mensen toch in hun eigen waardigheid sterven, betuig hun dat ultieme respect en schend ook hun de nagedachtenis niet: de mortuis nil nisi bene, over de doden spreken we niet als we er niets goeds kunnen over zeggen.
De sneer, de honende schampere opmerking van de kardinaal, nog wel tijdens een homilie, bij de dood van Claus was onnodig, ongepast, onheus, onwaardig, onchristelijk en liefdeloos.
John Burroughs 1837-1921
Ik ben er vrijwel zeker van dat je, net als ik tot voor enkele dagen, nog nooit gehoord hebt van de Amerikaanse auteur John Burroughs (3 april 1837-29 maart 1921). Nochtans was hij in zijn tijd een van de meest populaire schrijvers, met een indrukwekkende lijst van publicaties op zijn naam en een goede bekende van zowat iedereen die enige naam had in Amerika, van zijn goede vriend de dichter Walt Whitman tot president Theodore Roosevelt toe.
Zijn specialiteit was het natuur-essay: de beschrijving van vogels, bloemen en hun natuurlijke omgeving, met bespiegelend commentaar dat zeker in zijn latere jaren een sterke filosofische inslag had. Hij publiceerde ook een bundel met natuurpoëzie. Gedurende het grootste gedeelte van zijn lange leven verbleef hij in de natuur op boerderijen, in hutten, chalets of reizend en kamperend. Met zijn lange witte baard zag hij eruit als een soort natuurmens en rond de eeuwwisseling was hij de belichaming van de Amerikaanse voorliefde voor de natuur en de ontluikende natuurbescherming, lang voor wij hier Agalev hadden.
Ik leerde hem kennen van enkele citaten over het bestaan van God. Terwijl de natuur door de eeuwen heen en tot vandaag voor veel gelovigen een subtiele of overweldigende bron van religieuze inspiratie is, was Burroughs overtuigd dat de natuur geen enkele verwijzing, laat staan een bewijs bevatte naar een Schepper en dat de veronderstelling van zelfs een liefdevolle God geen betekenisvolle dimensie of waarde toevoegde aan de ervaring van de wonderen van deze wereld en van het universum.
Aangezien er vrijwel niets van John Burroughs in het Nederlands te vinden is, vertaal ik hieronder een tekst waarin hij die thematiek rustig maar vol overtuiging en duidelijk uiteenzet.
De term religie is een dubbelzinnig en vaak misbruikt woord, maar ik ben ervan overtuigd dat niemands leven volkomen is zonder een of andere vorm van emotionele ervaring die religieus kan genoemd worden. Niet zozeer een welbepaald credo of geloof als wel een aangetrokken zijn door en een streven naar het Oneindige, of nog een gevoel van ontzag en eerbied dat zijn inspiratie vindt in het aanschouwen van dit wondermooie en mysterieuze universum, iets dat de mens optilt boven alle louter zelfzuchtige en materiële doeleinden en dat zijn ziel openstelt voor invloeden uit de hoogste hemelen van het denken.
Religie in een of andere vorm is net zo natuurlijk voor de mens als eten en slapen. De mysteries van het leven en het wondere en de verschrikking van de wereld waarin hij zichzelf ervaart, wekken gevoelens op van ontzag en vrees en aanbidding van zodra zijn vermogen tot reflectie geboren is. In de vroege geschiedenis van de mensheid zijn religie, filosofie en literatuur één. De mens is, vanzelfsprekend, bijgelovig lang voor hij wetenschappelijk wordt; hij siddert voor het bovennatuurlijke lang voor hij de natuur meester is geworden.
In onze dagen bekijken wij het probleem van de Natuur en God in een nieuw licht, het licht van de wetenschap, of van de geëmancipeerde menselijke rede, en de oude mythen betekenen nog weinig voor ons. Wij aanvaarden de natuur zoals wij die aantreffen en wij hebben geen nood aan de tussenkomst van een God die erachter verborgen zit en die er boven staat. De wetenschap maakt een einde aan goedgelovigheid en bijgeloof, maar voor een evenwichtige geest bevordert zij het gevoel van verwondering, van verering en van verwantschap dat wij voelen in aanwezigheid van het wonderbare universum.
Het woord God heeft zo lang gestaan voor de opvatting van een wezen dat bestaat naast de Natuur, die de Natuur vormt en beheerst als haar maker en schepper. Het is een onderdeel van de opvatting van tweeledig of meervoudig universum, God en de Natuur. Dit botst met mijn aanvoelen van de eenheid van de schepping.
Het komt me voor dat er geen andere passende oplossing is voor heel het probleem van het leven en de Natuur dan wat men het Pantheïsme noemt, dat geest en materie, eindig en Oneindig vereenzelvigt en dat in al die diverse manifestaties één absoluut wezen ziet. Zoals Emerson naar waarheid zegt, pantheïsme kleineert God niet, het maakt hem groot. God wordt het ene en enige ultieme feit dat het universum vervult en waarvan we net zo min kunnen vervreemd worden dan we kunnen ontsnappen aan de zwaartekracht.
Een Pantheïst ziet het leven als een geheel. De mens is niet de uitzondering, maar een deel van het grotere plan. Het levensprincipe in hem is hetzelfde als in al het andere dat leeft. In het onkruid, de boom en in de mens is het principe het zelfde. Wat die organiserende kracht ingesteld heeft en ze zo heeft beïndrukt dat ze gaat van lagere vormen tot de hogere en zo het hele drama van de evolutie ontvouwt door de geologische tijden heen, dat is het mysterie der mysteriën. Om dit mysterie te doorgronden, heeft de mens goden uitgevonden en scheppingsdaden.
Maar een God die buiten de Natuur staat, is voor mij ondenkbaar en de wetenschap vindt van nergens een definitief geschapen begin terug, zij vindt enkel verandering, ontwikkeling.
De mens is goed op weg om in te zien dat toewijding tot de waarheid de essentie is van echte religie, en dat de aller-slechtste soort van ongodsdienstigheid bestaat in het aanvaarden van belijdenissen en vormelijkheden zonder ze te onderzoeken, of louter op gezag van een boek of een sekte. De verantwoordelijkheid berust bij onszelf.
Wanneer wij ons plaatsen in de Natuur waaruit wij voortgekomen zijn, of als wij onszelf daarin objectief bekijken, met onze deugden, betrachtingen, onze ondeugden en onze verdorvenheid, dan zaaien wij de zaden van onze religie. Op die manier maken wij de wereld waarin we leven, en op zijn beurt maakt de wereld ons. Op die manier houdt het goddelijke in ons gelijke tred met het goddelijke dat wij zien in de Natuur. En op die manier groeit de schoonheid van onze inborst bij het zien van de schoonheid in de inborst van de anderen. Op die manier ontwikkelen en vergroten onze liefde, geloof en hoop en naastenliefde bij het aanschouwen van die zelfde dingen in de wereld om ons heen. Zo zit het universum ineen en dat is al wat we erover te zeggen hebben.
Wij zoeken meer en meer naar een natuurlijke basis voor onze gedragsregels, voor ons altruïsme, voor onze cultuurinstellingen, voor gans ons ethisch systeem. Een principe dat in overeenstemming is met de natuurwet is waarlijk gevestigd op een rots. De sterren in hun banen ijveren voor een zijnsgrond die gevestigd is op natuurrecht; in de menselijke betrekkingen betekent dit niet het recht van de sterksten om de zwakkeren te vertrappelen, maar het recht van alles, mens dier en plant al gelijk, op de volle maat van hun vrije ontplooiing.
De Universele Natuur, zoals die tot uiting komt bij niet-levende lichamen en krachten, kent goed noch kwaad, maar enkel kracht. Natuurwetten en scheikundige processen, machines en industrieën hebben geen bewustzijn. Maar de mens wel, en dit feit zal op termijn bepalend zijn voor de loop van het heil van de mens en voor zijn overleven.
Pantheïsme staat voor rechtgeaardheid, zo zeker als het staat voor gezondheid en verscheidenheid. Welke triomfen arrogantie en vernielzucht ook mogen oogsten, uiteindelijk moeten zij hun nederlaag erkennen, anders heeft de Evolutie tot een miskraam geleid en is haar laatste product, de morele natuur van de mens, slechts stof en as.
Hoe belangrijk kan een benaming zijn! Wanneer wij de kracht die achter alles schuilt God noemen, dan ruikt dat naar geloofsbelijdenissen en systemen, naar bijgeloof, onverdraagzaamheid en vervolging; maar als we het de Natuur noemen, dan geurt het naar lente en zomer, naar groene velden en bloesemende bossen, naar vogels en bloemen en de lucht en de sterren. Ik geef toe dat het ook de geur heeft van tornados en aardbevingen, van oerwouden en wildernis, van ziekte en dood ook, maar al die dingen maken het voor ons nog meer reëel voor ons om over God te denken in termen van de universele Natuur een Natuur-God waarin we werkelijk leven en bewegen en ons wezen vinden, waarmee onze relatie zo intiem is en zo constant als dat van een baby in de moederschoot, of van een appel aan een twijg. Dat is de God die de wetenschap en de rede ons onthullen de God die wij met onze handen aanraken, zien met onze ogen, horen met onze oren, en waaraan ontsnappen niet mogelijk is een God die we dienen en behagen met onze werken, niet met woorden, en wiens eredienst daden zijn, en wiens rechtvaardiging gelegen is in onze aanpassing aan zijn wetten en in het gebruik dat wij maken van zijn overvloed, een God die werkelijk bestaat in alle eeuwen der eeuwen.
(uit Accepting the Universe, 1920).
22-03-2008
Orpheus en Eurydice, dood en verrijzenis
Een vriendelijke lezer vroeg me naar informatie over en de interpretatie van de mythe van Orpheus en Eurydice, een van de meest bekende Griekse mythen. Ik vermeldde hier al eerder de opera die Gluck (1714-1787) wijdde aan dit onderwerp, en ook die van Monteverdi, natuurlijk, de eerste van alle operas, en ook de Braziliaanse film. Maar de lijst van romans, gedichten, schilderijen, operas en andere muziekstukken die gebaseerd zijn op dit verhaal is ellenlang, op Wikipedia vind je een indrukwekkende selectie.
Het verhaal is nochtans eenvoudig. Orpheus was een zanger, pas gehuwd met Eurydice. Toen de jonge vrouw op een keer werd achternagezeten door een zwerm wilde bijen (of door de geile imker, in andere versies), werd ze gebeten door een slang en stierf. Orpheus kon haar dood niet aanvaarden en ging naar haar op zoek in de onderwereld. Met zijn uitzonderlijk gezang bepleitte hij haar terugkeer naar het leven. De goden van de onderwereld lieten zich vermurwen, maar er was een voorwaarde: tijdens de tocht naar boven mocht Orpheus zijn geliefde niet aankijken. Natuurlijk deed hij dat wel en meteen verdween zij nu voorgoed naar de onderwereld. Orpheus bleef rouwend achter en werd later verscheurd door razende vrouwen, omdat hij weigerde een andere vrouw tot zich te nemen.
Dit verhaal vertrekt van het meest elementaire gegeven van ons mens-zijn: onze sterfelijkheid. De Amerikanen zeggen: er zijn maar twee zekerheden in dit leven: death and taxes, een uitdrukking die al bekend was ten tijde van Daniel Defoe, de auteur van Robinson Crusoe (1719). Laten we het in deze paastijd maar bij leven en dood houden en bij de vraag of verrijzenis mogelijk is.
De mythe van Orpheus en Eurydice stelt de zaken wel heel scherp: wat is er tragischer dan het overlijden van een pasgehuwde vrouw? De passie van de wittebroodsweken, de belofte van een leven vol geluk in elkaars nabijheid, de verwachting van een groeiend gezin Het wordt wreed doorbroken door een ongeluk zoals er in het landelijke Griekenland wellicht talloze gebeurden: een bijenzwerm, een adder in het gras. Orpheus, zoals elke weduwnaar, kan het niet verwerken, hij revolteert tegen het onrechtvaardige lot. Hij maakt zich sterk dat hij de dood kan ongedaan maken. Hij zal dat doen met datgene waarin hij zo goed is: zijn gezang. Dit wijst erop dat zangers in onze vroegste beschavingen een belangrijke plaats innamen, wat men daarover in de verhalen van Asterix ook moge zeggen.
De zanger staat voor de beschaving, de mens die zich heeft losgemaakt van de wilde omgeving en die met zijn kunsten de natuur aan zich onderwerpt: de wilde dieren kwamen zich aan Orpheus voeten leggen, de bomen en planten en zelfs de rotsen schaarden zich om hem heen als hij zong en zich begeleidde op zijn lier. Met die wonderlijke middelen gaat hij de strijd aan met de machtige goden van de onderwereld, om hen te dwingen hem zijn geliefde levend terug te geven. En zie: het lukt hem, de goden zijn zo onder de indruk van zijn gezongen pleidooi, dat ze een uitzondering willen maken. Alleen moet Orpheus, zolang hij in de onderwereld is, de plaatselijke gebruiken naleven: hij mag de overledenen niet aankijken. Zo offerden de Grieken aan de goden van de onderwereld als ze hun overledenen gedachten: met afgewend hoofd; zo ook werd Eurydice steeds afgebeeld op de prachtige Griekse vazen.
De goden wisten wel wat ze deden: het was een valse hoop die ze Orpheus gaven; zij wisten immers dat hij niet zou kunnen weerstaan aan de verleiding om zijn geliefde aan te kijken nog voor hij de onderwereld had verlaten, zeker niet wanneer zij hem smeekt om haar te redden van de boze geesten die proberen haar te weerhouden en weer naar de hel te sleuren. En zo geschiedde.
Er is dus geen ontsnappen aan de dood. Zelfs Orpheus, die met zijn gezang en zijn lier de hele natuur kon onderwerpen, slaagt er niet in een overledene aan de dood te onttrekken. Zijn tocht naar de onderwereld en zijn tijdelijk succes zijn maar schijn, een zinsbegoocheling, zo stelt ook Plato het in zijn versie van het verhaal. De dood is onomkeerbaar.
Ook vandaag zoeken wij mensen te ontsnappen aan ziekte, ongeval en dood en wij slagen daarin vrij goed: vandaag zou er een tegengif zijn voor de slangenbeet, de killer bees komen alleen nog voor in horrorfilms en -boeken. De gemiddelde leeftijd is fenomenaal gestegen, vele ziekten zijn chronisch in plaats van dodelijk, zelfs uit de meest verhakkelde autowrakken komen vaak nog menselijke restanten te voorschijn die kunnen opgelapt worden tot een aanvaardbaar leven; soms ook niet, zoals onlangs hier in Heverlee. De wetenschap, de kennis, de techniek zijn vandaag ongelooflijk machtig, onze beschaving maakt van onze wereld een aards paradijs, althans in het beste geval.
Maar wij weten dat het maar uitstel is en dat de dood ons uiteindelijk allen wacht, zoals sprekend verwoord staat in de ballade De tuinman en de dood van P.N. Van Eyck (1887-1954):
De tuinman en de dood
Een Perzisch Edelman:
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, Mijn woning in: 'Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan, Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!' -
Van middag -lang reeds was hij heengespoed- Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
'Waarom,' zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, 'Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?'
Glimlachend antwoordt hij: 'Geen dreiging was 't Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan, Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan.'
Bij dit gedicht past het te verwijzen naar de Nederlandse auteur Herman Franke, die erop gewezen heeft dat van Eijck zijn inspiratie (en nog meer dan dat) gehaald heeft bij of toch ten minste deelt met Jean Cocteau, die het zelfde verhaal zou gebracht hebben in zijn roman Le grand écart. Dat heb ik niet kunnen terugvinden, maar Franke beweert verder dat dit verhaal niet een Perzische oorsprong zou hebben, zoals je zou denken bij de vermelding van Isfahan of Ispahaan, een belangrijke stad in Iran, de derde stad van het land, maar een Joodse, als een van de elementen in de raamvertellingen rond koning Salomo, een beetje zoals het verhaal van de twee of anderhalve man en een paardenkop dat ik hier onlangs nog ter sprake bracht, zie mijn blog op 12.01.2008.
Ik heb het altijd al wat moeilijk gehad met de opvatting als zou de mens, elke mens, niets anders willen dan aan de dood ontsnappen, dat het verlangen naar onsterfelijkheid ons aangeboren zou zijn, ja onze sterkste aandrift zou uitmaken. Ik heb dat zelf nooit zo aangevoeld, noch voor mijzelf nog voor de mensen om mij heen, zelfs de meest dierbare. Van jongs af aan ben ik vertrouwd met de dood van geliefden, vrienden, kennissen, buren en dat heeft me nooit aan onsterfelijkheid doen denken of ernaar doen verlangen, voor mezelf of voor anderen. De dood kwam me altijd voor als iets zeer natuurlijks, iets dat bij het leven hoort, hoe ongelegen of onverwacht ook.
Ik lees in de mythe van Orpheus en Eurydice dan ook vooral het verhaal van het rouwen, van het verdriet om het afscheid, het gemis van de geliefde, de machteloze woede en de verscheurende pijn. De poging van Orpheus om de dood ongedaan te maken is tot mislukken gedoemd, wij weten het, zijn tocht kan niet anders aflopen, het moet wel misgaan, want nog niet een is ooit teruggekeerd.
De christelijke boodschap dat wij allen zullen verrijzen en eeuwig leven is bij mij dan ook steeds op onbegrip gestuit. Wat ooit dé heilsboodschap en het succes van het christendom was, namelijk dat Christus voor ons gestorven was, maar ook waarlijk opgestaan en dat hij door zijn kruisdood onze erfzonde te niet heeft gedaan en het zo mogelijk heeft gemaakt dat allen die in hem geloven en zijn leer volgen, uiteindelijk ook met hem en met elkaar eeuwig zullen leven, welnu dát is precies de reden waarom ik me van het christendom heb afgekeerd.
De gedachte van de onsterfelijkheid die wij in het christendom terugvinden is gegroeid uit veel oudere tradities, waarbij de Griekse filosofie van Plato een ongemeen belangrijke rol heeft gespeeld. Daar werd echter ook de basis gelegd voor de tweedeling tussen lichaam en geest, body and soul, een thema dat bijna als een rode draad (zie 21.11.2006) door mijn overpeinzingen heen loopt, een dichotomie of tweedeling die mij steeds heeft doen twijfelen en nadenken en waarvoor ik nog altijd naar oplossingen zoek.
Mijn aanvoelen is, en vindt bevestiging in veel van wat ik lees, dat die tweedeling tussen lichaam en geest kunstmatig is, niet verhelderend, verwarrend, misleidend. Er is organisch leven op onze aarde en de menselijke soort is een van die vormen van organisch leven. Een kenmerk van onze soort is dat wij beschikken over een uitzonderlijk groot en gespecialiseerd stel hersenen, waarmee wij wonderlijke dingen kunnen doen. Maar desondanks blijven wij materie, levende materie, denkende materie zelfs en zelfbewuste, maar nog altijd materie, ons denken is slechts activiteit van de levende organismen die wij zijn, niet van een geest, een ziel of een geweten dat (tijdelijk) in ons zou huizen en dat na het afsterven van ons lichaam zou blijven voortleven. Wij leven enkel voort in de herinnering, maar vooral in onze genen, die we samenvoegen met die van onze partner en zo tot nieuw leven brengen, over onze eigen definitieve individuele dood heen.
De wetenschap brengt ons elke dag een stap dichter bij de realiteit van het menselijk zelfbewustzijn, maar meteen ook telkens een stap verder van de oude verklaringspatronen, die gestoeld waren op abstracte filosofische redeneringen of gewoon onjuiste wetenschappelijke interpretaties van wat er in ons lichaam omgaat. Ik weet het, ook de wetenschap kan zich vergissen, maar zij heeft ten minste niet de pretentie van onfeilbaar te zijn. En waarom niet enthousiast de hoopgevende evolutie van de wetenschap volgen, liever dan zich vast te klampen aan ontegensprekelijk voorbijgestreefde interpretaties en nutteloze mythische voorstellingen? De nieuwe boodschap is, naar mijn aanvoelen, een nog veel blijere dan die van die ene vorm van het christendom die na tweeduizend jaar min of meer toevallig overgebleven is. Zij geeft aan de mens zelf zijn rechtmatige, bescheiden plaats in de wereld. Hij is niet door een Buitenstaander geschapen om de wereld aan zich te onderwerpen, maar is door die wereld voortgebracht en draagt, als (voorlopig) hoogtepunt van de evolutie, de verantwoordelijkheid voor wat er met dit stukje van het universum gebeurt.
Het christelijk passieverhaal is aangrijpend en niet in het minst zoals het ons gebracht wordt door Bach, zoals gisteren nog op Mezzo in de Johannespassie vanuit Berlijn met Simon Rattle, of daarna in de Zeven laatste woorden van Christus van Haydn, in de versie voor strijkkwartet. Maar het verrijzenisverhaal mist die diepmenselijke tragiek en daardoor ook de overtuigingskracht van het passieverhaal. Het lijkt zelfs ongepast om, amper enkele dagen na de desolaatheid van de dood, de ontzetting om de moord op een onschuldig en voorbeeldig mens, met klokkengelui en geschetter van bazuinen en het klinken van cimbalen en luidruchtige allelujas zijn Opstanding te verkondigen: de dood was maar schijn, zie: Christus is waarlijk opgestaan, hij leeft!
Zo staan uiteindelijk twee opvattingen tegenover elkaar, twee mythen die de kern van ons bestaan trachten te vatten: Christus die de dood overwint en Orpheus die zich toch moet neerleggen bij wat voor elke mens onvermijdelijk is. Pas als het onze beurt is, zal de ware toedracht blijken. In afwachting daarvan kunnen wij slechts gissen, zoeken, veronderstellen, hopen, wanhopen, vermetel vertrouwen en misschien ooit, nog voor het einde, berusten?
18-03-2008
Ierse muziek
Een lezer reageerde op mijn St Patrick-tekst van 17 maart en stuurde me twee stukjes echt Ierse muziek, die ik u niet wil onthouden:
Ik hoop dat je er net zo van geniet als ikzelf, met dank aan de vriendelijke lezer.
Spinoza en het pantheïsme
pantheïsme: wijsgerige leer dat de wereld (de stof) en God identiek zijn, dat God het leven van het heelal zelf is.
Dat is wat Van Dale zegt. Het zou jullie waarschijnlijk zeer verwonderen indien ik daarbij geen opmerkingen te maken had. Juist.
Het pantheïsme is niet echt, of niet enkel, een wijsgerige leer. Verschuerens Modern Woordenboek (achtste uitgave, 1979, onlangs gekocht in de kringloopwinkel voor 2,45; er is blijkbaar nog een 9de uitgave geweest in 1991, daana?) noemt het een wijsgerig stelsel, Wikipedia noemt het een levensovertuiging.
Meestal verwijst men naar Spinoza als de belangrijkste vertegenwoordiger van deze opvatting. Baruch de Spinoza of Espinoza, of Benedictus (Latijn voor Baruch) of Bento (Portugese afkorting van Benedictus) was een Nederlands filosoof van Joods-Portugese afkomst, die leefde van 1632 tot 1677. Hij kreeg een uitstekende opvoeding in Amsterdam, maar precies daardoor kwam hij in conflict met de Joodse gemeente, die hem op zijn vierentwintigste officieel aan de deur zette. Hij heeft nadien een teruggetrokken leven geleid en verdiende zijn kost als slijper van lenzen voor brillen, micro- en telescopen. Dat ongezonde werk heeft wellicht zijn gezondheid geschaad, hij stierf waarschijnlijk aan tuberculose toen hij amper 44 was.
Tijdens zijn leven verscheen er maar één werk van hem, de Tractatus theologico-philosophicus (1670). Zijn belangrijkste werk, de Ethica more geometrico demonstrata verscheen na zijn dood in 1677. Hij onderhield wel intense contacten met andere geleerden, onder meer met Huygens en zelfs met de grote Leibniz.
Wat zo uitzonderlijk was bij Spinoza, is de combinatie van zijn ongemeen beminnelijk karakter, dat door alle bronnen wordt bevestigd, met zijn zonder meer radicale inzichten. Hij was niet zomaar vroegrijp maar uiterst begaafd en hij gebruikte zijn scherp verstand zonder toegevingen aan wat dan ook. Bij het lezen van de Bijbel kon hij niet anders dan de vele interne tegenspraken opmerken en de onverenigbaarheid met de wetenschap en zelfs met het gezond verstand. De dogmatische godsdienst, joods of christelijk, vertrok van voor hem onaanvaardbare principes en leidde tot even betwistbare morele voorschriften. God kan niet een Persoon zijn die buiten de wereld staat, de Schepper en instandhouder van al wat is, de Almachtige, Alwetende &c. Voor hem is God niets anders dan de hele Natuur. God is Alles, vandaar: pan-theïsme (Gr. pan=alles; theos=god). De mens is een onderdeel van de natuur; na zijn dood blijft hij in de herinnering en worden de partikels die zijn lichaam uitmaakten weer verspreid in die natuur. Er is geen persoonlijke onsterfelijkheid zoals het christendom die predikt.
Geen wonder dat de brave man door zowat iedereen verketterd werd. Na zijn dood pleegde men dit grafschrift: Hier ligt Spinoza, spuw op zijn graf!
Zonder hier in detail te gaan, kunnen we wel zeggen dat die levensbeschouwing een van de weinige is die vrij goed standgehouden heeft in onze moderne wereld, meer dan driehonderd jaar later, zelfs met de huidige stand van de wetenschap, evolutieleer, kwantumfysica en sociobiologie inbegrepen. Dat verklaart ook de blijvende interesse voor zijn inzichten en voor zijn werk, dat overigens niet zo gemakkelijk leesbaar is.
Ik heb hier al herhaaldelijk gewezen op het feit dat ongelovigen evenzeer behoefte hebben aan morele voorschriften als elk ander mens en dat zeer velen onder hen de nood voelen om hun gevoelens en overtuigingen opeen passende, niet-gelovige manier tot uiting te brengen, in het bijzonder op belangrijke momenten van het leven: geboorte, het bereiken van de volwassenheid, huwelijk, momenten van grote vreugde op pijn, twijfel en wanhoop, lijden, afscheid en uiteindelijk de dood.
Onlangs ontdekte ik een Amerikaanse website: www.pantheism.net en die viel me op door haar ernst en door de rustige taal. Zij hebben een soort credo opgesteld, dat ik hieronder voor u vertaal. Vergelijk dat eens met het Credo van de katholieke kerk (zie mijn bijdrage van 05.03.2006) en trek dan zelf je conclusies.
Wij eerbiedigen en huldigen het Universum als de totaliteit van het bestaan, verleden, heden en toekomst. Het is zelforganiserend, in oneindige ontwikkeling en onuitputtelijk verscheiden. Zijn overweldigende kracht, schoonheid en fundamenteel mysterie dwingen het diepste menselijk ontzag en verwondering af.
Alle materie, energie en leven vormen een onderling verbonden eenheid waarvan wij een onlosmakelijk deel uitmaken. Wij verheugen ons over ons bestaan en trachten steeds dieper tot die eenheid te behoren door kennis, viering, meditatie, empathie, liefde, ethische actie en kunst.
We zijn een integraal onderdeel van de Natuur, die we behoren te koesteren, eerbiedigen en beschermen in al haar machtige schoonheid en verscheidenheid. Wij moeten ernaar streven om te leven in harmonie met de Natuur, locaal en globaal. Wij erkennen de inherente waarde van alle leven, menselijk en niet-menselijk en streven ernaar om alle levende wezens met mededogen en respect te behandelen.
Alle mensen zijn evenwaardige centra van bewustzijn van het Universum en van de natuur, en zij verdienen allen een leven van gelijke waardigheid en onderling respect. Daartoe ondersteunen wij en ijveren wij voor vrijheid, democratie, gerechtigheid en niet-discriminatie, in een wereldgemeenschap gebaseerd op vrede, duurzame levenswijzen, volledig respect voor mensenrechten en het beëindigen van armoede.
Er bestaat één enkele vorm van substantie, energie/materie, die levendig is en creatief in al haar vormen. Lichaam en geest zijn onafscheidelijk verenigd.
Wij zien de dood als de terugkeer van onze elementen naar de natuur en als het einde van ons bestaan als individuen. De vormen van overleven die beschikbaar zijn voor mensen zijn natuurlijke vormen, in de natuurlijke wereld. Onze daden, onze ideeën en de herinnering aan ons leven verder, in overeenstemming met wat we doen tijdens ons leven. Onze genen leven verder in onze families en onze elementen worden eindeloos gerecycleerd in de natuur.
Wij eerbiedigen de realiteit en houden onze geest open voor de gegevens van onze zintuigen en voor de eindeloze zoektocht van de wetenschap naar een dieper begrijpen. Dat zijn onze beste middelen om het Universum te leren kennen en daarop berusten onze esthetische en religieuze gevoelens ten aanzien van de realiteit.
Elk individu heeft toegang, langs waarneming, emotie en meditatie, tot de ultieme realiteit, namelijk het Universum en de Natuur. Er is geen nood aan bemiddeling door priesters, goeroes of geopenbaarde geschriften.
Wij bevestigen de scheiding van kerk en staat, evenals het universele mensenrecht op vrijheid van godsdienst. Wij erkennen de vrijheid van alle pantheïsten om hun overtuigingen uit te drukken en te vieren, als individu of in groep, in elk niet-schadelijk ritueel, symbool of woordenschat die voor hen betekenisvol is.
17-03-2008
St Patrick's Day
17 maart is St Patricks Day, een feest dat vooral in de Verenigde Staten uitbundig gevierd wordt door de zeer talrijke Ierse immigranten. Wij kennen dat ongetwijfeld van de indrukwekkende parades, een geliefkoosd décor voor verscheidene Amerikaanse thrillers. Op die dag draagt zowat iedereen die enig Iers bloed in de aderen heeft of die zijn sympathie voor de Ieren en Ierland wil benadrukken, bijvoorbeeld álle politici, een groen accent in zijn of haar kledij: een groene das of jas of sjaaltje. Een ander symbool van Ierland is natuurlijk de shamrock, het klavertje drie.
Pádraig leefde ergens rond 390-490, was bisschop van Armagh en zo een van de eersten om het christendom naar Ierland te brengen. Zijn verering begon pas enkele honderden jaren na zijn dood, maar dan werd hij de belangrijkste heilige van Ierland en dat is hij nog steeds en nog het meest voor de talloze Ieren die hun vaderland verlaten hebben en emigreerden naar Amerika, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. Vooral daar viert men zijn roots op deze dag, met herinneringen aan alles wat aan Ierland en zijn tradities herinnert.
Vele legenden hebben zich sinds die heel vroege Middeleeuwen gehecht aan de figuur van Sint-Patrick. Zo zou hij de slangen uit Ierland verjaagd hebben. Het klavertje drie gebruikte hij naar verluidt om het mysterie van de Heilige Drievuldigheid uit te leggen: drie personen in één God Hij wordt vaak afgebeeld met die attributen, een slang en een shamrock. Zoals heel veel elementen uit het christendom berust ook de figuur van Sint-Patrick bijna volledig op vaak oudere sagen en legenden en op latere verzinsels, veeleer dan op historische bronnen. De kerk heeft steeds geprobeerd om al die voorchristelijke elementen op te nemen in een eigen verhaal, namelijk dat van de verspreiding van het christendom en de strijd tegen de heidenen en de bekering van ganse volkeren. De mirakels werden gepredikt als een onweerlegbaar bewijs van de kracht van de nieuwe godsdienst, die zelfs tot het onmogelijke in staat was.
Het verhaal van het verjagen door Patrick van de slangen uit Ierland staat symbool voor het verdrijven van de oorspronkelijke religie, die van de druïden. Het is niet eens zeker dat Patrick wel degelijk de apostel van Ierland is geweest, moderne historici zeggen dat er nog een zekere Palladius is geweest en dat men elementen uit beider leven heeft versmolten tot een nog interessanter geheel Vandaag is Saint Patrick ook voor de Ieren en de Ierse emigranten meer folklore dan wat anders, al moet gezegd dat zij aan hun folklore meer belang hechten dan wij hier in Vlaanderen, waar je voor zoiets nog nauwelijks volk op de been krijgt. Denk aan de processies van onze prille jeugd en de vieringen van het Heilig Hart en van Maria in de meimaand, de passiespelen
Ook bij ons is heel de praktijk van heiligenverering, patroonsfeesten en oude tradities bijna volledig verdwenen, zelfs uit de folklore. De mensen kunnen de oude verhalen niet meer ernstig nemen. Ze stellen zich vragen over de historische waarheid. De mirakels en het bijgeloof, die het grootste gedeelte uitmaken van de heiligenverhalen, zijn al meer dan tweehonderd jaar een steen des aanstoots voor eenieder die ook in zijn geloof zijn verstand wil blijven gebruiken. Nochtans is elke poging om de kerk te vernieuwen op een meer rationele basis telkens weer furieus tegengewerkt door de kerkelijke hiërarchie en dan ook steeds grotendeels mislukt. Men blijft maar vasthouden aan regels, voorschriften, gebruiken en tradities die voor de moderne mens nauwelijks enige betekenis hebben en die zeker geen rol meer spelen in het bepalen van zijn dagelijks gedrag, zijn politieke gerichtheid of zijn morele overtuigingen. De lege kerken hoeven ons dan ook niet te verbazen.
Waar wij als kind tijdens de Goede Week niet uit de kerk weg te slaan waren, luisteren we nu hooguit tussendoor op radio of TV naar een uitvoering van het passieverhaal. Met de Mattheuspassie van Bach kan je niet verkeerd gaan: het is, ook volgens allerlei recente populariteitstests, voor de meeste muziekliefhebbers over de hele wereld de hoogste muzikale en zelfs algemeen artistieke top die de mensheid heeft bereikt in heel haar geschiedenis. Gisteren was er nog een uitvoering op Mezzo met onder meer Emma Kirkby, maar ook die van Sigiswald Kuijken is fenomenaal, ik heb geloof ik nog nooit een echt slechte uitvoering gehoord. Je vindt talloze uitstekende versies in de platenwinkel of de discotheek. Als je ze in huis hebt, ga dan eens zitten en lever je over aan de diepe zielsverrukking die Bach, de meest geniale maar ook de meest menselijke aller componisten ons heeft nagelaten. Daarbij zullen ongetwijfeld alle theologische kwesties, alle dogmas en heiligenverhalen, de paus en de bisschoppen, de heiligen en de engelen verdwijnen naar de verre achtergrond en plaats maken voor een eerlijke, waarachtige en aangrijpende ervaring van het meest wezenlijke van ons mens-zijn.
16-03-2008
William Trevor Bibliography
William Trevor Bibliography
compiled by Karel Dhuyvetters, March 2008
A Standard of Behaviour, Hutchinson, 1958 The Old Boys, Bodley Head, 1964 The Boarding House, Bodley Head, 1965 The Love Department, Bodley Head, 1966
The Day We Got Drunk on Cake and Other Stories, Bodley Head, 1967 The Table The Generals Day The Penthouse Apartment In at the Birth The Original Sins of Edward Tripp A Meeting in Middle Age The Introspection of J. P. Powers A School Story The Day we Got Drunk on Cake Raymond Bamber and Mrs Fitch The Hotel of the Idle Moon Miss Smith
Mrs Eckdorf in O'Neills Hotel, Bodley Head, 1969 Miss Gomez and the Brethren, Bodley Head, 1971 The Old Boys (play) Davis-Poynter, 1971 A Night with Mrs da Tanka (play) Samuel French, 1972 Going Home (play) Samuel French, 1972
The Ballroom of Romance and Other Stories Bodley Head, 1972 Access to the Children Nice day at School The Ballroom of Romance The Forty-seventh Saturday A Happy Family Going Home An Evening with John Joe Dempsey The Mark-2 Wife The Grass Widows A Choice of Butchers Kinkies O Fat White Woman
Elizabeth Alone, Bodley Head, 1973 Marriages (play) Samuel French, 1973 The Last Lunch of the Season, Covent Garden Press, 1973
Angels at the Ritz and Other Stories Bodley Head, 1975 In Isfahan The Distant Past Angels at the Ritz Mrs Silly A Complicated Nature Teresas Wedding Office Romances Mr McNamara Afternoon Dancing Last Wished Mrs Aclands Ghost
The Children of Dynmouth, Bodley Head, 1976
Lovers of their Time and Other Stories, Bodley Head, 1978 Broken Homes Another Christmas Matildas England 1. The Tennis Court 2. The Summer-house 3. The Drawing-room Torridge Flights of Fancy Death in Jerusalem Attracta Lovers of Their Time The Raising of Elvira Tremlett A Dream of Butterflies
(The Distant Past, Poolbeg Press, 1979) Other Peoples Worlds, Bodley Head, 1980
Beyond the Pale and Other Stories, Bodley Head, 1981 The Bedroom Eyes of Mrs Vansittart Downstairs at Fitzgeralds Mulvihills Memorial Beyond the Pale The Blue Dress The Time of the Year The Teddy-bears Picnic Being Stolen From Mr Tennyson Autumn Sunshine Sunday Drinks The Paradise Lounge
Scenes from an Album, Co-Op Books (Dublin), 1981 Fools of Fortune, Bodley Head, 1983
The Stories of William Trevor, Penguin, 1983 The Day We got Drunk on Cake and Other Stories The Ballroom of Romance and Other Stories Angels at the Ritz and Other Stories Lovers of their Time and Other Stories Beyond the Pale and Other Stories
A Writers Ireland, Thames & Hudson, 1984
The News from Ireland and Other Stories, Bodley Head, 1986 The News from Ireland On the Zattere Lunch in Winter The Property of Colette Nervi Running Away Cocktails at Doneys Bodily Secrets Virgins His Mothers Daughter Music Two More Gallants The Wedding in the Garden
Nights at the Alexandra, Hutchinson, 1987 The Silence in the Garden, Bodley Head, 1988
Family Sins and Other Stories, Bodley Head, 1989 Events at Drimaghleen Family Sins The Third Party In Love with Ariadne A Trinity Honeymoon in Tramore The Printmaker Coffee with Oliver A Husbands Return Children of the Headmaster August Saturday Kathleens Field
The Oxford Book of Irish Short Stories (ed.), OUP, 1989
Two Lives, Viking, 1991 Reading Turgenev My House in Umbria
The Collected Stories, Viking, 1992 Table of contents A Meeting in Middle Age Access to the Children The General's Day Memories of Youghal The Table A School Story The Penthouse Apartment In at the Birth The Introspections of J. P. Powers The Day We Got Drunk on Cake Miss Smith The Hotel of the Idle Moon Nice Day at School The Original Sins of Edward Tripp The Forty-seventh Saturday The Ballroom of Romance A Happy Family The Grass Widows The Mark-2 Wife An Evening with John Joe Dempsey Kinkies Going Home A Choice of Butchers O Fat White Woman Raymond Bamber and Mrs. Fitch The Distant Past In Isfahan Angels at the Ritz The Death of Peggy Meehan Mrs. Silly A Complicated Nature Teresa's Wedding Office Romances Mr. McNamara Afternoon Dancing Last Wishes Mrs. Acland's Ghosts Another Christmas Broken Homes Matilda's England: 1. The Tennis Court; 2. The Summer-house; 3. The Drawing-room Torridge Death in Jerusalem Lovers of Their Time The Raising of Elvira Tremlett Flights of Fancy Attracta A Dream of Butterflies The Bedroom Eyes of Mrs. Vansittart Downstairs at Fitzgerald's Mulvihill's Memorial Beyond the Pale The Blue Dress The Teddy-bears' Picnic The Time of Year Being Stolen From Mr Tennyson Autumn Sunshine Sunday Drinks The Paradise Lounge Mags The News from Ireland On the Zattere The Wedding in the Garden Lunch in Winter The Property of Colette Nervi Running Away Cocktails at Doney's Her Mother's Daughter Bodily Secrets Two More Gallants The Smoke Trees of San Pietro Virgins Music Events at Drimaghleen Family Sins A Trinity The Third Party Honeymoon in Tramore The Printmaker In Love with Ariadne A Husband's Return Coffee with Oliver August Saturday Children of the Headmaster Kathleen's Field Acknowledgments
Excursions in the Real World, Hutchinson, 1993 Felicias Journey, Viking, 1994 Ireland: Selected Stories Penguin, 1995 (from other collections only)
After Rain Viking, 1996 The Piano Tuners Wife A Friendship Timothys Birthday Childs Play A Bit of Business After Rain Widows Gilberts Mother The Potato Dealer Lost Ground A Day Marrying Damien
Death in Summer, Viking, 1998 (My House in Umbria Penguin, 2000)
The Hill Bachelors, Viking, 2000 Three People Of the Cloth Good News The Mourning A Friend in the Trade Low Sunday, 1950 Le Visiteur The Virgins Gift Death of a Professor Against the Odds The Telephone Game The Hill Bachelors
The Story of Lucy Gault, Viking, 2002
A Bit On the Side, Viking, 2004 Sitting with the Dead Traditions Justinas Priest An Evening Out Graillis Legacy Solitude Sacred Statues Rose Wept Big Bucks On the Streets The Dancing-Masters Music A Bit on the Side
(The Dressmaker's Child Penguin, 2005)
Cheating at Canasta, Viking, 2007 The Dressmakers Child The Room Men of Ireland Cheating at Canasta Bravado An Afternoon At Olivehill A Perfect Relationship The Children Old Flame Faith Folie à Deux
Love and Summer, Viking, 2009
please acknowledge the compiler's efforts
Categorie:literatuur Tags:ex libris
15-03-2008
De Iden van maart
Vijftien maart vandaag. In de Romeinse kalender was de 15de dag van de maand het middelpunt, waarschijnlijk oorspronkelijk de dag van de volle maan, in de tijd dat de maanden nog de cyclus maan volgden.
Het was best een vreemde manier van de dagen te noemen die de Romeinen hadden. Ze begonnen de maand met een dag die ze de Kalenden noemden, ooit misschien de dag van de nieuwe maan; op die dag moest men de interesten betalen, de huishuur, zeg maar. De Grieken gebruikten de benaming Kalendae niet, wat geleid heeft tot de Latijnse uitdrukking die wij nu nog altijd gebruiken, ad Kalendas Graecas, naar de Griekse Kalenden: als je iets verschuift naar of uitstelt tot de Griekse Kalenden, dan is dat uitstel meteen afstel, want er zijn geen Griekse Kalenden.
Ons kalender is natuurlijk afgeleid van die naam voor de eerste dag. Toen de naam voor die dag al lang vergeten was, behalve in die ene uitdrukking, maakte men van de Griekse kalenden soms ook Griekse kalender. Van Dale weet werkelijk niet waarover hij het heeft waar hij zegt dat Griekse kalender verwijst naar een jaarkalender die gebaseerd is op maan-maanden. Over de kalender in klassiek Griekenland weten we namelijk heel weinig, onder meer omdat er geen eenvormige kalender was voor heel Griekenland, wat dat ook moge omvat hebben. We weten wel dat men toen al probeerde de twaalf maanmaanden (29,5 x 12= 354 dagen) te combineren met de duur van het zonnejaar (365,5 dagen). Men noemt dergelijke combinatiekalenders lunisolair (luna & sol). Van Dale slaat de bal helemaal mis door te stellen dat Griekse kalender ook een synoniem is voor de juliaanse kalender, want precies die juliaanse kalender was de eerste geslaagde poging om de maanden los te maken van de maancyclus. Ach, Van Dale toch. Griekse kalender is gewoon een volksetymologie voor Griekse kalenden.
De Nonen (Nonae) vielen de vijfde of de zevende dag na de Kalenden en de Iden (Idus) op de 13de of 15de van de maand. Met die vaste punten kregen de andere dagen van de maand een naam. Denk eraan dat ons systeem van weken met zeven vaste dagnamen pas veel later ingevoerd is. De dag na de Kalenden noemde men de vierde dag voor de Nonen en zo verder aftellen; de dag na de Nonen was de achtste dag voor de Iden en weer aftellen, de dag na de Iden was de 17de dag voor de Kalenden van de volgende maand en ook weer aftellen. Om het nog ingewikkelder te maken, kreeg de dag voor de Kalenden, Nonen en Iden de benaming pridie van de dag die erop volgde, letterlijk de dag voordien.
Nog even terugkomen op de Iden van maart, de 15de maart dus, vandaag. De juliaanse kalender, die de duur van het jaar vastlegde op 365,5 dagen, werd ingesteld door Julius Caesar, de bekendste aller Romeinen in onze streken, vooral door zijn mening over de Belgen: fortissimi sunt Belgae zegt hij in zijn oorlogsverslag De bello Gallico, over de oorlog in Gallië. De reden voor die legendarische heldenmoed lag volgens hem overigens vooral in het feit dat wij toen zowat de minst beschaafde van alle Gallische volksstammen waren De beeldverhalen over Asterix en Obelix hebben dat verhaal nieuw (Frans) leven ingeblazen in onze tijd.
En toevallig was het op de 15de maart, de Iden van maart in het jaar 44 voor onze tijdrekening, dat Caius Julius Caesar de dood vond, getroffen door 23 dolkstoten van zijn vrienden en gunstelingen. Caesar was toen de ongekroonde koning van Rome en dus van ongeveer de hele westerse wereld en sommigen meenden dat hij een dictator was, die de rechten van de senaat miskende, vandaar. Niet dat die senaat een democratische instelling was, verre van, het waren de rijken en machtigen van Rome en de moord op Caesar was niets anders dan een afrekening in een politieke machtsstrijd. Dat het precies de mensen waren die het meest aan hem te danken hadden die hem ombrachten, hoeft ons niet te verbazen. Het is des mensen dat men zeer gemengde gevoelens heeft jegens de mensen aan wie men veel verschuldigd is en de geschiedenis leert ons dat het afrekenen met het verleden niet zelden de vorm aanneemt van de bijna rituele moord op wie de macht draagt. Shakespeare heeft dat thema meermaals bespeeld, natuurlijk ook in zijn Julius Caesar, waaruit we enkele citaten kennen, onder meer de voorspelling die Caesar te horen krijgt: beware, beware, the Ides of March! Het is een uitdrukking die we nu nog gebruiken als we de aandacht willen vestigen op een fatidieke datum of dag. Van Dale kent fatidiek niet; het is een barbarisme uit het Frans dat Willy Claes hoogst eigenhandig in onze taal heeft binnengebracht, een exploot dat hem onsterfelijker heeft gemaakt dan zijn onzalige glorietijd als secretaris-generaal van de NATO, die door zijn betrokkenheid bij de Agusta-affaire tot een abrupt voortijdig einde kwam. Je ziet er fatum in, het noodlot.
De Iden van maart zijn een beetje de vrijdag de 13de van de intellectuele snob en de kamergeleerde.
De naam van Caesar leeft ook voort in ons woord keizer, want Caesar sprak men oorspronkelijk niet uit zoals wij nu zeggen: seezar, maar als kaisar, zo schreven de Grieken het ook. Ook het Russische czar of tsaar gaat daarop terug.
Eindigen doen we vandaag met nog een citaat uit Julius Caesar van Shakespeare, de aanvang van de bekende grafrede van Marcus Antonius:
Friends, Romans, countrymen, lend me your ears! I come to bury Caesar, not to praise him. The evil that men do lives after them, The good is oft interred with their bones; So let it be with Caesar.
In scherpe tegenstelling met de mortuis nil nisi bene, over de doden niets dan goed, zegt ons dit dat het goede dat we doen met ons onder de aarde begraven wordt, terwijl het kwaad dat we aanrichtten, of althans de herinnering eraan, ons lang zal overleven. Het is een levensles die mensen achtervolgt als onze Willy Claes, maar ook Rasmussen en Museeuw en al die andere gedoopte sportlui; en Martin Luther King, J.F. Kennedy, Bill Clinton en nu ook de ex-gouverneur van New York en zovele anderen die het ongeluk hadden hun amoureuze misstap(pen) nog uitvergroot te zien in de media.
Beware, beware...
13-03-2008
Arne 1974-1999
Het is een statistisch gegeven: vandaag zullen drie Vlamingen sterven door zelfdoding. Elk jaar zijn er inderdaad ongeveer 1100 zelfdodingen in Vlaanderen. Drie op vier zijn mannen.
Voor ons gezin is dit meer dan een fait divers. Arne, de zoon van Lut uit haar eerste huwelijk, is op 13 maart 1999 door zelfdoding om het leven gekomen. Hij was vijfentwintig. Zijn vader was twintig jaar tevoren eveneens zo uit het leven weggegaan. Gisterenavond zijn we samengekomen met de andere kinderen, zoals we elk jaar doen op de verjaardag van het overlijden. Rond 1 november gaan we samen naar zijn graf en brengen daarna samen de dag door. Maandelijks nemen Lut en ikzelf deel aan een gespreksgroep voor ouders van kinderen die door zelfdoding omkwamen. Informatie daarover vind je bij CGG PassAnt Leuven, T. 016 31 99 99 F. 016 31 99 90 - info.leuven@passant.be.
Op 19 maart 2000 hielden we thuis een gedachtenisviering voor Arne. Bij die gelegenheid schreef ik de tekst die je hieronder vrijwel ongewijzigd vindt.
Feest in Parijs.
Op de Champs Élysées een bont defilé rij na rij identieke soldaten paradepassend in de maat In Versailles de uitgestrekte tuinen bloemen en planten in keurige perken geometrische patronen die pas duidelijk worden van op grote hoogte voor vogels zonder oog voor symmetrie
In de opera speelt het orkest Lully, Rameau, Couperin
De zon schijnt
Tijdens de te lange toespraak valt een soldaat in zwijm een marionet wordt weer een mens
In de tuinen ligt één perk er verwaarloosd bij, de tuinman is na veertig jaar harken op pensioen
Tijdens het concert knapt plotsklaps een snaar van de basse de viol
De zon schijnt maar de rest is ook slechts schijn wat eender leek verschilt zo zeer wat volmaakt was is rafelig aan de franjes
In deze wereld waar we thuis zijn zijn we allen vreemden on est tous des étrangers
Je wordt geboren in een gezin je groeit op vol belofte en dan plots gaat het mis in de wentelende helix van mysterieus genetisch materiaal en volmaakt evenwijdig DNA in het glorieuze jongenslichaam wordt plots een stap gemist een acrobaat mist een sprong aan de hoge trapeze er is geen vangnet net niet
Je wordt geboren in een gezin maar je bent er niet gewenst of je kan er niet meer blijven je wordt overgelaten aan anderen die de plaats innemen van hen die je niet bij zich konden houden je wordt een van de onzen maar Je blijft toch een vreemde welk uniform je ook draagt de vreemde kleur van je huid staat gegrift in hun ogen is gegrift in je ziel
Je hele leven ben je bezig als een mier een slaaf bij Cheops piramide je zoekt je eigen plek, een radertje in de al te complexe machine waarvan geen mens het einde of het begin nog kent
Je krijgt een etiket opgeplakt je bent een zus of zo maar voor jezelf ben je enkel jezelf
Meestal valt het allemaal wel mee de zon schijnt, we hebben niets tekort de schaduwen verbleken stilaan de schijn is schoon
Maar soms gaat het niet meer een oud-militair in een rolstoel de tuinman kwijnt weg omdat zijn vrouw de lente niet meer haalde het concert gaat niet door de cellist heeft te hoge koorts
Er is een koorts waartegen geen kruid gewassen is er zijn mensen die ziek zijn ten dode toe, ziek aan het leven zelf uitzichtloos die de beloften van hun jeugd door hun krampachtige vingers voelen glippen en gaan dwalen langs onveilige paden daar buiten en ook daar binnen in hun kop
En als de draad af is het spoor bijster het noorden zoek als het leven zelf teveel is dan geven ze dat goddelijk geschenk met weerzin en beslist wanhopig hunkerend naar rust, naar rust aan het goddelijk schenken terug maken ze dat volmaakte jonge lichaam stuk
Het volmaakte is slechts schijn de gierende pijn te schrijnend om te blijven de strenge eisen van de samenleving niet haalbaar voor een diepgekwetste ziel
Ik mocht je ontmoeten, Arne je was als een reiziger in vreemd, vreemd land samen met je Moeder zocht ik net als jij zin in een leven dat volmaakt slechts scheen waar een kille leegte woekerend aan je wezen vreet
Je keek me aan met je gloeiende ogen je misprijzen agressie je angst in tweestrijd zonder eind
Later leerde ik je even beter kennen op je best konden wij dan ook wat bekomen maar je gaf ons niet veel tijd je was gehaast om te leven het kon niet snel genoeg voorbij voor jou
Die laatste dag een jaar, negen jaar geleden je was zo stil je stem een gefluister gemelijk was je rondsluipend als een lenig jachtluipaard je ogen koolzwarte karbonkels ongedurig als een gekooid dier heen en weer en heen en weer botsend tegen die tralies die wij niet zagen zoekend naar een uitweg die je wist die er niet was
En toen je dat uiteindelijk besefte dat er voor jou geen weg meer was geen plaats voor jou op deze wereld toen allen om je heen vreemden waren geworden toen ging je de enige weg die je nog overbleef de enige je eigen weg
Je ging weg
Je keek me aan, Arne meedogenloos eerlijk Je kijkt me aan, Arne je grijpt me aan je blijft me na.
Karel
2000/2008
12-03-2008
Naschrift: William Trevor
De vorige dagen (en natuurlijk nu nog) kon je hier mijn pretentieloze vertaling lezen van een short story van William Trevor: An Afternoon.
Dit kortverhaal verscheen het eerst in The New Yorker, zoals heel veel van Trevors verhalen. Het is daar dat ik hem lang geleden leerde kennen. Dit verhaal is een van de twaalf verhalen in de laatste bundel van Trevor, die vorig jaar, in 2007 verscheen onder de titel Cheating at Canasta, 232 kleine bladzijden, goed leesbare grote en duidelijke letter, netjes gebonden. Ik kocht mijn exemplaar in voorverkoop via Amazon, het arriveerde in het najaar van 2007 en ik heb er tot nu over gedaan om het helemaal uit te lezen, hoewel ik verscheidene verhalen al had gelezen op de elektronische versie van The New Yorker, die je gratis kan lezen op deze site: http://www.newyorker.com/ en hoewel ik mijn abonnement na bijna veertig jaar enkele jaren geleden heb opgezegd, kan ik u The New Yorker alleen maar aanbevelen. De reden waarom ik ermee gestopt ben, moet je enkel zoeken in het té grote aandeel van de exclusief voor een Amerkaans publiek bestemde bijdragen en de vaak al te Amerikaans getinte instelling van hun artikels over algemene onderwerpen. Maar als je dat er wil bij nemen, dan is The New Yorker meer dan waarschijnlijk het beste weekblad ter wereld. En vroeger was het dus nog beter, je moet niet vragen.
Terug naar William Trevor. Toen ik Cheating at Canasta uit had, spaarzaam gelezen, één verhaal met de keer s namiddags (no pun intended) na de broodmaaltijd en met een espresso van versgemalen Damiaankoffie van de plaatselijke brander in Tremelo en een (één!) Côte dOr Intense chocolaatje, 70% cacao, met de radio op Musiq3, toen dacht ik: nog eens een klassieke boekbespreking heeft geen zin, ik deed dat al telkens ik een boek van hem uit had, wat kan ik nog meer zeggen? Hoe kan ik mijn lezers ervan overtuigen om iets van hem te lezen, als ze dat nu nog niet gedaan hebben, na al mijn aandringen? Het antwoord lag voor de hand: een stukje van hem vertalen.
En dat is wat je gekregen hebt, lieve lezeres en lezer en ik hoop dat je ervan genoten hebt. Besef wel dat je daarmee een uitzonderlijke primeur gekregen hebt: dit is de eerste en wellicht, helaas, de enige Nederlandse vertaling van dit kortverhaal uit de laatst verschenen en misschien wel laatste bundel van William Trevor, hij wordt dit jaar immers tachtig en terwijl we allemaal hopen dat hij nog lang bij ons mag blijven en nog veel schrijven, weten we ook dat zelfs levende legenden niet onsterfelijk zijn, alleen hun werk is dat, zo gaat dat bij mensen, althans de besten.
Je kan mijn vorige bedenkingen bij boeken of verhalenbundels van William Trevor nalezen als je bij zoeken in blog zijn naam intypt. Dan vind je ook de onbegrijpelijk beperkte lijst van Nederlandstalige vertalingen, waaraan je nog Elizabeth mag toevoegen.
William Trevor is een auteur die ik heel diep in mijn hart draag en die ik mateloos bewonder. Ik verbaas, ja erger me er voortdurend over dat hij zo weinig bekend is. Op Wikipedia bijvoorbeeld vind je enkel wat basisgegevens in het Engels, nog (veel) minder in het Duits, Frans, Zweeds en Japans, niets in het Nederlands Misschien moet ik me daar eens aanzetten.
11-03-2008
An Afternoon (2), William Trevor
An Afternoon
William Trevor, vertaling Karel Dhuyvetters 2008.
Een namiddag (deel twee)
Toen ze voorbij de Queen and Angel kwamen vroeg hij haar of ze wel eens dronk. Hij kon haar niet meenemen naar waar ze een vergunning hadden, legde hij uit en ze zei dat ze niet moeilijk deed over drinken, terwijl ze zich de smaak van bier herinnerde, die ze niet lekker had gevonden. Hij zei haar even te wachten en stak de straat over naar een slijterij met een drankvergunning en kwam terug met een plastic zak. Hij gaf haar een knipoog en ze lachte.
We mogen geen stoute jongens zijn, zei hij. Een paar slokjes maar.
Ze kwamen bij een brug over de rivier. Ze staken de brug niet over maar liepen de trap af naar een jaagpad. Hij zei dat het een kortere weg was.
Er was niemand in de buurt; ze leunden tegen een bakstenen muur, een onderdeel van de brug. Hij schroefde de dop van de fles die hij gekocht had en liet haar zien hoe een plastic schijf die hij uit een zak van zijn jasje haalde, open ging en een drinkbeker werd. Versterkende wijn, zei hij, maar hij had ook wodka, minibottels noemde hij die kleine flesjes die hij had. De Russen drinken dat, zei hij, maar dat wist ze wel. Hij zei dat hij al eens in Moskou geweest was.
Ze dronken van de beker toen hij de mengeling geproefd had die hij gemaakt had en zei dat het niet te sterk was. Hij had nog nooit een meisje dronken gemaakt, zei hij. Hij had de opvouwbeker toevallig gevonden op de bank waar ze samen in de zon hadden gezeten. Op een dag had hij die daar opgemerkt, hij dacht eerst dat het een poederdoos was. Hij had die altijd bij zich voor het geval dat hij iemand ontmoette die iets wou drinken.
Alles okay, Jas?
Ja, nijg.
Lekker, Jas?
Ze gaven de beker aan elkaar door, heen en weer. Ze dronk waar zijn lippen waren geweest; dat wou ze ook doen. Hij zag het haar doen en hij glimlachte haar toe.
Heerlijk in het zonnetje, zei hij toen ze verder wandelden en hij nam weer haar hand. Ze dacht dat hij haar zou kussen, maar hij deed het niet. Ze wou dat hij het deed. Ze wou gaan zitten op een grasperkje en kijken naar de roeiers die voorbijkwamen, zijn arm om haar schouders, zijn andere hand in haar hand. Er was nog wat over in de flesjes toen hij ze samen met de plastic zak in de vuilnisbak wierp.
Zullen we wat zitten? zei ze en dat deden ze, haar hoofd tegen zijn borst aangedrukt. Ik zie je graag, Clive, fluisterde ze, ze kon het niet laten.
Wij horen samen, fluisterde hij terug. Vanzelf dat we samen horen, Jas.
Ze verbrak de stilte niet toen ze verder wandelden, ze wist dat die bijzonder was, beter dan al de woorden die er hadden kunnen zijn. Woorden waren niet nodig, er waren geen woorden die iets konden toevoegen aan wat er was.
Ik zie ons al in Moskou, Jas. Ik zie ons al in de straten wandelen.
Ze voelde zich anders, alsof haar onaantrekkelijkheid er niet was. Haar gezicht voelde anders aan, haar lichaam ook. In de cafetaria zou ze iemand anders zijn, terwijl ze de borden afruimde, niet gestoord door de sigarettenrook van de truckers, niet gestoord door hun opmerkingen tegen haar. Niets van al wat ze kende zou nog eender zijn, haar moeder niet en Lukie Giggs haar laten aanraken waar hij wou ook niet. Ze vroeg zich af of ze dronken was.
Niks dronken, Jas. Hij kneep in haar hand, hij zei dat ze fantastisch was. Ze waren allebei alleen maar een beetje aangeschoten, zei hij. Vrolijk, zei hij. Krek toen hij haar stem hoorde wist hij dat ze fantastisch was. Krek toen hij haar zag aan het bushokje. In de kamer waar ze heengingen had hij de dingen die hij verzamelde: kleine plastic schildpadjes en renwagens en boeken over de plekken waar hij heen wou en fotos van kastelen aan de muur. Ze zag het voor zich terwijl hij het vertelde en ze zag een vaas met zomerbloemen, de gordijnen die het zonlicht buiten hielden. Hij draaide een disk voor haar, de Spice Girls want die waren in het verleden en hij hield van die dingen.
Van het jaagpad draaiden ze een steegje in, met een hele rij garagepoorten langsheen en aan de andere kant de muren van achtertuintjes. Ze kwamen uit op een achterstraat en staken die over naar een huizenrij in een halve maan. Voor ze daar aankwamen liet hij haar hand los en trok de achterkant van zijn jasje weer naar beneden dat wat naar omhoog gekropen was. Hij maakte alle drie de knopen vast.
Wil je vijf minuutjes wachten, Jas?
Het was precies alsof ze dat al wist, alsof ze al wist waarom ze moest wachten en waarom het vijf minuten moest zijn, alsof hij haar iets zei dat ze even vergeten had. Ze wist dat het niet zo was. Het gaf niet.
Goed voor jou, Jas?
Tuurlijk.
Ze keek hoe hij wegwandelde en bij een blauw geschilderde poort aankwam. Ze keek naar hem zoals ze dat had gedaan toen hij de straat overstak naar de slijterij. Ze wachtte, zoals ze toen ook had gewacht, ze zag de kleine schildpadjes en de renwagens, ze hoorde de Spice Girls. Aan de overkant hield een bestelwagen halt. Er stapte niemand uit en een minuut of zo later reed hij weer weg. Er liep een hond voorbij. In een van de voortuintjes startte een vrouw een grasmaaier.
Ze wachtte langer dan hij had gezegd, het leek een eeuwigheid, maar toen hij terugkwam was hij gehaast, alsof hij dat weer goed wou maken. Hij liep bijna, zijn flanellen broek flapperde. Hij was buiten adem toen hij bij haar aankwam. Hij schudde het hoofd en zei dat ze maar beter weer weg konden gaan.
Weer weg?
Best weer weg, Jas.
Hij nam haar bij de arm, maar hij was gespannen en hij deed het niet zoals tevoren. Hij probeerde niet haar hand te nemen. Hij trok aan haar anorak toen ze het moeilijk kreeg om hem bij te houden. Ergens achter hen sloeg een deur van een auto dicht.
Ochod, zei hij.
Een rode wagen vertraagde naast hen toen ze weer het steegje insloegen met de garagepoorten. Toen de wagen halt hield, stapte er een vrouw uit met haar bril aan een touwtje om haar nek. Ze droeg een bruine rok en een cardigan in een aangepaste kleur over een bleekzijden bloes. Haar donker haar krulde rond haar hoofd, haar lippenstift glinsterde, alsof ze geen tijd had gehad om die te poederen of het vergeten had. Haar bril slingerde heen en weer op haar bloes en hing dan stil. Haar stem klonk boos toen ze sprak maar ze sprak stil, alsof haar tanden opeengeklemd waren.
Niet te geloven, zei ze.
Ze sprak alsof Jasmin er niet was. Ze keek haar niet aan, wierp niet eens een blik in haar richting.
In godsnaam! schreeuwde ze bijna, en sloeg de deur van de wagen toe, alsof ze wel iets moest doen, alsof alleen lawaai kon uitdrukken wat ze voelde. In godsnaam, na al wat we al meegemaakt hebben!
Haar gezicht beefde van woede, een hand een vuist die op het dak van de wagen sloeg en dan weer open ging en aan haar zijde neerviel. Er was even een stilte, dan.
Wie is dat? De vrouw sprak toen de stilte was blijven hangen en ze uiteindelijk toch de aanwezigheid van Jasmin besefte. Haar vraag kwam er moedeloos, op een kleurloze, matte toon. Je bent voorwaardelijk vrij, zei ze. Ben je op een of andere manier vergeten dat je voorwaardelijk vrij bent?
De man die ze zo uitschold had geen poging gedaan om iets te zeggen, had niet geprotesteerd, maar nu werden een paar woorden gemompeld.
Ze was op zoek naar het jaagpad. Ze vroeg me waar het was. Ik weet niet wie dit is.
Dat lange, scherpe gezicht zou die namiddag, om het even welke namiddag, nooit anders geweest zijn dan zoals het nu geworden was in de korte tijd die verlopen was: alle uitdrukking was eruit verdwenen, doods, een straaltje tranen verscheen.
En Jasmins kompaan van al die gesprekken en die ze was beginnen liefhebben, die droop af en de vrouw zei niets tot hij bij de blauw geverfde sierpoort kwam en weer om de hoek van het huis verdween.
Was er iets? vroeg ze dan. Ze staarde Jasmin aan. Traag bekeek ze haar van onder tot boven. Jasmin begreep niet wat ze met die vraag bedoelde.
Heeft hij je iets gedaan? vroeg de vrouw en Jasmin begreep het en ook weer niet. Veel belangrijker was dat hij had gehuild, dat zijn opgewektheid hem afgenomen was en zijn glimlach. Hij had om haar gehuild. Hij had gehuild om hen beiden. Dat verstond ze allemaal al te goed.
Wie ben jij? vroeg de vrouw. Haar dichtgeklemde stem had de energie van haar woede verloren en was nu verschrokken, en vrees hing vast aan de moeheid in haar gezicht.
Clive is mijn vriend, zei Jasmin. Er was niets aan de hand. We hebben niets verkeerds gedaan.
Zo heet hij niet.
Clive, zei hij.
Hij zegt om het even wat. Heeft hij je doen drinken?
Jasmin schudde het hoofd. Waarom zou ze het ook zeggen? Waarom hem in moeilijkheden brengen?
Je stinkt naar de drank, zei de vrouw. Hij geeft ze elke keer te drinken.
Hij heeft niet gedaan.
Zijn moeder was mijn zuster. Hij woont bij ons in.
Als ze het hem had gevraagd, zei Jasmin, dan had hij het wel uitgelegd, van zijn naam. Maar de vrouw staarde haar enkel maar aan toen Jasmin begon te vertellen dat zij zich ook een andere naam had gegeven, dat mensen dat soms wouden doen.
Mijn zus is gestorven, zei de vrouw. Sindsdien woont hij bij ons. Hij dacht dat er niemand thuis zou zijn deze namiddag maar dat was niet zo omdat ik van gedacht veranderd ben over uitgaan. Je maakt je zorgen en je verandert van gedacht. Dat gebeurt vaak genoeg. Wel, vanzelf, dat is toch zo? Hij is al eens veroordeeld.
Hij wou me alleen maar tonen, eigenlijk, waar hij woont.
Hoe heet je?
Jasmin.
Als dit uitkomt, nemen ze hem weer mee.
Jasmin schudde het hoofd. Het was een vergissing, zei ze. De vrouw zei van niet.
Wij zorgen voor hem, we liegen voor hem, mijn man en ik. We hebben zo ons best gedaan sinds mijn zuster gestorven is. Een familiekwestie, dan doe je wat je kan.
Maar er is niets gebeurd.
Mijn zus wist dat hij ooit eens de kans zou grijpen. Ze wist dat er een dag zou komen die te vreselijk was voor haar om te dragen. Hij was haar kind, al bij al, het werd teveel. Ze heeft een briefje achtergelaten.
Eerlijk waar, ik zweer het je.
Ik weet het, ik weet het wel.
De vrouw stapte in haar wagen en draaide het raampje naar beneden alsof ze nog iets wou zeggen maar ze zei niets. Ze draaide om in het stille steegje en reed weer naar haar huis.
Holby was varkenslapjes aan het braden en prikte er af en toe in met een vork. Hij vond het leuk om ze goed zwart te laten worden, de rook te zien opwalmen en nog het gas niet lager te draaien. Het trok tot in haar haar, beweerde Jasmins moeder. Dat soort rook was vettig, insisteerde ze, maar Holby zei dat dat niet kon. Hij hoorde in de keuken de deur toen Jasmin binnenkwam en hij riep haar toe, hij wist meteen dat het niet haar moeder was die was binnengekomen.
Hoe is t ermee, meid?
Gewoon, zei Jasmin en toen was ook haar moeder daar, terug van haar bezoek aan haar vriendje in het wedkantoor. Zelfs met al de rook bracht ze een vlaag mee naar binnen van het parfum dat ze overdadig gebruikte als ze haar mannen ontmoette.
Wat ben je aan het bakken, Holby? schreeuwde ze boven het geknister van het vlees uit en Jasmin wist dat er weer ruzie zou zijn.
In haar kamer, zelfs met de deur dicht, kon ze horen hoe het begon, haar moeders luidruchtige klachten, Holbys afgemeten gedreun als hij antwoordde. Ze luisterde niet. Waarschijnlijk had hij het door van de man in het wedkantoor, zoals haar vader het ooit had doorgehad van hem. Waarschijnlijk was dat het: de varkenslapjes bakken, de rook, het vet, allemaal een manier om zijn mannetje te staan. En Holby, vandaag of een andere keer, zou ervandoor gaan en zeggen dat geen mens zo iets kon uithouden en dat was precies wat Jasmin zich herinnerde dat haar vader had gezegd.
Ze trok de gordijnen dicht en ging op haar bed liggen. Ze hield van de halfschaduw die ze had teweeggebracht; zelfs op betere dagen dan deze hield ze daarvan. Ze was moe van de lange wandeling naar het huis van de man die ze was beginnen graag te zien en daarna de eenzame weg terug naar waar ze zelf woonde. Ze deed haar ogen dicht.
Wil je hier mee heen? vroeg hij haar weer. Hij bracht de koffie naar waar ze wachtte. Ze voelde hoe zijn vingers haar aanraakten toen hij haar het halssnoer omdeed. Zit je graag in de zon, Jasmin? zei hij.
In de kamer die ze zich alleen nog maar kon inbeelden waren er boeken op de rekken, de vaas met de bloemen, de fotos van de kastelen. In de gerechtszaal leidde hij een zaak in, zijn documenten in de hand, gebaren makend met de andere. Ze hoorden samen, zei hij op het jaagpad, de roeiers gleden voorbij.
Beneden werd er iets gegooid en dan was er Holbys gemompel, het gerinkel van gebroken porselein dat bijeengeveegd werd, haar moeders stem die maar doorging, haar chagrijn ten einde zoals dat van die vrouw. Hij was beschaamd door die vrouw die het verkeerd voorhad en hij was iemand die daar onder leed. Hij besefte niet dat de vrouw er niet toe deed, dat al haar praatjes en haar woede er niet toe deden. Hij was niet iemand die dat zou beseffen. Hij was niet van het beseffende soort.
De stem van haar moeder was anders, nu, aaiend, liegend. Ze stuurde Holby om bier, iets dat ze steeds deed als het zo ver gekomen was; Jasmin hoorde hem naar buiten gaan. Haar moeder riep aan de trap, noemde haar Angie, zei dat ze naar beneden moest komen. Ze antwoordde niet. Ze zei niet dat Angie haar naam niet was. Ze zei helemaal niets.
Als ze erheen ging, zou hij niet op de bank zitten in de zon. Hij zou niet staan wachten bij het bushokje. Of aan de automaten aan het spelen zijn. Of in de McDonalds. Maar als Jasmin haar ogen weer sloot was zijn glimlach daar en ging niet meer weg. Met haar lippen beroerde ze het halssnoer dat hij haar had gegeven. Ze beloofde dat ze het altijd bij zich zou houden.
Einde.
10-03-2008
An Afternoon, William Trevor
An Afternoon
William Trevor, vertaling Karel Dhuyvetters 2008.
Een namiddag
Jasmin wist zeker dat hij anders zou zijn, helemaal zeker: geen schijn van kans van een baseballpet achterstevoren over millimeterhaar, geen klungel zoals Lukie Giggs, geen klokkende geluiden zoals Darren Finn als hij probeerde iets te zeggen. Ze had er het raden naar, maar van één ding was ze zeker, dat hij niet zoals hen zou zijn. Misschien dat hij je deed denken aan de drummer van Rawdeal, hoe heet die ook weer, of aan Al in Doc Martin. Maar de jongen in het bushokje leek op geen van beiden. En het was geen jongen, helemaal niet.
Hij was de enige die alleen stond te wachten, behalve zij zelf en hij leek niet echt geïnteresseerd in de posters met de aankomst- en vertrektijden van de bussen. Hij keek niet op als er mensen naar binnen kwamen. Hij had niet één keer een blik in haar richting geworpen.
Uiteindelijk, als er niets zou gebeuren, dan wist Jasmin dat ze brutaal zou moeten zijn. Zo noemde ze het voor zichzelf, en dat was het ook, want je komt nergens als je niet brutaal bent. Je kon je leven lang thee brengen naar de truckers in het baancafé, de tafels afvegen en de plastic borden wegnemen en ondertussen iets opdoen van de sigarettenrook van de truckers. Hela, niet brutaal zijn, Angie, zei haar moeder vroeger, toen ze maar pas vijf of zes jaar oud was en ze altijd aan de dadels of de chocoladerepen zat in de Superette en de verpakking al open had voor haar moeder iets in de gaten had.
Breng dat naar een van de dames die de rekken aanvullen. Zeg dat het een vergissing was, een vergissing. Brutaal ben je, dat was altijd haar laatste woord, pas maar op, meisje! Dan hield ze zich gedeisd. Ze sprak nooit een van de vrouwen aan die de waren in de rekken ordenden, ze verstopte gewoon wat ze genomen had achter de cornflakes of de keukenrollen.
Jasmin was de naam die ze zelf gekozen had, want Angie had ze altijd al gehaat en toen ze wat ouder was vond ze die naam ordinair. Oh, la-di-da! was de reactie van haar moeder geweest op dit zoveelste bewijs van haar brutale bek. Moet je onze bekakte madam horen, zo drong ze aan bij Holby en probeerde zo de man die ze nu had erbij te betrekken, maar Holby was daarvoor te gewiekst, hij had zijn les geleerd toen hij in een gebroken huwelijk was getuind. En dat was niet eens hoe je het schreef, voegde haar moeder er vernietigend aan toe, zonder een e achteraan was het net verdomd Moslims. Maar als haar moeder niet thuis was zei Holby dat dat allemaal dikke zever was. Jij schrijft je naam zoals je dat graag wil, raadde hij haar aan. Hou het maar zoals jij het wil. Haar moeder was een gewelddadige vrouw, bedacht Jasmin en ze wist dat Holby dat ook wel besefte.
Excuseer, zei ze en stapte naar waar de man stond te wachten, ik ben Jasmin. Hij glimlachte haar toe. Hij had een scherp gezicht, zijn tanden te dicht bijeen vooraan, lichtgekleurd haar, halflang gelaten. Hij droeg een flanellen broek en een jasje, tot haar verwondering. Een wat gespikkeld donkerblauw jasje was het, en een grijze stropdas. En schoenen, geen sportschoenen, allemaal heel netjes. Wat haar het meest van al verbaasde: hij kon best wel midden van de dertig zijn, misschien een paar jaar ouder nog. Afgaand op zijn stem op de chatlijn dacht ze veeleer iets als negentien.
Heb je zin in een koffie, Jasmin? zei hij. Ze voelde de opwinding toen hij sprak. De eerste keer dat ze dat voelde was toen hij haar Jasmin had genoemd op de chatlijn. En dan weer gisteren, toen hij zei kunnen we elkaar eens ontmoeten? Tof, okay, zei ze. En de hele tijd hield hij zijn glimlach op. Hij was van het opgewekte soort, dat had hij haar op de chatlijn verteld, niet de eerste keer meteen, misschien de derde of vierde keer. Hij had haar gevraagd of zij ook opgewekt was en ze had ja gezegd, ook al wist ze dat ze het niet was. Hangerig, dat was ze, had ze haar moeder horen zeggen toen Holby bij hen in huis kwam wonen; en later, toen haar moeder er niet was, had Holby haar gevraagd wat het probleem was en ze zei niets. Mis je je Pa? had Holby gesuggereerd. Zeven moet ze toen geweest zijn.
Wil je hier mee heen? stelde de man voor toen ze bij een McDonalds kwamen. Is een McDonalds goed voor jou, Jasmin? Alleen een koffie, zei ze toen hij haar een burger aanbood en hij zei dat hij de koffie zou halen. Haar vader was vertrokken toen hij erop uit kwam dat haar moeder het met Holby aanlegde. Haar moeder zei dat ze er niet om gaf, maar zes maand later dwong ze Holby met haar te trouwen, want ze was gezien, hield ze vol, omdat ze niet met Jasmins vader getrouwd was geweest.
Ik vind de McDonalds leuk, zei de man toen hij eraan kwam met de koffie. Hij glimlachte weer en ze vroeg zich af of hij de hele tijd had geglimlacht aan de toonbank. Ze kende zijn naam niet. Drie weken geleden had ze voor het eerst zijn stem gehoord op de chatlijn. Ik ben Jasmin, had ze gezegd en verwachtte dat hij ook zijn naam zou zeggen, maar dat had hij niet gedaan.
Ik kon ongeveer wel raden hoe oud je was, zei hij. Gewoon door met je te praten, ongeveer toch. Zestien. Zestien, dacht ik ook.
Ze zaten aan een lange tafel voor het raam. De mensen buiten op de stoep waren gehaast, botsten tegen elkaar aan, autos of bussen mochten deze straat niet in.
Jij bent knap, zei hij. Je bent knap, Jasmin. Nou, niet echt knap. Je kon haar niet knap noemen, maar hij zei het toch maar en vroeg zich af of er ook een complimentje was dat hij erg graag zou horen. Terwijl ze naar de mensen op de straat keken dacht hij daaraan, aan haar kinderstemmetje waarmee ze haar woorden aframmelde en dat iets zou zeggen als jij kent er wat van of het gaat je goed af.
Had je gedacht dat ik jonger zou zijn? vroeg hij haar. Bahja, misschien. Ze haalde haar schouders even op, een snelle beweging op en neer van haar dunne schouders. De blauwe anorak die ze droeg was niet groezelig maar zag er verkleurd en afgewassen uit. Andere meisjes zouden hem weggegooid hebben.
Ik vind dat mooi zei hij en hij wees ernaar, want ze had niet door dat hij de broche bedoelde die ze op de dunne roze stof van haar kleed had gespeld. Haar borst was plat en hij had kunnen zeggen dat hij dat ook mooi vond want het was de waarheid. Maar de waarheid deed het niet altijd, dat had hij lang geleden geleerd en hij glimlachte dan maar gewoon. Haar blote, bleke benen waren net als twijgen met de schors eraf en hij herinnerde zich hoe hij dat vroeger deed, ook lang geleden. Haar schoenen waren rozig, met hoge hakken.
Das maar niks, zei ze, over de broche. Ze haalde weer haar schouders op met dezelfde schok, het leek wel een zenuwtrek, bijna, maar hij wist wel dat het zo niet was. Een vis zei ze. Het moet een vis voorstellen. Het is heel mooi, Jasmin. Holby heeft het me gegeven. En wie is Holby dan? Mijn moeder is met hem getrouwd. Je vader dan, toch? Verdomd niet.
Hij glimlachte. Tijdens een van hun gesprekken had hij haar gevraagd of ze knap was en ze had gezegd misschien en hij had gedacht dat ze het niet was, omdat ze het zo had gezegd. Ze fantaseerden maar wat, ze deden alsof. Wel, iedereen deed dat, natuurlijk.
Even oud als jij, Jasmin was dat wat je dacht toen we praatten? Wat had je gedacht? Je klonk niet als een jongen, zei ze.
Ze had een pin aan een kant van haar neus en een ringetje in de rand van een oor. Hij vroeg zich af of ze iets had in haar navel en wou haar dat vragen maar wist wel beter. Hij wou zijn ogen sluiten en denken aan een glinstering van iets dat zich daar nestelde, maar hij glimlachte alleen maar. Sluik haar had ze, geen spoor van krullen, gebleekt met een spoeling.
Jij doet wel je best, zei hij. Ik dacht wel dat jij dat type zou zijn. Ik wist meteen dat jij jezelf goed verzorgde. Weer dat schouderophalen. Ze hield de papieren kop in haar beide handen als om ze te warmen. Ze vroeg hem of hij werk had en hij zei ja, bij het gerecht. Het gerecht? Ben je bij de politie? Ze keek opgewonden om zich heen, haar ogen verschrikt. Hij zou haar bij de hand kunnen nemen, dacht hij, heel natuurlijk, zoiets, maar ook dat verdrong hij.
De rechtbank, zei hij. Als er een betwisting is, als er problemen zijn, dan moet ik een zaak inleiden. Nee, niet bij de politie, het heeft niets met de politie van doen. Ze knikte, haar ongerustheid slonk weg. En word jij verpleegster, Jasmin? Mensen verzorgen? Dat zie ik jou wel doen, Jasmin. Als ze het vroegen, dan zei hij altijd het gerecht. En gewoonlijk zei hij ook dat hij het wel zag zitten dat zij mensen zouden verzorgen.
De Gold Mine was een tent die hij kende en ze gingen daarheen om op de fruitautomaten te spelen. Hij won altijd, zei hij, maar vandaag won hij niet. Hij gaf er niet om. Hij ging niet door het dak zoals Giggs als die zijn geld zag verdwijnen voor niets. Hij zei niet dat het opgezet spel was. Je hebt goeie dagen en slechte, dat was al wat hij zei.
Nee, neem het maar, vooruit, zei hij toen ze hem moest bekennen dat ze geen geld bij had en dan nam ze maar het stuk van twee pond aan en liet het omwisselen. Hij viste een halsketting voor haar met de kraan, hij geleidde de grijper heel handig, wist precies wanneer hij de metalen tanden moest openen, wist perfect dat hij ze niet te snel mocht sluiten, moest wachten tot hij heel zeker was. Op een keer had hij de hele winkel leeggehaald zei hij: snoep, juwelen, dobbelstenen, drie kaartspelen, twee pennenmessen, een dansende pop, een Minnie Mouse, sieraden. Hij draaide de kraan rond toen hij voor haar de halsketting had opgepikt en vroeg haar wat ze nog meer wou, maar nu sloten de tanden een ogenblik te vroeg en de armband die hij wou bewoog maar eventjes en gleed dan weer weg. Ze brachten een uur door in de Gold Mine.
Gaan we nog even terug naar het bushokje voor een tijdje? stelde hij voor en Jasmin zei dat ze dat goed vond. Maar onderweg was er een stel banken, een langs elke kant van een kleine betonnen plek met een betonnen kuip met planten in het midden. De planten waren grotendeels verdord, maar een van de banken was vrij en hij vroeg of ze daar wou gaan zitten.
Ja, das leuk, zei Jasmin. Op de bank tegenover de lege bank lag een oude man, languit en in slaap. Op een andere zat een moeder met haar kinderen, ze aten frieten. Op de derde twee vrouwen, voor zich uit starend.
Ik kom hier wel eens als de zon schijnt, zei de man bij wie Jasmin was. Als ik niets beter te doen heb, dan kom ik naar hier. Hij had haar het halssnoer doen dragen, had het voor haar omgedaan, de toppen van zijn vingers koel in haar nek terwijl hij met het slot prutste. Hij had gezegd dat het haar goed stond. Het paste bij haar ogen, had hij gezegd en ze vroeg zich af waarom, de kralen waren geel. Toen ze bij de machine stonden die je meenam naar de sterren had hij gezegd dat hij negenentwintig was en zij had willen zeggen dat zij het leuk vond dat hij ouder was dan zij en bijna had ze het gedaan.
Zit je graag in de zon, Jasmin? De twee vrouwen keken naar hen, eerst de ene, dan de andere, nog steeds zonder een woord te zeggen. De moeder schold op haar kinderen toen die om nog meer frieten vroegen. Ze propte de lege kartonnen dozen in de vuilbak en dan gingen ze weg.
Er zitten vitaminen in de zon. Wist je dat, Jasmin? Ze knikte, al had ze dat nooit geweten. Ze probeerde naar de halsketting te kijken maar ze kon die niet goed zien als ze die strak trok en naar de kralen loenste. Als ze alleen was geweest, had ze de ketting af gedaan, maar dat wou ze nu niet doen. Jasmin is een toffe naam, zei hij. Op de chatlijn had hij dat gezegd, als een compliment, al wist hij niet dat zij zich zelf die naam had gegeven. Vaak had ze gedacht, toen ze hun gesprekken hadden op de chatlijn, dat hij heel lief was, al was ze een paar keer in de war geweest toen hij de telefooncel beschreef waarin hij was of toen hij voorlas wat er op de wand geschreven stond. De eerste keer dat hij zo iets had voorgelezen zonder te zeggen dat hij dat deed, had ze zich afgevraagd of hij wel goed bij zijn hoofd was, maar hij had het haar uitgelegd en dan was het okay. Ze stelde zich hem voor bij de rechtbank, zoals op TV. Ze zag hem voor zich terwijl hij opstond, met documenten in een hand, een zaak inleidend. Ze beeldde zich in dat hij keek naar waar zij zat te kijken en dat hij begon te glimlachen en dat ze wou wuiven naar hem maar wist dat ze dat niet mocht omdat hij haar dat had gezegd. De eerste keer op de chatlijn had hij iets liefs gezegd over haar stem. Hou je goed, had hij gezegd en ze was blijven luisteren omdat ze niet wou dat hij wegging. Ik hou van die stem, zei hij en ze besefte dat hij het over de hare had.
Hij glimlachte naar haar op dit ogenblik en ze zagen hoe de slapende man wakker werd. Hij had een hoofdkussen gemaakt van een plastic boodschappentas die hij had volgepropt met wat misschien wel kleren waren. Hij had zijn veters losgemaakt en knoopte die nu weer. Hij keek om zich heen en ging dan weg.
Ik dacht dat je misschien nee zou zeggen, Jasmin, toen ik je voorstelde om elkaar te ontmoeten. Weet je wel, Jasmin? Dat je niet verder wou gaan. Ze schudde het hoofd, ontkende dat. Ze wou dat haar moeder voorbijkwam, op de terugweg van het wedkantoor, waar de man werkte waar Holby niet van wist. Holby was hopeloos, zei haar moeder, nog een vergissing van haar, net zoals met Jasmins vader. Ze was een relatie begonnen met de man van het wedkantoor en het vervolg zou zijn dat ook hij een vergissing was, daar kon je donder op zeggen.
Nooit van ze leven, hoorde Jasmin zichzelf protesteren. Ik zou nooit nee gezegd hebben. Ze schudde het hoofd om zeker te zijn dat hij gerustgesteld was. Hij had zachter gesproken toen hij zei dat hij zich zorgen had gemaakt of ze nee zou zeggen. Ze wou niet dat er iets verknoeid werd; ze wou dat alles doorging en zo goed bleef als op de chatlijn, zo goed als het nu was.
Heb je niets omhanden, Jasmin? Heb je tijd vandaag, om mee te gaan naar bij mij thuis? Weer was er die golf van opwinding. Ze voelde het over heel haar lichaam, een tinteling van spelden en naalden leek het wel bijna maar ze wist dat het iets anders was. Ze was graag bij hem; ze had geweten dat ze graag bij hem zou zijn. Jaah, zei ze zonder aarzelen, ze wou niet dat hij dacht dat ze aarzelde. Jaah, ik heb tijd vandaag. We kunnen beter lopen, zei hij. Is dat okay voor jou, Jasmin, lopen? Tuurlijk. En omdat het leek alsof dat er nu bij hoorde, zei ze dat ze zijn naam niet wist. Clive, zei hij. Hij vond het een leuke naam en gaf die vaak op. Gewoonlijk vroegen ze erom, soms zelfs op de chatlijn, nog voor ze eraan begonnen. Rodney vond hij ook leuk. Ken was ook leuk. En Alistair. Ik ken niemand die Clive heet zei ze. Woon je nog bij je ouders, Jasmin? Ja, ja Dat is wat je me zei. Een tijdje geleden, zei je dat. Ik vroeg me alleen maar af of je intussen misschien eruit getrokken was. Ik wou dat ik dat kon. Kat en hond, niet?
Dat verstond ze niet en hij zei haar moeder en die andere. Hij herinnerde zich dat ze op de chatlijn gezegd had dat ze een enig kind was. Haar moeder had ze toen vernoemd, de man had ze ter sprake gebracht in het bushokje. Hij vroeg haar naar hem, of hij misschien een West-Indiër was en ze zei ja. Licht van huid, zei ze. Hij kan ermee door.
Ze hadden de drukke staten nu verlaten, in Blenheim Row nu, richting Sowell Street, waar de toiletten waren, de school aan het einde van de straat.
Een West-Indisch kind is hier vermoord zei hij. Blanke kinderen die hun messen trokken. Heb je ooit zoiets gezien, Jasmin? Nee. Ze schudde het hoofd heel hevig en hij lachte en zij dan ook. Denk je er wel eens aan om eruit te trekken, Jasmin? Komt dat wel eens in je op? Een eigen plekje?
Denk aan niets anders, zei ze. Maar ja, ze had geen inkomen.
Dat was misschien wel het eerste dat je me ooit verteld hebt, dat je op droog zaad zat. Met jou kan ik gemakkelijk praten, Clive, zei ze. Hij nam haar hand; ze maakte geen bezwaar. Haar vingernagels waren verzilverd, dat had hij in de McDonalds opgemerkt, enkele gekarteld en afgebroken. Geen twijfel dat ze nog een kind was, geen twijfel dat ze nog geen zestien was, veeleer twaalf. Haar hand was warm in zijn hand, vochtig, haar vingers tussen de zijne.
Er was vroeger een liedje, zei hij. Putting on the agony, zo ging het. Putting on the style. Voor jouw tijd, Jas. Het had ook anders kunnen heten, maar dat waren nu eenmaal de woorden. Thats what all the young folk are doin all the while. Heerlijke song. Misschien heb ik het wel eens gehoord, misschien, ik weet het niet. Hoe oud ben je echt, Jas? Zeventien. Nee, echt nu?
Ze zei vijftien. Zestien in oktober, zei ze.
(einde van het eerste deel)
05-03-2008
Lectori salutem
Ligt het aan onze leeftijd en onze belangstellingssfeer, of aan het aanbod, ik weet het niet, maar Lut en ik kijken steeds minder TV. Voor ons geen soaps, zogenaamd humoristische programmas, dramatische reeksen, Amerikaanse of Britse detectiveverhalen, geen gewelddadige films (op een zeldzame klassieker zoals Alien of Exterminator na, voor mij dan), geen spelprogrammas, zeker nu er geen droge quiz meer is, tenzij Twee voor twaalf met Astrid Joosten, geen BV-shows of liedjesprogrammas. Af en toe eens een documentaire, historisch of wetenschappelijk, maar die zijn zelden op niveau en gebruiken het medium niet efficiënt.
Derhalve, om niet te zeggen deswege, luisteren wij meer naar TV dan kijken, naar de radio-uitzendingen die via Telenet binnenkomen, en naar de muziekzenders Exqui en Mezzo, vooral die laatste, die overdag enkel klassieke muziek geeft. Maar de avond is voor ons bij uitstek de tijd voor lectuur. We zitten dan in de salon, waar de muziekinstallatie staat en ook de daarop aangesloten TV, twee goede relaxzetels met leestafeltje, een gezellige gaskachel; prominent aan de wand een schilderij van Armand Demeulemeester en een verlicht glasraam van Staf Pyl, twee kunstenaars die we gekend hebben, ze zijn allebei enige tijd geleden overleden; een comtoise-klok, een grootvaderklok, een regulateur en een draaipendeltje met maanfase, enkele postuurtjes van muzikantjes en een kleine collectie Metzler & Ortloff-beeldjes. We zijn nog steeds op zoek naar echt goede leeslampen, ontwerpers daarvan houden zich meer bezig met het uitzicht dan het nut.
In die omzeggens gezegende omstandigheden heb ik de laatste weken nog eens Tolkiens The Lord of the Rings gelezen, misschien al voor de twintigste keer sinds ik erdoor overweldigd werd in 1965. Ik kocht bij Proxis de uitgave in drie luxe delen, in een mooie cassette, met illustraties van Alan Lee, die ook artistiek adviseur was bij de film. Het is een plezier om lezen, praktisch dan, al had ik de letter graag wat zwarter gehad en het papier wat minder glanzend.
Maar inhoudelijk! Aanvankelijk wou ik de film niet gaan zien, maar samen met Dirk, mijn oudste zoon, en ten huize van Luk, mijn jongste, is dat toch gebeurd. Enerzijds vond ik het de moeite, maar anderzijds Na deze hernieuwde onderdompeling in het origineel, in het Engels, zeg ik u, lieve lezeres en lezer: neem die Tolkien uit de kast en lees het boek en vergeet zo snel mogelijk de film. Ik verneem dat je voor een superversie van de film tot meer dan 120 moet neertellen. Van het boek zijn er uitstekende versies in het Engels en in de buitengewoon goede vertaling van Max Schuchart. Tweedehands kost een Nederlandse vertaling nog weinig of niets, de luxe-set die ik me aanschafte bij Proxis kost amper 67, zonder de 10% korting die je daar kan krijgen; voor dat geld heb je vijf kilogram leesvoer, meer dan 1000 paginas, goed voor vele avonden vol onvervalst leesgenot. Ik heb al spijt dat het weer gedaan is. Elk boek dat ik nu vastneem zal het moeilijk hebben om de vergelijking te doorstaan met de lectuur van wat ongetwijfeld het beste boek is dat ik ooit gelezen en herlezen heb en ooit zal lezen, waarschijnlijk.
Zet die domme TV af, lieve lezeres en lezer, zet wat goede muziek op en lees een boek.
04-03-2008
Moeder van smarten
Stabat Mater
Moeder van smarten wenend bij het kruis waar haar Zoon toen hing
haar gemoed vol zuchten diepbedroefd en lijdend heeft een zwaard doorboord
hoe droevig en aangeslagen was de hooggezegende Moeder van de Eniggeborene
En zij treurde en leed en sidderde toen ze zag de pijn die haar Zoon trof
Wie is de mens die niet zou wenen als hij Christus Moeder zag in een beproeving zo groot?
Wie zou niet vertwijfeld zijn bij het zicht van de vrome Moeder die met haar Zoon medelijdt?
Voor de zonden van zijn geslacht zag ze Jezus aan foltering en geseling overgeleverd
Zag ze haar zoete Kind sterven in verlatenheid bij het geven van zijn geest
Zie o Moeder, bron van liefde hoe de kracht der droefheid ik voel maak dat ik met u mede rouw
Maak dat mijn hart ontbrandt in liefde voor Christus God en ik hem behagen mag
Heilige Moeder, sta me toe sla de wonden van de Gekruisigde diep in mijn hart
Van uw gewonde Zoon die zich verwaardigt voor mij te lijden Laat mij delen de wonden
Doe mij waarlijk met u wenen en met de gekruisigde lijden tot ik zelf zal sterven
Bij het kruis met u te staan en gewillig u bij te staan in uw klagen dat verlang ik
Maagd aller maagden heerlijkste wees niet bitter jegens mij laat mij met u klagen
Maak dat ik Christus dood mag dragen maak mij van zijn lijden deelgenoot dat ik van zijn wonden de sporen draag
Maak dat ik onder zijn wonden lijd door dat kruis overweldigd word om de liefde van uw Zoon
Of ik branden moet of verheven word door u, Maagd wil ik verdedigd zijn op de dag des oordeels
Maak dat ik door het kruis beschermd door de dood van Christus beveiligd door genade begunstigd ben
Wanneer mijn lichaam sterft maak dat mijn ziel gegeven zij de glorie van het paradijs.
Amen.
Vertaling Karel Dhuyvetters 2008
Pergolesi: Stabat Mater
Giovanni Battista Pergolesi heeft niet lang geleefd: hij werd geboren op 4 januari 1710 en stierf op 17 maart 1736. Zijn eerste werken dateren van 1731, hij is dus maar zes jaar actief geweest als componist. Mozart (zie 11.05.2007) stierf ook veel te jong, maar componeerde gedurende twintig van zijn 36 levensjaren. Schubert werd 31, maar schreef eveneens gedurende bijna twintig jaar muziek (zie 19.04.2006).
Ondanks die korte bloei is Pergolesi een grote naam in de muziek. In zijn eigen tijd was hij even beroemd met enkele grote successen in de opera. Zijn La serva padrona heeft standgehouden tot op vandaag. Maar hij kende ook veel artistieke tegenslagen en magere successen.
Hij kwam ter wereld als een ziekelijk kind en leed zijn hele leven aan tuberculose die zijn lichaam teisterde en vervormde: zijn ene been groeide nooit helemaal uit, hij mankte vreselijk. De ontgoocheling bij het lauwe onthaal van zijn latere operas in Rome en Napels heeft zijn gezondheid verder geschaad. De laatste maanden van zijn leven bracht hij door in een klooster in Pozzuoli, voor de goede lucht Het mocht niet baten. Zijn dode lichaam werd, zoals gebruikelijk bij onbemiddelden, met honderden anderen samen begraven.
Het Stabat Mater dat hij schreef in Pozzuoli was bestemd voor Goede Vrijdag, een moderne versie ter vervanging van het als verouderd aangevoelde van Alessandro Scarlatti. Het was gedeeltelijk een herwerking van zijn eerder Dies Irae (zie 28.10.2007), enkel de eerste acht stukjes zijn origineel, maar dat was toen gewoon. Na zijn dood kwam er een echte revival op gang, de vraag naar zijn composities was zo groot dat uitgevers werken van andere componisten onder zijn naam uitgaven. Van het overzicht uit 1942 is wellicht slechts een zeer beperkt gedeelte van Pergolesi zelf, en niet steeds het beste
Maar het Stabat Mater is ongetwijfeld van hem en het is zijn meesterwerk en is terecht beroemd geworden, het was het meest gepubliceerde werk van de 18de eeuw en is sindsdien ontelbare keren opgevoerd en, sinds we opgenomen muziek kennen, ook talloze keren opgenomen. We horen het zeer vaak op de radio en rond Pasen ook in concertzalen en kerken, ik woonde ooit een opvoering bij in de Munt, waar het opgevoerd werd als een ballet
De Latijnse tekst is die van een 13de-eeuwse sequentia, toegeschreven aan paus Innocentius III, of aan Jacopone da Todi, maar in die tijd waren er nog geen auteursrechten, natuurlijk. Het is geen hoogstaande poëzie, maar het is een zeer direct aansprekend thema: een moeder die aan de voet van het kruis staat waaraan haar zoon sterft. In de katholieke kerk wordt dat dan de Moedermaagd Maria en haar goddelijke Zoon, Jezus Christus, die vrijwillig de kruisdood sterft voor onze zonden, een van de kernmomenten van het geloof en op Goede Vrijdag een hoogdag in mineur van het liturgisch kerkelijk jaar.
Hierbij vind je de Latijnse tekst, die met zijn vele open klinkers gemakkelijk rijmt en ruimte biedt voor zeer expressieve muziek. Ik heb zelf een werkvertaling gemaakt, die trouw en sober het Latijn volgt, zonder vervormingen omwille van rijm en metrum. Ik consulteerde enkele vertalingen in het Engels, Duits en Frans, maar dat waren allemaal her- of omdichtingen, waarin je nog nauwelijks de oorspronkelijke tekst en gedachten kon herkennen. Mijn bescheiden vertaling helpt je het Latijn te verstaan, en dat is niet zo moeilijk, zelfs als je weinig of geen Latijn kent, met wat Frans kom je al heel ver, probeer het eens: stabat mater dolorosa iuxta crucem lacrimosa
Is dit nu religieuze muziek? Ik heb het daarover al eerder gehad en je kent mijn stelling: er is geen religieuze muziek, enkel goede en minder goede muziek. Het feit dat de oorspronkelijke muziek voor een andere tekst geschreven was, ondersteunt mijn stelling al gedeeltelijk (het Dies Irae is ook een religieuze tekst). Maar ook tijdgenoten van Pergolesi waren die mening toegedaan: de meer behoudsgezinden onder hen meenden dat de muziek van het Stabat Mater klonk zoals de operas van Pergolesi en zij vonden dat ten zeerste ongepast. Anderen loofden de vernieuwende frisheid en de sterke expressieve en emotionele kracht van de muziek.
Naast en na Pergolesi hebben vele componisten de tekst van het Stabat Mater op muziek gezet, onder meer Karl Jenkins, Giovanni Pierluigi da Palestrina, Joseph Haydn, Antonín Dvořák, Antonio Vivaldi, Emanuele d'Astorga, Gioacchino Rossini, Giovanni Battista Pergolesi, Charles Villiers Stanford, Charles Gounod, Krzysztof Penderecki, Francis Poulenc, Karol Szymanowski, Alessandro Scarlatti (1724), Domenico Scarlatti (1715), Pedro de Escobar, Arvo Pärt, Josef Rheinberger, Giuseppe Verdi, Zoltán Kodály, Trond Kverno (1991), Hristo Tsanoff en zelfs de black metal band Anorexia Nervosa. Op een website vond ik een lijst van vele honderden componisten, waarvan sommigen zelfs meer dan één versie pleegden Het getuigt van de bijzondere aantrekkingskracht van het thema van de Mater dolorosa.
Het is aan ons, erfgenamen van een eeuwenoude cultuur, waarin godsdienst, liturgische en profane muziek en algemeen menselijke gevoelens bij lijden en dood nog steeds een plaats vinden, om te oordelen over de blijvende waarde van deze muziek. Als we mogen voortgaan op het succes ervan bij opvoeringen en de verkoop van de steeds weer verschijnende opnamen, dan zit dat met het Stabat Mater van Pergolesi wel goed. Je kan bijna geen slechte uitvoering vinden, maar ik koester die op Decca met de ontroerende Andreas Scholl en Barbara Bonney, begeleid door de subtiele Christophe Rousset en Les Talens Lyriques.
Als je deze muziek kent, dan weet ik dat je ze rond deze tijd wel eens uit de kast zal halen. Ken je ze nog niet, dan wacht je een uitzonderlijke ervaring bij de eerste beluistering van het indringende aanvangsduet. Maak het heel stil en rustig in je huiskamer, of trek je ergens terug met een (goede) koptelefoon of oortjes, voor een goed half uurtje muziek die je nooit meer zal vergeten.
Stabat Mater dolorosa
Stabat mater dolorosa iuxta Crucem lacrimosa, dum pendebat Filius.
Cuius animam gementem, contristatam et dolentem pertransivit gladius.
O quam tristis et afflicta fuit illa benedicta, mater Unigeniti!
Quae maerebat et dolebat, pia Mater, dum videbat nati poenas inclyti.
Quis est homo qui non fleret, matrem Christi si videret in tanto supplicio?
Quis non posset contristari Christi Matrem contemplari dolentem cum Filio?
Pro peccatis suae gentis vidit Iesum in tormentis, et flagellis subditum.
Vidit suum dulcem Natum moriendo desolatum, dum emisit spiritum.
Eia, Mater, fons amoris me sentire vim doloris fac, ut tecum lugeam.
Fac, ut ardeat cor meum in amando Christum Deum ut sibi complaceam.
Sancta Mater, istud agas, crucifixi fige plagas cordi meo valide.
Tui Nati vulnerati, tam dignati pro me pati, poenas mecum divide.
Fac me tecum pie flere, crucifixo condolere, donec ego vixero.
Iuxta Crucem tecum stare, et me tibi sociare in planctu desidero.
Virgo virginum praeclara, mihi iam non sis amara, fac me tecum plangere.
Fac, ut portem Christi mortem, passionis fac consortem, et plagas recolere.
Fac me plagis vulnerari, fac me Cruce inebriari, et cruore Filii.
Inflammatus et accensus, per te, Virgo, sim defensus in die iudicii.
Fac me cruce custodiri, morte Christi premuniri confoveri gratia.
Quando corpus morietur, fac, ut animae donetur paradisi gloria. Amen.
PS Er zijn verscheidene tekstvarianten; ik gebruikte die van de Decca-opname met Scholl en Bonney.
03-03-2008
Kaïn en Abel
Wie herinnert zich niet het verhaal van Kaïn en Abel uit de Gewijde Geschiedenis van onze jeugd? We zien voor ons, als was het gisteren, een veelkleurige plaat voor didactisch gebruik, die in elke klas aanwezig was. Daarop, in warme tonen, de afbeelding van het dubbele offer dat de twee kinderen van Adam en Eva brachten aan de Heer. Bij Abel stijgt de witte rook recht naar de wolkenloze hemel, bij Kaïn slaat de vuilgrijze walm neer op het omringende land
Wat was er aan de hand? De meester liet er geen twijfel over bestaan: Abel had zijn beste lammetje geofferd, Kaïn wat afval van het veld. Dat zijn offer de Heer niet welgevallig was, bleek in alle grafische duidelijkheid voor de leerlingen van het lager onderwijs. De scherpe geur van verbrande plantenresten zat ons in de neus.
Dit is het verhaal dat de Bijbel vertelt in Genesis 4, in de plechtige vertaling van de Statenbijbel, waarvan de eerste versie in 1637 verscheen.
1 En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kaïn, en zeide: Ik heb een man van den HEERE verkregen! 2 En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kaïn werd een landbouwer. 3 En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kaïn van de vrucht des lands den HEERE offer bracht. 4 En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn offer aan; 5 Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kaïn zeer, en zijn aangezicht verviel. 6 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen? 7 Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen. 8 En Kaïn sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood. 9 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder? 10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. 11 En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen. 12 Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde. 13 En Kaïn zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde. 14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan. 15 Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan Kaïn; opdat hem niet versloeg al wie hem vond. 16 En Kaïn ging uit van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden. 17 En Kaïn bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch. 18 En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechujael; en Mechujael gewon Methusael; en Methusael gewon Lamech. 19 En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla. 20 En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee hadden. 21 En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen en orgelen handelen. 22 En Zilla baarde ook Tubal-Kaïn, een leermeester van allen werker in koper en ijzer; en de zuster van Tubal-Kaïn was Naema. 23 En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile! 24 Want Kaïn zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal. 25 En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel; want Kaïn heeft hem doodgeslagen. 26 En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den Naam des HEEREN aan te roepen.
Wat meteen opvalt, is dat de offergave van de landbouwer Kaïn niet als minderwaardig is: het was een normaal offer, van de vruchten van de aarde. Dat van Abel is wel iets beter: hij neemt een jong lam en, zo staat in de Canisius-vertaling van 1965: en wel van de vetste. Het is om dat detail, namelijk dat Abel niet zomaar een dier slacht, maar het puikste, dat God zijn offer aanvaardt en op dat van zijn broer geen acht slaat.
De reactie van Kaïn op de afwijzing en op de donderpreek van God laat niet op zich wachten: hij neemt hem mee naar een afgelegen plek en slaat hem dood. Traditioneel gebeurt dat met het kaaksbeen van een ezel(in), het zelfde wapen dat Samson gebruikt om de Filistijnen te verslaan. De Bijbel zegt daarover niets: het Hebreeuwse werkwoord duidt op het doden van vee, en dat gebeurde door het kelen, dus met een mes of een ander snijdend voorwerp, niet letterlijk op slaan. Kaïn was landbouwer, hij had dus allicht een mes of zo bij de hand. Die manier van doden komt ook beter overeen met het vervolg van het verhaal, waar de aarde doordrenkt is met het bloed van Abel en zo om wraak roept tot de Heer.
In latere Targumteksten is het met een steen dat Kaïn de moord begaat.
Het ezelskaaksbeen verschijnt voor het eerst in de iconografie rond de 9de eeuw in Ierland en het beeld heeft zich vandaar verspreid over de hele westerse wereld. Waarschijnlijk moet de oorsprong niet gezocht worden in het verhaal van Samson, maar in een Iers verhaal over doodslag of broedermoord.
Sommige moderne exegeten of Bijbeluitleggers maken veel van de tegenstelling tussen de landbouwer en de herder en verwijzen naar conflicten tussen de nomadische (rondzwervende, uit het Grieks) herders en de aan de grond gebonden landbouwers. Er is een Sumerische sage met een soortelijk conflict, dat evenwel niet eindigt in moord, maar waar de verliezer wel een zwerver wordt zoals Kaïn.
Dat zwerven van Kaïn is een zeer sterk beeld: de moordenaar vindt nergens rust. Maar God is zelfs hem genadig en beschermt hem met een teken en vervloekt eenieder die de hand opheft tegen de getekende Kaïn.
De Bijbel zegt dat Kaïn zich vestigde ten oosten van Eden, een uitdrukking die we allen kennen als East of Eden, de titel van de film van Elia Kazan uit 1957, met James Dean, naar een novelle van John Steinbeck met dezelfde titel uit 1952. Dat hij zich zou gevestigd hebben in het land Nod zou een slechte vertaling kunnen zijn, want Nod is Hebreeuws voor zwerven In middeleeuwse legenden brachten de zwerftochten Kaïn hem uiteindelijk op de maan, als een manneke-in-de-maan, met een takkenbos op zijn rug, een van de vele interpretaties van de schaduwen en de kraters op de maan. Ook in andere mythologieën kwamen goden en helden terecht aan het firmament.
De rusteloos ronddolende misdadiger is ook een vast thema in de literatuur, denken we maar aan de Vliegende Hollander aan de wandelende jood (wandering Jew) Ahasverus, de Joodse schoenmaker uit middeleeuwse legenden, die Jezus op zijn kruisweg bespotte en hem tot meer spoed aanmaande, waarop Jezus zou geantwoord hebben dat Ahasverus zou blijven ronddwalen tot de Laatste Dag.
Het Kaïnsteken is een mysterieus element. De Bijbel zegt weer niets over de aard van dat teken. Het woord is ook gebruikt voor andere Bijbelse goddelijke tekens, zoals de regenboog als teken van het verbond, of de besnijdenis als teken van het behoren tot het volk Gods. De tekst moet dus voor de Joodse lezers een duidelijke betekenis gehad hebben, zij moeten geweten hebben welk teken bedoeld was, hoe kon Kaïn anders voordeel halen uit zijn beschermend teken? Helaas is ook de Joodse traditie hierover onbeslist. In de Kabbalistische Zohar is Kaïns teken de Hebreeuwse letter waw, die eruit ziet als een staf, met de kromme haak bovenaan naar links. Dat zie je op sommige afbeeldingen op het voorhoofd van Kaïn en zijn nakomelingen.
Veel vaker meent men dat Kaïn een donkere huidskleur had. Dat zou kunnen ontstaan zijn uit die andere Bijbelse vloek, namelijk die van Ham, een van de drie zonen van Noach, die zijn dronken vader naakt had gezien en zich daarover vrolijk had gemaakt; de andere twee, Shem of Sem en Japhet, wendden het hoofd. Bij zijn ontwaken vervloekte Noach Ham, die daardoor een zwarte huid kreeg. Tussen haakjes: elders in de Bijbel betekent zijn vader naakt zien het zelfde als: gemeenschap hebben met zijn moeder.
Men heeft dus gemeend dat ook Kaïn een zwarte was geworden en met hem zijn hele nageslacht. Die beide slechte voorbeelden, de eerste broedermoordenaar Kaïn en de incestueuze, losbandige en respectloze Ham, waren voor racisten door de eeuwen heen Bijbelse gronden om het zwarte ras met dezelfde zonden te beladen en derhalve te misprijzen.
Mensen zijn vindingrijk en hun fantasieën kennen geen grenzen, en we hoefden niet te wachten tot Freud verscheen om seksuele interpretaties te krijgen van oude mythen. Al heel vroeg waren er interpretaties van het verhaal van Kaïn en Abel die geen vrede namen met de simpele tegenstelling tussen een offer van veldvruchten en een offerdier. Het Bijbelse verhaal moest wat aangedikt en er zou een vrouw aan te pas komen, of zelfs twee. Zo komen we bij het verhaal dat te vinden is in Joodse Midrash of Bijbelcommentaren, van de tweelingzussen van Kaïn en Abel, Aclima en Jumella (je gelooft het nooit! denk aan jumeau-gémelle, tweelingen, gemini). In de ene versie is Kaïn verliefd op zijn eigen tweelingzuster Aclima, maar dwingt zijn vader hem te huwen met die van zijn broer, Abel. Hij weigert dat, en een offer moet beslissen; hoe het met zijn offergave afloopt weten we. In een andere versie moeten ze elk met hun eigen tweelingzuster huwen, maar Jumella was de mooiste en Kaïn begeerde haar, en doodde daarom zijn rivaal Abel.
Dit zeer bekende Bijbelse verhaal heeft de mensheid altijd bezig gehouden, het is in ons bewustzijn gegrift. Sommige woorden, beelden en uitdrukkingen, zoals die van de opstijgende en neerslaande rook, de zachtaardige herder en de wilde landbouwer, de ezelskaak, broedermoord, het teken van Kaïn, Ben ik mijn broeders hoeder? Het bloed van uw broeder roept luid uit de grond, de eeuwig rusteloze misdadiger, de wandelende jood, overheersende blanken en minderwaardige, dienende zwarten vinden we terug in vele talen en godsdiensten en in alle mogelijke kunstuitingen, van middeleeuwse illustraties tot hedendaagse films, als zovele variaties op een thema dat aan de vroegste gronden raakt van het menselijk samenleven: de eerste mensen, seksualiteit in kleine besloten gemeenschappen, rondzwervende herders en sedentaire landbouwers, broedermoord, schuld en boete, uitsluiting en verbanning.
27-02-2008
Wat is tijd?
In álle bibliografieën over tijd zal je zeker een werk vinden van Gerald James Whitrow (1912-2000). In het najaar van 1969 hield hij vier lezingen voor het toen befaamde Third Programme van de B.B.C. over de tijd, die kort nadien verschenen in het toen al even terecht befaamde blad van de B.B.C., The Listener. In september 1971 verscheen dan het boek met een sterk uitgebreide versie van de radio talks onder de titel The Nature of Time. Ik kon via eBay in de V.S. een exemplaar vast krijgen van die uitgave, mooi uitgegeven en in vrij goede staat, voor enkele dollars. Met de inleiding en de voetnoten komt het op net geen 200 pp. Er is ook een heruitgave van 2003, met een inleiding van die andere onvermijdelijke auteur over tijd, J.T. Fraser, die ook een vrij uitvoerige basisbibliografie over dit onderwerp toevoegt, iets dat helaas ontbrak in de eerste uitgave. Dit is wat kleinere druk maar nog zeer goed leesbaar, 169 pp., te koop via Proxis of een andere goede boekhandel voor ongeveer 10.
Destijds (1974) verscheen er een vertaling in de Spectrum-reeks onder de titel Wat is tijd? en in 1965 was er een vertaling, in de Aula-reeks, van zijn eerder werk (vermoed ik) The Natural Philosophy of Time onder de titel Het tijdsbegrip in de moderne wetenschap'. Ik heb geen van beide Nederlandstalige pockets kunnen vinden, maar misschien vinden we die nog op een rommelmarkt of een tweedehandseboekenhandel. Kijk ook eens in je eigen bibliotheek, misschien staat het wel tussen de Prismaatjes, waar is de tijd
Whitrow schrijft vlot, maar ernstig, het is geen Richard Dawkins; niet dat die niet ernstig zou zijn, verre van, maar Dawkins schrijft geestig, zoals ze dat hier in Vlaanderen zeggen: bijna vrolijk, opgewekt, meeslepend, met voorbeelden en illustraties, grapjes, puns Je kan dit boek van Whitrow (let op de schrijfwijze, soms zie je ook Withrow en als je alfabetisch zoekt dan vind je hem niet terug, dus WHITROW) het best vergelijken met het zeer bekende A Brief History of Time (1988) van Stephen Hawking, dat ik hier besprak op 15.07.2007. Whitrow sprak nog over zwarte gaten als een mogelijkheid, bij Hawking zijn die al een zekerheid en vandaag weten we (?) er nóg meer over, dank zij schitterende recente werken als Brian Greenes The Fabric of the Cosmos,die ons ook nog probeert uit te leggen wat de string theory is en zelfs, maar daar ben ik nog niet, de super string theorie en de M-kosmologie en wat een brane is
Met Whitrow zitten we nog in een taal die verstaanbaar is voor de meesten onder ons, zeker als je een beetje gevolgd hebt de laatste twintig jaar of zo. Het is een uitstekende inleiding in de fundamentele aspecten van het begrip tijd, vanaf de primitieve mens tot vandaag (1970). Het is toegankelijker dan Hawking, minder technisch en (veel) korter dan Greene (bijna 700 dichtbedrukte paginas in dat afschuwelijk kleine lettertype van Penguin, een afknapper voor (vele) senioren).
Elk boek, elk artikel over de tijd begint met dat citaat van Augustinus: Quid est enim tempus? Si nemo ex me quaerat, scio; si quaerenti explicare velim, nescio! (Confessiones X, 14 Wat is dan tijd? Als niemand het me vraagt, dan weet ik het; als ik het wil uitleggen aan iemand die me dat vraagt, dan weet ik het niet!) Ook vandaag nog is het begrip tijd het onderwerp van talrijke publicaties, die alle mogelijke aspecten ervan onderzoeken. Ik vermeld nog enkele interessante (op de witHrow-fout na) artikels in aflevering 1996-97 van de Lessen voor de XXIste eeuw, een publicatie van de Universitaire Pers Leuven/Davidsfonds, zeer verzorgde uitgaven, die je nu al voor een prikje tweedehands kan kopen
Men is zelfs in de fysica niet helemaal zeker meer dat tijd wel bestaat! Newton heeft zich ondertussen al om tal van redenen zo vaak omgedraaid in zijn graf dat de deuk in zijn schedel (die van de appel, weet je wel) zo goed als helemaal weggesleten is. Maar het is een fascinerend onderwerp, hoe meer je erover leest, hoe meer je geïntrigeerd bent tot je op den duur Augustinus gelijk gaat geven
Zover is het met mij gekomen: Augustinus bijtreden, jongens toch! Hoewel: het is wellicht beter hem gelijk te geven als hij zegt dat hij iets niet weet, dan wanneer hij helemaal zeker is van zijn zaak
26-02-2008
On an Houre-glasse, John Hall
De zandloper
John Hall (1627-1656), vertaling Karel D'huyvetters 2008
Mijn leven is gemeten in dit glas, in dit glas met elke kleine korrel zand die passeert zo pas. Zie toch hoe ze haasten, hoe ze streven: welke zal de snelste zijn, de allereerste in zijn val? Zie hoe ze een toren bouwen en dan weer met hun eigen gewicht hem slechten keer op keer. Dan, als ze allemaal vergleden zijn, hals over kop neerwaarts ijlend, is t bewegen eindelijk op. Precies zo is de mens: zijn uren vlieden immer vooruit maar nog voor ze begonnen zijn, zijn ze al uitgeluid. Zo nep en nietigheden wij, zon onbeduidend bestaan, nog voor we iets betekenen zijn we al vergaan. Wat we ook doen, de haastige minuten vliegen heen en wat is ons slapen anders dan sterven alleen? Hoe vergankelijk de blijdschap, hoe kort haar dag! Kruipend komt ze eraan en verdwijnt bij toverslag. Hoe stekend is ons verdriet! Waar het eens vaste voet verwerft, dat is waar kommer immer blijven moet. Hoe zonder grond is onze hoop, bedrog van kinderlijk gedacht en bron van zorg. Hoe tastbaar echter onze vrees, die immer slaat en ons verscheurd door knagende passie achterlaat. Hoe zinloos zijn onze verlangens maar zo groot, zwoegend streven we ze na en onverdroot, terwijl al ons leed zelden meer vreugde geeft dan een druppel kwik die in kinderhanden beeft. De ene gaapt het huwelijk aan, maar zijn grillig gedacht weet niet wat voor zorg hem wacht in de huwelijksnacht. Deze zweert bij maagdelijkheid, maar heeft niet gehoord van eenzaamheid, leed, misnoegen dat daarbij hoort. Een andere koestert verlangen naar rijkdom menigvoud waar zovelen zich hebben verslikt in klatergoud. Deze jaagt alleen de eer maar na, maar al wie het hoogste klimt, die wacht de ergste val. Een andere dorst naar kennis, maar wat zal hem wachten? Slapeloos talloze nachten, en martelende gedachten? Deze wil nodig reizen, maar hoeveel gevaren en plagen liggen goed verborgen op wegen vol hinderlagen? Er zijn er die in hun schoonheid triomfen zoeken, die allen ooit als geplukte rozen of verwelkende lelies zullen vallen. Een andere ziet zijn sterke leden als machtige gaven maar reuzen worden niet zelden door nietige dwergen begraven. Deze dossen zich uit in dure zijde, maar hoe ze zich ook tooien een pauw in zijn goede veren is nog altijd veel mooier. Arme mens, wat ben je? Een tennisbal, een vergissing, een glazen schip, geslingerd op een zee van verschrikking. Uit de moederschoot gedreven in bloed en verdriet, kruipend in tranen en rouw, het graf het verschiet. Hoe glibberig is je pad, hoe zeker je val, Hoe nietig, al ben je t meest van al!
On an Houre-glasse my life is measur'd by this glasse, this glasse by all those little Sands that thorough passe. see how they presse, se how they strive, which shall with greatest speed and greatest quicknesse fall. see how they raise a little Mount, and then with their owne weight doe levell it agen. but when th'have all got thorough, they give o're their nimble sliding downe, and move no more. just such is man whose houres still forward run, being almost finisht ere they are begun; so perfect nothings, such light blasts are we, that ere w'are ought at all, we cease to be. do what we will, our hasty minutes fly, and while we sleep, what do we else but die? how transient are our Joyes, how short their day! they creepe on towards us, but flie away. how stinging are our sorrows! where they gaine but the least footing, there they will remaine. how groundlesse are our hopes, how they deceive our childish thoughts, and onely sorrow leave! how reall are our feares! they blast us still, stil rend us, still with gnawing passions fill; how senselesse are our wishes, yet how great! with what toile we pursue them, with what sweat! yet most times for our hurts, so small we see, like Children crying for some Mercurie. This gapes for Marriage, yet his fickle head knows not what cares waite on a Marriage bed. this vowes Virginity, yet knowes not what lonenesse, griefe, discontent, attends that state. desires of wealth anothers wishes hold' and yet how many have been choak'd with Gold? this onely hunts for honour, yet who shall ascend the higher, shall more wretched fall. this thirsts for knowledge, yet how is it bought? with many a sleeplesse night and racking thought. this needs will travell, yet how dangers lay most secret Ambuscado's in the way? these triumph in their Beauty, though it shall like a pluck't Rose or fading Lillie fall. another boasts strong armes, 'las Giants have by silly Dwarfes been drag'd unto their grave. these ruffle in rich silke, though ne're so gay, a well plum'd Peacock is more gay than they. Poore man, what art! a Tennis ball of Errour, a ship of Glasse, toss'd in a Sea of terrour, issuing in blood and sorrow from the wombe, crauling in tears and mourning to the tombe, how slippery are thy paths, how sure thy fall, how art thou Nothing when th'art most of all !