mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
18-10-2008
getallendans met veel nullen
Sinds enkele weken is er een onwaarschijnlijke inflatie waar te nemen als het over bedragen gaat. Men spreekt niet meer over miljoenen (euro, dat is toch telkens veertig oude miljoenen!) maar over miljarden, een hoegrootheid die we vroeger enkel bij het opstellen van de begroting voorgeschoteld kregen, of bij de laconieke vaststelling van de staatsschuld. Banken en bedrijven verliezen miljarden per dag, regeringen steken honderden miljarden in banken om ze solvabel te houden. Voor de begroting heeft men een gat van zes of zeven miljard? Geen probleem, enkele dagen later heeft men die miljarden gevonden tijdens nachtelijk overleg. Ethias heeft vrijdag anderhalf miljard tekort? Zorg dat ge ze vindt tegen dinsdagmorgen! Op een bepaald moment hoorde ik zelfs spreken over een triljoen, dat is een miljard miljarden, in cijfers 1.000.000.000.000.000.000, achttien nullen. Duizelingwekkend, onvoorstelbaar, irreëel.
Maar ook op kleinere schaal spreken we straffe taal. De kleine spaarder was beschermd tegen mogelijke faillissementen van de banken tot een bedrag van 20.000 per bankrekening en per persoon. Dat is toch nog altijd 800.000 oude franken en dat is voorwaar ook vandaag geen kattenpis, maar dat bleek niet genoeg Dan maar verhogen tot 50.000, dat is twee miljoen frank en nog even later tot 100.000, dat is vier miljoen, per bankrekening, per persoon Als we dan bedenken dat een goede huisvader of moeder nooit al de eieren in één mandje legt, dan begint het weer te duizelen: hebben wij echt allemaal zoveel geld? Want het gaat om de kleine spaarder, weet je wel, niet om de grootverdieners die vele miljoenen euro per jaar verdienen. Op de gewone spaarboekjes alleen al staat er in België vermoedelijk rond de 150 miljard, dat is voor elke Belg 15.000 euro. Niet iedereen heeft zoveel staan, kinderen bijvoorbeeld, maar als we maar aannemen dat er 5 miljoen Belgen spaarboekjes hebben, dan is dat nog maar 30.000 euro per persoon. Waarom dan een garantie voor de kleine spaarder tot 100.000 euro? Laat ons eerlijk zijn: met 100.000 euro op één spaarboekje ben je waarschijnlijk geen kleine spaarder.
Even later zien we op het nieuws een betoging tegen de armoede. Een weduwe met drie kinderen moet rondkomen met een pensioentje van ongeveer duizend euro. Laten we dat even vergelijken met de kleine spaarders van daarnet. Eén spaarboekje van 100.000 euro levert met een interest van 4% per jaar, 4.000 euro op, netto. Zie je het verschil? Het systeem werkt volgens het mattheuseffect en ik citeer wat Van Dale daarover zegt: naar Mattheus 25:29 1 effect dat aan degene die reeds veel heeft (geld, roem e.d.), nog meer gegeven wordt, m.n. de omstandigheid dat degenen die ze het minst nodig hebben, het meest profiteren van door de overheid in het leven geroepen voorzieningen.
Juist.
Lieve lezers, deze getallendans heb ik u voorgeschoteld op de dag dat mijn website, mijn blog juist duizend dagen bestaat. Ik dank de vele bezoekers die bijna 80.000 bladzijden hebben bekeken. Ik groet hier in het bijzonder mijn trouwe lezers en lezeressen, vooral ook zij die me ook af en toe een mailtje sturen; die aanmoedigingen doen me veel plezier. Ik wens jullie allen een paar mooie nazomerdagen toe, vandaag is het Sint-Lucas; tijd voor de little Saint-Lukes Summer.
Karel
Categorie:samenleving
17-10-2008
Seksueel misbruik en de kerk
Seksualiteit is een overweldigend onderwerp. Ik bedoel daarmee vooral dat je er kan blijven over praten, het is onuitputtelijk, cest la mer à boire. Ook hier op mijn blog had ik het al verscheidene keren daarover:
Wat heb ik daaraan nog toe te voegen? Och, van alles. De aanleiding is deze keer een uitzending op Canvas van eergisteren, heel laat op de avond, als de kinderen al naar bed waren. Het onderwerp was een geval van seksueel misbruik door een Ierse priester, gedurende bijna dertig jaar, in elk van de opeenvolgende Amerikaanse gemeenschappen waarnaar hij werd verplaatst. Zijn slachtoffers waren jongens en meisjes, jonge en oudere vrouwen; het jongste meisje was amper negen maand oud, negen maand! De documentaire ging ook over de manier waarop de katholieke kerk, zowel de plaatselijke als de universele, daarmee omging.
Wij hebben niet goed geslapen, die nacht.
De volgende dag hebben Lut en ik met elkaar over gesproken over het programma en over seksueel misbruik door priesters in het algemeen. Lut vermoedde dat ik wel in mijn pen zou klimmen om een agressieve blog te plegen. Maar het programma had me zo sterk aangegrepen, vooral door de schrijnende reacties van de betrokkenen, de slachtoffers en hun ouders, dat ik wat meer tijd nodig had om het te verwerken. Het leek me ook te gemakkelijk om te gaan fulmineren tegen al wat priester en kerk is. De vragen die bij mij opkwamen groeven naar meer fundamentele kwesties.
Seksualiteit zit in de mens. Technisch-biologisch gezien is het is onze manier om ons voort te planten. Maar dat is maar een zeer bescheiden aspect van een inderdaad bouleverserend fenomeen. Zo kan je ook zeggen dat onze hersenen dienen om beter te overleven in de wereld, of dat onze stem dient om te spreken, onze ogen om te kijken &c, daarmee is zo goed als niets gezegd. Onze voortplanting gebeurt in een vrij korte periode van ons leven, meestal niet meer dan een jaar of tien of nog veel korter. Hier bij ons in België is het gemiddeld aantal kinderen per vrouw ongeveer 1,7; heel wat mensen hebben geen kinderen. Als men alleen maar naar de voortplanting kijkt, zou de seksuele activiteit van de mens wel héél beperkt zijn.
De mens is een seksueel wezen. Hij is altijd seksueel actief, in tegenstelling tot heel wat diersoorten die zich inderdaad tot de voortplanting beperken of tot een bepaalde periode van het jaar, wanneer ze bronstig zijn. De mens is seksueel actief van op vrij jonge leeftijd en blijft dat tot op zeer hoge ouderdom. Maar in ruimere zin zijn wij gedurende ons hele leven essentieel seksueel, het is onze manier van in de wereld zijn.
Wij zijn man en vrouw, met enkele zeldzame vormen daartussenin, en elk van ons beleeft dat op een eigen manier. Statistisch gezien zijn er vooral heteroseksuelen, maar de grenzen met homoseksualiteit zijn voor velen verre van scherp. Er zijn vele vormen om de menselijke seksualiteit te beleven. Er zijn weinig domeinen waarin de mens zo vindingrijk, ja pervers is. Wij leven in een tijd en een cultuur waarin de gangbare opinie over seks is dat alles toegelaten is tussen consenting adults, volwassenen die toestemmen. Dat betekent niet dat jong en oud van de vroege morgen tot de volgende niets anders doet dan rollebollen met jong en/of oud in elke van de talloze posities van de Kama Soetra. Maar er gebeurt wel een en ander, al was het maar om het te kunnen vastleggen met de camera om het te vertonen aan anderen, voor hun genot. Een boek of film, een tv-programma, een advertentie zonder seks heeft nauwelijks kans op succes.
Seks is niet weg te denken uit ons leven of onze maatschappij. Er is een zekere ordening, er zijn wetten, er zijn dingen die je niet doet. Maar er is ook ongeordend gedrag, de wetten worden overtreden en ook de meest ondenkbare dingen doet men toch. Een oude spreuk zegt: als den steert staat, zit t verstand in de klooten. Als de goesting een mens aangrijpt, is er niet veel nodig voor het tot seks komt en daarbij wordt ongeveer alles over het hoofd gezien, men riskeert hebben en houden, gezin en vrienden voor het relatieve en kortstondige genot. En dat gedrag wordt ook aanvaard, grotendeels, want wie kan zeggen dat hij niet het zelfde zou doen?
Toch zijn er grenzen. Het incestverbod is er een van, overspel, verkrachting, seksueel misbruik van kinderen ook. Dat ze verboden zijn betekent meteen ook dat het nodig is om ze te verbieden, dat er mensen zijn die het willen doen en het inderdaad ook niet (kunnen) laten. De vervolging en de bestraffing is een delicate, precaire zaak: wat mensen met elkaar doen op seksueel gebied is vrijwel onbespreekbaar in het openbaar of voor een rechtbank, wie zal zeggen wat er precies gebeurd is en wat elk van de betrokkenen daarbij dacht of voelde? Men weet heel zeker dat maar een heel klein gedeelte van alle seksuele conflicten ooit ter sprake komt; nog een veel kleiner aantal leidt tot rechtspraak en de meeste daarvan eindigen onbevredigend voor ten minste een van de betrokkenen.
Dat priesters betrokken zijn bij ongewenst seksueel gedrag, dat hebben we altijd al geweten. Priesters zijn mensen, er is dus geen enkele reden om aan te nemen dat zij op seksueel gebied anders zouden zijn, door hun roeping, opleiding of wijding, dan al de andere mensen. Zij mogen dan al geloften afleggen, maar ook gehuwden leggen geloften af en ongehuwden moeten zich ook aan de regels houden van de maatschappij. Wij moeten dus van priesters niets anders verwachten dan van de rest van onze medemensen, wij moeten voor hen de lat niet hoger leggen dan voor onszelf.
Seksualiteit is intrinsiek intiem gedrag. Het speelt zich, op zeldzame en wellicht mythische groepsactiviteiten na, af in de beslotenheid, vaak zelfs met gesloten ogen, het liefst zonder toeschouwers of getuigen. Dat betekent dat als mensen zich in dergelijke omstandigheden bevinden, de kans op seksuele handelingen groter wordt. Tijdens massale recepties kan er wel gelonkt en gegeild worden en afspraken gemaakt voor nadien, maar van expliciete seks is er nauwelijks sprake. Maar als twee mensen gedurende enige tijd met elkaar alleen zijn, dan is het vrijwel altijd prijs: ten minste een van hen voelt zich vroeg of laat ooit wel eens min of meer seksueel aangetrokken tot de andere. Personen die beroepshalve in die omstandigheden verkeren, weten er alles van. Artsen, psychiaters, verzorgers, begeleiders, onderwijzend personeel en ook priesters hebben een seksueel beroepsrisico. Er is misschien enige kans dat gewenning tot inperking van de lust leidt, zoals men wel eens veronderstelt van gynaecologen, maar daarop zou ik toch maar geen huizen bouwen.
Het is dus de vraag of afwijkend seksueel gedrag bij priesters meer voorkomt dan bij vergelijkbare groepen van de bevolking. De overtuiging leeft dat zij het moeilijker hebben om zich te beheersen dan anderen omdat zij gebukt gaan onder de celibaatsverplichting. Concreet betekent dat eigenlijk enkel dat zij niet mogen huwen; er zijn echter talloze andere vormen van samenleven en vele priesters hebben die ongetwijfeld beoefend en zo de grenzen afgetast van het begrip van hun partners en hun oversten. Ook voor andere ongehuwden zouden we dan een grotere tolerantie moeten opbrengen, maar dat is geen algemeen aanvoelen. Bij priesters denken we: ze hebben er wel zelf voor gekozen, maar ze doen het om beter ten dienste te staan van de gemeenschap; als ze dus hun taak naar behoren vervullen, dan willen we wel een oogje dichtknijpen voor een peccadille, een amoureus slippertje of een onofficiële onduidelijke al dan niet seksuele relatie. We kunnen zelfs begrip opbrengen voor het beroepsrisico, ze staan bloot aan de verleidingen zoals andere hulpverleners: intieme omgang met kwetsbare personen.
Maar er is toch wel heel wat meer aan de hand. De kerken doen er sinds eeuwen werkelijk alles aan om het seksueel misbruik door priesters te verbergen. Het wordt botweg genegeerd, ontkend in alle toonaarden. Wie een dergelijke beschuldiging durft te uiten, wordt zelf in vraag gesteld, verdacht, beschuldigd. Er rust een ongelooflijk taboe op het onderwerp en dat is slechts heel langzaam aan het veranderen, zelfs nu er tienduizenden concrete gevallen zijn van mensen die met hun verhaal naar de burgerlijke overheid durven stappen en de kerk miljarden heeft betaald aan wat ik in dit geval niet echt minnelijke schikkingen durf noemen: vergoedingen in ruil voor het afzien van vervolging. Binnen de kerkelijke hiërarchie is het verschijnsel ongetwijfeld al eeuwen bekend, net zoals bij de gewone mens, maar dat bewustzijn heeft niet de minste invloed gehad op het fenomeen. Ik haast me te zeggen dat het niet over alle priesters gaat, goddank nee. Er zijn priesters die zich dapper zo goed mogelijk aan de celibaatsverplichting hebben gehouden. Er zijn ook de menselijke overtredingen van de (in mijn opinie dwaze) celibaatsverplichting, waarbij priesters, in ons geval van katholieke priesters, zich eigenlijk maar gedragen zoals andere mensen, gehuwde of ongehuwde en er dus weinig reden is om hen iets kwalijk te nemen, behalve een stevige dosis hypocrisie.
Maar er zijn al heel lang veel meer dan overtuigende aanwijzingen dat bij priesters en andere religieuzen seksueel misbruik zeer nadrukkelijk vaker voorkomt dan bij elke andere bevolkingsgroep. De zaak wordt nog kwalijker doordat de kerkelijke overheden vrijwel nooit ingrijpen en het misbruik dus, zoals in de documentaire, vele jaren lang kan voortduren en de rij van slachtoffers steeds maar langer wordt. De kerk behoudt zich het recht voor om zelf met het probleem om te gaan, verzet zich met alle macht tegen vervolging door burgerlijke rechtbanken. De kerk is wellicht ook de enige instelling waarin seksueel misbruik geen reden is tot (onmiddellijk!) ontslag: tu es Sacerdos in aeternum, een priesterwijding kan niet ongedaan gemaakt worden.
Daarin is mijns inziens de kern van het probleem grotendeels gelegen. De kerk creëert als het ware onvermijdelijk de omstandigheden waarin seksueel misbruik zich gemakkelijk kan voordoen, maar daarin verschilt ze nauwelijks van andere hulpverlenende instanties; het probleem is dat zij dit risico negeert en niet optreedt bij zelfs de meest ernstige criminele overtredingen. Het gevolg is dat het misbruik in stand gehouden wordt, maar ook dat de kerk een in verhouding veel groter aantal mensen heeft aangetrokken met een min of meer labiele seksuele persoonlijkheid of met regelrechte seksuele afwijkingen en crimineel, dus strafbaar seksueel gedrag, precies omdat deze mensen zich bewust of onbewust veilig wisten, beschermd door het taboe, de onuitgesproken samenzwering, het bedekken met de mantel der liefde, de zo kwalijk riekende kerkelijke doofpot.
De documentaire moge dan al eenzijdig geweest zijn, mede door het onbegrijpelijk verzet van de kerkelijke overheid tegen elke dialoog en de onwil om over het specifieke geval van de Ierse priester ook maar één zinvol woord te zeggen, toch heeft ze ons diep geraakt, door het sobere maar hartverscheurende relaas van de feiten en de confrontatie met enkele van de slachtoffers en hun familieleden, door de sluwe perversiteit die de dader ook nu nog uitstraalde, maar niet minder door de hardvochtige, onmenselijke minachting die vertegenwoordigers van de kerkelijke hiërarchie hier zo liefdeloos ten toon spreidden tegenover het diepe leed en de ontreddering van de zo deerlijk geschonden gelovigen.
Zoals zoveel van mijn leeftijdsgenoten vond ik mijn eerste muzikale indrukken in de kerk. Al heel vroeg zaten we dagelijks in de kerk voor de vroegmis, in mijn geval was dat steeds een gezongen mis, met de koster als zanger en begeleider op het orgel. Hij was een Hongaarse vluchteling, Nandor Neichel, als ik het goed heb, met een heldere, zuivere hoge tenorstem. De Sint-Vincentiuskerk in Eeklo is een kolossaal neogotiek bakstenen gebouw in het midden van de stad, met een toren van bij de honderd meter hoog, een arrogante uiting van de ambities van de triomfantelijke kerk. Aan de binnenkant was ze wat menselijker door de zachte tinten van de muurschilderingen, waaraan naar verluidde in familiekring mijn nonkel Alfons Oosterlinck heeft meegewerkt; hij was de man van de halfzuster van mijn grootmoeder; hij was huisschilder maar ook een zeer begaafde kopiist van de grote meesters. Daarnaast leverde hij om den brode ook talloze simpele maar best aantrekkelijke natuurtafereeltjes af, bestemd voor de welgestelde boeren die zo hun erf vereeuwigd zagen en hun rijkdom bevestigd.
Het orgel van de decanale kerk in Eeklo was indrukwekkend van afmetingen en van geluid. Ik was er al meteen door gefascineerd. Met verbaasde verrukking zat ik te genieten van de soepele, subtiele begeleiding van het Gregoriaans en van het eigene van de dag, maar het meest nog van de geïmproviseerde stukken: de inleiding nog voor de mis begon, dan een stukje na het offertorium, nog een na het sanctus naar de consecratie toe, heel zacht en mysterieus, dan weer tijdens de communie tot aan de zegen en ten slotte een triomfantelijke fanfare, op naar een slotfortissimo op alle registers. Vooral in de aanloop naar de plechtige communie zat ik alle dagen tien minuten voor tijd al in de kerk en bleef zitten tot de laatste echos een na een waren weggestorven in die enorme ruimte. We waren nooit met meer dan tien mensen in die missen, enkele schoolkinderen zoals ik, een kwezeltje achter een pilaar, een ongetrouwde jonge vrouw in bontjas op de eigen met pluche gestoffeerde stoel. De andere misgangers waren al lang weg toen ik nog naar de koster zat te luisteren. Speelde hij voor die ene knaap die achtergebleven was, of voor zichzelf? Ik zal het nooit weten. Maar hij heeft een wereld voor mij doen opengaan, ik ben hem voor altijd dankbaar. Het bedroeft me dat ik hem dat nooit heb gezegd.
Nu lees ik toevallig een nieuwsberichtje: in Oostenrijk zijn dieven aan de haal gegaan met een deel van de orgelpijpen van een kerk, namelijk de tinnen exemplaren. Een orgel is een vreemd en vrij ingewikkeld instrument. Het principe is eenvoudig genoeg, denk aan een blokfluit en dan weet je hoe een orgelpijp werkt. Maar op zon orgelpijp zijn er geen gaten voor de vingers, natuurlijk; je hebt dus per toon: do re mi fa sol la si do en weer opnieuw, een afzonderlijke pijp nodig. De meest eenvoudige instrumenten zijn de draaiorgeltjes, die hebben vaak niet meer dan één rij van die pijpjes, twee octaven of zo, genoeg voor eenvoudige melodietjes. Vergis u echter niet: zon instrument kost nu stukken van mensen. Als je dus een groter bereik wil, bijvoorbeeld zoals op een piano, dan stijgt meteen het aantal pijpen dat je nodig hebt. Wil je dan ook nog wat verscheidenheid in de klankkleur, zoals in een orkest, dan heb je pijpen nodig van allerlei vorm, ook weer één per toon. In de grote orgels zitten er achter de voorste trots uitgestalde rijen wel tienduizend pijpen en pijpjes. Ze zijn gemaakt van hout, of metaal: blik, tin, zink, lood, koper
Orgels zijn ware meesterwerken van kunst en techniek, ze behoren tot het werelderfgoed van de mensheid. Helaas zijn het dure, kwetsbare instrumenten, moeilijk te onderhouden. In vele kerken zijn de prachtige instrumenten in verval geraakt en grotendeels onbespeelbaar geworden en dan ook vaak vervangen door kleinere en/of elektronische exemplaren voor de eredienst. Anderzijds heeft men met bijzondere financiële inspanningen van de overheid en het mecenaat een aantal bijzondere orgels tot in de puntjes gerestaureerd. Ik woonde op de laatste open-monumentendag in de recentelijk gerestaureerde Sint-Martinuskerk van Rijmenam een gratis orgelconcertje bij op het eveneens in al zijn glorie herstelde Smetsorgel uit 1777. Het was een gelukzalige verademing in deze haastige hoogtechnologische prestatiemaatschappij.
En dan gaan een paar vandalen aan de haal met enkele tientallen kilos tin, samen niet meer waard dan 700 euro, maar met een schade die al gauw een miljoen euro kan kosten. Kijk, dan besef je de betekenis van toegevoegde waarde. Een stuk marmer is duur, maar Michelangelos beeldhouwwerken zijn niet alleen onbetaalbaar, ze zijn ook onvervangbaar. Een orgel is niet meer dan wat gewone materialen, maar wat men ervan maakt is iets uitzonderlijks en de mensen die in staat zijn om zoiets te maken of te herstellen zijn zeldzame ambachtslui en zelfs belangrijke kunstenaars.
Een meesterwerk van menselijke kunde en kunst zomaar vernielen, gewoon voor een stomme diefstal van het materiaal, dat is barbaars. Je kan andere kerkroven nog begrijpen: schilderijen, beelden, retabels, zelfs biechtstoelen: dan heeft men tenminste nog respect voor de kunstwaarde, anders zou men ze niet stelen. Maar het tin uit een orgel halen, dat is erger dan zinloze vernieling. Ik was geschokt door dat bericht en het blijft maar spoken in mijn kop. Je kan zeggen: och wat, het is maar ergens een orgel, er zijn er zoveel die staan weg te kwijnen en er zit toch geen mens meer in de kerk. Maar daarom gaat het niet. Het is de tegenstelling tussen het zorgzaam omgaan met materialen, het omvormen van de materie tot werktuig, tot muziekinstrument, tot kunstwerk, en de vernieling ervan, voor enkele euros, nauwelijks genoeg voor een dag drugs, vermoed ik.
Beschaving is kwetsbaar. Ik kocht weer eens een Kundo-klok in de brocanterie, een mooi exemplaar met zes jewels. Maar de batterij is leeg, een vreemdsoortig model van lang geleden, niet meer te vinden en op een moderne batterij reageert het mechaniekje niet Hoeveel mensen zijn er nog die dat kunnen herstellen? Moeilijk kan het niet zijn, maar wie heeft die kennis? Ik kreeg ooit een mailtje van een Kundo-verzamelaar uit Sint-Truiden die er honderden had hersteld, maar zijn adres ging verloren bij de opeenvolgende computercrashes en ik vind hem niet terug op internet. Nu staat de klok daar, onbekwaam om haar taak te vervullen, een trieste aanblik, maar niets vergeleken bij dat gevandaliseerde orgel in Oostenrijk, bij de vele orgels in de wereld die wachten tot iemand inziet dat ze een toegevoegde waarde hebben die veel groter is dan het doodeerlijke materiaal waaruit ze ooit vervaardigd werden. Het is niet alleen domme hebzucht en barbarij die onze beschaving bedreigen. Onverschilligheid is even efficiënt.
Categorie:samenleving
13-10-2008
Things fall apart, the center cannot hold!
De primitieve mensen evolueerden spectaculair snel, relatief gesproken, eens de hersenen ons een voorsprong hadden gegeven tegenover onze soortgenoten. Maar de struggle for life en de survival of the fittest gold niet alleen in de competitie met andere dieren en met de onberekenbare natuur. Het was in de eerste plaats in de confrontatie met de naaste soortgenoten, de voorlopers die de volgende stap in de evolutie niet gezet hadden, dat de nieuwe mens zich profileerde: zij bleken een gemakkelijk te overwinnen natuurlijke tegenstrever: in een krachtmeting tussen louter bruut geweld en de combinatie van dat zelfde geweld met verstand is de overwinnaar van te voren bekend, althans in principe, op termijn, statistisch bekeken en daarover gaat het in de evolutie. De directe voorlopers van homo sapiens hadden geen schijn van kans en verdwenen snel en definitief van het toneel, alleen enkele skeletten zijn overgebleven.
De volgende belangrijke uitdaging diende zich aan toen de nieuwe, superieure soort, onder meer door de afwezigheid van valabele natuurlijke vijanden, zich sneller ging vermenigvuldigen. Eén enkele familie werd een clan, een nomadenstam, een dorpsgemeenschap, een bewoonde landstreek. De medemensen waren steeds minder verwant met elkaar en de spanningen die ook binnen families niet uitblijven, staken de kop op in die eerste ruimere gemeenschappen. De Bijbel geeft ons een zeer realistische beschrijving van wat er zoal kon verkeerd gaan in die vroege dagen van onze geschiedenis. Homo homini lupus, de mens is als een wolf voor zijn medemens. Je kan daarover misschien even het verhaal van Kaïn en Abel nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=442.
In die onderlinge strijd heeft onze soort zich verder ontwikkeld, steeds meer afstand genomen van de mindere wezens. Dat is typisch voor grote doorbraken. Eenmaal men een iets ontdekt heeft, ziet men plots talloze andere, onvermoede mogelijke toepassingen. En er was zoveel te ontdekken: het vuur en bakken en koken en zich verwarmen, de landbouw en de veeteelt, zwemmen, scheepvaart, zich kleden, werktuigen maken, de sterrenhemel en de seizoenen &c. Van het een komt het ander: een primitieve knots als wapen kan met de nodige aanpassingen ook gebruikt worden om bomen te vellen, dieren te doden, huiden te bewerken, graan te dorsen. De vindingrijkheid van de mens kent geen grenzen. Op korte tijd was de wereld onherkenbaar veranderd, overal drukte de mens zijn stempel op zijn omgeving. De witte vlekken op de wereldkaart werden snel zeldzaam, de bevolkingsexplosie was niet meer af te remmen, zelfs niet door verschrikkingen als de pest.
Maar in elk van die mensen sluimerde nog steeds het oerconflict: Ein Mensch ist kein Tier, maar wij mensen kunnen niet vergeten dat we ooit dieren waren. Onze superhersenen veroorzaakten een radicale breuk met alle andere levende organismen en wezens, maar we bleven met heel ons lichaam, inclusief onze hersenen, onlosmakelijk verankerd in de natuur die ons heeft voortgebracht. Uit die tweespalt is de hogere beschaving ontstaan: taal, kunst, literatuur, religie, filosofie.
In mythen en religie probeerde de mens zijn verbondenheid met de natuur vast te houden en opnieuw te beleven. Maar zijn zelfbewustzijn verzette zich daartegen met kracht: niet de goden beheersen de wereld, maar de mens, die de maatstaf der dingen is. Onze beschavingsgeschiedenis is een lange, moeizame tocht vol conflicten tussen die twee verscheurende uitersten. Het is vandaag niet anders, er is nog steeds geen oplossing voor het menselijk conflict, er is zelfs geen aanzet, geen perspectief op een bevredigende synthese, elke mens blijft dansen op het slappe touw, voelt elk moment de storm in zijn ziel, zwalpt op eb en vloed van die twee nauwelijks verzoenbare stuwende krachten.
Het is niet ondenkbaar dat onze hersenen zich overontwikkeld hebben, zowel in hun fysieke structuur als in het gebruik dat wij ervan maken. Onze technologisch ondersteunde beschaving is zo complex geworden dat een individu geen enkel zicht meer heeft op het geheel. Dat verhindert ons weliswaar niet om er volop gebruik van te maken: een kind kan vaak beter met een GSM om dan een geleerde professor, ook zeer eenvoudige mensen hebben toegang tot de hoogste en duurste verworvenheden van de moderne geneeskunde zoals scanners. Maar voor toponderzoekers en topmanagers zijn de vereisten ontiegelijk hoog en dat geldt in alle domeinen. De druk is ondraaglijk geworden, ook op de eenvoudige mens. Het leven is er niet gemakkelijker op geworden, deelnemen aan de beschaving is niet altijd een onverdeeld plezier.
Nog nooit zijn er zoveel beschavingsziekten geweest, waarvan de oorzaak moet gezocht worden in de onnatuurlijke omgeving die de mens zich heeft geschapen. Ongeveer de helft van alle ziekten heeft ten minste een psychische oorsprong. Het aantal zieken met hersenaandoeningen neemt onheilspellend toe, en niet alleen bij ouderen. Depressie is een alledaags verschijnsel, net zoals burn-out, manisch-depressief gedrag en zwart gat. Nog nooit waren er zoveel zelfdodingen. Er zijn meer echtscheidingen dan huwelijken. Porno viert hoogtij, seksualiteit is een goed op zich geworden, grotendeels los van de voortplanting. Bewegen doen we nog enkel in de fitnesszaal. Onze realiteit is vaker virtueel dan reëel. Geen wonder dat men de mens een ziek dier noemt.
Om gewoon te overleven hebben we misschien maar een tiende nodig van de mogelijkheden die onze hersenen hebben op topmomenten of bij uitzonderlijk begaafde exemplaren. Wat doen we met de rest? Onder meer druk bezig zijn met porno, zoals blijkt uit onderzoeken naar het gebruik van het internet
Talloze mensen nemen hun toevlucht tot allerlei middelen om hun op hol geslagen bewustzijn tot rust te brengen, om de interne storm te overleven, om te blijven functioneren in de steeds meer eisende wereld. Het lijkt wel of de hele wereld Prozac neemt, drugs snuift en spuit en drinkt en rookt, bij de psychiater zit of ligt, zich maniakaal in het werk stort, zich overgeeft aan collectief uit de bol gaan op megafuiven, rockconcerten, voetbalmatchen, in Olympische gekte, emotionele afscheidsvieringen van sportkampioenen of religieuze massabijeenkomsten.
De beschaving die we met gezamenlijke maximale inspanningen van de menselijke intelligentie hebben opgebouwd blijkt nauwelijks leefbaar voor het individu. De strenge wetenschappelijke rationaliteit waarmee we de wereld hebben geordend, is ver zoek in de manier waarop we als individu of als gemeenschap in die wereld staan en gaan. De zelfdestructie van de beurzen en de banken die we de laatste tijd mee organiseren is daarvan een verontrustend voorbeeld, de voortslepende communautaire crisis in eigen land een ander.
Stilaan neemt de verwarring apocalyptische dimensies aan: Things fall apart, the center cannot hold, mere anarchy is loosed upon the World, schreef Yeats, klik hier voor de volledige tekst en mijn vertaling van het schrikbarend visionaire gedicht uit 1920: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=101.
Categorie:samenleving
12-10-2008
Een verhaal over Alzheimer en tijd
Na de ingespannen dagen van de lectuur van Serendipity stelde zich deze morgen de vraag naar het volgende boek. Ik spendeer vele uren in tweedehandsboekenwinkels, in andere boeken en op internet, op zoek naar interessante boeken en ik koop elke maand ten minste een tiental en gewoonlijk nog meer boeken aan. Er staan dus op de boekenrekken die me omringen genoeg kandidaten te wachten op mijn weifelende blik. Elke titel herinnert me aan de al dan niet intense opwinding van het vinden, aan de belofte van het leesgenot, de intellectuele uitdaging, de bevestiging van mijn eigen denken en voelen, de verrassing van het niet-voorspelbare, de zeldzame originaliteit.
Ik was, na verscheidene non-fiction boeken, wel toe aan een gemakkelijker verteerbaar maal. Nu ik erop terugkijk, heb ik in meer dan een jaar maar een paar boeken gelezen die géén non-fiction waren, een novelle van Bates, grotendeels in de wachtkamer van dokters, een van P.D. James en een van William Trevor. Dat verbaast me, ik was mij er niet van bewust en het doet me nadenken. Waarom lees ik eigenlijk? Naar wat ben ik op zoek? Wat maakt me zo rusteloos, wat verhindert me om me te ontspannen met een lekker verhaal?
Ik had bij de Slegte in de solden (dat wil wat zeggen: tweedehandse solden!) enkele hardcovers opgepikt voor elk 1 euro en een daarvan was The Horizontal Instrument (1999, 198 pp.) van Christopher Wilkins, met als veelbelovende ondertitel: A Novel of Love, Memory and the Quest to Measure time. Met zoveel elementen die tot mijn belangstellingssfeer behoren kon het niet mis gaan.
Laat me beginnen met eventuele misverstanden over dat horizontaal instrument de kop in te drukken: het heeft niets te maken met de Love uit de titel maar alles met het laatste, de zoektocht naar het meten van de tijd. Het is, althans volgens de auteur, een merkwaardig toestel om de juiste tijd van de dag te meten op basis van de stand van de zon, een soort van draagbare zonnewijzer, die zou toegeschreven zijn aan Willam Oughtred (1575-1660), de uitvinder van de rekenliniaal, een instrument dat nu door handige rekenmachines naar de vergetelheid verwezen is; wij gebruiken nog wel de symbolen voor vermenigvuldigen (x) en delen (:) die hij heeft voorgesteld.
Het boek is een dubbel verhaal. De ene verhaallijn is die van een jongeman die een wat oudere vrouw leert kennen, verliefd wordt en met haar trouwt en een gelukkig leven leidt tot het ogenblik dat zijn echtgenote op haar 38ste de eerste tekenen vertoont van wat een virulente vorm van Alzheimers ziekte blijkt te zijn. De andere rode draad is die van de bouw, door de hoofdfiguur, van een perfect lopend zakhorloge. Beide patronen, die in afwisselende hoofdstukken verwerkt zijn, geven ampel aanleiding tot bedenkingen en dialogen over tijd, herinnering, leven en dood.
Of de combinatie geslaagd is? Ik durf het niet te zeggen. Ik ben zowel goed als slecht geplaatst om te oordelen over het gedeelte met het uurwerk: ik heb er zelf te veel over gelezen om onbevangen te oordelen, maar ik vond er heel wat boeiende informatie en inzichten over wat tijd is; maar ik vrees dat een lezer die onze fascinatie voor klokken niet deelt, wel eens kan afgeschrikt worden door sommige technische paragrafen. Het verhaal over de ziekte is goed geschreven, aandoenlijk, schrijnend soms, steeds geloofwaardig en eerlijk.
Af en toe kan de auteur niet weerstaan aan een neiging tot overdrijven. Zijn personages zijn nooit mediocre, nooit de middelmaat maar steeds de top. Dat wekt soms een reactie op van: moet dat nu? Zeker bij de nevenfiguren is er het gevaar van karikaturaal schetsen van de persoonlijkheid. Maar ook het hoofdpersonage krijgt trekjes die we wel eens terugvinden in de protagonisten van thrillers: iets van James Bond of Superman.
Het is al bij al een vrij kort verhaal, de 198 bladzijden zijn van klein formaat, je hebt het op een paar uur uit en dat is (meer dan) genoeg, de auteur lijkt me niet in staat om veel meer met het nochtans sterke materiaal te doen dan dat, het is geen Dostojewski.
Ik heb nergens meer informatie over deze auteur gevonden dan dat hij geboren is in 1945, in Cambridge studeerde en in Engeland woont. Er is een Franse vertaling, maar een Nederlandse kwam ik niet tegen.
Mijn één euro was wel besteed, maar geef er niet veel meer aan uit. Aan de andere kant: hoeveel kost een ticket voor de bioscoop nu?
Categorie:tijd
11-10-2008
Serendipity: Robert K. Merton
Op 15 november 2007 schreef ik hier over het heerlijke en werkelijk unieke boek van Robert K. Merton, OTSOG, klik hier http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=383 als je het (nog) eens wil nalezen, wat ik je zeker wil aanraden, maar nóg meer wil ik je op het hart drukken om het boek zelf te lezen. Aangespoord door het intense leesplezier kocht ik kort daarna een tweede werk van hem, dat hij samen met zijn collega Elinor Barber schreef: The Travels and Adventures of Serendipity. Het boek verscheen in 2004 als hardcover, ik beperkte me tot de zeer behoorlijk uitgegeven paperback, die in 2006 verscheen en ik las die in de voorbije dagen.
De ontstaansgeschiedenis van dit werk is wat vreemd: het manuscript was klaar in 1958, maar werd dan om verscheidene redenen even opzij gelegd. Dat bleef zo tot in 2002, wanneer de Italiaanse uitgever van andere werken van Merton een Italiaanse vertaling publiceerde. Dat was de aanleiding voor Princeton University Press om ook de Engelse tekst uit te geven. Helaas overleed Professor Merton in februari 2003, net nadat hij de plannen voor de uitgave vernomen had. Hij was dan 93. Zijn medewerkster, Dr. Elinor Barber was al in 1999 overleden. De tekst die voor ons ligt is die van 1958; Merton zelf noemt het een tijdscapsule: de tekst is niet geüpdatet, noch heeft ie de finale herwerking gekregen die manuscripten nodig hebben voor ze echt drukklaar zijn, een werk dat meestal door een editor van de uitgever gebeurt in samenspraak met de auteur(s); in dit geval was dit fysiek niet (meer) mogelijk. Er is wel een Afterword van Merton, dat ons tot vrijwel vlak voor zijn dood brengt met enkele korte ontroerende notities over zijn falende gezondheid.
Zoals de inleider van het werk ook opmerkt, is het een onaf werk; niet alleen ontbreken evident de hoofdstukken over de periode na 1958, ondanks het aanvullende nawoord, maar ook de organisatie van het materiaal had beter gekund, meer systematisch; in de loop van die herwerking waren ongetwijfeld ook een aantal quasi-herhalingen weggewerkt. Maar de auteurs of liever het lot heeft er anders over beslist en wij moeten het doen met wat er is.
En dat is, gelukkig, niet weinig. Voor veel lezers zal het woord serendipity wellicht maar een heel fijn belletje doen rinkelen. Van Dale laat ons voor een keer niet in de steek, dit is wat hij-zij-het erover weet:
serendipiteit se·ren·di·pi·teit de (v.); g.mv.
<Eng. serendipity, voor het eerst genoemd door Horace Walpole (1717-1797) in een brief; hij leidde de naam af van een sprookje over de prinsen van Serendip (de oude naam voor Sri Lanka of Ceylon)
1· gave om door toevalligheden en intelligentie iets te ontdekken waar men niet naar op zoek was
En dat is dus het onderwerp van het meer dan driehonderd bladzijden lange boek! Vanzelfsprekend gaat het niet enkel om de etymologie, want die is niet veel uitvoeriger of ingewikkelder dan wat Van Dale erover zegt; Merton zou overigens zeer tevreden geweest zijn over de etymologische duiding Van Dale, want die is beter dan welke ander woordenboek ook, inclusief de OED!
Horace Walpole, die we heel misschien kennen van zijn gothic novelThe Castle of Otranto, beschouwt men nu als de beste schrijver in het epistolaire genre van zijn tijd; zijn verzamelde brieven, die duidelijk met die bedoeling geschreven zijn, beslaan vele dikke volumes. Het was in een van die brieven dat hij zomaar het woord serendipity uit zijn mouw schudde, een neologisme dus, gepleegd op 28 januari 1754. Het bleef daarbij, tot die brief werd opgenomen in een van de latere verzamelde werken, in 1833. Gedurende meer dan 75 jaar heeft ons woord dus begraven gelegen in één enkel document; er zijn geen aanduidingen dat iemand het in die jaren heeft gebruikt. Noch was dat het geval in de volgende jaren, want pas in 1875 (het geboortejaar van mijn grootmoeder, maar dat terzijde), verschijnt het woord nog eens in druk, in een gespecialiseerd tijdschrift. Van dan af zal het hier en daar opduiken, tot het rond 1950 in wetenschappelijke, literaire en journalistieke middens aan een merkwaardige opgang zal beginnen. De auteurs volgen die ontwikkeling op de voet.
Maar er is meer dan de geschiedenis van het woord in dit boek. Herhaaldelijk gaat men in op de betekenis die een auteur eraan geeft, meestal in de context van het belang of het aandeel van het gelukkig toeval in de wetenschap. Wij kennen allemaal de verhalen over de toevallige ontdekking van de Röntgenstralen en van penicilline, maar de ware toedracht lijkt telkens ook weer wat complexer te zijn dan de populaire verhalen willen laten geloven. De analyse van het wetenschappelijk onderzoek en van de gebruikte methodes vormt dan ook de kern van dit boek, en onder meer in die zin is het een voorloper, een vingeroefening voor OTSOG, waarin Merton op speurtocht gaat naar de oorsprong en de betekenis van Newtons uitspraak: als ik verder heb gezien dan anderen, dan is dat omdat ik kon gaan staan op de schouders van reuzen, met andere woorden, wetenschap is een cumulatieve bezigheid, waarbij men hogerop komt door te steunen op het werk van anderen. In Serendipity is het onderwerp, zoals gezegd, het (zogenaamde) gelukkig toeval.
Ik laat het hierbij voor de inhoud. Literair is dit boek maar een zwakke voorafschaduwing van OTSOG en dat is, meen ik, ook de overduidelijke reden waarom Merton zijn medeauteur overhaalde om de publicatie uit te stellen: het werk was niet klaar, het was ook geen literair meesterwerk. Het verschil met OTSOG is op alle punten overweldigend. Ik vermoed dat heel wat van de uitvoerige maar toch wel drogere hoofdstukken van de hand van Dr. Barber zijn; af en toe wordt de kwaliteit van het discours en de taal plots stukken beter, ik vermoed daarin de hand van Merton zelf, op grond van wat hij later zo meesterlijk gedaan heeft in OTSOG.
Dit is een boek voor bewonderaars van Professor Robert K. Merton en die heeft hij bij honderdduizenden, zowel in de wetenschappelijke wereld als in de literaire. Maar het blijft een eigenaardigheid, een message in a bottle, na vijftig jaar gevonden in een totaal veranderde wereld, een onaf gebleven werk, een bevroren momentopname, een stilgevallen vingeroefening, maar dan van een zeldzaam genie. Ik heb er geen moment spijt van dat ik een paar dagen met Serendipity heb doorgebracht. Toch bedenk ik nu dat ik wellicht nog meer plezier zou beleefd hebben aan het herlezen van On the Shoulders of Giants. Dat doe ik zeker nog eens.
Categorie:ex libris
09-10-2008
Nabokov: Natasha & The Ballad of Longwood Glen
Voor liefhebbers van de Russisch-Amerikaanse auteur Vladimir Nabokov (1899-1977) en ook voor die enkele trouwe lezers die dat volkomen ten onrechte eventueel niet zouden zijn maar het hierdoor misschien kunnen worden, vermeld ik hier graag twee recente trouvailles.
Op 9 juni 2008 verscheen in The New Yorker, waarin hij bij zijn leven zoveel (33) originele bijdragen heeft gepubliceerd, een kortverhaal van zijn hand, uit het Russisch vertaald, naar het Engels, door zijn zoon Dmitri (°1934) zoals gewoonlijk en gedateerd circa 1924, dus in de periode dat hij (Vladimir) in Cambridge Russisch (!) studeerde en zijn familie in Berlijn verbleef. Een andere bron plaatst het verhaal nog vroeger, in 1921.
Natasha is de titel en het is een typisch pareltje van de jonge Nabokov.
Vreemd dus dat het niet is opgenomen in een van de verhalenbundels die Nabokov zelf publiceerde en die toch eveneens hoofdzakelijk vertalingen bevatten van vroeger Russisch werk:
Nabokov's Dozen: A Collection of Thirteen Stories, 1958 (als paperback Spring in Fialta, 1959) Nabokov's Quartet, 1966 A Russian Beauty and Other Stories, 1973 Tyrants Destroyed and Other Stories, 1975 Details of a Sunset and Other Stories, 1976.
Het komt ook niet voor in de verzameling The Stories of Vladimir Nabokov (1995, 2002), die ook integraal in het Nederlands vertaald is. Nochtans zijn daarin toen eerst dertien (a bakers dozen) en uiteindelijk veertien nieuwe kortverhalen opgenomen, die nooit eerder verschenen waren, onder meer Easter Rain, dat pas na de val van het IJzeren Gordijn teruggevonden werd. Vladimir Nabokov vermeldt Natasha evenmin in zijn handgeschreven bottom of the barrel lijst met verhalen die hij nog ooit dacht te (laten) vertalen; deze uitdrukking verwijst ironisch naar wat men meestal onderaan in een ton vindt, namelijk overschotjes of, meer bepaald bij kaviaar, minderwaardige kwaliteit, geplet door de bovenliggende ongeschonden lagen, afval dus eigenlijk. Dmitri Nabokov heeft het materiaal gehaald uit de bekende archieven, het was daarom ook geen echt verloren meesterwerk, het lag gewoon te wachten op deze al te lang uitgebleven vertaling, die het ongetwijfeld verdient. Veel leesplezier. Er is ook een printversie, het is maar enkele bladzijden lang.
Daarnaast vond ik onlangs eindelijk een spoor terug naar een gedicht van Nabokov dat ik tien jaar of langer geleden toevallig las op internet, maar dat dan uit mijn gezichtsveld verdween, inclusief de titel en dat maakt terugvinden moeilijk, natuurlijk. Maar het bleef al die jaren in mijn achterhoofd hangen, tot ik me enkele dagen geleden plots vaag herinnerde dat Ballad enGlenin de titel voorkwamen. Met Google levert dat natuurlijk ogenblikkelijk resultaat op: The Ballad of Longwood Glen, eveneens verschenen in The New Yorker, in de aflevering van 6 juli 1957 maar niet te vinden op hun website, enkel op de verzamel-CD-rom. Op de heerlijke Nabokov-site Zembla http://www.libraries.psu.edu/nabokov/abvn.htm kan je onder Works een lijstje vinden met audio-documenten, en op een daarvan hoor je hem zelf het humoristische gedicht voordragen, een ontroerend moment voor een Nabokov-addict. De Engelse tekst van de Ballad vind je hier (met enkele typefoutjes): http://people.vanderbilt.edu/~richard.s.stringer-hye/longwood.htm .
Ik waag me aan een pretentieloze vertaling.
De Ballade van Longwood Glen
Om half elf die zondag morgen staken twee wagens het beekje over, naar de verborgen
vallei; in de ene Art Longwood, aldaar florist met zijn kinderen en eega (nu Mevrouw Deforest)
In die erachter zag een politieman te gader Arts Vader, zijn stief- en ook zijn schoonvader
De drie oude mannen wandelden weg naar de inham Art langzaam door het tinkelend onkruid achter hen aankwam
Helder was de ochtend, schitterend de wolken in t verschiet kinderen en strips de wagen verliet
Slome Art, die een hele dag staren kon, onbewogen keek toe hoe een insect op een halm klom en dan was weggevlogen
Pauline had astma en Paul krukken Leuke kinderen, dat wel, maar bij het lopen scheelt dat toch stukken
Ik wou, zei Moeder tot kreupele Paultje dat iemand je wou leren een balletje
op te gooien; Slome Art nam de bal en gooide hem omhoog hij bleef hangen in een boom die daar net voorbijvloog
De zwaarwichtige groene pelgrim hield prompt even halt de kinderen wachten, maar geen bal die eruit valt
Ik heb nooit in bomen geklommen in mijn jeugd zei Art en maakte van de nood meteen maar een deugd
Af en toe was er een elleboog of een knie te merken in de puzzel van blauwe en groene zwerken
Hoger en hoger klautert Art Longwood en klimt en de bladeren zegden ja tegen de vragende wind
Oh, wat een tiaras van tuinen! Wat lawines van licht! Hoe toegankelijk de ether! Hoe gemakkelijk de vlucht!
Arts familie draaide rond de boom de hele dag lang Pauline trok haar besluit: dit is Pa zijn zwanenzang
Geen mens zag de hemelscharen in vervoering kolken en de aardse held begroeten in de sneeuw van wolken
Mevrouw Longwood begon zich ernstig zorgen te maken Hij kwam maar niet af, hij bleef maar verzaken
Bij de voet van de boom vonden ze enkel wat kleingeld De kinderen verveelden zich, Paul door een wesp gekweld
De oude mannen erbij kwamen en naar boven staarden elk met een bekertje in de hand en ook vijf speelkaarten
Op de snelweg stopten de autos, keerden en kwamen dan de hobbelige weg opgewaggeld naar de inham en
de boom was plots een en al lawaai, met hele stoeten congresgangers, vissers en jongens met zomersproeten
Anacondas, en poemas zeiden sommigen bedachtzaam en ondertussen kwam er steeds meer volk aan:
Boomchirurgen, detectives, ook de brandweer arriveerde een ambulance die in de schaduw van een danstent parkeerde
Een dronken branieschopper met een pistool en een touw is er ook nog gekomen om erop toe te zien dat elke rechtsregel in acht werd genomen
Ontdekkingsreizigers, dendrologen allegaar en een vreemd bleek meisje met zigeunerhaar
En van Kaap Schrik tot Kaap Schroom stond in elke krant: Man Verdwijnt In Boom
De hemeltergende eik, waarin de uil te schuilen placht en de wasbeer goud plaste, werd geveld en doorzocht
Ze vonden enkele spanrupsen, een rood aangelopen galletje en een antiek nest met een vers gelegd balletje
Ze hebben de stam gevernist, hekkens geplaatst en volop borden; toiletten nestelden zich tussen rozen en klimop
Mevrouw Longwood, geretoucheerd na de dood van de kinderen voelde als dromerige eega van een fotograaf haar hart opnieuw zinderen
De Deforesten, vier ouwe knarren op een rij bezoeken nu als echte toeristen de vallei
Ze smakken bij het snacken, kijken wat boven en beneen wassen hun handen en rijden dan weer heen.
Athene ooit riep die naam bij elke beschaafde mens de meest verheven gedachten op. Daar ligt ons geestelijk Eden, waar de mens voor het eerst zijn volle mentale vermogens aanwendde om zichzelf, de wereld en het heelal te begrijpen. Socrates, Plato, Aristoteles inspireren ons nog elke dag, bepalen wat en hoe wij denken, ook als we ons daarvan niet bewust zijn. Ruim 2500 jaar geleden was de mens in staat om zelfstandig na te denken, te schrijven, te filosoferen met een scherpte die ons nog steeds verbaast. In Athene stond de wieg van de wereldbeschaving.
In de mythologie werd Athena geboren uit het hoofd van Zeus: het verstand onttrekt zich aan de oppergod en gaat een zelfstandig leven leiden.
Voor de mens is er geen weg terug. Eenmaal wij in staat bleken om te denken en met ons verstand de wereld te veroveren, de planten en de dieren te benoemen en van dode materie bruikbare werktuigen te maken, was de race begonnen. Wij zouden niet rusten voor alles verklaard was, elk stukje natuur onderzocht op zijn bruikbaarheid voor het overleven van de menselijke soort. Nadenken werd niet alleen een goede gewoonte, maar ook een dwingende opdracht, een verheven taak. Mensenkinderen werden en worden nu nog meer gedurende vele jaren opgeleid, kennis en wetenschap werden idealen, wie daarin uitmuntte alom geëerd. De denkende mens was en is de meester van de schepping. Wissen ist Macht.
De tocht van de tuin en van Eden naar de Akropolis van Athene heeft de mens fundamenteel veranderd. Wie heeft ontdekt dat hij zijn verstand kan gebruiken, is ook gedoemd om dat te doen. Je kan je verstand niet op nul zetten, je kan geen knopje omdraaien, je kan de klok niet terugzetten, de weg terug naar Eden is voorgoed afgesloten, de poort bewaakt door een engel, vlammend zwaard in de hand. Ein Mensch ist kein Tier, maar wij waren dat ooit wel en de herinnering is gebleven, het dierlijke zit in onze genen, zelfs in ons verstand, wij kunnen onze afkomst niet verloochenen. Het bewustzijn dat we geen dier zijn is onze trots, in onze hoogste betrachtingen proberen we het verschil zo sterk mogelijk te benadrukken, onze geestelijke vermogens worden het hoogst geschat. Zelfs onze topatleten zijn geen toevallig gevonden superbe natuurtalenten maar het resultaat van jarenlange intense training op grond van wetenschappelijk bestudeerde schemas, diëten en helaas ook lichaamsvreemde stoffen, doping.
Maar het heimwee naar Eden is niet te stillen. Wij dromen en dromen nog van die paradijselijke tijd toen er nog geen tijd was en de mens een dier was met de andere, toen er nog geen gedachten waren, geen bewustzijn van verschil, geen kwaadaardig geweld, geen besef van schuld en boete, van zonde, begeerte, geen haat, geen gepijnigde liefde. Wij voelen tot heel diep in onze wortels aan dat we met ons ontwakend bewustzijn ook onze onschuld verloren hebben. Wij bekijken de wereld nu met andere ogen, die van de veroveraar, de landvoogd, de zeevaarder, de handelaar, de stedenbouwer, de ambachtsman, de huishoudster ook. Maar voortdurend worden we aan onze dierlijke afkomst herinnerd, niet in het minst in ons lichaam, met zijn ontembare dierlijke drang naar overleving en voortplanting en met zijn vergankelijkheid, zijn lijden en dood.
De mens voelt zijn niet aflatend denken dan ook als een last, waarvan hij bevrijding wenst. Hij wil weer eenvoudig, ongegeneerd, onbeheerst kunnen genieten, niet geplaagd door scrupules, vrees voor de gevolgen van zijn daden, faalangst, menselijk opzicht, geboden en verboden, wetten en regels. Hij wil onmiddellijke bevrediging voor zijn honger, zijn lusten botvieren in een dronken roes. Hij wil vergeten dat hij een bewust wezen is. Hij wil af van de tergende eenzaamheid van het individu. Daartoe zoekt hij alle gelegenheden en gebruikt hij alle middelen die dat bewustzijn uitschakelen en de eenzaamheid verdrijven. Slaap brengt vergetelheid, aan het einde van een zware dag kunnen we het moede hoofd neerleggen en wegzinken in een vegetatieve toestand waarin het bewustzijn uitgeschakeld is. Maar zelfs dat lukt maar amper: dromen komen ook die rust verstoren, het verstand slaapt nooit, ook al is het bewustzijn even verminderd. De roes zoeken we in het feest, de viering, waarin we ons niet als rationele wezens (hoeven te) gedragen, waar we precies het tegenovergestelde doen van wat we als nadenkende wezens doen. Dat is onder meer offers brengen, dieren en planten bewust vernietigen in plaats van ze op te eten, wijn op de grond gieten, plengen, in plaats van te drinken. Maar ook alcohol drinken en andere stimulerende en zelfs halucinogene middelen innemen, die onze hersenen beïnvloeden en ons vreemde dingen laten doen. Rituele handelingen vervangen natuurlijke, heilige teksten worden opgezegd en vervangen het normale spreken, vastgelegde gebaren en houdingen en bewegingen komen in de plaats van de alledaagse. Mensen komen samen om te vieren, doen dingen samen in plaats van alleen. Bewustzijn maakt een mens eenzaam, het zelfbewustzijn is de vloek van de mens, denkend en voelend ben je steeds alleen met jezelf, een individu. In het samen vieren, samen drinkend en etend en zingend en dansend en opgaand in de stemming en de roes van de gemeenschap kan je even vergeten dat je straks weer alleen bent. In het naleven van rituele voorschriften kan je behoren tot een groep, kan je je eigen verantwoordelijkheid verleggen naar die groep en zo bevrijd worden van de knagende pijn van het zelf nadenken over goed en kwaad.
Religie staat lijnrecht tegenover zelfbewustzijn en individualiteit. Socrates werd veroordeeld in Athene wegens goddeloosheid en het verspreiden van goddeloze gedachten. Hij werd bestraft voor zijn arrogante zelfbewuste manier van denken, die te weinig rekening hield met de behoefte van mensen om ook aan het niet-rationele in hen een plaats te geven, aan al wat hen onbewust maar verpletterend herinnert aan een ander, vroeger gelukzalig oerbestaan. Onweerstaanbaar roept de herinnering naar de tuinen van Eden, waar rust het hart verblijdt.
Categorie:samenleving
05-10-2008
Grok zegt de raaf
Dit jaar zitten er in het dennenbos achter in de tuin ook een paar kraaien, of zijn het raven? Het is moeilijk om de twee uit elkaar te houden. Corvus corone corone is de wat kleinere zwarte kraai, die voortdurend haar eigen naam roept: kraah Corvus corax is maître corbeau, een beetje groter dus en met een snavel die plomper en meer gebogen is; hij zou het geluid maken dat Heinlein in zijn cult sf-roman Stranger in a strange land (1961) als een vreemd neologisme gebruikte voor de intuïtieve communicatie tussen cult-broeders; het werd een tijdelijke instant hit in de flower power cultuur en haalde zelfs de OED (Oxford English Dictionary): grok.
Ik was aangenaam verrast toen ik gisteren een reactie kreeg op wat ik in Ushuaia schreef over het essentiële verschil tussen mens en dier, meer bepaald het feit dat dieren wel gebruik maken van gevonden voorwerpen, maar dat ze zich zelf geen gebruiksvoorwerpen maken. We kennen allemaal de beelden van apen die met stokken de bananen uit een boom meppen, of die in documentaires met een stok termieten uit een nest halen en die smakelijk verorberen, of nog de otters die op hun rug in het water liggend, schaaldieren met een steen stukslaan op hun buik, een werkje waarvoor wij met gevaar voor eigen vingers een oestermes voor gebruiken. Maar otters maken zich geen oestermessen, zelfs geen rudimentaire en apen binden geen twee stokken aan elkaar maar zoeken een langere of geven het op; ze dragen ook geen speciaal stokje met zich mee als ze op zoek gaan naar eten, maar kiezen er een uit als ze bij een termietennest komen en als er geen zijn, tja, dan maar naar het volgende nest.
Youri stuurde me deze link: http://www.ted.com/index.php/talks/joshua_klein_on_the_intelligence_of_crows.html naar een amusante Engelse uitleg over slimme kraaien; als je geen Engels verstaat spoel je maar door tot aan het filmpje in kwestie: een kraai buigt een metalen draad net zo om tot het een haak is waarmee ze eten uit een smalle vaas of buis kan lichten. Merkwaardig inderdaad. Maar uit de uitleg bij het filmpje blijkt dat kraaien zich enorm hebben aangepast aan de menselijke omgeving en zelfs het liefst daar vertoeven. Een ander staaltje van die aanpassing is wat we ook al van andere roofvogels gezien hebben: ze gooien schaaldieren vanuit de lucht naar beneden op een hard oppervlak tot ze breken en eetbaar zijn; in dit geval is het harde oppervlak een drukke straat, de autos kraken de schelp en de kraai wacht rustig tot het verkeerslicht rood wordt om de inhoud van de schelp te gaan oppeuzelen.
Ik had nog nooit gehoord van dieren die spontaan een instrument maken zoals de haak van de kraai en ik heb eerlijk gezegd nog altijd enige twijfels over het filmpje, ondanks de verzekering van de commentator dat het niet getrukeerd is. Maar zelfs als het een niet-aangeleerde prestatie is, dan nog is het uitzonderlijk en ongewoon genoeg om er een filmpje van te maken, een duidelijk bewijs dat men van dieren niet verwacht dat ze zoiets doen.
In mijn uitleg had ik het over dieren in hun natuurlijke omgeving, in een wereld waaruit we de mens volledig hadden weggedacht. Kraaien leren, net zoals andere dieren die kort bij de mens leven, zeer snel, zeker als het om voedsel garen gaat; ze leren ook van elkaar, zoals de vogels die geleerd hadden door de metalen doppen van de melkflessen aan de voordeur te pikken om de room te drinken: als er in de buurt één zon geval was, dan waren er na een tijd een hele reeks.
Uiteindelijk moèt er wel ooit een dier geweest zijn dat zich een instrument miek (mag het even, ja? waarom vind ik nergens dit alternatief voor maakte?), namelijk dat dier dat uiteindelijk tot de mens evolueerde. Maar het blijft opvallend zo dat dieren (vrijwel?) nooit spontaan zelf instrumenten maken en dat de mens, zelfs de meest primitieve of de minst geleerde, dat voortdurend en met veel succes wel doet, onze beschaving is daarop zelfs gebouwd.
Toch bedankt, Youri voor je merkwaardige en best leuke bijdrage tot de discussie.
Categorie:samenleving
04-10-2008
Verdi: La sforza del destino op Canvas+
Er is weer nieuws in het Vlaamse medialandschap. Ik heb het niet over Donna, we zijn tenslotte senioren, maar over Canvas+. Het begon een tijdje geleden met wat wij in Vlaanderen met een affreus gallicisme een ontdubbeling (dédoublement) noemen: een splitsing van Canvas in twee gelijktijdig uitgezonden programmas, met Canvas+ als dubbel; het is dus eigenlijk een verdubbeling, een doublering. Dat gebeurde voor het eerst op een systematische manier en met veel succes ter gelegenheid van de Koningin Elizabethwedstrijd, dit jaar voor zang; klik even hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=477 .
Nu is er elke dag na Terzake een extra aanbod. Ik citeer even wat ze er zelf over zeggen:
Het programmaschema van Canvas+ is opgebouwd rond vaste afspraken met de kijker die op zoek is naar een meerwaarde en diepgang bij de Canvas-programmering. Op maandag- en donderdagavond zijn er documentairesmet maatschappelijke inslag: maatschappelijke trends, fenomenen of problemen, human interest, portretten en persoonlijke verhalen, enz. die een verrijking bieden bij het Canvas-aanbod.
Op dinsdag en vrijdag brengt Canvas cultuurprogrammas. De moderne/populaire muziek komt op dinsdag aan bod. Het kan daarbij gaan om performance, podiumkunsten, moderne muziek (pop, rock, enz.). Op vrijdag komt de klassieke cultuur aan bod, met captaties van concerten, opera, ballet, jazz, enz., soms rechtstreeks en desgewenst omkaderd. Daarnaast is er op vrijdag ook een herneming van een cultuurprogramma uit het zondagse slot van het moedernet Canvas.
Op woensdag en zaterdag is er sport. Op woensdag is dat evenwel alleen zo indien er op het moedernet Canvas zelf geen sport is. Als dat wel het geval is, dan programmeert Canvas+ als alternatief een film. De zaterdagavond van Canvas+ is voorbehouden aan de binnenlandse zaalsporten in Sporza (afwisselend volleybal, basketbal en handbal).
Op zondag zijn er documentaires over (natuur)wetenschappen en geschiedenis, eventueel aangevuld met portretten, films of kortfilms die in het verlengde liggen van het Canvas-aanbod.
Gisteren vrijdag was het dus cultuur, en niet een klein beetje: Verdis La forza del destino vanuit De Munt, dit jaar opgenomen. Het was het afscheid van de dirigent Kazushi Ono die we ook al in goeden doen zagen in de Elizabethwedstrijd. Van de zangers kende ik alleen de zeer expressieve Eva-Maria Westbroek en natuurlijk José Van Dam, hier in een komische bijrol, maar de andere solisten waren ook meer dan behoorlijk. De regie en enscenering waren voor een keer niet postmodern maar sober en smaakvol, oef. Het is een lange opera, vier bedrijven, samen meer dan drie uur. Het verhaal is in feite flinterdun, maar het wordt in het lang en het breed uitgesmeerd over een aantal scènes waarin de sterke gevoelens van de protagonisten worden uitgespeeld, om niet te zeggen: uitgemolken; bovendien zijn er een aantal elementen die het verhaal onderbreken: religieuze momenten, herbergtonelen, komische intermezzos, een stukje oorlog Het noodlot uit de titel verwijst naar een aantal onvoorspelbare gebeurtenissen, maar voor moderne ogen zijn het eerder onvoorstelbaar ongeloofwaardige misbaksels en drakerig, tranerig melodrama van het lachwekkende soort. Laten we dus niet te lang bij het verhaaltje stilstaan. De muziek is echte Verdi, uit zijn latere periode: het is voor het eerst opgevoerd in een oerversie in Sint-Petersburg, waarvoor het in opdracht geschreven was, in 1862. Het volgt in de tijd op Un ballo in Maschera (1859), klik hier voor mijn bespreking http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=182 en wordt gevolgd door Don Carlo(s) (1867), klik hier http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=286 , twee meer gespeelde en dus beter bekende operas. Er zijn minder arias die elke liefhebber kent, op Pace, pace na, hier voorbeeldig gebracht door een zeer overtuigende, beheerste Eva-Maria Westbroek; ook de ouverture kennen we allemaal, met de voorstelling van de themas of leitmotiven van de arias. Verdi maakte in die periode overvloedig en handig gebruik van zijn klassieke succesformules: zo is het duet van de twee mannelijke hoofdrollen een voorafspiegeling van het meer bekende dergelijk duet uit Don Carlos.
Ik had het meest last van de tekst van het libretto, dat van de hand is van Francesco Maria Piave, vriend en medewerker van Verdi, die ook tekende voor de librettos voor Verdi's operas Ernani (1844), I due Foscari (1844), Attila (1846), Macbeth (1847), Il corsaro (1848), Stiffelio (1850), Rigoletto (1851), La Traviata (1853), Simone Boccanegra (1857). Piave bezweek aan een beroerte voor hij ook dat van Aida op zich kon nemen. Maar Forza is niet gebaseerd op Shakespeare of Schiller of Victor Hugo, maar op dat van een onbekende Spaanse Hugo-imitator en dat merk je. Ware het niet van de muziek, dan zou de hele zaal waarschijnlijk herhaaldelijk in schaterlachen uitgebarsten zijn. Dergelijke teksten kunnen nu echt niet meer, zelfs niet met de beste wil van de wereld en met alle zin voor historiciteit. Opera vandaag kan geen heropvoering zijn van voorstellingen van 150 jaar geleden, het moet de liefhebber van vandaag direct aanspreken, niet als een historiserende vertoning in een soort operamuseum, zoals je naar oude films gaat kijken in het filmmuseum. La forza del destino heeft zijn tekst en het verhaal tegen om een echt hoogtepunt te zijn in het oeuvre van Verdi. Toch heb ik tot het late einde zitten kijken en genieten van deze geslaagde verruiming van het aanbod van Canvas.
Terwijl ik dit schrijf kijkt Lut naar de rechtstreekse uitzending op Canvas+ van de basketbalmatch tussen Leuven en Aalstar, opgeluisterd door de cheer leading meiden van Danscentrum Aike Raes, de dochter van Lut. Het is een kleine wereld.
Categorie:muziek
03-10-2008
Ushuaia
Ushuaia, de meest zuidelijk gelegen stad op onze wereld, moet je zoeken aan het uiterste zuidelijk puntje van het vasteland van Zuid-Amerika, in Tierra del Fuego, Vuurland, een provincie van Argentinië, aan het Beagle-kanaal, zo genoemd naar het schip waarop de jonge Darwin meereisde op de exploratietocht tussen 1831 en 1836. Darwin beschrijft de wilde inboorlingen en hun uiterst primitieve levensomstandigheden en vraagt zich af of die wezens tot het zelfde ras behoren als hijzelf. De verwondering is het begin van de wijsheid.
Mensen vind je vandaag overal. Er is geen plaats op de wereld waar het te warm, te koud, te droog of the nat is of er zijn bewoners, zelfs waar de vier contra-indicaties tegelijk vervuld zijn. Er zijn dorpen in het hooggebergte waar een gewone sterveling amper genoeg lucht krijgt om rustig op een stoel te zitten. 6,750 miljard mensen hebben deze paneet grondig ingepalmd en dat op nauwelijks 10.000 jaar tijd. Men verwacht dat we in 2050 met meer dan 9 miljard zullen zijn.
Het is dan ook wellicht veel gevraagd om je even voor te stellen hoe de wereld er zou uitzien als er géén mensen waren, noch enig spoor van menselijke bewoning of activiteit, alsof er nooit mensen op aarde zouden geweest zijn. Denk aan de fabuleuze documentaires die vooral de BBC telkens weer maakt met dat verbluffend camerawerk waarvan je je afvraagt hoe ze het doen; je zit op de eerste stoel toe te kijken hoe het eraan toe gaat in de natuur zonder mensen, terwijl in feite een hele ploeg bezig is met het maken van de opnames.
Toch is er een tijd geweest dat de hele aarde er bij lag zoals de minuscule natuurreservaten waarin men nu die veldopnames maakt. In die wereld heeft de menselijke soort zich ontwikkeld uit verre gemeenschappelijke voorouders die wij delen met onder meer de chimpansee. Het is een langzame, lange weg geweest van kleine maar essentiële afwijkingen die cumulatief dat merkwaardig resultaat hebben voortgebracht dat nu deze tekst schrijft en ook jou, die hem leest.
Ooit heeft een kleine groep van slechts enkele oermensen rondgezworven op deze onmetelijke aarde, nauwelijks maar toch belsissend verschillend van de talloze andere soorten. Ooit is een van de diersoorten mens geworden, op een bepaald moment was hij niet meer een ongewoon slim dier maar een niet zo heel slimme mens. That's one small step for a man..., one giant leap for mankind.
Wat maakt het verschil uit? Onlangs zat ik op de trein te kijken naar de hond van een van de andere passagiers, een soort collie denk ik, met scherpe, doordringende ogen. Mensen die dergelijke huisdieren hebben weten hoe verstandig die kunnen zijn, hoe menselijk. Als je ziet hoe uitgerekend krokodillen met hun jongen omgaan, dan denk je even aan de kinderlijkjes die men wel elke maand ergens in Vlaanderen aantreft in vuilnisbakken of op verlaten plekken. Wat maakt de mens tot mens? Een dier gaat als het ware op in zijn omgeving, wordt in grote mate bepaald door de stimuli die ervan uitgaan: aantrekking, afstoting of onverschilligheid; daarnaast is er de genetisch vastgelegde overlevings- en voortplantingsdrang. Bij de mens is dat natuurlijk ook zo, maar de mens is zich bewust, niet alleen van de omgeving, maar ook van zichzelf in die omgeving. Het bewustzijn reageert op de impulsen uit de omgeving, maar niet op de directe, voorspelbare manier zoals bij andere levende wezens, planten en dieren. Bij de mens worden de waarnemingen verwerkt in de relatief veel grotere en complexere hersenen op een zeer eigen manier: met een brede waaier van emoties. Een leeuw kan agressief gedrag vertonen, maar er is weinig kans dat hij zich daarvan bewust is. Een leeuw die een prooi doodt, eet die vervolgens smakelijk op. Als hij een soortgenoot doodt, bijvoorbeeld de welpen uit een vorig huwelijk van zijn leeuwin, dan doet hij dat instinctief, hij zal daar geen traumas aan over houden; denk eens aan een mens in dezelfde situatie?
De mens denkt, denkt voor en denkt na, herinnert zich en plant vooruit. Wij mensen leven in de wereld maar we zijn niet aan die wereld gebonden, wij zijn in staat om in te grijpen, om die wereld naar onze hand te zetten. Mensen kunnen voorwerpen gebruiken als werktuig, aanvankelijk gevonden natuurlijke dingen zoals een stok of een steen; ook dieren doen dat, maar niet de volgende stap: mensen kunnen zelf werktuigen maken, waarbij het ontwerp duidelijk gericht is op het gebruik: de mens maakt een steen scherp om er mee te snijden, bindt die vast aan een stok tot een bijl. De mens maakt vuur, kleedt zich aan. A small step for a man
In de wereld van de planten en het dier, in de wereld vóór de mens, behoort alles tot de zelfde dimensie, er is geen essentieel onderscheid tussen al de levende wezens in al hun verbluffende verscheidenheid, zij zijn eender in de ontstellende afwezigheid van een bewustzijn. Er is een Adam en een Eva nodig om de dieren en de planten en de dingen hun naam te geven. Enkel de mens kan van een steen een bijl maken, van een visgraat een naald. Vanaf dat ogenblik is er een dimensie toegevoegd aan de wereld, die van het bewustzijn, van de betekenis. De mens zondert zich resoluut en definitief af van de rest van de natuur, enkel wij beschikken over de intelligentie die nodig is om te overleven in de meest barre omstandigheden, enkel wij kennen overvloed en luxe, alleen wij kunnen elke tegenstander de baas, kan elk onheil overleven. De menselijke soort is een succesverhaal, de verspreiding en ontwikkeling explosief vanaf het moment dat het bewustzijn zijn intrede doet.
Maar de mens betaalt daarvoor een hoge prijs. Het is geen stap die je ongestraft zet: het bewustzijn van het eigen ik en van de wereld, de kennis van goed en kwaad, verdrijft je uit de rest van de natuur, uit het paradijselijke opgaan in een primitieve wereld zonder emoties of gedachten. De mens is een dier met heimwee naar dat Eden.
De mens kent de smart van het leven en weet dat de dood ons allen wacht.
Categorie:samenleving
30-09-2008
sint-teunisbloem
Nog even terugkomen op de teunisbloem (klik hier voor het artikel: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=117730). Mijn eigen veronderstelling over de etymologie was dat de bloem, zoals het sint-janskruid, vernoemd was naar een heilige uit de bloeitijd van de bloem, namelijk Sint-Antonius van Padua, die zijn feestdag heeft op 13 juni. Bij het rondsnuffelen in een nieuwe uitgave (1996) van het Groot encyclopedisch woordenboek van Verschueren, die ik op de kop kon tikken In t Profijtelijk Boeksken in Leuven, bleek dat er een synoniem bestaat voor teunisbloem, namelijk sint-teunisbloem. Dan maar terug naar de elektronische Van Dale, maar die kent het synoniem niet, of althans dat dacht ik, want het staat niet vermeld bij teunisbloem en als je zoekt op sint-teunis krijg je ook noppes als antwoord. Maar als je zoekt naar sint-teunisbloem, dan verschijnt (weinig gebruikt) teunisbloem. Vreemde manier van doen, toch!
In het Engels is er ook een bloem met die naam: Saint-Anthony's turnip; een turnip is een raapje, maar dit is geen raap maar gewoon een buttercup, een boterbloem, Ranunculus bulbosus, die een wat verdikte wortel heeft. Geef toe dat de boterbloem een beetje op de teunisbloem lijkt, die in het Engels ook suncup heet.
Sint-Antonius is meestal afgebeeld met het Kindeke Jezus op zijn arm. Bijna steeds zie je ook, zoals op de afbeelding hierbij, bloemen, lelies volgens sommigen, maar met enige moeite kan je er ook de teunisbloem in herkennen. De band van de heilige met bloemen is daarmee toch onmiskenbaar aangetoond.
Hoe dan ook, de andere veronderstelling: fleur de Tunis lijkt daarmee definitief naar de pseudo-wetenschappelijke achtergrond verwezen en Sintantoinkes, zoals ze hem hier in Brabant noemen, is hierbij in zijn eigen bloempjes gezet.
Van economie weet ik vrijwel niets. De wereld van de beurs en de aandelen is mij vreemd. Beleggingen, zelfs gewone spaarboekjes, maken me zenuwachtig. Dat is altijd al zo geweest en het is alleen maar erger geworden met de jaren. Toen ik met pensioen ging, nu bijna drie jaar geleden, kreeg ik mijn groepsverzekering uitgekeerd, een vrij aanzienlijke som in mijn termen, maar toch ook aanzienlijk minder dan ik gedacht had, in feite niet veel meer dan een appel(tje) voor de dorst. Daarnaast was er ook een meer bescheiden spaarpotje van het pensioensparen, dus samen toch al de moeite om even na te vragen hoe ik dat het best kon beleggen. Bijna was ik scheep gegaan met een van de banken die nu serieus in opspraak gekomen zijn, met een belegging die lichtjes speculatief was. De goedgeklede, knappe en vertrouwen inboezemende bankdirecteur deed me het bekende verhaal: zijn bank was bij de grootste van België en van Europa, er kon niets gebeuren, de winsten op korte termijn waren spectaculair, op lange termijn was ik zeker van een grotere winst dan ik ooit op een spaarboekje kon krijgen, waarom dus aarzelen?
En toch en toch heb ik geaarzeld en uiteindelijk alles op spaarboekjes gezet, dan was ik tenminste zeker van mijn kapitaal, al was de interest bescheiden. Ik heb dus geen aandelen of beursgebonden beleggingen en vandaag is dat een enorme geruststelling, moet ik zeggen. Ik hoef me bij de onheilsberichten op radio en Tv geen zorgen te maken over de mijn kapitaal(tje): het is veilig. Dat is ook wel nodig, want met het pensioen dat ik zoals iedereen krijg van de Rijksdienst voor Pensioenen is het amper mogelijk om zelfs maar te leven zoals ik gewend was: die interesten zijn echt wel een noodzakelijke aanvulling en dan doen we nog geen gekke dingen: grote reizen, dure vakanties of andere luxe-uitgaven.
Ik heb destijds dus de juiste beslissing genomen, zeker emotioneel: ik krijg geen hartkloppingen als de aandelen weer eens een duik nemen; ik ben er zeker van dat ik op het einde van het jaar mijn interesten krijg en ik ben er gerust in dat mijn geld er ook de volgende jaren zal zijn, om weer de interest op te brengen die ik nodig heb als aanvulling bij mijn pensioentje, als een zekerheid voor als er iets gebeurt en ten slotte als een erfenis voor de kinderen.
Ik weet het wel, er zijn mensen die echt bezig zijn met hun geld en die wellicht ook wel goede zaken doen, maar dat is niets voor mij. Met geld speel je niet, vind ik, niet met je eigen al dan niet zuur verdiende centen en ook niet met dat van een ander. Geld lenen om daarmee op de beurs te spelen, dat doe je toch niet, denkt een mens, maar het is precies wat men wel heeft gedaan, op supergrote schaal, steeds weer, tot de bom is gebarsten, eerst door de frivole risicos van enkele bankbedienden, dan door de wanhopige acquisities en reddingsoperaties van de banken zelf, dan door de ronduit misdadige sprongen van het systeem en nu ook door de inzet van honderden miljarden door de regeringen zelf, van onze eigen al dan niet zuurverdiende centen. De Iranese president, een schertsfiguur die normaal zowat de geloofwaardigheid geniet van een verkoper van zevendehandse autos of, op een ander vlak, de getuigen van Jehova, voorspelt nu de ineenstorting van het Westers kapitalisme en iedereen denkt: het zou wel eens kunnen
Weer is het pijnlijk duidelijk geworden dat er geen zekerheden (meer) zijn. De ASLK, de Generale bank, AG, Lehman, JP Morgan, UBS en talloze andere klinkende namen overal ter wereld, wie had dat ooit voor mogelijk gehouden? En wie koopt de zieltogende giganten van gisteren op? Kadafi! China! De Russische maffia! De oliesjeiks! Banken, verzekeraars, maar ook multinationale bedrijven en nationale luchtvaartmaatschappijen veranderen van eigenaar en van naam en komen en gaan met een onwaarschijnlijke vanzelfsprekendheid en een totaal gebrek aan verbazing of bezorgdheid, ook bij de Bankcommissie en andere vastbenoemde en dus sluimerende waakhonden. CEOs en andere topmanagers volgen elkaar op en passeren telkens langs de kassa voor hun astronomische jaarwedde, bonussen, bevoorrechte aandelen, voordelen in natura en, bij nota bene slechte resultaten, hun gouden handdruk.
Als ik al dat geld in het niets zie verdwijnen, dan denk: ach, het was toch maar Monopoly-geld, gebakken lucht: een aandeel is maar een stuk papier, een akte van geloof, de ene dag is het honderd euro waard, de volgende maar tien, vijf, één niets, denk aan L&H. Maar zoals bij L&H zijn er wel altijd verliezers, zij die de gebakken lucht gekocht hebben op aanraden van de grote spelers en de goedbedoelende adviseurs: de kleine belegger, de spaarzame huisvader en huismoeder, de simpele burger. Wie denk je dat de aandelen nu voor een spotprijsje koopt van de paniekerige kleine man die de schade nog probeert te beperken? En denk je nu echt dat de familie Lippens een euro armer is geworden?
Ik weet niets van economie af, nog altijd niet. De beurs zal wel een nuttig of zelfs noodzakelijk element zijn in het kapitalistisch systeem, net zoals de zakenbanken met al hun futuristische producten. Maar voor jou en mij is het in dat milieu zoals in het spreekwoord: eerste gewin is kattengespin.
Maar een mens is een mens, we zijn speelvogels, we blijven geloven in Sinterklaas. Hoeveel mensen hebben er laatst ingezet bij EuroMillions? Hoeveel was er te winnen? En hoeveel kans had je om te winnen?
Juist.
28-09-2008
halcyon days: de ijsvogel
Ik weet nog goed wanneer ik hem voor het eerst zag. Het was een zomerse middag in 1998 in het Justus Lipsius-college in Leuven, tijdens de middagpauze. De kleine refter voor het personeel bevindt zich op een overbrugging van de Dijle en de vensters zien uit op de bescheiden bruine rivier die zich slingert tussen het statige neo-gotieke college en de vervallende gebouwen van de Faculteit Geneeskunde. Door het open raam zagen we plots een opvallend gekleurde vogel over het water wegvliegen als een helle schicht. Ik wist niet wat het was, ik dacht een ontsnapte exotische vogel, misschien een kleine papagaai of een perruche, een parkiet.
Een jaar of zo later, toen we in Werchter gingen wonen, groeven Lut en ik samen een vijver, vertrekkend van de diepe kuilen die waren overgebleven na het eveneens eigenhandig verwijderen van de stronken en wortels van enkele bomen die het licht benamen. Van aan mijn schrijftafel zie ik de nu mooi ingegroeide vijver, zes op tien meter. Het was daar dat ik enkele jaren geleden weer die kleurige flits van een vogel zag en toen wist ik het ineens: een ijsvogel! Nooit bij stil gestaan dat die hier inheems was, al prijkt hij in al zijn splendide exotische veelkleurigheid op de voorpagina van mijn exemplaar van Michael Lohmanns Vogelgids, een handige en knap geïllustreerde gids voor onze streken.
Sindsdien zien we hem hier in de tuin heel vaak, maar met gemengde gevoelens, want hij komt niet zomaar op bezoek: net zoals de reiger is hij uit op de vissen in de vijver. Er zitten enkele goud- en zilverwinden in, goed zichtbare en sierlijke zwemmers; een paar zwarte zeelten en dan een massa kleinere visjes, vetjes en andere die ik niet kan identificeren, maar die blijkbaar goed kweken, in tegenstelling tot de winden. Vorig jaar hebben we er ook een tiental goudvissen bij gezet, maar daar schieten er maar twee of drie van over. Ook de winden waren met twee keer tien begonnen, maar die zijn maar met zijn vieren meer. De reiger(s) en de ijsvogel(s) en misschien ook wel de katten van de buren zijn met het merendeel gaan lopen/vliegen.
De reigers zijn heel schuw. Ze komen vooral s avonds, onopvallend grijs in de schemering en bewegen zich schoorvoetend, schroomvallig naar de waterkant, je ziet nauwelijks dat ze zich verplaatsen, alleen hun poten bewegen, maar bij de minste verstoring in de omgeving, een weerkaatsing in het raam, een hoofdknik, een arm of been dat je strekt en hups, daar gaat de reiger met zijn enorme spanwijdte.
Ook de ijsvogel is heel achterdochtig, als je een betere positie zoekt bij het raam om hem te zien, heeft hij het al gemerkt en scheert hij over het water weg, een totaal onverwachte schitterende explosie van turkoois en roestbruin-rood en wit, een opvallend lange en sterke bek. Als je geluk hebt, kan je hem zien fladderen als een kolibrie, surplacend in de lucht, speurend naar beweging onder het wateroppervlak. Het liefst zit hij doodstil op een tak die over het water hangt, of op de hoogste van de rotsachtige boordstenen; dan kan je hem plots zien duiken en met een glinsterende vis in de bek rakelings over het water scherend zien verdwijnen: weer een visje minder in de vijver
Verschuren zoekt de etymologie met een voorzichtig (wschl) in de richting van ijzer-vogel, wegens het staalblauw van de rug (en het roestige rood van de buik?). Dat wordt bevestigd in Kluges Duits etymologisch woordenboek; aanvankelijk gebruikte men ijzer, eigenlijk staal, niet zozeer voor gebruiksvoorwerpen maar, wegens de zeldzaamheid en de hoge kost, voor sieraden. De gelijkenis met het geblauwde staal is inderdaad heel sprekend. Ook het Deens isfugl en het Zweeds isfagl zijn (wschl) zo gevormd. Van Dale weet weer van niets, net zo min als peperdure Philippa (Etymologisch woordenboek van het Nederlands).
In het Frans is het martin-pêcheur, met echos in het Italiaanse martin pescatore en het Spaanse martin pescador. In het Italiaans zegt men ook (martin) vetrilio, en dat is letterlijk vitriool, zwavelzuur, dat in zijn zuivere chemische vorm inderdaad precies de kleur heeft van de rug van onze vogel. Meteen zijn we beland bij de hoofdactiviteit van de ijsvogel: vissen. Ook het Engels heeft dat door: kingfisher is hun prachtige naam voor deze opvallende visser, oorspronkelijk kings fisher, maar het is onduidelijk waarom; de benaming komt ook voor in andere talen, zoals het Zweedse kungfiskare. In het Spaans zegt men ook guardarrio, in het Portugees guarda-rios en dat is ook wat ie doet: naar de rivier kijken, of beter: naar de vissen in het water.
Er zijn drie families, die in heel de wereld voorkomen: Alcedinidae (rivier-ijsvogels), Halcyonidae (boom-), and Cerylidae (water-). Met de wetenschappelijke benaming Halcyonidae zijn we bij de Griekse naam van de ijsvogel: alkuoon en niet halkuoon, dat is een volksetymologie, van Gr. hals kuein, op zee bevallen: de mythologische ijsvogel zou zijn nest op zee bouwen, natuurlijk enkel bij kalme zee. Het is een topos geworden in de literatuur, een vaste stijlfiguur, de alkuonides hèmerai zijn een periode van rustig weer rond de winterzonnewende, rond 21 december dus, als de nachten het langst en de dagen het kortst zijn (niet te verwarren met de Indian Summer rond 21 september, als de dagen en de nachten even lang zijn).
De uitdrukking is nu het best bekend in het Engels: halcyon days betekent daar een periode van rust en weldadigheid in de natuur, maar vooral ook figuurlijk een gelukzalige, helaas meestal korte periode in iemands leven. Het weze ons: u, lieve lezers en ook mij, vergund er nog zo enkele te beleven.
Aangevuurd door mijn enthousiasme pikte ik in de Stadbibliotheek van Leuven de recente vertaling op van zijn jongste boek: The Stuff of Thought. Language as a Window into Human Nature, Notes, References, Index, 499 pp. Die vertaling, verschenen bij Bruna onder de titel: De stof van het denken, viel best mee, maar ik ben er na het eerste hoofdstuk toch mee gestopt. Enerzijds lees ik nu eenmaal liever Engels dan Nederlands, na veertig jaar is dat echt een gewoonte geworden; bovendien gaat dit boek over taal, met talloze voorbeelden uit het Engels en dat is een probleem, ook voor de vertaler, die meestal ook het Engels erbij vermeldt. Voor mij was het dus evident dat ik dit boek in zijn oorspronkelijke taal zou lezen. Ik bestelde meteen maar de hardcover, ik heb een intense fysieke afkeer opgedaan van het petieterige lettertype van Penguin paperbacks. Ik vond een gloednieuw exemplaar voor een prijsje op eBay, nieuw is het 25.
Andermaal kan ik niets anders dan goeds zeggen over deze Pinker. Natuurlijk, dit is geen romannetje, het is ernstige wetenschap, maar dan geschreven door een uiterst begenadigd auteur, in een literaire taal die menig romancier hem mag benijden. De soms hilarische (> Gr. hilaros, opgewekt, maar ssst! Niet vertellen aan Van Dale, die denkt dat het van het Franse hilarité komt) dus dolkomische voorbeelden maken er een echt feest van voor elke taalliefhebber, en wie van u is dat niet, lieve lezers?
Ik ga me ook nu niet wagen aan een analyse of een samenvatting, je kan die gemakkelijk vinden, de Wikipedia-pagina gewijd aan het (Engelstalig) boek is een goede plek om het zoeken te beginnen. Ik wil je wel verklappen dat er een heel hoofdstuk is over namen en een ander over taboewoorden zoals vloeken, seks-, pis-en-kak en etnische scheldwoorden &c., telkens met uitvoerige voorbeelden, allen daarheen! Hoe de vertaler het er van afgebracht heeft, weet ik niet, toen was ik al in het Engels aan het lezen
Ik heb veel bijgeleerd over taal en over onze menselijke natuur. Een van de meest interessante inzichten was dat wij niet denken in taal, expliciete taal, met woorden en volledige zinnen, maar met veel vagere concepten. Als je leest, dan lees je de letters, maar daarvan ben je je niet bewust; je leest ook de woorden, de zinnen en paragrafen, maar dat merk je evenmin: je leest de betekenis! En soms moet je een paragraaf twee keer lezen eer je het door hebt, soms heb je aan enkele woorden genoeg en vliegen je ogen over het blad. Bij spannende lectuur lees je veel sneller, zeker als het gaat om nogal voorspelbare situaties, waarbij het vooral de actie is die ons interesseert. Wij denken nu eenmaal veel sneller dan we kunnen lezen.
Dit uiterst boeiende jongste boek van Steven Pinker is dus weer een aanrader. Lees het vooral rustig, neem er de tijd voor, het is een schatkamer van plezierige anekdoten, puns, grappen en zelfs een paar grollen, maar ook een zeer toegankelijke, heldere, vaak verrassende maar vooral indrukwekkende uiteenzetting van hoe ons bewustzijn werkt en hoe we met taal omgaan, als spreker of als luisteraar. Je zal geen ogenblik spijt hebben van de tijd die je erin gestoken hebt. Kan je dat ook zeggen van de uren van je laatste ontspanning?
20-09-2008
teunisbloem
Enkele jaren geleden, toen we onze tuin aan het inrichten waren, kregen we van een schoonzus met zéér groene vingers enkele bakjes vol met scheuten en stekken van allerlei planten. Het jaar daarop begonnen die overal te wassen. Een van de meest opvallende was de teunisbloem, met haar zeer heldere gele bloemen, die bij valavond heel snel ontluiken: je kan ze zien opengaan als je erbij blijft staan, zo snel gaat het. Het is ook een plant die zich gemakkelijk voortplant: je vindt ze overal in de tuin na enkele seizoenen.
In de Flora van de lage landen, 704 blz., 2000 van Jan Marijnissen, een heerlijk geïllustreerd werk, vinden we drie soorten uitvoerig beschreven: de grote, de kleine en, wat dacht je, de middelste teunisbloem. Bij ons is de kleine vrij zeldzaam, de grote en de middelste vind je volop, evenals allerlei kruisingen. Precies omdat het kruisen zo gemakkelijk gaat, gebruikte Hugo De Vries (1848-1935), de Nederlandse bioloog-plantkundige die in 1901 een van de drie her-ontdekkers was van de wetten van Mendel, de grote teunisbloem voor zijn experimenten. Zijn mutatietheorie bracht die de theorieën van Darwin eindelijk in verband met de wetten van Mendel, wat dé grote doorbraak was voor de hedendaagse genetica.
De Latijnse benaming van de soort is Oenothera; het Nederlandstalige Wikipedia-artikel geeft een als etymologie: ezelsvanger, van het Grieks oeno (ezel) en thera (vangen). Vreemd, want in het Grieks is ezel onos, niet oinos dus kan dat moeilijk oi- of in het Latijn oe- worden. Meer waarschijnlijk is de afleiding van Gr. oinos, wijn: de wortels van de plant zouden naar wijn ruiken, ze zijn dus op zoek, op jacht (Gr. thèra) naar wijn. De plant zou ook gebruikt zijn om wijn op smaak te brengen. Maar er is ook een versie in het Grieks die inderdaad onothèra geeft en een Grieks synoniem is onagra, wat ons bij de onager brengt, de veld-ezel (Gr. onosagrios>onagros). De connectie met de ezels verschijnt ook in de naam van de familie waartoe de oenothera behoort, namelijk de Onagraceae. Onagra betekent letterlijk ezelsvoeder, misschien aten de ezels de plant of de wortels graag. Onagra is ook Grieks voor de oleander, maar dat is een andere plant In het Frans is onze teunisbloem een oenothère, herbe aux ânes, met als synoniem: onagre, de familie heet Onagracée. Verwarring alom dus. De wetenschappelijke naam, daarover is men het nu eens, is oenothera, dat heeft Linnaeus zelf vastgelegd.
Maar waarom zeggen wij teunisbloem? Dat klinkt echt Nederlands, zoals in Antheunis, van Ant(h)onius. Van Dale leidt het af van fleur de Tunis en ik vond daarvan één bevestiging, in een geleerd boek over de molecularisering van het wereldbeeld; wellicht hebben ze het van Hugo De Vries zelf? In sommige dialecten is teunisbloem de naam van de grote wederik, Lysimachia vulgaris, ook een plant met gele bloemen die rond dezelfde tijd bloeit.
Mijn zoektocht naar een Franse referentie leverde niets op: geen enkel Frans woordenboek kent de uitdrukking fleur de Tunis, het is ook geen synoniem voor de oenothère/onagre. De oorsprong van de bloem zelf ligt overigens niet in Afrika, maar in Noord-Amerika, van waar ze ingevoerd is in Europa in de 17de eeuw of zo.
In het Duits zeggen ze Nachtkerze, wellicht wegens de avondlijke bloei: nachtkaars; het is een zeer toepasselijke naam, je ziet ze echt oplichten in het halfduister. In het Engels is het evening primrose (primrose isde primula of sleutelbloem), suncups, sundrops.
Maar dat brengt ons allemaal niet dichter bij onze teunisbloem.
Die plant zou haar naam gekregen hebben wegens haar bloei rond de feestdag van Sint-Jan, 24 juni. Is het denkbaar dat onze teunisbloem naar Antonius van Padua (1195-1231) genoemd is, die zijn feest heeft op 13 juni? Dit is de populaire Franciscaanse heilige die men ter hulp roept om verloren voorwerpen terug te vinden. De plant bloeit weelderig van in juni tot laat in september, het kan dus.
Verschurens Modern Woordenboek zegt: waarschijnlijk van Tunisbloem, waarmee de afrikaan bedoeld wordt; dat is dan de tagetes, het afrikaantje, maar die komt ook al uit Amerika.
Laten we het maar op Antonius, Teunis dus teunisbloem houden, bij gebrek aan beter. Het lijkt aannemelijker dan de Franse referentie, die niet in het Frans terug te vinden is.
Ik vermeld nog dat de hele plant eetbaar is, de wortels zouden heel lekker zijn. De plant is ook zeer olierijk, de olie heeft naar verluidt homeopathische eigenschappen.
Wij staan er niet meer bij stil: een druk op de knop bepaalt het lettertype dat we gebruiken, een tweede klik en ook de grootte van de letters is bepaald of gewijzigd. Het was ooit wel anders.
Letterzetters in drukkerijen moesten loden letters een voor een uit kasten bijeenrapen, de onderkast voor de gewone letters, de bovenste kast voor de hoofdletters. In het Engels spreekt men nog altijd van UPPER en lower case. Wij kennen die kasten als toonkasten voor verzamelobjecten.
De letters waren in spiegelbeeld, zodat de afdruk ervan dat net niet was; ze werden op een letterhaak een voor een in de volgorde van de tekst gerangschikt, van achter naar voor en ondersteboven. Zelfs met die drievoudige handicap deden ervaren letterzetters dat zelfs voor ingewikkelde teksten en minuscule lettergroottes met een verbazingwekkende snelheid en zonder al te veel tussenkomsten van de beruchte zetduivel.
Als je eens wil zien hoe het vroeger in zijn werk ging, breng dan een bezoek aan het Plantijn-Moretusmuseum in Antwerpen, erkend als werelderfgoed en inderdaad een van de interessantste en mooiste plekjes van ons land en zelfs van de hele wereld, echt waar!
Op onze PC zien we de lettergrootte uitgedrukt in een cijfer: voor platte tekst, dus alles behalve de titels en de voetnoten en zo, is 10 zowat de norm, 12 is aan de grote kant, 8 is al lastig voor senioren.
Deze tekst schreef ik oorspronkelijk in 12 punt, wat ermee gebeurde door hem op Seniorennet te plaatsten weet ik niet. Op je scherm kan je de tekst vergroten door tegelijk ctrl en + in te drukken. Twaalf of tien of acht, maar 10 wat? Geen centimeters of millimeters, dus wat dan wel? Waar komt die aanduiding van de grootte vandaan?
De eenheid van lettergrootte, of de korpsgrootte, is de punt.
We spreken dus van 10 punt etc. Dat gaat terug op een zeer oude traditie in de drukkunst, die in West-Europa haar opbloei kende rond 1500. Aanvankelijk deed iedereen wat hij wou met de vorm en de afmetingen van de letters, maar stilaan kwam er de nood aan een ordening, het is nu eenmaal gemakkelijker te spreken van 10 punt dan van ongeveer zó groot.
De eerste succesvolle poging was die van Pierre Simon FOURNIER (le Jeune, 1712-1768). De courante lengtemaat voor zowat alles was in die tijd de voet, zoals nu nog in de Angelsaksische wereld en onze voeten zijn, met de nodige variatie, ongeveer 30 centimeter lang. Die voet was toen onderverdeeld in een twaalfdelig stelsel, nog een traditie die Napoleon rond 1800 drastisch en definitief afschafte en die in enkel Amerika en Engeland is blijven voortleven. Er waren twaalf duim in een voet, elke duim was twaalf lijnen groot, en elke lijn had 12 punten. Fournier stelde voor om een typografische eenheid te nemen die wat groter was de al te kleine theoretische punt (0,18 mm, of bijna onzichtbaar ), namelijk twee dergelijke punten, dus 0,36 mm. Dat was in 1764.
Een letterteken, gemeten van het hoogste punt van de k tot het laagste punt van de q, was dan bijvoorbeeld 12 punt groot, een courante maat, die men ook wel cicero noemde, waarschijnlijk omdat een belangrijke vroege tekstuitgave van die Romeinse auteur in die lettergrootte gezet was.
Ondertussen was de voet ook gestandaardiseerd in de pied du roi, die in onze maten 32,84 cm zou zijn. De typografische punt daarvan afgeleid door François Ambroise DIDOT (1732-1795) in 1775 was dus iets groter: 0,376 mm dan die van Fournier. Twaalf punt Fournier is even groot als elf punt Didot. Een van de meest gangbare Didot-korpsgroottes was de cicero of pica, letterlijk (cest bien le cas de le dire) de ekster, twaalf punt. In Europa gebruikte iedereen al gauw de Didot-punten en dat bleef zo tot op heden. Maar uitgerekend in België is men zeer lang Fournier-punten blijven gebruiken in onze drukkerijen.
Met Napoleon kwam dus het metriek stelsel in voege in ongeveer heel Europa. Tradities sterven langzaam, en in de drukkerswereld nog het traagst. Rond 1880 stelde Berthold, de belangrijke Duitse fabrikant van lettertypes, voor om 30 cm gelijk te stellen met 798 punt. Dat maakt dat een punt 0,3759 mm is, dan weer afgerond tot 0,375 mm, of 3/8 mm.
Dat is nog niet het einde van het verhaal. In Engeland en later Amerika was er een heel andere evolutie. Daar vertrok men van dat bekend lettertype, de pica van twaalf punt. Een punt was 1/72 van een (Amerikaanse of Britse) voet of 1/6 van een inch, de plaatselijke duim, maar ook die maat lag nog niet helemaal vast; lees eens mijn tekst daarover en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=20636
Rond 1885 vond men het ginds ook welletjes en werd de grootte van de pica-punt vastgelegd: 35 cm is 83 pica van 12 punt, dus 996 punt; de pica-punt is dus 0,3541 mm.
De Europese Unie heeft beslist dat alle maten in het metriek stelsel moeten weergegeven worden, dus ook die in de drukkerswereld. Maar ik heb de stellige indruk dat men nog altijd met lettergroottes werkt die in punt uitgedrukt zijn, net zoals wij doen op onze PC. Welke punten dat zijn, Fournier, Didot, Berthold, pica, wie het weet mag het zeggen.
Mensen houden vaak op een bijna onredelijke manier vast aan tradities uit het verleden. Als dat het geval is voor iets zo onschuldigs als de grootte van onze letters, dan is dat eigenlijk ook niet erg. Het leek me interessant om even terug te gaan in de geschiedenis en zo te zien wat de achtergrond is van iets waar we dagelijks mee omgaan zonder er een punt van te maken!
Categorie:wetenschap Tags:typografie
17-09-2008
Ein Mensch ist kein Tier
Ein Mensch ist kein Tier
Bertolt Brecht, Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny
Wat bezielt een mens toch?
Natuurlijk stellen we ons die vraag als een jongeman in zijn razernij drie mensen neerschiet. Of als een andere om een MP3-speler iemand afmaakt met een mes.
Laatst was er een reportage over een geval van verkeersagressie; na een twist over een parkeerplaats achtervolgde een man zijn rivaal en schoot hem een kogel in het hoofd.
Wat bezielt een mens?
Een mens leeft op deze aarde in de eerste plaats als een individu. Wij zijn ons bewust van onszelf, wij zijn voortdurend met onszelf bezig, wij bekijken alles vanuit ons eigen oogpunt, wij zijn het centrum van de wereld. Wij hebben een stel hersenen dat onophoudelijk gedachten genereert en die gedachten zijn de onze, wij zijn die gedachten. Die enorme complexe voorraad van kennis, herinneringen, gevoelens in onze geest is als een wervelende Melkweg, onmetelijk diep en vrijwel onbeheersbaar, een wilde draaikolk van invallen, reacties, projecties. Onze zintuigen confronteren ons met de wereld en vooral met de andere individuen in onze omgeving. En daar begint het drama.
Wij kennen onszelf anders dan al de andere mensen. Nooit kunnen wij iemand anders kennen zoals wij onszelf kennen. De andere is ook een mens, natuurlijk, maar hij is niet-ik, hij is fundamenteel anders dan ik.
Het is zeer moeilijk om de andere als een ook-ik te bekijken en te behandelen. Het ligt in de natuur van de mens om altijd eerst aan zichzelf te denken. Lijfsbehoud, overleven, bedreigingen afweren, niet onderdoen voor de andere, de eerste zijn, de betere. Alle godsdiensten en filosofieën worstelen met die primaire drang en met de verhouding van de mens tot zijn medemens, die met diezelfde drift behept is.
Bij de dieren is lijfsbehoud en het recht van de sterkste de norm. Wie macht heeft, eet, de andere wordt opgegeten. Er is maar één uitzondering: de zorg voor de jongen. Voor het overige is het de wet van de jungle: a struggle for life and survival of the fittest.
Met vallen en opstaan heeft de mens in de paar duizend jaar van zijn bestaan moeten leren dat voor hem andere wetten gelden. Als we met elkaar omgaan als Kaïn en Abel is het snel met ons gedaan. Als de stam elke aanslag moet vergelden, moorden we elkaar uit tot er niemand over is.
Uiteindelijk moeten we aanvaarden dat de andere er is, en dat samen beter is dan alleen. We hebben de andere nodig, hij of zij kan iets hebben of kunnen dat ons van nut kan zijn bij het overleven, of om gelukkig te zijn.
Eigen lijfsbehoud wordt geconfronteerd met diezelfde drang in de andere. En voor een denkend wezen is dat de grond van alle goed en kwaad.
Want voor een kudde schapen is dat zo geen probleem, of voor een zwerm bijen. Daar zorgt elk lid van de groep voor zichzelf en zo voor het voortbestaan van de groep. Individuele leden komen en gaan, en er wordt niet bij stilgestaan. Bij sommige diersoorten zoals olifanten ziet men soms iets als verdriet bij het afsterven van een individu, maar enkel de mens is in staat om daaraan zelf ook kapot te gaan. De mens is een ziek dier, zegt men dan.
En als die mens in een hoek gedreven wordt, dan doet hij soms vreemde sprongen. Homo homini lupus, de mens is een wolf voor zijn medemens.
Het is bekend dat zelfs uiterst beschaafde mensen, die normaal geen vlieg kwaad doen, in hun wagen of op hun moto plots veranderen in onverdraagzame, irrationele, oorlogvoerende woestelingen. In het verkeer komen alle regels van de jungle weer aan bod: mijn parkeerplaats, mijn plaats in de file, mijn voorrang, mijn recht om rapper te rijden.
De regels van het samenleven aanvaarden we maar node. We gehoorzamen, maar enkel omdat het moet, omdat we anders bestraft worden. En hoe algemener de regel, hoe abstracter, hoe moeilijker we buigen. In een school ontstaat brand omdat iemand rookte op de kamer. Nieuwe regel: niemand rookt op de kamer. We gaan ermee akkoord, we tekenen het schoolreglement, maar als we zin hebben in die ene sigaret, dan steken we die toch op zeker? Dubbel parkeren of op de plaats voor personen met een handicap gaan staan, natuurlijk mag dat niet, maar ik moet alleen maar een brood kopen, of die brief in de bus steken
Wij zijn individuen, geen mens die ons zal tegenhouden! En hoe harder men het toch probeert, hoe grimmiger de tegenreactie. Wij zijn geen lammetjes
Het is veel veiliger en zelfs sneller als we blokrijden naar de kust, dat is bewezen. Maar geen mens die het gelooft. Je kan zon blok bekijken als verkeersdeskundige, als socioloog, en dan zie je een massa die zich voortbeweegt aan een vaste snelheid in een zelfde richting. Maar als je elk van de individuen achter het stuur bekijkt, dan zit onder dat schapengedrag een bende bloeddorstige wolven verborgen, razend op al die anderen die uitgerekend nu ook naar de kust moeten, op de echtgenoot die nog maar eens herhaalt dat je toch beter een uur vroeger vertrokken was, op de kinderen die zitten te bekvechten, op de wetgever en de politieagenten, en de zon schijnt onbarmhartig en had je toch maar die airco-optie genomen
Ons vermogen om onze hersenen te gebruiken, is onze zegen en onze vloek. Onze medemens is onze laatste bedreiging en ons enig heil. Haat ligt diep in onze genen, liefhebben moeten we leren, elke dag van ons leven, als we niet alleen als individu maar ook als groep willen overleven.
Misschien is dat nu precies de onderliggende wrevel in onze rijke Westerse wereld: wij zijn met teveel. Ik word als individu geremd in mijn mogelijkheden, ik moet met teveel anderen delen, ik moet schaap spelen, en dat ligt me niet. Misschien moeten de zwakkeren, de trageren, die me tegenhouden, eruit?
Een topmanager krijgt hetzelfde loon als al zijn werknemers samen, en vindt dat hij dat nog verdient ook. Mijn wagen is twee keer zo groot en snel als de uwe (en tien keer zo duur), waarom zou ik dan achter jou aan blijven sukkelen?
Onze maatschappij lijkt erop gericht om het individualisme te cultiveren. Van elk voorwerp of product zijn er eindeloos veel soorten, zodat niemand hetzelfde hoeft te kopen. De Sovjet-Unie is ten onder gegaan aan staatsdirigisme, met één soort schoenen voor alle Russen, iedereen dezelfde wodka, iedereen in de rij voor brood. In China droeg iedereen een eender Mao-pak. Maar de mens is geen dier. Zelfs in China lukt het niet om van de mens een kuddedier te maken. De ontwikkeling van de mens, de vooruitgang van de beschaving gaat hand in hand met de ontvoogding van het individu. Mens-zijn is individu zijn, autonoom.
Sonnet
Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten, En zit in 't binnenst van mijn ziel ten troon Over mij zelf en 't al, naar rijksgeboôn Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten.
En als een heir van donkerwilde machten Joelt aan mij op en valt terug, gevloôn Voor 't heffen van mijn hand en heldere kroon: Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten.
-- En tóch, zo eindloos smacht ik soms om rond Úw overdierb're leên den arm te slaan, En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed
En trots en kalme glorie te vergaan Op úwe lippen in een wilden vloed Van kussen, waar 'k niet langer woorden vond.
Willem Kloos (1859-1938)
16-09-2008
De Matthäuspassion van Bach
Gisteren op Mezzo: de Mattheuspassie van Bach in een uitvoering van Ton Koopman c.s. (cum suis, met de zijnen, dus met zijn vertrouwde medewerkers en solisten), opgenomen in de Sint-Joriskerk in Amersfoort in 2005. Dit is waarschijnlijk een van de beste interpretaties in de oorspronkelijke stijl die men zich kan voorstellen. Ik heb met ontroering zitten luisteren en kijken van het begin tot het einde.
Is dat niet vreemd voor iemand die zich zo nadrukkelijk atheïst noemt? Ik vind van niet. Het gebeurt me wel eens dat ik me bij het beluisteren van oude religieuze muziek druk maak over de liturgische teksten, die slechts een aanleiding zijn voor de componist om zich uit te leven. Een mis van Palestrina of Dufay bijvoorbeeld, daarbij geniet ik enkel van de muziek, die vrijwel niets te maken heeft met de inhoud van de teksten. En ook sommige devote teksten van Bach zijn werkelijk niet te pruimen, zelfs niet voor vrome gelovigen, het zijn gewoon karamellenverzen van een of andere niet erg begaafde amateur.
Niet zo bij de monumentale Mattheuspassie. Enerzijds heb ik die al zo vaak gehoord, ook enkele keren live, dat ik ze ongeveer van buiten ken. Het is een deel van mijn leven geworden, een vertrouwd cultuurgoed dat ik koester zonder enige aarzeling of bijgedachte: dit behoort gewoon tot het mooiste dat er is op deze wereld. Niet te verwonderen dat de meeste muziekliefhebbers het daarmee eens zijn: in lijsten van de top tien staat dit telkens helemaal bovenaan.
Ik kan ook onmogelijk mijn katholieke opvoeding in het gezin en op school, noch de dertig jaar als secretaris van de Theologische faculteit in Leuven en mijn hele loopbaan aan de Katholieke Universiteit zo maar vergeten of doen alsof ze er niet geweest zijn. Evenmin is het mogelijk om de ogen en oren te sluiten voor het feit dat onze cultuurgeschiedenis op talloze manieren verweven is met religie. Het is niet omdat ik sinds enkele jaren voor mezelf heb uitgemaakt dat een atheïstische levenshouding meer overeenstemt met mijn inzichten en overtuigingen dat plots de hele wereld en de hele geschiedenis van het mensdom verandert, noch dat ik zou willen dat ik het kon veranderen. Wij zijn wie we zijn, we dragen ons verleden met ons mee, onze persoonlijke geschiedenis en die van onze beschaving. En in die beide verhalen is de Mattheuspassie een ongeëvenaard hoogtepunt.
Ik vermoed dat Bach niet bepaald een groot theoloog was. Maar hij heeft zonder enige twijfel meer gedaan voor het geloof van de mensen dan alle theologen samen. Ik maak me vaak druk over geloofspunten, over de standpunten van de kerk in maatschappelijke debatten, over de structuur en het bestuur van de kerk. Maar ik ben niet blind of ongevoelig voor het eenvoudig geloof van een niet onaanzienlijke groep mensen in het verleden. Ik respecteer ook de mensen die vandaag iets hebben aan dat geloof, die er een kracht uit putten. Zij weten vrijwel niets af van wat de kerk en theologen erover zeggen en dat is maar goed ook; zij hebben enkele basisinzichten met hun opvoeding meegekregen en dat is voor hen voldoende, ze hebben dat opgenomen in hun levenshouding en dat geeft hen inderdaad kracht en rust, vooral op moeilijke of cruciale momenten van het leven. Waarom zouden we hen dat kwalijk nemen? Waarom zouden we hen iets verwijten? Het zijn geen fundamentalisten, geen hekkenspringers, geen pilaarbijters, maar meestal bescheiden, vriendelijke medemensen, geëngageerd in de maatschappij, met standpunten die zonder veel moeite kunnen gedeeld worden door anderen, verdraagzaam ook voor anderen, gedienstig, sociaal wat wil je nog meer? Ik in alle geval niet veel.
Het is voor die mensen dat Bach het passieverhaal op muziek zette in 1727 en hij is in zijn opzet beter geslaagd dan wie ook voor en na hem. Ik kan me niet voorstellen dat iemand ooit op enige manier aanstoot zou kunnen nemen aan dit meesterwerk, of het met andere dan de meest ingetogen gevoelens zou kunnen beleven. Maak dus eens een paar uur vrij en lever je over aan wat wellicht het beste in jezelf is.
15-09-2008
respijt
Hartpatiënten moeten genoeg bewegen. Ik dus naar een les figuurtraining, zogenaamd een rustige manier om je hele lichaam in conditie te brengen. Maar na veertig jaar zonder sport is dat lichaam nog juist goed om in de zetel te zitten, dat werd me al snel duidelijk. Terwijl de andere gegadigden nog allerlei oefeningen aan het doen waren, lag ik languit uit te puffen, bekaf, buiten adem, in het zweet, rood aangelopen, een hartslag ruim boven het gebruikelijke. Het was ontnuchterend, want zoals een mens denkt dat hij mentaal nog dezelfde is als veertig jaar geleden, zo vermoedt hij dat hij nog altijd een handstand kan doen, een uur zwemmen, twintig keer opdrukken en dies meer als hij zestig is. Niet dus.
De docente trachtte me te troosten: je moet jezelf wat respijt geven, dit was de eerste les, het gaat nadien wel beter. Dat kan wel zijn, maar ik ga toch maar een wat rustiger manier zoeken om toch wat in beweging te komen: fietsen, wandelen, zwemmen? Wat er ook van zij, een ding is duidelijk: op enkele maanden tijd ben ik er mij pijnlijk bewust van geworden dat ik oud geworden ben, of toch een heel stuk ouder dan ik dacht. Zo gaat het dus, dit is wat anderen voor mij overkomen is en dat ik nu zelf doe, in plaats van er naar te kijken en te zeggen: tiens, hij is wel veel ouder geworden op korte tijd! Hij ziet er ouder uit! Of zoals mijn oudste broer placht te zeggen: hij zal nooit zo oud worden als hij er uitziet!
Ik wou het nog even hebben over dat respijt. Hoeveel respijt heb ik nog? Dat is ook een van de kenmerken van ons leven: we weten niet op voorhand wanneer het zal eindigen en hoe, tot het te laat is.
Respijt is een tijdsspanne, een periode waarin iets wordt opgeschort, een uitstel of onderbreking, een verpozing of verademing. Wat de docente bedoelde is dat ik beter nu niet meteen beslis om af te haken, maar mijn oordeel even opschort, wat geduld heb. Wij hebben het woord overgenomen uit het Frans, lang geleden al, in de middeleeuwen al, nog voor we de Franse edelen van hun Gulden Sporen bevrijd hadden.
Het oud-franse respit komt dan weer zoals gewoonlijk van het Latijn, van het werkwoord respicere, letterlijk omkijken, terugkijken, omzien, omzichtig te werk gaan. Respectus is dan het omzien, zoals in de uitdrukking zonder omzien, of niet naar iemand omzien. Wie wel naar iets omziet respecteert het, heeft er respect voor. Maar naast respect is er in het Frans rond 1100 een ander woord van respectus afgeleid: respit, dat later répit werd, maar ondertussen hadden wij het al overgenomen als respijt, met dezelfde betekenis als in het Frans. Het Engelse respite dat ongeveer klinkt zoals ons respijt, heeft ook die betekenis.
Ik vermeld nog even dat spijt afgeleid is van het oud-Frans despit, modern Frans dépit, met als voorouder Lat. despectus, letterlijk naar beneden kijken, verachting dus, misprijzen; er is wel een betekenisverschuiving gebeurd, want in het Frans is dépit veeleer een soort van woede, vooral omwille van amoureuze afwijzing, dus wel spijt in onze betekenis, maar niet met droefenis, verdriet zoals in het Nederlands. Het Franse en dépit de en het Engelse in spite of betekenen allebei wat wij bedoelen met ten spijt: alle inspanningen ten spijt, kwam hij toch deerlijk te laat. Het Engelse spite heeft de oorspronkelijke betekenis van despectus behouden: kwaadwilligheid: he did it out of spite. Merk op dat beide het voorzetsel de- verloren hebben: spijt, spite.
Een afsluitertje. Het Duits heeft het prachtige Schadenfreude, dat wij vertalen als leedvermaak, plezier als iemand (schade) lijdt. Niet netjes, dus. Maar hoe zeg je dat in één woord in het Engels? Of het Frans? Het Italiaans, Spaans? Zijn wij dan samen met de Duitsers werkelijk de enigen die zich moeten schamen over zon laaghartige gevoelens?