mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
19-02-2008
De 95 stellingen van Luther
Er zijn vandaag officieel ongeveer twee miljard christenen in de wereld, dat is een derde van de totale wereldbevolking, we zijn al met meer dan zes miljard mensen op deze aarde. Ongeveer een derde van alle christenen noemt zich protestant. Zij sieren zich zo met een woord, protestatio, dat gebruikt werd door zes Duitse Fürsten en veertien vrije steden, op 19 april 1529, om te protesteren, op de Reichstag in Speyer, tegen de veroordeling van Maarten Luther en zijn leerstellingen. De oorsprong van het protestantisme legt men traditioneel op 31 oktober 1517, de dag waarop Luther zijn 95 stellingen op de kerkdeuren in Wittenberg nagelde.
Wij, oudere katholieken, zijn opgevoed in een midden waarin protestanten niet beter waren dan ongelovigen, misschien zelfs nog slechter, want zij waren tegen de paus en de bisschoppen en ze geloofden niet in Maria! Wij wisten en weten van het protestantisme in feite helemaal niets af.
Wat was er zo bijzonder aan die 95 stellingen van Luther, dat ze zon enorme gevolgen gehad hebben? Wat staat erin?
Met enig zoekwerk zal je de Duitse tekst wel vinden op Wikipedia en andere sites, maar ik wil de lectuur ervan niet echt aanraden: het zijn redeneringen waarvoor toch wel enige kennis nodig is van de wat vreemde theologie van die tijd en van de historische omstandigheden.
Waarover ging het toen?
Och, het is allemaal grotendeels petite histoire, zoals gewoonlijk: veel meer kleinmenselijk falen dan heilige principes. In heel grote lijnen moeten we zeggen dat het te maken heeft met de basiliek van Sint-Pieter in Rome. Met de bouw van de huidige basiliek, ons wel bekend van de jaarlijkse televisiebeelden, is men begonnen in 1506, op de plaats die al sinds vele eeuwen vereerd werd als het graf van Petrus en waar talloze pausen begraven lagen. Zon enorm bouwwerk, bijna 2,5 hectaren groot en met plaats voor 60.000 mensen de grootste kerk ter wereld, kostte ongelooflijk veel geld. Leo X (van de Medici-familie) was paus van 1513 tot zijn dood in 1521. Als een onderdeel van de fundraising campagne voor de basiliek gaf hij toelating aan een Dominicaanse pater, Johan Tetzel, om in Duitsland pauselijke aflaten te verkopen. Die kreeg daarbij de steun van de bisschop van Mainz, die zich zwaar in de schulden had gestoken om de bisschopszetel te verwerven (zo ging dat toen ) en die voor zijn steun een deel van de opbrengsten kreeg.
Wat waren nu die aflaten die men verkocht?
Het begint met het feit dat de mens zondig is: hij doet wel eens verkeerde dingen. De Kerk wierp zich op als de arbiter in kwesties van goed en kwaad: zij besliste wat fout was en hoe zwaar de overtreding en dus ook de straf, zoals een scheidsrechter op het voetbalveld. Men moest verschijnen voor de gemeenschap of haar vertegenwoordiger en daar zijn zonden belijden of opbiechten. Op die biecht volgde de uitspraak van de straf. Men beriep zich darvoor op een tekst uit het evangelie van Johannes: "Ontvang de H. Geest. Die gij hun zonden vergeeft, die zijn ze vergeven. Die gij hun zonden behoudt, die zijn ze behouden" (Joh.20:22-23) Hoe die tekst daar gekomen is, laten we aan de exegeten en de tekstkritiek over, maar ik vermoed dat hij niet echt behoort tot de ipsissima verba Christi, hij komt in de andere drie, synoptische evangeliën in alle geval niet zo voor. Geen wonder dat het Evangelie, letterlijk nochtans de Blijde Boodschap, lang een verboden boek was.
Ja, er waren ook straffen, gele en rode kaarten en uitsluitingen en rechtbanken en beroepsprocedures, zoals nu nog bij het voetbal.
De Bijbel zegt dat wie gelooft zalig zal worden en wie niet gelooft, veroordeeld. Dat werd, na enige interpretatie: als je (zwaar) zondigt ga je naar de hel, voor altijd. Dat is natuurlijk zeer drastisch, té onherroepelijk en definitief om aanvaardbaar te zijn voor mensen. Naast de hel kwam er dus een vagevuur, waar je na je dood tijdelijk kon boeten voor kleinere overtredingen om dan nadien toch naar de hemel te gaan. De straffen werden gaandeweg uitgedrukt in een aantal dagen die je in het vagevuur moest doorbrengen, een soort light hel, waar het vuur je zonden moest uitvagen, het purgatorium.
Maar de mens is vindingrijk, zeker de zondige mens maar nog vindingrijker zijn de rechters en de advocaten Waarom die straf in het vagevuur al niet proberen delgen door hier op aarde boete te doen?
Aanvankelijk ging het om zonden en hun vergeving, dus schuld en boete, hier en nu, en dat was zinvol. Als je iemand bestolen had, dan moest je dat gaan biechten en dan kreeg je een straf, bijvoorbeeld het bidden van drie Weesgegroeten voor een appel. Voor zwaardere feiten kon dat bijvoorbeeld een maand vasten zijn, voor nog zwaardere een pelgrimstocht naar Compostella, Rome of zelfs Jeruzalem. Dat was dus boetedoening: de zondaar kreeg een soort van lichamelijke straf opgelegd, die hem terug op het rechte pad moest brengen. Natuurlijk was er ook een element van afschrikking mee gemoeid: als je wist dat op moord een reis naar Jeruzalem stond, dan dacht je even na voor je je messen trok. Dat was althans het idee.
Mensen zijn maar mensen en dus liep het al gauw verkeerd. De boetedoening werd opgelegd door de kerk, de priesters, de bisschoppen en uiteindelijk de paus. Die moesten ook leven en dus begon men met een systeem waarbij je de opgelegde boete kon afkopen. Stel dat je een maand vasten had gekregen; dat kon, zoals ook nu nog gebruikelijk is bij onze lagere rechtbanken, omgezet worden in een geldstraf. Je betaalde de boete en je schuld was kwijtgescholden. De oorspronkelijke gedachte klopte nog altijd, want je moest dat geld derven, missen, je kon er geen bier of wijn meer mee kopen; je had er ook moeten voor werken, dus het deed nog altijd pijn, dus het was een boetedoening. Althans als je niet veel geld had; voor de machtigen en de rijken was het wel anders: ze betaalden de boete en merkten niet eens dat ze minder geld hadden, desnoods verhoogden ze de belastingen of namen iemands bezit in beslag
Het ging nog verder: waarom niet rechtstreeks de dagen vagevuur omzetten in een boete? Dat gebeurde eerst nog met een omweg: bij elk gebed, elke versterving, elke goede daad stond vermeld hoeveel dagen aflaat (indulgentia) je kreeg. Ik herinner me uit mijn jeugd dat op de doodsprentjes dergelijke formules nog altijd stonden: Mijn Jezus bermhertigheid (100 dagen aflaat). Als je bij de consecratie opkeek naar de hostie en driemaal zei, mét overtuiging: Mijn Heer en mijn God! kreeg je, geloof ik, drie jaar aflaat!
Naast gebeden was er ook de verering van de heiligen en van hun relikwieën: stukjes van hun gebeente of van hun kleding. In de Middeleeuwen was dat uitgegroeid tot een heuse commercie. In de hofkerk van Wittenberg hadden de plaatselijke graven een indrukwekkende collectie relikwieën opgebouwd, wel 20.000 stuks, waaronder een flesje met melk van de borst van Maria zelf, stro uit de kribbe van Bethlehem en het stoffelijk overschot van een van de onnozele kinderen, die op bevel van Herodes vermoord waren. Door die kerk te bezoeken en er in de offerblokken geld te stoppen, kon je massaal aflaten verdienen: aan honderd dagen per stuk zat je al gauw aan duizenden dagen, genoeg voor zelfs serieuze recidivisten en de meest onverbeterlijke don Juan.
En het ging steeds maar verder. Voor kleinere zonden kon je nog bij de pastoor terecht, maar voor grotere werd je doorverwezen naar de bisschop en zo uiteindelijk naar de paus zelf. De paus kon je zelfs een algemene aflaat geven, dan was je er meteen vanaf, geen vagevuur meer, bij je dood rechtstreeks naar de hemel! Dat gaf aanleiding tot verschrikkelijke tonelen, met priesters die hun zegen en de absolutie onthielden aan mensen die afschuwelijke lichamelijke en mentale pijnen leden op hun sterfbed, tenzij ze zich vrijkochten, meestal door grote delen van hun bezit aan goede werken te schenken, waaronder kerken en kloosters, in ruil voor hun zielenheil.
Alles heeft zijn prijs en waar een pastoor nog te koop was voor een appel en een ei of liever nog een goeie fles of een uurtje in het hooi, viel er met de prijs van een pauselijke algemene aflaat niet te lachen.
Op den duur was het een schandalige en schaamteloze handel. Geestelijken van alle standen, tot en met de paus, spraken royaal straffen uit met eeuwenlange verblijven in het vagevuur, maar verkochten de aflaten erbij voor baar geld. Het systeem was zelfs uitgebreid tot de overledenen: de levenden konden aflaten verdienen voor de zieltjes van bijvoorbeeld hun familieleden. Als kind heb ik nog gebeden voor de zieltjes van de heidense kindjes! Vroeg of laat moest er tegen dergelijke stupide en perfide praktijken een reactie komen.
Dat is wat er ten tijde van Luther gebeurde. Toen hij vernam dat in Mainz dergelijke pauselijke aflaten verkocht werden, zonder biecht of bekering of goede voornemens, gewoon voor geld, als in een snoepwinkel, dacht hij eerst dat het ging om de zoveelste bedrieger. Toen hij vernam dat ook de bisschop eraan meewerkte en zijn percentje kreeg en dat het uiteindelijk de paus was die het recht om dergelijke aflaten te verlenen zelf verkocht had voor ongelooflijke bedragen, om zijn basiliek in Rome te bekostigen, toen werd Maarten Luther terecht boos.
Hij was professor theologie aan de universiteit en hij was er zeker van dat dit systeem door en door rot was. Het had niets meer te maken met goed en kwaad, het was uitbuiting en plat bedrog op grote schaal. Mensen boden zich aan in de biechtstoel met papieren aflaten die ze op voorhand hadden gekocht van handelaars en tussenpersonen. Het kwam zelfs zo ver dat men niet eens meer ging biechten: gewoon door de aflaten te kopen, waren de zonden vergeven.
In 95 korte zinnetjes legt Luther uit wat er verkeerd is met de aflaten en de handel en je hoeft geen theologisch genie te zijn om dat zelf ook te weten. Het is verbazingwekkend dat een zo onschuldige theologische tekst zon ongelooflijke gevolgen heeft gehad. De Reformatie heeft de kerk verscheurd tot op vandaag, voorgoed, zonder uitzicht op hereniging. Er zijn oorlogen gevoerd, er zijn mensen vervolgd en vermoord, miljoenen mensen, gelovige mensen, om hun geloof.
De katholieke kerk heeft haar systeem van zonde, boete en aflaten nooit herroepen, ook de heiligenverering niet, noch de relikwieën. Zij heeft zich nooit verontschuldigd voor de aflatenhandel. Ze zal zich nooit verzoenen met de principes van het protestantisme. In de basiliek die letterlijk gebouwd is op de ruïnes van de christelijke eenheid zetelt nog steeds in al zijn pontificale glorie de opvolger van Leo X en de pausen na hem, die met het boetegeld van de armste goedgelovigen een hemeltergend monument hebben opgericht, dat zijn majestueuze maar schuldige schaduw werpt over het simpele kruis van Golgotha.
Het is niet zeker dat Luther die stellingen echt op de deur van de kerk heeft getimmerd. Dat verhaal komt het eerst voor bij Melanchthon (modieus renaissance-Grieks voor Schwarzerd, zwarte aarde) in 1546. En als hij het toch gedaan heeft, dan was dat niet zon dramatisch gebaar als wij nu denken: men hing toen allerlei berichten uit aan of op de poorten van de kerken, zoals men nu nog hier en daar doodsbrieven uithangt. Zeker is dat hij de tekst aan de bisschop heeft gestuurd, die hem ook aan Rome bekend maakte en ja, die konden er niet mee lachen, natuurlijk en Luther werd veroordeeld. Zo ging de zaak aan het rollen en het is nooit meer geworden zoals voorheen.
Natuurlijk zijn er allerlei andere elementen bijgekomen, politieke, sociale, economische of ook weer heel menselijke, zoals bij de afscheuring van de Anglicaanse kerk, waar de pauselijke belastingen een doorn in het oog waren van de Engelse koningen en de pauselijke weigering om een koninklijk huwelijk te ontbinden een aanleiding om die belastingen om te zetten in koninklijke. Tussen haakjes, ook het ongeldig verklaren van een huwelijk had toen (en nu ) een prijs, het was dus niet dat Rome nooit huwelijken ongeldig verklaarde, wat had je gedacht.
Ach, het is allemaal zo menselijk. Religie is menselijk en dus gaat het zeker zo vaak fout als goed. Maar toen, in die tumultueuze 16de eeuw, is het wel echt verkeerd gegaan in heel de toen bekende wereld en de rol die vooral de katholieke kerk daarin gespeeld heeft, was op zijn zachtst gezegd onzalig.
17-02-2008
de ring van Gyges
In een recent interview in de Campuskrant van de Leuvense Universiteit gebruikte een pas gedoctoreerde onderzoeker de uitdrukking een ring van Gyges. Omdat ik mij sterk maak dat mijn kennis van de klassieke oudheid niet moet onderdoen voor die van de meeste anderen, was het voor mij een frustrerende vaststelling: ik kende de uitdrukking niet. De context maakte het vrij duidelijk, maar dat was een magere troost. De positieve kant van de zaak is natuurlijk dat ik nu voor mezelf kan opzoeken wat een ring van Gyges is en dat ik het aan mijn lezers kan vertellen, tenzij jullie allemaal in koor zeggen: de ring van Gyges, maar natuurlijk! Weet jij dat dan niet? Maar Karel toch!
Om meteen maar met de deur in huis te vallen: het is een ring die de drager onzichtbaar maakt. Dat doet onmiddellijk denken aan andere dergelijke ringen. Ik ben voor de zoveelste keer The Lord of the Rings aan het herlezen, in de prachtige uitgave in drie delen met illustraties van Alan Lee, de artiest de ook aan de film meewerkte. Ook die Ring maakt de drager onzichtbaar. En je hebt natuurlijk ook Wagners Ring des Nibelungen, die dezelfde eigenschap heeft. Maar dat is allemaal veel later dan de ring van Gyges.
Ik vat kort samen. Lydië was de naam voor wat nu ongeveer Turkije is, Klein-Azië of Asia Minor, van heel vroeg in onze beschaving, ongeveer -1300, tot de laatste Lydische koning, de legendarisch rijke Croesus, het Perzische rijk (nu Iran) aanviel en verslagen werd in -546. Over die vroege periode zijn er meer legenden bekend dan betrouwbare historische bronnen, maar toch worden heel wat gegevens bevestigd door van elkaar onafhankelijke teksten en door archeologisch materiaal.
De legende, zoals Herodotos ze noteerde, verhaalt dat koning Kandaules, die in Lydië regeerde van -735 tot -718, getrouwd is met een bijzonder aantrekkelijke vrouw, wiens naam de auteur helaas maar typisch niet vermeldt. De koning pocht voortdurend over haar schoonheid tegenover zijn vertrouweling Gyges en stelt zelfs voor dat Gyges zich met eigen ogen zou overtuigen: hij zou hem meenemen naar de slaapkamer waar hij, van achter de deur, de naakte echtgenote van de koning zou kunnen bewonderen, om dan stiekem weg te glippen. Gyges weigert aanvankelijk, Kandaules overhaalt hem uiteindelijk toch. Zo gezegd, zo gedaan, maar de koningin ziet nog net hoe Gyges zich ongemerkt probeert uit te voeten te maken. Zij doet alsof er niets aan de hand is, maar s anderendaags laat ze Gyges ontbieden en confronteert hem met zijn onaanvaardbaar gedrag; hij krijgt de keuze: de onmiddellijke doodstraf, ofwel Kandaules vermoorden in de slaapkamer en zelf koning worden. Hij kiest, wat dacht je, voor dat laatste en zo geschiedt.
Waar is, zal je me vragen, de ring van Gyges? Niet in het verhaal van Herodotos. Daarvoor moeten we andere bronnen aanspreken, de meest bekende is niemand minder dan Plato, in De staat II, 359-360. Dit is de volledige tekst, in de klassieke vertaling van Xaveer De Win (1962).
Ziehier de legende: Gyges zou een herder geweest zijn, die in dienst was bij de toenmalige heerser over Lydië. Toen nu eens, tengevolge van hevige slagregens, een aardbeving de aarde deed opensplijten, ontstond er een kloof nabij de plek waar hij zijn kudden weidde. Verbaasd door dat gezicht, daalde Gyges in de kloof af. Daar zag hij, onder allerlei andere wondere dingen zoals in alle sprookjes ook een bronzen paard, helemaal hol, met vensters erin. Gyges boog zich door een van die vensters naar binnen en zag daar een lijk liggen, blijkbaar te groot van gestalte om van een mens te zijn. Het lijk had helemaal niets aan, behalve een gouden ring om de vinger. Gyges trok die ring af en ging weer naar buiten. Toen de herders nu hun gewone bijeenkomst hielden, om het maandelijks verslag over de kudde aan de koning uit te brengen, kwam ook Gyges er naartoe, met zijn ring aan. Terwijl hij daar zat, te midden van de anderen, draaide hij per toeval de ringkas naar zich toe, naar de binnenzijde van zijn hand. Zo gauw als dit gebeurd was, werd hijzelf onzichtbaar voor de omzittenden, en ze begonnen over hem te praten alsof hij weg was. In zijn verbazing morrelde hij aan de ring, en draaide daarbij de kas naar buiten en op slag was hij weer zichtbaar. Toen hij dat bemerkte, wilde hij proberen of het wel de ring was, die deze kracht bezat, en ja, het kwam net zo uit: draaide hij de kas naar binnen, dan werd hij onzichtbaar; draaide hij haar naar buiten, dan werd hij zichtbaar. Zodra hij dat te weten was gekomen, wist hij gedaan te krijgen dat hij onder de boden was, die naar de koning zouden gaan. Hij kwam dan in het paleis, verleidde de koningin, en samen met haar voerde hij een aanslag uit tegen de koning, doodde hem en maakte zich aldus meester van de regering.
Plato gebruikt de legende om vervolgens een levendige discussie te voeren over de moraal en de deugdzaamheid: wat zou een mens doen indien hij een ring had die hem onzichtbaar maakt en die hem zo in staat stelt om ongezien en ongestraft van alles uit te spoken? Mag je met andere woorden overtredingen begaan als je zeker bent dat niemand het zal te weten komen? Mogen we door het rood licht rijden midden in de nacht of een verkeersteken negeren in het midden van de Sahara?
Nog bij andere klassieke auteurs zijn er verhalen over de manier waarop Gyges koning werd, steeds door list of geweld of beide. Met de magische ring erbij is het inderdaad, zoals Plato zelf al opmerkt, een sprookje, dat wellicht aan het oudere verhaal dat we bij Herodotos vinden werd toegevoegd, misschien om te verklaren waarom de koningin Gyges niet opmerkte toen ze zich aan het uitkleden was en hoe Gyges haar ongezien kon bespieden. In een andere versie is het de koningin die een magische ring heeft, die haar in staat stelt Gyges te zien achter de deur; nadien geeft zij hem de ring om, nu zelf onzichtbaar, de koning te kunnen vermoorden. Ook hier moet de ring ongerijmdheden verklaren.
Plato laat ons in het ongewisse over de manier waarop Gyges de ring gebruikte om de koningin te verleiden, maar in de discussie laat hij een van de deelnemers aan het gesprek vertellen hoe een onzichtbare man zou kunnen binnenglippen in elk huis en daar zijn zin doen met elke vrouw. Hoe dat in de praktijk zou werken, laat hij aan onze ondertussen opgewekte verbeelding over.
De uitdrukking de ring van Gyges die, zoals we gemerkt hebben, nog wel eens opduikt, komt vrijwel zeker uit Platos verhaal. Het is een van die elementen uit de klassieke oudheid die vanaf de renaissance weer opduiken in onze literatuur, een trope, een stijlfiguur waarmee men zijn taal kan opsmukken en zijn kennis van de klassieken kan etaleren, zoals de onderzoeker in het interview met de Leuvense Campuskrant. Hij gebruikt de ring die onzichtbaar maakt als een metafoor, een overdrachtelijk beeld voor de techniek van Hitler om onwaarheden zo vanzelfsprekend voor te stellen, dat de toehoorders niet meer merkten dat het leugens waren. Een beetje ver gezocht, vind ik, maar in een universiteitskrant mag dat misschien nog net. Alhoewel.
Dit is altijd al het probleem geweest met citaten en beelden uit de oudheid: doe je het om iets te verduidelijken dat anders niet begrepen zou worden, of is het verwaande opsmuk? Als je lezers het beeld niet kennen, hebben ze er niets aan, tenzij ze het gaan opzoeken, zoals ik, maar hoeveel lezers van de Campuskrant zullen dat doen, denk je? En als ze daarvoor naar Van Dale grijpen, meer bepaald naar zijn aanhangsel met namen uit de klassieke oudheid, zullen ze echt niet veel wijzer worden.
Vergelijkingen zijn maar verhelderend als ze verwijzen naar bekend materiaal. Iedereen weet wat bedoeld wordt als men zegt dat de staatshervorming als een zwaard van Damocles boven het hoofd van Leterme hangt (zie De rode draad, 21.11.2006). Maar de ring van Gyges? En zelfs als we die kennen, werkt het beeld in het interview niet echt verhelderend, want het is niet Hitler die onzichtbaar wordt, maar zijn ware aard. Het is al een tweedegraads vergelijking en als ik me nog iets herinner van de algebra die men mij ooit probeerde bij te brengen, zijn die vierkants- of kwadratische vergelijkingen niet meteen de meest gemakkelijkste om op te lossen.
We weten nu waar de uitdrukking de ring van Gyges vandaan komt en wat ze betekent. Het is een voorwerp dat mensen onzichtbaar maakt, een sprookjeselement dat later in vele tradities opduikt. Chrétien de Troyes, Wagner en meer recentelijk ook Michael Ondaatje in het boek (en de film) The English Patient hebben dit thema gebruikt in een context van huwelijksontrouw. Bij Tolkien en gedeeltelijk ook bij Wagner is de ring niet alleen een handig hulpmiddel en een symbool van macht, maar ook een bedreiging voor de drager ervan. De meer abstracte, filosofische betekenis gaat terug Plato.
Wat mij betreft is het echter ontstellende het verhaal van Herodotos, zonder de magische ring, dat het sterkst de moderne mens aanspreekt: een krachtige vrouw wreekt zich op een echtgenoot die slechts oog heeft voor haar lichamelijke schoonheid en die haar vernedert tegenover een andere man. Spijtig dat haar naam niet is overgeleverd, want die had, als die van de even moorddadige Klytaimnestra, een veel indrukwekkender klassiek cultuurbeeld kunnen worden dan de magische onzichtbaar makende ring van de moreel gezien veeleer dubieuze Gyges.
16-02-2008
Kieninger und Obergfell
Ik vond dat de internetfoto van het Kundo-klokje geen recht deed aan het exemplaar dat ik onlangs kocht in de brocante-zaak. Daarom heb ik zelf een foto gemaakt, het is de eerste keer, dus ik weet niet wat het zal geven. De eerste poging mislukte omdat de foto te groot was. Nog maar eens proberen, fabricando fit faber, al doende leert men. Als je de foto aanklikt, zie je hem groter.
Op de voorgrond zie je enkele van mijn postuurtjes. De mooiste recente aankopen blijven een tijdje op mijn werktafel staan, sommige zelfs langer, zoals het 'lezertje' rechts, dat bijna niets kostte...
14-02-2008
40.000 - 50.000
We zijn weer eens bij ronde cijfers aangekomen: 40.000 unieke bezoekers, 50.000 page views of bekeken bladzijden. We zijn nu 750 dagen actief, er staan 425 berichten op mijn blog. De laatste maanden zijn er gemiddeld ruim duizend bezoekers per week, dank u wel! Daarmee zijn we in de top 50 beland van alle blogs op Seniorennet, vandaag staan we op de 34ste plaats.
Ik krijg nu ook vaker een mailtje van iemand die hier vond wat hij of zij al lang aan het zoeken was: een vertaling van een gedicht of lied, een etymologische verklaring, een uitleg over een of ander natuurfenomeen Ik vind het fijn dat jullie ook even aan de auteur denken, al voel ik me geen straatmuzikant die om een centje bedelt. Ik ben blij dat ik mag schrijven en best tevreden dat jullie me ook nog willen lezen.
Wij zijn vaste bezoekers van tweedehandsboekhandels en kringloopcentra. Onlangs kon ik in t Spit in Leuven een collectie recente hardcovers op de kop tikken over kosmologie, sociobiologie evolutionaire psychologie, fysica Ook bij De Slegte zijn er vaak zaakjes te doen in die branche, ik zag er vorige week Kapelaan van de Duivel, de vertaling van Dawkins The Devils Chaplain. Op eBay vond ik dan weer de klassieker van J.T. Fraser (ed.) The Voices of Time, hardcover, verzendingskosten uit Amerika incluis nog geen 10! Je hoeft dus niet noodzakelijk veel geld uit te geven voor een goed boek. Deze week is er in de Leuvense vestiging van In t Profijtelijk Boeksken, Diestsestraat 180, een week gewijd aan Cult Fiction, waarmee Inge bedoelt: boeken die iedereen zou moeten gelezen hebben, kijk eens op de website, je vindt ze in de kolom hiernaast.
In Leuven heb je aan de overkant van de Vaart een Eco-shop, ook een soort van kringloopcenter, waar je rommel kan achterlaten voor verkoop. Ik trof er een heel mooie Kundo 400-dagenklok aan (foto, maar dan met een ovale glazen stolp, zie ook 03.07.2007), helemaal intact, zelfs de stolp, ik moest ze enkel opwinden en even zacht in gang duwen, ze staat nu naast me te draaien Ik betaalde minder dan 20 en zeg nu zelf, wat heb je vandaag nog voor 20?
Met die paar recente warme lentedagen hebben we ook wat in de tuin gewerkt, boompjes en struiken gesnoeid, snoeihout gehakseld, wat opgeruimd, heerlijk was het. Het roodborstje is nadrukkelijk aanwezig op de voederplank, die gedomineerd wordt door de merels. Deze morgen was er een wilde eend in de vijver, elk jaar landt er een koppel, maar nu zijn ze wel erg vroeg De winter lijkt voorbij.
Nogmaals bedankt, trouwe lezers en toevallige passanten, voor de belangstelling. Als je mijn blog de moeite vindt, vertel het dan misschien ook verder aan vrienden en kennissen?
Tot binnenkort,
Karel
13-02-2008
de gustibus et coloribus: hoofd-kleuren
De gustibus non disputandum.
Een bekende spreuk, ook nu nog vaak geciteerd, als men schouderophalend wil aangeven dat er over smaken nu eenmaal niet te discuteren valt. Soms volstaan enkel de eerste woorden: de gustibus . Soms komt er achteraan het verzwegen werkwoord bij: est. Je ziet ook andere varianten, waarvan de meest bekende wel deze is: de gustibus et coloribus non disputandum est.
Een guitige en bewust tegendraadse theologieprofessor betwistte dit: precies over goesting, smaak en kleur kan je eindeloos discuteren. Ja, zo kan je het ook zien. Ik wil het even over kleuren hebben.
We kennen allemaal het experiment van Newton, die het zonnelicht met een prisma van geslepen glas ontleedde in de zeven kleuren van de regenboog: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet, de hoofdkleuren.
Maar kleur bestaat niet in de natuur, althans niet zoals wij kleur zien.
Wij zien het licht ongefilterd, niet uitgerafeld met een prisma en dat licht heeft geen kleur. Licht heeft wisselende golflengtes, die invallen op de lichtgevoelige kegelcellen van ons netvlies, die een signaal sturen naar onze hersenen. In de kegelcellen van ons netvlies zijn er drie pigmenten, die men blauw, groen en rood noemt, ook al hebben ze zelf die kleur niet. De reactie van de die cellen op het licht wordt omgezet in elektrische signalen naar de oogzenuw. Daar worden de verschillende golflengten van het binnengevallen licht geïnterpreteerd als waarden uitgezet op twee assen, de ene gaande van groen naar rood en de andere van blauw naar geel. Op dat moment is er echter nog helemaal geen sprake van die kleuren, dat gebeurt later en verderop, helemaal achteraan in de hersenen. Van daar verspreidt het visuele beeld, dat nu een kleurcode heeft meegekregen, zich razendsnel over de hersenen, waar het geïnterpreteerd wordt met al de informatie die zich daar bevindt. Het resultaat is dat we een rode auto als een rode auto zien, een witte ballon als een witte ballon.
Zo vanzelfsprekend is dat echter niet. Denk aan mensen die kleurenblind zijn: als je hen vraagt welke kleur zij dan wel zien, blijven ze meestal het antwoord schuldig, ze weten immers niet wat ze niet zien. De eenvoudige testjes op kleurenblindheid zijn merkwaardig voor wie nog nooit een kleurenblinde ontmoette. Soms is het verrassend om iemand blauw te horen noemen wat wij zelf als groen zien; dat gebeurt vooral bij wat ze bij ons appelblauwzeegroen noemen. In het Frans noemt men de toch manifest groene typische kleur op elektronische meetapparaten bleu électrique. Er zijn dieren die in staat zijn om golflengten te zien die wij niet zien en/of die bepaalde kleuren helemaal niet zien. Hun wereld ziet er helemaal anders uit dan de onze, een bloem kan voor een vlinder of een bij een heel andere vorm hebben dan voor ons en zo een heel andere boodschap geven: hier bevindt zich de nectar! Wat ze niet zien, is er ook niet voor hen, tenzij ze er tegen aan botsen.
Licht is heel vreemd: dim het licht, en bekijk de kleuren om je heen; groen blijft groen en geel geel. Afnemend of toenemend licht ervaren we niet als een kleurverandering, misschien omdat we weten welke kleur de dingen hebben als er volop licht is? Maar als we de golflengte zelf van het licht kunstmatig veranderen, dan zien we het achtereenvolgens continu evolueren van diepblauw naar groen, dan geel en ten slotte rood, net zoals in de regenboog.
Niet alle mensen ervaren al die schakeringen als relevant. Een kleur is maar een kleur als ze ook een naam heeft. Onderzoek bij personen uit zeer verschillende taalgroepen gaf opmerkelijke resultaten. Men legde hen een kleurenkaart voor (foto), die het volledige kleurenspectrum weergeeft van links naar rechts en in helderheid variërend van onder naar boven. Men vroeg hen om de woorden die zij daarvoor hadden, te geven aan de kleuren die zij zagen. Hoewel de woorden die ze gebruikten meestal totaal verschilden, gaven ze namen aan de kleuren die wij blauw, groen, geel en rood noemen: primaire kleuren (maar niet iedereen noemt dezelfde kleuren primair; voor schilders is dat rood, geel en blauw, voor anderen rood, groen en violet).
Sommige taalgroepen hebben een heel beperkte woordenschat voor kleuren. In het magerste geval is dat enkel donker en licht. Zien die mensen dan de andere kleuren niet? Toch wel: toen men leden van een stam die maar twee kleurwoorden had de woorden leerde voor andere kleuren, bleek dat ze het gemakkelijkst blauw, groen, geel en rood herkenden en onthielden.
In de verscheidene taalgroepen is er een vaste reeks van elf basiswoorden voor kleuren, dit zijn ze (in het Nederlands): zwart, wit, rood, geel, groen blauw, bruin, purper, roze, oranje en grijs. Daarnaast zijn er natuurlijk nog talloze nuanceringen van deze kleuren: Pruisisch blauw, vermiljoenrood, okergeel
Eigenaardig is ook dat als een taal slechts twee kleuren kent, die overeenkomen met zwart en wit. En verder:
De overige vier, purper, roze, oranje en grijs geven geen specifiek resultaat.
Wat kunnen we uit dat alles besluiten? Mensen hebben allemaal dezelfde ogen, zij zien dezelfde kleuren. Zij geven er andere namen aan, maar die namen slaan op dezelfde kleuren. Sommigen hebben namen voor meer basiskleuren, maar het zijn steeds dezelfde kleuren waarvoor men een naam heeft, of het er veel zijn of weinig.
Dat alles kan alleen maar zo zijn, als die mogelijkheid om kleuren waar te nemen genetisch bepaald is. Die genetische basis wordt nadien al dan niet verrijkt in een cultuur, waarin kleuren ook een naam krijgen. De aard van elke cultuur is bepalend voor het aantal woorden dat men kent. Een oerwoudbewoner zal andere en al dan niet minder of meer kleuren kennen dan een woestijnzwerver of een Inuit. Een schilder is voortdurend op zoek naar de juiste kleur, de juiste intensiteit, de precieze luminositeit of helderheid, de onuitwisbaarheid of kleurvastheid, de dekkingsgraad, de textuur, de glans of dofheid
Als we dus zeggen: de gustibus et coloribus , dan bedoelen we chacun à son goût, each to his own taste, elk zijn goesting. En in de grond bedoelen we eigenlijk dit: ik trek mij van de goesting van een ander niets aan, ik hou het bij de mijne. Vandaar het begeleidende schouderophalen.
12-02-2008
Naturalist
In de zwart-wit discussie tussen gelovigen en ongelovigen is het voor gelovigen evident dat niet gelovigen niet geloven. Maar betekent dat meteen dat zij in niets meer geloven? Dat is zeker de opvatting van de gelovigen. Ongelovigen zijn dan meteen alle morele grondslagen kwijt, elke vorm van medemenselijkheid, naastenliefde en zelfs huwelijkstrouw, de mogelijkheid om zichzelf weg te cijferen en zich in te zetten of op te offeren, noem maar op: een ongelovige, een atheïst is niet veel beter dan een dier.
Gelukkig moeten we de zaken niet zo zwart inzien.
Ik schreef hier enkele dagen geleden over Darwin en de Profeet en vermeldde daar de definities van geloof volgens Van Dale. Op 12.01.2007 zocht ik naar de betekenis van agnosticus en het verschil met atheïst. In nog andere berichten uitte ik mijn wrevel over het feit dat we geen neutrale term hebben voor een niet-gelovige. Vanuit het standpunt van de ongelovige noemen we een gelovige toch ook geen niet-atheïst? Ook anderen hebben het ontbreken van een neutrale of liever nog positieve term betreurd. Iemand is ooit op de naam bright gekomen, in het Engels is dat: helder, klaar, lichtend, stralend, levendig, opgewekt, maar ook: snugger, pienter, intelligent. Allemaal positieve woorden, natuurlijk en dus had de benaming enig succes, er is een vereniging, met een website en zelfs met nationale afdelingen. Enkele belangrijke wetenschappers zoals Richard Dawkins, Steven Pinker en Daniel Dennett noemen zich brights. Het nadeel van die term is dat hij geen specifieke betekenis heeft, gelovigen zouden hem evengoed kunnen opeisen. Men maakt de vergelijking met gay, dat gewoon vrolijk, blijmoedig betekent en dat slechts na enige tijd een eufemisme geworden is voor homo. Er is dus ook reactie gekomen van andere ongelovige organisaties en personen. De website is wel het bekijken waard:
Ik ben geen gregarisch mens. Grex is Latijn voor kudde, ik ben dus geen kuddedier. Iemand zei ooit: als God gewild had dat de mensen konden zwemmen, dan zou hij hen zwemvliezen gegeven hebben en pluimen om niet nat te worden en kieuwen. In die zin durf ik wel eens zeggen dat indien God gewild had dat wij kuddedieren waren, hij ons een mooi gekrulde wollen vacht gegeven had en onze taal beperkt tot alle variaties ban bèèèèè. Ik ben geen lid van verenigingen, niet van The Brights en niet van de loge. Zoals Brassens zingt in Le pluriel: Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens. Ik ben een bende op mijn eentje, vertaalde ik dat op 19.06.2007.
En toch wil ook ik af van dat louter negatieve atheïst. Ik denk dat ik eens ga proberen met naturalist. Van Dale zegt daarover het volgende: naturalisme (filosofie): leer dat er niets kenbaar is of bestaat boven de natuur of het zijnde; leer waarin het bestaan van een God wordt ontkend en al het bestaande uit natuurlijke oorzaken wordt verklaard. Dat is heel precies en ook heel duidelijk. Ik ben een naturalist! Maar ga me nu niet op naaktstranden zoeken
Terug naar onze zwart-wit tegenstellingen. Als naturalist beweer ik, bijvoorbeeld, dat een mens geen ziel heeft, dat de ziel niet bestaat. Ik ben niet de enige die zo denkt: het woord ziel komt in onze taal vrijwel niet meer voor en in de wetenschap al helemaal niet meer. Maar gelovigen houden vast aan het bestaan van de ziel, al verschillen ze van mening of weten ze nauwelijks wat ze daarmee bedoelen of wat de kerkelijke leer daarover zegt. Fundamentalisten zullen beweren dat als ik niet geloof in het bestaan van de ziel, ik meteen ook alles verwerp wat traditioneel en al lang voor Christus met ziel bedoeld werd. Kijk, dat is nu wat ik zo spijtig vind aan zwart-wit discussies. Ik bedoel alleen maar dat er in ons niet ergens een duidelijk aanwijsbare onsterfelijke ziel huist, die daar door God is ingestort bij de conceptie en die na de dood blijft voortbestaan, iets waarin de essentie van mijn mens-zijn gevat is, mijn hogere geestelijke vermogens. Ik zeg dus enkel dat ziel geen goede term (meer) is, dat we nu andere woorden gebruiken om te spreken over het innerlijke van de mens, over zijn identiteit, over zijn verstandelijke of geestelijke vermogens. Het is niet omdat ik zeg dat een mens geen ziel heeft dat ik de mens degradeer tot een dier, toch?
En zo zijn er nog veel meer voorbeelden. Als ik ervan uitga dat de natuur, de kosmos, het universum uit zichzelf ontstaan is, zonder Schepper, dan hoeft dat toch niet te betekenen dat ik de mens tot meester van de wereld maak? Ik voel mij even onbeduidend in de kosmos als een gelovige tegenover zijn Schepper. Het is zelfs vrijwel hetzelfde gevoel! Dat is wat ik al zo vaak probeer duidelijk te maken: wij zijn op zoek naar nieuwe woorden voor de eeuwige vragen van de mens naar de zin van zijn bestaan. The Brights, de agnostici, de humanisten en ook de naturalisten (allemaal ongelovigen) zijn bezig met identiek dezelfde kwesties die ook gelovigen bezig houden. Wij zijn allemaal dezelfde mensen, het verschil tussen gelovigen en ongelovigen is in de praktijk meestal verwaarloosbaar. Je staat niet anders tegenover euthanasie en abortus omdát je ongelovig bent; heel wat gelovigen zijn voor abortus (in bepaalde gevallen, net zoals ongelovigen), vele gelovigen kiezen voor euthanasie (onder bepaalde voorwaarden, zoals ongelovigen) en heel wat ongelovigen zijn tegen beide. Er zijn Kristenen voor het Socialisme en er zijn ongelovige socialisten. Je hebt rechtse christenen en ongelovige liberalen. Ik vermoed zelfs dat er gelovige VB-ers zijn.
Er is wel een verschil, natuurlijk(!) en zelfs een fundamenteel, als je het filosofisch bekijkt en op de keper beschouwt. En dat verschil zorgt vanzelfsprekend af en toe voor concrete tegenstellingen. Ik zie dat vooral wanneer het geloof fundamentalistisch wordt, wanneer de mens zijn redelijkheid verliest, wanneer men dingen gaat zeggen en doen omdát iemand anders zegt of gezegd heeft dat het zo moet, punt uit. Maar dat is zeker niet de basisopvatting van alle gelovigen, gelukkig maar. Velen van hen zoeken eveneens naar een neutrale term om zich te onderscheiden van religieus fundamentalisme en blind fanatisme en van de totale eenheid van kerk en staat. Zo zeggen sommigen dat ze niet godsdienstig zijn, maar toch geloven dat er iets is buiten de mens; anderen spreken van een religieuze houding, maar bekennen zich niet tot een of andere godsdienst. Velen maken zich geen zorgen over de leer van de kerk of religieuze praktijk, maar noemen zich geen atheïst, ongelovige, agnosticus of naturalist.
De mensen zijn over God niet verdeeld in zwart en wit. De meesten onder ons liggen ongetwijfeld niet wakker over Het Bestaan Van God. Er zijn altijd wel extremisten, aan beide kanten, maar de wijze meerderheid weet dat de waarheid zelden aan de uiterste buitenkant ligt: in medio virtus, de waarheid ligt ergens in het midden, we weten niet altijd goed waar, soms zoeken we ze eens hier, dan weer daar. We zien nu eens dit aspect, dan weer een ander. We worden ouder en denken anders over de dingen dan toen we jong waren. We worstelen om ons te bevrijden uit menselijk opzicht en vooroordeel en zoeken wat er achter het hek ligt dat we meestal zelf eerst opgetrokken hebben.
Ik voor mijn part blijf wellicht nog even bezig met deze problematiek. Ik vind het boeiende vragen en ook belangrijke. En zoals mijn Vader zaliger zei, als we zijn instemming vroegen voor een of ander initiatief: Och, binst dat ge dat doet, doet ge geen ander kwaad
10-02-2008
Saluut en merci, Gerard Walschap
Onlangs viel mijn oog op de Nederlandse vertaling van een boekje van Bertrand Russell: Waarom ik geen christen ben. Hoewel het om gedateerde teksten ging, vond ik het interessant genoeg om het origineel te bestellen en dat is nu aangekomen, later daarover meer. Maar ondertussen dacht ik aan een andere tekst, van bij ons, waarin een auteur afstand nam van het christendom. Het verscheen in 1955, onder de duidelijke titel Salut en merci, in het schoon Vlaams dat wij geërfd hebben van onze ouders en grootouders die moesten leven met het Frans als de taal van beschaving, gezag en geloof. De auteur was Gerard Walschap (1898-1989), die toen een vooraanstaand schrijver was in Vlaanderen. Het boekje, nauwelijks honderd korte paginas, werd hem niet in dank afgenomen. Ik heb Walschap als kind horen honen en verdoemen, van op de preekstoel, door een jonge bruine pater, tijdens de zondagse hoogmis.
Zo katholiek was Vlaanderen en zo katholiek is het gebleven, dat ik het boekje nooit gelezen heb. Wel andere werken, lang geleden: Houtekiet, dat ik ook aan mijn kinderen heb aangeraden als keuze voor hun boekbesprekingen, Zuster Virgilia, De Française. Ik vond dat ik nu geen excuus meer had en kocht me dus een exemplaar van Salut en merci. Deze zondagnamiddag heb ik het uitgelezen. Ik kan het u alleen maar aanraden.
Je voelt op elke bladzijde de briesende woede die hem tot het schrijven noopte en dat maakt het zo aangrijpend. Zijn argumenten zijn niet origineel, zijn voorbeelden van dwalingen en domheid evenmin. Zijn remedies zijn subjectief en idealistisch, nauwelijks uitgewerkt in het korte bestek van dit pamflet. Het is een afrekening, een bewust afstand nemen van katholiek Vlaanderen. Hij besliste daartoe op een moment in onze sociale geschiedenis dat men zoiets niet deed. Het is hem dan ook zeer kwalijk genomen.
Schrijvend over zijn opleiding verwijt hij zijn opvoeders dat ze hem verzwegen hebben wat de intellectuele wereld al wist sinds anderhalve eeuw. Die traditie van vrijzinnigheid is ook na Walschaps boekje een verboden onderwerp gebleven in ons katholiek onderwijs, op dat punt is zijn optimisme over de komende tijden duidelijk overmoedig gebleken. Ook vandaag is atheïsme in Vlaanderen nog een taboe, is elke kritiek op godsdienst, kerk of de katholieke zuil misplaatst. Zelfs politieke partijen die in hun statuten nadrukkelijk vermelden dat zij zich niet gebonden achten door enige religieuze ideologie, houden zich wijselijk gedeisd als dat onderwerp ter sprake komt. Meer nog: Stevaert schreef zelfs een boekje waarin hij zijn bekende uitspraak toelicht, namelijk dat hij het liefst zou hebben dat de kerken vol zouden zitten. Wel, ik niet en Walschap ook niet.
Er zijn vandaag andere werken die men kan ter hand nemen over religie en atheïsme, ik besprak er hier al enkele. Er is, zeker in het Engelse taalgebied, een levendige discussie aan de gang, op een hoog intellectueel en literair niveau. Gedeeltelijk is dit een reactie tegen de stijgende invloed van religieus fundamentalisme, christelijk, moslim en ander. Anderzijds is het ook het gevolg van de intellectuele ontvoogding van een zeer groot aantal mensen die een voorbeeldige opvoeding hebben genoten en een uitstekende vorming. Het is cynisch dat dit vaak gebeurde in scholen die een religieuze inspiratie hadden en waar religieuzen, priesters, paters en broeders de directie vormden, lesgevers waren en instonden voor de tucht. Ook in de gezinnen was een religieuze moraal alom aanwezig en onderhield men stipt de voorschriften en riten.
Cynisch, want het is precies omwille van de kwaliteit van dat onderwijs en die opvoeding dat mensen vroeg of laat vragen zijn gaan stellen bij de idealen die men hen had meegegeven. Men kan zonder enige overdrijving zeggen dat de kerk, door zich zo te concentreren op het onderwijs, de jeugdbeweging en de cultuur in het algemeen, haar eigen ondergang bewerkstelligd heeft. Het is immers onmogelijk om een grondige wetenschappelijke en algemene culturele opleiding te geven, hoe eenzijdig en gekleurd ook, zonder in die jonge mensen een kritisch bewustzijn wakker te maken dat, in de juiste omstandigheden, openbloeit tot een onafhankelijke, vrije, eerlijke levenshouding. Elke onwaarheid, hypocrisie, elke kleingeestigheid of vooringenomenheid zal uiteindelijk ontmaskerd worden en zal vaak, zoals ook bij Walschap, leiden tot een totale veroordeling van het systeem zelf dat, ongewild wellicht, die kritische ingesteldheid ten minste als een bijproduct heeft opgewekt.
Soms vraag ik me af of de besten van die opvoeders dit niet hebben ingezien en bewust het spel meegespeeld, zich concentrerend op de culturele en wetenschappelijke vorming en aan het religieuze slechts lippendienst bewijzend. Van sommigen is dit met enige zekerheid geweten. Anderen hebben wellicht onbewust het zelfde gedaan. Over hen moet ons oordeel dan ook veel genuanceerder zijn dan over die anderen, die als het ware geobsedeerd waren door het religieuze en door de uitoefening van het gezag en de macht over hun medemensen en die een bijna tastbare haat koesterden tegen alles wat niet paste in dat nu zo ongelooflijk enge, werkelijk al te bekrompen kader, zoals een gezonde seksualiteit, open menselijke relaties, vrijheid van denken en meningsuiting, democratie, relativering van gezag, open beleving van alle vormen van cultuur en, niet in het minst, de vrije beoefening van de wetenschap los van elke bevoogding of dogmatiek.
Dat is de vraag die ons ook vandaag nog bezighoudt: moeten wij onze jongeren enkel een wetenschappelijke en algemeen culturele opvoeding geven, los van elke religieuze context? Mag het katholiek onderwijs, dat integraal gesubsidieerd is door de staat, iets anders aanbieden dan een neutraal onderwijs? En de vraag moet ook meer algemeen gesteld worden, zoals dat vandaag overal het geval is: wat met de scheiding van kerk en staat? Wat met de religie in de moderne maatschappij? Het is evident dat religie vandaag niet afgeschreven is, niet in de Islamwereld, niet in het Westen, niet in het Oosten, niet in de voormalige Sovjet-Unie, niet in Latijns-Amerika en niet in Afrika. Ook daar heeft Walschap zich ietwat roekeloos bezondigd aan enig optimisme.
Zeker, vele kerken staan leeg en de christelijke organisaties zijn vrijwel onherkenbaar. Zeker, ook de Islam zal op termijn onvermijdelijk beïnvloed worden door de relatieve vrijheid en het comfort en de opvoeding die de jongeren nu genieten, hoe gekleurd en vooringenomen ook die vorming in eigen islamitische middens ook moge zijn. Maar de georganiseerde religie blijft een formidabele macht, religie als levenshouding blijft een aantrekkingskracht uitoefenen op mensen.
Dat is het grote verschil met elke vorm van atheïsme, dat het moet hebben van het individueel ontwaken, vaak tegen de omgeving en de heersende cultuur in en zonder de steun van enige organisatie. Atheïsme wordt vrijwel overal argwanend bekeken, gewantrouwd en verdacht gemaakt. Atheïsme is geen gemakkelijke keuze, dat heeft ook Walschap goed begrepen: hij citeert ik weet niet wie: Désormais, je ne suis plus quun philosophe, cest-à-dire un homme seul. Die eenzaamheid heeft hij aan den lijve ondervonden. Toen hij met Salut en merci de deur achter zich dichttrok, wist hij wat hem te wachten stond. Hij heeft nog bijna een heel leven gehad, van 1955 tot aan zijn dood in 1989, om zich af te vragen of het de moeite waard was, of het ook maar enigszins een verschil heeft gemaakt.
Het heeft voor mij ook bijna mijn hele leven geduurd voor ik dit boekje ter hand nam. Dat spijt me nu werkelijk. Dierbare lezers van mijn blog, doe eens de moeite om je dit dunne boekje aan te schaffen of het te ontlenen in de bibliotheek. Langer dan een paar uur duurt het lezen niet, Walschap schrijft een eigenzinnig maar charmant Nederlands dat je aandacht gemakkelijk gaande houdt. Doe het als een eerbewijs aan een eerlijk man die in 1955 de moed had om recht te staan en te zeggen wat hij te zeggen had, wat hij niet meer verzwijgen kon, wat ook de gevolgen voor hem waren.
Voor zulke uitzonderlijke intellectuele moed, voor die rücksichtsloze eerlijkheid buig ik nederig het hoofd.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
06-02-2008
competitie & sport
De laatste weken is er een hapering in de programmas van Seniorennet die de populariteit van de blogs bijhouden. Je weet wel: er is een top 100 van alle blogs en een top 20 binnen elke afdeling, zoals die waarin je nu leest: cultuur. Sommige blogs verdwenen uit de lijsten, de volgorde was danig in de war. Soms ging het weer even goed, maar een dag later was het weer om zeep. Ik heb me daaraan ook wat geërgerd, ik geef het toe. Ik vond het vooral vervelend wanneer mijn blog niet meer vermeld stond, omdat ik veronderstel dat mensen de neiging hebben om een blog aan te klikken die bij de hoogste in de rangschikking staat: als die zo hoog staat, dan moet dat wel de moeite zijn, zoiets. En zoals Multatuli al zei: ik wil (graag) gelezen worden.
Er zijn heel wat bloggers die zich opwinden over die rangschikking. Ze doen alle mogelijke moeite om zo hoog mogelijk te eindigen. Er zijn hardnekkige geruchten over manipulatie, maar die worden tegengesproken door de webmaster en zijn medewerkers. Het is hoe dan ook zeer moeilijk om het succes, of het gebrek daaraan, van een blog te verklaren. Je gaat omhoog in de rangschikking en even later gaat het weer bergaf Waarom? Geen idee. Vorige vrijdag waren er plots maar half zoveel lezers als gewoonlijk. Waar waren jullie? Allemaal op skivakantie? Geniet ervan maar wees voorzichtig en kom straks behouden thuis.
Ik verheug me over elke lezer die hier belandt en voor het overige probeer ik een filosofische houding aan te nemen over die hele rangschikking. Een element van competitie blijkt ook hier zeer menselijk te zijn. Dat hoeft op zich niet meteen negatief beoordeeld te worden. Denken we aan andere, echte competities, bijvoorbeeld in de sport, waar de drang om de beste te zijn de mens aanzet tot inspanningen om steeds betere prestaties neer te zetten. Een gezonde ambitie kan aldus leiden tot een hogere kwaliteit. Maar het moet wel gezond blijven De ellende in de wielersport toont aan dat sommigen geen enkel middel schuwen om hun prestaties te verbeteren of ze op peil te houden als hun lichaam het laat afweten. Zo vervalsen ze de competitie, bedriegen ze de supporters en brengen ook nog hun lichaam in gevaar.
Lang geleden las ik van Heinrich Böhl Biljarten om halftien. De titel verwijst naar de gewoonte van een van de hoofdfiguren om elke dag een uurtje te gaan biljarten in een café. Hij had opgehouden om punten te maken, hij vergenoegde zich ermee om de ballen aan te stoten en te zien hoe ze rolden: het puur esthetisch genot van de kleur en de symmetrie van de beweging, de rust van de tikkende ballen in het verlaten café Een Zen-ervaring.
Als we dat vergelijken met de finale van een snookercompetitie in Engeland, uitgezonden door de BBC, met joelende supporters en een prijzengeld dat iemand op slag miljonair maakt, dan is het verschil wel zeer groot. Maar het moet gezegd: het is ook een genot te kijken naar de onwaarschijnlijke precisie en de zwier waarmee sommige snookerkampioenen de moeilijkste punten scoren, en dat onder de stress van de omstandigheden: TV, prijzengeld, publiek, fysieke uitputting
In interviews blijkt vaak dat de fenomenale dingen die ze op TV doen nog niets zijn in vergelijking met wat ze tijdens de training kunnen. Voor een maximum score tijdens een TV-uitzending krijgen ze heel veel geld, maar op training maken ze soms verscheidene maximum scores na elkaar! Helaas is er dan niemand om zelfs maar te applaudisseren. Het gaat dus niet zozeer om wat men kan, maar om wat men kan tijdens een competitie, al is er natuurlijk wel een verband.
Competitie is menselijk en kan de mens tot uitzonderlijke prestaties brengen. Het is fascinerend om naar competitie te kijken, of dat nu een sportmanifestatie is of een quiz en of het om Europees voetbal gaat of recreatiesport. Maar we moeten de strijd om de eerste plaats kunnen relativeren. Uiteindelijk gaat het niet om de overwinning, maar om de strijd; niet om de plaats, maar om de prestatie. Het doet er niet toe of iemand anders beter is dan ik, als ik maar mijn best doe.
Dit zegt het Olympisch credo:
Le plus important aux Jeux olympiques n'est pas de gagner mais de participer, car l'important dans la vie ce n'est point le triomphe mais le combat; l'essentiel, ce n'est pas d'avoir vaincu mais de s'être bien battu.
Pierre de Coubertin, die de Olympische beweging op gang bracht in 1894, leende en bewerkte de tekst van de preek van een Amerikaanse bisschop in Saint Pauls Cathedral in Londen in 1908. In het Nederlands is dat ongeveer: het belangrijkste is niet winnen maar meedoen, net zoals het belangrijkste in het leven niet de triomf is maar de strijd. Wat essentieel is, is niet de overwinning behaald te hebben, maar om goed gestreden te hebben.
Of zoals Willem de Zwijger het kort en krachtig zei: Point n'est besoin d'espérer pour entreprendre ni de réussir pour persévérer.
02-02-2008
de staart van de duivel
Gisteren nog deed ik hier mijn beklag over de onbenulligheid van de berichtgeving in de media. Terecht zal je me dan vragen: wat is er dan wel belangrijk? Is dat allemaal niet erg relatief? Niet iedereen is geïnteresseerd in het zelfde, dus verscheidenheid is een betere norm dan elk particulier belang. Die bonte mengeling, from the sublime to the ridiculous lijkt inderdaad de regel te zijn, niet alleen in de nieuwsberichten, maar ook in de ontspanningsprogrammas. Voeg daarbij nog de zogenaamd democratische druk van de kijk- en verkoopcijfers, en het resultaat kan je elke dag meemaken.
In die wereld van elk zijn waarheid, elk zijn tien minuten glorie, in die parade van faits divers, anekdotes, sound bites en oneliners vallen zelfs de meest indrukwekkende gebeurtenissen niet op. Onlangs was er op de BBC een documentaire over een gebeurtenis die ik zonder veel aarzeling aan de absolute top van de geschiedenis van onze aarde zou willen plaatsen. Ik zat er rustig naar te kijken, geïnteresseerd, meer niet. Pas achteraf begon het fenomenale belang van de aangehaalde feiten tot me door te dringen. Nochtans ben ik er zeker van dat niet één op een miljoen mensen die gebeurtenis kent of ze als de belangrijkste ooit zou erkennen. Waarover gaat het?
De feiten speelden zich af vóór de geschiedenis van de mensheid, die amper 2,5 miljoen jaar geleden begon toen menselijke voorouders voor het eerst gebruik begonnen te maken van eenvoudige stenen werktuigen. Homo sapiens is als soort niet ouder dan 200.000 jaar, onze geschreven geschiedenis een kleine 5.000 jaar. De aarde is natuurlijk veel ouder: ze werd gevormd zon 4,54 miljard (!) jaar geleden, het eerste leven ontstond wellicht een miljard jaar later.
In de loop van die vrijwel onoverzienbaar lange periode is de aarde het toneel geweest van talloze gebeurtenissen op grote en kleine schaal. De wetenschap probeert die geschiedenis af te leiden uit de sporen die zijn achtergebleven, maar hoewel we al heel veel weten, is er nog heel veel meer dat verborgen is en dat waarschijnlijk ook zal blijven. Toch is men, vooral in de laatste tientallen jaren, een gebeurtenis op het spoor gekomen die werkelijk van wereldformaat is. Ik laat u niet langer in het ongewisse, dit zijn de feiten.
65 miljoen jaar geleden is ongeveer 70% van alle levensvormen op onze aarde uitgestorven, onder meer de toen spectaculair dominante diersoort, de dinosaurussen; de helft van alle leven op aarde ging toen ten onder. Er is toen ook een belangrijke klimaatswijziging geweest. Over deze feiten is men het in grote lijnen eens, want ze worden bevestigd door onderzoek in alle domeinen van het wetenschappelijk onderzoek. Het bleef echter onduidelijk wat de oorzaak van een dergelijke omvangrijke en plotse ommekeer kon zijn. Vele theorieën werden naar voren gebracht, maar het heeft geduurd tot rond 1970 voor men een concreet spoor ontdekte, wat men in het Engels een smoking gun noemt, een term uit de detectiveverhalen: de rook uit de loop van een wapen is het beste bewijs dat ermee geschoten is, of meer algemeen, men moet een overtuigend bewijs hebben voor men een conclusie kan trekken.
Bij toeval ontdekte een geoloog, op zoek naar olievoorraden, eind jaren 1970 op het schiereiland Yucatan in het zuiden van Mexico sporen van een enorme krater van ongeveer 180 km doormeter, half op het land, half in de zee. Het zou nog twintig jaar duren voor de wetenschappers zich overtuigd hadden van het belang van deze ontdekking. Zij hebben wat er daar 65,5 miljoen jaar geleden gebeurd is als volgt gereconstrueerd.
Wij weten dat allerlei voorwerpen uit de ruimte het pad van onze aarde kruisen en er zelfs op neervallen; elke dag (!) is dat ongeveer duizend kilogram, meestal onder de vorm van meteorieten die na het doorkruisen van onze atmosfeer niet veel groter meer zijn dan een zandkorrel. Maar soms gaat het om veel groter kaliber. Ongeveer 50.000 jaar geleden is er in Arizona een kanjer neergekomen die een krater heeft achtergelaten van 1200 meter doormeter en een diepte van 200 meter. Men heeft berekend dat de bezoeker uit de ruimte een rots moet geweest zijn van ongeveer 50 meter doormeter, die op de aarde insloeg met een snelheid van 11 km/s. Om een idee te hebben van de kracht van die botsing: een miljard 20-tonners die tegelijk aan 150 per uur tegen een berg botsen, maar dan een miljard vrachtwagens samengebald in een bol van 50 meter doormeter Geen enkele vergelijking kan ons de enorme kracht van die botsing duidelijk maken. Maar dat is nog niets vergeleken bij wat er in Mexico gebeurde.
Wat toen op de aarde neerkwam had een doormeter van tien kilometer en sloeg in met een snelheid van twintig km/s. De bolide doorkruiste onze atmosfeer in minder dan twee seconden en drukte de lucht in zijn baan zo krachtig samen dat die een temperatuur bereikte die vijf keer hoger was dan die van de buitenkant van de zon. Dat zorgde voor een lichtflits en een donderslag zoals er sindsdien geen meer gezien en gehoord is. De energie die bij de inslag vrijkwam was tien keer groter dan die van alle thermonucleaire wapens die er ooit op aarde geweest zijn tezamen. De put die ontstond was 40 kilometer diep en 200 kilometer breed en alles wat erin was, werd meteen verpulverd. Dat zorgde voor aardbevingen van 10 op de schaal van Richter en tsunamis met golven van honderd meter hoog. De inhoud van de krater werd omhoog geslingerd tot halverwege de maan en viel dan als gloeiend lava neer op de aarde in straal van duizenden kilometers en verwoestte het grootste gedeelte van Noord-Amerika in een paar uur tijd.
Voor de rest van de wereld kwamen de gevolgen pas later op gang. Het materiaal dat in de atmosfeer was gebracht was zoveel als van een miljoen gelijktijdige vulkaanuitbarstingen. Dat verduisterde de hele wereld totaal en dat maandenlang, misschien zelfs jaren. Je kon geen hand voor je ogen zien en de temperaturen waren onder het vriespunt. Daarna kwam er op grote schaal CO² vrij, het gas dat wij nu zo goed kennen als de oorzaak van de opwarming van de aarde; dat was toen ook het geval en die plotse en hevige opwarming heeft wellicht duizenden jaren geduurd. Komt daarbij nog een zure regen die neerkwam in eindeloze onvoorstelbaar verwoestende buien.
Het is ongelooflijk dat er ook maar enig leven aan die verschrikking ontsnapt is. De grootste soorten kwamen zeker om; men is niet zeker of de inslag in Mexico daarvan de enige oorzaak was, misschien waren de klimatologische omstandigheden voor de dinosaurussen al eerder de verkeerde kant beginnen uitgaan. Voor vrijwel alle andere soorten, planten en dieren, waren de omstandigheden vlak na de inslag en in de daarop volgende verdere perioden radicaal anders. Het is in die nieuwe omstandigheden dat een beslissende wending is genomen die geleid heeft tot de evolutie van nieuwe soorten, waaronder de mens uiteindelijk de belangrijkste is gebleken.
Zoals gezegd: we weten nog niet alles over de geschiedenis van onze aarde, maar van al wat we weten is dit zonder enige twijfel op alle gebied de meest formidabele gebeurtenis die er ooit geweest is. Het is vreemd dat zo weinig mensen dat weten. Want dit is toch onvermijdelijk een conclusie uit ons verhaal: het kan vandaag opnieuw gebeuren!
Wij bouwen rakettenschilden en spenderen op alle mogelijke en onmogelijke manieren een ongelooflijk gedeelte van ons geld aan bewapening tegen vermeende en echte vijanden, maar wij geven vrijwel niets uit aan onderzoek naar mogelijke botsingen zoals die in Mexico. Wij zoeken niet actief naar kometen of asteroïden die de baan van de aarde kruisen. Er zijn geen middelen om op een of andere manier in te grijpen wanneer die per toeval toch tijdig zouden ontdekt worden. Er is geen rampenplan voor een dergelijke botsing. En toch is die dreiging ten minste even reëel en de mogelijke gevolgen oneindig veel drastischer dan die van elk menselijk conflict en van elke milieuramp. Ons voortbestaan hier op aarde zelf staat op het spel en wij houden ons bezig met onbenulligheden.
Na 65 miljoen jaar is de krater in Mexico nog enkel van uit de ruimte zichtbaar (foto). In het centrum ervan ligt het stadje Chicxulub. In de Maya-taal zou dat betekenen de staart van de duivel.
01-02-2008
De gedeputeerde en de kunst
Er is in ons landje een controverse ontstaan. Niet over Vlaanderens onafhankelijkheid of de geldstromen naar Wallonië, niet over de flitspalen, niet over de Nationale Voetbalploeg, niet over prins Philippe, niet over de prijs van een pintje of van een zak friet; zelfs niet over het Vlaams Belang/Blok, nee, ditmaal is het ernstig!
Iemand had het in zijn hoofd gehaald om een tentoonstelling te wijden aan de verzameling erotica van Louis Paul Boon. Niets aan de hand, zou je denken: Boon is opgenomen in de Vlaamse literatuurhemel, zijn boeken zijn vrijwel allemaal nog in druk en herdruk, hij staat op leeslijstjes van de scholen, zijn verzameld werk verschijnt in 24 delen, er is een studie- en documentatiecentrum aan hem gewijd, met een website, hij staat in de Wikipedia, als je hem googelt krijg je binnen de 20 seconden 153.000 antwoorden. Zijn verzameling fotos en documenten over het vrouwelijk schoon is al lang bekend en toegankelijk, dus? Waarom eens geen tentoonstelling, zeg maar in een fotomuseum, naar aanleiding van het verschijnen van een fotoboek over de verzameling?
Maar dat was zonder de waard gerekend. Dat Antwerps Fotomuseum valt op een of andere manier onder het Provinciebestuur en de gedeputeerde, zo heet dat, die het departement cultuur onder zijn bevoegdheid heeft, vond dat dat niet kon. Hij had geen bezwaar dat de tentoonstelling ergens anders kwam, bijvoorbeeld een literair museum (een literair museum? zijn boekenkast?), maar voor zijn Fotomuseum was het niet goed genoeg: het waren immers geen kunstwerken, nee, gewoon fotos allerhande die Boon had verzameld. De député vergeleek het met de chromos die je bij chocoladerepen vond en die men verzamelde, of met de fotos van sportlui die kinderen verzamelen en uitwisselen. Bovendien! Er was ook een Moreel Bezwaar, met eventuele Juridische Gevolgen. Bij het vertonen van naaktfotos in een museum moeten de Verantwoordelijken erop letten dat zij niemand choqueren of zich blootstellen (nu, ja...) aan vervolging op klacht van bezoekers. Zij moeten ook zorgen dat zij geen strafbare feiten plegen, er is immers nog steeds een wet op pornografie en openbare zedenschennis, of zoiets, waarschijnlijk.
Dit thema duikt af en toe eens op, een beetje zoals het monster van Loch Ness, meestal in de komkommertijd. Af en toe is er iemand die vindt dat niet alles moet kunnen, zelfs niet in de Kunst. Dan krijg je nog eens alle standpunten ter zake te horen en we hebben ze al zo vaak gehoord dat ik geen enkele moeite heb om de drang te weerstaan om ze hier op te sommen, raadpleeg uw krant of weekblad voor de details, zoals de solidaire literator die een literaire prijs, toch goed voor 2.500 , weigert van onze Antwerpse deputatie en Gentse collegas in de tentoonstellingsbranche die de verzameling maar al te graag zouden vertonen.
Mijn bedenking is slechts deze. Waar zijn we in hemelsnaam mee bezig? Niet zozeer in de artistieke wereld: daar hebben we ongeveer alles gezien, er zit in Boontjes collectie zeker niets dat ons nog kan verbazen. Maar in de pers! Hoe is het mogelijk dat dit onderwerp verder geraakt dan de laatste bladzijde van de plaatselijke uitgave van het huis-aan-huis-krantje? Als het nu nog een Belangrijk Persoon was die zich in deze kwestie had gemengd, zoals onze Vice-premier voor Hervormingen en Begroting, of Benedictus XVI zelf. Maar een gedeputeerde van het provinciebestuur, voorwaar! In een tijd dat nieuwsredacties de zendtijd uitrekenen in tienden van een seconde en daarbij telkens zoveel meer moeten uitsluiten dan ze kunnen vertonen, krijgt die man, die manifest ooit nog geposeerd heeft voor Jeroen Bosch, ruime zendtijd om zijn persoonlijke Ideeën te verkondigen over cultuur, vrije meningsuiting, literatuur, kunst en verzamelingen.
Laten we hem zo snel mogelijk vergeten. Voorgoed.
PS Vandaag geen foto...
31-01-2008
Darwin en de Profeet
Gisteren hebben radio en TV aandacht besteed aan het Darwinisme. Uit statistieken is gebleken dat 1 op 5 mensen twijfelen aan de evolutietheorie. De Gentse Universiteit heeft een project opgestart om die theorie beter bekend te maken: een website, lezingen, een tentoonstelling.
In het duidingprogramma Terzake was er een merkwaardige reportage, met beelden uit een secundaire school, waar leerlingen van ongeveer zestien jaar een les kregen over de evolutietheorie. Ongeveer de helft van die jongeren verwierpen de afstamming van de mens van lagere diersoorten, zoals de aap. God heeft alle levende wezens geschapen zoals ze zijn: de muis, de hond, de kat en de mens. Die jongeren bleken allen moslims te zijn. Hun argumenten waren duidelijk en eenvoudig: de mens kan niet van de aap afstammen, hij stamt af van Adam en Eva, want: het staat zo in de Koran. Een van de moslimjongeren wierp even op dat apen een staart hebben en wij niet en dat de wetenschappers dus alles verzonnen hadden, maar in het verdere gesprek was het argument steeds: het staat niet in de Koran, het is strijdig met wat de Koran zegt, het is in strijd met ons geloof.
Die moslimjongeren staan niet alleen. Ook hun ouders en hun geestelijke leiders wijzen de evolutieleer af en verder nog heel wat meer wetenschappelijke verworvenheden, bijvoorbeeld over het ontstaan van de wereld. En het is niet alleen de Islam die zich verzet tegen bepaalde wetenschappelijke opvattingen. Ook het christendom doet dat, heeft dat steeds gedaan en blijft dat doen, op de meest krachtige wijze in het nieuwe fundamentalisme, maar evengoed in de gevestigde hiërarchie van de kerken.
Er gaapt duidelijk een kloof tussen wetenschap en geloof. Men kan zelfs spreken van twee radicaal verschillende opvattingen, die onverzoenbaar lijken te zijn. Waar ligt dan het verschil tussen die twee?
Iemand zei me onlangs dat het atheïsme eigenlijk ook een geloof is: een atheïst is overtuigd dat God niet bestaat, maar kan dat evenmin bewijzen als een gelovige het bestaan van God kan bewijzen aan de atheïst. Het is inderdaad zo dat atheïsten heel vaak net zo fanatiek zijn en overtuigd van hun eigen gelijk en zo intolerant als gelovigen. Zij en ook alle wetenschappers gaan uit van een basisprincipe dat voor hen heilig is, dat ze niet bereid zijn op te geven, dat ze verdedigen door dik en dun, iets waaraan ze vasthouden op bijna dezelfde onbuigzame manier als hun gelovige tegenstanders. Is wetenschap en atheïsme een vorm van geloof?
Ik geloof het niet. Laten we even kijken wat er specifiek is aan beide opvattingen.
Dit is de omschrijving die Van Dale geeft voor geloof:
1. vertrouwen in de waarheid van een anders beweringen of beloften, of in de overeenkomst met de waarheid van een verhaal enz. 2. het als werkelijk en waar aanvaarden en beseffen van het bestaan en de openbaringen van een godheid 3. (in verband met andere hogere of niet-menselijke wezens en machten) de overtuiging dat ze werkelijk bestaan 4. het vast vertrouwen in het bestaan, de wezenlijke waarde, macht van overtuigingen die het hogere leven van de mens betreffen 5. geloven, een bep. vorm van godsdienstige overtuiging; synoniem: geloofsbelijdenis, geloofsovertuiging
Steeds gaat het om het aanvaarden van een fundamentele waarheid betreffende ons bestaan, op grond van uitspraken van anderen, namelijk dat er een wezen is dat enerzijds ons bestaan overstijgt en dat anderzijds van wezenlijk belang is voor ons bestaan.
Wat is nu het verschil met de wetenschappelijke basisopvatting? Ook daar is er een aanvaarden wat anderen zeggen of geschreven hebben, maar het is geen onvoorwaardelijk geloven; het is niet omdat iemand iets zegt dat het ook zo is: het moet ook bewezen worden en zolang het niet bewezen is, blijft het een theorie, een veronderstelling. Ook in de wetenschap zijn er gezagsargumenten: men hecht meer geloof aan stellingen van beroemde wetenschappers dan aan die van een obscure wetenschappelijke journalist of toevallige commentator en terecht, meestal, maar niet altijd, zoals herhaaldelijk gebleken is in de geschiedenis van de wetenschap. Zelfs Einstein heeft herhaaldelijk zijn ongelijk moeten bekennen. Newton zat op vele punten behoorlijk naast de kwestie en hoewel hij koppig weigerde dat toe te geven, is het nu zonder meer duidelijk dat ook hij kon dwalen.
De wetenschappelijke methode steunt op het vrij en onbevangen en onbevooroordeeld onderzoek, op tegensprekelijke bewijsvoering, op de herhaalbaarheid van proeven en experimenten, op de controle door de wetenschappelijke wereld. Nooit kan een theorie of een uitspraak louter steunen op een argument buiten de wetenschap, op een onbewijsbare stelling, op het bestaan van wezens of dingen of wetten die men moet aannemen zonder dat men ze kan bewijzen. Zeker is het ondenkbaar dat men rekening zou houden met absolute gezagsargumenten, dat men met een opinie of uitspraak van een andere mens zou rekening houden enkel en alleen omdát hij of zij het zegt, wie het ook is. Men heeft geen gelijk omdat men keizer, paus of profeet is.
Boeken zijn geschreven door mensen, niet door goden. Het inroepen van goddelijke inspiratie voor heilige boeken is onaanvaardbaar voor de wetenschap, want onbewijsbaar. Zo hebben zelfs de christelijke kerken meer dan ernstige twijfels over de tekst van de Bijbel. Men heeft vastgesteld, met eenvoudige tekstkritische methodes, dat bepaalde teksten toevoegingen zijn; men weet zelfs wanneer ze gebeurd zijn en door wie en waarom. Ook voor de Koran is dat zo. Voor de wetenschapper zijn er geen heilige boeken, álle boeken zijn hem of haar heilig.
Het verschil tussen de gelovige houding en die van de wetenschap is dus hierin gelegen, dat de gelovige onvoorwaardelijk vasthoudt aan wat voorgehouden wordt, terwijl de wetenschapper steeds zelf alles in vraag stelt en pas overtuigd is wanneer het bewijs is geleverd. De wetenschapper gelooft uiteindelijk nooit onvoorwaardelijk in zijn (voorlopige) resultaten, enkel in zijn methode. Dit is in directe tegenspraak met elke definitie die men van geloof kan geven. Wetenschap is dan ook geen geloof, atheïsme is geen geloof. De stelling van de atheïst is niet dat er geen God is, want dat is erg beperkte en louter negatieve uitspraak, die gevangen zit in een ongezonde tweespalt. Zijn eerste zorg is niet God ontkennen of bestrijden, maar het uitbouwen van zijn leven en zijn wereld op basis van principes die hij eerlijk en betrouwbaar acht en die hij voortdurend in vraag stelt en toetst aan de werkelijkheid. Het is spijtig dat we geen neutraal, algemeen aanvaard woord hebben voor deze ingesteldheid, in plaats van 'atheïst'. Men noemt een gelovige toch ook niet een on-vrijdenker, of een on-wetenschappelijke, een on-logische of zelfs on-eerlijke? Atheïsme is een fundamenteel positieve en open ingesteldheid tegenover de mens en de wereld, geen afwijzende, beperkende, negatieve of veroordelende.
Laten we een voorbeeld nemen. Ook vandaag nog geloven heel wat mensen in het bestaan van engelen. Niemand heeft ooit een engel gezien, zij kunnen niet worden opgeroepen, hun aanwezigheid of tussenkomst kan niet worden aangetoond, er zijn geen betrouwbare getuigenissen. Er zijn enkel verhalen over engelen, opgenomen in heilige boeken. De gelovige aanvaardt het bestaan van de engelen op basis van de verhalen in die boeken, wat men er verder ook moge over zeggen. In de wetenschap spelen engelen geen enkele rol, niemand houdt rekening met hun bestaan, men heeft geen behoefte aan engelen bij de verklaring van de mens en van de wereld. Voor de wetenschapper bestaan zij niet. Dit zorgt meteen voor conflicten tussen beide opvattingen: de gelovige verwerpt de wetenschap die het bestaan van engelen ontkent, de wetenschap wijst het geloof in engelen af als onwetenschappelijk.
Zo stonden ook de moslim-leerlingen en de lerares tegenover elkaar: algehele verwerping van de wetenschap door de leerlingen als strijdig met hun geloof, strenge reactie van de lerares tegenover die gelovige maar onwetenschappelijke ingesteldheid.
Voor de wetenschapper is het niet alleen onaanvaardbaar dat men zich blindelings laat leiden door gezagsargumenten, het is ook onbegrijpelijk: hoe is het toch mogelijk dat een mens in die mate afstand doet van zijn eigen kritische geest en zich in blind vertrouwen overgeeft aan leerstellingen die zo fundamenteel in strijd zijn met de wetenschap en met het gezond verstand en die slechts berusten op antieke, onbetrouwbaar overgeleverde, tegenstrijdige en obscure teksten en arbitraire en uiteenlopende interpretaties? Voor een wetenschapper is een dergelijke houding totaal ongeloofwaardig.
De realiteit van elke dag bewijst dat het, althans voor sommigen en in sommige omstandigheden mogelijk is te leven als gelovige; voor enkelen is een gelovig leven zelfs de enige mogelijkheid tot overleven, de enige die existentiële zekerheid biedt. Maar dan moet men wel over een volmaakt geloof beschikken, ofwel uiterst beperkt zijn in zijn geestelijke vermogens. In de confrontatie met zijn medemens en met de wereld loert immers voor iedere gelovige onvermijdelijk twijfel, aarzeling, onzekerheid en compromis om elke hoek. De diepst geïndoctrineerde gelovige noch de meest overtuigde geestelijke kunnen zich daaraan uiteindelijk blijvend onttrekken. Elke mens beschikt nu eenmaal over verstandelijke vermogens en het is onmogelijk, zo is in de loop van de geschiedenis steeds gebleken, om die totaal en definitief te onderdrukken of te negeren, zelfs niet met geweld.
Ik heb net nog een boek uit van Richard Dawkins: The Extended Phenotype. The long Reach of the Gene, 313 pp., 1982, paperback 1989. Er is een voorwoord bij elk van beide uitgaven, een zeer nuttige en handige Glossary met een korte, bevattelijke uitleg van de meest gebruikte wetenschappelijke termen en begrippen; de verwijzingen in de tekst vinden hun oorspronkelijke bron aangeduid in een uitvoerige alfabetische bibliografische lijst met alle referenties; er is een zeer mooie lijst met aanvullende lectuur, een index van personen en een zaakregister; als afsluiter is er een nawoord van Daniel Dennett.
Ik heb geen Nederlandse vertaling van dit werk gevonden, wel deze, die klaarliggen voor lectuur: De blinde horlogemaker Kapelaan van de duivel Het verhaal van onze voorouders
En deze: God als misvatting (zie mijn bespreking op 21.12.2006) Zelfzuchtige genen (zie mijn bespreking op 20.08.2007)
Dawkins is een wetenschapper, een evolutionair bioloog en aldus auteur van wetenschappelijke werken. Hij is ook een schrijver in de gewone, literaire betekenis van het woord, namelijk iemand die de taal gebruikt om zijn ideeën over de mens en de wereld weer te geven. De lijn tussen die twee, wetenschapper en schrijver, is bij hem moeilijk te trekken. Hij combineert zijn beide roepingen in het soort van boeken dat in het Engelse taalgebied gelukkig voor ons zo royaal aan bod komt. Je kan het geen wetenschappelijke vulgarisatie noemen, daarvoor is het te oorspronkelijk wetenschappelijk. Je kan het ook geen zuivere wetenschap noemen, daarvoor is het, ik durf het bijna niet te zeggen, te toegankelijk? Dawkins is zonder enige twijfel een meester in het genre. Zelfs waar hij een leek zoals ik ver achter zich laat in talrijke passages, blijf je geboeid lezen, genietend van het sierlijke, speelse, spectaculaire, beeldrijke, gevarieerde en idiomatische taalgebruik. Dawkins is een stilist, die elke nuance trefzeker neerzet en die je door zijn accuratesse met de neus op de feiten drukt, met uitsluiting van elke misverstand, elke wazigheid of dubbelzinnigheid.
Zoals Daniel Dennett in zijn nawoord benadrukt, is Dawkins ook een filosoof, in de dubbele betekenis van het woord, namelijk enerzijds iemand die zich inlaat met de elementaire begrippen van het leven en anderzijds als een auteur die zich in de opbouw van zijn redeneringen en theorieën enkel laat leiden door de meest strenge logische methode. Het volgen van die redeneringen en het lezen van de taal waarin ze gegoten zijn, zowel binnen één paragraaf als in de ruimer context van de hoofdstukken en van het hele boek, is dan ook zowel een intellectueel genot als een literair feest. Zoals steeds is dat alleen maar zo voor wie de inspanning opbrengt om de uitdaging aan te gaan. Dit is voorwaar geen driestuiversromannetje, maar een regelrecht driesterrenrestaurant, waar al je zintuigen een verfijnd en gevarieerd menu aangeboden krijgen.
De nieuwprijs van het boek is 14,50 in elke goede boekhandel, maar ik moet je wel waarschuwen: in de paperback versie van OUP is het vrijwel onleesbaar, ik heb dagen met brandende ogen rondgelopen! Het lettertype is microscopisch klein, er staan 45 regels op een blad van nauwelijks 16 cm lang, op één regel van 10 cm staan tot 80 lettertekens, dat is werkelijk niet te doen. Ware het niet dat de hardcover niet meer te krijgen is, ik zou nooit tot het einde doorgelezen hebben.
Over de inhoud zal ik zeer kort zijn, want ik ben totaal onbevoegd om een samenvatting te geven, noch om enig zinvol commentaar te leveren. Het boek is een verdere uitwerking van zijn theorieën uit The Selfish Gene, met vooral in de laatste vier hoofdstukken essentiële uitbreidingen van de werking van de genen op hun dragers en op hun omgeving. Dit boek rekent men tot de belangrijkste bijdragen tot de evolutionaire biologie van de laatste twintig jaar. Dawkins zelf zegt dat het boek in feite geschreven is voor de professionele bioloog en die zullen er ongetwijfeld veel meer uithalen, als ze het lezen, denk ik dan, want professionele wetenschappers hebben niet de neiging om verruimende werken als dit te lezen, vrees ik. Voor mij was het een opgave, zeker wegens de kleine druk, maar niet minder door het constant hoge technisch-wetenschappelijk niveau. Maar toen ik daarna een ander boek vast nam, dat ik hier niet met naam en toenaam zal vermelden, dan heb ik dat na de eerste twintig bladzijden alleen nog even doorbladerd, ook al beweerde de auteur, een erkend wetenschapper in zijn tijd, de jaren 60, dat hij er veertig jaar aan gewerkt had. Vergeleken met Dawkins was het rommelig, onsamenhangend, vaag, onnauwkeurig, zonder vaste argumentatielijn, een opeenstapeling van feiten en opinies zonder enige objectiviteit, kortom: ongenietbaar, onleesbaar zelfs, al was het een hardcover en grote druk!
The Times Educational Supplement noemt Dawkins one of the most outstanding intelligences in British science. Richard Dawkins climbs mental Everests. Dan weet je wat het verschil is. Veertig jaar geleden schreef ik in een brief aan een van mijn collegeleraars dat het uiteindelijke verdict over de waarde van een auteur berust op zijn intelligentie. Bij Dawkins ben je dan zeker aan het goede adres.
24-01-2008
52 weken en één dag
Op Alfoest van vorig jaar, dat is Vloms voor 15 augustus, halfoogst 2006, bekeken we hier de dagen van de week, je kan het nalezen als je in het archief per maand hiernaast eerst 08-2006 aanklikt en dan naar de juiste datum doorschuift of scrollt. Dan weet je weer waar de namen van de dagen komen in het Nederlands, Duits, Engels, Frans, Italiaans, Spaans en in het Latijn!
Zeven dagen zijn een week. Dat hebben we van de Romeinen overgenomen, die het zelf van uit het Midden-Oosten hadden. Voor de namen van de dagen hebben we gewoon de Germaanse goden in de plaats van de Romeinse, maar zonder naamverwijzing naar de planeten. Vrijdag is Freya-dag en niet Venus-dag (vendredi), en Freya is Freya, niet de planeet Venus. Zeven dagen in een week is wellicht het overblijfsel van de verdeling van een maan-maand van ongeveer 28 dagen in vier. Het is zeer waarschijnlijk dat de indeling in weken en zelfs de naam te maken hebben met de vaste dagen waarop boeren en tuinders naar de stad kwamen om hun waren te verkopen. Die wekelijkse marktdagen bestaan nu nog in de meeste steden en ze zijn nog even streng gereglementeerd, om de concurrentie met de handelaars in de stad niet te vervalsen.
Week, E. week, Du. Woche is een Germaans woord dat we op het Romeinse begrip septimana, zeven dagen of een week, geplakt hebben; de Romeinen gebruikten ook het Griekse hebdomas. Septimana is in het Frans semaine, It. settimana, Sp. semana.
Onze week is familie van wijken en zelfs van vice-versa. De stam wic wijst op een opeenvolging, waarbij het ene wijkt voor het andere, een soort van beurtrol, een verandering, een wissel, zoals de maan die aan een nieuwe cyclus begint. Een week is ook zoiets, een steeds terugkerende kortere cyclus, een onderverdeling van de maand, gemarkeerd door een bijzondere dag, een rust-, markt- of religieuze feestdag. Elke zondag, of maandag, begint er een nieuwe week. Het Lat. vice, vicem betekent toerbeurt of ook: in de plaats van, zoals bij vice-president, de persoon die in de plaats komt van de president, zijn eerste opvolger. Vice versa is letterlijk: als de beurtrol gedraaid is.
Vandaag is het juist twee jaar geleden dat ik mijn eerste blog schreef, over Chopin. Dat maakte me wat weemoedig, de jaren gaan zo rap voorbij Het deed me ook nadenken over wat een jaar is en over de grenzen van een jaar: de dagen die weer beginnen te lengen na 21 december; Nieuwjaar, 2008; mijn verjaardag; twee jaar op pensioen, twee jaar bloggen
Vroeger, aan de Universiteit, begon het academisch jaar ergens in september, de maandag na de tweede zondag van september, tenzij dat Leuven Kermis was Later was ik nauw betrokken bij de invoering van het semestersysteem. We hebben toen het jaar ingedeeld in twee duidelijke semesters, met examens na elk half jaar, in plaats van alles op het einde van het jaar. We hebben de semesters ook even lang gemaakt, 15 weken les elk, dan enkele weken blok, enkele weken examens; ook de vakanties, Kerst, Pasen, zomer hebben we vastgelegd, alle 52 weken kregen een specifieke bestemming, die voor de hele Universiteit dezelfde was.
Waar we aanvankelijk niet aan gedacht hadden, was dat een jaar geen 52 weken is Ah, nee? Nee: 52 x 7 = 364 en een jaar is 365 dagen of, zoals ook dit jaar, 366 in een schrikkeljaar om de vier jaar, zodat we een gemiddelde hebben van 365 ¼ dagen, een vrij goede benadering van de tijd die de aarde nodig heeft om een toer om de zon te maken. We merken dat er een extra dag is in het jaar doordat elk jaar een dag verspringt: dezelfde datum valt in een volgend jaar op een andere dag, de volgende dag van de week. Vorig jaar viel 1 januari (2007) op een maandag, nu op een dinsdag en in 2009 op een donderdag, want 29 februari komt zich ertussen wringen. Na verloop van enkele jaren merkten we dat onze 52 weken het jaar niet opvulden, we hadden elk jaar een dag over en na een tijdje was dat een hele week waar we geen blijf mee wisten en die het begin van het academiejaar steeds verder naar achteren schoof, net zoals vóór de Gregoriaanse hervorming van 1582! We hebben dat toen opgelost door na vijf jaar een extra vakantieweek in te lassen tussen het einde van het ene academiejaar en het begin van het nieuwe.
Het is merkwaardig dat we in onze kalender zo strikt vasthouden aan onze weken. De maanden kunnen 28, 29, 30 of 31 dagen hebben en de opeenvolging is historisch gegroeid en totaal onlogisch; ze beginnen ook niet op een bepaalde dag van de week. Ook het jaar heeft geen vaste dag waarop het begint en ook geen vaste lengte, dit jaar komt er bijvoorbeeld een dag bij. Dat gebeurt om de vier jaar, behalve als het een eeuw is, maar dan weer wel als het jaartal ook deelbaar is door 400. Zo komen we aan 97 schrikkeljaren op 400, dat geeft een gemiddelde van 365,2425 als jaarduur wat een héél goede benadering is van de werkelijkheid.
Maar de opeenvolging van de dagen en de weken, dat ligt vast, daaraan kan men niet tornen! 29 februari komt erbij? Geen nood, de dagen gaan gewoon door. Men zou op die dag een dagnaam kunnen herhalen, bijvoorbeeld twee keer dinsdag na elkaar; men zou ook één dag per jaar kunnen uitsluiten (twee in een schrikkeljaar), dus een dag zonder naam, zodanig dat we precies 52 weken in het jaar hebben. Dan zouden de dagen niet verspringen, Nieuwjaar zou altijd op dezelfde dag van de week vallen en alle andere feesten en herdenkingen eveneens en dat zou eigenlijk niet slecht zijn, maar nee hoor! De weken volgen elkaar op en de dagen ook, er worden geen sprongetjes gemaakt.
Seniorennet houdt statistieken bij van de bezoekers van de blogs, per dag, per week, per maand, per jaar. Bij de jaarwissel verscheen in de statistieken en de grafieken plots een 53ste week! Dat was die ene 365ste dag, natuurlijk
Bij de Gregoriaanse hervorming in 1582 sprong men van donderdag 4 oktober naar vrijdag 15 oktober, om terug op koers te zitten met het jaar. Merk op dat ook toen de volgorde van de dagen aangehouden is! Er is dus nog nooit een dag verloren gegaan, wellicht sinds we met dagen en weken zijn beginnen tellen, in de tijd van de Romeinen en op een systematische manier zeker vanaf Constantijn, rond het jaar 300, toen in heel het Romeinse rijk, zeg maar de hele bewoonde wereld, officieel de regel van de zondagsrust van kracht werd.
Zo blijkt nog eens heel duidelijk hoe onlogisch onze kalender is. Maar daaraan sleutelen, is echt wel riskant. De hervorming van 1582 is pas 200 jaar later algemeen erkend. En de boeren die toen protesteerden tegen het verlies van elf dagen waren nog zo dom niet (boeren zijn dat zelden: ze kunnen het zich niet permitteren om dom te zijn): ze moesten even goed hun volledige pacht betalen, ook al was de maand en dus ook het jaar korter, zodat ze minder tijd hadden om het pachtgeld op te brengen: het land en het gewas trekt zich van kalenderhervormingen niets aan.
De zeer drastische kalenderhervormingen van de Franse revolutie hebben niet lang stand gehouden: al onder Napoleon was men teruggekeerd naar de oude, vertrouwde kalender en zo is het gebleven tot op vandaag. Er zijn nu ook nog allerlei redelijke voorstellen om het jaar wat logischer in te delen, maar er is zeer veel tegenkanting en onbegrip en vasthoudendheid aan tradities, zodat het weinig waarschijnlijk is dat er iets van komt. Geen van de wereldorganisaties, de Verenigde Naties, de Europese, Afrikaanse of Aziatische Unie zijn daarmee actief bezig op dit ogenblik. En de kerken spelen hun klassieke behoudende rol.
Onze week van zeven opeenvolgende dagen is een universeel verschijnsel, dat overal zo rotsvast ingeburgerd is, dat geen mens er nog bij stilstaat en dat vrijwel niemand eraan denkt dat het ook anders en beter kan. Zo zitten wij mensen ineen: een vreemd mengsel van historisch gegroeide en moeilijk uitroeibare tradities en anderzijds wetenschappelijke rationaliteit, waarbij de strenge logica het vaak moet afleggen tegen de hevige emoties. Het is goed daarmee rekening te houden.
22-01-2008
Het einde van de tijd
Het heeft even geduurd voor ik met zekerheid kon schrijven, in een vorige aflevering (Einstein en de schele tinke) dat een klok wel degelijk trager werkt als ze loopt dan als ze stilstaat, om het zo maar eens te zeggen.
Dit is wat ik bedoel. We hebben twee zeer nauwkeurige atoomklokken, de ene blijft in het laboratorium, de andere nemen we mee op een vlucht rond de wereld in een straalvliegtuig. Bij aankomst blijkt dat de klok die de reis gemaakt heeft, een héél klein beetje achter loopt op de klok die is thuisgebleven. Daarmee is bewezen dat die reis een invloed heeft op de klok. Dat geldt natuurlijk ook voor alle voorwerpen en voor alle verplaatsingen, maar het wordt maar merkbaar als de snelheid en de duur van de verplaatsing aanzienlijk zijn, zeg maar zéér groot is.
Wat we in ons voorbeeld concreet zien, is dat de bewogen klok achter loopt. Dat kan alleen maar gebeuren als het mechanisme van de klok trager is gaan werken. In feite is dat het enige dat er gebeurd is. Het is namelijk niet zo dat De Tijd trager gaan lopen is en dat onze klok dat heeft gemerkt en zich aan die trager lopende tijd heeft aangepast. Er is namelijk niet zoiets als De Tijd, want waaruit zou die bestaan?
Wat bedoelen wij met tijd? Het heeft altijd iets te maken met beweging, met opeenvolging, met verschil. Als de tijd stilstaat, is er geen beweging, alles versteent. Er is dan geen opeenvolging, er is slechts één moment: nu. Er is ook geen verschil: alles blijft zoals het is, voor eeuwig en altijd. Tijd is dus slechts mogelijk als er iets in beweging is, als er opeenvolgende momenten zijn die we van elkaar kunnen onderscheiden, als er een verschil is tussen voor en na. Neem nu de zon: ze gaat op, blijft de hele dag schijnen, ook achter de wolken, anders was er geen licht, en gaat dan onder. We zien de zon gestaag klimmen en dan dalen, ze is in beweging, we zien haar achtereenvolgens in het oosten en laag tegen de horizon, dan hoger en meer naar het zuiden, dan steeds lager en naar het westen. Haar plaats en ook haar kracht zijn verschillend op elk moment van de dag. En ook wij ondergaan verandering tijdens die dag: we krijgen honger en dorst, we werken en worden moe, we rusten en gaan weer aan het werk, we zijn weer een dagje ouder.
Die ervaring van zeer regelmatige verandering en beweging, inzonderheid van de hemellichamen, heeft de mens al heel vroeg opgemerkt. Hij is de dagen beginnen tellen, dan de dagen tussen twee vollemaanstanden, dan de dagen tussen twee midzomers. Daarvoor heeft men niets anders nodig dan een of ander soort telraam. Maar ook een dag kan men indelen, dat kan nuttig zijn als mensen gaan samenleven. Zonder technische hulpmiddelen kan men verwijzen naar de zon: bij zonsopgang, op de middag, tegen de avond, vannacht Wil men verder gaan, dan heeft men een hulpmiddel nodig. Een zonnewijzer helpt al: de schaduw van een stok op de grond, of van een schuine gnomon op een plaat met lijnen. Volgens Aristoteles kan dat echter het best aan de hand van een even regelmatig terugkerende beweging, en wat dan beter dan een cirkel, een lijn die steeds weer eindigt waar ze begint? Vele eeuwen zouden verstrijken voor die gedachte werkelijkheid werd.
De dag is de periode tussen zonsopgang en zonsondergang. Die is niet altijd even groot: in het putje van de winter is die periode maar half zo lang als in het midden van de zomer. De eerste pogingen om de dag in te delen waren dan ook eerder onhandig: de delen waren, net als de dag zelf, in de zomer langer dan in de winter. Dat kan je onmogelijk met een eenvoudig mechanisch hulpmiddel opvolgen. Zon technische hulpmiddelen hebben één ding gemeen: ze zijn zo regelmatig als technisch mogelijk is: een brandende kaars of olielamp, een kom water die leegloopt. Maar ergens in de late middeleeuwen heeft iemand een raderwerk bekeken, iets dat men al kende van andere toepassingen, en heeft daar een touw aan vastgeknoopt met een gewicht daaraan en een soort pendel en dat was een klok, een toestel dat een regelmatige beweging maakte en dat ook bleef doen. Heel regelmatig was het aanvankelijk niet, men moest voortdurend bijsturen en ook de aandrijving op peil houden, door het gewicht op te trekken, maar het principe was er, de rest was een kwestie van tijd?
Maar die klok, waarmee we het verloop van de dag en de nacht indelen, meten dus, die doet enkel dat: ze volgt de beweging van de zon zo nauwkeurig mogelijk, meer niet. Ze meet dus niet De Tijd, maar de beweging van de zon, of beter: het draaien van de aarde om haar as Welk toestel we ook gebruiken, het gaat steeds om een meter, een vaste regelmaat die we instellen om twee opeenvolgende gebeurtenissen van elkaar te onderscheiden: de middagzon op twee opeenvolgende dagen, de stand van de sterren op een bepaalde dag van het jaar Er zijn dus twee elementen. Enerzijds ons meetinstrument, dat de regelmaat als enige kwaliteit moet hebben en aan de andere kant zijn er de gebeurtenissen, waarin we een regelmaat vaststellen, en dat zijn zowel de bewegingen van de hemellichamen als de trillingen van de kleinste deeltjes van de materie.
Laten we eens terugkeren naar ons experiment. Als we met onze klok rond de aarde gaan vliegen, noteert ze een kleiner tijdsverloop dan de klok die niet meevloog. De aarde is net zo rap blijven ronddraaien als vroeger, en ook de zon en de sterren. Er is dus iets gebeurd met onze klok. Maar wat? We weten alleen dat ze zich met grote snelheid heeft voortbewogen. Dat heeft ze trager doen lopen. Laten we dat eens heel letterlijk nemen: de radertjes zijn trager gaan lopen, de slinger is trager gaan heen en weer bewegen, het gewicht is een geringere kracht gaan uitoefenen? Wellicht is het dat allemaal en nog veel meer: álle bewegingen, ook die van de kleinste delen van de materie, zijn eventjes en een heel klein beetje vertraagd onder de invloed van de verplaatsing van de klok, afhankelijk van de snelheid waarmee dat gebeurde. Beweging heeft dus een invloed op de materie: hoe groter de snelheid van de verplaatsing, hoe trager de fysische processen in die materie verlopen. We kunnen ons dat onmogelijk concreet voorstellen en dat hoeft gelukkig ook niet, want in de praktijk heeft het slechts een beperkt belang, we hoeven ons er niet druk over te maken.
Stilaan gaan de wetenschappers twijfelen over het bestaan zelf van De Tijd. We hebben vastgesteld dat onze uren en minuten en seconden maar een handige conventie zijn, een eerder toevallige afspraak die we gemaakt hebben, tijdens de Franse revolutie waren er klokken met tien uren en weken met tien dagen Onze klokken zijn slechts nauwkeurige en regelmatige telmachines. Een definitie van De Tijd waarover iedereen het eens is, blijkt steeds moeilijker. Tijd is een nevenverschijnsel geworden, een metafoor, een manier van spreken. Sommigen zeggen dat in de wetenschap het begrip tijd zal verdwijnen: er is geen fysische grond voor. Dan zijn er nog enkel verschillende toestanden van de materie.
Als er geen Tijd is, wat is er dan wel? Wat is het dat wij ervaren? Wat gebeurt er, wat is het dat gebeurt? Wel, er is materie en die materie is in beweging, op grote schaal en op uiterst kleine. En de mens ontdekt steeds meer eigenschappen van die materie en van die bewegingen. Zo weten we dat de snelheid van ongeveer alle beweging 300.000 km per seconde is en dat rapper niet kan. We weten ook hoe we met die materie hier op aarde moeten omgaan en zelfs in de naburige ruimte. We weten dat tijd een aardse conventie is en zelfs hoe we die moeten bijsturen als we in extreme omstandigheden van snelheid en zwaartekracht komen. We weten dat de materie aan wetten onderworpen is, vooral de zeer ingrijpende wetmatigheid van de entropie, het algehele verval, de onafwendbare aftakeling van alles dat is. Een systeem kan maar blijven werken als men er steeds weer energie aan toevoegt, als je het voedt. Maar die energie haal je steeds ergens anders weg en dus zal er uiteindelijk ooit ergens een energietekort ontstaan en ooit zal alle energie op zijn.
Ook de mens is een systeem, dat zo geëvolueerd is dat het individu een beperkte levensduur heeft, afhankelijk van talloze omstandigheden, maar zelfs onder de beste omstandigheden nog altijd sterfelijk en de aftakeling begint in feite al bij de geboorte. Elk individu is slechts een tijdelijk samenraapsel van wat materie dat vervolgens weer verstrooid wordt. De geschiedenis van de mensheid, ja van onze aarde, is slechts een detail in het universum. Zelfs als wij onze aarde volledig zouden verwoesten of vernietigen, zou dat geen enkel merkbaar gevolg hebben voor de rest van het tijdloze heelal, hoe ingrijpend het ook voor onze aarde zou zijn.
De zin van ons bestaan moeten we dus hier en nu zoeken. Tijd is slechts voor mensen van tel, maar voor die mensen, voor ons is tijd de maat der dingen.
19-01-2008
verkeer(d)
Ik heb mijn werkplek in wat vroeger de voorplaats moet geweest zijn in dit huis, de goei plaats of de loter plas, lautre place: de voorkamer. Dat was meestal de kamer aan de straatkant, met een goed raam of zelfs twee, met de betere meubels, vaak geërfd, een tafel en zes stoelen, een kast, een paar zetels, een lampadaire. Men maakte nauwelijks gebruik van zon voorkamer, ze was ook niet verwarmd in de winter. Men kwam er alleen bij speciale gelegenheden: als er groot bezoek kwam, bij feestelijkheden, of een begrafenis, dan werd het lijk daar soms opgebaard.
Het huis dat we bouwden in mijn eerste huwelijk had geen voorkamer meer, net zoals de meeste moderne woningen. Plaatsverlies, dat was het, en niet functioneel, vandaar. We wonen nu in een huis dat we kochten toen we al een jaar of meer samenwoonden, nu al bijna tien jaar geleden. Het is gebouwd in 1958 en verbouwd in 1989 en dan nog eens, door ons, vier jaar geleden. Telkens is het uitgebreid, het oorspronkelijk huis was niet heel groot, maar nu is het ruim voldoende voor ons twee. In de voorplaats heb ik me geïnstalleerd toen ik op pensioen ging in eind 2005. Een schrijftafel met de computer, boekenrekken aan alle wanden, met postuurtjes vóór de boeken, planten voor het venster, enkele schilderijen.
Het drieluikig venster is bijna even breed als de kamer en steekt wat buiten de gevel uit, maar het is geen echte erker, want het reikt niet tot op de grond, onder de vensterbank springt het weer naar binnen. Ik kijk uit op de voortuin, vroeger gras maar nu struiken en wat doorlevende planten, pieris en Luts klaprozen, mahonia, dwergconiferen. Dan een lage taxushaag, amper veertig centimeter, van zaailingen uit de achtertuin, een reep braakgrond van een ruime meter die we wieden, dan het fietspad in donderrode beton, dan de steenweg, zoals ze de straat hier noemen: de klassieke Vlaamse betonstroken met peknaden. Aan de overkant een wegvernauwing met een schrale beukenhaag die probeert te overleven in een te nauw bemeten betonbak, weer een fietspad en dan het huis van de overbuur.
Het is een vrij drukke straat waarop ik uitkijk, de Hoge weg, een verbindingsweg tussen Werchter en Betekom, maar blijkbaar ook een vluchtweg tussen Aarschot en Leuven en via Haacht ook naar Mechelen en zelfs naar Brussel. Veel gerij dus op de pieken: s morgens voor negenen, s avonds vanaf vier uur al en tot zeven uur. Veel vrachtverkeer ook, groenten, bevoorrading, de bouw.
En fietsers. Ik had het al eens over de wielertoeristen (13.04.2007: fietsen). Die zijn er nog steeds, elke dag passeren er verscheidene queuën, dertig, veertig mannen, breeduit de baan innemend, maar nooit meer dan twee fietsers naast elkaar en bijna altijd zonder de vereiste begeleidende wagen; daarachter dan een ongeduldig treintje wagens en vrachtwagens, dicht opeen, loerend om voorbij te steken, maar dat mag niet, er is een inhaalverbod, ingesteld na een reeks van zes doden op een jaar tijd.
Je ziet ook eenzame fietsers, alleen of met zijn tweeën en niet zelden op de rijweg, hoewel die er slechter bij ligt dan het fietspad. Enkel de bewoners blijven op het fietspad als ze naar het dorp rijden voor hun inkopen.
Het blijkt dus een verschil te maken: als je voor je gezondheid rijdt, of als hobby, dan ben je precies minder gebonden door het verkeersreglement. Ik zie bijna elke dag een vrouw van vijftig of zo voorbijfietsen, op de rijweg. Ik denk dan altijd: waarom? Waarom doet ze dat? Het zou namelijk in mij niet opkomen van ook maar even op de rijweg te rijden als er een fietspad is. Waarom riskeert ze zo haar leven? Waarom doen eenzame fietsers dat? Je kan het nog begrijpen van een groep wielertoeristen, daar heb je het groepsgevoel en de kracht van het grote aantal. Maar alleen of met twee? Ik begrijp het niet. Het is ook niet meer comfortabel of zo, ik zie het nut of het voordeel ervan niet in, zelfs niet met de beste wil van de wereld. Het is alsof men wil zeggen: hier rijd ik en doe mij eens wat!
Elke dag zie ik ook ten minste één wagen vlak voor mijn raam inhalen, ondanks het inhaalverbod; meestal gaat dat aan een onbehoorlijk hoge snelheid: je mag hier maar vijftig rijden. Er staat ook een flitspaal aan de overkant, vijftig meter verder, maar die heeft nauwelijks effect op enkele snelheidsduivels uit de buurt, die uit ervaring weten dat hij niet werkt, en op anderen die erop rekenen dat dat zo is, of die nu eenmaal geen rekening wensen te houden met welke snelheidsbeperkingen dan ook.
Wet is wet, dat zullen ook de mensen beamen die ik hier beschreven heb. En toch overtreden ze die met veel overtuiging, dagelijks, zonder scrupules, met een als vanzelfsprekende doodsverachting en zonder vrees voor verkeersboetes. Waarom? Omdat men niet overtuigd is van het nut of de noodzaak. Ook ik ging soms eerder soepel om met de verkeersreglementen toen ik nog met de moto reed. Waarom? Tja In 2002 had ik een ongeval, waaraan ik een beperkt letsel heb overgehouden na een vrij lange en erg pijnlijke revalidatie. Sindsdien rijd ik niet meer met de moto, met de wagen heb ik nooit gereden, fietsen doe ik weinig, zeker in de winter.
Voor een meewarige toeschouwer is het spektakel op de weg verschrikkelijk om zien. Je beseft wat voor risicos men neemt en je weet dat men het gevaar zo maar trotseert: het maakt niets uit of je iemand voorbijsteekt of te snel rijdt, je zal geen minuut vroeger op je bestemming zijn, dat is nooit de reden. Het is een rijstijl, een gewoonte, een vals gevoel van veiligheid op de dagelijkse reisweg, een normvervaging uit herhaling en verveling. Tot het verkeerd gaat, zoals onlangs nog, toen een motorrijder over kop ging en zijn nek brak, hier even verder, in volle dorpskom waar je maar dertig mag rijden. Hij was 45 en liet vrouw en kinderen na. Wat kan daarvan de zin toch zijn?
Ik kan het niet laten om, als ik soms buiten ga staan, hardrijders aan te sporen tot kalmte met een gebaar: de uitgestrekte hand op en neer, hoofdschuddend mijn onbegrip aangevend of zelfs, in extreme gevallen, de wijsvinger tegen de slaap: ben je gek?
De reactie is voorspelbaar, bij jong en oud, man of vrouw: de middenvinger omhoog, fuck you!
Juist.
En toch zal ik op een dag die vrouw aanspreken en haar vragen waarom ze op de rijbaan rijdt. Eens horen wat ze zegt
17-01-2008
Einstein en de schele tinke
Omnis comparatio claudicat, of elke vergelijking loopt mank. Neem nu deze uitdrukking uit mijn geboortestreek, Oost-Vlaanderen: zo scheel als een tink. Is een tink scheel? Een tink, zal je me vragen, wat is in hemelsnaam een tink? Van Da , maar neen, lieve lezer, driewerf neen.
Nochtans is tink een ruim verspreide dialectnaam in Frans-, West, Oost- en Zeeuws Vlaanderen voor een vis: de zeelt, in andere streken van Vlaanderen louw of lapper genoemd. Een afdoende reden om de afwezigheid van de tink in de driedelige vandalenstreken aan te klagen, is de officiële wetenschappelijke naam voor ons beest: niet eenmaal, maar bis repetita placent: tinca tinca!
Tinke is volgens het Woordenboek van de Nederlandse Taal ontleend aan het Oudfrans, meer precies het Picardisch, met de typisch Picardische k-vorm. In het Oudfrans was de benaming tenche of tanche, in het Picardisch tinke en tenke. De Latijnse benaming tinca verschijnt pas in de 4de eeuw. Zo lang eten we dus al zeelt.
Een tink is dus al net zo min scheel als een otter. Ik zei toch dat elke vergelijking ten minste één houten been heeft?
Waarom ik over vergelijkingen begon, heeft te maken met Einstein en zijn relativiteitstheorie. Niet weglopen! Ik beloof dat ik het niet moeilijk ga maken.
Een veel gebruikte illustratie van die relativiteitstheorie is deze: een trein rijdt voorbij een station. In de treinwagon hangt een klok en op het perron ook. Wat Einstein nu beweert, is dat als je op het perron staat, en je kijkt naar de klok in de trein, die klok trager loopt. Dat kan, zal je zeggen, je weet hoe klokken zijn Maar dat bedoelt hij natuurlijk niet: zelfs als je daar een radiogestuurde of zelfs een atoomklok zou hangen, dan nog zou je die op de trein trager zien lopen dan die op het perron, althans als je op het perron staat! Want als je op de trein zit, dan is het die op het perron die je trager ziet lopen
Dit is geen onzin, maar het is ook geen wetenschap, het is een voorbeeld, een illustratie, een vergelijking, en een manke bovendien. Want het is een illustratie van een stelling uit de zogenaamde kleine of bijzondere relativiteitstheorie, waarin Einstein bewees dat beweging relatief is: als je op het perron staat, is het de trein die beweegt, maar als je op de trein zit, dan weet je wel dat je beweegt, maar je hebt niet die indruk, je hebt niet het gevoel dat je beweegt, behalve bij het vertragen, versnellen of in de bochten; van uit de trein gezien is het het perron dat voorbijsnelt. Of het de trein is die beweegt of het perron, hangt enkel van de toeschouwer af.
Laten we dat even aannemen. Als we dan stellen dat de tijd altijd trager loopt hoe sneller men beweegt, dan klopt het verhaal. Voor de man op het perron beweegt de trein, dus de klok die hij op de trein ziet loopt trager dan die op het perron, die stilstaat voor hem. De man in de trein zit stil, zijn klok loopt rapper dan die op het perron, die voor hem in beweging is, en die dus trager loopt.
De reden voor het sneller lopen van de bewegende klok is minder gemakkelijk uit te leggen, maar is een rechtstreeks gevolg van het feit dat de snelheid van het licht, 300.000 km/seconde, een constante is, dat heeft men proefondervindelijk vastgesteld en dat is zeer vreemd, want in de gewone wereld is er wel degelijk een verschil: als een auto tegen een muur botst met een snelheid van 40 km/u, dan zullen de gevolgen nog meevallen; botst hij tegen een tegenligger die 120 rijdt, dan is dat verschrikkelijk, want de onderlinge snelheid is dan, juist: 160 km/u.
Met het licht is dat niet zo: het is altijd 300.000 km/u, of je nu beweegt of niet.
Snelheid is de afstand die men aflegt in een bepaalde tijd. En als het licht even snel beweegt voor iemand in beweging als voor iemand in stilstand, als de snelheid dus constant is, dan kan het niet anders dan dat de tijd dat niét is. Vandaar. Als je er meer wil over weten, er zijn heel goede inleidingen, ook op het web.
Waar het voorbeeld van de klokken op de trein en op het perron mank loopt, is hierin gelegen. Als de klokken allebei sneller lopen, afhankelijk van de plaats van de toeschouwer, op de trein of op het perron, dan zijn dat louter subjectieve waarnemingen. In de objectieve werkelijkheid kunnen ze niet allebei waar zijn, de zelfde klokken kunnen niet tegelijkertijd sneller en trager lopen, dat zou al te gek zijn. Het is dus maar een voorbeeld, dat niets zegt over de klokken zelf, enkel over de waarnemer en dan nog in een heel specifieke situatie: een constante beweging tegenover elkaar.
In de grote of algemene relativiteitstheorie heeft Einstein zijn inzichten verder uitgewerkt en er ook de zwaartekracht bij betrokken. In die nieuwe formulering gelden zijn theorieën altijd en overal (op de kwantumsituaties na). Hij blijft stellen dat de tijd geen constante is, dat het tijdsverloop verschillend is in verschillende situaties. Ondertussen is daarvan het bewijs proefondervindelijk, dus objectief geleverd, het is geen manier van spreken, geen manke vergelijking. Op een dag is men gewoon met een atoomklok op een straalvliegtuig gestapt en rond de wereld gevlogen, terwijl een identieke atoomklok op de grond bleef. Toen men landde, bleek dat er op de klok die de reis gemaakt had, die dus bewogen had (tegenover de andere), minder tijd verlopen was. Het was niet veel, enkele honderden miljardsten van een seconde, maar wel net zoveel als Einstein berekend had. Het is dus wel degelijk zo, dat het verloop van de tijd afhankelijk is van de snelheid waarmee iets zich voortbeweegt. De fysische processen verlopen werkelijk trager bij hogere snelheden, dat is bewezen met de vliegende klok. Een andere invloed op de tijd is de zwaartekracht: hoe geringer de zwaartekracht, hoe sneller de tijd loopt.
Het is niet veel, maar het is wel echt zo.
In de praktijk merken jij en ik daar niets van, gelukkig. De verschillen zijn té klein. Maar als de mensen die de GPS-apparaten programmeren zich niet zouden storen aan Einsteins wetten, dan zouden zij, en wij, er kilometers naast zitten.
Nog anders is het voor levende wezens. De snelheden die we nu kunnen realiseren, zijn nog een peulschil in vergelijking met die van het licht. Wat gebeurt er met levende cellen als we serieus rap zouden gaan? We kennen het verhaal van de ruimtereiziger die jonger terugkomt van een tienjarige ruimtereis dan zijn tweelingbroer die hier is gebleven. Maar om enig werkelijk verschil te maken, bijvoorbeeld vijf jaar jonger, zou hij al ongeveer een snelheid moeten halen van 90% van die van het licht. 300.000 km/s betekent dat men 7,5 keer rond de evenaar moet vliegen in één seconde Dat lijkt om te beginnen niet doenbaar met voorwerpen van enige grootte; denk aan de energie die daarvoor nodig is. Bovendien is er het probleem van de versnelling: accelereren van nul naar 270.000 km/s, stel je voor kan een mens dat overleven? En dan is er het vertragen van de levensprocessen bij een dergelijke constante snelheid: wat gebeurt er als bijvoorbeeld onze hersenen langzamer gaan werken? Kan een lichaam overleven in een dergelijke omgeving? Bij een snelheid van 300.000 km/s is alle massa omgezet in energie: licht is louter energie, heeft geen massa. Bij die snelheid staat de tijd letterlijk stil. Het is onvoorstelbaar, maar het is meteen ook ondenkbaar dat er geen invloed zou zijn op een levend wezen zoals de mens.
Laten we onthouden dat de relativiteitstheorie belangrijk is, zeer belangrijk als het gaat om grote snelheden, grote afstanden, grote massa, grote energie. Ruimtevaart, sterrenkunde, kosmologie, dat zijn enkele domeinen waar Einstein in de praktijk onmisbaar is. En laten we de simpele voorbeelden die men geeft om Einstein uit te leggen aan ons, leken, houden voor wat ze zijn: manke vergelijkingen.
15-01-2008
krijg de kouwe seskens!
Nu we toch op de etymologische toer zijn, schiet een uitdrukking uit mijn Eeklose jeugd me te binnen: Ge zoudt er de kouwe seskens van krijgen! Dat was een heel krachtige uitdrukking van ongenoegen. Een afgezwakte versie was en is: ik zou er iets van krijgen! Dat iets is dan een geraaktheid, nu spreken we van een beroerte. Maar wat zijn seskens?
Men, ook slome Van Dale, is het erover eens dat het om de stuipen gaat. Stuipen, meer bepaald kinderstuipen, zijn plotse hevige spasmen van de ledematen, het gezicht en heel het lichaam, vaak in een toestand van bewusteloosheid. Wetenschappelijke termen zijn convulsie of eclampsie. Minder duidelijk is de etymologie van seskens, daar laat Van Dale het ook weer eens afweten.
Verscheidene bronnen verwijzen naar het Frans. Daar heb je de uitdrukking accès de convulsion voor de stuipen. Die accès (aanval) kan in de volksmond gemakkelijk in seskens veranderen, het verkleinwoord past perfect bij een kinderziekte. Een andere Franse oorsprong zou kunnen liggen in het verwante excès, overdaad, gewelddadigheid. In het Kortrijkse sprak men van deksessen. Nog meer Frans vinden we in saisir, grijpen, aanvallen. Être saisi is plots gegrepen worden door een zeer hevige emotie. Er is ook cesse, onderbreking, zoals in sans cesse, maar dat lijkt inhoudelijk minder evident, tenzij als een onderbreking van het bewustzijn, of de toevoer van zuurstof? Wie weet
Al van in de Middeleeuwen werd Sint-Jan-de-Doper (op het schilderij, zij het gedeeltelijk, om Salome te plezieren...) aangeroepen tegen de seskens ofte stuipen, een medicijn had men immers niet. Bedevaarten naar steden en dorpen waar een kerk of kapel was die aan Sint-Jan-Baptist gewijd was, trokken zeer veel volk, men spreekt van wel 20.000 deelnemers rond zijn feest, op 24 juni, in de parochie Sint-Jan-Hemelveerdegem, tegen Geeraardsbergen, rond 1760.
Stuipen zijn nog iets anders dan epilepsie, die vroeger ook de Sint-Cornelisziekte werd genoemd, omdat men de daarvoor Sint-Cornelis aanriep, een paus uit de derde eeuw. Het lijkt dan ook minder waarschijnlijk dat de volkse naam voor Cornelis, namelijk Cees (of Kees) tot de naam seskens zou geleid hebben.
Nu nog die koude seskens. Er is ook koude koorts (volgens Van Dale een synoniem voor malaria), waarschijnlijk verwijzend naar de koude rillingen die gepaard gaan met hevige koortsaanvallen. Maar we moeten opletten met koude ziekten, want een blaasontsteking noemt men koude pisse, niet omdat men dan koud zou plassen, integendeel, de uitdrukking is namelijk ontleend aan het Fr. chaude pisse. Koude seskens zou dus wel eens warme koorts kunnen zijn. Je hoort ook van blauwe seskens. Dat verwijst allicht naar de kleur van kinderen die te lang zonder zuurstof blijven in hun stuipen.
Je kon de uitdrukking ook als verwensing gebruiken: krijgt de seskens! In Nederland zeggen ze, naar verluidt, in dat geval: krijg de klere! Eigenlijk is dat kelere en nog eigenlijker: cholera
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat onze taal vroeger veel bloemrijker was; het dialect was, in tegenstelling met wat we op school te horen kregen, helemaal geen minderwaardige manier om zich uit te drukken. Helaas heb ik nu nog maar zelden de gelegenheid om mij in mijn echte moedertaal uit te drukken, het Eekloos. Dat ik die kée séskes (zo ongeveer klinkt het in Eeklo) even heb mogen opdiepen, heeft me echt deugd gedaan.
14-01-2008
stramien, teems of trizee?
In mijn vorige bijdrage had ik het over raamvertellingen, waarin allerlei oudere elementen opgenomen zijn, verbonden aan enkele vaste hoofdfiguren, zoals Uilenspiegel. Wist je trouwens dat men in het Frans van onze Uilenspiegel een prachtig woord heeft afgeleid voor schalks, namelijk espiègle?
Zon raamschema noemen we ook een stramien. Maar wat is een stramien?
We gaan van heel ver beginnen. Op 7 juni 2007 onderzochten we de ontstaansgeschiedenis van onstuimig en kwamen op de heel oude wortel: st-, waarmee we twee dagen later ook stoppen konden verklaren. Ook nu weer begint alles daar. L. stamen en Gr. stèmôn betekent schering, dat zijn de verticale of staande draden op een weefgetouw, waartussen men de inslag vlecht of weeft en daarmee weten we ook weer waar die uitdrukking vandaan komt: geweld is daar schering en inslag, dus zowel het een als het ander, dus alles.
Stamen is dus een draad of iets dat bestaat uit draden. Het kan ook de levensdraad zijn die de schikgodinnen, de Griekse Moirai of de Romeinse Parcae spinnen; ze zijn met drie: Clotho (spint), Lachesis (wikkelt af) en Atropos (knipt af). Zoals de draad, de stamen, de basis is voor de geweven stof, zo is die ook de kern van het leven, vandaar dat in het Engels stamina nog altijd verwijst naar iemands figuurlijke ruggengraat, zijn weerstand en uithoudingsvermogen.
Van het L. stamen, stamina, schering, heeft het oud-Frans étamine gemaakt en dat is een lichte geweven stof, waarbij men de draden niet kruist, een open weave zegt men in het Engels: open geweven stof. Het was de stof voor monnikspijen, maar ook voor de schering bij het weven van tapijten.
Die losse stof was ook bijzonder geschikt voor gordijnen, om de insecten buiten te houden en toch frisse lucht binnen te laten. Maar ze kon ook dienen als zeef voor vloeistoffen, bijvoorbeeld in de keuken, en dat is de betekenis die étamine nog steeds heeft in het Frans, een zeefdoek. En kijk: wij noemen dat een teems, van het Fr. tamis, dat zelf van het laat-L. tamisium afkomstig is en waarin we duidelijk onze st-am terugzien.
In het Nederlands hebben we van étamine en stamen nogal wat gemaakt Er is een oude vorm stemine, stemien of stemijn geweest in het Middelnederlands, waaruit we stamijn overgehouden hebben en dat is zowel een zeef als onze haren of los geweven stof en dat staat zo in Van Dale, dat had je niet gedacht, hé? Daarvan hebben we dan later stermijn gemaakt, zoals kornijn van konijn en vernijn van venijn; en zo komen we starmijn en nog verder, als de r haasje over gesprongen is, bij het woord dat we nu nog gebruiken, stramien. In sommige dialecten zeggen we ook wel stromijn of strumijn of stremiene.
Het is het zelfde voorwerp als onze teems, die in het dialect ook wel teemst of temst is, een vergiet, een verzijp, nen trefter, een zijg, nen trizè. Voor dat laatste heb ik geen verklaring gevonden in de boeken of op het web. Ik vermoed dat het een echt dialectwoord is, gevormd uit enerzijds zijgen, dat is druppelen, filteren, een vloeistof door een filterelement laten neerzijgen, en anderzijds tri- of tre-, en dat zou kunnen verwant zijn met het Fr. trier, sorteren, uit elkaar halen, of met door, deur zoals in het E. through, dus een doorzijg, een deurzij en zo naar trizij? Of gewoon een combinatie van een bestaande vorm van stramien, namelijk tremijn met het al vernoemde zij (zijg), dus tremijnzijg, trezijg, trizij, trizee? Wie beter weet mag zijn vinger opsteken
De drie woorden, stramien, stamijn en teems hebben dus dezelfde oorsprong, stamen.
Als basis voor het weven, zowel van stof als van tapijt, was étamine dus een soort raster. Daarvan hebben wij de tweede betekenis van stramien afgeleid: een vast patroon of schema, dat dient als basis voor allerlei gegevens, een raam waarbinnen dingen hun plaats vinden. Een raamvertelling is dus zoals we zegden een verzameling van allerlei gegevens in een vast schema of stramien, bijvoorbeeld de avonturen van Uilenspiegel of van koning Salomon, of die van Odysseus.
Deze etymologische verkenning heeft wel wat weg van de eindeloze zoektocht Van Odysseus naar Ithaka, maar uiteindelijk is hij na tal van omzwervingen toch thuis geraakt bij zijn Penelope, die meteen haar weefgetouw, schering én inslag, kon opbergen, dat ze al die tijd gebruikt had om de vrijers af te houden: overdag weefde ze een kleed en als dat af zou zijn, zou ze zeggen met wie van hen ze zou trouwen; maar s nachts trok ze wat ze overdag geweven had weer af, zodat alleen het stramien overbleef en ze opnieuw kon beginnen.
En heeft mijn hele blog iets weg van een raamvertelling, met een vast stramien, waar etymologie, muziek, boekbesprekingen, poëzie, filosofische verkenningen, wiskundige eigenaardigheden, godsdienst, klokken en tijdsrekening en kosmologie, planten en kruiden, en nog zoveel meer een plaats vinden? Een teems waarmee we met zuiverend water alles schoonspoelen en trots tonen wat we overhouden, wat we gezift hebben, muggen en al
12-01-2008
twee man en een paardenkop
Op 2 februari 2006, zo herinneren me de Seniorennet-blogstatistieken dagelijks, was er op mijn toen pas gestarte blog welgeteld één bezoeker, die één enkele pagina bekeek. Waarschijnlijk was dat bovendien slechts uw dienaar, die zijn eigen blok inspecteerde.
Dat is dus nog minder dan de spreekwoordelijke twee man en een paardenkop, een uitdrukking die we smalend gebruiken als we het over een geringe opkomst hebben op een bijeenkomst of een voorstelling. Van Dale volgt hier de even spreekwoordelijke zuinigheid van onze Noorderburen, want hij kent enkel anderhalve man en een paardenkop en omschrijft dat als een zeer gering aantal.
Laten we beginnen met anderhalf. Dat is 1½, 'eenenhalf', zoals tweeënhalf, maar eenenhalf zegt men niet in Nederland, dat is Vloms, ginds zegt men in dat geval anderhalf. Een raar woord, dat; de oorsprong moeten we zoeken in een van de betekenissen van ander, namelijk de andere van twee: de ene en de andere. De ene is dan de eerste, de andere is de tweede; ander is dan het zelfde als twee. Zoals halfdrie eigenlijk 2½ is, zo is halftwee ook half-ander of anderhalf, maar waarom dat omgedraaid is, mag Joost weten. Joost is volgens sommigen een oude benaming voor een afgodsbeeld, van Boeddha, afgeleid van het Chinees, die later een van de namen van de duivel geworden is; anderen leiden het af, via het Javaans, van het Portugees Deos, dus God. Vandaag de dag mag Joost weten wie Joost is: niemand dus. Joost van den Vondel heeft zijn voornaam dan weer van het Latijnse Justus of van Jodocus.
Maar waar komt die paardenkop vandaan? Lieve lezer, het is een lang verhaal, dat ik hier summier (van L. summa, opsomming, dus bondig) weergeef. De oudste wortels zijn Joods: het verhaal of de dialoog van de koning en de boerenzoon, of van Salomo en Marcolfus. Daarin stelt de koning vragen aan een slimme boerenzoon, die hem raadselachtige antwoorden geeft; een voorbeeld: wat ben je aan het koken? twist en tweedracht (de bonen wervelen op en neer in het kokend water). Dit sprookjesstramien of schema vinden we in de hele wereld terug, met vele varianten, al voor het jaar 1000! In het Nederlands is er een Antwerpse gedrukte versie van Salomo en Marcolfus in 1501. Maar men neemt de raadsels ook over in andere verzamelingen, zoals die van Uilenspiegel in een even Antwerps boekje van 1520.
Een van de vaakst voorkomende raadsels is dit: de koning komt tijdens een reis of een jacht aan het huis van de boer; de voordeur bestaat uit twee delen, die elk afzonderlijk open en dicht kunnen; zoals gebruikelijk is enkel de onderdeur dicht, om de dieren buiten te houden en het licht en de frisse lucht binnen te laten. De koning wil binnenkijken zonder af te stijgen en steekt daartoe de kop van zijn paard en zijn eigen hoofd door de halfopen deur (of de open halfdeur) en vraagt: is er iemand binnen? De boerenzoon antwoordt: anderhalve man en een paardenkop! De koning vraagt wat hij daarmee bedoelt en de boerenzoon legt uit: ikzelf, een halve koning en de kop van zijn paard Het is maar een flauw raadselgrapje, maar kom, we weten nu tenminste waar de uitdrukking vandaan komt, althans in Nederland.
Aangezien anderhalf in Vlaanderen niet bekend was, heeft men bij het vertalen waarschijnlijk gemakshalve van die 1½ gewoon 2 gemaakt, ook al verdween daarmee de helft van de pointe; wellicht raakte daardoor later ook elke verwijzing naar het sprookje zoek. Het werd een staande uitdrukking zonder duidelijke achtergrond en dat is het vandaag nog.
10-01-2008
frenologie: highbrow, lowbrow
Frenologie is hier al enkele keren vermeld. De stichter was de Oostenrijker Franz Joseph Gall (1758-1828). Hij was, vreemd genoeg, een van de eersten om onze verstandelijke vermogens in de hersenen te lokaliseren. Waar die dan vóór Gall verbleven is zeer de vraag; allerlei organen hebben in de loop der eeuwen een of andere mentale functie gekregen, zonder veel reden of oorzaak. Aristoteles plaatste de woede in de lever, om maar één voorbeeld te geven. De gal kwam ook vaak voor, vandaar zwartgallig.
Er was dus een hele voorgeschiedenis van onze wetenschappelijke benadering van het menselijk lichaam. Wij noemen de frenologie nu een pseudo-wetenschap en we bedoelen daarmee dat het eigenlijk helemaal geen wetenschap is, dat de methode verkeerd is en de resultaten onbetrouwbaar. Gall had nochtans zeer originele inzichten in de functies van de hersenen en heeft zo de basis gelegd van de moderne inzichten in de fysiologie en de functie van de hersenen.
Waar hij de mist inging was vooral op dit ene punt: vertrekkend van het principieel correcte inzicht dat de verschillende functies van de hersenen op verschillende plaatsen van de hersenen gesitueerd zijn, trok hij de conclusie dat ook de vorm van de hersenen een en ander zou weerspiegelen, wat nadien slechts zeer gedeeltelijk waar bleek te zijn. Zo zou de dikte van de hersenschors of cortex althans volgens sommige studiesin enig verband staan met de intellectuele capaciteit van een mens. Maar Gall ging veel verder en meende dat de vorm van de hersenen ook bepalend was voor de vorm van de schedel, wat op zich natuurlijk klopt: hoe groter de hersenen, hoe groter de schedel moet zijn, zoals blijkt uit de evolutie van mensaap naar mens; maar hij stelde dat de verschillende onderdelen van de hersenen en hun afmetingen aanwijsbaar waren op de schedel, in de vorm van allerlei bulten, inzakkingen, richels en zo verder.
De frenologie ging zich dan van lieverlede steeds meer bezighouden met het bestuderen van de vorm van de schedel, wat veel eenvoudiger was dan het onderzoek van de hersenen zelf. Helaas was die veronderstelling, namelijk dat de vorm van de schedel kon aantonen welke hersenfuncties in mindere of meerdere mate ontwikkeld waren, goed fout: er is geen enkel verband, zo is later gebleken uit ernstig wetenschappelijk onderzoek.
Gedurende de hele 19de eeuw hebben de opvattingen van Gall opgang gemaakt, ook bij ernstige wetenschappers en bij geneeskundigen en dokters. Wij herinneren ons vooral Cesare (eigenlijk Ezechia) Lombroso (1836-1909), die allerlei specifieke lichamelijke kenmerken verbond aan minder goede karakteriële eigenschappen: grote en vooruitstekende kin, laag en hellend voorhoofd, platte of wipneus, flaporen, grote, kromme neus, dikke lippen, schele ogen, dun gezaaide baard en hoofdhaar, kaalheid, lange armen, ongevoeligheid voor pijn
In ons eigen landje was er de merkwaardige priester-leraar Paul Bouts (1900-1999) die zich onder meer met frenologie bezighield. Wij kennen hem vooral omwille van zijn naoorlogs werk over een gezonde levensstijl, onder andere het populaire boekje Ik ben nooit moe. Hij vestigde zich hier vlakbij, op de Middelberg in Rotselaar, waar hij zich ook met allerlei geneeskrachtige kruiden en technieken bezighield, het toen bekende Sol et Vita.
Aan die frenologie hebben we ook het onderscheid te danken tussen lowbrow en highbrow, Engelse uitdrukkingen die het onderscheid willen uitdrukken tussen intellectuelen en tja, niet- of minder-intellectuelen, alsof dat onderscheid zo duidelijk zou zijn Het begon waarschijnlijk rond 1891, toen men highbrowed gebruikte om aan te geven dat het om hoge cultuur ging: klassieke muziek, opera, wetenschap, hoogstaande literatuur, schilderkunst &c. Rond 1903 was ook het antoniem of tegengestelde woord in trek: lowbrow, dus met een lage culturele waarde. Highbrowed is later zo goed als verdwenen en heeft plaats gemaakt voor het kortere, eenvoudiger highbrow. In de artistiek woelige jaren 1970 werd lowbrow een echte eretitel voor kunst die zich afkeerde van het gevestigde en academische, highbrow vrijwel een scheldwoord.
Weinigen zullen zich realiseren dat deze uitdrukkingen, die ook in het Nederlands opgenomen zijn, in feite verwijzen naar het uitzicht van iemands gelaat. Brow is een woord dat in het Engels aanvankelijk zowel op het ooglid, de wimpers als de wenkbrauwen kon slaan. Pas later kwam er het onderscheid eyelid eyelashes eyebrow. Maar brow betekende vooral wat er zich tussen de wenkbrauw en de haargrens bevond: het voorhoofd; dat kan inderdaad hoog of laag zijn, en recht of schuin naar achteren hellend. Een hoog en verticaal voorhoofd biedt, steeds volgens de frenologie, meer ruimte aan die delen van de hersenen die gebruikt worden voor de hogere functies van de mens; een laag en schuin voorhoofd wijst op de afwezigheid daarvan en geeft aanleiding tot criminele afwijkingen.
Daar komt highbrow-lowbrow vandaan, zodat we die uitdrukking eigenlijk beter niet gebruiken. Ze roept namelijk zeer onaangename herinneringen op, niet in het minst omdat het Nazisme zich vaak achter de methoden van de frenologie heeft verscholen voor zijn eugenetische programmas en voor de uitroeiing van uiterlijk herkenbare of afwijkende menselijke types zoals dwergen, misvormden, personen met een lichamelijke of mentale handicap; voor de Nazis waren ook zigeuners, Joden, Polen, Slaven &c. herkenbare én minderwaardige groepen, die enkel voor uitbuiting en/of uitroeiing deugden. De enige soort die mocht overleven waren de rijzige, blonde, raszuivere Ariërs, types zoals Goebbels, Goering, Himmler, Speer en Hitler zelf dus
Hoge en lage cultuur zijn in onze wereld nog steeds aanwezig, maar er kleeft steeds minder een moreel of artistiek waardeoordeel aan vast. Als eerste minister mag (moet?) je ook naar het voetbal en de wielersport; als werkmens ben je ook welkom in de opera. Het SMAK laat ons alle vormen zien die de kunst nu kan aannemen. Literaire prijzen gaan ook naar werken die getuigen van een absoluut gebrek aan of zelfs afkeer van wat vroeger hoge cultuur was. De Ring van Wagner zie je nu opgevoerd in een spoedgevallendecor of met op de scène plassende Walkuren.
Cultuur heeft ook op Seniorennet vele vormen, kijk maar eens naar de immense verscheidenheid van de 212 blogs in de afdeling Cultuur. Ook daar zijn er geen onderafdelingen, low en high. Iedereen mag zelf beslissen in welke afdeling hij of zij wil bloggen; op het Internet verdwijnen de facto de grote verschillen, vervagen de oude scheidingslijnen en de heilige normen. Iedereen mag zijn zoals hij of zij is en doen wat hij of zij wil en iedereen mag over dat alles het zijne of het hare denken. Er is plaats voor iedereen.