Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (169)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    12-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Naschrift: William Trevor
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De vorige dagen (en natuurlijk nu nog) kon je hier mijn pretentieloze vertaling lezen van een short story van William Trevor: An Afternoon.

    Dit kortverhaal verscheen het eerst in The New Yorker, zoals heel veel van Trevors verhalen. Het is daar dat ik hem lang geleden leerde kennen. Dit verhaal is een van de twaalf verhalen in de laatste bundel van Trevor, die vorig jaar, in 2007 verscheen onder de titel Cheating at Canasta, 232 kleine bladzijden, goed leesbare grote en duidelijke letter, netjes gebonden. Ik kocht mijn exemplaar in voorverkoop via Amazon, het arriveerde in het najaar van 2007 en ik heb er tot nu over gedaan om het helemaal uit te lezen, hoewel ik verscheidene verhalen al had gelezen op de elektronische versie van The New Yorker, die je gratis kan lezen op deze site:
    http://www.newyorker.com/ en hoewel ik mijn abonnement na bijna veertig jaar enkele jaren geleden heb opgezegd, kan ik u The New Yorker alleen maar aanbevelen. De reden waarom ik ermee gestopt ben, moet je enkel zoeken in het té grote aandeel van de exclusief voor een Amerkaans publiek bestemde bijdragen en de vaak al te Amerikaans getinte instelling van hun artikels over algemene onderwerpen. Maar als je dat er wil bij nemen, dan is The New Yorker meer dan waarschijnlijk het beste weekblad ter wereld. En vroeger was het dus nog beter, je moet niet vragen.

    Terug naar William Trevor. Toen ik Cheating at Canasta uit had, spaarzaam gelezen, één verhaal met de keer ’s namiddags (no pun intended) na de broodmaaltijd en met een espresso van versgemalen Damiaankoffie van de plaatselijke brander in Tremelo en een (één!) Côte d’Or Intense chocolaatje, 70% cacao, met de radio op Musiq3, toen dacht ik: nog eens een klassieke boekbespreking heeft geen zin, ik deed dat al telkens ik een boek van hem uit had, wat kan ik nog meer zeggen? Hoe kan ik mijn lezers ervan overtuigen om iets van hem te lezen, als ze dat nu nog niet gedaan hebben, na al mijn aandringen? Het antwoord lag voor de hand: een stukje van hem vertalen.

    En dat is wat je gekregen hebt, lieve lezeres en lezer en ik hoop dat je ervan genoten hebt. Besef wel dat je daarmee een uitzonderlijke primeur gekregen hebt: dit is de eerste en wellicht, helaas, de enige Nederlandse vertaling van dit kortverhaal uit de laatst verschenen en misschien wel laatste bundel van William Trevor, hij wordt dit jaar immers tachtig en terwijl we allemaal hopen dat hij nog lang bij ons mag blijven en nog veel schrijven, weten we ook dat zelfs levende legenden niet onsterfelijk zijn, alleen hun werk is dat, zo gaat dat bij mensen, althans de besten.

    Je kan mijn vorige bedenkingen bij boeken of verhalenbundels van William Trevor nalezen als je bij ‘zoeken in blog’ zijn naam intypt. Dan vind je ook de onbegrijpelijk beperkte lijst van Nederlandstalige vertalingen, waaraan je nog Elizabeth mag toevoegen.

    William Trevor is een auteur die ik heel diep in mijn hart draag en die ik mateloos bewonder. Ik verbaas, ja erger me er voortdurend over dat hij zo weinig bekend is. Op Wikipedia bijvoorbeeld vind je enkel wat basisgegevens in het Engels, nog (veel) minder in het Duits, Frans, Zweeds en Japans, niets in het Nederlands… Misschien moet ik me daar eens aanzetten.



    11-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.An Afternoon (2), William Trevor
     

    An Afternoon

    William Trevor, vertaling Karel D’huyvetters 2008.

    Een namiddag (deel twee)

    Toen ze voorbij de ‘Queen and Angel’ kwamen vroeg hij haar of ze wel eens dronk. Hij kon haar niet meenemen naar waar ze een vergunning hadden, legde hij uit en ze zei dat ze niet moeilijk deed over drinken, terwijl ze zich de smaak van bier herinnerde, die ze niet lekker had gevonden. Hij zei haar even te wachten en stak de straat over naar een slijterij met een drankvergunning en kwam terug met een plastic zak. Hij gaf haar een knipoog en ze lachte.

    ‘We mogen geen stoute jongens zijn,’ zei hij. ‘Een paar slokjes maar.’

    Ze kwamen bij een brug over de rivier. Ze staken de brug niet over maar liepen de trap af naar een jaagpad. Hij zei dat het een kortere weg was.

    Er was niemand in de buurt; ze leunden tegen een bakstenen muur, een onderdeel van de brug. Hij schroefde de dop van de fles die hij gekocht had en liet haar zien hoe een plastic schijf die hij uit een zak van zijn jasje haalde, open ging en een drinkbeker werd. Versterkende wijn, zei hij, maar hij had ook wodka, minibottels noemde hij die kleine flesjes die hij had. De Russen drinken dat, zei hij, maar dat wist ze wel. Hij zei dat hij al eens in Moskou geweest was.

    Ze dronken van de beker toen hij de mengeling geproefd had die hij gemaakt had en zei dat het niet te sterk was. Hij had nog nooit een meisje dronken gemaakt, zei hij. Hij had de opvouwbeker toevallig gevonden op de bank waar ze samen in de zon hadden gezeten. Op een dag had hij die daar opgemerkt, hij dacht eerst dat het een poederdoos was. Hij had die altijd bij zich voor het geval dat hij iemand ontmoette die iets wou drinken.

    ‘Alles okay, Jas?’

    ‘Ja, nijg.’

    ‘Lekker, Jas?’

    Ze gaven de beker aan elkaar door, heen en weer. Ze dronk waar zijn lippen waren geweest; dat wou ze ook doen. Hij zag het haar doen en hij glimlachte haar toe.

    Heerlijk in het zonnetje, zei hij toen ze verder wandelden en hij nam weer haar hand. Ze dacht dat hij haar zou kussen, maar hij deed het niet. Ze wou dat hij het deed. Ze wou gaan zitten op een grasperkje en kijken naar de roeiers die voorbijkwamen, zijn arm om haar schouders, zijn andere hand in haar hand. Er was nog wat over in de flesjes toen hij ze samen met de plastic zak in de vuilnisbak wierp.

    ‘Zullen we wat zitten?’ zei ze en dat deden ze, haar hoofd tegen zijn borst aangedrukt. ‘Ik zie je graag, Clive,’ fluisterde ze, ze kon het niet laten.

    ‘Wij horen samen,’ fluisterde hij terug. ‘Vanzelf dat we samen horen, Jas.’

    Ze verbrak de stilte niet toen ze verder wandelden, ze wist dat die bijzonder was, beter dan al de woorden die er hadden kunnen zijn. Woorden waren niet nodig, er waren geen woorden die iets konden toevoegen aan wat er was.

    ‘Ik zie ons al in Moskou, Jas. Ik zie ons al in de straten wandelen.’

    Ze voelde zich anders, alsof haar onaantrekkelijkheid er niet was. Haar gezicht voelde anders aan, haar lichaam ook. In de cafetaria zou ze iemand anders zijn, terwijl ze de borden afruimde, niet gestoord door de sigarettenrook van de truckers, niet gestoord door hun opmerkingen tegen haar. Niets van al wat ze kende zou nog eender zijn, haar moeder niet en Lukie Giggs haar laten aanraken waar hij wou ook niet. Ze vroeg zich af of ze dronken was.

    ‘Niks dronken, Jas.’ Hij kneep in haar hand, hij zei dat ze fantastisch was. Ze waren allebei alleen maar een beetje aangeschoten, zei hij. Vrolijk, zei hij. Krek toen hij haar stem hoorde wist hij dat ze fantastisch was. Krek toen hij haar zag aan het bushokje. In de kamer waar ze heengingen had hij de dingen die hij verzamelde: kleine plastic schildpadjes en renwagens en boeken over de plekken waar hij heen wou en foto’s van kastelen aan de muur. Ze zag het voor zich terwijl hij het vertelde en ze zag een vaas met zomerbloemen, de gordijnen die het zonlicht buiten hielden. Hij draaide een disk voor haar, de Spice Girls want die waren in het verleden en hij hield van die dingen.

    Van het jaagpad draaiden ze een steegje in, met een hele rij garagepoorten langsheen en aan de andere kant de muren van achtertuintjes. Ze kwamen uit op een achterstraat en staken die over naar een huizenrij in een halve maan. Voor ze daar aankwamen liet hij haar hand los en trok de achterkant van zijn jasje weer naar beneden dat wat naar omhoog gekropen was. Hij maakte alle drie de knopen vast.

    ‘Wil je vijf minuutjes wachten, Jas?’

    Het was precies alsof ze dat al wist, alsof ze al wist waarom ze moest wachten en waarom het vijf minuten moest zijn, alsof hij haar iets zei dat ze even vergeten had. Ze wist dat het niet zo was. Het gaf niet.

    ‘Goed voor jou, Jas?’

    ‘Tuurlijk.’

    Ze keek hoe hij wegwandelde en bij een blauw geschilderde poort aankwam. Ze keek naar hem zoals ze dat had gedaan toen hij de straat overstak naar de slijterij. Ze wachtte, zoals ze toen ook had gewacht, ze zag de kleine schildpadjes en de renwagens, ze hoorde de Spice Girls. Aan de overkant hield een bestelwagen halt. Er stapte niemand uit en een minuut of zo later reed hij weer weg. Er liep een hond voorbij. In een van de voortuintjes startte een vrouw een grasmaaier.

    Ze wachtte langer dan hij had gezegd, het leek een eeuwigheid, maar toen hij terugkwam was hij gehaast, alsof hij dat weer goed wou maken. Hij liep bijna, zijn flanellen broek flapperde. Hij was buiten adem toen hij bij haar aankwam. Hij schudde het hoofd en zei dat ze maar beter weer weg konden gaan.

    ‘Weer weg?’

    ‘Best weer weg, Jas.’

    Hij nam haar bij de arm, maar hij was gespannen en hij deed het niet zoals tevoren. Hij probeerde niet haar hand te nemen. Hij trok aan haar anorak toen ze het moeilijk kreeg om hem bij te houden. Ergens achter hen sloeg een deur van een auto dicht.

    ‘Ochod,’ zei hij.

    Een rode wagen vertraagde naast hen toen ze weer het steegje insloegen met de garagepoorten. Toen de wagen halt hield, stapte er een vrouw uit met haar bril aan een touwtje om haar nek. Ze droeg een bruine rok en een cardigan in een aangepaste kleur over een bleekzijden bloes. Haar donker haar krulde rond haar hoofd, haar lippenstift glinsterde, alsof ze geen tijd had gehad om die te poederen of het vergeten had. Haar bril slingerde heen en weer op haar bloes en hing dan stil. Haar stem klonk boos toen ze sprak maar ze sprak stil, alsof haar tanden opeengeklemd waren.

    ‘Niet te geloven,’ zei ze.

    Ze sprak alsof Jasmin er niet was. Ze keek haar niet aan, wierp niet eens een blik in haar richting.

    ‘In godsnaam!’ schreeuwde ze bijna, en sloeg de deur van de wagen toe, alsof ze wel iets moest doen, alsof alleen lawaai kon uitdrukken wat ze voelde. ‘In godsnaam, na al wat we al meegemaakt hebben!’

    Haar gezicht beefde van woede, een hand een vuist die op het dak van de wagen sloeg en dan weer open ging en aan haar zijde neerviel. Er was even een stilte, dan.

    ‘Wie is dat?’ De vrouw sprak toen de stilte was blijven hangen en ze uiteindelijk toch de aanwezigheid van Jasmin besefte. Haar vraag kwam er moedeloos, op een kleurloze, matte toon. ‘Je bent voorwaardelijk vrij,’ zei ze. ‘Ben je op een of andere manier vergeten dat je voorwaardelijk vrij bent?’

    De man die ze zo uitschold had geen poging gedaan om iets te zeggen, had niet geprotesteerd, maar nu werden een paar woorden gemompeld.

    ‘Ze was op zoek naar het jaagpad. Ze vroeg me waar het was. Ik weet niet wie dit is.’

    Dat lange, scherpe gezicht zou die namiddag, om het even welke namiddag, nooit anders geweest zijn dan zoals het nu geworden was in de korte tijd die verlopen was: alle uitdrukking was eruit verdwenen, doods, een straaltje tranen verscheen.

    En Jasmins kompaan van al die gesprekken en die ze was beginnen liefhebben, die droop af en de vrouw zei niets tot hij bij de blauw geverfde sierpoort kwam en weer om de hoek van het huis verdween.

    ‘Was er iets?’ vroeg ze dan. Ze staarde Jasmin aan. Traag bekeek ze haar van onder tot boven. Jasmin begreep niet wat ze met die vraag bedoelde.

    ‘Heeft hij je iets gedaan?’ vroeg de vrouw en Jasmin begreep het en ook weer niet. Veel belangrijker was dat hij had gehuild, dat zijn opgewektheid hem afgenomen was en zijn glimlach. Hij had om haar gehuild. Hij had gehuild om hen beiden. Dat verstond ze allemaal al te goed.

    ‘Wie ben jij?’ vroeg de vrouw. Haar dichtgeklemde stem had de energie van haar woede verloren en was nu verschrokken, en vrees hing vast aan de moeheid in haar gezicht.

    ‘Clive is mijn vriend,’ zei Jasmin. ‘Er was niets aan de hand. We hebben niets verkeerds gedaan.’

    ‘Zo heet hij niet.’

    ‘Clive, zei hij.’

    ‘Hij zegt om het even wat. Heeft hij je doen drinken?’

    Jasmin schudde het hoofd. Waarom zou ze het ook zeggen? Waarom hem in moeilijkheden brengen?

    ‘Je stinkt naar de drank,’ zei de vrouw. ‘Hij geeft ze elke keer te drinken.’

    ‘Hij heeft niet gedaan.’

    ‘Zijn moeder was mijn zuster. Hij woont bij ons in.’

    Als ze het hem had gevraagd, zei Jasmin, dan had hij het wel uitgelegd, van zijn naam. Maar de vrouw staarde haar enkel maar aan toen Jasmin begon te vertellen dat zij zich ook een andere naam had gegeven, dat mensen dat soms wouden doen.

    ‘Mijn zus is gestorven,’ zei de vrouw. ‘Sindsdien woont hij bij ons. Hij dacht dat er niemand thuis zou zijn deze namiddag maar dat was niet zo omdat ik van gedacht veranderd ben over uitgaan. Je maakt je zorgen en je verandert van gedacht. Dat gebeurt vaak genoeg. Wel, vanzelf, dat is toch zo? Hij is al eens veroordeeld.’

    ‘ Hij wou me alleen maar tonen, eigenlijk, waar hij woont.’

    ‘ Hoe heet je?’

    ‘Jasmin.’

    ‘Als dit uitkomt, nemen ze hem weer mee.’

    Jasmin schudde het hoofd. Het was een vergissing, zei ze. De vrouw zei van niet.

    ‘Wij zorgen voor hem, we liegen voor hem, mijn man en ik. We hebben zo ons best gedaan sinds mijn zuster gestorven is. Een familiekwestie, dan doe je wat je kan.’

    ‘Maar er is niets gebeurd.’

    ‘Mijn zus wist dat hij ooit eens de kans zou grijpen. Ze wist dat er een dag zou komen die te vreselijk was voor haar om te dragen. Hij was haar kind, al bij al, het werd teveel. Ze heeft een briefje achtergelaten.’

    ‘Eerlijk waar, ik zweer het je.’

    ‘Ik weet het, ik weet het wel.’

    De vrouw stapte in haar wagen en draaide het raampje naar beneden alsof ze nog iets wou zeggen maar ze zei niets. Ze draaide om in het stille steegje en reed weer naar haar huis.

    Holby was varkenslapjes aan het braden en prikte er af en toe in met een vork. Hij vond het leuk om ze goed zwart te laten worden, de rook te zien opwalmen en nog het gas niet lager te draaien. Het trok tot in haar haar, beweerde Jasmins moeder. Dat soort rook was vettig, insisteerde ze, maar Holby zei dat dat niet kon. Hij hoorde in de keuken de deur toen Jasmin binnenkwam en hij riep haar toe, hij wist meteen dat het niet haar moeder was die was binnengekomen.

    ‘Hoe is ’t ermee, meid?’

    Gewoon, zei Jasmin en toen was ook haar moeder daar, terug van haar bezoek aan haar vriendje in het wedkantoor. Zelfs met al de rook bracht ze een vlaag mee naar binnen van het parfum dat ze overdadig gebruikte als ze haar mannen ontmoette.

    ‘Wat ben je aan het bakken, Holby?’ schreeuwde ze boven het geknister van het vlees uit en Jasmin wist dat er weer ruzie zou zijn.

    In haar kamer, zelfs met de deur dicht, kon ze horen hoe het begon, haar moeders luidruchtige klachten, Holby’s afgemeten gedreun als hij antwoordde. Ze luisterde niet. Waarschijnlijk had hij het door van de man in het wedkantoor, zoals haar vader het ooit had doorgehad van hem. Waarschijnlijk was dat het: de varkenslapjes bakken, de rook, het vet, allemaal een manier om zijn mannetje te staan. En Holby, vandaag of een andere keer, zou ervandoor gaan en zeggen dat geen mens zo iets kon uithouden en dat was precies wat Jasmin zich herinnerde dat haar vader had gezegd.

    Ze trok de gordijnen dicht en ging op haar bed liggen. Ze hield van de halfschaduw die ze had teweeggebracht; zelfs op betere dagen dan deze hield ze daarvan. Ze was moe van de lange wandeling naar het huis van de man die ze was beginnen graag te zien en daarna de eenzame weg terug naar waar ze zelf woonde. Ze deed haar ogen dicht.

    ‘Wil je hier mee heen?’ vroeg hij haar weer. Hij bracht de koffie naar waar ze wachtte. Ze voelde hoe zijn vingers haar aanraakten toen hij haar het halssnoer omdeed. ‘Zit je graag in de zon, Jasmin?’ zei hij.

    In de kamer die ze zich alleen nog maar kon inbeelden waren er boeken op de rekken, de vaas met de bloemen, de foto’s van de kastelen. In de gerechtszaal leidde hij een zaak in, zijn documenten in de hand, gebaren makend met de andere. Ze hoorden samen, zei hij op het jaagpad, de roeiers gleden voorbij.

    Beneden werd er iets gegooid en dan was er Holby’s gemompel, het gerinkel van gebroken porselein dat bijeengeveegd werd, haar moeders stem die maar doorging, haar chagrijn ten einde zoals dat van die vrouw. Hij was beschaamd door die vrouw die het verkeerd voorhad en hij was iemand die daar onder leed. Hij besefte niet dat de vrouw er niet toe deed, dat al haar praatjes en haar woede er niet toe deden. Hij was niet iemand die dat zou beseffen. Hij was niet van het beseffende soort.

    De stem van haar moeder was anders, nu, aaiend, liegend. Ze stuurde Holby om bier, iets dat ze steeds deed als het zo ver gekomen was; Jasmin hoorde hem naar buiten gaan. Haar moeder riep aan de trap, noemde haar Angie, zei dat ze naar beneden moest komen. Ze antwoordde niet. Ze zei niet dat Angie haar naam niet was. Ze zei helemaal niets.

    Als ze erheen ging, zou hij niet op de bank zitten in de zon. Hij zou niet staan wachten bij het bushokje. Of aan de automaten aan het spelen zijn. Of in de McDonald’s. Maar als Jasmin haar ogen weer sloot was zijn glimlach daar en ging niet meer weg. Met haar lippen beroerde ze het halssnoer dat hij haar had gegeven. Ze beloofde dat ze het altijd bij zich zou houden.

    Einde.




    10-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.An Afternoon, William Trevor
     

    An Afternoon

    William Trevor, vertaling Karel D’huyvetters 2008.

    Een namiddag

    Jasmin wist zeker dat hij anders zou zijn, helemaal zeker: geen schijn van kans van een baseballpet achterstevoren over millimeterhaar, geen klungel zoals Lukie Giggs, geen klokkende geluiden zoals Darren Finn als hij probeerde iets te zeggen. Ze had er het raden naar, maar van één ding was ze zeker, dat hij niet zoals hen zou zijn. Misschien dat hij je deed denken aan de drummer van Rawdeal, hoe heet die ook weer, of aan Al in Doc Martin. Maar de jongen in het bushokje leek op geen van beiden. En het was geen jongen, helemaal niet.

    Hij was de enige die alleen stond te wachten, behalve zij zelf en hij leek niet echt geïnteresseerd in de posters met de aankomst- en vertrektijden van de bussen. Hij keek niet op als er mensen naar binnen kwamen. Hij had niet één keer een blik in haar richting geworpen.

    Uiteindelijk, als er niets zou gebeuren, dan wist Jasmin dat ze brutaal zou moeten zijn. Zo noemde ze het voor zichzelf, en dat was het ook, want je komt nergens als je niet brutaal bent. Je kon je leven lang thee brengen naar de truckers in het baancafé, de tafels afvegen en de plastic borden wegnemen en ondertussen iets opdoen van de sigarettenrook van de truckers. ‘Hela, niet brutaal zijn, Angie,’ zei haar moeder vroeger, toen ze maar pas vijf of zes jaar oud was en ze altijd aan de dadels of de chocoladerepen zat in de Superette en de verpakking al open had voor haar moeder iets in de gaten had.

    ‘Breng dat naar een van de dames die de rekken aanvullen. Zeg dat het een vergissing was, een vergissing. Brutaal ben je, dat was altijd haar laatste woord, pas maar op, meisje!’ Dan hield ze zich gedeisd. Ze sprak nooit een van de vrouwen aan die de waren in de rekken ordenden, ze verstopte gewoon wat ze genomen had achter de cornflakes of de keukenrollen.

    Jasmin was de naam die ze zelf gekozen had, want Angie had ze altijd al gehaat en toen ze wat ouder was vond ze die naam ordinair. ‘Oh, la-di-da!’ was de reactie van haar moeder geweest op dit zoveelste bewijs van haar brutale bek. ‘Moet je onze bekakte madam horen,’ zo drong ze aan bij Holby en probeerde zo de man die ze nu had erbij te betrekken, maar Holby was daarvoor te gewiekst, hij had zijn les geleerd toen hij in een gebroken huwelijk was getuind. En dat was niet eens hoe je het schreef, voegde haar moeder er vernietigend aan toe, zonder een –e achteraan was het net verdomd Moslims. Maar als haar moeder niet thuis was zei Holby dat dat allemaal dikke zever was. ‘Jij schrijft je naam zoals je dat graag wil,’ raadde hij haar aan. ‘Hou het maar zoals jij het wil.’ Haar moeder was een gewelddadige vrouw, bedacht Jasmin en ze wist dat Holby dat ook wel besefte.

    ‘Excuseer,’ zei ze en stapte naar waar de man stond te wachten, ‘ik ben Jasmin.’
    Hij glimlachte haar toe. Hij had een scherp gezicht, zijn tanden te dicht bijeen vooraan, lichtgekleurd haar, halflang gelaten. Hij droeg een flanellen broek en een jasje, tot haar verwondering. Een wat gespikkeld donkerblauw jasje was het, en een grijze stropdas. En schoenen, geen sportschoenen, allemaal heel netjes. Wat haar het meest van al verbaasde: hij kon best wel midden van de dertig zijn, misschien een paar jaar ouder nog. Afgaand op zijn stem op de chatlijn dacht ze veeleer iets als negentien.

    ‘Heb je zin in een koffie, Jasmin?’ zei hij.
    Ze voelde de opwinding toen hij sprak. De eerste keer dat ze dat voelde was toen hij haar Jasmin had genoemd op de chatlijn. En dan weer gisteren, toen hij zei kunnen we elkaar eens ontmoeten?
    ‘Tof, okay,’ zei ze.
    En de hele tijd hield hij zijn glimlach op. Hij was van het opgewekte soort, dat had hij haar op de chatlijn verteld, niet de eerste keer meteen, misschien de derde of vierde keer. Hij had haar gevraagd of zij ook opgewekt was en ze had ja gezegd, ook al wist ze dat ze het niet was. Hangerig, dat was ze, had ze haar moeder horen zeggen toen Holby bij hen in huis kwam wonen; en later, toen haar moeder er niet was, had Holby haar gevraagd wat het probleem was en ze zei niets. ‘Mis je je Pa?’ had Holby gesuggereerd. Zeven moet ze toen geweest zijn.

    ‘Wil je hier mee heen?’ stelde de man voor toen ze bij een McDonald’s kwamen. ‘Is een McDonald’s goed voor jou, Jasmin?’
    Alleen een koffie, zei ze toen hij haar een burger aanbood en hij zei dat hij de koffie zou halen. Haar vader was vertrokken toen hij erop uit kwam dat haar moeder het met Holby aanlegde. Haar moeder zei dat ze er niet om gaf, maar zes maand later dwong ze Holby met haar te trouwen, want ze was gezien, hield ze vol, omdat ze niet met Jasmins vader getrouwd was geweest.

    ‘Ik vind de McDonald’s leuk,’ zei de man toen hij eraan kwam met de koffie.
    Hij glimlachte weer en ze vroeg zich af of hij de hele tijd had geglimlacht aan de toonbank. Ze kende zijn naam niet. Drie weken geleden had ze voor het eerst zijn stem gehoord op de chatlijn. ‘Ik ben Jasmin,’ had ze gezegd en verwachtte dat hij ook zijn naam zou zeggen, maar dat had hij niet gedaan.

    ‘ Ik kon ongeveer wel raden hoe oud je was,’ zei hij. ‘Gewoon door met je te praten, ongeveer toch.’
    ‘Zestien.’
    ‘Zestien, dacht ik ook.’

    Ze zaten aan een lange tafel voor het raam. De mensen buiten op de stoep waren gehaast, botsten tegen elkaar aan, auto’s of bussen mochten deze straat niet in.

    ‘Jij bent knap,’ zei hij. ‘Je bent knap, Jasmin.’
    Nou, niet echt knap. Je kon haar niet knap noemen, maar hij zei het toch maar en vroeg zich af of er ook een complimentje was dat hij erg graag zou horen. Terwijl ze naar de mensen op de straat keken dacht hij daaraan, aan haar kinderstemmetje waarmee ze haar woorden aframmelde en dat iets zou zeggen als jij kent er wat van of het gaat je goed af.

    ‘ Had je gedacht dat ik jonger zou zijn?’ vroeg hij haar.
    ‘Bahja, misschien.’ Ze haalde haar schouders even op, een snelle beweging op en neer van haar dunne schouders. De blauwe anorak die ze droeg was niet groezelig maar zag er verkleurd en afgewassen uit. Andere meisjes zouden hem weggegooid hebben.

    ‘Ik vind dat mooi’ zei hij en hij wees ernaar, want ze had niet door dat hij de broche bedoelde die ze op de dunne roze stof van haar kleed had gespeld. Haar borst was plat en hij had kunnen zeggen dat hij dat ook mooi vond want het was de waarheid. Maar de waarheid deed het niet altijd, dat had hij lang geleden geleerd en hij glimlachte dan maar gewoon. Haar blote, bleke benen waren net als twijgen met de schors eraf en hij herinnerde zich hoe hij dat vroeger deed, ook lang geleden. Haar schoenen waren rozig, met hoge hakken.

    ‘Da’s maar niks,’ zei ze, over de broche. Ze haalde weer haar schouders op met dezelfde schok, het leek wel een zenuwtrek, bijna, maar hij wist wel dat het zo niet was. ‘ Een vis’ zei ze. ‘Het moet een vis voorstellen.’
    ‘ Het is heel mooi, Jasmin.’
    ‘Holby heeft het me gegeven.’
    ‘En wie is Holby dan?’
    ‘Mijn moeder is met hem getrouwd.’
    ‘Je vader dan, toch?’
    ‘Verdomd niet.’

    Hij glimlachte. Tijdens een van hun gesprekken had hij haar gevraagd of ze knap was en ze had gezegd misschien en hij had gedacht dat ze het niet was, omdat ze het zo had gezegd. Ze fantaseerden maar wat, ze deden alsof. Wel, iedereen deed dat, natuurlijk.

    ‘Even oud als jij, Jasmin – was dat wat je dacht toen we praatten? Wat had je gedacht?’
    ‘Je klonk niet als een jongen,’ zei ze.

    Ze had een pin aan een kant van haar neus en een ringetje in de rand van een oor. Hij vroeg zich af of ze iets had in haar navel en wou haar dat vragen maar wist wel beter. Hij wou zijn ogen sluiten en denken aan een glinstering van iets dat zich daar nestelde, maar hij glimlachte alleen maar. Sluik haar had ze, geen spoor van krullen, gebleekt met een spoeling.

    ‘Jij doet wel je best,’ zei hij. ‘Ik dacht wel dat jij dat type zou zijn. Ik wist meteen dat jij jezelf goed verzorgde.’
    Weer dat schouderophalen. Ze hield de papieren kop in haar beide handen als om ze te warmen. Ze vroeg hem of hij werk had en hij zei ja, bij het gerecht.
    ‘Het gerecht? Ben je bij de politie?’ Ze keek opgewonden om zich heen, haar ogen verschrikt. Hij zou haar bij de hand kunnen nemen, dacht hij, heel natuurlijk, zoiets, maar ook dat verdrong hij.

    ‘De rechtbank,’ zei hij. ‘Als er een betwisting is, als er problemen zijn, dan moet ik een zaak inleiden. Nee, niet bij de politie, het heeft niets met de politie van doen.’
    Ze knikte, haar ongerustheid slonk weg.
    ‘En word jij verpleegster, Jasmin? Mensen verzorgen? Dat zie ik jou wel doen, Jasmin.’
    Als ze het vroegen, dan zei hij altijd het gerecht. En gewoonlijk zei hij ook dat hij het wel zag zitten dat zij mensen zouden verzorgen.

    De Gold Mine was een tent die hij kende en ze gingen daarheen om op de fruitautomaten te spelen. Hij won altijd, zei hij, maar vandaag won hij niet. Hij gaf er niet om. Hij ging niet door het dak zoals Giggs als die zijn geld zag verdwijnen voor niets. Hij zei niet dat het opgezet spel was. Je hebt goeie dagen en slechte, dat was al wat hij zei.

    ‘Nee, neem het maar, vooruit,’ zei hij toen ze hem moest bekennen dat ze geen geld bij had en dan nam ze maar het stuk van twee pond aan en liet het omwisselen. Hij viste een halsketting voor haar met de kraan, hij geleidde de grijper heel handig, wist precies wanneer hij de metalen tanden moest openen, wist perfect dat hij ze niet te snel mocht sluiten, moest wachten tot hij heel zeker was. Op een keer had hij de hele winkel leeggehaald zei hij: snoep, juwelen, dobbelstenen, drie kaartspelen, twee pennenmessen, een dansende pop, een Minnie Mouse, sieraden. Hij draaide de kraan rond toen hij voor haar de halsketting had opgepikt en vroeg haar wat ze nog meer wou, maar nu sloten de tanden een ogenblik te vroeg en de armband die hij wou bewoog maar eventjes en gleed dan weer weg. Ze brachten een uur door in de Gold Mine.

    ‘Gaan we nog even terug naar het bushokje voor een tijdje?’ stelde hij voor en Jasmin zei dat ze dat goed vond. Maar onderweg was er een stel banken, een langs elke kant van een kleine betonnen plek met een betonnen kuip met planten in het midden. De planten waren grotendeels verdord, maar een van de banken was vrij en hij vroeg of ze daar wou gaan zitten.

    ‘Ja, da’s leuk,’ zei Jasmin.
    Op de bank tegenover de lege bank lag een oude man, languit en in slaap. Op een andere zat een moeder met haar kinderen, ze aten frieten. Op de derde twee vrouwen, voor zich uit starend.

    ‘Ik kom hier wel eens als de zon schijnt, ‘ zei de man bij wie Jasmin was. ‘Als ik niets beter te doen heb, dan kom ik naar hier.’
    Hij had haar het halssnoer doen dragen, had het voor haar omgedaan, de toppen van zijn vingers koel in haar nek terwijl hij met het slot prutste. Hij had gezegd dat het haar goed stond. Het paste bij haar ogen, had hij gezegd en ze vroeg zich af waarom, de kralen waren geel. Toen ze bij de machine stonden die je meenam naar de sterren had hij gezegd dat hij negenentwintig was en zij had willen zeggen dat zij het leuk vond dat hij ouder was dan zij en bijna had ze het gedaan.

    ‘Zit je graag in de zon, Jasmin?’
    De twee vrouwen keken naar hen, eerst de ene, dan de andere, nog steeds zonder een woord te zeggen. De moeder schold op haar kinderen toen die om nog meer frieten vroegen. Ze propte de lege kartonnen dozen in de vuilbak en dan gingen ze weg.

    ‘Er zitten vitaminen in de zon. Wist je dat, Jasmin?’
    Ze knikte, al had ze dat nooit geweten. Ze probeerde naar de halsketting te kijken maar ze kon die niet goed zien als ze die strak trok en naar de kralen loenste. Als ze alleen was geweest, had ze de ketting af gedaan, maar dat wou ze nu niet doen.
    ‘Jasmin is een toffe naam,’ zei hij. Op de chatlijn had hij dat gezegd, als een compliment, al wist hij niet dat zij zich zelf die naam had gegeven. Vaak had ze gedacht, toen ze hun gesprekken hadden op de chatlijn, dat hij heel lief was, al was ze een paar keer in de war geweest toen hij de telefooncel beschreef waarin hij was of toen hij voorlas wat er op de wand geschreven stond. De eerste keer dat hij zo iets had voorgelezen zonder te zeggen dat hij dat deed, had ze zich afgevraagd of hij wel goed bij zijn hoofd was, maar hij had het haar uitgelegd en dan was het okay. Ze stelde zich hem voor bij de rechtbank, zoals op TV. Ze zag hem voor zich terwijl hij opstond, met documenten in een hand, een zaak inleidend. Ze beeldde zich in dat hij keek naar waar zij zat te kijken en dat hij begon te glimlachen en dat ze wou wuiven naar hem maar wist dat ze dat niet mocht omdat hij haar dat had gezegd. De eerste keer op de chatlijn had hij iets liefs gezegd over haar stem. ‘Hou je goed,’ had hij gezegd en ze was blijven luisteren omdat ze niet wou dat hij wegging. ‘Ik hou van die stem,’ zei hij en ze besefte dat hij het over de hare had.

    Hij glimlachte naar haar op dit ogenblik en ze zagen hoe de slapende man wakker werd. Hij had een hoofdkussen gemaakt van een plastic boodschappentas die hij had volgepropt met wat misschien wel kleren waren. Hij had zijn veters losgemaakt en knoopte die nu weer. Hij keek om zich heen en ging dan weg.

    ‘Ik dacht dat je misschien nee zou zeggen, Jasmin, toen ik je voorstelde om elkaar te ontmoeten. Weet je wel, Jasmin? Dat je niet verder wou gaan.’
    Ze schudde het hoofd, ontkende dat. Ze wou dat haar moeder voorbijkwam, op de terugweg van het wedkantoor, waar de man werkte waar Holby niet van wist. Holby was hopeloos, zei haar moeder, nog een vergissing van haar, net zoals met Jasmins vader. Ze was een relatie begonnen met de man van het wedkantoor en het vervolg zou zijn dat ook hij een vergissing was, daar kon je donder op zeggen.

    ‘ Nooit van ze leven,’ hoorde Jasmin zichzelf protesteren. ‘Ik zou nooit nee gezegd hebben.’
    Ze schudde het hoofd om zeker te zijn dat hij gerustgesteld was. Hij had zachter gesproken toen hij zei dat hij zich zorgen had gemaakt of ze nee zou zeggen. Ze wou niet dat er iets verknoeid werd; ze wou dat alles doorging en zo goed bleef als op de chatlijn, zo goed als het nu was.

    ‘Heb je niets omhanden, Jasmin? Heb je tijd vandaag, om mee te gaan naar bij mij thuis?’
    Weer was er die golf van opwinding. Ze voelde het over heel haar lichaam, een tinteling van spelden en naalden leek het wel bijna maar ze wist dat het iets anders was. Ze was graag bij hem; ze had geweten dat ze graag bij hem zou zijn. ‘Jaah,’ zei ze zonder aarzelen, ze wou niet dat hij dacht dat ze aarzelde. ‘Jaah, ik heb tijd vandaag’.
    ‘We kunnen beter lopen,’ zei hij. ‘Is dat okay voor jou, Jasmin, lopen?’
    ‘Tuurlijk.’ En omdat het leek alsof dat er nu bij hoorde, zei ze dat ze zijn naam niet wist.
    ‘Clive,’ zei hij.
    Hij vond het een leuke naam en gaf die vaak op. Gewoonlijk vroegen ze erom, soms zelfs op de chatlijn, nog voor ze eraan begonnen. Rodney vond hij ook leuk. Ken was ook leuk. En Alistair.
    ‘Ik ken niemand die Clive heet’ zei ze.
    ‘Woon je nog bij je ouders, Jasmin?’
    ‘Ja, ja…’
    ‘Dat is wat je me zei. Een tijdje geleden, zei je dat. Ik vroeg me alleen maar af of je intussen misschien eruit getrokken was.’
    ‘Ik wou dat ik dat kon.’
    ‘Kat en hond, niet?’

    Dat verstond ze niet en hij zei haar moeder en die andere. Hij herinnerde zich dat ze op de chatlijn gezegd had dat ze een enig kind was. Haar moeder had ze toen vernoemd, de man had ze ter sprake gebracht in het bushokje. Hij vroeg haar naar hem, of hij misschien een West-Indiër was en ze zei ja. Licht van huid, zei ze. ‘Hij kan ermee door.’

    Ze hadden de drukke staten nu verlaten, in Blenheim Row nu, richting Sowell Street, waar de toiletten waren, de school aan het einde van de straat.

    ‘Een West-Indisch kind is hier vermoord’ zei hij. ‘Blanke kinderen die hun messen trokken. Heb je ooit zoiets gezien, Jasmin?’
    ‘Nee.’ Ze schudde het hoofd heel hevig en hij lachte en zij dan ook.
    ‘Denk je er wel eens aan om eruit te trekken, Jasmin? Komt dat wel eens in je op? Een eigen plekje?’

    Denk aan niets anders, zei ze. Maar ja, ze had geen inkomen.

    ‘Dat was misschien wel het eerste dat je me ooit verteld hebt, dat je op droog zaad zat.’
    ‘Met jou kan ik gemakkelijk praten, Clive, zei ze.
    Hij nam haar hand; ze maakte geen bezwaar. Haar vingernagels waren verzilverd, dat had hij in de McDonald’s opgemerkt, enkele gekarteld en afgebroken. Geen twijfel dat ze nog een kind was, geen twijfel dat ze nog geen zestien was, veeleer twaalf. Haar hand was warm in zijn hand, vochtig, haar vingers tussen de zijne.

    ‘ Er was vroeger een liedje,’ zei hij. Putting on the agony, zo ging het. Putting on the style. Voor jouw tijd, Jas. Het had ook anders kunnen heten, maar dat waren nu eenmaal de woorden. That’s what all the young folk are doin’ all the while. Heerlijke song.’
    ‘Misschien heb ik het wel eens gehoord, misschien, ik weet het niet.’
    ‘Hoe oud ben je echt, Jas?’
    ‘Zeventien.’
    ‘Nee, echt nu?’

    Ze zei vijftien. Zestien in oktober, zei ze.

    (einde van het eerste deel)


    05-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lectori salutem
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ligt het aan onze leeftijd en onze belangstellingssfeer, of aan het aanbod, ik weet het niet, maar Lut en ik kijken steeds minder TV. Voor ons geen soaps, zogenaamd humoristische programma’s, dramatische reeksen, Amerikaanse of Britse detectiveverhalen, geen gewelddadige films (op een zeldzame klassieker zoals Alien of Exterminator na, voor mij dan), geen spelprogramma’s, zeker nu er geen ‘droge’ quiz meer is, tenzij Twee voor twaalf met Astrid Joosten, geen BV-shows of liedjesprogramma’s. Af en toe eens een documentaire, historisch of wetenschappelijk, maar die zijn zelden op niveau en gebruiken het medium niet efficiënt.

    Derhalve, om niet te zeggen deswege, luisteren wij meer naar TV dan kijken, naar de radio-uitzendingen die via Telenet binnenkomen, en naar de muziekzenders Exqui en Mezzo, vooral die laatste, die overdag enkel klassieke muziek geeft. Maar de avond is voor ons bij uitstek de tijd voor lectuur. We zitten dan in de salon, waar de muziekinstallatie staat en ook de daarop aangesloten TV, twee goede relaxzetels met leestafeltje, een gezellige gaskachel; prominent aan de wand een schilderij van Armand Demeulemeester en een verlicht glasraam van Staf Pyl, twee kunstenaars die we gekend hebben, ze zijn allebei enige tijd geleden overleden; een comtoise-klok, een grootvaderklok, een regulateur en een draaipendeltje met maanfase, enkele postuurtjes van muzikantjes en een kleine collectie Metzler & Ortloff-beeldjes. We zijn nog steeds op zoek naar echt goede leeslampen, ontwerpers daarvan houden zich meer bezig met het uitzicht dan het nut.

    In die omzeggens gezegende omstandigheden heb ik de laatste weken nog eens Tolkiens The Lord of the Rings gelezen, misschien al voor de twintigste keer sinds ik erdoor overweldigd werd in 1965. Ik kocht bij Proxis de uitgave in drie luxe delen, in een mooie cassette, met illustraties van Alan Lee, die ook artistiek adviseur was bij de film. Het is een plezier om lezen, praktisch dan, al had ik de letter graag wat zwarter gehad en het papier wat minder glanzend.

    Maar inhoudelijk! Aanvankelijk wou ik de film niet gaan zien, maar samen met Dirk, mijn oudste zoon, en ten huize van Luk, mijn jongste, is dat toch gebeurd. Enerzijds vond ik het de moeite, maar anderzijds… Na deze hernieuwde onderdompeling in het origineel, in het Engels, zeg ik u, lieve lezeres en lezer: neem die Tolkien uit de kast en lees het boek en vergeet zo snel mogelijk de film. Ik verneem dat je voor een superversie van de film tot meer dan € 120 moet neertellen. Van het boek zijn er uitstekende versies in het Engels en in de buitengewoon goede vertaling van Max Schuchart. Tweedehands kost een Nederlandse vertaling nog weinig of niets, de luxe-set die ik me aanschafte bij Proxis kost amper € 67, zonder de 10% korting die je daar kan krijgen; voor dat geld heb je vijf kilogram leesvoer, meer dan 1000 pagina’s, goed voor vele avonden vol onvervalst leesgenot. Ik heb al spijt dat het weer gedaan is. Elk boek dat ik nu vastneem zal het moeilijk hebben om de vergelijking te doorstaan met de lectuur van wat ongetwijfeld het beste boek is dat ik ooit gelezen en herlezen heb en ooit zal lezen, waarschijnlijk.

    Zet die domme TV af, lieve lezeres en lezer, zet wat goede muziek op en lees een boek.


    04-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moeder van smarten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Stabat Mater

    Moeder van smarten
    wenend bij het kruis
    waar haar Zoon toen hing

    haar gemoed vol zuchten
    diepbedroefd en lijdend
    heeft een zwaard doorboord

    hoe droevig en aangeslagen
    was de hooggezegende
    Moeder van de Eniggeborene

    En zij treurde en leed
    en sidderde toen ze zag
    de pijn die haar Zoon trof

    Wie is de mens die niet zou wenen
    als hij Christus’ Moeder zag
    in een beproeving zo groot?

    Wie zou niet vertwijfeld zijn
    bij het zicht van de vrome Moeder
    die met haar Zoon medelijdt?

    Voor de zonden van zijn geslacht
    zag ze Jezus aan foltering
    en geseling overgeleverd

    Zag ze haar zoete Kind
    sterven in verlatenheid
    bij het geven van zijn geest

    Zie o Moeder, bron van liefde
    hoe de kracht der droefheid ik voel
    maak dat ik met u mede rouw

    Maak dat mijn hart ontbrandt
    in liefde voor Christus God
    en ik hem behagen mag

    Heilige Moeder, sta me toe
    sla de wonden van de Gekruisigde
    diep in mijn hart

    Van uw gewonde Zoon
    die zich verwaardigt voor mij te lijden
    Laat mij delen de wonden

    Doe mij waarlijk met u wenen
    en met de gekruisigde lijden
    tot ik zelf zal sterven

    Bij het kruis met u te staan
    en gewillig u bij te staan
    in uw klagen dat verlang ik

    Maagd aller maagden heerlijkste
    wees niet bitter jegens mij
    laat mij met u klagen

    Maak dat ik Christus’ dood mag dragen
    maak mij van zijn lijden deelgenoot
    dat ik van zijn wonden de sporen draag

    Maak dat ik onder zijn wonden lijd
    door dat kruis overweldigd word
    om de liefde van uw Zoon

    Of ik branden moet of verheven word
    door u, Maagd wil ik verdedigd zijn
    op de dag des oordeels

    Maak dat ik door het kruis beschermd
    door de dood van Christus beveiligd
    door genade begunstigd ben

    Wanneer mijn lichaam sterft
    maak dat mijn ziel gegeven zij
    de glorie van het paradijs.

    Amen.



    Vertaling Karel D’huyvetters 2008


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pergolesi: Stabat Mater
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    Giovanni Battista Pergolesi heeft niet lang geleefd: hij werd geboren op 4 januari 1710 en stierf op 17 maart 1736. Zijn eerste werken dateren van 1731, hij is dus maar zes jaar actief geweest als componist. Mozart (zie 11.05.2007) stierf ook veel te jong, maar componeerde gedurende twintig van zijn 36 levensjaren. Schubert werd 31, maar schreef eveneens gedurende bijna twintig jaar muziek (zie 19.04.2006).

    Ondanks die korte bloei is Pergolesi een grote naam in de muziek. In zijn eigen tijd was hij even beroemd met enkele grote successen in de opera. Zijn La serva padrona heeft standgehouden tot op vandaag. Maar hij kende ook veel artistieke tegenslagen en magere successen.

    Hij kwam ter wereld als een ziekelijk kind en leed zijn hele leven aan tuberculose die zijn lichaam teisterde en vervormde: zijn ene been groeide nooit helemaal uit, hij mankte vreselijk. De ontgoocheling bij het lauwe onthaal van zijn latere opera’s in Rome en Napels heeft zijn gezondheid verder geschaad. De laatste maanden van zijn leven bracht hij door in een klooster in Pozzuoli, voor de goede lucht… Het mocht niet baten. Zijn dode lichaam werd, zoals gebruikelijk bij onbemiddelden, met honderden anderen samen ‘begraven’.

    Het Stabat Mater dat hij schreef in Pozzuoli was bestemd voor Goede Vrijdag, een moderne versie ter vervanging van het als verouderd aangevoelde van Alessandro Scarlatti. Het was gedeeltelijk een herwerking van zijn eerder Dies Irae (zie 28.10.2007), enkel de eerste acht stukjes zijn origineel, maar dat was toen gewoon. Na zijn dood kwam er een echte revival op gang, de vraag naar zijn composities was zo groot dat uitgevers werken van andere componisten onder zijn naam uitgaven. Van het overzicht uit 1942 is wellicht slechts een zeer beperkt gedeelte van Pergolesi zelf, en niet steeds het beste…

    Maar het Stabat Mater is ongetwijfeld van hem en het is zijn meesterwerk en is terecht beroemd geworden, het was het meest gepubliceerde werk van de 18de eeuw en is sindsdien ontelbare keren opgevoerd en, sinds we opgenomen muziek kennen, ook talloze keren opgenomen. We horen het zeer vaak op de radio en rond Pasen ook in concertzalen en kerken, ik woonde ooit een opvoering bij in de Munt, waar het opgevoerd werd als een ballet…

    De Latijnse tekst is die van een 13de-eeuwse sequentia, toegeschreven aan paus Innocentius III, of aan Jacopone da Todi, maar in die tijd waren er nog geen auteursrechten, natuurlijk. Het is geen hoogstaande poëzie, maar het is een zeer direct aansprekend thema: een moeder die aan de voet van het kruis staat waaraan haar zoon sterft. In de katholieke kerk wordt dat dan de Moedermaagd Maria en haar goddelijke Zoon, Jezus Christus, die vrijwillig de kruisdood sterft voor onze zonden, een van de kernmomenten van het geloof en op Goede Vrijdag een hoogdag in mineur van het liturgisch kerkelijk jaar.

    Hierbij vind je de Latijnse tekst, die met zijn vele open klinkers gemakkelijk rijmt en ruimte biedt voor zeer expressieve muziek. Ik heb zelf een werkvertaling gemaakt, die trouw en sober het Latijn volgt, zonder vervormingen omwille van rijm en metrum. Ik consulteerde enkele vertalingen in het Engels, Duits en Frans, maar dat waren allemaal her- of omdichtingen, waarin je nog nauwelijks de oorspronkelijke tekst en gedachten kon herkennen. Mijn bescheiden vertaling helpt je het Latijn te verstaan, en dat is niet zo moeilijk, zelfs als je weinig of geen Latijn kent, met wat Frans kom je al heel ver, probeer het eens: stabat mater dolorosa iuxta crucem lacrimosa…

    Is dit nu religieuze muziek? Ik heb het daarover al eerder gehad en je kent mijn stelling: er is geen religieuze muziek, enkel goede en minder goede muziek. Het feit dat de oorspronkelijke muziek voor een andere tekst geschreven was, ondersteunt mijn stelling al gedeeltelijk (het Dies Irae is ook een religieuze tekst). Maar ook tijdgenoten van Pergolesi waren die mening toegedaan: de meer behoudsgezinden onder hen meenden dat de muziek van het Stabat Mater klonk zoals de opera’s van Pergolesi en zij vonden dat ten zeerste ongepast. Anderen loofden de vernieuwende frisheid en de sterke expressieve en emotionele kracht van de muziek.

    Naast en na Pergolesi hebben vele componisten de tekst van het Stabat Mater op muziek gezet, onder meer Karl Jenkins, Giovanni Pierluigi da Palestrina, Joseph Haydn, Antonín Dvořák, Antonio Vivaldi, Emanuele d'Astorga, Gioacchino Rossini, Giovanni Battista Pergolesi, Charles Villiers Stanford, Charles Gounod, Krzysztof Penderecki, Francis Poulenc, Karol Szymanowski, Alessandro Scarlatti (1724), Domenico Scarlatti (1715), Pedro de Escobar, Arvo Pärt, Josef Rheinberger, Giuseppe Verdi, Zoltán Kodály, Trond Kverno (1991), Hristo Tsanoff en zelfs de black metal band Anorexia Nervosa. Op een website vond ik een lijst van vele honderden componisten, waarvan sommigen zelfs meer dan één versie pleegden… Het getuigt van de bijzondere aantrekkingskracht van het thema van de Mater dolorosa.

    Het is aan ons, erfgenamen van een eeuwenoude cultuur, waarin godsdienst, liturgische en profane muziek en algemeen menselijke gevoelens bij lijden en dood nog steeds een plaats vinden, om te oordelen over de blijvende waarde van deze muziek. Als we mogen voortgaan op het succes ervan bij opvoeringen en de verkoop van de steeds weer verschijnende opnamen, dan zit dat met het Stabat Mater van Pergolesi wel goed. Je kan bijna geen slechte uitvoering vinden, maar ik koester die op Decca met de ontroerende Andreas Scholl en Barbara Bonney, begeleid door de subtiele Christophe Rousset en Les Talens Lyriques.

    Als je deze muziek kent, dan weet ik dat je ze rond deze tijd wel eens uit de kast zal halen. Ken je ze nog niet, dan wacht je een uitzonderlijke ervaring bij de eerste beluistering van het indringende aanvangsduet. Maak het heel stil en rustig in je huiskamer, of trek je ergens terug met een (goede) koptelefoon of oortjes, voor een goed half uurtje muziek die je nooit meer zal vergeten.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stabat Mater dolorosa
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    Stabat mater dolorosa
    iuxta Crucem lacrimosa,
    dum pendebat Filius.

    Cuius animam gementem,
    contristatam et dolentem
    pertransivit gladius.

    O quam tristis et afflicta
    fuit illa benedicta,
    mater Unigeniti!

    Quae maerebat et dolebat,
    pia Mater, dum videbat
    nati poenas inclyti.

    Quis est homo qui non fleret,
    matrem Christi si videret
    in tanto supplicio?

    Quis non posset contristari
    Christi Matrem contemplari
    dolentem cum Filio?

    Pro peccatis suae gentis
    vidit Iesum in tormentis,
    et flagellis subditum.

    Vidit suum dulcem Natum
    moriendo desolatum,
    dum emisit spiritum.

    Eia, Mater, fons amoris
    me sentire vim doloris
    fac, ut tecum lugeam.

    Fac, ut ardeat cor meum
    in amando Christum Deum
    ut sibi complaceam.

    Sancta Mater, istud agas,
    crucifixi fige plagas
    cordi meo valide.

    Tui Nati vulnerati,
    tam dignati pro me pati,
    poenas mecum divide.

    Fac me tecum pie flere,
    crucifixo condolere,
    donec ego vixero.

    Iuxta Crucem tecum stare,
    et me tibi sociare
    in planctu desidero.

    Virgo virginum praeclara,
    mihi iam non sis amara,
    fac me tecum plangere.

    Fac, ut portem Christi mortem,
    passionis fac consortem,
    et plagas recolere.

    Fac me plagis vulnerari,
    fac me Cruce inebriari,
    et cruore Filii.

    Inflammatus et accensus,
    per te, Virgo, sim defensus
    in die iudicii.

    Fac me cruce custodiri,
    morte Christi premuniri
    confoveri gratia.

    Quando corpus morietur,
    fac, ut animae donetur
    paradisi gloria. Amen.

    PS Er zijn verscheidene tekstvarianten; ik gebruikte die van de Decca-opname met Scholl en Bonney.


    03-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kaïn en Abel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Wie herinnert zich niet het verhaal van Kaïn en Abel uit de Gewijde Geschiedenis van onze jeugd? We zien voor ons, als was het gisteren, een veelkleurige plaat voor didactisch gebruik, die in elke klas aanwezig was. Daarop, in warme tonen, de afbeelding van het dubbele offer dat de twee kinderen van Adam en Eva brachten aan de Heer. Bij Abel stijgt de witte rook recht naar de wolkenloze hemel, bij Kaïn slaat de vuilgrijze walm neer op het omringende land…

    Wat was er aan de hand? De ‘meester’ liet er geen twijfel over bestaan: Abel had zijn beste lammetje geofferd, Kaïn wat afval van het veld. Dat zijn offer de Heer niet welgevallig was, bleek in alle grafische duidelijkheid voor de leerlingen van het lager onderwijs. De scherpe geur van verbrande plantenresten zat ons in de neus.

    Dit is het verhaal dat de Bijbel vertelt in Genesis 4, in de plechtige vertaling van de Statenbijbel, waarvan de eerste versie in 1637 verscheen.

    1 En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kaïn, en zeide: Ik heb een man van den HEERE verkregen!
    2 En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kaïn werd een landbouwer.
    3 En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kaïn van de vrucht des lands den HEERE offer bracht.
    4 En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn offer aan;
    5 Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kaïn zeer, en zijn aangezicht verviel.
    6 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
    7 Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
    8 En Kaïn sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood.
    9 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
    10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem.
    11 En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen.
    12 Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.
    13 En Kaïn zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.
    14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en
    het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.
    15 Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal
    zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan Kaïn; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.
    16 En Kaïn ging uit van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
    17 En Kaïn bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch.
    18 En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechujael; en Mechujael gewon Methusael; en Methusael gewon Lamech.
    19 En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla.
    20 En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee hadden.
    21 En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen en orgelen handelen.
    22 En Zilla baarde ook Tubal-Kaïn, een leermeester van allen werker in koper en ijzer; en de zuster van Tubal-Kaïn was Naema.
    23 En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile!
    24 Want Kaïn zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal.
    25 En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel; want Kaïn heeft hem doodgeslagen.
    26 En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den Naam des HEEREN aan te roepen.

    Wat meteen opvalt, is dat de offergave van de landbouwer Kaïn niet als minderwaardig is: het was een normaal offer, van de vruchten van de aarde. Dat van Abel is wel iets beter: hij neemt een jong lam en, zo staat in de Canisius-vertaling van 1965: ‘en wel van de vetste’. Het is om dat detail, namelijk dat Abel niet zomaar een dier slacht, maar het puikste, dat God zijn offer aanvaardt en op dat van zijn broer geen acht slaat.

    De reactie van Kaïn op de afwijzing en op de donderpreek van God laat niet op zich wachten: hij neemt hem mee naar een afgelegen plek en slaat hem dood. Traditioneel gebeurt dat met het kaaksbeen van een ezel(in), het zelfde wapen dat Samson gebruikt om de Filistijnen te verslaan. De Bijbel zegt daarover niets: het Hebreeuwse werkwoord duidt op het doden van vee, en dat gebeurde door het kelen, dus met een mes of een ander snijdend voorwerp, niet letterlijk op ‘slaan’. Kaïn was landbouwer, hij had dus allicht een mes of zo bij de hand. Die manier van doden komt ook beter overeen met het vervolg van het verhaal, waar de aarde doordrenkt is met het bloed van Abel en zo om wraak roept tot de Heer.

    In latere Targumteksten is het met een steen dat Kaïn de moord begaat.

    Het ezelskaaksbeen verschijnt voor het eerst in de iconografie rond de 9de eeuw in Ierland en het beeld heeft zich vandaar verspreid over de hele westerse wereld. Waarschijnlijk moet de oorsprong niet gezocht worden in het verhaal van Samson, maar in een Iers verhaal over doodslag of broedermoord.

    Sommige moderne exegeten of Bijbeluitleggers maken veel van de tegenstelling tussen de landbouwer en de herder en verwijzen naar conflicten tussen de nomadische (rondzwervende, uit het Grieks) herders en de aan de grond gebonden landbouwers. Er is een Sumerische sage met een soortelijk conflict, dat evenwel niet eindigt in moord, maar waar de verliezer wel een zwerver wordt zoals Kaïn.

    Dat zwerven van Kaïn is een zeer sterk beeld: de moordenaar vindt nergens rust. Maar God is zelfs hem genadig en beschermt hem met een teken en vervloekt eenieder die de hand opheft tegen de getekende Kaïn.

    De Bijbel zegt dat Kaïn zich vestigde ten oosten van Eden, een uitdrukking die we allen kennen als East of Eden, de titel van de film van Elia Kazan uit 1957, met James Dean, naar een novelle van John Steinbeck met dezelfde titel uit 1952. Dat hij zich zou gevestigd hebben in het land Nod zou een slechte vertaling kunnen zijn, want Nod is Hebreeuws voor zwerven… In middeleeuwse legenden brachten de zwerftochten Kaïn hem uiteindelijk op de maan, als een manneke-in-de-maan, met een takkenbos op zijn rug, een van de vele interpretaties van de schaduwen en de kraters op de maan. Ook in andere mythologieën kwamen goden en helden terecht aan het firmament.

    De rusteloos ronddolende misdadiger is ook een vast thema in de literatuur, denken we maar aan de Vliegende Hollander aan de ‘wandelende jood’ (wandering Jew) Ahasverus, de Joodse schoenmaker uit middeleeuwse legenden, die Jezus op zijn kruisweg bespotte en hem tot meer spoed aanmaande, waarop Jezus zou geantwoord hebben dat Ahasverus zou blijven ronddwalen tot de Laatste Dag.

    Het Kaïnsteken is een mysterieus element. De Bijbel zegt weer niets over de aard van dat teken. Het woord is ook gebruikt voor andere Bijbelse goddelijke tekens, zoals de regenboog als teken van het verbond, of de besnijdenis als teken van het behoren tot het volk Gods. De tekst moet dus voor de Joodse lezers een duidelijke betekenis gehad hebben, zij moeten geweten hebben welk teken bedoeld was, hoe kon Kaïn anders voordeel halen uit zijn beschermend teken? Helaas is ook de Joodse traditie hierover onbeslist. In de Kabbalistische Zohar is Kaïns teken de Hebreeuwse letter waw, die eruit ziet als een staf, met de kromme haak bovenaan naar links. Dat zie je op sommige afbeeldingen op het voorhoofd van Kaïn en zijn nakomelingen.

    Veel vaker meent men dat Kaïn een donkere huidskleur had. Dat zou kunnen ontstaan zijn uit die andere Bijbelse vloek, namelijk die van Ham, een van de drie zonen van Noach, die zijn dronken vader naakt had gezien en zich daarover vrolijk had gemaakt; de andere twee, Shem of Sem en Japhet, wendden het hoofd. Bij zijn ontwaken vervloekte Noach Ham, die daardoor een zwarte huid kreeg. Tussen haakjes: elders in de Bijbel betekent ‘zijn vader naakt zien’ het zelfde als: gemeenschap hebben met zijn moeder.

    Men heeft dus gemeend dat ook Kaïn een ‘zwarte’ was geworden en met hem zijn hele nageslacht. Die beide slechte voorbeelden, de eerste broedermoordenaar Kaïn en de incestueuze, losbandige en respectloze Ham, waren voor racisten door de eeuwen heen Bijbelse gronden om het ‘zwarte ras’ met dezelfde zonden te beladen en derhalve te misprijzen.

    Mensen zijn vindingrijk en hun fantasieën kennen geen grenzen, en we hoefden niet te wachten tot Freud verscheen om seksuele interpretaties te krijgen van oude mythen. Al heel vroeg waren er interpretaties van het verhaal van Kaïn en Abel die geen vrede namen met de simpele tegenstelling tussen een offer van veldvruchten en een offerdier. Het Bijbelse verhaal moest wat aangedikt en er zou een vrouw aan te pas komen, of zelfs twee. Zo komen we bij het verhaal dat te vinden is in Joodse Midrash of Bijbelcommentaren, van de tweelingzussen van Kaïn en Abel, Aclima en Jumella (je gelooft het nooit! denk aan jumeau-gémelle, tweelingen, gemini). In de ene versie is Kaïn verliefd op zijn eigen tweelingzuster Aclima, maar dwingt zijn vader hem te huwen met die van zijn broer, Abel. Hij weigert dat, en een offer moet beslissen; hoe het met zijn offergave afloopt weten we. In een andere versie moeten ze elk met hun eigen tweelingzuster huwen, maar Jumella was de mooiste en Kaïn begeerde haar, en doodde daarom zijn rivaal Abel.

    Dit zeer bekende Bijbelse verhaal heeft de mensheid altijd bezig gehouden, het is in ons bewustzijn gegrift. Sommige woorden, beelden en uitdrukkingen, zoals die van de opstijgende en neerslaande rook, de zachtaardige herder en de wilde landbouwer, de ezelskaak, broedermoord, het teken van Kaïn, ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ ‘Het bloed van uw broeder roept luid uit de grond’, de eeuwig rusteloze misdadiger, de wandelende jood, overheersende blanken en minderwaardige, dienende zwarten… vinden we terug in vele talen en godsdiensten en in alle mogelijke kunstuitingen, van middeleeuwse illustraties tot hedendaagse films, als zovele variaties op een thema dat aan de vroegste gronden raakt van het menselijk samenleven: de eerste mensen, seksualiteit in kleine besloten gemeenschappen, rondzwervende herders en sedentaire landbouwers, broedermoord, schuld en boete, uitsluiting en verbanning.


    27-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat is tijd?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    In álle bibliografieën over ‘tijd’ zal je zeker een werk vinden van Gerald James Whitrow (1912-2000). In het najaar van 1969 hield hij vier lezingen voor het toen befaamde Third Programme van de B.B.C. over de tijd, die kort nadien verschenen in het toen al even terecht befaamde blad van de B.B.C., The Listener. In september 1971 verscheen dan het boek met een sterk uitgebreide versie van de radio talks onder de titel The Nature of Time. Ik kon via eBay in de V.S. een exemplaar vast krijgen van die uitgave, mooi uitgegeven en in vrij goede staat, voor enkele dollars. Met de inleiding en de voetnoten komt het op net geen 200 pp. Er is ook een heruitgave van 2003, met een inleiding van die andere onvermijdelijke auteur over ‘tijd’, J.T. Fraser, die ook een vrij uitvoerige basisbibliografie over dit onderwerp toevoegt, iets dat helaas ontbrak in de eerste uitgave. Dit is wat kleinere druk maar nog zeer goed leesbaar, 169 pp., te koop via Proxis of een andere goede boekhandel voor ongeveer € 10.

    Destijds (1974) verscheen er een vertaling in de Spectrum-reeks onder de titel ‘Wat is tijd?’ en in 1965 was er een vertaling, in de Aula-reeks, van zijn eerder werk (vermoed ik) The Natural Philosophy of Time onder de titel ‘Het tijdsbegrip in de moderne wetenschap'. Ik heb geen van beide Nederlandstalige pockets kunnen vinden, maar misschien vinden we die nog op een rommelmarkt of een tweedehandseboekenhandel. Kijk ook eens in je eigen bibliotheek, misschien staat het wel tussen de Prismaatjes, waar is de tijd…

    Whitrow schrijft vlot, maar ernstig, het is geen Richard Dawkins; niet dat die niet ernstig zou zijn, verre van, maar Dawkins schrijft ‘geestig’, zoals ze dat hier in Vlaanderen zeggen: bijna vrolijk, opgewekt, meeslepend, met voorbeelden en illustraties, grapjes, puns… Je kan dit boek van Whitrow (let op de schrijfwijze, soms zie je ook Withrow en als je alfabetisch zoekt dan vind je hem niet terug, dus WHITROW) het best vergelijken met het zeer bekende A Brief History of Time (1988) van Stephen Hawking, dat ik hier besprak op 15.07.2007. Whitrow sprak nog over zwarte gaten als een mogelijkheid, bij Hawking zijn die al een zekerheid en vandaag ‘weten’ we (?) er nóg meer over, dank zij schitterende recente werken als Brian Greene’s The Fabric of the Cosmos, die ons ook nog probeert uit te leggen wat de string theory is en zelfs, maar daar ben ik nog niet, de super string theorie en de M-kosmologie en wat een brane is…

    Met Whitrow zitten we nog in een taal die verstaanbaar is voor de meesten onder ons, zeker als je een beetje gevolgd hebt de laatste twintig jaar of zo. Het is een uitstekende inleiding in de fundamentele aspecten van het begrip tijd, vanaf de primitieve mens tot ‘vandaag’ (1970). Het is toegankelijker dan Hawking, minder technisch en (veel) korter dan Greene (bijna 700 dichtbedrukte pagina’s in dat afschuwelijk kleine lettertype van Penguin, een afknapper voor (vele) senioren).

    Elk boek, elk artikel over de tijd begint met dat citaat van Augustinus: Quid est enim tempus? Si nemo ex me quaerat, scio; si quaerenti explicare velim, nescio! (Confessiones X, 14 Wat is dan ‘tijd’? Als niemand het me vraagt, dan weet ik het; als ik het wil uitleggen aan iemand die me dat vraagt, dan weet ik het niet!) Ook vandaag nog is het begrip ‘tijd’ het onderwerp van talrijke publicaties, die alle mogelijke aspecten ervan onderzoeken. Ik vermeld nog enkele interessante (op de witHrow-fout na) artikels in aflevering 1996-97 van de ‘Lessen voor de XXIste eeuw’, een publicatie van de Universitaire Pers Leuven/Davidsfonds, zeer verzorgde uitgaven, die je nu al voor een prikje tweedehands kan kopen…

    Men is zelfs in de fysica niet helemaal zeker meer dat ‘tijd’ wel bestaat! Newton heeft zich ondertussen al om tal van redenen zo vaak omgedraaid in zijn graf dat de deuk in zijn schedel (die van de appel, weet je wel) zo goed als helemaal weggesleten is. Maar het is een fascinerend onderwerp, hoe meer je erover leest, hoe meer je geïntrigeerd bent tot je op den duur Augustinus gelijk gaat geven…

    Zover is het met mij gekomen: Augustinus bijtreden, jongens toch! Hoewel: het is wellicht beter hem gelijk te geven als hij zegt dat hij iets niet weet, dan wanneer hij helemaal zeker is van zijn zaak…



    26-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.On an Houre-glasse, John Hall
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De zandloper

    John Hall (1627-1656), vertaling Karel D'huyvetters 2008

    Mijn leven is gemeten in dit glas, in dit glas
    met elke kleine korrel zand die passeert zo pas.
    Zie toch hoe ze haasten, hoe ze streven: welke zal
    de snelste zijn, de allereerste in zijn val?
    Zie hoe ze een toren bouwen en dan weer
    met hun eigen gewicht hem slechten keer op keer.
    Dan, als ze allemaal vergleden zijn, hals over kop
    neerwaarts ijlend, is ’t bewegen eindelijk op.
    Precies zo is de mens: zijn uren vlieden immer vooruit
    maar nog voor ze begonnen zijn, zijn ze al uitgeluid.
    Zo nep en nietigheden wij, zo’n onbeduidend bestaan,
    nog voor we iets betekenen zijn we al vergaan.
    Wat we ook doen, de haastige minuten vliegen heen
    en wat is ons slapen anders dan sterven alleen?
    Hoe vergankelijk de blijdschap, hoe kort haar dag!
    Kruipend komt ze eraan en verdwijnt bij toverslag.
    Hoe stekend is ons verdriet! Waar het eens vaste voet
    verwerft, dat is waar kommer immer blijven moet.
    Hoe zonder grond is onze hoop, bedrog
    van kinderlijk gedacht en bron van zorg.
    Hoe tastbaar echter onze vrees, die immer slaat
    en ons verscheurd door knagende passie achterlaat.
    Hoe zinloos zijn onze verlangens maar zo groot,
    zwoegend streven we ze na en onverdroot,
    terwijl al ons leed zelden meer vreugde geeft
    dan een druppel kwik die in kinderhanden beeft.
    De ene gaapt het huwelijk aan, maar zijn grillig gedacht
    weet niet wat voor zorg hem wacht in de huwelijksnacht.
    Deze zweert bij maagdelijkheid, maar heeft niet gehoord
    van eenzaamheid, leed, misnoegen dat daarbij hoort.
    Een andere koestert verlangen naar rijkdom menigvoud
    waar zovelen zich hebben verslikt in klatergoud.
    Deze jaagt alleen de eer maar na, maar al
    wie het hoogste klimt, die wacht de ergste val.
    Een andere dorst naar kennis, maar wat zal hem wachten?
    Slapeloos talloze nachten, en martelende gedachten?
    Deze wil nodig reizen, maar hoeveel gevaren en plagen
    liggen goed verborgen op wegen vol hinderlagen?
    Er zijn er die in hun schoonheid triomfen zoeken, die allen
    ooit als geplukte rozen of verwelkende lelies zullen vallen.
    Een andere ziet zijn sterke leden als machtige gaven
    maar reuzen worden niet zelden door nietige dwergen begraven.
    Deze dossen zich uit in dure zijde, maar hoe ze zich ook tooien
    een pauw in zijn goede veren is nog altijd veel mooier.
    Arme mens, wat ben je? Een tennisbal, een vergissing,
    een glazen schip, geslingerd op een zee van verschrikking.
    Uit de moederschoot gedreven in bloed en verdriet,
    kruipend in tranen en rouw, het graf het verschiet.
    Hoe glibberig is je pad, hoe zeker je val,
    Hoe nietig, al ben je ’t meest van al!


    On an Houre-glasse

    my life is measur'd by this glasse, this glasse
    by all those little Sands that thorough passe.
    see how they presse, se how they strive, which shall
    with greatest speed and greatest quicknesse fall.
    see how they raise a little Mount, and then
    with their owne weight doe levell it agen.
    but when th'have all got thorough, they give o're
    their nimble sliding downe, and move no more.
    just such is man whose houres still forward run,
    being almost finisht ere they are begun;
    so perfect nothings, such light blasts are we,
    that ere w'are ought at all, we cease to be.
    do what we will, our hasty minutes fly,
    and while we sleep, what do we else but die?
    how transient are our Joyes, how short their day!
    they creepe on towards us, but flie away.
    how stinging are our sorrows! where they gaine
    but the least footing, there they will remaine.
    how groundlesse are our hopes, how they deceive
    our childish thoughts, and onely sorrow leave!
    how reall are our feares! they blast us still,
    stil rend us, still with gnawing passions fill;
    how senselesse are our wishes, yet how great!
    with what toile we pur
    sue
    them, with what sweat!
    yet most times for our hurts, so small we see,
    like Children crying for some Mercurie.
    This gapes for Marriage, yet his fickle head
    knows not what cares waite on a Marriage bed.
    this vowes Virginity, yet knowes not what
    lonenesse, griefe, discontent, attends that state.
    desires of wealth anothers wishes hold'
    and yet how many have been choak'd with Gold?
    this onely hunts for honour, yet who shall
    ascend the higher, shall more wretched fall.
    this thirsts for knowledge, yet how is it bought?
    with many a sleeplesse night and racking thought.
    this needs will travell, yet how dangers lay
    most secret Ambuscado's in the way?
    these triumph in their Beauty, though it shall
    like a pluck't Rose or fading Lillie fall.
    another boasts strong armes, 'las Giants have
    by silly Dwarfes been drag'd unto their grave.
    these ruffle in rich silke, though ne're so gay,
    a well plum'd Peacock is more gay than they.
    Poore man, what art! a Tennis ball of Errour,
    a ship of Glasse, toss'd in a Sea of terrour,
    issuing in blood and sorrow from the wombe,
    crauling in tears and mourning to the tombe,
    how slippery are thy paths, how sure thy fall,
    how art thou Nothing when th'art most of all !

    John Hall (1627-1656)


    21-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Consilience, Edward O. Wilson
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    Edward O. Wilson is een grote meneer. Hij is geboren in 1929 in Birmingham, Alabama, het diepe zuiden van de Verenigde Staten. Daar behaalde hij zijn basisdiploma’s in de biologie. In 1955 doctoreerde hij aan Harvard en sindsdien is hij daar professor. Voor zijn boeken kreeg hij twee Pulitzer-prijzen: On Human Nature (1978); The Ants (1990). Verder heeft hij ongeveer alle eerbewijzen gekregen die je als wetenschapper kan behalen, behalve de Nobelprijs, maar dan enkel omdat er geen Nobelprijs is voor zijn domein; hij kreeg wel de Crafoord-prijs van de Koninklijke Zweedse Academie voor Wetenschappen, de hoogste onderscheiding in dat gebied van de wetenschap. Hij is een van de grondleggers van wat men nu sociobiologie noemt, of evolutionaire psychologie. Hij gebruikte ook als eerste de term biodiversiteit.

    Ik had zijn naam al verscheidene keren teruggevonden in de bibliografieën van auteurs als Stephen J. Gould, Richard Dawkins, Steven Pinker, Martin Rees, toen ik door een gelukkig toeval de hand kon leggen op zijn Consilience. The Unity of Knowledge, 332 pp., noten en index, 1998. Het is een heel mooie hardcover die ik voor twee euro kocht in de kringloopwinkel ‘t Spit in Leuven; enkel de naam van de vorige eigenaar op het schutblad (in blauwe balpen, waarom doen mensen dat toch?) en een kreukje in de stofwikkel wijzen erop dat het geen nieuw exemplaar is.

    En wat een plezier was het lezen van dit werk! Om te beginnen was het een fysieke en esthetische verademing na de oogverblindende (letterlijk!) microscopisch kleine lettertype van Dawkins’ Extended Phenotype, dat ik hier enkele dagen geleden besprak. Een stevig boek, harde kaft, goed openvallend, crèmekleurig ondoorzichtig vrij dik en zacht niet glanzend papier, een klassiek ruim bemeten lettertype en interlinie of regelafstand met perfect register op alle bladzijden, dat wil zeggen dat de regels op de recto- en verso-zijden precies op elkaar passen; dat geeft een extra achtergrond en vermijdt dat je de tekst aan de achterkant van het blad ziet doorschijnen tussen de regels van het blad dat je aan het lezen bent. De letter is zeer scherp gedrukt, niet te vet, niet te mager, met nette initialen en kleine kapitalen bij het begin van een sectie en kleine maar duidelijke insprongen bij elke paragraaf, kortom, de perfectie! Dat helpt als je een serieus boek gaat lezen, je neemt het met plezier vast, je hoeft je niet te ergeren en je bent minder snel vermoeid.

    Inhoudelijk was het een intellectuele uitdaging met vele en diepgaande beloningen voor elke geleverde inspanning.

    Het is geen boek dat je zo maar eventjes samenvat. Ik denk zelfs dat ik het nog eens moet herlezen, zeker bepaalde hoofdstukken. De moeilijkheid ligt niet, zoals bij The Fabric of the Cosmos van Brian Greene (er ligt een Nederlandse vertaling, vrijwel nieuwe tweedehands in ’t Profijtelijk Boeksken in Leuven!), in de techniciteit van het onderwerp en van het taalgebruik, maar in de ernst, de diepgang en de verregaande consequenties, de nieuwe perspectieven die je werkelijk op elke bladzijde aangeboden krijgt.

    Het is een revolutionair boek in zijn aanpak. Wilson pleit voor een grotere structurele en methodische samenhang tussen de wetenschappen, niet zozeer tussen de zogenaamde positieve (zijn de andere dan negatieve?) onderling, zoals de fysica en de biomedische wetenschappen, want daar is reeds verregaande samenspraak (de consilience van de titel), maar tussen de positieve en de humane of geesteswetenschappen (een collega aan de universiteit vertaalde die laatste ooit smalend als ‘les sciences fantômes’), meer bepaald de psychologie, de sociologie en de economie, maar ook de kunstwetenschappen, inclusief taal en letteren. Zijn verdict over de relevantie van de sociale wetenschappen is hard, zeer hard, maar waarschijnlijk zeer terecht en in alle geval voor mij overdonderend overtuigend. Het hoofdstuk over ecologie en de toekomst van onze aarde is ronduit beangstigend.

    Wilson is evenwel geen iconoclast, geen beeldenstormer, het is een gedegen wetenschapper die nooit vaste grond verlaat, ook niet wanneer hij zich, zoals in dit boek, waagt op domeinen die traditioneel tot de (wetenschaps-)filosofie behoren. In twaalf uiterst helder geschreven hoofdstukken trekt hij onze aandacht op de verwezenlijkingen van het menselijk vernuft, maar nog meer op de dwaalwegen en doodlopende sporen ervan en tracht hij perspectieven te openen voor toekomstig onderzoek, met wellicht spectaculaire resultaten, precies door alle takken van de wetenschap te verbinden door een onderliggende eenheid. Hij legt verbanden waar je die het minst vermoedt. Hij kiest zijn woorden en zijn wegen voorzichtig, met respect (meestal) voor wat reeds verwezenlijkt is, maar met een klaar appél om onbevangen nieuwe wegen op te zoeken. Vooral zijn uiterst delicate aanpak van de ‘artes’, kunstwetenschap en letterkunde, en van ethiek en godsdienst, maakt dat je zonder argwaan met hem meedenkt, niet afgeschrikt door enige slogantaal of vooringenomenheid, zoals bij sommige andere auteurs (en bij mij…).

    Dit is een Belangrijk Boek. Het valt nog te bezien of de vele voorspellingen en perspectieven, zo duidelijk en onbevreesd aangebracht, zullen bewaarheid worden (van het wat ongewone werkwoord ‘bewaarheiden’, staven, bevestigen). Maar ook als dat niet voor alles het geval zou zijn, dan nog kunnen we onmogelijk onbesuisd om deze machtige synthese heen. Dit is een indrukwekkende interpretatie en een vernieuwende stellingname die doet nadenken, die je zelfs doet sidderen door haar schokkende originaliteit, door de uitdagende invraagstelling van gevestigde opvattingen. Dit is een blik op de toekomst, maar dan geen science fiction, nee: ‘gewoon’ wetenschap, die je leest als een goede roman. Ik zou hopen dat boeken als dit verplichte lectuur zouden zijn aan onze universiteiten en hogescholen, voor álle richtingen.

    Ik heb helaas geen Nederlandse vertaling gevonden, ook niet van zijn andere boeken, bij Proxis, waar ik gewoonlijk nieuwe boeken koop. Wel deze bij Bol.com en ook in de Leuvense stadbibliotheek, dus kijk eens in jouw stadbib: De toekomst van het leven, Van mieren bezeten, Het veelvormige leven, Kijk op de natuur.



    20-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.suiker en zoetstof
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    Bij mijn laatste jaarlijks bezoek aan de dokter kreeg ik te horen dat ik toch wat op ‘mijn suiker moest letten’. Ik geef het toe, ik ben een beetje een zoetekauw. In mijn prille jeugd heeft een zwaar uit de hand gelopen verslaving aan klontjessuiker geleid tot massaal tandbederf, met chronische tandpijn tot gevolg, het vroege verlies van ettelijke tanden en uiteindelijk een volledig vals gebit op relatief jonge leeftijd. Later begon ik meer te letten op mijn suikerinname, maar ik deed toch nog altijd twee klontjes in een tas koffie, en kon moeilijk nee zeggen tegen een praline of een koffiekoek. Thee heb ik lang geleden leren drinken in Nederland, toen ik met de fiets langs de jeugdherbergen trok; ’s avonds waren er grote kannen thee met veel suiker en citroen, heerlijk… Emily Wong, een Chinese religieuze theologiestudente, verbaasde zich over mijn vraag naar suiker in de thee die ze me voorzette. Sindsdien drink ik die zonder.

    In de ene tas koffie die ik op een dag drink, na het middagmaal, laat ik nu de klontjes achterwege, maar zeer tegen mijn zin. Het chocolaatje erbij is er een van 70% cacaogehalte, dus minder suiker. Koffiekoeken laat ik nu en ook pralines. Frisdranken heb ik nooit veel gedronken. Op wat suiker in het zelfgebakken brood en een snuifje in het gestoofd witloof na, neem ik nu nog heel weinig extra suiker in. Eens zien of dat een verschil maakt bij de volgende test.

    Even dacht ik eraan om kunstmatige zoetstof in mijn koffie te doen, maar de smaak ervan, zoals in Cola Light, trekt me niet erg aan. Er is ook nog het vreemde verhaal van Stevia (niets te maken met de alliteratieve gouverneur van Limburg), een plantaardige zoetstof die al eeuwen gebruikt wordt en in Japan nu ook volledig veilig verklaard is. De Europese Commissie blijft zich verzetten tegen het gebruik, verwijzend naar mogelijke kankerverwekkende eigenschappen en invloed op ons genetisch materiaal.

    Kunstmatige zoetstoffen, dus scheikundige preparaten, ontdekte men vaak bij toeval. Sacharine, een van de eerste, vond een student al in 1879 toen hij bij zijn middagmaal een vreemde zoete smaak proefde en die kon terugbrengen op een stof die hij net daarvoor in het laboratorium had gebruikt. Hij nam snel een patent op de stof, zonder de prof iets te zeggen. Later werd de student rijk, de prof heeft het hem nooit vergeven.

    Cyclamaat is ontdekt in 1937 door een laboratoriumassistent die zijn brandende sigaret rechtop had gezet op zijn werktafel; toen hij tussendoor een trekje deed, smaakte zijn sigaret zoet, omdat er een scheikundige stof aan kleefde. In 1965 ontdekte men aspartaam toen een onderzoeker even een vinger natmaakte aan zijn lippen om een papiertje op te rapen en daarbij een zoete smaak proefde.

    Het meest merkwaardige verhaal is dat van sucralose, dat zelfs in een verdunning van 1/1000 even zoet is als suiker. In 1976 vroeg een prof in King’s College, London, aan een buitenlandse student om een preparaat te ‘testen’. Tot zijn ontsteltenis plofte de Indiase jonge geleerde er meteen spontaan zijn vinger in en stak die dan in zijn mond: hij verstond ‘test it’ als ‘taste it’, proef het even… Het was zoet, maar het had evengoed erg giftig kunnen zijn.

    Vandaag is roken streng verboden in laboratoria en is handschoenen dragen verplicht, net als handen wassen, en zomaar even proeven van onbekende substanties is helemaal uit den boze. Hoeveel nuttige informatie gaat verloren door die, overigens noodzakelijke veiligheidsvoorschriften? Wetenschap is een vreemde combinatie van strenge methode en toeval, inspiratie, genie. Indien men enkel de wetenschappelijke methode zou gebruiken, zou alles veel langer duren, want de mogelijkheden zijn vrijwel onbeperkt. Vooral in de farmaceutische nijverheid speelt dat een grote rol. Als je op zoek bent naar, zeg maar, een middel tegen diarree, dan kan je een voor een allerlei stoffen testen, tot je plots op eentje stuit dat werkt. Maar je kan ook honderd jaar zoeken en niets vinden.

    Het toeval helpt. Soms.




    19-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De 95 stellingen van Luther
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Er zijn vandaag officieel ongeveer twee miljard christenen in de wereld, dat is een derde van de totale wereldbevolking, we zijn al met meer dan zes miljard mensen op deze aarde. Ongeveer een derde van alle christenen noemt zich protestant. Zij sieren zich zo met een woord, protestatio, dat gebruikt werd door zes Duitse Fürsten en veertien vrije steden, op 19 april 1529, om te protesteren, op de Reichstag in Speyer, tegen de veroordeling van Maarten Luther en zijn leerstellingen. De oorsprong van het protestantisme legt men traditioneel op 31 oktober 1517, de dag waarop Luther zijn 95 stellingen op de kerkdeuren in Wittenberg nagelde.

    Wij, oudere katholieken, zijn opgevoed in een midden waarin protestanten niet beter waren dan ongelovigen, misschien zelfs nog slechter, want zij waren tegen de paus en de bisschoppen en ze geloofden niet in Maria! Wij wisten en weten van het protestantisme in feite helemaal niets af.

    Wat was er zo bijzonder aan die 95 stellingen van Luther, dat ze zo’n enorme gevolgen gehad hebben? Wat staat erin?

    Met enig zoekwerk zal je de Duitse tekst wel vinden op Wikipedia en andere sites, maar ik wil de lectuur ervan niet echt aanraden: het zijn redeneringen waarvoor toch wel enige kennis nodig is van de wat vreemde theologie van die tijd en van de historische omstandigheden.

    Waarover ging het toen?

    Och, het is allemaal grotendeels petite histoire, zoals gewoonlijk: veel meer kleinmenselijk falen dan heilige principes. In heel grote lijnen moeten we zeggen dat het te maken heeft met de basiliek van Sint-Pieter in Rome. Met de bouw van de huidige basiliek, ons wel bekend van de jaarlijkse televisiebeelden, is men begonnen in 1506, op de plaats die al sinds vele eeuwen vereerd werd als het graf van Petrus en waar talloze pausen begraven lagen. Zo’n enorm bouwwerk, bijna 2,5 hectaren groot en met plaats voor 60.000 mensen de grootste kerk ter wereld, kostte ongelooflijk veel geld. Leo X (van de Medici-familie) was paus van 1513 tot zijn dood in 1521. Als een onderdeel van de fundraising campagne voor de basiliek gaf hij toelating aan een Dominicaanse pater, Johan Tetzel, om in Duitsland pauselijke aflaten te verkopen. Die kreeg daarbij de steun van de bisschop van Mainz, die zich zwaar in de schulden had gestoken om de bisschopszetel te verwerven (zo ging dat toen…) en die voor zijn steun een deel van de opbrengsten kreeg.

    Wat waren nu die aflaten die men verkocht?

    Het begint met het feit dat de mens zondig is: hij doet wel eens verkeerde dingen. De Kerk wierp zich op als de ‘arbiter’ in kwesties van goed en kwaad: zij besliste wat fout was en hoe zwaar de overtreding en dus ook de straf, zoals een scheidsrechter op het voetbalveld. Men moest verschijnen voor de gemeenschap of haar vertegenwoordiger en daar zijn zonden belijden of opbiechten. Op die ‘biecht’ volgde de uitspraak van de straf. Men beriep zich darvoor op een tekst uit het evangelie van Johannes: "Ontvang de H. Geest. Die gij hun zonden vergeeft, die zijn ze vergeven. Die gij hun zonden behoudt, die zijn ze behouden" (Joh.20:22-23) Hoe die tekst daar gekomen is, laten we aan de exegeten en de tekstkritiek over, maar ik vermoed dat hij niet echt behoort tot de ipsissima verba Christi, hij komt in de andere drie, synoptische evangeliën in alle geval niet zo voor. Geen wonder dat het Evangelie, letterlijk nochtans de Blijde Boodschap, lang een verboden boek was.

    Ja, er waren ook straffen, gele en rode kaarten en uitsluitingen en rechtbanken en beroepsprocedures, zoals nu nog bij het voetbal.

    De Bijbel zegt dat wie gelooft zalig zal worden en wie niet gelooft, veroordeeld. Dat werd, na enige interpretatie: als je (zwaar) zondigt ga je naar de hel, voor altijd. Dat is natuurlijk zeer drastisch, té onherroepelijk en definitief om aanvaardbaar te zijn voor mensen. Naast de hel kwam er dus een vagevuur, waar je na je dood tijdelijk kon boeten voor kleinere overtredingen om dan nadien toch naar de hemel te gaan. De straffen werden gaandeweg uitgedrukt in een aantal dagen die je in het vagevuur moest doorbrengen, een soort light hel, waar het vuur je zonden moest uitvagen, het purgatorium.

    Maar de mens is vindingrijk, zeker de zondige mens maar nog vindingrijker zijn de rechters en de advocaten… Waarom die straf in het vagevuur al niet proberen delgen door hier op aarde boete te doen?

    Aanvankelijk ging het om zonden en hun vergeving, dus schuld en boete, hier en nu, en dat was zinvol. Als je iemand bestolen had, dan moest je dat gaan biechten en dan kreeg je een straf, bijvoorbeeld het bidden van drie Weesgegroeten voor een appel. Voor zwaardere feiten kon dat bijvoorbeeld een maand vasten zijn, voor nog zwaardere een pelgrimstocht naar Compostella, Rome of zelfs Jeruzalem. Dat was dus boetedoening: de zondaar kreeg een soort van lichamelijke straf opgelegd, die hem terug op het rechte pad moest brengen. Natuurlijk was er ook een element van afschrikking mee gemoeid: als je wist dat op moord een reis naar Jeruzalem stond, dan dacht je even na voor je je messen trok. Dat was althans het idee.

    Mensen zijn ‘maar’ mensen en dus liep het al gauw verkeerd. De boetedoening werd opgelegd door de kerk, de priesters, de bisschoppen en uiteindelijk de paus. Die moesten ook leven en dus begon men met een systeem waarbij je de opgelegde ‘boete’ kon afkopen. Stel dat je een maand vasten had gekregen; dat kon, zoals ook nu nog gebruikelijk is bij onze lagere rechtbanken, omgezet worden in een geldstraf. Je betaalde de boete en je schuld was kwijtgescholden. De oorspronkelijke gedachte klopte nog altijd, want je moest dat geld derven, missen, je kon er geen bier of wijn meer mee kopen; je had er ook moeten voor werken, dus het deed nog altijd pijn, dus het was een boetedoening. Althans als je niet veel geld had; voor de machtigen en de rijken was het wel anders: ze betaalden de boete en merkten niet eens dat ze minder geld hadden, desnoods verhoogden ze de belastingen of namen iemands bezit in beslag…

    Het ging nog verder: waarom niet rechtstreeks de dagen vagevuur omzetten in een boete? Dat gebeurde eerst nog met een omweg: bij elk gebed, elke versterving, elke goede daad stond vermeld hoeveel dagen ‘aflaat’ (indulgentia) je kreeg. Ik herinner me uit mijn jeugd dat op de doodsprentjes dergelijke formules nog altijd stonden: ‘Mijn Jezus bermhertigheid’ (100 dagen aflaat). Als je bij de consecratie opkeek naar de hostie en driemaal zei, mét overtuiging: ‘Mijn Heer en mijn God!’ kreeg je, geloof ik, drie jaar aflaat!

    Naast gebeden was er ook de verering van de heiligen en van hun relikwieën: stukjes van hun gebeente of van hun kleding. In de Middeleeuwen was dat uitgegroeid tot een heuse commercie. In de hofkerk van Wittenberg hadden de plaatselijke graven een indrukwekkende collectie relikwieën opgebouwd, wel 20.000 stuks, waaronder een flesje met melk van de borst van Maria zelf, stro uit de kribbe van Bethlehem en het stoffelijk overschot van een van de ‘onnozele kinderen’, die op bevel van Herodes vermoord waren. Door die kerk te bezoeken en er in de offerblokken geld te stoppen, kon je massaal aflaten verdienen: aan honderd dagen per stuk zat je al gauw aan duizenden dagen, genoeg voor zelfs serieuze recidivisten en de meest onverbeterlijke don Juan.

    En het ging steeds maar verder. Voor kleinere zonden kon je nog bij de pastoor terecht, maar voor grotere werd je doorverwezen naar de bisschop en zo uiteindelijk naar de paus zelf. De paus kon je zelfs een algemene aflaat geven, dan was je er meteen vanaf, geen vagevuur meer, bij je dood rechtstreeks naar de hemel! Dat gaf aanleiding tot verschrikkelijke tonelen, met priesters die hun zegen en de absolutie onthielden aan mensen die afschuwelijke lichamelijke en mentale pijnen leden op hun sterfbed, tenzij ze zich vrijkochten, meestal door grote delen van hun bezit aan ‘goede werken’ te schenken, waaronder kerken en kloosters, in ruil voor hun zielenheil.

    Alles heeft zijn prijs en waar een pastoor nog te koop was voor een appel en een ei of liever nog een goeie fles of een uurtje in het hooi, viel er met de prijs van een pauselijke algemene aflaat niet te lachen.

    Op den duur was het een schandalige en schaamteloze handel. Geestelijken van alle standen, tot en met de paus, spraken royaal straffen uit met eeuwenlange verblijven in het vagevuur, maar verkochten de aflaten erbij voor baar geld. Het systeem was zelfs uitgebreid tot de overledenen: de levenden konden aflaten verdienen voor de zieltjes van bijvoorbeeld hun familieleden. Als kind heb ik nog gebeden voor de zieltjes van de heidense kindjes! Vroeg of laat moest er tegen dergelijke stupide en perfide praktijken een reactie komen.

    Dat is wat er ten tijde van Luther gebeurde. Toen hij vernam dat in Mainz dergelijke pauselijke aflaten verkocht werden, zonder biecht of bekering of goede voornemens, gewoon voor geld, als in een snoepwinkel, dacht hij eerst dat het ging om de zoveelste bedrieger. Toen hij vernam dat ook de bisschop eraan meewerkte en zijn percentje kreeg en dat het uiteindelijk de paus was die het recht om dergelijke aflaten te verlenen zelf verkocht had voor ongelooflijke bedragen, om zijn basiliek in Rome te bekostigen, toen werd Maarten Luther terecht boos.

    Hij was professor theologie aan de universiteit en hij was er zeker van dat dit systeem door en door rot was. Het had niets meer te maken met goed en kwaad, het was uitbuiting en plat bedrog op grote schaal. Mensen boden zich aan in de biechtstoel met papieren aflaten die ze op voorhand hadden gekocht van handelaars en tussenpersonen. Het kwam zelfs zo ver dat men niet eens meer ging biechten: gewoon door de aflaten te kopen, waren de zonden vergeven.

    In 95 korte zinnetjes legt Luther uit wat er verkeerd is met de aflaten en de handel en je hoeft geen theologisch genie te zijn om dat zelf ook te weten. Het is verbazingwekkend dat een zo onschuldige theologische tekst zo’n ongelooflijke gevolgen heeft gehad. De Reformatie heeft de kerk verscheurd tot op vandaag, voorgoed, zonder uitzicht op hereniging. Er zijn oorlogen gevoerd, er zijn mensen vervolgd en vermoord, miljoenen mensen, gelovige mensen, om hun geloof.

    De katholieke kerk heeft haar systeem van zonde, boete en aflaten nooit herroepen, ook de heiligenverering niet, noch de relikwieën. Zij heeft zich nooit verontschuldigd voor de aflatenhandel. Ze zal zich nooit verzoenen met de principes van het protestantisme. In de basiliek die letterlijk gebouwd is op de ruïnes van de christelijke eenheid zetelt nog steeds in al zijn pontificale glorie de opvolger van Leo X en de pausen na hem, die met het boetegeld van de armste goedgelovigen een hemeltergend monument hebben opgericht, dat zijn majestueuze maar schuldige schaduw werpt over het simpele kruis van Golgotha.

    Het is niet zeker dat Luther die stellingen echt op de deur van de kerk heeft getimmerd. Dat verhaal komt het eerst voor bij Melanchthon (modieus renaissance-Grieks voor Schwarzerd, zwarte aarde) in 1546. En als hij het toch gedaan heeft, dan was dat niet zo’n dramatisch gebaar als wij nu denken: men hing toen allerlei berichten uit aan of op de poorten van de kerken, zoals men nu nog hier en daar doodsbrieven uithangt. Zeker is dat hij de tekst aan de bisschop heeft gestuurd, die hem ook aan Rome bekend maakte en ja, die konden er niet mee lachen, natuurlijk en Luther werd veroordeeld. Zo ging de zaak aan het rollen en het is nooit meer geworden zoals voorheen.

    Natuurlijk zijn er allerlei andere elementen bijgekomen, politieke, sociale, economische of ook weer heel menselijke, zoals bij de afscheuring van de Anglicaanse kerk, waar de pauselijke belastingen een doorn in het oog waren van de Engelse koningen en de pauselijke weigering om een koninklijk huwelijk te ontbinden een aanleiding om die belastingen om te zetten in… koninklijke. Tussen haakjes, ook het ongeldig verklaren van een huwelijk had toen (en nu…) een prijs, het was dus niet dat Rome nooit huwelijken ongeldig verklaarde, wat had je gedacht.

    Ach, het is allemaal zo menselijk. Religie is menselijk en dus gaat het zeker zo vaak fout als goed. Maar toen, in die tumultueuze 16de eeuw, is het wel echt verkeerd gegaan in heel de toen bekende wereld en de rol die vooral de katholieke kerk daarin gespeeld heeft, was op zijn zachtst gezegd… onzalig.



    17-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de ring van Gyges
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In een recent interview in de Campuskrant van de Leuvense Universiteit gebruikte een pas gedoctoreerde onderzoeker de uitdrukking ‘een ring van Gyges’. Omdat ik mij sterk maak dat mijn kennis van de klassieke oudheid niet moet onderdoen voor die van de meeste anderen, was het voor mij een frustrerende vaststelling: ik kende de uitdrukking niet. De context maakte het vrij duidelijk, maar dat was een magere troost. De positieve kant van de zaak is natuurlijk dat ik nu voor mezelf kan opzoeken wat een ‘ring van Gyges’ is en dat ik het aan mijn lezers kan vertellen, tenzij jullie allemaal in koor zeggen: de ring van Gyges, maar natuurlijk! Weet jij dat dan niet? Maar Karel toch!

    Om meteen maar met de deur in huis te vallen: het is een ring die de drager onzichtbaar maakt. Dat doet onmiddellijk denken aan andere dergelijke ringen. Ik ben voor de zoveelste keer The Lord of the Rings aan het herlezen, in de prachtige uitgave in drie delen met illustraties van Alan Lee, de artiest de ook aan de film meewerkte. Ook die Ring maakt de drager onzichtbaar. En je hebt natuurlijk ook Wagners Ring des Nibelungen, die dezelfde eigenschap heeft. Maar dat is allemaal veel later dan de ring van Gyges.

    Een eerste bron voor het personage Gyges is de Griekse auteur Herodotos (-485 tot -425). De hele tekst van het verhaal staat in een Nederlandse vertaling op Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Candaules_en_Gyges_%28legende%29

    Ik vat kort samen. Lydië was de naam voor wat nu ongeveer Turkije is, Klein-Azië of Asia Minor, van heel vroeg in onze beschaving, ongeveer -1300, tot de laatste Lydische koning, de legendarisch rijke Croesus, het Perzische rijk (nu Iran) aanviel en verslagen werd in -546. Over die vroege periode zijn er meer legenden bekend dan betrouwbare historische bronnen, maar toch worden heel wat gegevens bevestigd door van elkaar onafhankelijke teksten en door archeologisch materiaal.

    De legende, zoals Herodotos ze noteerde, verhaalt dat koning Kandaules, die in Lydië regeerde van -735 tot -718, getrouwd is met een bijzonder aantrekkelijke vrouw, wiens naam de auteur helaas maar typisch niet vermeldt. De koning pocht voortdurend over haar schoonheid tegenover zijn vertrouweling Gyges en stelt zelfs voor dat Gyges zich met eigen ogen zou overtuigen: hij zou hem meenemen naar de slaapkamer waar hij, van achter de deur, de naakte echtgenote van de koning zou kunnen bewonderen, om dan stiekem weg te glippen. Gyges weigert aanvankelijk, Kandaules overhaalt hem uiteindelijk toch. Zo gezegd, zo gedaan, maar de koningin ziet nog net hoe Gyges zich ongemerkt probeert uit te voeten te maken. Zij doet alsof er niets aan de hand is, maar ’s anderendaags laat ze Gyges ontbieden en confronteert hem met zijn onaanvaardbaar gedrag; hij krijgt de keuze: de onmiddellijke doodstraf, ofwel Kandaules vermoorden in de slaapkamer en zelf koning worden. Hij kiest, wat dacht je, voor dat laatste en zo geschiedt.

    Waar is, zal je me vragen, de ring van Gyges? Niet in het verhaal van Herodotos. Daarvoor moeten we andere bronnen aanspreken, de meest bekende is niemand minder dan Plato, in ‘De staat’ II, 359-360. Dit is de volledige tekst, in de klassieke vertaling van Xaveer De Win (1962).

    Ziehier de legende: Gyges zou een herder geweest zijn, die in dienst was bij de toenmalige heerser over Lydië. Toen nu eens, tengevolge van hevige slagregens, een aardbeving de aarde deed opensplijten, ontstond er een kloof nabij de plek waar hij zijn kudden weidde. Verbaasd door dat gezicht, daalde Gyges in de kloof af. Daar zag hij, onder allerlei andere wondere dingen – zoals in alle sprookjes – ook een bronzen paard, helemaal hol, met vensters erin. Gyges boog zich door een van die vensters naar binnen en zag daar een lijk liggen, blijkbaar te groot van gestalte om van een mens te zijn. Het lijk had helemaal niets aan, behalve een gouden ring om de vinger. Gyges trok die ring af en ging weer naar buiten. Toen de herders nu hun gewone bijeenkomst hielden, om het maandelijks verslag over de kudde aan de koning uit te brengen, kwam ook Gyges er naartoe, met zijn ring aan. Terwijl hij daar zat, te midden van de anderen, draaide hij per toeval de ringkas naar zich toe, naar de binnenzijde van zijn hand. Zo gauw als dit gebeurd was, werd hijzelf onzichtbaar voor de omzittenden, en ze begonnen over hem te praten alsof hij weg was. In zijn verbazing morrelde hij aan de ring, en draaide daarbij de kas naar buiten en op slag was hij weer zichtbaar. Toen hij dat bemerkte, wilde hij proberen of het wel de ring was, die deze kracht bezat, en ja, het kwam net zo uit: draaide hij de kas naar binnen, dan werd hij onzichtbaar; draaide hij haar naar buiten, dan werd hij zichtbaar. Zodra hij dat te weten was gekomen, wist hij gedaan te krijgen dat hij onder de boden was, die naar de koning zouden gaan. Hij kwam dan in het paleis, verleidde de koningin, en samen met haar voerde hij een aanslag uit tegen de koning, doodde hem en maakte zich aldus meester van de regering.

    Plato gebruikt de legende om vervolgens een levendige discussie te voeren over de moraal en de deugdzaamheid: wat zou een mens doen indien hij een ring had die hem onzichtbaar maakt en die hem zo in staat stelt om ongezien en ongestraft van alles uit te spoken? Mag je met andere woorden overtredingen begaan als je zeker bent dat niemand het zal te weten komen? Mogen we door het rood licht rijden midden in de nacht of een verkeersteken negeren in het midden van de Sahara?

    Nog bij andere klassieke auteurs zijn er verhalen over de manier waarop Gyges koning werd, steeds door list of geweld of beide. Met de magische ring erbij is het inderdaad, zoals Plato zelf al opmerkt, een sprookje, dat wellicht aan het oudere verhaal dat we bij Herodotos vinden werd toegevoegd, misschien om te verklaren waarom de koningin Gyges niet opmerkte toen ze zich aan het uitkleden was en hoe Gyges haar ongezien kon bespieden. In een andere versie is het de koningin die een magische ring heeft, die haar in staat stelt Gyges te zien achter de deur; nadien geeft zij hem de ring om, nu zelf onzichtbaar, de koning te kunnen vermoorden. Ook hier moet de ring ongerijmdheden verklaren.

    Plato laat ons in het ongewisse over de manier waarop Gyges de ring gebruikte om de koningin te verleiden, maar in de discussie laat hij een van de deelnemers aan het gesprek vertellen hoe een onzichtbare man zou kunnen binnenglippen in elk huis en daar zijn zin doen met elke vrouw. Hoe dat in de praktijk zou werken, laat hij aan onze ondertussen opgewekte verbeelding over.

    De uitdrukking ‘de ring van Gyges’ die, zoals we gemerkt hebben, nog wel eens opduikt, komt vrijwel zeker uit Plato’s verhaal. Het is een van die elementen uit de klassieke oudheid die vanaf de renaissance weer opduiken in onze literatuur, een trope, een stijlfiguur waarmee men zijn taal kan opsmukken en zijn kennis van de klassieken kan etaleren, zoals de onderzoeker in het interview met de Leuvense Campuskrant. Hij gebruikt de ring die onzichtbaar maakt als een metafoor, een overdrachtelijk beeld voor de techniek van Hitler om onwaarheden zo vanzelfsprekend voor te stellen, dat de toehoorders niet meer merkten dat het leugens waren. Een beetje ver gezocht, vind ik, maar in een universiteitskrant mag dat misschien nog net. Alhoewel.

    Dit is altijd al het probleem geweest met citaten en beelden uit de oudheid: doe je het om iets te verduidelijken dat anders niet begrepen zou worden, of is het verwaande opsmuk? Als je lezers het beeld niet kennen, hebben ze er niets aan, tenzij ze het gaan opzoeken, zoals ik, maar hoeveel lezers van de Campuskrant zullen dat doen, denk je? En als ze daarvoor naar Van Dale grijpen, meer bepaald naar zijn aanhangsel met namen uit de klassieke oudheid, zullen ze echt niet veel wijzer worden.

    Vergelijkingen zijn maar verhelderend als ze verwijzen naar bekend materiaal. Iedereen weet wat bedoeld wordt als men zegt dat de staatshervorming als een zwaard van Damocles boven het hoofd van Leterme hangt (zie De rode draad, 21.11.2006). Maar de ring van Gyges? En zelfs als we die kennen, werkt het beeld in het interview niet echt verhelderend, want het is niet Hitler die onzichtbaar wordt, maar zijn ware aard. Het is al een tweedegraads vergelijking en als ik me nog iets herinner van de algebra die men mij ooit probeerde bij te brengen, zijn die vierkants- of kwadratische vergelijkingen niet meteen de meest gemakkelijkste om op te lossen.

    We weten nu waar de uitdrukking ‘de ring van Gyges’ vandaan komt en wat ze betekent. Het is een voorwerp dat mensen onzichtbaar maakt, een sprookjeselement dat later in vele tradities opduikt. Chrétien de Troyes, Wagner en meer recentelijk ook Michael Ondaatje in het boek (en de film) The English Patient hebben dit thema gebruikt in een context van huwelijksontrouw. Bij Tolkien en gedeeltelijk ook bij Wagner is de ring niet alleen een handig hulpmiddel en een symbool van macht, maar ook een bedreiging voor de drager ervan. De meer abstracte, filosofische betekenis gaat terug Plato.

    Wat mij betreft is het echter ontstellende het verhaal van Herodotos, zonder de magische ring, dat het sterkst de moderne mens aanspreekt: een krachtige vrouw wreekt zich op een echtgenoot die slechts oog heeft voor haar lichamelijke schoonheid en die haar vernedert tegenover een andere man. Spijtig dat haar naam niet is overgeleverd, want die had, als die van de even moorddadige Klytaimnestra, een veel indrukwekkender klassiek cultuurbeeld kunnen worden dan de magische onzichtbaar makende ring van de moreel gezien veeleer dubieuze Gyges.




    16-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kieninger und Obergfell
    Klik op de afbeelding om de link te volgen





    Ik vond dat de internetfoto van het Kundo-klokje geen recht deed aan het exemplaar dat ik onlangs kocht in de brocante-zaak. Daarom heb ik zelf een foto gemaakt, het is de eerste keer, dus ik weet niet wat het zal geven. De eerste poging mislukte omdat de foto te groot was. Nog maar eens proberen, fabricando fit faber, al doende leert men. Als je de foto aanklikt, zie je hem groter.

    Op de voorgrond zie je enkele van mijn postuurtjes. De mooiste recente aankopen blijven een tijdje op mijn werktafel staan, sommige zelfs langer, zoals het 'lezertje' rechts, dat bijna niets kostte...






    14-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.40.000 - 50.000
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    We zijn weer eens bij ronde cijfers aangekomen: 40.000 unieke bezoekers, 50.000 ‘page views’ of bekeken bladzijden. We zijn nu 750 dagen actief, er staan 425 berichten op mijn blog. De laatste maanden zijn er gemiddeld ruim duizend bezoekers per week, dank u wel! Daarmee zijn we in de top 50 beland van alle blogs op Seniorennet, vandaag staan we op de 34ste plaats.

    Ik krijg nu ook vaker een mailtje van iemand die hier vond wat hij of zij al lang aan het zoeken was: een vertaling van een gedicht of lied, een etymologische verklaring, een uitleg over een of ander natuurfenomeen… Ik vind het fijn dat jullie ook even aan de auteur denken, al voel ik me geen straatmuzikant die om een centje bedelt. Ik ben blij dat ik mag schrijven en best tevreden dat jullie me ook nog willen lezen.

    Wij zijn vaste bezoekers van tweedehandsboekhandels en kringloopcentra. Onlangs kon ik in ‘t Spit in Leuven een collectie recente hardcovers op de kop tikken over kosmologie, sociobiologie – evolutionaire psychologie, fysica… Ook bij De Slegte zijn er vaak zaakjes te doen in die branche, ik zag er vorige week ‘Kapelaan van de Duivel’, de vertaling van Dawkins’ The Devil’s Chaplain. Op eBay vond ik dan weer de klassieker van J.T. Fraser (ed.) The Voices of Time, hardcover, verzendingskosten uit Amerika incluis nog geen € 10! Je hoeft dus niet noodzakelijk veel geld uit te geven voor een goed boek. Deze week is er in de Leuvense vestiging van In ’t Profijtelijk Boeksken, Diestsestraat 180, een week gewijd aan Cult Fiction, waarmee Inge bedoelt: boeken die iedereen zou moeten gelezen hebben, kijk eens op de website, je vindt ze in de kolom hiernaast.

    In Leuven heb je aan de overkant van de Vaart een Eco-shop, ook een soort van kringloopcenter, waar je ‘rommel’ kan achterlaten voor verkoop. Ik trof er een heel mooie Kundo 400-dagenklok aan (foto, maar dan met een ovale glazen stolp, zie ook 03.07.2007), helemaal intact, zelfs de stolp, ik moest ze enkel opwinden en even zacht in gang duwen, ze staat nu naast me te draaien… Ik betaalde minder dan € 20 en zeg nu zelf, wat heb je vandaag nog voor € 20?

    Met die paar recente warme lentedagen hebben we ook wat in de tuin gewerkt, boompjes en struiken gesnoeid, snoeihout gehakseld, wat opgeruimd, heerlijk was het. Het roodborstje is nadrukkelijk aanwezig op de voederplank, die gedomineerd wordt door de merels. Deze morgen was er een wilde eend in de vijver, elk jaar landt er een koppel, maar nu zijn ze wel erg vroeg… De winter lijkt voorbij.

    Nogmaals bedankt, trouwe lezers en toevallige passanten, voor de belangstelling. Als je mijn blog de moeite vindt, vertel het dan misschien ook verder aan vrienden en kennissen?

    Tot binnenkort,

    Karel


    13-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de gustibus et coloribus: hoofd-kleuren
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De gustibus non disputandum.

    Een bekende spreuk, ook nu nog vaak geciteerd, als men schouderophalend wil aangeven dat er over smaken nu eenmaal niet te discuteren valt. Soms volstaan enkel de eerste woorden: de gustibus…. Soms komt er achteraan het verzwegen werkwoord bij: …est. Je ziet ook andere varianten, waarvan de meest bekende wel deze is: de gustibus et coloribus non disputandum est.

    Een guitige en bewust tegendraadse theologieprofessor betwistte dit: precies over goesting, smaak en kleur kan je eindeloos discuteren. Ja, zo kan je het ook zien. Ik wil het even over kleuren hebben.

    We kennen allemaal het experiment van Newton, die het zonnelicht met een prisma van geslepen glas ontleedde in de zeven kleuren van de regenboog: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet, de hoofdkleuren.

    Maar kleur bestaat niet in de natuur, althans niet zoals wij kleur zien.

    Wij zien het licht ongefilterd, niet uitgerafeld met een prisma en dat licht heeft geen kleur. Licht heeft wisselende golflengtes, die invallen op de lichtgevoelige kegelcellen van ons netvlies, die een signaal sturen naar onze hersenen. In de kegelcellen van ons netvlies zijn er drie pigmenten, die men blauw, groen en rood noemt, ook al hebben ze zelf die kleur niet. De reactie van de die cellen op het licht wordt omgezet in elektrische signalen naar de oogzenuw. Daar worden de verschillende golflengten van het binnengevallen licht geïnterpreteerd als waarden uitgezet op twee assen, de ene gaande van groen naar rood en de andere van blauw naar geel. Op dat moment is er echter nog helemaal geen sprake van die kleuren, dat gebeurt later en verderop, helemaal achteraan in de hersenen. Van daar verspreidt het visuele beeld, dat nu een kleurcode heeft meegekregen, zich razendsnel over de hersenen, waar het geïnterpreteerd wordt met al de informatie die zich daar bevindt. Het resultaat is dat we een rode auto als een ‘rode’ ‘auto’ zien, een witte ballon als een witte ballon.

    Zo vanzelfsprekend is dat echter niet. Denk aan mensen die kleurenblind zijn: als je hen vraagt welke kleur zij dan wel zien, blijven ze meestal het antwoord schuldig, ze weten immers niet wat ze niet zien. De eenvoudige testjes op kleurenblindheid zijn merkwaardig voor wie nog nooit een kleurenblinde ontmoette. Soms is het verrassend om iemand blauw te horen noemen wat wij zelf als groen zien; dat gebeurt vooral bij wat ze bij ons ‘appelblauwzeegroen’ noemen. In het Frans noemt men de toch manifest groene typische kleur op elektronische meetapparaten bleu électrique. Er zijn dieren die in staat zijn om golflengten te zien die wij niet zien en/of die bepaalde kleuren helemaal niet zien. Hun wereld ziet er helemaal anders uit dan de onze, een bloem kan voor een vlinder of een bij een heel andere vorm hebben dan voor ons en zo een heel andere boodschap geven: hier bevindt zich de nectar! Wat ze niet zien, is er ook niet voor hen, tenzij ze er tegen aan botsen.

    Licht is heel vreemd: dim het licht, en bekijk de kleuren om je heen; groen blijft groen en geel geel. Afnemend of toenemend licht ervaren we niet als een kleurverandering, misschien omdat we weten welke kleur de dingen hebben als er volop licht is? Maar als we de golflengte zelf van het licht kunstmatig veranderen, dan zien we het achtereenvolgens continu evolueren van diepblauw naar groen, dan geel en ten slotte rood, net zoals in de regenboog.

    Niet alle mensen ervaren al die schakeringen als relevant. Een kleur is maar een kleur als ze ook een naam heeft. Onderzoek bij personen uit zeer verschillende taalgroepen gaf opmerkelijke resultaten. Men legde hen een kleurenkaart voor (foto), die het volledige kleurenspectrum weergeeft van links naar rechts en in helderheid variërend van onder naar boven. Men vroeg hen om de woorden die zij daarvoor hadden, te geven aan de kleuren die zij zagen. Hoewel de woorden die ze gebruikten meestal totaal verschilden, gaven ze namen aan de kleuren die wij blauw, groen, geel en rood noemen: primaire kleuren (maar niet iedereen noemt dezelfde kleuren primair; voor schilders is dat rood, geel en blauw, voor anderen rood, groen en violet).

    Sommige taalgroepen hebben een heel beperkte woordenschat voor kleuren. In het magerste geval is dat enkel ‘donker’ en ‘licht’. Zien die mensen dan de andere kleuren niet? Toch wel: toen men leden van een stam die maar twee kleurwoorden had de woorden leerde voor andere kleuren, bleek dat ze het gemakkelijkst blauw, groen, geel en rood herkenden en onthielden.

    In de verscheidene taalgroepen is er een vaste reeks van elf basiswoorden voor kleuren, dit zijn ze (in het Nederlands): zwart, wit, rood, geel, groen blauw, bruin, purper, roze, oranje en grijs. Daarnaast zijn er natuurlijk nog talloze nuanceringen van deze kleuren: Pruisisch blauw, vermiljoenrood, okergeel…

    Eigenaardig is ook dat als een taal slechts twee kleuren kent, die overeenkomen met zwart en wit. En verder:

    drie kleuren: zwart – wit – rood
    vier kleuren: zwart – wit – rood en groen of geel
    vijf kleuren: zwart – wit – rood – groen én geel
    zes kleuren: zwart – wit – rood –groen – geel – blauw
    zeven kleuren: zwart – wit – rood –groen – geel – blauw – bruin

    De overige vier, purper, roze, oranje en grijs geven geen specifiek resultaat.

    Wat kunnen we uit dat alles besluiten? Mensen hebben allemaal dezelfde ogen, zij ‘zien’ dezelfde kleuren. Zij geven er andere namen aan, maar die namen slaan op dezelfde kleuren. Sommigen hebben namen voor meer basiskleuren, maar het zijn steeds dezelfde kleuren waarvoor men een naam heeft, of het er veel zijn of weinig.

    Dat alles kan alleen maar zo zijn, als die mogelijkheid om kleuren waar te nemen genetisch bepaald is. Die genetische basis wordt nadien al dan niet verrijkt in een cultuur, waarin kleuren ook een naam krijgen. De aard van elke cultuur is bepalend voor het aantal woorden dat men kent. Een oerwoudbewoner zal andere en al dan niet minder of meer kleuren kennen dan een woestijnzwerver of een Inuit. Een schilder is voortdurend op zoek naar de juiste kleur, de juiste intensiteit, de precieze luminositeit of helderheid, de onuitwisbaarheid of kleurvastheid, de dekkingsgraad, de textuur, de glans of dofheid…

    Als we dus zeggen: de gustibus et coloribus…, dan bedoelen we chacun à son goût, each to his own taste, elk zijn goesting. En in de grond bedoelen we eigenlijk dit: ik trek mij van de goesting van een ander niets aan, ik hou het bij de mijne. Vandaar het begeleidende schouderophalen.



    12-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Naturalist
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    In de zwart-wit discussie tussen gelovigen en ongelovigen is het voor gelovigen evident dat niet gelovigen… niet geloven. Maar betekent dat meteen dat zij in niets meer geloven? Dat is zeker de opvatting van de gelovigen. Ongelovigen zijn dan meteen alle morele grondslagen kwijt, elke vorm van medemenselijkheid, naastenliefde en zelfs huwelijkstrouw, de mogelijkheid om zichzelf weg te cijferen en zich in te zetten of op te offeren, noem maar op: een ongelovige, een atheïst is niet veel beter dan een dier.

    Gelukkig moeten we de zaken niet zo zwart inzien.

    Ik schreef hier enkele dagen geleden over ‘Darwin en de Profeet’ en vermeldde daar de definities van ‘geloof’ volgens Van Dale. Op 12.01.2007 zocht ik naar de betekenis van ‘agnosticus’ en het verschil met ‘atheïst’. In nog andere berichten uitte ik mijn wrevel over het feit dat we geen neutrale term hebben voor een niet-gelovige. Vanuit het standpunt van de ongelovige noemen we een gelovige toch ook geen niet-atheïst? Ook anderen hebben het ontbreken van een neutrale of liever nog positieve term betreurd. Iemand is ooit op de naam bright gekomen, in het Engels is dat: helder, klaar, lichtend, stralend, levendig, opgewekt, maar ook: snugger, pienter, intelligent. Allemaal positieve woorden, natuurlijk en dus had de benaming enig succes, er is een vereniging, met een website en zelfs met nationale afdelingen. Enkele belangrijke wetenschappers zoals Richard Dawkins, Steven Pinker en Daniel Dennett noemen zich ‘brights’. Het nadeel van die term is dat hij geen specifieke betekenis heeft, gelovigen zouden hem evengoed kunnen opeisen. Men maakt de vergelijking met gay, dat gewoon vrolijk, blijmoedig betekent en dat slechts na enige tijd een eufemisme geworden is voor homo. Er is dus ook reactie gekomen van andere ongelovige organisaties en personen. De website is wel het bekijken waard:

    http://www.the-brights.net/

    Ik ben geen gregarisch mens. Grex is Latijn voor kudde, ik ben dus geen kuddedier. Iemand zei ooit: als God gewild had dat de mensen konden zwemmen, dan zou hij hen zwemvliezen gegeven hebben en pluimen om niet nat te worden en kieuwen. In die zin durf ik wel eens zeggen dat indien God gewild had dat wij kuddedieren waren, hij ons een mooi gekrulde wollen vacht gegeven had en onze taal beperkt tot alle variaties ban bèèèèè. Ik ben geen lid van verenigingen, niet van The Brights en niet van de loge. Zoals Brassens zingt in Le pluriel: Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens. Ik ben een bende op mijn eentje, vertaalde ik dat op 19.06.2007.

    En toch wil ook ik af van dat louter negatieve ‘atheïst’. Ik denk dat ik eens ga proberen met ‘naturalist’. Van Dale zegt daarover het volgende:
    naturalisme (filosofie): leer dat er niets kenbaar is of bestaat boven de natuur of het zijnde; leer waarin het bestaan van een God wordt ontkend en al het bestaande uit natuurlijke oorzaken wordt verklaard. Dat is heel precies en ook heel duidelijk. Ik ben een naturalist! Maar ga me nu niet op naaktstranden zoeken…

    Terug naar onze zwart-wit tegenstellingen. Als naturalist beweer ik, bijvoorbeeld, dat een mens geen ziel heeft, dat de ziel niet bestaat. Ik ben niet de enige die zo denkt: het woord ziel komt in onze taal vrijwel niet meer voor en in de wetenschap al helemaal niet meer. Maar gelovigen houden vast aan het bestaan van de ziel, al verschillen ze van mening of weten ze nauwelijks wat ze daarmee bedoelen of wat de kerkelijke leer daarover zegt. Fundamentalisten zullen beweren dat als ik niet geloof in het bestaan van de ziel, ik meteen ook alles verwerp wat traditioneel en al lang voor Christus met ‘ziel’ bedoeld werd. Kijk, dat is nu wat ik zo spijtig vind aan zwart-wit discussies. Ik bedoel alleen maar dat er in ons niet ergens een duidelijk aanwijsbare onsterfelijke ziel huist, die daar door God is ingestort bij de conceptie en die na de dood blijft voortbestaan, iets waarin de essentie van mijn mens-zijn gevat is, mijn hogere geestelijke vermogens. Ik zeg dus enkel dat ‘ziel’ geen goede term (meer) is, dat we nu andere woorden gebruiken om te spreken over het innerlijke van de mens, over zijn identiteit, over zijn verstandelijke of geestelijke vermogens. Het is niet omdat ik zeg dat een mens geen ziel heeft dat ik de mens degradeer tot een dier, toch?

    En zo zijn er nog veel meer voorbeelden. Als ik ervan uitga dat de natuur, de kosmos, het universum uit zichzelf ontstaan is, zonder Schepper, dan hoeft dat toch niet te betekenen dat ik de mens tot meester van de wereld maak? Ik voel mij even onbeduidend in de kosmos als een gelovige tegenover zijn Schepper. Het is zelfs vrijwel hetzelfde gevoel! Dat is wat ik al zo vaak probeer duidelijk te maken: wij zijn op zoek naar nieuwe woorden voor de eeuwige vragen van de mens naar de zin van zijn bestaan. The Brights, de agnostici, de humanisten en ook de naturalisten (allemaal ‘ongelovigen’) zijn bezig met identiek dezelfde kwesties die ook gelovigen bezig houden. Wij zijn allemaal dezelfde mensen, het verschil tussen gelovigen en ongelovigen is in de praktijk meestal verwaarloosbaar. Je staat niet anders tegenover euthanasie en abortus omdát je ongelovig bent; heel wat gelovigen zijn voor abortus (in bepaalde gevallen, net zoals ongelovigen), vele gelovigen kiezen voor euthanasie (onder bepaalde voorwaarden, zoals ongelovigen) en heel wat ongelovigen zijn tegen beide. Er zijn Kristenen voor het Socialisme en er zijn ongelovige socialisten. Je hebt rechtse christenen en ongelovige liberalen. Ik vermoed zelfs dat er gelovige VB-ers zijn.

    Er is wel een verschil, natuurlijk(!) en zelfs een fundamenteel, als je het filosofisch bekijkt en op de keper beschouwt. En dat verschil zorgt vanzelfsprekend af en toe voor concrete tegenstellingen. Ik zie dat vooral wanneer het geloof fundamentalistisch wordt, wanneer de mens zijn redelijkheid verliest, wanneer men dingen gaat zeggen en doen omdát iemand anders zegt of gezegd heeft dat het zo moet, punt uit. Maar dat is zeker niet de basisopvatting van alle gelovigen, gelukkig maar. Velen van hen zoeken eveneens naar een neutrale term om zich te onderscheiden van religieus fundamentalisme en blind fanatisme en van de totale eenheid van kerk en staat. Zo zeggen sommigen dat ze niet godsdienstig zijn, maar toch geloven dat er iets is buiten de mens; anderen spreken van een religieuze houding, maar bekennen zich niet tot een of andere godsdienst. Velen maken zich geen zorgen over de leer van de kerk of religieuze praktijk, maar noemen zich geen atheïst, ongelovige, agnosticus of naturalist.

    De mensen zijn over God niet verdeeld in zwart en wit. De meesten onder ons liggen ongetwijfeld niet wakker over Het Bestaan Van God. Er zijn altijd wel extremisten, aan beide kanten, maar de wijze meerderheid weet dat de waarheid zelden aan de uiterste buitenkant ligt: in medio virtus, de waarheid ligt ergens in het midden, we weten niet altijd goed waar, soms zoeken we ze eens hier, dan weer daar. We zien nu eens dit aspect, dan weer een ander. We worden ouder en denken anders over de dingen dan toen we jong waren. We worstelen om ons te bevrijden uit menselijk opzicht en vooroordeel en zoeken wat er achter het hek ligt dat we meestal zelf eerst opgetrokken hebben.

    Ik voor mijn part blijf wellicht nog even bezig met deze problematiek. Ik vind het boeiende vragen en ook belangrijke. En zoals mijn Vader zaliger zei, als we zijn instemming vroegen voor een of ander initiatief: Och, binst dat ge dat doet, doet ge geen ander kwaad…



    10-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Saluut en merci, Gerard Walschap
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    Onlangs viel mijn oog op de Nederlandse vertaling van een boekje van Bertrand Russell: ‘Waarom ik geen christen ben’. Hoewel het om gedateerde teksten ging, vond ik het interessant genoeg om het origineel te bestellen en dat is nu aangekomen, later daarover meer. Maar ondertussen dacht ik aan een andere tekst, van bij ons, waarin een auteur afstand nam van het christendom. Het verscheen in 1955, onder de duidelijke titel ‘Salut en merci’, in het schoon Vlaams dat wij geërfd hebben van onze ouders en grootouders die moesten leven met het Frans als de taal van beschaving, gezag en geloof. De auteur was Gerard Walschap (1898-1989), die toen een vooraanstaand schrijver was in Vlaanderen. Het boekje, nauwelijks honderd korte pagina’s, werd hem niet in dank afgenomen. Ik heb Walschap als kind horen honen en verdoemen, van op de preekstoel, door een jonge bruine pater, tijdens de zondagse hoogmis.

    Zo katholiek was Vlaanderen en zo katholiek is het gebleven, dat ik het boekje nooit gelezen heb. Wel andere werken, lang geleden: Houtekiet, dat ik ook aan mijn kinderen heb aangeraden als keuze voor hun boekbesprekingen, Zuster Virgilia, De Française. Ik vond dat ik nu geen excuus meer had en kocht me dus een exemplaar van ‘Salut en merci’. Deze zondagnamiddag heb ik het uitgelezen. Ik kan het u alleen maar aanraden.

    Je voelt op elke bladzijde de ‘briesende woede’ die hem tot het schrijven noopte en dat maakt het zo aangrijpend. Zijn argumenten zijn niet origineel, zijn voorbeelden van dwalingen en domheid evenmin. Zijn remedies zijn subjectief en idealistisch, nauwelijks uitgewerkt in het korte bestek van dit ‘pamflet’. Het is een afrekening, een bewust afstand nemen van katholiek Vlaanderen. Hij besliste daartoe op een moment in onze sociale geschiedenis dat men ‘zoiets niet deed’. Het is hem dan ook zeer kwalijk genomen.

    Schrijvend over zijn opleiding verwijt hij zijn opvoeders dat ze hem verzwegen hebben ‘wat de intellectuele wereld al wist sinds anderhalve eeuw.’ Die traditie van vrijzinnigheid is ook na Walschaps boekje een verboden onderwerp gebleven in ons katholiek onderwijs, op dat punt is zijn optimisme over de komende tijden duidelijk overmoedig gebleken. Ook vandaag is atheïsme in Vlaanderen nog een taboe, is elke kritiek op godsdienst, kerk of de katholieke zuil ‘misplaatst’. Zelfs politieke partijen die in hun statuten nadrukkelijk vermelden dat zij zich niet gebonden achten door enige religieuze ideologie, houden zich wijselijk gedeisd als dat onderwerp ter sprake komt. Meer nog: Stevaert schreef zelfs een boekje waarin hij zijn bekende uitspraak toelicht, namelijk dat hij het liefst zou hebben dat de kerken vol zouden zitten. Wel, ik niet en Walschap ook niet.

    Er zijn vandaag andere werken die men kan ter hand nemen over religie en atheïsme, ik besprak er hier al enkele. Er is, zeker in het Engelse taalgebied, een levendige discussie aan de gang, op een hoog intellectueel en literair niveau. Gedeeltelijk is dit een reactie tegen de stijgende invloed van religieus fundamentalisme, christelijk, moslim en ander. Anderzijds is het ook het gevolg van de intellectuele ontvoogding van een zeer groot aantal mensen die een voorbeeldige opvoeding hebben genoten en een uitstekende vorming. Het is cynisch dat dit vaak gebeurde in scholen die een religieuze inspiratie hadden en waar religieuzen, priesters, paters en broeders de directie vormden, lesgevers waren en instonden voor de tucht. Ook in de gezinnen was een religieuze moraal alom aanwezig en onderhield men stipt de voorschriften en riten.

    Cynisch, want het is precies omwille van de kwaliteit van dat onderwijs en die opvoeding dat mensen vroeg of laat vragen zijn gaan stellen bij de idealen die men hen had meegegeven. Men kan zonder enige overdrijving zeggen dat de kerk, door zich zo te concentreren op het onderwijs, de jeugdbeweging en de cultuur in het algemeen, haar eigen ondergang bewerkstelligd heeft. Het is immers onmogelijk om een grondige wetenschappelijke en algemene culturele opleiding te geven, hoe eenzijdig en gekleurd ook, zonder in die jonge mensen een kritisch bewustzijn wakker te maken dat, in de juiste omstandigheden, openbloeit tot een onafhankelijke, vrije, eerlijke levenshouding. Elke onwaarheid, hypocrisie, elke kleingeestigheid of vooringenomenheid zal uiteindelijk ontmaskerd worden en zal vaak, zoals ook bij Walschap, leiden tot een totale veroordeling van het systeem zelf dat, ongewild wellicht, die kritische ingesteldheid ten minste als een bijproduct heeft opgewekt.

    Soms vraag ik me af of de besten van die opvoeders dit niet hebben ingezien en bewust het spel meegespeeld, zich concentrerend op de culturele en wetenschappelijke vorming en aan het religieuze slechts lippendienst bewijzend. Van sommigen is dit met enige zekerheid geweten. Anderen hebben wellicht onbewust het zelfde gedaan. Over hen moet ons oordeel dan ook veel genuanceerder zijn dan over die anderen, die als het ware geobsedeerd waren door het religieuze en door de uitoefening van het gezag en de macht over hun medemensen en die een bijna tastbare haat koesterden tegen alles wat niet paste in dat nu zo ongelooflijk enge, werkelijk al te bekrompen kader, zoals een gezonde seksualiteit, open menselijke relaties, vrijheid van denken en meningsuiting, democratie, relativering van gezag, open beleving van alle vormen van cultuur en, niet in het minst, de vrije beoefening van de wetenschap los van elke bevoogding of dogmatiek.

    Dat is de vraag die ons ook vandaag nog bezighoudt: moeten wij onze jongeren enkel een wetenschappelijke en algemeen culturele opvoeding geven, los van elke religieuze context? Mag het katholiek onderwijs, dat integraal gesubsidieerd is door de staat, iets anders aanbieden dan een ‘neutraal’ onderwijs? En de vraag moet ook meer algemeen gesteld worden, zoals dat vandaag overal het geval is: wat met de scheiding van kerk en staat? Wat met de religie in de moderne maatschappij? Het is evident dat religie vandaag niet afgeschreven is, niet in de Islamwereld, niet in het Westen, niet in het Oosten, niet in de voormalige Sovjet-Unie, niet in Latijns-Amerika en niet in Afrika. Ook daar heeft Walschap zich ietwat roekeloos bezondigd aan enig optimisme.

    Zeker, vele kerken staan leeg en de christelijke organisaties zijn vrijwel onherkenbaar. Zeker, ook de Islam zal op termijn onvermijdelijk beïnvloed worden door de relatieve vrijheid en het comfort en de opvoeding die de jongeren nu genieten, hoe gekleurd en vooringenomen ook die vorming in eigen islamitische middens ook moge zijn. Maar de georganiseerde religie blijft een formidabele macht, religie als levenshouding blijft een aantrekkingskracht uitoefenen op mensen.

    Dat is het grote verschil met elke vorm van atheïsme, dat het moet hebben van het individueel ontwaken, vaak tegen de omgeving en de heersende cultuur in en zonder de steun van enige organisatie. Atheïsme wordt vrijwel overal argwanend bekeken, gewantrouwd en verdacht gemaakt. Atheïsme is geen gemakkelijke keuze, dat heeft ook Walschap goed begrepen: hij citeert ik weet niet wie: “Désormais, je ne suis plus qu’un philosophe, c’est-à-dire un homme seul”. Die eenzaamheid heeft hij aan den lijve ondervonden. Toen hij met ‘Salut en merci’ de deur achter zich dichttrok, wist hij wat hem te wachten stond. Hij heeft nog bijna een heel leven gehad, van 1955 tot aan zijn dood in 1989, om zich af te vragen of het de moeite waard was, of het ook maar enigszins een verschil heeft gemaakt.

    Het heeft voor mij ook bijna mijn hele leven geduurd voor ik dit boekje ter hand nam. Dat spijt me nu werkelijk. Dierbare lezers van mijn blog, doe eens de moeite om je dit dunne boekje aan te schaffen of het te ontlenen in de bibliotheek. Langer dan een paar uur duurt het lezen niet, Walschap schrijft een eigenzinnig maar charmant Nederlands dat je aandacht gemakkelijk gaande houdt. Doe het als een eerbewijs aan een eerlijk man die in 1955 de moed had om recht te staan en te zeggen wat hij te zeggen had, wat hij niet meer verzwijgen kon, wat ook de gevolgen voor hem waren.

    Voor zulke uitzonderlijke intellectuele moed, voor die rücksichtsloze eerlijkheid buig ik nederig het hoofd.



    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    06-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.competitie & sport
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    De laatste weken is er een hapering in de programma’s van Seniorennet die de populariteit van de blogs bijhouden. Je weet wel: er is een top 100 van alle blogs en een top 20 binnen elke afdeling, zoals die waarin je nu leest: cultuur. Sommige blogs verdwenen uit de lijsten, de volgorde was danig in de war. Soms ging het weer even goed, maar een dag later was het weer om zeep. Ik heb me daaraan ook wat geërgerd, ik geef het toe. Ik vond het vooral vervelend wanneer mijn blog niet meer vermeld stond, omdat ik veronderstel dat mensen de neiging hebben om een blog aan te klikken die bij de hoogste in de rangschikking staat: als die zo hoog staat, dan moet dat wel de moeite zijn, zoiets. En zoals Multatuli al zei: ik wil (graag) gelezen worden.

    Er zijn heel wat bloggers die zich opwinden over die rangschikking. Ze doen alle mogelijke moeite om zo hoog mogelijk te eindigen. Er zijn hardnekkige geruchten over manipulatie, maar die worden tegengesproken door de webmaster en zijn medewerkers. Het is hoe dan ook zeer moeilijk om het succes, of het gebrek daaraan, van een blog te verklaren. Je gaat omhoog in de rangschikking en even later gaat het weer bergaf… Waarom? Geen idee. Vorige vrijdag waren er plots maar half zoveel lezers als gewoonlijk. Waar waren jullie? Allemaal op skivakantie? Geniet ervan maar wees voorzichtig en kom straks behouden thuis.

    Ik verheug me over elke lezer die hier belandt en voor het overige probeer ik een filosofische houding aan te nemen over die hele rangschikking. Een element van competitie blijkt ook hier zeer menselijk te zijn. Dat hoeft op zich niet meteen negatief beoordeeld te worden. Denken we aan andere, echte competities, bijvoorbeeld in de sport, waar de drang om de beste te zijn de mens aanzet tot inspanningen om steeds betere prestaties neer te zetten. Een gezonde ambitie kan aldus leiden tot een hogere kwaliteit. Maar het moet wel gezond blijven… De ellende in de wielersport toont aan dat sommigen geen enkel middel schuwen om hun prestaties te verbeteren of ze op peil te houden als hun lichaam het laat afweten. Zo vervalsen ze de competitie, bedriegen ze de supporters en brengen ook nog hun lichaam in gevaar.

    Lang geleden las ik van Heinrich Böhl Biljarten om halftien. De titel verwijst naar de gewoonte van een van de hoofdfiguren om elke dag een uurtje te gaan biljarten in een café. Hij had opgehouden om punten te maken, hij vergenoegde zich ermee om de ballen aan te stoten en te zien hoe ze rolden: het puur esthetisch genot van de kleur en de symmetrie van de beweging, de rust van de tikkende ballen in het verlaten café… Een Zen-ervaring.

    Als we dat vergelijken met de finale van een snookercompetitie in Engeland, uitgezonden door de BBC, met joelende supporters en een prijzengeld dat iemand op slag miljonair maakt, dan is het verschil wel zeer groot. Maar het moet gezegd: het is ook een genot te kijken naar de onwaarschijnlijke precisie en de zwier waarmee sommige snookerkampioenen de moeilijkste punten scoren, en dat onder de stress van de omstandigheden: TV, prijzengeld, publiek, fysieke uitputting…

    In interviews blijkt vaak dat de fenomenale dingen die ze op TV doen nog niets zijn in vergelijking met wat ze tijdens de training kunnen. Voor een maximum score tijdens een TV-uitzending krijgen ze heel veel geld, maar op training maken ze soms verscheidene maximum scores na elkaar! Helaas is er dan niemand om zelfs maar te applaudisseren. Het gaat dus niet zozeer om wat men kan, maar om wat men kan tijdens een competitie, al is er natuurlijk wel een verband.

    Competitie is menselijk en kan de mens tot uitzonderlijke prestaties brengen. Het is fascinerend om naar competitie te kijken, of dat nu een sportmanifestatie is of een quiz en of het om Europees voetbal gaat of recreatiesport. Maar we moeten de strijd om de eerste plaats kunnen relativeren. Uiteindelijk gaat het niet om de overwinning, maar om de strijd; niet om de plaats, maar om de prestatie. Het doet er niet toe of iemand anders beter is dan ik, als ik maar mijn best doe.

    Dit zegt het Olympisch credo:

    Le plus important aux Jeux olympiques n'est pas de gagner mais de participer, car l'important dans la vie ce n'est point le triomphe mais le combat; l'essentiel, ce n'est pas d'avoir vaincu mais de s'être bien battu.

    Pierre de Coubertin, die de Olympische beweging op gang bracht in 1894, leende en bewerkte de tekst van de preek van een Amerikaanse bisschop in Saint Paul’s Cathedral in Londen in 1908. In het Nederlands is dat ongeveer: het belangrijkste is niet winnen maar meedoen, net zoals het belangrijkste in het leven niet de triomf is maar de strijd. Wat essentieel is, is niet de overwinning behaald te hebben, maar om goed gestreden te hebben.

    Of zoals Willem de Zwijger het kort en krachtig zei: Point n'est besoin d'espérer pour entreprendre ni de réussir pour persévérer.





    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!