mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
24-11-2008
Congo, ons aards paradijs
Ik besef het: ik weet er eigenlijk niets over, maar toch wil ik het erover hebben: Congo, onze vroegere kolonie, ex-Zaïre, nu een democratische republiek. Mijn informatie bestaat uit de nieuwsberichten en enkele documentaires die recentelijk te zien waren op Canvas+. Het beeld dat we daarin gekregen hebben, heeft me geschokt. Wij zitten hier knus in ons veilige landje, terwijl ginds sinds jaren een bloedige oorlog woedt. Van het vernis van beschaving die wij ooit naar daar brachten, schiet er vrijwel niets over. Al de economische hulp die wij en andere partners ooit boden, is door het oerwoud opnieuw overwoekerd. De infrastructuur van het land is zo goed als onbestaande. In een land dat, zo leerden we op school, tachtig keer zo groot is als België, leven nauwelijks' 62 miljoen mensen. Het bruto nationaal product is ongeveer 10 miljard dollar, of 170 $ per kop. Als we dat vergelijken met België, komen we tot ontstellende verschillen: ons BNP is maar liefst 454 miljard dollar, dus meer dan 42.000 $ per kop, dat is 263 keer meer.
Dat brengt ons tot de bittere vaststelling dat de wereld op zijn kop staat. Onder normale omstandigheden zou Congo een aards paradijs moeten zijn, want het heeft alle natuurlijke troeven in handen, en zou België een nietig dwergstaatje moeten zijn dat niet eens in zijn eigen behoeften kan voorzien.
Waarom is het dan niet zo? Hoe komt het dat Congo zich niet kan waarmaken? Waarom is er daar voortdurend oorlog? Waarom slaagt men er niet in om de overvloedige natuurlijke rijkdommen nuttig te gebruiken? Waarom loopt men er achter op alle mogelijke punten van de beschaving? Waarom is de samenleving een vreemde mengeling van moderne technologie en het stenen tijdperk?
Het zou een ronduit racistische en dus verfoeilijke gedachte zijn om dat te wijten aan de Congolezen. Dat belet nochtans zeer velen niet om precies dat te denken, ook al durft men het niet meer zo gemakkelijk zeggen of schrijven. Velen blijven ervan overtuigd dat met een kleine toplaag van experts het land op korte tijd tot de rijkste van de wereld zou behoren. Dat vertaalt zich vandaag niet in een nieuwe brutale openlijke kolonisatiegolf, maar in even onaanvaardbare betutteling, door internationale organisaties zoals de UNO, die de rol van politie (zouden moeten) overnemen, of onduidelijke maar niet minder aanwezige landen en bedrijven, die de economie (zouden moeten) in handen nemen. De Congolese bevolking en haar leiders spelen daarbij respectievelijk de rol van straatarme goedkope handarbeiders en schandelijke profiteurs. Een middenklasse van ambtenaren, handelaars, ondernemers en professionele werklieden lijkt totaal te ontbreken. De politieke macht is in handen van wie op dat moment de bovenhand heeft in het leger: het geweld heerst, de wapens beslissen.
Als we de racistische uitleg verwerpen, namelijk dat die negers' niet in staat zijn om beter te doen, dan moeten we een andere verklaring hebben voor de blijvende Congolese chaos. En dat is niet gemakkelijk.
We zouden kunnen vergelijken met andere Afrikaanse landen in het evenaarsgebied: indien Congo daarvan opmerkelijk verschilt, dan moeten we oorzaak wellicht zoeken in de geschiedenis van het land zelf. Zelfs met mijn beperkte kennis van zaken moet ik vaststellen dat het hele evenaarsgebied en zelfs nog grotere delen van Afrika sinds vele jaren vrijwel hetzelfde trieste lot delen van Congo. Het heeft dus niet veel zin om met een verwijtende vinger naar België te wijzen, zoals men bijvoorbeeld in Amerika, Engeland en Frankrijk wel eens doet: deze landen hebben het niet beter gedaan in de landen die zij gekoloniseerd hebben of, in het geval van Amerika, met de Afrikanen waarmee zij te maken hebben. Vergelijkingen met andere ex-kolonies, buiten Afrika, bijvoorbeeld in Amerika, Azië en Oceanië, zijn zeer moeilijk: in Noord- en Zuid-Amerika heeft men de autochtone bevolking grotendeels uitgeroeid; in Azië heeft men de aanwezige culturen, die dateren van lang voor de onze, deskundig vernietigd en vervangen door de Westerse.
We moeten dus vaststellen dat er in Afrika een grotere weerstand is tegenover Westerse cultuurpatronen. Een vergelijking met bijvoorbeeld Japan is op dat punt spectaculair. Dat doet me vermoeden dat het verschil gelegen is in de al te bruuske en gewelddadige gedwongen overgang van een primitieve, kleinschalige oerwoudcultuur naar een Westerse liberaal-kapitalistische, technologische democratie. Dat is pas goed begonnen rond de tijd dat België zijn onzalige vorm kreeg, met een regelrechte strooptocht op de natuurlijke rijkdommen en een wrede uitbuiting van de lokale bevolking. Geleidelijk aan kwam er ruimte voor een zekere humanisering, met meer aandacht voor het lot van de bevolking, maar steeds op een paternalistische, koloniale manier. Het onderwijs, de gezondheidszorg, de godsdienst, het werd allemaal van boven uit opgelegd, men wou van de negers blanken maken. En dat lukte ook, ten dele: zoals Darwin al zei is het perfect mogelijk om in individuele gevallen op zeer korte tijd een primitieve wilde' om te vormen tot iemand die zonder al te veel moeilijkheden een plaats kan innemen in onze moderne beschaving en daar zelfs de hoogste posities kan ambiëren. Dat is, mijns inziens, het beste bewijs dat elk racisme verdacht en radicaal fout is: niet de huidskleur of de afkomst bepalen of beperken de mogelijkheden van een mens, maar de omstandigheden.
Er is dus iets fundamenteels verkeerd gegaan in de confrontatie van het Westen met Afrika. Wij dragen een zware schuld voor de agressieve verstoring van alle mogelijke natuurlijke evenwichten bij de onmenselijke kolonisatie. En ook na de dépendence', zoals de eenvoudige Congolees de onafhankelijkheid met onbewuste humor omschreef, hebben we hen niet eerlijk behandeld. De prijs van het koper, bijvoorbeeld, daalde toen op enkele dagen met een snelheid die wij alleen kennen van het Fortis-aandeel. Wij beroven Kongo nog altijd, economisch, wij betalen geen eerlijke prijs voor wat wij daar weghalen. En we verkopen onze producten te duur, niet in het minst de wapens die ook een gevaarlijke idioot als onze huidige minister van oorlog daar nog altijd gaat deponeren alsof het zilverpapier van Vlaamse chocoladerepen was.
Telkens ik geconfronteerd wordt met nieuws uit Afrika bloedt mijn hart. In mijn uiterste onmacht kan ik niet anders dan wanhopig besluiten: laten wij Westerlingen daar allemaal zo snel mogelijk weggaan, eens en voor altijd, en voor de rest onze contacten baseren op echt eerlijke principes en prijzen. Laten we, kortom, Afrika respecteren zoals we dat doen met bijvoorbeeld onze buurlanden of de Verenigde Staten, Rusland, China, India, Japan... en hen niet beschouwen als een bende arrogante straatboefjes.
Ik zie het helaas nog niet gebeuren. Wij hebben iets met Afrika, wij hebben iets met negers. Het is iets dat in ons verleden ligt, in de tweehonderd jaar van onze destructieve contacten met het Zwarte Continent. Er is geen enkele reden om te denken dat het niet anders kan. Wij mensen, als menselijke soort, zijn ooit in Afrika ontstaan, daar ligt onze oorsprong, ons warme nest, ons natuurlijke habitat, onze tuin van Eden. Wij zijn gedoemd met een onuitroeibaar, onvervulbaar en overweldigend smartelijk heimwee naar dat paradijs, en wij zijn diep gekwetst dat we daar exemplaren aantreffen van een ras waarin we, zelfs met heel veel goede wil, onze gelijke niet kunnen herkennen en erkennen. Het raadselachtig heimwee dat we zo koesteren is ons latent, virulent racisme. Zolang we dat niet beseffen, is er geen toekomst voor ons of voor hen in Afrika.
Categorie:samenleving Tags:Congo, kolonialisme
22-11-2008
timeo hominem unius libri
Timeo hominem unius libri
Cave ab homine unius libri
Vooral in de eerste vorm komt dit adagium ontelbare keren voor als geleerd citaat. Letterlijk betekent het: ik vrees een man van één boek, respectievelijk: hoed u voor een man van een boek. Men bedoelt daarmee: iemand die maar één boek kent, kent het wellicht zeer goed en is derhalve een geduchte tegenstander in discussies. Dergelijke monomane of monomaniakale mensen vindt men wel eens bij de meer fanatieke of fundamentalistische aanhangers van een of ander geloof en uitgerekend bij de godsdiensten van Het Boek: Jodendom, Christendom, Islam. Men schrijft dit citaat toe aan Thomas van Aquino, maar... niemand heeft tot nog toe de juiste vindplaats ontdekt.
Dat doet me denken aan dat andere citaat: Inter faeces et urinam nascimur, letterlijk: wij worden geboren tussen de zeik en de stront en dat mag dan al anatomisch correct zijn, tenzij bij een keizerlijke ingreep, men gebruikt het echter vooral om te verwijzen naar de triestige omstandigheden van de mens hier op aarde. Dit zou van Sint-Augustinus zijn, maar een Leuvense Augustinus-kenner verzekerde met dat het niet te vinden is in zijn teksten.
In beide gevallen heeft men de teksten ook elektronisch doorzocht en blijkbaar zonder resultaat. Ook met Google zal je niet wijzer worden.
Mijn bescheiden stelling: things ain't what they seem to be (en dat is ook al een citaat van de bekende Anon.) klopt ook hier. We hebben hier weer een geval van mundus vult decipi, klik hier om (bijna) alles daarover te lezen http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=321, en ook dat is een citaat zonder precieze bron.
Dat maakt cultuur zo moeilijk: je mag blijkbaar niet alles geloven wat er gedrukt staat. Het maakt het ook zo boeiend!
Ik wil graag het woord van niet-Aquinas beamen, over die mens met zijn ene boek; je kent wel het grapje van die twee die voor een boekhandel stonden; zei de ene: ga je mee een boek kopen? Zegt de andere, nee, ik heb er al een. Vooral mensen die tussen de boeken leven vinden dit echt hilarisch. Vraag een boekenliefhebber niet of hij alle boeken die hij gekocht heeft ook gelezen heeft: dat zou het ergste zijn dat hem of haar kan overkomen! Gelukkig is daar weinig gevaar voor in ons geval....
Een mens met maar één boek, of die maar één muziekstuk kent, één schilderij, één gedicht... Het lijkt de oude Sovjet-Unie wel, waar iedereen dezelfde schoenen droeg, of Mao's China, allemaal het zelfde kostuum. Mijn broer zaliger placht te zeggen: het is een slechte muis die maar één gaatje weet, en ook dat is een niet-toegeschreven citaat, een beetje ondeugend bedoeld, zoals hij het zei, maar ja, hij was veldwachter en dat verklaart veel, zullen we maar denken.
Nee, ik hou van veelheid en verscheidenheid, zoals wel blijkt uit de lijst aan de rechterkant. Er is zoveel moois in deze wereld en die embarras du choix is nog het mooiste van al. Muziek is onuitputtelijk, je kan je hele leven naar steeds andere muziekstukken luisteren, of naar andere uitvoeringen van het zelfde, of zelfs, maar dan kom je wel in de buurt van dat ene boek, je hele leven naar Bachs Goldberg-variaties door Glenn Gould, maar ook daarvan zijn er verscheidene versies... De avondlucht ziet er steeds eender uit door het venster op het westen, maar niet echt, nooit twee keer helemaal eender. Mensen kunnen zo goed op elkaar lijken dat het je sprakeloos maakt, maar van de honderd miljard exemplaren die er tot nu toe ooit geboren zijn, waren er geen twee identiek. We hebben in ons leven geen tijd genoeg om zelfs maar een klein gedeelte te zien, te horen, te ruiken, te voelen, te smaken, te kennen of te beleven van al wat er is, we hoeven ons dus nooit te vervelen, zelfs niet op een onbewoond eiland: wat zou jij meenemen? En als het maar één boek mag zijn, welk wordt het dan?
Richard Dawkins, River out of Eden. A Darwinian View of Life, xiii + 172 pp., Bibliography and further reading, index, illustrations, 1995, Science Masters Series, ongeveer 13 voor een nieuwe paperback, maar ik betaalde via internet minder voor de mooie hardcover.
Er is geen Nederlandse vertaling, bij mijn weten.
Dit is geen origineel' boek van Richard Dawkins: het brengt ons geen nieuwe inzichten; in de mooi uitgegeven en niet dure Science Masters reeks krijgen bekende wetenschappers de gelegenheid om de stand van hun wetenschap in het kort toe te lichten en dat is precies wat Dawkins hier doet in vijf bevattelijke en fascinerende hoofdstukken. Wie alle andere boeken van Dawkins al gelezen heeft (chapeau!), kan dus passen voor dit boek, maar ik zou het niet doen. Het is namelijk erg boeiend geschreven, zoals altijd en het is inderdaad veel korter dan zijn andere werken. Wie Dawkins nog niet kent (schande!), krijgt met deze publicatie een bonne entrée en matière, een uitstekende inleiding in zijn ideeën. Veel meer ga ik er niet over zeggen, er staat een goede bespreking op Wikipedia, in het Engels weliswaar, maar aangezien het boek toch niet in het Nederlands verschenen is: http://en.wikipedia.org/wiki/River_out_of_Eden
Paul Claes is 65 geworden op 30 oktober 2008. Bij die gelegenheid was er in het Brusselse literatuurhuis Passa Porta een hommage aan de feesteling, georganiseerd door Uitgeverij De Bezige Bij en de literaire organisatie Het beschrijf. Daar werden ook twee nieuwe werken voorgesteld: Lyriek van de Lage Landen. De canon in tachtig gedichten', een mooi uitgegeven selectie van het beste uit de Nederlandstalige poëzie, en anderzijds de verzamelde gedichten van Claes zelf, onder de titel De Zonen van de Zon'. Met de feestdagen voor de deur zijn dit zeker aanraders: met Paul Claes haal je gegarandeerd hoge kwaliteit in huis.
Ik nam de gelegenheid te baat om zijn roman uit 2002 te lezen: Het hart van de schorpioen, 174 blz., uitgegeven bij de Bezige Bij. Het is een autobiografische tekst, waarin ons een blik gegund wordt achter de schermen van de schrijver: jeugdherinneringen, zijn ontluikende fascinatie voor de taal, de mythologie, de literatuur; zijn schooltijd en de universiteit, zijn militaire dienst, zijn huwelijk, zijn carrière als leraar en als schrijver, zijn reizen, zijn publicaties. Het zijn meestal vignetten, korte anekdotische schetsen, soms maar enkele regels, dagboekfragmenten en sprokkels, maar steeds raak, steeds beeldend en sprekend, speels, nostalgisch, ontwapenend nuchter, vlijmscherp analyserend, soms ook verwijtend of denigrerend, meestal met zijn bekende ingehouden, klassieke vormelijkheid, maar al bij al voor zijn doen toch verbazend openhartig en vrank.
Paul is drie jaar ouder dan ik, we hebben elkaar ontmoet aan de universiteit en onderhielden ook daarna nog verscheidene jaren een erg vriendschappelijke relatie. De verwijzingen in het boek naar die periode waren voor mij bijzonder geladen: gebeurtenissen die we samen hebben meegemaakt, gedeelde herinneringen. Ik ben de vriend op bladzijde 89 met wie hij De Kikkers van Aristophanes vertaalt en een cabaret-versie' opvoert op de jaarvergadering van de Classici Lovanienses. Het was inderdaad een succes!
Wellicht omwille van die herinneringen kreeg ik van Paul een gesigneerd genummerd exemplaar van zijn chapbook, een herinneringsbundeltje met vier levensgedichten van de auteur, onder de titel: Het is alsof alles nog gebeuren moet':
Leven
Het is alsof alles nog gebeuren moet
terwijl ik zonder te bewegen
te wachten sta.
Het is alsof alles nog gebeuren moet
wanneer ik op versteende wegen
naar nergens ga.
Het is alsof alles nog gebeuren moet
al kijk ik mijn verbrande daden
al in de rug.
Het is alsof alles nog gebeuren moet
maar ik kan door mezelf verraden
niet meer terug.
Dat is Paul Claes, ten voeten uit. Dank je, Paul, voor de herinneringen en voor de attentie. En geluk gewenst bij het bereiken van deze mijlpaal.
Karel
Categorie:literatuur Tags:Paul Claes, literatuur
16-11-2008
over de ziel, onsterfelijkheid en verrijzenis
Het was in Antwerpen, tijdens de laatste drie jaar van mijn humaniora, dat ik tijdens een weekend mijn huisgenoten in mijn gastgezin teisterde met de vraag: wat is de ziel? Geen die het wist, op wat vage uitleg na, restanten van slecht verteerde allegorieën uit de godsdienstles, bijgeloof of volksdevotie. En ikzelf, die een opstel moest maken over het onderwerp, wist het al evenmin. Het is nochtans geen dwaze vraag. De ziel is een belangrijk thema in onze beschaving, zoals blijkt uit onze taal, de beeldende kunsten, het theater, de film... Het is het exclusieve onderwerp van een hele wetenschap, de psychologie en een essentieel onderdeel van elke filosofie, elke theologie, elke ideologie, elk mens- en wereldbeeld. Als ik vandaag de vraag opnieuw zou stellen, zou het antwoord wellicht niet beter geïnformeerd of overtuigender zijn dan vijftig jaar geleden.
Ik las onlangs een boek uit 1984, cursusnota's eigenlijk, van de hand van professor Pater de Pater', zoals hij zichzelf steeds noemde aan de telefoon, Wilhemus de Pater, emeritus hoogleraar aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte in Leuven: Immortality. Its History in de West, viii + 200 pp. Het heeft al die tijd ergens in een doos gezeten, tot ik er eindelijk (nog) eens aan begon. Als we spreken over de onsterfelijkheid van de mens, dan stelt zich meteen de vraag wát er dan precies onsterfelijk is en dat brengt ons bij de ziel. Het is immers sinds mensenheugenis evident dat ons lichaam niet onsterfelijk is; het moet dus iets anders zijn en dat is, in talloze versies gedurende de hele geschiedenis van het mensdom, de vraag geweest naar de ziel.
Ik vond onlangs ook tweedehands Imagining the Soul. A History, x + 246 pp., 2003, notes, bibliography, acknowledgements, index, illustrated, van Rosalie Osmond, volgens de flaptekst a writer, reviewer and lecturer, working for the University of London's department of continuing education...a regular contributor to The Tablet. Het boek is inderdaad een overzicht van de beeldvorming van de ziel in onze beschaving, met veel aandacht voor de concrete vorm die men in de loop der tijden aan de ziel heeft gegeven in literatuur, theater en in de beeldende kunst. Er is een aanzienlijk verschil in de kwaliteit van de verschillende hoofdstukken, voornamelijk door de keuze van de voorbeelden: uit minderwaardig of onbetekenend materiaal kan je nu eenmaal geen belangrijke conclusies trekken, uit een te beperkt aantal gevallen kan je geen significante regels afleiden.
Tenslotte las ik ook Spinoza's Heresy. Immortality and the Jewish Mind, xvi + 225 pp., 2001, notes, bibliography, index, van Steven Nadler. Het is een zeer leesbare wetenschappelijke studie over het onsterfelijkheidsdenken in het Oude Testament en de Joodse filosofie tot in de tijd van Spinoza, in een poging om te begrijpen waarom die filosoof op zo'n hardvochtige wijze uit zijn gemeenschap werd verstoten en ook door de christengemeenten verafschuwd werd.
Wie nu denkt dat ik alles weet over de ziel en onsterfelijkheid, die heeft het goed mis. De eerste conclusie die ik moest trekken is dat geen mens weet wat de ziel is, noch of we onsterfelijk zijn. Weer staan we voor dat soort vaste waarden van onze cultuur, waarover zogezegd iedereen het eens is, een vanzelfsprekendheid, tot je de moeite doet om je af te vragen, zoals professor Dondeyne ons leerde: wat is er uiteindelijk van aan?
Dat heeft ook in dit geval nooit iemand weerhouden om met veel aplomb zijn of haar standpunt ter zake uiteen te zetten en zelfs op te leggen. In tegendeel met wat wij denken, is er nergens, ook niet binnen de katholieke kerk, een eensgezinds standpunt over de ziel, onsterfelijkheid of verrijzenis, de hereniging van de ziel met het lichaam aan het einde der tijden. Tot capita, tot sensus: zoveel meningen als hoofden. Er zijn inderdaad geen twee auteurs of kunstenaars die over deze onderwerpen het zelfde standpunt innemen; de verschillen zijn spectaculair, de overeenkomsten bijkomstig.
En dat hoeft ons niet te verbazen, want het is spreken over iets dat we niet weten, dat we niet kennen, waarvoor er geen enkel bewijs is, waarvoor er geen bewijs kan zijn.
Dat is evident zo voor onsterfelijkheid en verrijzenis, maar ook voor de ziel. Het is pas recentelijk dat men precies daarover eindelijk met enige wetenschappelijkheid kan argumenteren, op basis van ernstig neurologisch onderzoek. Maar de conclusies daarvan wijzen in al hun voorlopigheid naar deze ontnuchterende vaststelling: er is blijkbaar niet zoiets als een ziel in de mens, er is niets dat beantwoordt aan wat men altijd met die term heeft aangeduid.
Of men nu kijkt naar wat men de Griekse oudheid dacht, in het Oude Testament, de Evangelies en de andere geschriften van het Nieuwe Testament, de Patristiek, de Scholastiek, de theologische en filosofische ontwikkelingen sinds de Verlichting, de Joodse traditie of de hedendaagse cultuur: eigenlijk tast men in het duister. Men probeert, in het beste geval althans, op een zinvolle, samenhangende manier te spreken over de mens als een wezen dat geboren wordt en sterft, dat denkt, voelt en handelt, leeft. Men zoekt een plaats te geven aan aspecten die men duidelijk voor ogen heeft en andere, die men veronderstelt als werkelijkheden achter de ogenschijnlijkheid. Maar er is niet veel waarop men zich kan baseren, op deze zekerheden na: we worden geboren, we leven, we sterven.
Het is precies rond die op zich onbegrijpelijke zekerheden dat de mens steeds verhalen heeft geweven, met een fantasie die werkelijk geen grenzen kent, in de volksverbeelding of de kunst, noch in de filosofie en het allerminst in de theologie en de volksdevotie. Men heeft voortgebouwd op veronderstellingen en valse voorstellingen, men is tot het waanzinnige blijven doorbomen op verkondigde waarheden' en zo is men uiteindelijk beland bij de rijstpap met gouden lepeltjes, zwarte duivels met hoorns en pijlstaarten die de zondaars voor eeuwig braden in de hel, witte en zwarte zieltjes, het vagevuur, zielen die geen rust vinden en als spoken ronddolen in de wereld...
Anderzijds heeft men natuurlijk ook altijd getracht om bepaalde niet evidente maar belangrijke inzichten onder woorden te brengen. Toen de mensen stilaan begonnen in te zien dat zij heel veel gemeen hadden met hun omgeving, maar op essentiële punten verschilden van al het andere, gingen ze op zoek naar wat dat onderscheid precies was: het vermogen om te denken en te spreken, zich dingen te herinneren en plannen te maken. Daarvoor zocht men een verklaring en een naam en een daarvan was: de mens heeft een ziel, en alleen de mens heeft die. Anderen waren het daarmee niet eens: het belangrijkste onderscheid is dat tussen wat leeft en wat niet leeft, de ziel is het levensbeginsel, dus ook planten en dieren hebben een (soort van) ziel.
En wat is die ziel dan? Waar komt die vandaan? Is die er ook voor de geboorte al, is ze er altijd geweest, ergens in een zielenmagazijn? Of ontstaat ze pas bij de conceptie? En wat gebeurt er als de mens sterft? Gaat de ziel dan ook gewoon dood, of keert ze terug naar het magazijn, misschien voor een nieuwe beurt? Of is een ziel eigen aan elke mens, is ze precies wat de ene mens onderscheidt van de andere, wat hem of haar uniek maakt? Blijven al de herinneringen, al de kennis en vaardigheden, al de gevoelens bewaard in de ziel als het lichaam sterft? Wat gebeurt er dan met die ziel? Hoe ziet ze eruit? Heeft ze een specifieke vorm, verschillend van mens tot mens, zoals het lichaam, en dus herkenbaar? Materieel kan ze niet zijn, zoals het lichaam; hoe is ze dan wel? Een schaduw, de laatste ademtocht, een gevleugelde geest, een vogel, een vlinder, een mini-mens?
De ziel werd ook heel vaak gezien als de geestelijke zetel van de rede en de nobelste en meest verheven gedachten van de mens; daartegenover stond dan het onvolmaakte, vergankelijke lichaam, onderhevig aan alle mogelijke gevaren en bovendien getormenteerd door de wilde passies van de zinnen: vraatzucht, dronkenschap, geilheid, machtswellust, luiheid, gemakzucht, leugen en bedrog, wreedheid en moordlust, een reeks zonder einde. Dat is de aloude, effenaf nefaste, ronduit perfide tweedeling van de mens in een verheven ziel en een zondig lichaam, die in het christendom de mens tot zo'n onzalige excessen zou voeren.
Een andere seminale gedachte doet al heel vroeg haar intrede: het rechtvaardigheidsgevoel, dat ons ook nu nog vaak vreselijke parten speelt. Wij mensen zien dat het er in de wereld niet altijd eerlijk aan toe gaat: de zon schijnt voor de goeden en de bozen, de regen valt ook op de rechtvaardigen, men krijgt zelden het verdiende loon, misdaad loont maar al te vaak wel, eerlijk duurt inderdaad het langst, veel te lang zelfs. Dat leidt tot de gedachte dat als er geen rechtvaardigheid is op deze wereld, er wellicht een vergelding is in het hiernamaals. Wie een uitzonderlijk goed leven leidt of echte heldendaden presteert, die moet daarvoor een beloning krijgen, niet (alleen) hier en nu, maar ook daarna. Bijna in alle beschavingen is er een plaats waaruitzonderlijk verdienstelijke personen naartoe gaan als ze sterven, of zelfs zonder te sterven, met lichaam en al, en waar ze een gelukzalig leven leiden. Stilaan komt men tot de overtuiging dat iedereen na de dood zal beoordeeld worden, met een straf voor de kwaden en een beloning voor de goeden. En weer zijn er vele mogelijkheden. Misschien zijn het enkel de goeden die zullen mogen voortleven onder een andere vorm, terwijl de andere gewoon verdwijnen; anderzijds: misschien is dat niet genoeg als straf en wacht hen helse marteling, tijdelijk of eeuwig. En kan een ziel wel genieten van hemels geluk en ook genoeg pijn lijden, als er geen lichaam meer is dat precies het geschikte instrument is voor beide tegengestelde ervaringen? Misschien komt daar wel de zeer vreemde gedachte vandaan van de verrijzenis van het lichaam, de hereniging van de immateriële ziel met het lichaam, alle zielen met al hun lichamen, op de jongste dag, als de Rechter het allerlaatste oordeel komt vellen en de wereld eindigt? Maar welk lichaam dan? Toch niet dat van het ogenblik van de dood, zeker niet bij heel jonge of heel oude mensen! Wanneer zijn we op ons best, om te genieten of om te lijden?
Meteen is het gevaar duidelijk van elke loze veronderstelling: eenmaal men uitgaat van een principe, een premisse, volgen de consequenties, wie A zegt zit al heel gauw aan X, Y en Z, dat wil zeggen in het ongewisse. En waar filosofen, theologen en kunstenaars af en toe zelf nog weten dat ze niet letterlijk spreken, maar in beelden, nemen gewone mensen die beelden al te gemakkelijk voor werkelijkheid en wie kan het hen kwalijk nemen?
Men zou, zonder echt te overdrijven, kunnen stellen dat de vraag naar het leven na de dood behoort tot de kern van het menselijk denken, vroeger, nu en wellicht zolang er mensen zullen zijn. In het Westen is dat vrijwel steeds gesteld in morele termen: het hiernamaals dient om te belonen en te straffen, dus kijk maar uit wat je hier op aarde uitspookt. Heel veel mensen konden (en kunnen) zich eenvoudig niet voorstellen dat iemand zou nalaten om kwaad te doen indien er geen bestraffing is, hier, misschien maar zeker later. Men was er heilig van overtuigd dat zonder Rechtvaardige Rechter de hele wereldorde zou teniet gaan in absolute chaos. Zonder God en godsdienst was moraal eeuwen lang ondenkbaar.
En zo keerde men de oorspronkelijke gedachtegang om: men vertrok van het bestaan van God, voegde er de erfzonde aan toe, een werkelijk ontstellende gedachte, namelijk dat wij allen zondig zijn, onwaardig om het eeuwig leven te verdienen, omdat de eerste mens gezondigd hebben, al weten we niet precies wat ze precies gedaan hebben, maar het was erg genoeg om de hele mensheid in het verderf te storten, stel je voor; maar dat is een wel erg onverkwikkelijke gedachte en dus moest er een Messias komen, een Redder, die de mensen zei en toonde hoe het moest en die zich ten slotte voor hen opofferde en zo de hemel weer bereikbaar maakte... Hoe onvoorstelbaar vreemd deze gedachte wel is, is steeds weer gebleken toen men deze Blijde Boodschap ging prediken in andere culturen: christelijke missionarissen werden meestal ofwel vrolijk uitgelachen en genegeerd of meteen afgemaakt voor ze nog meer onzin konden uitkramen en nog meer onheil aanrichten.
Ik probeer te besluiten. Het is mij nu nog meer duidelijk geworden dat alles wat men tot nu toe gezegd, geschreven en gepredikt heeft over de ziel, het leven na de dood en de verrijzenis van het lichaam gesteund is op de al dan niet redelijke veronderstellingen, theorieën en fantasieën van mensen, ingegeven door de omstandigheden van hun bestaan. Er zijn ontelbare elkaar uitsluitende opvattingen, ook nu nog. Er is bij de mensen geen enkele duidelijkheid over deze kwesties, nergens ter wereld. Vrijwel niemand houdt in de praktijk ernstig rekening met een of andere van deze uiteenlopende opvattingen. De overwegende houding is de agnostische: er is nog niemand teruggekeerd om te zeggen hoe het is, we weten er dus niets van. Stilaan legt de wetenschap de basisstructuren bloot van het menselijk bewustzijn en van het leven zelf. In dat mensbeeld is geen plaats meer voor de vale schijngestalten uit het verleden.
En ondertussen proberen bijna zeven miljard mensen te overleven in deze wereld, zonder zich daarover erg druk te maken.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
15-11-2008
Falklands, Malvinas?
We herinneren ons de Falklands' vooral of uitsluitend van die vreemde episode in 1982, toen twee moderne naties, Argentinië en Groot-Brittannië, elkaar te lijf gingen met inzet van hun moderne legers, te land, ter zee en in de lucht, over het bezit van twee onherbergzame eilanden en 776 kleinere eilandjes of rotsen voor de kust van Argentinië, samen ongeveer 12.000 km² groot; ter vergelijking: België is bijna drie keer zo groot, 30.000 km².
De geschiedenis van die eilanden begint rond 1600, toen Sebald de Weert, een Nederlander, ze voor het eerst te zien kreeg; op oude Nederlandse kaarten staan ze vermeld als de Sebald Eilanden. In 1690 raakte een Engelse kapitein uit koers op weg naar Argentinië en belandde zo op de Sebald Eilanden, die hij prompt in bezit nam voor de Engelse Kroon. Het kanaal tussen de twee grootste eilanden, nu East en West Falkland, noemde hij het Falkland kanaal, naar zijn werkgever, vice-admiraal Cary, de vijfde viscount Falkland, zo genoemd naar een dorp in de streek van Fife in Schotland.
De eerste nederzetting kwam er pas in 1764, met de Franse ontdekkingsreiziger de Bougainville, die er Port Saint-Louis stichtte, nu Port Louis. Hij liet er een aantal vissers uit Saint-Malo, of Saint-Malou in het plaatselijke dialect, achter en zo kregen de eilanden hun Franse naam: les Îles Malouines en ook hun Spaanse-Argentijnse: las Islas Malvinas. Saint-Malo in Bretagne is genoemd naar de Welshe heilige Machutus, of Maclou of Malo, die een abdij stichtte waar nu de stad is en daar stierf in 564, zijn feestdag is 15 november.
Maar in 1765 landden de Britten op een ander eiland en claimden de hele archipel, zich niet bewust van de aanwezigheid van de Fransen. Die lieten hun aanspraken enkele jaren later overigens aan Spanje, dat vanuit zijn kolonie Argentinië de eilanden beheerde. Veel moeten we ons daarbij niet voorstellen; zowel de Britten als de Spaanse Argentijnen verlieten de eilanden al vrij snel, niet zonder een gedenkplaat achter te laten waarop elk zijn rechten vastlegde.
Argentinië maakte gebruik van de Napoleontische oorlogen om zich vanaf 1810 onafhankelijk te verklaren van Spanje. In die tijd bezetten ze weer de eilanden, onder meer voor een strafkolonie. Met de omwentelingen rond 1830 nam Engeland weer over en dat bleef zo; ze richtten er een basis in voor hun vloot, een belangrijk steunpunt op weg naar Kaap Hoorn.
Daarmee zijn de tegenstellingen afgelijnd die leidden tot het conflict van 1982. Argentinië en Engeland hadden nooit hun aanspraken opgegeven en dat is nog steeds zo. Waarom de dictatoriale Argentijnse generaals toen plots de Malvinas/Falklands militair bezetten? Wellicht om de aandacht af te leiden van de ongunstige economische toestand waarin Argentinië onder hun heerschappij beland was; denken we aan de even dwaze inval van Georgië in de door Rusland gedomineerde streken Zuid-Ossetië en Abchazië eerder dit jaar, die eveneens het omgekeerde effect had, namelijk de quasi-onafhankelijkheid van Georgië en de consolidering van de invloed van Rusland.
Zo, dat was het. We moesten wel vijftien eeuwen teruggaan om de naam te verklaren van de Malvinas, de eilanden die de Britten nu trots de Falklands noemen. Er wonen daar nu drie duizend mensen; de temperatuur komt er nooit erg ver boven het vriespunt. De oorlog van 1982 eiste bijna duizend mensenlevens en kostte schrikkelijk veel geld. Kort daarna stortte het generaalsregime in Argentinië ineen en in Engeland werd Margareth Thatcher, The Iron Lady als een heldin herkozen voor een nieuwe ambtstermijn.
Categorie:historisch Tags:Falklands, geschiedenis
10-11-2008
Spinoza: twee biografieën
Mijn belangstelling voor de figuur van Spinoza werd gewekt door de zeer lovende vermeldingen van zijn filosofie in allerlei recente werken, die ik hier ook besprak. Uit mijn studententijd herinnerde ik me enkel dat hij brillenglazen en lenzen sleep om aan de kost te komen; een goede illustratie van het niveau van het filosofisch universitair onderwijs rond 1968. Ik vestigde al eerder jullie aandacht op deze grote denker, je kan dat hier nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=454. Later las ik het buitengewoon verhelderende boek van neuroloog Antonio Damasio, Looking for Spinoza. Joy, Sorrow, and the Feeling Brain. Die bespreking kan je hier nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=89409.
In de stadsbibliotheek in Leuven had ik gemerkt dat er twee recente biografieën van Spinoza waren, beide aanwezig in Nederlandse vertaling. Dus zocht ik op internet naar de oorspronkelijke Engelse versies. De eerste die ik vond, met een aantrekkelijke prijs voor de hardcover editie, was Within Reason. A Life of Spinoza, xviii + 398 pp., appendix, source notes, bibliography, index, 1998, door Margaret Gullan-Whur, een Britse auteur die over dit onderwerp doctoreerde. In de voorbije weken heb ik dit boek gelezen. Het was een moeilijke start; wie gewoon is om Dawkins, Dennett, Pinker, Wilson en Damasio te lezen is wel degelijk rot verwend: dat zijn gevierde auteurs die elk een aantal bestsellers op hun naam hebben over moeilijke tot onmogelijke onderwerpen en aldus bewezen hebben dat ze hun waar aan de man kunnen brengen, meer nog: de helft van het plezier ligt in het lezen zelf, je geniet van de taal én van de inhoud.
Dat is bij Gullan-Whur niet echt het geval. Zij heeft niet de gepolijste stijl van die top-auteurs noch hun fenomenale didactische aanpak. Haar Engels is vaak meer ploeterend dan vloeiend, vaak moest ik zinnen driemaal lezen eer ik begreep waarover ze het had, soms moest ik ze zelfs grammaticaal analyseren zoals lang geleden Latijnse en Griekse teksten: onderwerp, lijdend voorwerp... Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Dan weer belanden we in gemakkelijker vaarwater, maar verliest de auteur zich in lange uitweidingen die de toch al losse draad van haar verhaal nog verder uitspinnen. Herhaaldelijk zijn er bevreemdende stijlbreuken, die doen vermoeden dat de auteur zich al te sterk heeft laten beïnvloeden door de stijl of zelfs de bewoordingen van haar bronnen. Daarbovenop komt zeker in de eerste hoofdstukken een treiterig Dolle Mina-trekje; ik weet het, Spinoza was geen nieuwe man, maar het lijkt me wat kleinzielig om in een historisch werk zo verontwaardigd de nadruk te leggen op de evidente verschillen tussen nu en bijna vierhonderd jaar geleden. Spinoza was een man van zijn tijd op verscheidene punten, maar hij was zeker geen rabiate vrouwenhater, wel integendeel. Af en toe vroeg ik me af waarom mevrouw Gullan-Whur zo nodig over Spinoza wou schrijven, als ze hem toch maar niks vond.
In de later hoofdstukken lijkt ze meer op dreef te komen en houdt ze zich aan de feiten en hun interpretaties en dat is in het geval van Spinoza al meer dan genoeg. Zij heeft ongetwijfeld het historisch materiaal grondig bestudeerd, maar ik vermoed dat ze ook voor de inhoud al te afhankelijk is gebleven van haar bronnen. Zij is er, mijns inziens, niet in geslaagd om een homogeen eigen werk te presenteren, stilistisch noch inhoudelijk. De oorzaak ligt wellicht in het feit dat dit een uitwerking is van een academisch proefschrift, van de hand van een nog onervaren auteur, die bovendien wellicht de filosofische diepgang mist die essentieel is voor de biografie van een van de meest cryptisch schrijvende filosofen van alle tijden. Van een biografie van Spinoza verwacht je niet alleen de historische feiten en hun context, maar vooral ook inzicht in zijn ideeën, hun oorsprong, evolutie en bekroning. Dat is de glorie van Spinoza, niet de kleine kantjes die hij hier toegedicht krijgt op grond van nauwelijks gegrond veronderstellen en hineininterpretieren.
Uiteindelijk zijn het de kwaliteiten van een auteur die de waarde bepalen van een biografie, niet het onderwerp ervan. Met een zo veeleisend denker als Spinoza heeft Margaret Gullan-Whur wellicht te hoog gegrepen.
Dat stelt me voor het probleem van die andere recente biografie, van de hand van Steven Nadler: Spinoza. A Life. Die is niet bepaald goedkoop in het Engels, nieuw kost ze bij Proxis/Club in paperback 32,45 en op internet niet veel minder; in het Nederlands daarentegen kost ze maar 15, maar ik kan nu eenmaal geen Nederlandse vertalingen lezen van Engelse werken. Ik heb van Nadler een ander werk gelezen, Spinoza's Heresy, dat ik hier binnenkort bespreek en dat in het Nederlands verschenen is als De ketterij van Spinoza ( 19). Op basis daarvan zou ik de biografie van Nadler Spinoza' (ISBN 9046700216, Amstel) durven aanraden boven die van Gullan-Whur, zeker als die van Nadler slechts 15 kost, dat is echt een koopje, en die van Gullan-Whur 30 voor de Nederlandse hardback. Ik wacht op Nadler tot ik een meer betaalbare Engelse versie op de kop kan tikken.
Het overkomt me niet vaak en we gaan er ook geen gewoonte van maken, maar ik zou jullie willen attenderen op een uitzonderlijke aanbieding bij Kruidvat. Het gaat om hun Haydn-editie, het verzameld werk van Joseph Haydn (1732-1809) op 150 schijfjes, voor 99! Ik ben de gelukkige bezitter van verscheidene onderdelen van deze uitgave, zoals de 104 symfonieën, de pianotrio's en de pianosonates en die zijn zonder enige uitzondering uitstekend. Nu krijg je de kans om werkelijk alles van Haydn in huis te halen in één keer, voor 0,66 euro per CD. En ik kan je verzekeren dat Papa Haydn in zijn hele leven geen enkele valse noot heeft geschreven. Je zal genieten van alles wat je hier aangeboden krijgt.
Ik weet het, 99 euro is nog altijd een aanzienlijk bedrag en er zijn andere prioriteiten. Maar de feestdagen komen eraan...
Voor mij stelt zich het netelige probleem: ik heb al bijna de helft van dit aanbod in de kast staan; dat dubbel kopen is zinloos. Maar de verleiding is groot om ook de rest in huis te halen: ik zoek al lang naar een goede uitvoering van alle kwartetten, de opera's en oratoria, de baritontrio's, de liederen...
Misschien kan dit argument beslissend zijn: wat heb je nu aan 99 op de bank? In deze tijden? Juist!
Categorie:muziek Tags:Haydn, muziek
06-11-2008
John Wayne & Barack Obama
Enkele dagen geleden verzeilde ik bij het zappen middenin een luidruchtige westernklassieker met de onvermijdelijke John Wayne, in rood hemd, leren gilet, witte hoed (natuurlijk) en de onvermijdelijke Winchester. Hij zat op een kar met een stel prachtige paarden en werd achtervolgd door een meute jodelende Indianen. In onze jeugd hebben we ontelbare keren dergelijke cowboy-en-indianenverhalen gezien, gelezen en nagespeeld. Ook daarna was een goede western altijd wel een verademing, een moment van ontspannende spanning na een frustrerende werkdag.
Maar nu ben ik zo snel als mogelijk weggezapt, ik kon het niet meer aanzien: de vanzelfsprekendheid waarmee mensen, zij het wilde' Indianen, werden afgeknald, tientallen, minutenlang, door onze schuinsmarcherende John Wayne en zijn gezellen op de kar, daarna ook door de Texas Rangers of het leger of een posse', in koelen bloede, stelselmatig, zomaar.
Nog nooit is er zoveel geweld te zien geweest als op onze dagen. Als er in Kandahar of Kaboel een bomauto ontploft, dan krijgen we de stoffige bloedplassen, de afgerukte ledematen, de bomkrater, de uitgebrande auto's, de wegsnellende ambulances enkele uren later op ons scherm. Vaak voegt de reporter van dienst eraan toe dat gevoelige kijkers zich het best even afwenden. Er moeten dus blijkbaar ook óngevoelige kijkers zijn die zich nonchalant vergapen aan dit soort van nieuws. Je zou denken dat we gehard zijn door de opeenstapeling van dergelijke beelden, dat er een gewenning optreedt.
Bij mij is dat niet zo, het is veeleer een oververzadiging die afkeer opwekt. Zelfs de schokkende beelden van schrijnend ondervoede kinderen en hun machteloze ouders zijn me teveel, ik kan er niet naar kijken. Ik weet ondertussen dat er geweld en honger in de wereld is, ik hoef er niet meer aan te twijfelen, ik moet ook niet meer overtuigd worden. Ik wend mijn blikken af van het al te persoonlijke leed van de slachtoffers, ik ben geen ramptoerist, er is een pudeur in mij die me verbiedt om zomaar, van uit mijn luie zetel en de veiligheid en overvloed van mijn warme woning, met koele blik naar die miserie te kijken. Wat je te zien krijgt zijn situaties waarin je, als je erbij zou zijn, onmiddellijk zou willen helpen, hoe dan ook, al was het maar een deken leggen over een uitgemergeld lichaampje. Maar de camera heeft een koude, niet-betrokken blik, kent geen medelijden, ziet alleen sensatie, kijkcijfers. Je bent alleen virtueel aanwezig, je kan geen gebaar stellen, je kan geen uiting geven aan je gevoelens, toch niet op een voor de betrokkenen zinvolle manier. Je snelt ook niet naar je PC om een genereuze schenking te doen aan Artsen zonder grenzen of het Rode Kruis, want dan rijzen weer vragen over efficiëntie en politiek. Er is niets dat je kán doen. Het zijn, kortom, ontredderende confrontaties. Daarom heeft het, meen ik, geen zin om dergelijke beelden zo uitvoerig en zo vaak in het nieuws te brengen. Het is veel verstandiger om dat voor te behouden voor duidingprogramma's, waarin men dieper kan ingaan op oorzaken, verantwoordelijkheden en mogelijke oplossingen.
Maar de redacties stellen zich hierbij blijkbaar geen vragen, net zomin als de mensen die films programmeren waarin willekeurig geweld hoogtij viert. En zo komt het dat geweld alomtegenwoordig is, vanzelfsprekend, banaal. Het kan niet anders dan dat sommige mensen daardoor beïnvloed worden, grenzen verlegd, dat men geweld gaat imiteren, dat men het ook eens wil proberen, kijk maar naar de schoolmoorden.
Ik kan niet meer genieten van een goede' western, want die zijn er nauwelijks. Onvermijdelijk krijgen we scènes te zien uit de niet eens zo slinkse, efficiënte genocide door Europese inwijkelingen op de native Americans. Die beelden zijn zelden ingetogen of zelfs maar enigszins respectvol, maar vrijwel steeds totaal eenzijdig, gruwelijk in hun frivool geweld, ontdaan van zelfs de meest elementaire menselijkheid. Stel u eens in de plaats van een lid van de Sioux, de Dakota of de Nez-Percé, de Zwartvoeten of de Cheyenne. Wat moeten zij denken, niet alleen van de uitroeiing van hun bevolking, de vernietiging van hun beschaving en de diefstal van hun land, maar bovendien van de manier waarop wij die feiten nu nog steeds voorstellen.
Binnenkort hebben ze in de Verenigde Staten een kleurling als president. Het is opvallend dat het enerzijds gaat om de zoon van een zwarte vader en een blanke moeder, dat is volgens Van Dale niet eens een halfbloed, want dat is een kind van een blanke vader; deze definitie dateert dus uit de tijd dat het ondenkbaar was dat een zwarte man bij een blanke vrouw een kind zou maken, terwijl blanke mannen zoveel kinderen van gemengd bloed voortgebracht hebben, dat er vrijwel geen kleurlingen in Amerika zijn die van zuiver Afrikaanse afkomst zijn. Anderzijds is het ook geen Afro-American, de afstammelingen van de negerslaven.
Het kan niet anders dan dat we weer voor een opstoot van PC staan, politically correct denken, spreken en schrijven. Het geeft immers geen pas dat men zich laatdunkend zou uitlaten over personen van een ander of van gemengd ras als de president van de machtigste staat van de wereld in dat geval is.
Als we nu ons thema van zinloos geweld toepassen op de verkiezing van deze nieuwe Kennedy, dan houd ik mijn hart vast voor de persoonlijke veiligheid van Barack Obama.
Categorie:samenleving Tags:geweld, racisme
01-11-2008
Allerheiligen, Allerzielen en Halloween
Allerheiligen en in mindere mate Allerzielen waren in onze jeugd echte hoogdagen; de laatste jaren is het meer en meer Halloween dat benadrukt wordt, en de herfstvakantie; geen van beide kenden we als kind. Allerheiligen zelf is ook een relatieve laatkomer in de kerkelijke kalender, al kent men het sinds de jaren 800; het gaat zelfs terug tot het jaar 609, toen paus Bonifatius IV het Romeinse Pantheon, letterlijk de tempel van alle goden, toewijdde aan Maria en alle martelaren, op de eerste zondag na Sinksen. Het werd verschoven naar 1 november onder Gregorius III en tot een universeel feest gemaakt door Gregorius IV, rond 825, toen een kapel in Sint-Pieters in Rome aan alle heiligen gewijd werd.
Zoals gebruikelijk heeft de kerk daarmee ingespeeld op veel oudere tradities. 1 november markeerde de definitieve scheiding tussen de zomer en de winter. De zomeractiviteiten op het veld waren achter de rug, de wintervoorraden waren ingeslagen, het leven verplaatste zich van buitenshuis naar binnen. Buiten heerste de leegte, de onvruchtbaarheid, de dood. Een goed moment dus om de overledenen te gedenken. In veel tradities vinden we sporen terug van die overgang van leven naar dood in de nacht van de 31ste oktober. Het was dan dat de beide werelden, die van de levenden en die van de doden, het dichtst bij elkaar kwamen. Men beeldde dat uit door vermomd als geesten en spoken, met maskers en lompen en pruiken, in de schemering en de nacht rond te lopen; men stak vuren aan en hing lantaarns op, zodat men enigszins kon zien waar men liep. Vooral in Schotland en Ierland was dit erg gebruikelijk en in de 19de eeuw hebben de emigranten die folklore meegenomen naar Amerika, waar Halloween een echt kinderfeest is geworden: het zijn de kinderen die zich vermommen en van huis tot huis gaan om snoep en geschenkjes te bedelen, met de bedreiging: trick or treat! Of: een geschenkje of ik beheks je! De commercie heeft het ook naar onze streken uitgevoerd, net zoals het heidense' Kerstmannetje Santa Claus, het Amerikaans alternatief voor Sinterklaas.
Spoken, geesten, heksen, tovenaars... het is allemaal folklore geworden, een reden tot vermaak, zelfs het griezelen is nu lekker', tijdens winterse nachtelijke wandeltochten of bij ziekelijke, degoutante horrorfilms. Niemand die nog echt gelooft dat er in de wereld iets anders bestaat dan mensen en dieren en planten, bacteriën, virussen... Nu een overgrote meerderheid van ons ook niet meer in het hiernamaals gelooft, in hemel of hel, denkt men ook anders over de doden: we gedenken ze, we denken aan hen terug, we her-denken ze met weemoed, verdriet of gemengde gevoelens, al naar gelang. We brengen ze terug in onze herinnering, maar we weten dat ze niet terugkomen, dat ze niet ergens anders zijn. We weten dat ook wij zullen sterven, maar wat er dan met ons gebeurt, dat weten we niet, we kunnen het niet weten. We gaan ervan uit dat het dan wellicht met ons gedaan is, zoals ons lichaam zal wegrotten of in rook en as opgaan, zal ons machtig, verontrustend, heerlijk en pijnlijk zelfbewustzijn ooit definitief stilvallen, na de aftakeling die het tijdens ons leven al onderging door ziekte of gewoon ouderdom. Wij hebben geen plan voor een hiernamaals, het speelt geen rol in ons leven, op het ontnuchterende weten na dat we nu eenmaal sterfelijk zijn, dat het leven al bij al kort is, zelfs als we nu gemiddeld veel ouder worden dan ooit en veel langer genieten van onze oude dag.
Dat sobere inzicht in het leven en de dood is er niet vanzelf gekomen. Op het puin van de Grieks-Romeinse cultuur en de religieuze tradities van het Midden-Oosten heeft het christendom een godsdienst gebouwd met als basisgegeven de overwinning van het leven op de dood: de mens kan eeuwig leven, de dood is maar een overgang uit dit tranendal naar een schitterende eeuwigheid. Hoeveel meer dan moeten wij ons tijdens dit leven hier op aarde al richten naar die toekomst, hoe onbelangrijk is het lijden hier... De kerk en de gelovigen hebben op die precaire grondgedachte kathedralen en paleizen opgericht van verdraaide eruditie, van op hol geslagen theologie en lege filosofie, van fantasie en folklore en volksdevotie.
Tegen die heilige huisjes hebben mensen met gezond verstand en scherpzinnige denkers sinds de vroegste aberraties gereageerd, maar het was een eenzame strijd, die ze vaak met hun leven moesten bekopen. Ook wij hebben die weg moeten gaan, elk op onze eigen manier. Wij hebben geworsteld met gewetensvragen, hebben ons afgekeerd van lege rituelen en holle frasen en de inmenging van de kerk in het leven. We zijn zelf gaan nadenken, tot het geloof voor ons een minimale persoonlijke invulling kreeg, of totaal verdween.
Maar dat is niet overal het geval. Tot verbijstering van wie teruggevallen is op sobere, redelijke en pragmatische inzichten en leefregels, zijn er ook vandaag nog wellicht veel meer mensen die nog steeds geloven in een almachtige God, in engelen en duivels en geesten, die zich mengen in het bestaan van de mensen. En het zijn geen goedgelovige, simpele mensen, maar wereldleiders, politieke en religieuze, die denken en handelen en beslissen vanuit een geloof dat de meeste kinderen in hun prille jeugd al achter zich laten.
Galilei heeft, onder ook fysieke druk van de kerkelijke overheid, zijn wetenschappelijke inzichten in de kosmos moeten verloochenen: nee, de aarde draaide niet om de zon zoals de andere planeten, maar stond roerloos in het midden, door God daar geplaatst voor de mens. Hij zou, toen hij de gevangenis verliet, gemompeld hebben: eppur si muove! Dat betekent zoveel als: en toch beweegt ze! Toch zijn er ook vandaag nog overigens verstandige mensen die dat en ook ongeveer alle wetenschappelijke verworvenheden ontkennen en zelfs gewelddadig bestrijden, allemaal in naam van God of Allah. Dat is voor mij het mysterie van het geloof: het belijden, tegen alle beter weten in, van opvattingen die nergens goed of nodig voor zijn, het afwijzen en ontkennen van wat we met onze eigen ogen zien.
Categorie:God of geen god? Tags:filosofie, dood, hiernamaals
30-10-2008
klassiek ballet 1500-1830
Voor iemand die danst is niets meer voor de hand liggend dan... dansen. Maar waarom dansen mensen? Dieren dansen niet, al zijn er wel die gedragingen vertonen die we als zodanig zouden omschrijven indien ze bij de mens voorkwamen. We hebben het dan over baltsgedrag, stereotiepe bewegingen die eigen zijn aan een diersoort en die uitgevoerd worden in het kader van de voortplanting.
Waarom danst de mens? Wellicht ligt de oorsprong bij de gemeenschapsvorming: samen dingen doen bevordert het samenhorigheidsgevoel en naast samen eten, drinken, voedsel verzamelen, op jacht gaan, samen slapen en wonen zijn het waarschijnlijk de eigenaardige gedragingen van het zingen en dansen die de primitieve mensen dichter bij elkaar gebracht hebben. Voor zover men kan nagaan heeft de mens altijd al gedanst en we vinden sommige zeer oude vormen nog terug in de volksdansen die in gesloten gemeenschappen werden overgeleverd.
Ballet is iets anders. Het verschil met de rituele en volksdansen ligt vooral hierin, dat er bij ballet aan de ene kant uitvoerders zijn en aan de andere kant toeschouwers. De uitvoerders hebben zich door studie en oefening voorbereid op de opvoeringen voor de toeschouwers. En dat is iets dat in feite vrij laat in de geschiedenis is ontstaan.
Een eerste aanzet vinden we rond het jaar 1500, bij de aanvang van de Renaissance. In Italië wedijverden de adellijke hoven met elkaar in pracht en praal, onder meer in het vermaak dat zij aanboden bij feestelijke gelegenheden. Toch waren het toen de edellieden zelf die dansten, zongen en muziek speelden: je was maar echt een edelman als je bedreven was in deze kunsten. Maar de concurrentiestrijd om de beste opvoeringen te brengen, zorgde ervoor men stilaan ook professionele kunstenaars inzette voor de muziek en de zang. Zo ontstonden vooral in Frankrijk de zogenaamde ballets de cour, hofballetten waarin plaats was voor mime en dans, met toelichting in gesproken of gezongen verzen; er waren ook liederen, solo of in koor en ook zuiver instrumentale nummers. De dansers in de balletten waren nog steeds de edelen zelf; de Franse koning Louis Quatorze kreeg zijn bijnaam Le Roi Soleil of Zonnekoning naar de rol die hij speelde in Le ballet de la Nuit in 1653. De dansen hadden een eigen naam die we nu nog terugvinden in klassieke muziekstukken: menuet, gavotte, rigaudon, bourrée, passepied, loure. Ze waren gebaseerd op volksdansen uit die tijd en hadden een eigen ritme en tempo. Lully is de bekendste componist van dergelijke balletmuziek, een goed voorbeeld is Molière's Le bourgeois gentilhomme van 1670.
De eerste productie waarin enkel dans voorkwam, dus zonder gesproken of gezongen tekst, was Le triomphe de l'amour van 1681, op muziek van Lully in een choreografie van Pierre Beauchamp en helemaal uitgevoerd door professionele dansers in plaats van de edelen. Er was voor het eerst ook een professionele prima ballerina, een Mademoiselle Lafontaine. Dit was het gevolg van de oprichting door de Zonnekoning in 1669 van de Académie Royale de musique, die later zou uitgroeien tot de Parijse opera. In die Académie werden dansers opgeleid voor optredens in de opera-balletten in de Parijse theaters, met Campra en vooral Rameau als de belangrijkste componisten. Ballet is dus ontstaan in 1672, met de oprichting van de dansschool in de Parijse Academie. Ze werd in 1713 definitief opgenomen in de Opéra.
Rond die tijd ontwikkelde zich een nieuw genre, dat zich losmaakte van de opera en dat uitsluitend bestond uit muziek, mime en dans, zonder tekst. Men noemde dit ballet d'action, omdat het verhaal gebracht werd door de actie, niet door het woord.
Nog een belangrijke vernieuwing deed zich voor in 1726, toen de danseres Marie-Anne Camargo voor het eerst een kleed droeg dat niet tot op de grond reikte, maar tot juist boven de enkel, zodat haar snel voetwerk in de levendigste passages van de muziek beter zichtbaar was voor de toeschouwers; daarvoor waren het enkel mannelijke dansers die zich daarop toelegden. Haar rivale, Marie Sallé, die zowel in Londen als Parijs optrad, deed helemaal afstand van de traditionele kleding en verscheen in een losse rok en met een natuurlijk kapsel, dus voor het eerst zonder monumentale pruik! Zo trad zij op in Pygmalion op muziek van Haendel in 1734.
Jean-Georges Noverre (1727-1810) was een van de merkwaardigste vernieuwers van het ballet. Hij wou weg van de dans als louter tussenspel in de opera; hij nam ook geen vrede met inhoudsloos vertoon van technische vaardigheid en conventionele vormelijkheid. Zijn choreografieën waren gericht op dramatische expressie, op basis van muziek die geschreven was om elke nuance van het verhaal en de gevoelens van de dansers te illustreren. Zijn invloed reikte tot in Wenen, waar zelfs de grote Gluck voor het ballet componeerde, maar dan voor die andere grote vernieuwer, Gasparo Angiolini (1731-1803). Rond 1800 waren het leerlingen van Noverre, zoals Didelot en Dauberval, die voor het eerst pointes in hun balletten gebruikten. Rond 1750 bereikte het klassieke ballet ook her Russisch hof, met een hoogtepunt in de gerenommeerde school van Sint-Petersburg.
Salvatore Viganò (1769-1821) was de volgende internationale top-choreograaf; hij was een neef van Boccherini en werkte ook samen met Beethoven. Diens Prometheus was uitzonderlijk speciaal geschreven voor het ballet; tot dan maakte men voor de balletmuziek meestal gebruik van bestaand materiaal, dat door medewerkers van de theaters werd aangepast aan de choreografie. Het is dus pas van in die periode dat men aan componisten vroeg om speciaal voor het ballet muziek te schrijven. De balletten van Viganò maakten voor hun inspiratie vaak gebruik van de grote drama's, zoals die van Shakespeare. Zijn opvolger Carlo Blassis (1795-1878) was de grondlegger van het klassieke dansonderricht zoals het ook vandaag nog gegeven wordt.
Categorie:muziek Tags:muziek, ballet
25-10-2008
De dood: nothing to be frightened of, Julian Barnes
Acht jaar geleden las ik een kortverhaal dat me heel diep raakte: Julian Barnes, The Story of Mats Israelson, in The New Yorker (July 24, 2000); via Google kan je de hele (Engelse) tekst gemakkelijk vinden en gratis downloaden. Ondertussen las ik van hem ook de roman Staring at the Sun (1986), klik hier voor mijn bespreking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=50.
Toen ik onlangs las dat hij een nieuw boek uit had, kocht ik het meteen via internet in Engeland, aan minder dan de helft van de prijs van hier ( 21 bij Proxis/Club). Ik heb het ook meteen gelezen. Nothing to be Frightened of is de titel, 250 pp., hardcover, mooi gebonden; verzorgd gedrukt. Datgene waarvoor we geen schrik moeten hebben is de dood, dat is het thema van het boek. Na een terechte en nuttige opmerking van een vriendelijke lezer haast ik mij erbij te vermelden dat het boek nu al in het Nederlands vertaald is door Sjaak de Jong, onder de titel 'Niets te vrezen', uitgeverij Atlas, ISBN 904500710X, barcode 978 90 45007106; bij Proxis/Club 19,90.
Het was een vreemde ervaring voor mij om dit boek te lezen. Barnes is geboren in 1946, net als ik en studeerde een paar jaar filosofie (idem) maar haalde dan zijn diploma in moderne talen (niet idem). We zijn dus leeftijdsgenoten en ook tijdgenoten: wij hebben dezelfde geschiedenis beleefd, dezelfde boeken gelezen, we hebben een gelijksoortige achtergrond en familiegeschiedenis, gelijklopende belangstellingen. Ik had herhaaldelijk de indruk dat ik mezelf zat te lezen, of dat Barnes mijn blog had geplunderd. Wij zijn duidelijk met dezelfde vragen bezig en vinden ook dezelfde antwoorden of zijn ontevreden met de afwezigheid of het onbevredigend karakter ervan.
Barnes laat zijn kritisch oog gaan over de doden in zijn familie: grootouders, ouders; hij spreekt erover met zijn enige broer, een filosoof, en met andere familieleden. Hij spreekt over de dood en over onsterfelijkheid met collegas, vrienden, zijn dokter Hij leest (auto-)biografieën van auteurs, componisten, filosofen en kijkt hoe zij gestorven zijn, hoe zij omgingen met leven en ziekte en dood en onsterfelijkheid. Hij belijdt zijn agnosticisme en toetst het aan andere opvattingen.
Barnes is een beroepsschrijver, wat hij schrijft is literatuur. Zijn taal is speels, eigenzinnig, florissant, analytisch, ontluisterend, persoonlijk. Hij heeft de verschillende leidmotieven kundig en subtiel verweven tot een groter geheel, het zijn geen losse stukjes; er zit structuur in het boek, ook al is die niet rechtlijnig maar postmodern, zoals men zegt. Hij kan iets vermelden en die draad honderd bladzijden verder weer opnemen op een zinvolle manier, het combineren met een latere gedachte en het zo verrijken, het optillen tot een hoger dimensie of er een diepere betekenis uit puren. Het is geen autobiografie, zegt hij zelf, maar er zit wel veel autobiografisch materiaal in, of hij heeft het toch zo gepresenteerd, je weet natuurlijk nooit of wat hij als herinneringen neerschrijft ook werkelijk gebeurd is, ook dat is een thema van het boek: onze herinneringen zijn vaak volkomen onbetrouwbaar, misschien is onze hele kijk op het leven en op de wereld dat ook.
Dit boek is een literaire mijmering over de sterfelijkheid van de mens, over de eigen sterfelijkheid van de auteur en die van zijn geliefden. Barnes benadert het thema van honderd kanten, soms zeer ernstig en filosofisch of historisch, soms cynisch, soms komisch, soms vertederd of ontroerd. Het is een leesboek en ook een denk- en voelboek: het laat je niet onberoerd, je vergelijkt voortdurend wat hij zegt met je eigen gedachten en gevoelens en herinneringen, dat is toch wat het bij mij deed. Vaak waren het bevestigingen, soms zelfs identieke standpunten of flashbacks naar dingen die ik lang vergeten was. Het is ook een nuchter en ontnuchterend boek: de dood is geen taboe meer, maar erover praten is het meestal wel; niet zo voor Barnes, hij gaat geen enkel aspect ervan uit de weg. Hij vraagt zich expliciet af of dit misschien zijn poging is om de ultieme grensoverschrijding gemakkelijker te maken, om door een aangeleerde vertrouwdheid met de dood de paniek van het naderend einde te voorkomen. Zijn antwoorden zijn steeds impliciet, onuitgesproken maar daarom niet minder duidelijk. Hij predikt niet, tracht niet te overhalen of te ontkrachten, maar zijn standpunten zijn, achteraf gezien, wel altijd heel duidelijk, ook als hij andere, radicale of onbezonnen overtuigingen bagatelliseert, ondermijnt, banaliseert of ridiculiseert.
Nothing to be Frightened of is het vertrekpunt en de voorlopige conclusie, in afwachting van wat er uiteindelijk in het echt onvermijdelijk zal gebeuren. Het is een goed boek voor deze tijd van het jaar, in de aanloop naar de dag dat we onze doden gedenken en ons vragen stellen over hoe het ons zal vergaan. Ik wil het je graag aanbevelen.
Categorie:ex libris Tags:filosofie, dood, hiernamaals
24-10-2008
Cornelis Verhoeven: Tegen het geweld
Tegen het geweld' is de titel van een essay, in boekvorm (73 bladzijden) uitgegeven bij Ambo in 1967, van de Nederlandse filosoof, classicus, publicist en docent Cornelis Verhoeven (1928-2001). Ik kwam bij hem terecht toen een attente lezer afstand nam van mijn weigerachtige houding tegenover wat in het Nederlands gepubliceerd wordt en mijn eenzijdige voorkeur voor het Engels, het Frans en zelfs het Duits, dat ik niet eens zo goed machtig ben.
Ik lees inderdaad vrijwel nooit Nederlandstalige werken. De eerste reden is dat ik zoveel als mogelijk wil lezen in de oorspronkelijke taal: al mijn ervaringen met vertalingen uit het Engels doen me als de bliksem overschakelen naar het origineel. Maar ik heb hier op mijn website zelf vertalingen gemaakt uit het Engels, van Shakespeare, Yeats, Nabokov, William Trevor...
Er is nu eenmaal ook veel meer in het Engels en het Frans gepubliceerd dan in het Nederlands. Louter statistisch gezien zijn er meer lezenswaardige of zelfs meesterwerken dan in mijn moedertaal. Vroeger was het ook nog zo dat Nederlandse vertalingen pas jaren nadien verschenen of helemaal niet. Enkele lauwe pogingen om Nederlandstalige boeken te lezen, literaire of wetenschappelijke, liepen op een fiasco uit. Dat maakt dat ik dus al veertig jaar lang nog nauwelijks iets in het Nederlands lees.
Daaraan heeft mijn vriendelijke bloglezer dus verholpen. Hij wees me op Cornelis Verhoeven en dat leidde tot wat snuisteren op Wikipedia en bracht me zelfs op de verzorgde website van de auteur. Ik vond toevallig dit boekje en las het tijdens de laatste paar dagen.
Dat duurde heel wat langer dan de bescheiden lengte van het essay laat vermoeden: 72 bladzijden is zelfs in de vrij kleine druk normaal niet genoeg om een hele dag te vullen. Niet zo met deze tekst van Verhoeven! Zijn taal is zowat het tegenovergestelde van simpel. Niet omwille van de woorden die hij gebruikt, al zijn er wel een paar die hij net zo goed door eenvoudigere had kunnen vervangen, zoals zijn stopwerkwoord hypostasiëren'; Van Dale kent enkel hypostaseren': iets abstracts concreet voorstellen. Meer waarschijnlijk is het bij Verhoeven een vertaling van het Franse hypostasier, dat Henri Bergson uitvond in L'Évolution créatrice naar analogie met apostasier: zijn geloofsafval belijden; de betekenis is dan zoiets als: iets (abstracts of onbestaand) ten onrechte als een realiteit voorstellen. Het is een terminologie die enkel bij Franse denkers als Gabriel Marcel en Victor Jankélévich voorkomt. Maar dit is een ongelukkige uitzondering en wie ben ik om een auteur te verwijten dat hij al eens een obscuur of archaïsch woord uit de vergetelheid van Lethe redt of usurpeert in een idiosyncratische semasiologie?
De moeilijkheidsgraad van dit essay ligt dus niet in het gebruik van jargontaal, maar in het zeer eigenzinnig, poëtisch filosofisch taalgebruik van vertrouwde woorden in nieuwe contexten, in het gezocht uitpuren van betekenissen en etymologieën, in verrassende tegenstellingen tussen aanleunende of contrasterende woorden, in modulerende herhalingen, in uit hun verband gerukte beelden, in de kunstige complexiteit van gedragen zinnen en lange paragrafen. Je hebt al je aandacht nodig om bij de les te blijven, om de draad niet kwijt te raken. Je kan ook niet zonder een meer dan behoorlijk intellectueel uithoudingsvermogen en zelfs enige zelfverloochening als je het tot het einde wil volhouden, maar ik kan je verzekeren dat je achteraf opgelucht zal zijn, als na een lange, inspannende tocht in de ijle lucht van het (intellectueel) hooggebergte.
We hebben sinds het verschijnen van Verhoevens essay ook volop de gelegenheid gehad om ons over geweld allerhande te bezinnen, denken we maar aan deze minimale wrede selectie: mei '68, de Chinese Culturele revolutie, Idi Amin in Oeganda, Pol Pot en de Khmer Rouge, Mengistu in Ethiopië, de oorlog tussen Iran en Irak, de oorlogen in Oost-Congo die tot op vandaag voortduren, de Algerijnse burgeroorlog, de Intifada's, Darfur, Tsjetsjenië, 9/11, Irak, de Taliban... En dan spreken we alleen maar over extreme vormen van politiek geweld.
Verhoeven beperkt' zich tot een theoretische benadering van het probleem. Hij vertrekt misschien wel van concrete situaties, maar hij vermeldt die niet. Hij geeft ook geen voorbeelden ter illustratie van zijn uitspraken, op één enkele uitzondering na, die dan nog zeer door de feiten is achterhaald, maar daarover verder meer.
Ik ben er zeker van dat ik de subtiele gedachtegang van Verhoeven ampel onrecht aandoe door wat ik hier over zijn essay neerschrijf. Wie ten volle die uitdaging wil aangaan, leze het werkje zelf, het loont de ruime moeite die men er zeker moet voor doen.
De auteur waarschuwt voortdurend voor de gevaren die onvermijdelijk oprijzen voor al wie geweld wil bestrijden; het woord zegt het zelf: bestrijden' is ook geweld gebruiken en men kan iets niet uit de wereld helpen als men er zich zelf schuldig aan maakt. Dat schakelt natuurlijk al een groot aantal denkpistes uit, die Verhoeven nauwkeurig duidt: het staatsgeweld van de ideologie, de kortzichtigheid van de revolte en de revolutie, de futiliteit van het fysiek protest... Het denken, dat geboren wordt uit de ergernis over het geweld in onze wereld, het geweld van het zijn zelf, staat machteloos omdat het zich niet mag laten verleiden tot het geweld van de daad of zelfs maar de gewelddadige gedachte. Enkel door vast te houden aan de machteloosheid kan het op termijn een invloed hebben, door niet deel te nemen aan het geweld en door de verhinderende voorbeeldfunctie die het uitoefent tegenover de voortdurende verlokking om de ergernis te laten omslaan in woede en vernietigende actie.
Verrassend is de negatieve nadruk die Verhoeven legt op de emoties. Hij huivert voor de desastreuze gevolgen van de hevige emoties. Hij droomt van een hypothetische utopische mens die kan handelen volgens zijn puur en helder denken, onverstoord door zijn irrationele emotionaliteit. Dit is voorbijgaan aan de aard van de mens zelf; de emoties zijn onmisbare bestanddelen van het denken, zoals recentelijk Damasio en Pinker zo overtuigend aangetoond hebben.
Verhoeven ziet slechts één middenweg, waarbij het denken zonder het gebruik van geweld toch kan ingrijpen in de natuur en de samenleving, namelijk de techniek, waarin de mens de natuur niet zozeer onderwerpt als optimaal gebruikt, de mogelijkheden ervan blootlegt zonder ze te vernietigen, met doelstellingen die eigen zijn aan de natuur, niet aan de gewelddadige emotionele menselijke verlangens.
Zo komen we bij het enige concrete voorbeeld dat Verhoeven geeft: het verkeer. Hij ziet daarin de verwezenlijking van de rationele utopie, waarin de mens zich gewillig onderwerpt aan willekeurige (links of rechts rijden, stoppen voor rood of groen,...) of louter intrinsieke verkeerstechnische afspraken: voorrang, snelheidsbeperking &c. Emotioneel gedrag in het verkeer is zinloos en wordt ook niet getolereerd.
Het is precies daar dat wij vandaag Verhoeven niet kunnen volgen. Het verkeer waar hij over droomt is niet meer dan dat, een droom, een utopie. Het aantal verkeersdoden moet ook in 1967 al angstwekkend hoog geweest zijn; vandaag is het niet anders. Er is de ontstellende verkeersagressie, het bewust met (zware) voeten treden van de verkeersregels door ongeveer iedereen, de internationale congestie van de wegen en de duizenden kilometers dagelijkse file, de vervuiling, de energiekost... Het verkeer is een schoolvoorbeeld geworden van hoe het niet moet en niet lang meer kan, het is het tegenovergestelde van rationaliteit, het is het probleem in plaats van de oplossing.
Dat is dan ook mijn ongenoegen over de boodschap die Verhoeven brengt of liever: die hij niet brengt. Zijn bezwaren tegenover actieve bestrijding van het geweld kan ik begrijpen en grotendeels bijtreden, maar zijn oplossingen zijn flinterdun en zijn al te blind vertrouwen op de zuivere techniek blijkt nu, veertig jaar later, een groteske illusie, een waanzinnige dystopie. Het is precies de techniek en in het bijzonder het verkeer en de industrie die ervoor zorgt dat onze planeet misschien wel een vroegtijdig einde tegemoet gaat.
Neen, dan is het beter ons te houden aan de enigmatische, uitdagend tegensprekelijke maar beslist waardevolle kern van zijn betoog, namelijk dat het denken zichzelf moet zijn en dat alleen dan ook kan blijven in zijn machteloze ergernis aan het geweld, in de weigering om hoe dan ook actief in te grijpen en zich zelf schuldig te maken aan geweld. Het is een vertwijfelende waarheid voor elke politiek, voor elk engagement, in het aanschijn van elk onrecht en elk geweld. Maar in zijn extreem uitgepuurde onwerkelijkheid en zijn utopische meeslependheid heeft het een onweerlegbare zweem van grondige plausibiliteit.
Categorie:samenleving Tags:geweld
23-10-2008
Een scheet in een fles: ter zake
Ter zake of niet ter zake, that is the question.
Bovendien stelt zich nog een andere vraag: is het ter zake of *terzake?
Laten we beginnen met de taalkundige kwestie. Van Dale en Verschueren kennen de aaneen geschreven vorm *terzake niet (ik gebruik hier de asterisk om aan te duiden dat een woord niet correct is; dat doen taalkundigen gewoonlijk, om te verhinderen dat een te vermijden woord door zijn vermelding een normaal woordbeeld krijgt). Ook het oude Groene boekje (1954) kende *terzake niet als een afzonderlijk woord. In de uitgave van 1995 prijkt het plots wel. Ik beschik hier thuis niet over de uitgave van 2005, maar de online elektronische versie verzekert me dat enkel ter zake' behoort tot de Officiële Spelling. Dat is dus duidelijk: ter zake en niet anders.
Waarom de VRT er dan op staat om een prime time programma *Terzake te noemen is mij niet duidelijk. Soms foefelt men een beetje en schrijft men TerZake, maar het logo en ook op de eigen website is het steeds gewoon aaneen geschreven. Benieuwd wat de taaladviseur daarover te zeggen heeft, ik zal het hem eens vragen.
Maar ik wou het eigenlijk over het programma zelf hebben. Al enige tijd zit ik mij te ergeren telkens ik het bekijk. Het is een vreemde mengeling van een nieuwsuitzending, kritische interviews, duiding, praatshow... Je weet dus niet in welk genre je terechtgekomen bent. Journalisten-presentators van de nieuwsdienst beperken zich (gelukkig) meestal tot wat ze in het Engels aanraden: Just give us the news, please! De onderliggende gedachte is: wij zullen zelf wel beslissen wat we erover moeten denken en als we menen dat we daarbij hulp nodig hebben, dan zullen we wel naar een duidingprogramma kijken of commentaren lezen. Het nieuws op de staatsomroep moet neutraal zijn. Ook daartegen zondigt men wel eens. Ik zal hier geen namen noemen, we kennen allemaal de reporters die ook daar het medium misbruiken om hun persoonlijke opinie tot (wereld)nieuws te verheffen.
Dat is een van de problemen die ik ook met *Terzake heb. In een format dat in feite niet afwijkt van een normale nieuwsuitzending, krijg je voortdurend situaties die eigenlijk enkel kunnen in andere programmavormen, zoals Phara, De keien van de Wetstraat en andere. Ook de gasten hebben het daar vaak duidelijk heel moeilijk mee. Een minister verwacht zich aan enkele informatieve vragen zodat hij zijn uitleg kan geven, maar wordt nu voortdurend onbeschaamd in de rede gevallen, serieus op de rooster gelegd en zelfs zonder meer beschuldigd: U doet er dus niets aan!' Het is dus nog steeds het zelfde!' Bent u eigenlijk nog wel minister?' Waarom bent u nog niet afgetreden?' Zou u niet beter de eer aan uzelf nemen?' Is dat niet totaal onaanvaardbaar?' Het zijn vormen van agressieve journalistiek die ik niet graag zie in nieuwsuitzendingen. Men mag de zaken niet te veel door elkaar halen, want dan weet niemand nog waar hij of zij het heeft. Dit leidt tot onduidelijke situaties, ook ethisch en deontologisch. Wat de journalisten van *Terzake zich op dat punt permitteren is, en ik gebruik het woord niet gauw, ergerlijk en onaanvaardbaar. Ik hoop dat de directie of de toezichthoudende overheid dat spoedig inziet en ons die dagelijkse pijnlijke vertoningen bespaart. Just give us the news, PLEASE!
Een ander bezwaar geldt de onverbloemde sensatiezucht. De onderwerpen die men aansnijdt komen vanzelfsprekend uit de actualiteit, maar zij worden opgediend in een stijl die normaal enkel in de sensatiepers gebruikt wordt. Ik neem enkele recente voorbeelden.
Sinds enige tijd zijn er enkele mensen aan de top van de politie die onder vuur liggen. Wat ze precies gedaan hebben en of daarmee iets verkeerd is, daarover is men het niet eens. In het slechtste geval zou er eventueel mogelijks misschien sprake kunnen zijn van beoordelingsfouten, slechte inschattingen, procedurekwesties. Ik wil die zaken niet minimaliseren, maar ik heb op geen enkel moment de indruk gehad dat we hier te maken hebben met wat *Terzake elke dag als voorbeelden van grove normvervaging bestempelt. Men heeft blijkbaar niet door dat het hier niet, werkelijk niet gaat om wat die mensen al dan niet gedaan hebben, maar om puur politieke afrekeningen. Men pakt' mensen op een of andere vermeende of vermoede slipper, uitschuiver of zelfs vergissing, steeds van minimale omvang of impact, niet omdat ze iets misdaan hebben, maar omdat ze tot een andere partij behoren of tot de meerderheid. De politiekers verdoen hun tijd in commissies en zelfs in plenaire zittingen met het zwaaien met zorgvuldig gelekte geheime en privé documenten en e-mails, over in feite banale kwesties als de benoeming of promotie van een personeelslid. Het is werkelijk waanzinnig om te zien hoe uitgerekend politiekers iemand beschuldigen van tussenkomsten in een dossier. Is er één politieker die één dag laat voorbijgaan zonder dat hij of zij zonder enige scrupule tussenkomt in een dossier? Politiekers zijn er trots op dat ze iets voor u kunnen doen, dienstbetoon heet dat en zij spenderen er een groot gedeelte van hun tijd aan, iedereen weet dat en niemand ziet daar ook maar één graat in. Hun wild geschreeuw bij de kwesties die ons nu al weken, maanden zouden moeten bezighouden, is dan ook totaal ongeloofwaardig. Heel België, heel de wereld weet dat waar mensen samen zijn, er zaken geregeld worden. Dat men daarbij al eens te ver gaat, dat zal wel en dat mag niet. Maar ik maak me daarover veel minder zorgen dan over de regeling' met Fortis en Dexia en Ethias: daar zijn miljarden mee gemoeid en miljoenen mensen die hun geld kwijt zijn. Ik maak me zorgen over het échte klimaat, niet dat in de Wetstraat en nog minder dat in de redactiekamers van de VRT of gelijk welke andere zender.
Gisteren kregen we dan de boekskes' zelf over ons heen: een vrouwelijke politica en een tv-presentator zijn verliefd en komen dat uitleggen in *Terzake. Waarom, in hemelsnaam? Bovendien hebben ze helemaal niets uitgelegd: hun relatie is een privé aangelegenheid. Daarmee ben ik het helemaal eens. Waarom zitten ze dan in de studio? Waarom zou ik ernaar kijken?
Ik lees nooit kranten, ook geen algemene tijdschriften. Ik luister met een half oor naar het nieuws op de radio. Ik kijk met meewarige blik naar het nieuws op tv, want ook daar is sensatie en negatieve of onheilsberichtgeving troef. Wanneer zien we Martine nog eens glimlachen? Haar danig gepijnigde gelaatsuitdrukking staat voorwaar gegrift in haar kraaienpootjes, haar veelzeggende grote ogen smeken de luisteraar om een gedeelde verontwaardiging die hij haar zelfs in deze tijd van technologische interactiviteit helaas niet kan geven.
Ik heb een voorstel voor een nieuw format voor *Terzake: de *Terzake gong-show! Zet er publiek bij en een stel halve gare juryleden en haal de misplaatstegrappenmakers die denken dat ze slimmer zijn dan de rest van de wereld van het scherm met een dreunende afkeurende gongslag of een ijskoude douche, onder begeleiding van al dan niet geïnduceerd schaterlachen.
Het is hoog tijd dat men begint in te zien dat programma's als *Terzake een deel van het probleem zijn: zij zoeken problemen en als ze er geen vinden, dan maken ze desnoods van een windje een donderslag. Want dat is wat de hele hetze rond de politietop is: een scheet in een fles, niet ter zake.
Categorie:samenleving Tags:media
22-10-2008
Ursula & Cordula
Ursula en Cordula, twee namen die vroeger heel vaak voorkwamen, niet alleen in Vlaanderen, maar in de hele (christelijke) wereld. Vandaag weet amper nog iemand dat die namen bestaan hebben. Geen van beide oorspronkelijke heiligen, naar wie al de volgende Ursula's en Cordula's genoemd waren, wordt nog officieel gevierd in de katholieke kerk sinds de hervormingen van 1969 (!). Nochtans waren ze allebei heel populair, vrijwel tot op het moment dat ze uit de lijsten verdwenen zijn. Talloze kunstenaars, en niet van de minste, bijvoorbeeld Memling, hebben hun verhaal uitgebeeld, bezongen en verteld. Wij kennen hier bij ons de vrouwelijke congregatie van de Ursulinen, gesticht door Angela de Merici in 1535, die zich vooral met de opvoeding van jonge meisjes bezighield; er is een belangrijke secundaire school in Sint-Katelijne-Waver.
Wat weten wij over die twee heiligen? In een woord: niets. Dat is ook de reden waarom men ze bij de herziening van de heiligenkalender in 1969 stillekens weggelaten heeft. Er is geen enkel historisch document dat hun naam vermeldt, al de legenden rond hun leven of dood, zijn gedurende 1600 jaar verzonnen, aangedikt, vermengd met andere verhalen en aangepast aan plaatselijke of tijdelijke omstandigheden.
De eerste vermelding van maagdelijke martelaressen verschijnt in een inscriptie van rond 400 op de huidige kerk van Sankt Ursula in Keulen. Het is een vage tekst over de oprichting van een basiliek op de plaats waar naar verluidt' maagden hun leven zouden gegeven hebben voor het geloof. Dat is alles, meer is er niet, geen namen, geen data, geen aantallen. Enkele honderden jaren later spreekt men al van ettelijke duizenden maagden, van wie de voornaamste Pinnosa zou geweest zijn. Daarna zijn de aantallen zeer uiteenlopend: twee, elf (Ursula, Sencia, Gregoria, Pinnosa, Martha, Saula, Britula, Saturnina, Rabacia, Saturia, and Palladia), tweeduizend, elf honderd, tot elf duizend vanaf het jaar 900. Waar komt die 11, 1100 of 11.000 vandaan? Ook dat weten we niet. Heeft iemand een onduidelijke aanduiding op de inscriptie in Keulen verkeerd gelezen als XI? Heeft men er later XI MV van gemaakt, elf Vrouwelijke Martelaren (undecim martyres virgines), en is dat dan weer verkeerd gelezen als undecim milia virgines (er werd veel afgekort in inscripties en manuscripten)? Was een van de maagden Undecimilla, letterlijk Elfje? Het was in de Romeinse tijd inderdaad gebruikelijk om vooral slaven geen naam maar een volgnummer te geven; Primus, Secundus, Tertius, Quartus, Quintus, Sextus &c. Heeft men die Undecimilla dan gelezen als undecim millia, elf duizend? In de kerk in Keulen liggen duizenden beenderen, waarschijnlijk de overblijfselen van een begraafplaats die men rond 1100 (!) heeft ontdekt; toen een dokter in de 19de eeuw vaststelde dat er ook dierlijke beenderen bij waren, moest hij de stad verlaten onder druk van de kerk en de publieke opinie...
De elementen die we het vaakst terug vinden in de legende zijn deze. Een Britse prinses werd uitgehuwelijkt aan een heidense koning, maar stelde als voorwaarde dat hij zich zou bekeren en drie jaar zou wachten met de voltrekking van het huwelijk. Van die adempauze maakte ze gebruik om de vlucht te nemen naar het vasteland. Toen ze met elf gezellinnen en 1000 dienaressen voor elk van hen, de oversteek maakte, brak er een storm los die het schip ergens in Gallië deed stranden. Van daar begonnen ze aan een lange pelgrimstocht die hen tot in Rome bracht. Daar nam de paus ontslag en reisde met hen mee. Zo kwamen ze in Keulen terecht, dat door de Hunnen belegerd werd. Ze werden verraden en uitgeleverd en alle 11.000 vermoord door de Hunnen, Ursula door Julius, de aanvoerder zelf, met een pijl. Dat is het verhaal van Sint-Ursula en de 11.000 maagden, en het heeft alle twijfels, bedenkingen en ernstig wetenschappelijk onderzoek overleefd tot in 1969. Er zijn talloze versies van, die honderden stichtelijke bladzijden vullen.
Cordula verschijnt ook in een van die legenden. Ze was een van de gezellinnen en had zich verborgen tijdens de slachting, maar de volgende dag kreeg ze spijt en onderging vrijwillig het zelfde lot.
Dat laatste element heeft een vreemde echo in een verhaal uit de Franse Revolutie, dat we voor het eerst vermeld vinden in de memoires van Mère Marie, van het Karmelietessenklooster van Compiègne, die de Terreur overleefde. Toen de vermoorde nonnen later door de kerk zalig verklaard werden, vond de jonge Duitse katholieke schrijfster Gertrude von le Fort in hun verhaal inspiratie voor haar roman: Die letzte am Schafott (1931). Dat is later bewerkt tot een toneelstuk, dat veel succes kende in katholieke middens; ik herinner me opvoeringen door een amateurgezelschap in mijn geboortestad Eeklo, met mijn al te vroeg overleden zus in de rol van Blanche de la Force ( cf. von le Fort). Georges Bernanos werd aangezocht voor een filmscript en breidde het verhaal uit met personages en gebeurtenissen. Francis Poulenc (1899-1963) maakte er een opera van: Dialogue des Carmelites, gecomponeerd in 1953, première in La Scala in 1957. Vooral de scène met het akelige geluid van de guillotine is vermaard. De jonge zuster Blanche onttrekt zich aanvankelijk aan het lot van de andere zusters, maar komt dan in een uiterst dramatische scène opdagen om als laatste op het schavot haar plaats in te nemen bij haar medezusters, als een nieuwe Cordula.
Zelfs als we enig begrip opbrengen voor de wellicht vermeende goedgelovigheid van de gelovigen gedurende meer dan 1600 jaar, kunnen we vandaag niet anders dan ons vragen stellen over een kerkelijke overheid die dit en andere verhalen niet alleen heeft toegelaten maar ook nog bekrachtigd op de meest formele wijze: heiligverklaring, met een officiële feestdag op 21 oktober (voor Ursula en de 11.000 maagden, of toch 10.999, want Cordula werd op 22 oktober gevierd, natuurlijk). Al heel vroeg hebben historici en zelfs theologen gewezen op de uiterst zwakke gronden voor de verering van deze schijn-heiligen, maar tevergeefs. Hoe wijd verspreid het verhaal was moge onder meer blijken uit de naam van de Virgin Islands, de Maagdeneilanden in de Caribische zee, zo genoemd door Columbus zelf: Santa Ursula y las Once Mil Vírgenes. Op het wapenschild verschijnt zogezegd Sint-Ursula, alleen, met een olielamp in haar hand en nog 11 (!) olielampen daar rond. Die olielampen lijken me echter veeleer een verwijzing naar de parabel van de wijze en de dwaze maagden (Matheus 25, 1-13). Je kan het allemaal aandoenlijk vinden of ook gewoon onzin. Het toont nog maar eens aan dat de menselijke verbeelding geen grenzen kent, vooral inzake religie.
Categorie:God of geen god? Tags:etymologie, wetenswaardig
18-10-2008
getallendans met veel nullen
Sinds enkele weken is er een onwaarschijnlijke inflatie waar te nemen als het over bedragen gaat. Men spreekt niet meer over miljoenen (euro, dat is toch telkens veertig oude miljoenen!) maar over miljarden, een hoegrootheid die we vroeger enkel bij het opstellen van de begroting voorgeschoteld kregen, of bij de laconieke vaststelling van de staatsschuld. Banken en bedrijven verliezen miljarden per dag, regeringen steken honderden miljarden in banken om ze solvabel te houden. Voor de begroting heeft men een gat van zes of zeven miljard? Geen probleem, enkele dagen later heeft men die miljarden gevonden tijdens nachtelijk overleg. Ethias heeft vrijdag anderhalf miljard tekort? Zorg dat ge ze vindt tegen dinsdagmorgen! Op een bepaald moment hoorde ik zelfs spreken over een triljoen, dat is een miljard miljarden, in cijfers 1.000.000.000.000.000.000, achttien nullen. Duizelingwekkend, onvoorstelbaar, irreëel.
Maar ook op kleinere schaal spreken we straffe taal. De kleine spaarder was beschermd tegen mogelijke faillissementen van de banken tot een bedrag van 20.000 per bankrekening en per persoon. Dat is toch nog altijd 800.000 oude franken en dat is voorwaar ook vandaag geen kattenpis, maar dat bleek niet genoeg Dan maar verhogen tot 50.000, dat is twee miljoen frank en nog even later tot 100.000, dat is vier miljoen, per bankrekening, per persoon Als we dan bedenken dat een goede huisvader of moeder nooit al de eieren in één mandje legt, dan begint het weer te duizelen: hebben wij echt allemaal zoveel geld? Want het gaat om de kleine spaarder, weet je wel, niet om de grootverdieners die vele miljoenen euro per jaar verdienen. Op de gewone spaarboekjes alleen al staat er in België vermoedelijk rond de 150 miljard, dat is voor elke Belg 15.000 euro. Niet iedereen heeft zoveel staan, kinderen bijvoorbeeld, maar als we maar aannemen dat er 5 miljoen Belgen spaarboekjes hebben, dan is dat nog maar 30.000 euro per persoon. Waarom dan een garantie voor de kleine spaarder tot 100.000 euro? Laat ons eerlijk zijn: met 100.000 euro op één spaarboekje ben je waarschijnlijk geen kleine spaarder.
Even later zien we op het nieuws een betoging tegen de armoede. Een weduwe met drie kinderen moet rondkomen met een pensioentje van ongeveer duizend euro. Laten we dat even vergelijken met de kleine spaarders van daarnet. Eén spaarboekje van 100.000 euro levert met een interest van 4% per jaar, 4.000 euro op, netto. Zie je het verschil? Het systeem werkt volgens het mattheuseffect en ik citeer wat Van Dale daarover zegt: naar Mattheus 25:29 1 effect dat aan degene die reeds veel heeft (geld, roem e.d.), nog meer gegeven wordt, m.n. de omstandigheid dat degenen die ze het minst nodig hebben, het meest profiteren van door de overheid in het leven geroepen voorzieningen.
Juist.
Lieve lezers, deze getallendans heb ik u voorgeschoteld op de dag dat mijn website, mijn blog juist duizend dagen bestaat. Ik dank de vele bezoekers die bijna 80.000 bladzijden hebben bekeken. Ik groet hier in het bijzonder mijn trouwe lezers en lezeressen, vooral ook zij die me ook af en toe een mailtje sturen; die aanmoedigingen doen me veel plezier. Ik wens jullie allen een paar mooie nazomerdagen toe, vandaag is het Sint-Lucas; tijd voor de little Saint-Lukes Summer.
Karel
Categorie:samenleving
17-10-2008
Seksueel misbruik en de kerk
Seksualiteit is een overweldigend onderwerp. Ik bedoel daarmee vooral dat je er kan blijven over praten, het is onuitputtelijk, cest la mer à boire. Ook hier op mijn blog had ik het al verscheidene keren daarover:
Wat heb ik daaraan nog toe te voegen? Och, van alles. De aanleiding is deze keer een uitzending op Canvas van eergisteren, heel laat op de avond, als de kinderen al naar bed waren. Het onderwerp was een geval van seksueel misbruik door een Ierse priester, gedurende bijna dertig jaar, in elk van de opeenvolgende Amerikaanse gemeenschappen waarnaar hij werd verplaatst. Zijn slachtoffers waren jongens en meisjes, jonge en oudere vrouwen; het jongste meisje was amper negen maand oud, negen maand! De documentaire ging ook over de manier waarop de katholieke kerk, zowel de plaatselijke als de universele, daarmee omging.
Wij hebben niet goed geslapen, die nacht.
De volgende dag hebben Lut en ik met elkaar over gesproken over het programma en over seksueel misbruik door priesters in het algemeen. Lut vermoedde dat ik wel in mijn pen zou klimmen om een agressieve blog te plegen. Maar het programma had me zo sterk aangegrepen, vooral door de schrijnende reacties van de betrokkenen, de slachtoffers en hun ouders, dat ik wat meer tijd nodig had om het te verwerken. Het leek me ook te gemakkelijk om te gaan fulmineren tegen al wat priester en kerk is. De vragen die bij mij opkwamen groeven naar meer fundamentele kwesties.
Seksualiteit zit in de mens. Technisch-biologisch gezien is het is onze manier om ons voort te planten. Maar dat is maar een zeer bescheiden aspect van een inderdaad bouleverserend fenomeen. Zo kan je ook zeggen dat onze hersenen dienen om beter te overleven in de wereld, of dat onze stem dient om te spreken, onze ogen om te kijken &c, daarmee is zo goed als niets gezegd. Onze voortplanting gebeurt in een vrij korte periode van ons leven, meestal niet meer dan een jaar of tien of nog veel korter. Hier bij ons in België is het gemiddeld aantal kinderen per vrouw ongeveer 1,7; heel wat mensen hebben geen kinderen. Als men alleen maar naar de voortplanting kijkt, zou de seksuele activiteit van de mens wel héél beperkt zijn.
De mens is een seksueel wezen. Hij is altijd seksueel actief, in tegenstelling tot heel wat diersoorten die zich inderdaad tot de voortplanting beperken of tot een bepaalde periode van het jaar, wanneer ze bronstig zijn. De mens is seksueel actief van op vrij jonge leeftijd en blijft dat tot op zeer hoge ouderdom. Maar in ruimere zin zijn wij gedurende ons hele leven essentieel seksueel, het is onze manier van in de wereld zijn.
Wij zijn man en vrouw, met enkele zeldzame vormen daartussenin, en elk van ons beleeft dat op een eigen manier. Statistisch gezien zijn er vooral heteroseksuelen, maar de grenzen met homoseksualiteit zijn voor velen verre van scherp. Er zijn vele vormen om de menselijke seksualiteit te beleven. Er zijn weinig domeinen waarin de mens zo vindingrijk, ja pervers is. Wij leven in een tijd en een cultuur waarin de gangbare opinie over seks is dat alles toegelaten is tussen consenting adults, volwassenen die toestemmen. Dat betekent niet dat jong en oud van de vroege morgen tot de volgende niets anders doet dan rollebollen met jong en/of oud in elke van de talloze posities van de Kama Soetra. Maar er gebeurt wel een en ander, al was het maar om het te kunnen vastleggen met de camera om het te vertonen aan anderen, voor hun genot. Een boek of film, een tv-programma, een advertentie zonder seks heeft nauwelijks kans op succes.
Seks is niet weg te denken uit ons leven of onze maatschappij. Er is een zekere ordening, er zijn wetten, er zijn dingen die je niet doet. Maar er is ook ongeordend gedrag, de wetten worden overtreden en ook de meest ondenkbare dingen doet men toch. Een oude spreuk zegt: als den steert staat, zit t verstand in de klooten. Als de goesting een mens aangrijpt, is er niet veel nodig voor het tot seks komt en daarbij wordt ongeveer alles over het hoofd gezien, men riskeert hebben en houden, gezin en vrienden voor het relatieve en kortstondige genot. En dat gedrag wordt ook aanvaard, grotendeels, want wie kan zeggen dat hij niet het zelfde zou doen?
Toch zijn er grenzen. Het incestverbod is er een van, overspel, verkrachting, seksueel misbruik van kinderen ook. Dat ze verboden zijn betekent meteen ook dat het nodig is om ze te verbieden, dat er mensen zijn die het willen doen en het inderdaad ook niet (kunnen) laten. De vervolging en de bestraffing is een delicate, precaire zaak: wat mensen met elkaar doen op seksueel gebied is vrijwel onbespreekbaar in het openbaar of voor een rechtbank, wie zal zeggen wat er precies gebeurd is en wat elk van de betrokkenen daarbij dacht of voelde? Men weet heel zeker dat maar een heel klein gedeelte van alle seksuele conflicten ooit ter sprake komt; nog een veel kleiner aantal leidt tot rechtspraak en de meeste daarvan eindigen onbevredigend voor ten minste een van de betrokkenen.
Dat priesters betrokken zijn bij ongewenst seksueel gedrag, dat hebben we altijd al geweten. Priesters zijn mensen, er is dus geen enkele reden om aan te nemen dat zij op seksueel gebied anders zouden zijn, door hun roeping, opleiding of wijding, dan al de andere mensen. Zij mogen dan al geloften afleggen, maar ook gehuwden leggen geloften af en ongehuwden moeten zich ook aan de regels houden van de maatschappij. Wij moeten dus van priesters niets anders verwachten dan van de rest van onze medemensen, wij moeten voor hen de lat niet hoger leggen dan voor onszelf.
Seksualiteit is intrinsiek intiem gedrag. Het speelt zich, op zeldzame en wellicht mythische groepsactiviteiten na, af in de beslotenheid, vaak zelfs met gesloten ogen, het liefst zonder toeschouwers of getuigen. Dat betekent dat als mensen zich in dergelijke omstandigheden bevinden, de kans op seksuele handelingen groter wordt. Tijdens massale recepties kan er wel gelonkt en gegeild worden en afspraken gemaakt voor nadien, maar van expliciete seks is er nauwelijks sprake. Maar als twee mensen gedurende enige tijd met elkaar alleen zijn, dan is het vrijwel altijd prijs: ten minste een van hen voelt zich vroeg of laat ooit wel eens min of meer seksueel aangetrokken tot de andere. Personen die beroepshalve in die omstandigheden verkeren, weten er alles van. Artsen, psychiaters, verzorgers, begeleiders, onderwijzend personeel en ook priesters hebben een seksueel beroepsrisico. Er is misschien enige kans dat gewenning tot inperking van de lust leidt, zoals men wel eens veronderstelt van gynaecologen, maar daarop zou ik toch maar geen huizen bouwen.
Het is dus de vraag of afwijkend seksueel gedrag bij priesters meer voorkomt dan bij vergelijkbare groepen van de bevolking. De overtuiging leeft dat zij het moeilijker hebben om zich te beheersen dan anderen omdat zij gebukt gaan onder de celibaatsverplichting. Concreet betekent dat eigenlijk enkel dat zij niet mogen huwen; er zijn echter talloze andere vormen van samenleven en vele priesters hebben die ongetwijfeld beoefend en zo de grenzen afgetast van het begrip van hun partners en hun oversten. Ook voor andere ongehuwden zouden we dan een grotere tolerantie moeten opbrengen, maar dat is geen algemeen aanvoelen. Bij priesters denken we: ze hebben er wel zelf voor gekozen, maar ze doen het om beter ten dienste te staan van de gemeenschap; als ze dus hun taak naar behoren vervullen, dan willen we wel een oogje dichtknijpen voor een peccadille, een amoureus slippertje of een onofficiële onduidelijke al dan niet seksuele relatie. We kunnen zelfs begrip opbrengen voor het beroepsrisico, ze staan bloot aan de verleidingen zoals andere hulpverleners: intieme omgang met kwetsbare personen.
Maar er is toch wel heel wat meer aan de hand. De kerken doen er sinds eeuwen werkelijk alles aan om het seksueel misbruik door priesters te verbergen. Het wordt botweg genegeerd, ontkend in alle toonaarden. Wie een dergelijke beschuldiging durft te uiten, wordt zelf in vraag gesteld, verdacht, beschuldigd. Er rust een ongelooflijk taboe op het onderwerp en dat is slechts heel langzaam aan het veranderen, zelfs nu er tienduizenden concrete gevallen zijn van mensen die met hun verhaal naar de burgerlijke overheid durven stappen en de kerk miljarden heeft betaald aan wat ik in dit geval niet echt minnelijke schikkingen durf noemen: vergoedingen in ruil voor het afzien van vervolging. Binnen de kerkelijke hiërarchie is het verschijnsel ongetwijfeld al eeuwen bekend, net zoals bij de gewone mens, maar dat bewustzijn heeft niet de minste invloed gehad op het fenomeen. Ik haast me te zeggen dat het niet over alle priesters gaat, goddank nee. Er zijn priesters die zich dapper zo goed mogelijk aan de celibaatsverplichting hebben gehouden. Er zijn ook de menselijke overtredingen van de (in mijn opinie dwaze) celibaatsverplichting, waarbij priesters, in ons geval van katholieke priesters, zich eigenlijk maar gedragen zoals andere mensen, gehuwde of ongehuwde en er dus weinig reden is om hen iets kwalijk te nemen, behalve een stevige dosis hypocrisie.
Maar er zijn al heel lang veel meer dan overtuigende aanwijzingen dat bij priesters en andere religieuzen seksueel misbruik zeer nadrukkelijk vaker voorkomt dan bij elke andere bevolkingsgroep. De zaak wordt nog kwalijker doordat de kerkelijke overheden vrijwel nooit ingrijpen en het misbruik dus, zoals in de documentaire, vele jaren lang kan voortduren en de rij van slachtoffers steeds maar langer wordt. De kerk behoudt zich het recht voor om zelf met het probleem om te gaan, verzet zich met alle macht tegen vervolging door burgerlijke rechtbanken. De kerk is wellicht ook de enige instelling waarin seksueel misbruik geen reden is tot (onmiddellijk!) ontslag: tu es Sacerdos in aeternum, een priesterwijding kan niet ongedaan gemaakt worden.
Daarin is mijns inziens de kern van het probleem grotendeels gelegen. De kerk creëert als het ware onvermijdelijk de omstandigheden waarin seksueel misbruik zich gemakkelijk kan voordoen, maar daarin verschilt ze nauwelijks van andere hulpverlenende instanties; het probleem is dat zij dit risico negeert en niet optreedt bij zelfs de meest ernstige criminele overtredingen. Het gevolg is dat het misbruik in stand gehouden wordt, maar ook dat de kerk een in verhouding veel groter aantal mensen heeft aangetrokken met een min of meer labiele seksuele persoonlijkheid of met regelrechte seksuele afwijkingen en crimineel, dus strafbaar seksueel gedrag, precies omdat deze mensen zich bewust of onbewust veilig wisten, beschermd door het taboe, de onuitgesproken samenzwering, het bedekken met de mantel der liefde, de zo kwalijk riekende kerkelijke doofpot.
De documentaire moge dan al eenzijdig geweest zijn, mede door het onbegrijpelijk verzet van de kerkelijke overheid tegen elke dialoog en de onwil om over het specifieke geval van de Ierse priester ook maar één zinvol woord te zeggen, toch heeft ze ons diep geraakt, door het sobere maar hartverscheurende relaas van de feiten en de confrontatie met enkele van de slachtoffers en hun familieleden, door de sluwe perversiteit die de dader ook nu nog uitstraalde, maar niet minder door de hardvochtige, onmenselijke minachting die vertegenwoordigers van de kerkelijke hiërarchie hier zo liefdeloos ten toon spreidden tegenover het diepe leed en de ontreddering van de zo deerlijk geschonden gelovigen.
Zoals zoveel van mijn leeftijdsgenoten vond ik mijn eerste muzikale indrukken in de kerk. Al heel vroeg zaten we dagelijks in de kerk voor de vroegmis, in mijn geval was dat steeds een gezongen mis, met de koster als zanger en begeleider op het orgel. Hij was een Hongaarse vluchteling, Nandor Neichel, als ik het goed heb, met een heldere, zuivere hoge tenorstem. De Sint-Vincentiuskerk in Eeklo is een kolossaal neogotiek bakstenen gebouw in het midden van de stad, met een toren van bij de honderd meter hoog, een arrogante uiting van de ambities van de triomfantelijke kerk. Aan de binnenkant was ze wat menselijker door de zachte tinten van de muurschilderingen, waaraan naar verluidde in familiekring mijn nonkel Alfons Oosterlinck heeft meegewerkt; hij was de man van de halfzuster van mijn grootmoeder; hij was huisschilder maar ook een zeer begaafde kopiist van de grote meesters. Daarnaast leverde hij om den brode ook talloze simpele maar best aantrekkelijke natuurtafereeltjes af, bestemd voor de welgestelde boeren die zo hun erf vereeuwigd zagen en hun rijkdom bevestigd.
Het orgel van de decanale kerk in Eeklo was indrukwekkend van afmetingen en van geluid. Ik was er al meteen door gefascineerd. Met verbaasde verrukking zat ik te genieten van de soepele, subtiele begeleiding van het Gregoriaans en van het eigene van de dag, maar het meest nog van de geïmproviseerde stukken: de inleiding nog voor de mis begon, dan een stukje na het offertorium, nog een na het sanctus naar de consecratie toe, heel zacht en mysterieus, dan weer tijdens de communie tot aan de zegen en ten slotte een triomfantelijke fanfare, op naar een slotfortissimo op alle registers. Vooral in de aanloop naar de plechtige communie zat ik alle dagen tien minuten voor tijd al in de kerk en bleef zitten tot de laatste echos een na een waren weggestorven in die enorme ruimte. We waren nooit met meer dan tien mensen in die missen, enkele schoolkinderen zoals ik, een kwezeltje achter een pilaar, een ongetrouwde jonge vrouw in bontjas op de eigen met pluche gestoffeerde stoel. De andere misgangers waren al lang weg toen ik nog naar de koster zat te luisteren. Speelde hij voor die ene knaap die achtergebleven was, of voor zichzelf? Ik zal het nooit weten. Maar hij heeft een wereld voor mij doen opengaan, ik ben hem voor altijd dankbaar. Het bedroeft me dat ik hem dat nooit heb gezegd.
Nu lees ik toevallig een nieuwsberichtje: in Oostenrijk zijn dieven aan de haal gegaan met een deel van de orgelpijpen van een kerk, namelijk de tinnen exemplaren. Een orgel is een vreemd en vrij ingewikkeld instrument. Het principe is eenvoudig genoeg, denk aan een blokfluit en dan weet je hoe een orgelpijp werkt. Maar op zon orgelpijp zijn er geen gaten voor de vingers, natuurlijk; je hebt dus per toon: do re mi fa sol la si do en weer opnieuw, een afzonderlijke pijp nodig. De meest eenvoudige instrumenten zijn de draaiorgeltjes, die hebben vaak niet meer dan één rij van die pijpjes, twee octaven of zo, genoeg voor eenvoudige melodietjes. Vergis u echter niet: zon instrument kost nu stukken van mensen. Als je dus een groter bereik wil, bijvoorbeeld zoals op een piano, dan stijgt meteen het aantal pijpen dat je nodig hebt. Wil je dan ook nog wat verscheidenheid in de klankkleur, zoals in een orkest, dan heb je pijpen nodig van allerlei vorm, ook weer één per toon. In de grote orgels zitten er achter de voorste trots uitgestalde rijen wel tienduizend pijpen en pijpjes. Ze zijn gemaakt van hout, of metaal: blik, tin, zink, lood, koper
Orgels zijn ware meesterwerken van kunst en techniek, ze behoren tot het werelderfgoed van de mensheid. Helaas zijn het dure, kwetsbare instrumenten, moeilijk te onderhouden. In vele kerken zijn de prachtige instrumenten in verval geraakt en grotendeels onbespeelbaar geworden en dan ook vaak vervangen door kleinere en/of elektronische exemplaren voor de eredienst. Anderzijds heeft men met bijzondere financiële inspanningen van de overheid en het mecenaat een aantal bijzondere orgels tot in de puntjes gerestaureerd. Ik woonde op de laatste open-monumentendag in de recentelijk gerestaureerde Sint-Martinuskerk van Rijmenam een gratis orgelconcertje bij op het eveneens in al zijn glorie herstelde Smetsorgel uit 1777. Het was een gelukzalige verademing in deze haastige hoogtechnologische prestatiemaatschappij.
En dan gaan een paar vandalen aan de haal met enkele tientallen kilos tin, samen niet meer waard dan 700 euro, maar met een schade die al gauw een miljoen euro kan kosten. Kijk, dan besef je de betekenis van toegevoegde waarde. Een stuk marmer is duur, maar Michelangelos beeldhouwwerken zijn niet alleen onbetaalbaar, ze zijn ook onvervangbaar. Een orgel is niet meer dan wat gewone materialen, maar wat men ervan maakt is iets uitzonderlijks en de mensen die in staat zijn om zoiets te maken of te herstellen zijn zeldzame ambachtslui en zelfs belangrijke kunstenaars.
Een meesterwerk van menselijke kunde en kunst zomaar vernielen, gewoon voor een stomme diefstal van het materiaal, dat is barbaars. Je kan andere kerkroven nog begrijpen: schilderijen, beelden, retabels, zelfs biechtstoelen: dan heeft men tenminste nog respect voor de kunstwaarde, anders zou men ze niet stelen. Maar het tin uit een orgel halen, dat is erger dan zinloze vernieling. Ik was geschokt door dat bericht en het blijft maar spoken in mijn kop. Je kan zeggen: och wat, het is maar ergens een orgel, er zijn er zoveel die staan weg te kwijnen en er zit toch geen mens meer in de kerk. Maar daarom gaat het niet. Het is de tegenstelling tussen het zorgzaam omgaan met materialen, het omvormen van de materie tot werktuig, tot muziekinstrument, tot kunstwerk, en de vernieling ervan, voor enkele euros, nauwelijks genoeg voor een dag drugs, vermoed ik.
Beschaving is kwetsbaar. Ik kocht weer eens een Kundo-klok in de brocanterie, een mooi exemplaar met zes jewels. Maar de batterij is leeg, een vreemdsoortig model van lang geleden, niet meer te vinden en op een moderne batterij reageert het mechaniekje niet Hoeveel mensen zijn er nog die dat kunnen herstellen? Moeilijk kan het niet zijn, maar wie heeft die kennis? Ik kreeg ooit een mailtje van een Kundo-verzamelaar uit Sint-Truiden die er honderden had hersteld, maar zijn adres ging verloren bij de opeenvolgende computercrashes en ik vind hem niet terug op internet. Nu staat de klok daar, onbekwaam om haar taak te vervullen, een trieste aanblik, maar niets vergeleken bij dat gevandaliseerde orgel in Oostenrijk, bij de vele orgels in de wereld die wachten tot iemand inziet dat ze een toegevoegde waarde hebben die veel groter is dan het doodeerlijke materiaal waaruit ze ooit vervaardigd werden. Het is niet alleen domme hebzucht en barbarij die onze beschaving bedreigen. Onverschilligheid is even efficiënt.
Categorie:samenleving
13-10-2008
Things fall apart, the center cannot hold!
De primitieve mensen evolueerden spectaculair snel, relatief gesproken, eens de hersenen ons een voorsprong hadden gegeven tegenover onze soortgenoten. Maar de struggle for life en de survival of the fittest gold niet alleen in de competitie met andere dieren en met de onberekenbare natuur. Het was in de eerste plaats in de confrontatie met de naaste soortgenoten, de voorlopers die de volgende stap in de evolutie niet gezet hadden, dat de nieuwe mens zich profileerde: zij bleken een gemakkelijk te overwinnen natuurlijke tegenstrever: in een krachtmeting tussen louter bruut geweld en de combinatie van dat zelfde geweld met verstand is de overwinnaar van te voren bekend, althans in principe, op termijn, statistisch bekeken en daarover gaat het in de evolutie. De directe voorlopers van homo sapiens hadden geen schijn van kans en verdwenen snel en definitief van het toneel, alleen enkele skeletten zijn overgebleven.
De volgende belangrijke uitdaging diende zich aan toen de nieuwe, superieure soort, onder meer door de afwezigheid van valabele natuurlijke vijanden, zich sneller ging vermenigvuldigen. Eén enkele familie werd een clan, een nomadenstam, een dorpsgemeenschap, een bewoonde landstreek. De medemensen waren steeds minder verwant met elkaar en de spanningen die ook binnen families niet uitblijven, staken de kop op in die eerste ruimere gemeenschappen. De Bijbel geeft ons een zeer realistische beschrijving van wat er zoal kon verkeerd gaan in die vroege dagen van onze geschiedenis. Homo homini lupus, de mens is als een wolf voor zijn medemens. Je kan daarover misschien even het verhaal van Kaïn en Abel nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=442.
In die onderlinge strijd heeft onze soort zich verder ontwikkeld, steeds meer afstand genomen van de mindere wezens. Dat is typisch voor grote doorbraken. Eenmaal men een iets ontdekt heeft, ziet men plots talloze andere, onvermoede mogelijke toepassingen. En er was zoveel te ontdekken: het vuur en bakken en koken en zich verwarmen, de landbouw en de veeteelt, zwemmen, scheepvaart, zich kleden, werktuigen maken, de sterrenhemel en de seizoenen &c. Van het een komt het ander: een primitieve knots als wapen kan met de nodige aanpassingen ook gebruikt worden om bomen te vellen, dieren te doden, huiden te bewerken, graan te dorsen. De vindingrijkheid van de mens kent geen grenzen. Op korte tijd was de wereld onherkenbaar veranderd, overal drukte de mens zijn stempel op zijn omgeving. De witte vlekken op de wereldkaart werden snel zeldzaam, de bevolkingsexplosie was niet meer af te remmen, zelfs niet door verschrikkingen als de pest.
Maar in elk van die mensen sluimerde nog steeds het oerconflict: Ein Mensch ist kein Tier, maar wij mensen kunnen niet vergeten dat we ooit dieren waren. Onze superhersenen veroorzaakten een radicale breuk met alle andere levende organismen en wezens, maar we bleven met heel ons lichaam, inclusief onze hersenen, onlosmakelijk verankerd in de natuur die ons heeft voortgebracht. Uit die tweespalt is de hogere beschaving ontstaan: taal, kunst, literatuur, religie, filosofie.
In mythen en religie probeerde de mens zijn verbondenheid met de natuur vast te houden en opnieuw te beleven. Maar zijn zelfbewustzijn verzette zich daartegen met kracht: niet de goden beheersen de wereld, maar de mens, die de maatstaf der dingen is. Onze beschavingsgeschiedenis is een lange, moeizame tocht vol conflicten tussen die twee verscheurende uitersten. Het is vandaag niet anders, er is nog steeds geen oplossing voor het menselijk conflict, er is zelfs geen aanzet, geen perspectief op een bevredigende synthese, elke mens blijft dansen op het slappe touw, voelt elk moment de storm in zijn ziel, zwalpt op eb en vloed van die twee nauwelijks verzoenbare stuwende krachten.
Het is niet ondenkbaar dat onze hersenen zich overontwikkeld hebben, zowel in hun fysieke structuur als in het gebruik dat wij ervan maken. Onze technologisch ondersteunde beschaving is zo complex geworden dat een individu geen enkel zicht meer heeft op het geheel. Dat verhindert ons weliswaar niet om er volop gebruik van te maken: een kind kan vaak beter met een GSM om dan een geleerde professor, ook zeer eenvoudige mensen hebben toegang tot de hoogste en duurste verworvenheden van de moderne geneeskunde zoals scanners. Maar voor toponderzoekers en topmanagers zijn de vereisten ontiegelijk hoog en dat geldt in alle domeinen. De druk is ondraaglijk geworden, ook op de eenvoudige mens. Het leven is er niet gemakkelijker op geworden, deelnemen aan de beschaving is niet altijd een onverdeeld plezier.
Nog nooit zijn er zoveel beschavingsziekten geweest, waarvan de oorzaak moet gezocht worden in de onnatuurlijke omgeving die de mens zich heeft geschapen. Ongeveer de helft van alle ziekten heeft ten minste een psychische oorsprong. Het aantal zieken met hersenaandoeningen neemt onheilspellend toe, en niet alleen bij ouderen. Depressie is een alledaags verschijnsel, net zoals burn-out, manisch-depressief gedrag en zwart gat. Nog nooit waren er zoveel zelfdodingen. Er zijn meer echtscheidingen dan huwelijken. Porno viert hoogtij, seksualiteit is een goed op zich geworden, grotendeels los van de voortplanting. Bewegen doen we nog enkel in de fitnesszaal. Onze realiteit is vaker virtueel dan reëel. Geen wonder dat men de mens een ziek dier noemt.
Om gewoon te overleven hebben we misschien maar een tiende nodig van de mogelijkheden die onze hersenen hebben op topmomenten of bij uitzonderlijk begaafde exemplaren. Wat doen we met de rest? Onder meer druk bezig zijn met porno, zoals blijkt uit onderzoeken naar het gebruik van het internet
Talloze mensen nemen hun toevlucht tot allerlei middelen om hun op hol geslagen bewustzijn tot rust te brengen, om de interne storm te overleven, om te blijven functioneren in de steeds meer eisende wereld. Het lijkt wel of de hele wereld Prozac neemt, drugs snuift en spuit en drinkt en rookt, bij de psychiater zit of ligt, zich maniakaal in het werk stort, zich overgeeft aan collectief uit de bol gaan op megafuiven, rockconcerten, voetbalmatchen, in Olympische gekte, emotionele afscheidsvieringen van sportkampioenen of religieuze massabijeenkomsten.
De beschaving die we met gezamenlijke maximale inspanningen van de menselijke intelligentie hebben opgebouwd blijkt nauwelijks leefbaar voor het individu. De strenge wetenschappelijke rationaliteit waarmee we de wereld hebben geordend, is ver zoek in de manier waarop we als individu of als gemeenschap in die wereld staan en gaan. De zelfdestructie van de beurzen en de banken die we de laatste tijd mee organiseren is daarvan een verontrustend voorbeeld, de voortslepende communautaire crisis in eigen land een ander.
Stilaan neemt de verwarring apocalyptische dimensies aan: Things fall apart, the center cannot hold, mere anarchy is loosed upon the World, schreef Yeats, klik hier voor de volledige tekst en mijn vertaling van het schrikbarend visionaire gedicht uit 1920: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=101.
Categorie:samenleving
12-10-2008
Een verhaal over Alzheimer en tijd
Na de ingespannen dagen van de lectuur van Serendipity stelde zich deze morgen de vraag naar het volgende boek. Ik spendeer vele uren in tweedehandsboekenwinkels, in andere boeken en op internet, op zoek naar interessante boeken en ik koop elke maand ten minste een tiental en gewoonlijk nog meer boeken aan. Er staan dus op de boekenrekken die me omringen genoeg kandidaten te wachten op mijn weifelende blik. Elke titel herinnert me aan de al dan niet intense opwinding van het vinden, aan de belofte van het leesgenot, de intellectuele uitdaging, de bevestiging van mijn eigen denken en voelen, de verrassing van het niet-voorspelbare, de zeldzame originaliteit.
Ik was, na verscheidene non-fiction boeken, wel toe aan een gemakkelijker verteerbaar maal. Nu ik erop terugkijk, heb ik in meer dan een jaar maar een paar boeken gelezen die géén non-fiction waren, een novelle van Bates, grotendeels in de wachtkamer van dokters, een van P.D. James en een van William Trevor. Dat verbaast me, ik was mij er niet van bewust en het doet me nadenken. Waarom lees ik eigenlijk? Naar wat ben ik op zoek? Wat maakt me zo rusteloos, wat verhindert me om me te ontspannen met een lekker verhaal?
Ik had bij de Slegte in de solden (dat wil wat zeggen: tweedehandse solden!) enkele hardcovers opgepikt voor elk 1 euro en een daarvan was The Horizontal Instrument (1999, 198 pp.) van Christopher Wilkins, met als veelbelovende ondertitel: A Novel of Love, Memory and the Quest to Measure time. Met zoveel elementen die tot mijn belangstellingssfeer behoren kon het niet mis gaan.
Laat me beginnen met eventuele misverstanden over dat horizontaal instrument de kop in te drukken: het heeft niets te maken met de Love uit de titel maar alles met het laatste, de zoektocht naar het meten van de tijd. Het is, althans volgens de auteur, een merkwaardig toestel om de juiste tijd van de dag te meten op basis van de stand van de zon, een soort van draagbare zonnewijzer, die zou toegeschreven zijn aan Willam Oughtred (1575-1660), de uitvinder van de rekenliniaal, een instrument dat nu door handige rekenmachines naar de vergetelheid verwezen is; wij gebruiken nog wel de symbolen voor vermenigvuldigen (x) en delen (:) die hij heeft voorgesteld.
Het boek is een dubbel verhaal. De ene verhaallijn is die van een jongeman die een wat oudere vrouw leert kennen, verliefd wordt en met haar trouwt en een gelukkig leven leidt tot het ogenblik dat zijn echtgenote op haar 38ste de eerste tekenen vertoont van wat een virulente vorm van Alzheimers ziekte blijkt te zijn. De andere rode draad is die van de bouw, door de hoofdfiguur, van een perfect lopend zakhorloge. Beide patronen, die in afwisselende hoofdstukken verwerkt zijn, geven ampel aanleiding tot bedenkingen en dialogen over tijd, herinnering, leven en dood.
Of de combinatie geslaagd is? Ik durf het niet te zeggen. Ik ben zowel goed als slecht geplaatst om te oordelen over het gedeelte met het uurwerk: ik heb er zelf te veel over gelezen om onbevangen te oordelen, maar ik vond er heel wat boeiende informatie en inzichten over wat tijd is; maar ik vrees dat een lezer die onze fascinatie voor klokken niet deelt, wel eens kan afgeschrikt worden door sommige technische paragrafen. Het verhaal over de ziekte is goed geschreven, aandoenlijk, schrijnend soms, steeds geloofwaardig en eerlijk.
Af en toe kan de auteur niet weerstaan aan een neiging tot overdrijven. Zijn personages zijn nooit mediocre, nooit de middelmaat maar steeds de top. Dat wekt soms een reactie op van: moet dat nu? Zeker bij de nevenfiguren is er het gevaar van karikaturaal schetsen van de persoonlijkheid. Maar ook het hoofdpersonage krijgt trekjes die we wel eens terugvinden in de protagonisten van thrillers: iets van James Bond of Superman.
Het is al bij al een vrij kort verhaal, de 198 bladzijden zijn van klein formaat, je hebt het op een paar uur uit en dat is (meer dan) genoeg, de auteur lijkt me niet in staat om veel meer met het nochtans sterke materiaal te doen dan dat, het is geen Dostojewski.
Ik heb nergens meer informatie over deze auteur gevonden dan dat hij geboren is in 1945, in Cambridge studeerde en in Engeland woont. Er is een Franse vertaling, maar een Nederlandse kwam ik niet tegen.
Mijn één euro was wel besteed, maar geef er niet veel meer aan uit. Aan de andere kant: hoeveel kost een ticket voor de bioscoop nu?