mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
14-08-2007
Incest
Waarschijnlijk behoort het tot de taboesfeer waarin de meesten van ons, senioren, opgevoed zijn, dat we niet al te veel weten over de menselijke voortplanting. Enkele momenten van welbedoelde maar nauwelijks nuttige seksuele voorlichting, noch de lessen biologie op school hebben daar veel aan verholpen, althans niet bij mij en ik vermoed zo dat ik daarin niet alleen ben. In wat volgt ga ik proberen om niet de zelfde fouten te maken. Ik zal geleerde woorden zoveel als mogelijk vermijden, praktische voorbeelden geven en er geen doekjes om doen.
Voortplanting kan je op vele manieren benaderen. Ik wil het hier eerst even hebben over de technische kant van de zaak, al zijn de consequenties veel ruimer, zoals later zal blijken.
De mens plant zich seksueel voort. Hij is daarin niet alleen, de meeste planten en dieren doen dat ook. Dat wil dus zeggen dat je twee variëteiten hebt: mannelijk en vrouwelijk, die ook uiterlijk duidelijk van elkaar (kunnen) verschillen. Bij de mens gebeurt de voortplanting door het bijeenbrengen van een mannelijke zaadcel, het sperma en een vrouwelijke eicel. Dit blijken heel bijzondere cellen te zijn. Al de cellen van ons lichaam hebben dezelfde unieke set van 46 chromosomen, of beter van 23 paren van chromosomen. Daarop zit al onze genetische informatie. Bij de productie van de zaadcel en de eicel gebeurt iets zeer eigenaardigs: in plaats van alle chromosomen te krijgen, krijgen ze maar de helft, 23 dus. Als de twee bijeenkomen, heb je terug een normale cel, de bevruchte eicel, die weer 23 paar chromosomen heeft, dus 46. Een chromosomenpaar kan bestaan uit twee chromosomen met identieke kenmerken, het kan ook zijn dat de twee leden van het chromosomenpaar verschillen.
Dat kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor het individu, zie bijvoorbeeld wat ik hier schreef over het syndroom van Down op 17.06.2007. Een ander duidelijk voorbeeld: bij de mens is het 23ste chromosomenpaar bepalend voor de seksualiteit; je hebt daar een groot chromosoom, dat we X noemen en waarop veel genetische informatie zit en een klein, dat we Y noemen, met veel minder informatie. Een eicel heeft altijd een X-chromosoom, de zaadcel kan een X- of een Y-chromosoom hebben; als de zaadcel op nummer 23 een X heeft, dan is het resultaat X+X en dat zorgt uiteindelijk voor een vrouwelijk kind (vandaar dat een eicel altijd een X-chromosoom heeft). In het andere geval van X+Y krijgen we een mannelijk exemplaar en bij de celdeling die zaadcellen maakt kan je dus een X óf een Y krijgen.
Wij krijgen dus de helft van ons genetisch materiaal van onze vader en de andere helft van de moeder en dat zorgt voor een unieke combinatie. Dat heeft geleid tot systemen om via DNA-onderzoek iemands vaderschap te bewijzen of te ontkrachten, of om verdachten te laten veroordelen of vrijspreken.
Niet alle genetisch materiaal is even krachtig. Neem nu de kleur van de ogen: zwart (A) is sterker dan blauw (a). Als een pure blauwogige Zweed trouwt met een pure zwartogige Spaanse, en in de veronderstelling dat puur echt bestaat, dan hebben hun kinderen zwarte ogen.
Niet alle genen zijn goed: er zijn er bijvoorbeeld die zorgen dat je groeit, maar er zijn er ook die maken dat er iets verkeerd gaat met dat groeiproces. De meest agressieve schadelijke genen verdwijnen vanzelf, want ze maken dat de mensen in wie ze voorkomen vroeger sterven, of minder kans maken om te overleven en zich voort te planten.
Als een schadelijk gen ook zwak is, recessief, noemt men dat en dat is het tegenovergestelde van dominant, dan gebeurt die natuurlijke uitwieding niet: de negatieve eigenschappen van het zwakke schadelijke gen worden onderdrukt door het dominante gen op het andere chromosoom. Zo blijven er schadelijke genen rondsluipen. Dat kan soms toch zeer negatieve gevolgen hebben. Stel dat een bepaald slecht en zwak genetisch gegeven zich bevindt op het X-chromosoom. Dat is bijvoorbeeld het geval voor kleurenblindheid. Bij vrouwen, die XX hebben, is de kans klein dat dat gen zich op allebei hun X-chromosomen zou bevinden, want chromosomen zijn op zichzelf ook unieke combinaties van genetisch materiaal. De kans is dus veel groter dat op het andere X-chromosoom het dominant gen aanwezig is dat kleurenblindheid tegenhoudt. Maar bij mannen, die XY zijn, is dat positieve dominante gen gewoon niet aanwezig, want het komt enkel voor op het X-chromosoom en mannen hebben er maar één, dus komt kleurenblindheid enkel bij mannen voor, net zoals de zeldzame bloedziekte hemofilie: in verscheidene koningshuizen was het genetisch materiaal daarvoor aanwezig, het werd doorgegeven door de vrouwen, maar was bij hen (meestal) recessief en dus trad de ziekte niet op, maar bij de mannen wel.
Dat brengt ons bij een ander aspect, namelijk inteelt. Boeren en dierenliefhebbers wisten veel over erfelijke eigenschappen, al heel lang voor de Oostenrijkse monnik Gregor Mendel (1822-84) de basisregels ontdekte en opschreef; zijn inzichten zouden overigens veertig jaar lang zonder gevolg blijven, pas rond 1900 begon men het belang ervan in te zien. Zoals ik zei, boeren en andere kwekers, bijvoorbeeld duivenliefhebbers, hadden al heel lang door dat je door een goede selectie van de koppels het resultaat van de kweek kon beïnvloeden. Stel dat je witte koeien hebt en zwarte en dat je merkt dat de witte meer melk geven. Dan kweek je verder met enkel de witte, de zwarte eet je op. Of zelfs binnen een groep: met een bijzonder struise stier en een heel goede melkkoe heb je, althans volgens het gezond boerenverstand, meer kans op struise koeien die ook nog veel melk geven, en zo verder met schapen en geiten en kippen, of met duiven: Darwin zelf heeft zich daarmee zeer intensief bezig gehouden, in die mate zelfs dat toen hij zijn werk over de evolutieleer aan zijn uitgever voorlegde, een andere geleerde als advies gaf: laat hem iets schrijven over het kweken van duiven, dat zal beter verkopen, want er zijn talloze duivenliefhebbers
Misschien wil je ook een soort zuiver houden, bijvoorbeeld omdat je die mooi vindt; dan elimineer je alle onduidelijke exemplaren en je kweekt enkel verder met de raszuivere. Mendel werkte met erwten en slaagde erin om door kruising bepaalde kleuren te selecteren in de bloesems, zuivere of juist gemengde, of bepaalde eigenschappen van de plant, bijvoorbeeld groot of klein of veel bloemen of weinig.
Met het kweken van planten en dieren kan je zo ongeveer doen wat je wil: als het resultaat tegenvalt gooi je het weg, of je eet het op, al naar gelang. Je kan bijvoorbeeld aan inteelt doen, dat wil zeggen kweken met directe verwanten, zoals vaders en dochters, moeders en zonen &c. Zo vermijdt je dat er vreemde, ongewenste elementen binnensluipen in je kudde. Hoe komt dat? Het is heel simpel, eens dat je het door hebt. Aangezien elk seksueel wezen, of het nu een dier of een mens is, de helft van zijn genen doorgeeft aan zijn kinderen, is het genetisch materiaal van die kinderen voor 50% gelijk aan dat van zijn ouders. Idem voor broers en zusters: omdat ze hun genetisch materiaal van dezelfde ouders hebben, is het voor 50% hetzelfde. Een stap verder: nonkels en tantes, volle neefjes en nichtjes, dus de kinderen van je eigen broer of zuster, grootouders en kleinkinderen hebben voor 25 % hetzelfde materiaal, net zoals halfbroers en zusters. Nog een stap verder: kozijnen en nichten, dat zijn de kinderen van je oom of tante (de broers en zusters van je ouders), hebben 1/8 het zelfde materiaal.
Dat heeft allerlei gevolgen voor de voortplanting, vooral bij mensen. Keren we daarvoor even terug naar onze voorbeelden van kleurenblindheid en van hemofilie: deze afwijkingen, die het gevolg zijn van zwakke genen, komen enkel naar voren indien er geen sterk gen is op het andere chromosoom van het paar; twee partners die voor de helft het zelfde genetisch materiaal hebben, zullen, statistisch gezien, een groter aantal chromosomen hebben die identiek zijn met elkaar. Daardoor wordt de invloed van schadelijke zwakke genen niet alleen niet verhinderd, maar zelfs versterkt. Dit is precies wat er gebeurd is toen de Europese koningshuizen aan inteelt gingen doen door onder elkaar te gaan trouwen. Voor de vrouwelijke leden gaf dat niet onmiddellijk problemen, maar de aanwezigheid van één persoon met het gen voor hemofilie was voldoende om talrijke, om niet te zeggen alle mannelijke leden de ziekte te doen krijgen. Zoals gezegd, dit soort van probleem lost zichzelf gedeeltelijk op doordat de mannelijke leden vaak sterven voor ze zich voortplanten.
Inteelt bij mensen is iets om te vermijden: kinderen van nauwe verwanten hebben meestal minder overlevingskansen dan kinderen uit huwelijken met partners van buiten de familie. Maar lang voordat men dit inzag, en dat gebeurde pas heel recentelijk: kinderen stierven en sterven helaas ook nu nog vaak en vroeg, om allerlei redenen, zodat het moeilijk is de precieze reden te onderkennen; lang voor men zelfs inzag dat seksualiteit en voortplanting met elkaar te maken hadden, lang voordat men inzag dat er een vrouwelijke eicel was (de mannelijke zaadcellen zijn iets beter zichtbaar), lang dus voor men met eigen ogen kon zien dat menselijke inteelt te mijden is, zijn er in vrijwel elke ontluikende beschaving, binnen families, groepen of clans regels vastgelegd werden die seksuele omgang tussen nauwe verwanten verbieden: het incesttaboe. De schadelijke gevolgen voor de kinderen uit incestueuze verhoudingen bleef daarbij onuitgesproken, omdat die gewoon niet bekend waren. Het verbod nam de vorm aan van een mythe, een goddelijke wet, een groot verbod, zoiets doet men niet!
Neem nu Oidipoes: wanneer zijn vader van het orakel verneemt dat zijn eigen zoon hem zal vermoorden, geeft hij het bevel om zijn zoontje Oidipoes in de wildernis achter te laten; het kind wordt gered en naar een verre stad gebracht. Wanneer het orakel daar ook hem voorspelt dat hij zijn vader zal vermoorden en met zijn moeder huwen, vlucht hij weg, precies naar zijn geboortestad, natuurlijk. Zich niet bewust van zijn afkomst, doodt hij de koning, zijn vader, in een gevecht en trouwt vervolgens met zijn moeder, Iokaste. Maar op de stad rust sindsdien een vloek en een ziener zegt dat Oidipoes de oorzaak is. Wanneer de ware toedracht stilaan duidelijk wordt, verhangt Iokaste zich en Oidipoes steekt zich de ogen uit met de spelden van haar kleed. Later zullen zijn beide zonen elkaar vermoorden om de heerschappij, zijn dochter Antigone zal zich verhangen omdat ze door Kreoon, de broer van Iokaste veroordeeld is om levend begraven te worden omdat ze haar broer heeft begraven tegen zijn bevelen in; haar verloofde, de zoon van Kreoon, zal daarom zijn eigen vader doden en dan zelfmoord plegen, zijn moeder zal zich verhangen Een krachtiger signaal tegen incest met de eigen moeder kan je je moeilijk indenken. Deze mythe heeft haar wortels in het prille begin van de Griekse beschaving rond -800 en is sindsdien niet weg te denken uit onze beschaving.
Let wel: inteelt en incest zijn twee duidelijk onderscheiden begrippen. Inteelt is de voortplanting onder nauwe verwanten, incest is elk seksueel contact tussen nauwe verwanten, ook los van concrete voortplanting. In die zin kan het incestverbod ook uitgebreid zijn tot verwanten bij wie geen enkel gevaar van inteelt aanwezig is, bijvoorbeeld tussen ouders en hun adoptiekinderen of tussen stiefouders en stiefkinderen. Sommige bevolkingsgroepen hebben strengere incestregels dan andere, maar die tussen de partners met het grootste aantal identieke chromosomenparen is algemeen verspreid.
Waar komt dat algemeen verspreide incesttaboe vandaan? Wat is de diepste oorsprong van de mythe en van de verhalen en de morele of juridische regels die mensen hebben rond incest? Het is uitgesloten dat het gaat om een bewust inzicht in genetische verwantschap en erfelijkheid, want dat is pas rond 1900 duidelijk beginnen worden in onze westerse beschaving. We kunnen nog aannemen dat bij een zeer gering aantal mensen in de loop van de geschiedenis stilaan het besef gegroeid is dat menselijke inteelt risicos met zich meebrengt, maar dat lijkt een totaal onvoldoende reden of oorzaak voor een taboe dat zo algemeen verspreid is. Bovendien kennen ook de meest primitieve stammen en de vroegste vormen van beschaving dit verbod, zonder het te verklaren op eugenetische gronden.
Misschien moeten we achteruit redeneren: als het incesttaboe zo algemeen is, dan moet dat een belangrijk element zijn in de evolutie van de menselijke stam en misschien nog ruimer dan dat. Het betekent dat mensen en dieren die om een of andere reden het incesttaboe toepassen, die met andere woorden trouwen buiten de eigen familie, meer succes hadden in de strijd voor het overleven dan zij die dat niet doen; er zijn namelijk geen overlevenden van bevolkingsgroepen die het incesttaboe stelselmatig overtraden. Er is dus wellicht ergens een stukje genetisch materiaal dat de normale seksuele aantrekkingskracht tussen man en vrouw, hét mechanisme voor de voortplanting, ernstig saboteerde in het geval van nauwe verwanten, of dat leden van buiten de eigen groep als meer aantrekkelijke natuurlijke partners deed ervaren.
We mogen daarbij niet al te mechanistisch denken: er is een gen dat incest verbiedt, dus er is geen incest. We weten dat dat zo niet is, er is wél incest. Genen bevelen niemand iets: het gaat hier om een strategie van de soort, om een zeer algemene regel die enkel een statistische realiteit is, maar dan wel een erg belangrijke.
Als we bedenken dat ook hogere diersoorten grotendeels dezelfde regels blijken toe te passen, dan moet dat gunstige genetisch materiaal al heel lang aanwezig zijn in levende wezens, lang voor enig uitgesproken bewustzijn dat het een voordeel betekende in de overlevingsstrijd of dat het negeren ervan nadelig was. Dieren, inclusief de voorouders van de mens, die in het bezit waren van die eigenschap, bleken betere overlevers te zijn dan andere soorten, die dat verbod niet hadden. Het is daarbij merkwaardig dat zelfs de vroegste en meest exotische en primitieve specifieke bepalingen van het taboe bijna wiskundig precies de genetische verwantschapsregels volgen die pas in de twintigste eeuw duidelijk geworden zijn.
Omwille van de algemene verspreiding en het historisch gezien uitzonderlijk vroeg en universeel verschijnen van het incestverbod, gekoppeld aan de uiterste kracht waarmee het opgelegd wordt en zijn verbazende duurzaamheid tot op onze dagen, ben ik geneigd te denken dat het incestverbod zijn verre oorsprong heeft ergens in de vroegste ontwikkelingen van het leven op aarde, toen gedurende vele miljoenen jaren vele miljarden levende organismen en wezens vochten om het bestaan en daarbij gaandeweg de meest gunstige strategieën selecteerden. Toen de eerste bewuste diersoorten ontstonden, namen ze de herinnering mee aan een van die succesvolle strategieën, namelijk het vermijden van de nauwste verwanten bij de voortplanting, en vertaalden die, eerst in een blinde gewoonte, later in blindelings aanvaarde mythen, nog later in schuld-veroorzakende morele gedragsregels en afdwingbare en bestrafbare juridische voorschriften, tot men uiteindelijk de wetenschappelijke gronden van de erfelijkheid blootlegde in de twintigste eeuw, inzichten die voldoende moeten zijn om elke incestueuze voortplanting te vermijden.
We hebben hier te maken met twee van de meest fundamentele drijfveren van de menselijke soort. Enerzijds is er de voortplantingsdrang, anderzijds het uiterst krachtige taboe op incest. Beide zijn primaire gegevens, maar beide zijn, wat de mens betreft, ook essentiële elementen van onze beschaving, zoals moge blijken uit onze kunsten en onze wetenschappen, die de worsteling van de mens met deze primaire gegevens illustreren in al haar verschrikkelijke en heerlijke complexiteit.
Stilaan lijkt de westerse mens zich los te maken van het nefaste en onnodige taboe dat het christendom tweeduizend jaar lang op seksualiteit gelegd heeft. Stilaan groeit een dieper inzicht in onze genetische samenstelling en in de uitstekende redenen voor het incesttaboe. Maar meteen duiken nieuwe problemen op. Onze technische vooruitgang heeft een scheiding seksualiteit en voortplanting mogelijk gemaakt; ondanks pauselijke banbliksems wordt geboorteplanning door het gebruik van voorbehoedsmiddelen volop toegepast. Meteen krijgt seksualiteit een waarde op zichzelf, niet alleen los van de voortplanting, maar ook los van die andere vaste waarde in onze beschaving: het gezin. Jongeren beleven seksualiteit als een manier van verkennend omgaan met elkaar, zonder meteen aan kinderen te denken. Ouders beleven hun seksualiteit binnen het huwelijk als een volwaardig aspect van hun liefde, ook los van kinderwens. Volwassenen beleven hun seksualiteit op vele manieren, binnen en buiten het gezin, met opeenvolgende of gelijktijdige partners, van het zelfde geslacht of niet.
Op termijn moet dat aanleiding geven tot zeer complexe toestanden. Nieuw samengestelde gezinnen, pleeggezinnen, adoptiegezinnen: de relaties tussen allerlei vormen van ouders en allerlei vormen van kinderen en andere verwanten zullen de traditioneel zeer duidelijk afgebakende familiebanden grondig in de war brengen. Ik zelf leef in een gezin waarin de kinderen van mijn partner niet die van mij zijn en omgekeerd, waarin twee van de drie overlevende kinderen van mijn partner geen echte broer en zus zijn, want twee van hen zijn geadopteerd en ook niet biologisch verwant met elkaar, en zo kan ik nog een tijdje doorgaan, alleen door in mijn naaste omgeving te kijken. Wij zien aarzelingen bij grensverleggend of overschrijdend gedrag, bijvoorbeeld als Woody Allen tot grote woede van zijn toenmalige echtgenote, Mia Farrow, huwt met een jonge vrouw die ooit haar (en dus zijn) adoptiekind was. In onze beschaving hebben wij, om psychologische en sociale redenen, het incestverbod uitgebreid tot gevallen waarin het gevaar op negatieve genetische afwijkingen onbestaand is, bijvoorbeeld adoptiekinderen of schoon- of stiefouders en kinderen. Voortplanting is voor de mens geen louter biologisch proces, mensen zijn geen fokdieren, onze omgang, ook de seksuele, is veel rijker dan dat. Eugenetische experimenten, zoals die van de Nazis, wekken enkel afschuw.
Wij hebben het verbod op procreatie met nauwe verwanten (wel erg laat ) vertaald in juridisch vastgelegde regels over het beleven van seksualiteit tussen allerlei personen. Wij moeten ons ooit de vraag stellen of de primitieve en zo lang onverwoestbare genetische gronden voor het incesttaboe bruikbaar zullen blijven voor het regelen van de moderne menselijke samenleving. Indien zou blijken dat bevolkingsgroepen of individuen die het doorbreken daarvoor niet meer zouden gestraft worden, niet door de goden, niet door God, niet door een minderwaardige kroost, dan zal onze beschaving andere gronden moeten gebruiken om het menselijk seksueel verkeer te regelen. De oude mythen kennen we alleen nog bij naam, we hebben meestal geen idee wat er in staat en nog minder wat ze betekenen. De wetgever ziet zich voortdurend voor nieuwe uitdagingen geplaatst, zowel wat het begin van het leven betreft als het einde ervan en recentelijk ook over het samenleven van bijvoorbeeld homoseksuele personen en hun rechten om samen kinderen te hebben. Politici en hun adviserende specialisten en experten en hun ondersteunende drukkingsgroepen zoeken naar grootste gemene delers en aanvaardbare politieke compromissen, zonder zich veel om principes te bekommeren.
Terwijl sommigen enkel heil zien in een wanhopige terugkeer naar de oude waarden, zonder goed te weten wat die waren, zijn anderen bereid om de nieuwe uitdagingen aan te gaan en als bewuste mensen samen te zoeken naar het geluk, waar dat ook moge liggen. Nog nooit hebben er zoveel mensen op deze planeet geleefd, nog nooit is het algemene beschavingspeil zo hoog geweest. Wij mensen kunnen er iets van maken, zonder de goden en de demonen van weleer, als we ons maar laten leiden door de liefde voor elkaar en voor onze wereld.
20.000 mijlen, 20.000 lezers
Er zijn maar weinig boeken die in mijn jeugd zon diepe indruk op mij gemaakt hebben als 20.000 mijlen onder zee van Jules Verne. Ik herinner mij nog precies hoe ik de twee deeltjes las, ontleend uit de parochiale bibliotheek waar mijn peter zaliger een groot deel van zijn vrije tijd als bibliothecaris doorbracht. Later heb ik genoten van de film, met een onstuimige Kirk Douglas als Ned Land en met de memorabele gevechtscène met de reuzenoctopus. Ik ben met Dirk, mijn oudste zoon, de zelfde film gaan zien toen ik dacht dat hij er klaar voor was, al was hij nog erg jong.
Veel, veel later pikte ik de originele Franse versie van het boek op uit een doos met restanten tijdens een braderie. Het was, spijtig genoeg, niet meer zoals toen, de Franse versie was veel saaier, met bladzijdenlange natuurbeschrijvingen en wetenschappelijke informatie, ik kan me niet voorstellen dat die in de duidelijk voor de jeugd gemaakte Nederlandse vertaling, de versie met het donkerblauwe kaft, ook aanwezig was, waarschijnlijk had men daar serieus in gekuist. De magie van die eerste lezing was weg, waarschijnlijk ook wel omdat de ondertussen verlopen tijd ook mij niet had gespaard. Ik was een andere, meer kritische lezer, het jeugdig enthousiasme was verdwenen.Toch zijn zowel de prachtige gravures als de filmbeelden voor altijd in mijn geheugen geprent en zijn de personages en gebeurtenissen ontstellend reëel in mijn verbeelding en herinnering.
Het leek me een goed idee om even naar die jeugdherinnering terug te keren ter gelegenheid van de onbekende 20.000ste lezer van mijn blog, die als een ondoorgrondelijke kapitein Nemo even in mijn haven heeft aangemeerd, een niemand die enkel op een anonieme teller een digitaal spoor heeft nagelaten en dan weer verdwenen is in de maalstroom van het web en de eenzaamheid van de nacht. Mijn dankbare gevoelens jegens hem of haar zijn ook speciaal bestemd voor alle lezers die ooit de moeite genomen hebben om me een berichtje te sturen met een opmerking, een appreciatie, een zure oprisping of wat dan ook. Soms wordt een Nemo dan even iemand en dat doet altijd goed.
Tot binnenkort,
Karel
12-08-2007
Barbara Tuchman
Er zijn van die auteurs van wie de naam en de werken vaak opduiken in andere werken die je leest. Dat wekt dan je nieuwsgierigheid en als je toevallig een van die boeken tegenkomt, dan neem je het ter hand, bladert erin, je leest de achterflap en de korte inhoud en als het niet te duur is en in goede staat, dan neem je het toch mee naar huis?
Ik herinner me een documentaire en nadien ook nog een docudrama, zoals dat nu heet, een nagespeelde historische gebeurtenis dus, over de Cuba-crisis in 1962, toen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten op het punt stonden om van een Koude Oorlog over te gaan naar een (veel!) hetere versie. Met de atoomkoppen langs beide kanten in gereedheid, leek het einde van de wereld gevaarlijk naderbij te komen. J. F. Kennedy, toen al een mythische figuur, verzette zich tegen zowat al zijn oorlogszuchtige raadgevers en weigerde halsstarrig gewapenderhand op te treden. Nadien, toen de Russische plannen om atoomraketten te installeren op Cuba opgeborgen waren onder de dreigementen van de VS., verklaarde Kennedy zijn beslissing onder meer met een verwijzing naar een boek van Barbara Tuchman dat toen net verschenen was: The Guns of August. Het beschrijft het begin van de eerste wereldoorlog en geeft veel aandacht aan de machine infernale, het dramatische en vrijwel onafwendbare verloop van de gebeurtenissen, dat leidden tot een oorlog zoals de wereld er nog nooit een gezien had. Kennedy, duidelijk onder invloed van Tuchman, was ervan overtuigd dat indien de wereldleiders toen hun verstand gebruikt hadden, de catastrofe had kunnen vermeden worden. Wat ook de verdragen zeggen, hoe uitdagend de vijand ook is, er is altijd een ogenblik waarop iemand met gezag kan zeggen: nee, die stap zetten we niet. Later was het boek van Tuchman een van de favoriete geschenken van Kennedy aan bezoekende staatslieden. The Guns of August werd een bestseller.
Lut heeft het boek net uit in vertaling en ze is ook zeer onder de indruk. De oorspronkelijke Engelse versie ligt op mij te wachten, helaas naast nog enkele stapels andere interessante werken. Maar de laatste weken heb ik een ander boek van Barbara Tuchman gelezen, waarnaar ook voortdurend verwezen wordt: A Distant Mirror. The Calamitous 14th Century, 1978, 677 pp., kaart, bibliografie en index. In het Nederlands is dat De waanzinnige 14de eeuw en ook dat ligt op het leestafeltje van Lut. Het is een meesterlijk boek, dat boeit van de eerste tot de laatste bladzijde. Iets over de titel: een distant mirror is wat de auteur ons voorhoudt, een verre spiegel, waarin we de gebeurtenissen zien van 1300 tot 1400, vooral van uit het standpunt van de mensen die toen leefden, maar ons voorgesteld door een moderne auteur, die zich voortdurend afvraagt hoe dat in godsnaam allemaal mogelijk was, maar terzelfder tijd ook steeds verwijst naar meer recente gebeurtenissen, die soms als twee druppels water lijken op de onwaarschijnlijke gruwel van de 14de eeuw, soms zelfs op precies dezelfde plaats, zoals Passchendale. Een spiegel voor ónze tijd. Ik weet niet of Tuchman als eerste dit krachtige beeld heeft gebruikt, misschien als een parafrase van de bijbelse duistere spiegel. Als je Google laat zoeken, krijg je binnen de seconde enkele miljoenen verwijzingen naar distant mirror, het is een staande uitdrukking geworden, die opduikt in de meest exotische contexten: het bibliotheekwezen in Zuid-Afrika, de interactie van atomen, de Moslimdreiging Spijtig dat de Nederlandse vertaling die intrigerende trouvaille niet heeft overgenomen. Ook de vertaling van calamitous door waanzinnig lijkt me niet gelukkig, het zou me verbazen indien Tuchman (30 januari 1912 6 februari 1989) ermee zou ingestemd hebben. Calamitous betekent rampzalig, rampspoedig, een calamity is een calamiteit, een ramp, onheil. Misschien herinner je je nog Calamity Jane, de vrouwelijke cowboy of cowgirl, onder meer uit de film uit 1953 met Doris Day, maar dat terzijde. Het zou dus de rampzalige 14de eeuw moeten zijn, niet de waanzinnige, want hoe waanzinnig de gebeurtenissen van toen ons nu ook voorkomen, echte waanzin was slechts in enkele zeer uitzonderlijke gevallen, zoals bij koning Charles VI van Frankrijk, de oorzaak van de rampen. Neen, dat is precies wat Tuchman probeert duidelijk te maken: kijk in de verre spiegel van de 14de eeuw en ontdek de mens, de eeuwige mens, ontdek jezelf Mensliches, allzumensliches zei Nietzsche.
Ik heb de laatste tijd veel gelezen over de evolutieleer van Darwin en over recente ontwikkelingen in de microbiologie. Toen ik het boek over de 14de eeuw uit had, kwam spontaan deze gedachte bij mij op: als het inderdaad zo is dat sterkere elementen, of dat nu genen, mensen of groepen zijn, meer kans maken op overleven en dus op vermenigvuldiging van hun genetisch materiaal en dus hun specifieke eigenschappen, dan ziet het ernaar uit dat het genetisch materiaal dat mensen aanzet tot geweld niet recessief is, maar dominant. Men zou kunnen denken dat gewelddadige mensen hun eigen ondergang bewerkstelligen, zoals ik ook vermoed(de), zie mijn bedenkingen over Malchus oor: wie met het zwaard omgaat, zal door het zwaard vergaan (31.05.2006). Maar Tuchman benadrukt dat, hoewel geweldenaars zelden in hun bed sterven, zij desondanks grotere overlevingskansen hebben dan hun slachtoffers. Het is een ontmoedigende gedachte. Agressie lijkt te lonen. Zalig zijn niet de meek, de zachtmoedigen, maar de preux, de stoutmoedigen, de vainglorious, de verwaanden: Tuchman zegt letterlijk dat vainglory, het ijdel najagen van eigen eer en glorie zonder enig respect voor de anderen, tegen alle beter weten in, al net zo onmogelijk uit te roeien is als seks en dat wil wat zeggen!
Al bij al geen optimistische noot om op te eindigen. Laat dat je er niet van weerhouden om een boek van Barbara Tuchman ter hand te nemen, het is de moeite waard en het is gemakkelijker lectuur dan je zou denken, je hoeft echt geen historicus te zijn om ervan te genieten.
09-08-2007
ook
ook
Het is een eigenaardig woordje. Het is een bijwoord, en die gebruiken we bij een werkwoord en eventueel ook bij een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een telwoord, maar nooit bij een zelfstandig naamwoord.
Enkele voorbeelden.
Ik ga ook mee.
Dat komt ook vaak voor.
De muren zijn ook groen geverfd.
Geef hem er ook tien.
Ik aarzel zelf bij de laatste drie voorbeelden: staat ook echt bij het bijwoord vaak, of veeleer bij het werkwoord voorkomen? Staat het bij het adjectief groen of bij verven? Bij tien of bij geef? Probeer zelf eens om andere voorbeelden te vinden: niet gemakkelijk! En toch gebruiken we het woord heel dikwijls, want het is best handig en er zijn niet zoveel echte synoniemen: eveneens? ?
Het is een kort woord en je ziet er niet onmiddellijk een betekenisvolle stam in, zo iets dat je ook in verwante woorden tegenkomt; dat is wel het geval met de meeste woorden, zoals boom, appel, stoel, zeker: elk van die woorden heeft talrijke samenstellingen en afgeleide woorden, die de betekenis van de stam bevestigen en versterken. Niet zo bij ook: er zijn bijna geen samenstellingen (alsook, ?), geen meervoud (want dat hebben echte bijwoorden niet) maar ook geen vergelijkende of vergrotende trap, geen overtreffende trap of superlatief (zoals in vaak, vaker, vaakst, toch ook een bijwoord).
Als je lang naar ons woordje staart of het tien keer snel na elkaar zegt, dan verdwijnt de betekenis en blijft alleen de klank en de drie letters over.
Kijken we naar enkele andere westerse talen, dan lijkt het Duitse auch de dichtste buur. Samen met andere oud-Germaanse talen heeft het een oude voorvader die og of aug of ok kan zijn. Dat brengt ons in de buurt van de Latijnse stam aug, van het werkwoord augére, vermeerderen, groter maken en dat klopt, want als je het woordje ook gebruikt voeg je iets toe, doe je er iets bij, maak je de groep groter.
Het Engels had dat woord vroeger ook, maar nu is het helemaal verouderd: eke; je komt dat nu nog enkel tegen als een werkwoord: to eke betekent inderdaad iets toevoegen, iets langer maken; to eke out is dun uitsmeren, met weinig toekomen, dus iets langer doen meegaan.
Het gangbare Engelse woord is also en dat is eigenlijk het zelfde als het Franse aussi. Dat gaat zo: het eerste deel al is afgeleid van het Latijnse aliud: iets; het tweede si is ons zo en ook het Engelse so. Samen krijg je dan in het Engels also en in het Frans alsi dat dan natuurlijk later aussi werd. Qua betekenis kan je dat vergelijken met ons zoals: in het Frans gebruikte men aussi aanvankelijk enkel in de betekenis van zoals of evenzo, maar als men zegt dat iets is zoals iets anders, of evenzo is, dan is het ook zo en dus gebruikte men aussi dan maar voor ook.
Het is verleidelijk om aan het oud-Franse oc te denken als een neefje van ons ook. Lees misschien nog eens het verhaal na over oc en oïl en Languedoc dat ik hier op 5 augustus 2006 schreef. Oc was ja in het zuidelijk deel van Frankrijk. Maar het gaat wellicht niet terug op de stam aug- zoals auch, ook, eke maar meer dan waarschijnlijk op het Latijnse hoc, dit hier.
04-08-2007
batterij
Wij gebruiken vandaag de dag voor alles en nog wat batterijtjes, ik had het daarover al bij een vorige gelegenheid, op 8 maart 2007, onder de titel Jongens en wetenschap, je kan het hiernaast aanklikken.
Maar eigenlijk is een batterijtje geen batterij.
De oorsprong van het woord moeten we niet ver zoeken: het komt van het Frans battre, slaan. Een batterie is dus het geklop, het slaan; daarvan afgeleid ook: het lawaai van dat slaan, bijvoorbeeld van dorsvlegels of de inslag van projectielen.
We vinden het woord vooral terug in militaire omstandigheden. Oorspronkelijk is het daar de plaats waar geschut opgesteld is, te land in het veld of op een versterkte burcht, of ter zee, op de brug van een schip bijvoorbeeld, maar er zijn ook drijvende en rijdende batterijen. Vandaar ging men al gauw ook de stukken zo noemen, het geschut zelf dus. Het gaat daarbij altijd over verscheidene al dan niet identieke kanonnen of ander schiettuig, die door hun gezamenlijke vuurkracht een grote invloed kunnen hebben op het verloop van de strijd.
Toen men elektriciteit begon te gebruiken voor allerlei industriële toepassingen, was het nodig verscheidene cellen of elementen die de stroom opwekken aan elkaar te koppelen om voldoende energie te hebben voor een langere tijd; één celletje was meestal te mager om veel effect te hebben en ook te snel leeg. Zo een koppeling van verscheidene cellen noemde men dan ook maar een batterie, eigenlijk dus een samenkoppeling van elementen om meer kracht te hebben, zoals bij kanonnen. Later, toen de individuele cellen krachtig waren voor afzonderlijk gebruik, behield men de naam voor een groep cellen: batterij.
Naar Frans voorbeeld zijn we batterie ook gaan gebruiken als een algemeen meervoudswoord, bijvoorbeeld in een legbatterij met honderden kippen die aan de lopende band eieren produceren; in de (professionele) keuken heb je ook een hele batterij potten en pannen, die niet alleen veel lawaai maken als je erop slaat of ermee werkt, maar die zelf ook door koperslagers gemaakt zijn, op de oudste modellen kan je nog zien hoe ze heel fijn gehamerd werden. In jazzorkestjes spraken we vroeger ook van de batterie, met de verengelsing van onze taal is dat nu een drumstel. In een café of bar zie je een hele batterij flessen, bij de kapper een batterij scharen &c.
Als je dus heel precies wil zijn in je taalgebruik, of ronduit pedant, dan spreek je alleen van een batterij als er meer dan één element in het spel is, wat zelfs in eenvoudige afstandsbedieningen al het geval is. Wat je dan moet doen als er echt maar één enkel zon ding in zit? Technisch gezien is dat een elektrische cel of ook een accu, de afkorting van accumulator, een toestel waarin elektrische energie opgeslagen wordt die later en/of op een andere plaats gebruikt wordt.
Maar als je naar de elektro-zaak gaat, vraag dan toch maar naar batterijtjes, en niet naar een accu van 1,5 volt.
02-08-2007
Geschonden recht
Toen het Vlaams Blok veroordeeld werd voor racisme heeft een overigens doorgaans bedachtzame Gerolf Annemans zich memorabel laten gaan: hij sprak ronduit dreigende taal tegen de rechters van het hof, zo heet dat: Het Hof en zei onder meer veelbetekenend dat hij zich hun namen zou herinneren Dit zou op zich moeten voldoende zijn voor een veroordeling, bijvoorbeeld voor smaad aan het hof, of voor incivisme, maar ja
Nochtans vergiste het Blok zich toen van vijand. Enerzijds deden die rechters gewoon hun verdomde en domme plicht en ze moesten daarbij gelukkig zelfs niet al te veel nadenken: de wet was op maat geschreven en gestemd door het parlement in een quasi unanieme actie van de democratie partijen, met als enige bedoeling het Blok te kunnen veroordelen. De wet was er, het Blok had zich schuldig gemaakt aan de misdrijven beschreven in de wet, wat dacht je, dus de rechters konden niet anders dan het Blok schuldig verklaren, zo simpel en voorspelbaar kan rechtspraak zijn.
De tweede reden waarom het Blok niet boos hoefde te zijn op het hof hebben ze zelf al heel snel ingezien: door die uitspraak was een nieuwe verkiezingsoverwinning gegarandeerd. Het Blok kon weer tranerig de geschopte hond spelen, succes verzekerd. Iedereen was weer tegen hen: het parlement, het gerecht, de kerk: niet toevallig de drie toppers in elke opiniepeiling naar de personen of instanties die men NIET vertrouwt.
Nee, Gerolf, je weet het ondertussen maar al te goed, het hof, de rechters die je zo onheus behandelde: het zijn je beste vrienden. Geen verkiezingscampagne, geen toespraak voor de ouwe getrouwen, geen publiciteitsfolder in elke bus van Vlaanderen, geen tv-optreden, geen al dan niet veroordeelde affiche heeft zoveel succes als de zoveelste uitschuiver van Het Hof.
Hoe moet een mens ook anders reageren? Zowat elke dag krijgen we op het nieuws een onwaarschijnlijk verhaal uit de gerechtelijke wereld. Vetmesters worden vrijgesproken omdat ze door een parlementaire onderzoekscommissie, zowat de meest autonome en gezaghebbende instantie in ons land, ondervraagd werden. Niemand die hun schuld ontkent of betwist, maar ja: hun rechten waren geschonden!
Vandaag krijgen we weer een staaltje: een drugskoerier, betrapt met kilos drugs in zijn lijf, was in flagrante gefilmd door een reportageploeg: zijn privacy was geschonden! Nadat een eerste reeks rechtbanken daar niet in liep, besliste uiteindelijk, na een reeks processen die ons een fortuin gekost hebben (en wie betaalt de advocaten van de koerier, denk je?) besliste het Hof van Beroep dat zijn privacy geschonden was en dat hij onheus behandeld werd.
Het is iets dat mij al lang danig irriteert: misdadigers, zelfs de meest agressieve, de meest gewelddadige, die de meest gruwelijke dingen doen met andere mensen, zoals bij roofovervallen, blijven recht hebben op ons respect, onze voorkomendheid: wij mogen er geen verkeerd woord tegen zeggen, ze niet áánraken. Dutroux zit nu wel opgesloten, maar de verhalen die we daarover lezen doen ons vermoeden dat degenen die het meest lijden onder zijn opsluiting zijn bewakers zijn. Ik voel zoiets van: mensen die het recht aan hun laars lappen, die ons en onze wetten op zon verschrikkelijke manier en zonder enige scrupule verachten, verbeuren hun recht op recht.
Men mag daarin niet te ver gaan, akkoord, de fundamentele rechten mogen niet geschonden worden. Maar men moet ook niet te ver gaan in het beschermen van misdadigers. Neem nu de drugskoerier. Hij is schuldig, dat is duidelijk. Wat is nu het misdrijf dat gebeurd is bij zijn arrestatie: een inbreuk op de privacy-wetgeving. Wel, dat men dan de bepalingen van die wetgeving toepast: een veroordeling van degenen die zich schuldig gemaakt hebben aan die overtreding en zo mogelijk een herstel van de schade van het slachtoffer of een vergoeding voor het leed dat hij ervan ondervond. Indien er geen wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bestond, zou je nog kunnen stellen dat men geen ongeoorloofde opzoekingsmethodes mag gebruiken en dan zou een uitspraak dat althans een deel van de bewijslast ongeldig is, nog enigszins begrijpelijk zijn. Het is dan ook nog de vraag of een reportage maken, met toestemming van de politie en de gerechtelijke instanties, over een arrestatie, onder die bepalingen valt. Men zou ook rekening kunnen houden met de vrijheid van meningsuiting en van nieuwsgaring door de pers. Maar hoe dan ook: als men een aparte wetgeving heeft voor overtredingen tegen de privacy, dan moet men die wetgeving strikt toepassen en de sancties dáárin voorzien opleggen, en niet de zaken door elkaar halen, zoals nu: de vervolging wegens drugstrafiek, waardoor de man door verscheidene rechtbanken was veroordeeld, wordt ongedaan gemaakt, hij wordt gewoon vrijgesproken! omdat er een overtreding is van de wet op de privacy.
Dat gaat te ver, geen mens die bij zijn verstand is, kan dat aanvaarden, dat is zo provocerend dat niet alleen de politie, de lagere rechtbanken en de media gaan steigeren, maar ook elke rechtgeaarde burger. Het lijkt wel of Het Hof het erom doet!
En zo gaat het steeds verder, keer op keer. En het VB, zij lachen in hun vuistje, want op slag hebben ze er weer tien duizend stemmen bij, van mensen die geen andere manier meer zien om aan de heren en dames van Het Hof duidelijk te maken dat hun manier van rechtspreken niet de onze is. Iederéén zegt dat het verkeerd loopt met justitie, dat er iets moet aan gedaan worden. Maar niemand doet er ook in de praktijk iets aan, behalve dat er in Antwerpen nu een prachtig modern gerechtsgebouw staat, dat men in Brussel het protserige Justitiepaleis nóg mooier maakt, met nóg meer bladgoud en dat de rechters nog steeds, als enigen in de hele wereld, optreden in hun alles verhullende togas en hun heilig juridische gelijk proclameren, dat steeds verder afwijkt van wat de maatschappij daarvan denkt. Een kloof tussen de burger en de politiek? Tussen de burger en Het Hof gaapt een niet te dichten zwart gat waarin onverdroten mateloze massas energie en geld geruisloos verdwijnen zonder dat er ook maar iets verandert aan Het Hof.
Men zegt soms dat de mens altijd een beetje masochist is. Als je ziet hoe lijdzaam wij blijven toezien op de guitenstreken en vrolijke fratsen van Het Hof, dan zou je het gaan geloven.
Ach, ik weet het wel, het kan nog veel erger, we zijn gelukkig nog niet in Tsjetsjenië of Soedan. Maar het kan zoveel béter, wij zijn met een kleine inspanning tot zoveel meer in staat, zelfs binnen de juridische wereld gaan er daarover stemmen op en dat wil wat zeggen. Maar doe een mens een toga aan, en hij verandert meteen in een schrikbarende parodie van zichzelf die elke verbeelding tart.
Man man man
30-07-2007
De taal is gans het volk
De taal is gans het volk.
Een citaat? Ja, maar van wie? Volgens een Vlaamse journalist zou de Duitse Sturm und Drang-dichter Herder het gezegd hebben, maar Die Sprache ist das ganze Volk zal je niet in zijn teksten terugvinden. Een Duitse journaliste vertaalt onze tekst in het Duits en situeert de uitspraak in de strijd voor de erkenning van het Nederlands. Zeker is dat August Vermeylen de uitdrukking gebruikt heeft, maar hij vermeldt ze al als een citaat, een gevleugelde spreuk in een tekst van 1937: Vlaanderen in het kader van België. Ook hij is niet de auteur, dus. In de 19de eeuw was er in Gent een taal- en letterkundig genootschap dat die naam droeg: De Tael is gans het Volk. We zullen het maar daarbij houden, tenzij iemand zou weten wie de strijdbare naam van dat genootschap bedacht heeft?
Wat scheidt ons, Vlamingen, van de Franssprekende Belgen? Juist: zij spreken Frans. Maar dat is niet alles. Precies omdat zij een andere taal spreken, vormen zij, en wij, aparte gemeenschappen. De taal is gans het volk. Wij zijn dus niet allemaal Belgen, van wie een deel Frans spreekt en een deel Nederlands en ook nog een paar naoorlogse aangetrouwde Duitstaligen. Al voor de verkiezingscampagne, bijvoorbeeld bij de nepreportage op de RTBF over de Vlaamse onafhankelijkheidverklaring, maar ook in de campagne zelf en in de evaluatie van de verkiezingsuitslagen, heeft iedereen voortdurend benadrukt dat Vlamingen en Franssprekenden een totaal andere cultuur hebben, dat zij elkaar niet meer kennen en zich daar ook geen zier van aantrekken.
En wat blijkt bij de regeringsvorming? De beide groepen staan zowat lijnrecht tegenover elkaar, zoals destijds in de Kortrijkse beemden. Wij Vlamingen willen af van het Belgische staatsbestel, wij willen ons eigen potje koken, als het moet binnen een Belgische staat, als het kan in een groter Europees geheel, maar steeds los van het Franssprekende blok aan het been. Wij zijn eraan gewend geraakt, want er is al een hele brok bevoegdheden die we autonoom kunnen uitoefenen. We willen op die ingeslagen weg verdergaan, want wat we zelf doen, doen we misschien niet altijd beter, maar we kunnen dan de schuld niet meer op een ander steken.
De Franssprekenden, en ik gebruik met opzet die term en niet: de Walen, want in onze heerlijke staatshervorming hebben wij beslist dat er gewesten en gemeenschappen zijn en er is enerzijds het Waalse gewest en anderzijds de Franstalige gemeenschap, wat erop neerkomt dat het overwegend Franssprekend Brussel van hén is en niet van ons, althans volgens hen, niet volgens ons De Franstaligen, dus, weigeren elke staatshervorming, elke uitbreiding van de bevoegdheid van de gewesten of de gemeenschappen. Zij verdedigen het oude België. Wij proberen hen wijs te maken dat zij zich ook voordeel kunnen doen met bijkomende bevoegdheden en een afslanking van de federale staat, maar zij weigeren botweg.
Dan stelt zich die ene vraag: waarom? En er kan maar één antwoord zijn: de Belgische staat speelt, nog altijd, in hun voordeel. Alle Franstalige partijen stellen dat zij geen staatshervorming zullen aanvaarden die in hun nadeel is. Vreemd genoeg stellen de Vlaamse partijen dat zij dat ook niet willen, dat een staatshervorming in het voordeel van de beide kan zijn, maar dat geloven ze blijkbaar niet. Het lijkt ook ongeloofwaardig: als wij zo nodig willen hervormen en meer eigen bevoegdheden hebben, dan betekent dat minder federale bevoegdheid en middelen en meteen meer middelen die naar de Vlamingen gaan, dus minder naar de Franstaligen. Men zegt wel dat de federale middelen eerlijk verdeeld worden, rekening houdend met de bevolkingsaantallen van de gemeenschappen en gewesten, maar als we de Vlaamse afkeer voor het Belgische instituut koppelen aan de hardnekkige Franstalige Belgische liefde, dan kan het niet anders dan dat België meer geeft aan de Franstaligen dan ze zouden krijgen bij een 100% eerlijke verdeling, bijvoorbeeld in een federatie van twee onafhankelijke staten. Er zijn dus transfers, er wordt geld overgeheveld van de enen naar de anderen en wij zijn ervan overtuigd dat ons geld naar het zuiden gaat en de Franstalige reactie op de Vlaamse eisen bewijst dat dat inderdaad zo is.
En nu zitten ze samen aan tafel om een regering te vormen die als belangrijkste taak heeft om zichzelf zowat overbodig te maken en de Vlaamse en Franstalige parlementen en regeringen oppermachtig te maken en zo Vlaanderen rijker en de Franstaligen armer, laten we er geen doekjes om doen.
Ofwel krijgen we een regering die niets van dat alles doet, ofwel krijgen we geen regering. Ofwel krijgen we dus een regering, maar geen staatshervorming, ofwel een staatshervorming, maar geen regering.
Ik ben eens benieuwd.
29-07-2007
Boorstin Beschavingsgeschiedenis
Daniel J. Boorstin, The Discoverers. A History of Mans Search to Know His World and Himself, 745 pp., 1983, paperback, gekocht voor 9 In t Profijtelijk Boeksken, Antwerpen-Leuven-Westerlo.
Als ik ooit een ondertitel voor mijn blog moet zoeken, dan heb ik hier toch wel een prachtig voorbeeld: mijn zoektocht naar de kennis van mijn wereld en van mezelf. Dit boek, dat ik toevallig op de kop tikte en in één lange ruk uitlas zonder een pagina of zelfs een paragraaf over te slaan, is een soort van beschavingsgeschiedenis, maar dan eentje waarbij je niet in slaap kán vallen. Boeiend is een te zwak woord, meeslepend eveneens: dit zou verplichte lectuur moeten zijn, dit is wat je altijd hoopte te krijgen op school en aan de universiteit. Het is vertaald in het Nederlands onder de titel De ontdekkers en is hier en daar tweedehands te vinden, net zoals de twee andere delen van zijn beschavingsgeschiedenis-trilogie: De zoekende mens en De scheppende mens. Aarzel niet, want dit is uiterst leesbaar, ongemeen belangrijk, onmisbaar zelfs voor eenieder die nieuwsgierig is naar de wereld en naar zichzelf.
Ik heb de andere delen al besteld en kijk ernaar uit om ook die ter hand te nemen.
Mag ik tussendoor even vermelden dat iemand gisteren de 25.000ste pagina heeft omgeslagen op mijn blog? En ze heeft me nog een complimentje gestuurd ook! Dank je, Maria. De foto van het Rivierenhof is voor jou.
Saint-Saëns Samson et Dalida
Op 24 september 2006 schreef ik hier een stukje over Saint-Denis, wat in het Engels Sydney werd, maar oorspronkelijk de heilige Sidonius was, of Saint Sidoine, een Ierse slaaf die werd vrijgekocht door de monniken van de abdij van Saint-Ouen in Normandië en die later een eigen abdij mocht stichten in de buurt, de abdij van Saint-Saëns, die later door de Noormannen zou vernield worden.
Saëns of Saenz is een vorm van Sancho en gaat terug op sanctus, heilig, zoveel Latijn kennen wij oudjes allemaal nog. Het was blijkbaar een naam die men gaf aan bekeerde of althans toch gedoopte Joden. Sidonius betekent letterlijk: afkomstig van Sidon, de stad in Libanon; was onze Ierse slaaf oorspronkelijk ook een Jood uit Sidon, na zijn bekering in Ierland Saëns genoemd en daarom zo gastvrij opgenomen in de Normandische abdij? Moeilijk om achterhalen: men spreekt van Sidonius van Saëns, niet andersom; hoewel de abdij van Saëns al heel vroeg verwoest werd en nooit meer heropgebouwd, is er wel nog altijd een stadje in de buurt van Rouen dat Saint-Saëns heet. Misschien werd onze Saens die later Sidonius werd en de abdij stichtte die zijn naam droeg, nog later genoemd naar zijn abdij, dus Sidonius van Saëns, want die abdij kende men, de vreemde voornaam Saens niet.
Wij kennen Saint-Saëns evenwel vooral van de componist met die naam, die de voornaam Camille draagt en wiens voorouders wellicht uit Normandië kwamen. Hij werd geboren in Parijs in 1835 en stierf op gezegende leeftijd in Algiers in 1921. Zijn buitengewone intelligentie werd al heel vroeg opgemerkt, evenals zijn muzikale begaafdheid en beide werden gevoed door zijn moeder en groottante. Hij gaf al pianoconcerten als knaap en deed dat 75 jaar later nog altijd! Hij werd toegelaten tot het Conservatorium in Parijs op zijn dertiende, zijn eerste symfonie werd opgevoerd in 1853, hij was dan 18. Berlioz en Liszt en vooral Gounod bewonderden hem en moedigden hem aan verder te componeren. In 1857 werd hij titularis van de Madeleine, de meest begeerde positie voor een organist in Frankrijk en zelfs in de hele wereld. Zijn composities werden overal gespeeld, niet in het minst in Duitsland, dat anders niet bepaald gek was op Franse muziek. Hij werd ook een publieke figuur, leidinggevend in de muziekwereld van Parijs, een bewonderaar van Mozart, die hij hielp bekendmaken in Frankrijk, beroemd ook in Engeland, waar hij ontvangen werd door de Queen.
In Parijs was je maar beroemd als je slaagde als operacomponist. Dat is Saint-Saëns nooit echt gelukt. Zijn meest bekende opera, Samson et Dalila, kende haar eerste successen in het buitenland, in Parijs was men niet zo gebrand op een religieus en dan nog Bijbels of zelfs Joods onderwerp Wij kennen van hem vooral de Danse macabre (zie ook mijn etymologische verkenning van macaber op 14 december 2006) en van het grappige Carnaval des animaux. Ik ben ook een grote bewonderaar van zijn spectaculaire derde symfonie, bekend als de orgelsymfonie; als je eens alleen thuis bent, zet die eens op en draai de geluidsknop van je stereo zo ver als je luidsprekers en je oren toelaten
Gisteren was er op Mezzo opera, zoals elke zaterdag, met jawel, Samson et Dalila van Saint-Saëns, overigens de aanleiding voor dit stukje. Het was echter op de meest punten een tegenvaller. Laat ik beginnen met het goede. Muzikaal was alles aanwezig om er een groot succes van te maken: koor en orkest van de Scala, Gary Bertini als ervaren dirigent met een perfect aanvoelen van tempi en van de zangers; Placido Domingo en Olga Borodina als protagonisten in groten doen; het supermoderne Teatro degli Arcimboldi in Milaan; maar een onbegrijpelijke regie, met bijvoorbeeld een openingsscène met het koor van de gevangen Joden die (gelukkig vruchteloos) een soort bondageseks proberen met allerlei auto-onderdelen: uitlaatpijpen, deuren, handschoenkastjes hoe is het toch in hemelsnaam mogelijk. Lut suggereerde dat het misschien een verwijzing was naar de autobommenplaag: kan zijn, kan zijn.
En dan de opera zelf. Het verhaaltje is bekend: Samson, de legendarische Superman van de Joden, laat zich inpakken door een Filistijnse, Dalila, sindsdien een soortnaam voor onbetrouwbare vrouwelijke schonen; door zijn lange manen te laten knippen verliest hij zijn wonderbare kracht (voor alle zekerheid steken ze ook nog eens zijn ogen uit). Maar als hij opgevoerd wordt op het overwinningsfeest schudt hij de steunpilaren van het paleis en sterft zo samen met deze vijanden van de Joden. Het was niet het laatste conflict tussen de Joden en de Fili- ofte Palestijnen, zoals wij ze nu noemen. Flinterdun gegeven dus en naar mijn aanvoelen niet erg subtiel of overtuigend verwerkt door Saint-Saëns, die geen grote vernieuwer was maar wel uiterst getalenteerd als vakman. De koren zijn stereotiep en gekenmerkt door zowat de slechtste verhouding tussen tekst en muziek uit de hele operageschiedenis en dat wil wat zeggen, want operalibretti zijn, daarover is iedereen het wel eens, legendarische draken. De grote scènes tussen de hoofdrollen krijgen geen echt memorabele muziek, met uitzondering van Dalila, tot tweemaal toe en dat zijn dan ook de enige hoogtepunten van de hele avond, samen met enkele bekende instrumentale intermezzi, die in Parijs in de mode én verplicht waren maar die helaas het theatraal verloop en de eenheid van het verhaal danig verstoren, terwijl de idiote pseudo-erotische balletten van deze uitvoering eerder een parodie lijken van derderangse Moulin-rouge-cabaretten voor giechelende Japanse toeristen.
De opera lijkt wel een vehikel voor een grote mezzo en dat had Pauline Viardot moeten zijn, de zus van la Malibran, maar eer Parijs aan deze opera toe was, waaraan Saint-Saens al aan het werk was van in 1868, was het al 1890 en dan was Viardot 70 Olga Borodina redt hier de show, want Domingo moet het doen met wat Saint-Saëns hem biedt en dat is, op enkele gekwelde hoge noten na, niet veel soeps.
Laten we het dus maar bij de prachtige aria Printemps qui commence houden, die elke operaliefhebber kan meeneuriën en het even terecht bekende Mon coeur souvre à ta voix dat zo verwant is met Printemps dat ik een hele tijd dacht dat het een reprise was; twee arias die elke mezzo moet gezongen hebben en die je dus op elke recital- of verzamel-cd terugvindt. Die passages steken zo ver boven al de rest uit, dat je je afvraagt of ze wel van dezelfde componist zijn.
Gemengde gevoelens, dus. Misschien zijn dat de enige juiste?
21-07-2007
naastenliefde
Laatst kwam in een toevallig gesprek de vraag naar voren over de rol van de westerse en vooral christelijke beschaving in de formulering en realisatie van het principe van de naastenliefde.
Als we even alle directe goddelijke interventie of inspiratie ter zijde laten, is naastenliefde een algemeen menselijk begrip, dat elke mens spontaan als waardevol erkent, al was het maar uit eigenbelang: behandel de medemens zoals gij wilt dat de medemens u behandelt, zo eenvoudig is het. Oordeel niet en gij zult niet geoordeeld worden. Wie zich verheft zal vernederd worden.
Zijn dit typisch of exclusief christelijke waarden? Is het katholicisme zoals het zelf nog steeds volhoudt, met uitsluiting van honderden miljoenen andere christenen en miljarden andere medemensen, de enige godsdienst die de naastenliefde predikt? Ik weet te weinig van de andere wereldgodsdiensten om daarover een oordeel te vellen, maar het lijkt me gewoon onwaarschijnlijk dat dit algemeen menselijk aanvoelen uniek zou zijn voor één groep van mensen en totaal vreemd aan alle andere. De ultieme test van elk systeem ligt in zijn praktische realisaties; de waarde van een boodschap kan je afmeten aan haar succes.
En daar begint het schoentje al te wringen. Zelfs indien de boodschap van naastenliefde door Christus zelf in zijn Joodse gemeenschap zou gepredikt zijn rond het begin van onze tijdrekening, overigens een hypothese waarvoor geen historische gronden bestaan, dan nog bewijst de geschiedenis van het christendom van in de vroegste tijden tot vandaag dat de naastenliefde misschien wel gepredikt werd of als een ideaal voorgesteld, maar dat in de praktijk de medemens ook door de christenen op de meest liefdeloze manier werd behandeld, misbruikt, vernederd, bedrogen, belogen, bestolen, gemarteld, verkracht en vermoord, niet zelden in naam van de naastenliefde of de interpretatie die daaraan werd gegeven door de religieuze machthebbers van het moment.
Op onze dagen maken wij wellicht het definitieve einde mee van het christendom. Kijk om u heen of kijk in uw hart en geef toe: wat is er nog christelijk in wat wij doen en laten, in onze manier van denken, in onze hoop en verwachtingen voor hier en nu en later? Het christendom heeft gefaald, precies omdat het sinds zijn eerste dagen steeds gekozen heeft voor de macht, de macht van zijn leden en vooral van zijn priesters over anderen, de wereldse macht, de juridische macht veeleer dan het morele gezag. In de moderne tijd, vanaf de renaissance maar vooral vanaf de revolutionaire periode, heeft de Kerk door haar onbegrip, behoudsgezindheid en star anti-intellectueel dogmatisme ook het geloof van de burgers verloren, van de intellectuelen, de commerçanten, dan dat van de arbeiders, van de nationalisten, van de socialisten en uiteindelijk, door haar achterhaalde en manifest mensonwaardige morele standpunten over seksualiteit, over het begin en het einde van het leven en over de samenleving, ook het vertrouwen van zelfs de meest eerlijke devote zoekenden en onzekeren.
Wie nu nog kiest voor het Roomse ideaal, schaart zich onder een vale vlag, een uitgerafelde banier, een onbegrijpelijk en onwezenlijk overblijfsel van een uitgestorven traditie en klampt zich wanhopig vast aan Latijnse rituelen en lege riten die geen troost meer bieden voor het alledaagse leed dat mens-zijn onvermijdelijk met zich meebrengt, lijden en dood, het verlies van je eigen leven en het afscheid van de geliefden om je heen.
Neen, ik acht het christendom niet hoog, niet hoger dan een andere godsdienst of beschaving, niet hoger dan de godsdiensten en beschavingen die het christendom zonder reden of aanleiding heeft bestreden en uitgeroeid. Neen, het christendom heeft het monopolie niet van de naastenliefde, in tegendeel: het heeft de naastenliefde afgezworen, elke dag opnieuw, elke keer dat het gedoogde, toeliet of aanmoedigde dat de ene mens zich verhief boven en ten nadele van een andere, elke keer dat een christen een vernietigend oordeel uitsprak over een medemens of zijn lichamelijke of geestelijke integriteit belaagde. De kerken zijn leeg, want de hongerigen naar brood kregen er slechts stenen, zij die er God zochten, vonden slechts de mens, zij die Christus wilden volgen, zagen keer op keer hun weg versperd door de mammon.
De kans dat met de trotse maar verweerde stenen van haar lege kathedralen een nieuw Jeruzalem gebouwd wordt, een thuis voor de onbehoorlijk talrijke daklozen en de miljarden moreel vertwijfelden die deze aarde bevolken, is gering. In het witgekalkte Rome predikt een merkwaardig argeloos hardvochtige, uitdagend kortzichtige en mateloos verstarde oude man geen verzoening maar orthodoxie, geen naastenliefde maar genadeloze leerstelligheid, wie niet met hem is, is tegen hem en dat ben ik, wanhopig en met vuur en leg, trouw aan mijn menselijke waardigheid, lijdzaam doch met rustige zekerheid, de oude gewaden af, mijn blik vast gericht op een nieuw ontwaken tot bevrijdend dienen.
17-07-2007
Barbara Bain, Cinnamon en kaneel
Barbara Bain is een van die Amerikaanse actrices die in je netvlies gebrand zijn, enerzijds omdat ze voortdurend verscheen in populaire tv-series en films, anderzijds vooral omdat haar fascinerende verschijning dat ene tikkeltje mysterieuze en onderkoelde erotiek heeft, dat elke puber en de puber in elk van ons voor altijd vereenzelvigt met onbereikbare maar daarom net begeerlijke verre geliefden, wegens leeftijdsverschil, stand of gewoon omdat zij een tv-ster is. Dat zij daarnaast ook nog een echte levende persoon is, doet er dan even helemaal niet toe. Barbara Bain is de Asta Nielsen van mijn generatie, die ons samen met onze excuus-kinderen aan tv kluisterde net voor of na het avondnieuws. Ze is geboren in Chicago in 1931 en was al vrij bekend in de States vanaf 1958, maar zij is vooral doorgebroken met haar rol van Cinnamon Carter in Mission: Impossible (76 afleveringen 1966-69) en later als dr. Helena Russell in Space: 1999 (48 afleveringen, 1975-1978), enorm succesvolle reeksen die wij ook hier met enige vertraging te zien kregen.
Cinnamon was voor mij toen gewoon een exotische naam, die wonderwel leek te passen bij Barbara Bain en haar personage; wist ik veel wat cinnamon was, tot ik ineens beroepshalve Engels moest kennen en me daar hals over kop (of, zoals ze bij ons in Eeklo zeiden: kop over kloten) in stortte, met de bekende gevolgen, maar dat is een ander verhaal. De mysterieuze Cinnamon bleek dan gewoon Kaneel te heten. Kaneel?
Kaneel is een specerij. Ze is zo oud als onze beschaving, de Egyptenaren kenden al kaneel en ook het Oude testament. Het is de binnenbast van een boom, de kaneellaurier, die vooral op Ceylon, nu Sri Lanka voorkwam; die binnenbast wordt bewerkt en gedroogd en krult dan spontaan op tot de bekende bruine pijpjes. Hier in Vlaanderen gebruikten we het alleen maar in rijstpap.
De naam kaneel komt van het Franse woord, cannelle, dat een verkleinwoord is van canne, van het Latijn canna en het Grieks kanna, allemaal met de betekenis: riet, of iets dat van riet gemaakt is, zoals een fluit, of een maatstok, of de teut van een recipiënt, of de recipiënt zelf, zoals een kan, natuurlijk, hoewel Van Dale etymologisch weer Haas heet en van niets weet. De bijnaam van de jonge Van Dale was trouwens volgens sommige gefrustreerde bronnen inderdaad Haasje, omdat hij al op vroege leeftijd op alle pertinente en vooral etymologische vragen placht te antwoorden met een luidkeels: dat is mij onbekend! Later kreeg hij natuurlijk het meer vertrouwde epitheet den dikke, tot hij zo lijvig werd dat men wel drie volumes nodig had om hem helemaal te beschrijven, maar dit volkomen terzijde.
De botanische benaming van de kaneelboom is tweevoudig, want er zijn twee verschillende soorten kaneel. Enerzijds heb je Cinnamomumverum of C. zeylanicum, waarin je gemakkelijk Ceylon herkent, anderzijds de Laurus cassia, die bij ons ook de Malabaarse kaneelboom heet, naar het zuiden van de westkust van Indië, waar de Nederlanders naar toe trokken toen ze Ceylon verloren aan de Britten. Onze kaneel is meestal de echte, in Amerika is het hoofdzakelijk de wat zoetere en pikantere kaneelkassie of houtkaneel.
Meteen weet je ook waarom in het Engels kaneel cinnamon is; de nog verdere etymologie loopt via het Hebreeuws naar het vroege Maleisische woord voor zoete boom.
Mission: Impossible is sinds lang in onze taal verankerd, net zoals het self-destructing bandje met de opdracht; zelfs Dehaene, die nauwelijks van allusief taalgebruik kan verdacht worden, gebruikte de term onlangs vlotjes. De tv-serie was geschreven door Bruce Geller, die nadien ook die andere onverwoestbare serie, Mannix schreef. Hij is dus de bedenker van de personages en hun namen, inclusief Cinnamon. Het was geen populaire voornaam, om voor de hand liggende redenen en het is dat ook niet geworden. Je kan je dochter misschien wel Merel noemen, maar Kaneel?...
En toch zal ik altijd een beetje, onderkoeld, verliefd blijven op de rijpere Barbara Cinnamon Bain.
15-07-2007
A Brief History of Time, Stephen Hawking
Een korte geschiedenis van de tijd.
Een boek met zo een titel moet wel mijn aandacht trekken en dat deed het ook, al kort na verschijnen, in 1988. De auteur is de wereldberoemde Stephen Hawking, professor in Cambridge, vooral bekend en herkenbaar omwille van zijn merkwaardige en opvallende fysieke verschijning: hij lijdt aan ALS en beweegt zich voort in een rolstoel. Bovendien heeft hij zijn stembanden verloren na een longontsteking, maar hij beweert dat hij met zijn stemcomputer nu zelfs beter kan communiceren dan voordien met zijn stem
Het boekje, want het telt niet meer dan 198 paginas, is goed leesbaar ook voor ons senioren wegens vrij grote druk en ruime interlinie, met duidelijke illustraties, een glossarium waarin vele wetenschappelijke termen kort uitgelegd worden en een schets van drie grote figuren: Einstein, Galileo en Newton. Ook de taal is best begrijpelijk en vlot, het leest als een causerie voor een algemeen publiek. Dat wil evenwel niet zeggen dat het gemakkelijke lectuur is: je kan ook in een eenvoudige taal dingen zeggen die totaal onbegrijpelijk zijn. De moeilijkheid is hier telkens weer dat elke zin bouwt op al de vorige en je kan nu eenmaal niet al het vorige onthouden Hawking doet er alles aan om u daarbij te helpen: herhalingen, illustraties, vergelijkingen, grapjes, maar het blijft een opgave. Vandaar dat het ook bij mij tot vandaag geduurd heeft voor ik de laatste, ietwat teleurstellende zin las.
Waarover gaat het? Over alles, letterlijk.
Het begint met een toelichting over ons wereldbeeld, van in de oudheid tot vandaag: de lange weg van de spectaculaire ontdekkingen van de vroegste beschavingen, onder meer over de vorm van de aarde en over de zon en de planeten, over het religieuze en intellectueel steriele middeleeuwse hiaat naar de herbevestiging van de menselijke autonomie in de grote ontdekkingen van de wetenschap: Copernicus, Keppler, Newton en de meer recente ontwikkelingen die een basis legden voor een beter begrip van hoe onze wereld ineen steekt.
Een tweede uiteenzetting gaat over de begrippen ruimte en tijd. Vetrekkend van Newtons wetten van de zwaartekracht en de invloed daarvan op de beweging, zowel van enorme massas zoals de zon en de planeten als kleine dingen zoals een pingpongballetje, leidt Hawking ons naar de ontdekking van de constante snelheid van het licht, iets wat in tegenspraak leek met de wetten van Newton, maar dat experimenteel werd vastgesteld in 1887. Het duurde tot 1905 voor er een oplossing kwam voor dit probleem: Einstein stelde toen dat men moet vetrekken van die constante en absolute snelheid van het licht; meteen was duidelijk dat in dat geval het begrip tijd dan niet meer absoluut was, want met twee absolute waarden kloppen de vergelijkingen niet meer. De formule E=mc² zegt dat energie gelijk is aan het kwadraat van massa maal de snelheid van het licht en niets kan zich sneller voortbewegen dan het licht. Dus niet de tijd, maar het licht is een absolute waarde. Dat betekent dat de tijd relatief wordt en dat is heel moeilijk om begrijpen: is de tijd niet voor iedereen gelijk, overal ter wereld en daarbuiten? Steunt onze hele beschaving niet precies daarop, zoals we hier ook al enkele dagen geleden stelden?
We staan er niet bij stil, maar zelfs als we gewoon naar de sterren kijken, moeten we de tijd daarin betrekken. Het zonnelicht bereikt ons pas na acht minuten, als de zon zou uitdoven zouden we dat pas acht minuten later merken; het licht van verre melkwegstelsels vertrok daar tientallen miljoenen jaren geleden, het zou dus wel eens kunnen dat wat wij nu zien daar al heel lang niet meer is en dat er daar nu iets helemaal anders is dat men hier pas over tien miljoen jaar zullen zien Plots is alles anders dan het lijkt, wat voor ons nu is, kan plots al heel lang geleden zijn en wat nu echt is, ver weg, zal pas later bestaan. Alles is relatief
Die speciale relativiteitstheorie is wat Einstein beroemd maakte, als was en is het niet voor iedereen duidelijk wat die theorie is; je hebt juist een heel vage beschrijving ervan gelezen in de voorgaande paragraaf In een interview vroeg een journalist aan een prominent geleerde of het juist was dat slechts drie personen de relativiteitstheorie begrepen; daarop antwoordde die bedachtzaam: ik ben aan het nadenken wie de derde zou kunnen zijn
Er zaten nog gaten in die theorie, vooral omdat ze niet helemaal klopte met Newtons wetten over de zwaartekracht. In 1915 stelde Einstein dan de algemene relativiteitstheorie voor, waarbij de zwaartekracht mee in rekening werd gebracht. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook het licht onderworpen is aan zwaartekracht en afgebogen wordt in de nabijheid van een ster, zoals de zon. Uiteindelijk stelt de algemene relativiteitstheorie dat de niet alleen de tijd veranderlijk of relatief is, maar ook de ruimte. In het geheel ruimte-tijd zorgt de zwaartekracht ervoor dat de ruimte niet meer rechtlijnig is, maar gebogen.
Een van de voorspellingen van de nieuwe theorie was dat er minimale tijdsverschillen zouden zijn naargelang de plaats en de snelheid van de waarnemer. Ze werden voor het eerst vastgesteld toe men twee identieke zeer nauwkeurige klokken plaatste, de ene bovenop een hoge watertoren, de andere aan op de grond, en ja hoor: er was een verschil, de klok op de grond liep gewoon trager dan die op de toren; reden: de zwaartekracht, die krachtiger is dichter bij de aarde. Zo ook bij een volgend experiment, waarbij men de tijd mat in een vliegtuig dat zich zeer snel om de aarde bewoog en dat vergeleek met de tijd die ondertussen op aarde verlopen was; reden: de snelle beweging van de klok. Indien we ons zouden voortbewegen met de snelheid van het licht (en pas dan), zou het verschil met de gewone tijd pas serieus opvallen. Een tijdreiziger zou na eeuwen (voor ons) terugkomen van een reis die (voor hem) slechts dagen zou geduurd hebben; zijn aardse klok zou gewoon heel langzaam zijn gaan tellen, zoals in SF-verhalen. De gevolgen van een voortbeweging van een aards, menselijk lichaam aan dergelijke snelheden zien we daarbij even over het hoofd, net zoals de onvoorstelbare obstakels om die snelheid te bereiken, zoals de kracht, de energie vereist om massa met die snelheid te verplaatsten.
Het binnenbrengen van het element tijd in de beschrijving van het universum als ruimte-tijd had spectaculaire gevolgen. De ster die we zien staat dus wellicht helemaal niet op de plaats waar wij ze zien, of liever: stond daar niet tien miljoen jaar geleden, maar een heel stuk daarvandaan, omdat haar licht door verscheidene ander hemellichamen verbogen werd voor het ons bereikte
Het trager lopen van klokken naargelang van de afstand van de aarde heeft concrete gevolgen voor onze GPS: als we geen rekening zouden houden met Einsteins relativiteitstheorie, zouden we ettelijke kilometers naast onze bestemming uitkomen.
Met Einstein kwam er een einde aan het model van het universum dat sinds de oudheid dienst had gedaan. Ineens was het zichtbare universum niet meer wat we zagen, het was een soort geschiedenis geworden, waarvan wij enkel de sporen zien. Wat er nu echt is, kunnen we maar begrijpen als we rekening houden met de tijd en de zwaartekracht en de snelheid van het licht. En dan begon het duidelijk te worden dat het universum niet altijd geweest was zoals het nu is.
Het derde hoofdstuk heeft het over de geschiedenis van het heelal. Rond 1750 ontdekte men een manier om de afstand van de sterren te meten, gebaseerd op de snelheid waarmee ze lijken te bewegen: hoe sneller de beweging, des te dichter staan ze bij ons. Toen men zo de afstand van duizenden nabije sterren mat, stelde men vast dat ze in een spiraalvormige schijf lijken te liggen: de melkweg. In 1924 pas stelde Hubble vast dat er nog meer dergelijke sterrenstelsels bestaan; hij berekende er alvast negen, op basis van hun helderheid. Met onze moderne telescopen hebben we intussen ontdekt dat er zowat honderd duizend miljoen zichtbare galaxies zijn, elk bestaande uit honderd duizend miljoen sterren Plots was de aarde niet meer het centrum van de wereld, maar een kleine planeet, draaiend rond een bescheiden ster, de zon, die zich bevind in een spiraal die heel langzaam draait, slechts één keer rond het centrum in vele honderden miljoenen jaren. Toen men naast de afstand van de sterren en de melkwegen ook hun snelheid begon te meten, de verandering van hun afstand tegenover de aarde, ontdekte men dat die een vast patroon vertoonde: de andere melkwegen verplaatsen zich van ons weg. Het heelal bleek niet zomaar een hoop losliggende stenen in de ruimte te zijn, de stenen bewegen, de afstand tussen de galaxies wordt steeds groter, het heelal groeit, het dijt uit (van uitdijen) en het deint uit (van uitdeinen). Vertrekkend vanuit die vaststelling heeft men proberen achterhalen hoe die beweging begonnen is en wanneer, met andere woorden hoe het heelal begonnen is. Zo kwam men tot de gedachte dat er een moment moet geweest zijn toen alle massa van het hele universum in een uiterst kleine kern samengebald was en dat die met een verschrikkelijke klap moet opengebarsten zijn: de Big Bang!
Het vierde hoofdstuk begeeft zich op nog glibberiger paden, ik beloof dat ik niet te technisch ga worden, dus blijf nog even bij mij? Het theater verplaatst zich van het zeer grote, het onmetelijke universum en de schier eindeloze geschiedenis sinds zijn ontstaan, naar het allerkleinste, de elementen waaruit alle materie bestaat. Men onderzocht meer bepaald de elektromagnetische straling, zoals radiogolven, zichtbaar licht, X-stralen en Max Planck stelde in 1900 voor dat die straling niet chaotisch is maar bestaat uit pakjes energie, die hij kwanta noemde, vandaar de kwantumtheorie. In 1926 zorgde Werner Heisenberg voor een probleem met zijn befaamde onzekerheidsprincipe. Zoals beloofd laat ik de technische uitleg terzijde, maar het komt hierop neer dan men nooit zowel de snelheid als de plaats van een partikel (deeltje) van zon straling accuraat kan beschrijven; hoe nauwkeuriger de plaats, hoe willekeuriger de snelheid en omgekeerd. Dit merkwaardige fenomeen bleek een van de bouwstenen van onze wereld te zijn. De kwantumtheorie van 1920 stelt dan partikels niet een bepaalde plaats en snelheid hebben, maar een kwantumstatus, die een combinatie is van die twee. Met die theorie kan men nog wel voorspellingen doen over experimenten, zodat de theorie bewezen word, maar alleen op statistische basis, als het ware: men kan zeggen hoe dikwijls resultaat A zal voorkomen en hoe dikwijls resultaat B, maar niet welk resultaat je zal krijgen als je maar één proef doet. Zo kwam er een element van onvoorspelbaarheid in de strenge wereld van de wetenschap. Einstein, die mee aan de basis lag van de kwantumfysica, heeft zich er nooit mee kunnen verzoenen: hij geloofde niet dat de wereld geregeerd werd door onvoorspelbaarheid, er moest een begrijpelijke wetmatigheid zijn voor alles. De meeste andere wetenschappers volgden wel, vooral toen bleek dat kwantumfysica in de techniek tot fantastische resultaten leidde: transistors, geïntegreerde schakelingen, die de basis zijn van al onze moderne elektronica. De moderne scheikunde en biologie steunen eveneens op kwantumtheorieën.
Er blijft één uitzondering: zwaartekracht en kosmologie of de samenstelling en samenhang van het heelal.
Met de nieuwe theorieën onderzocht men de samenstelling van de kleinste bouwstenen, het atoom en zijn samenstellende delen: de negatieve elektronen die rond de positieve kern draaien. Daarbij bleek dat men beter kon spreken van golven dan van deeltjes, maar daarmee was alles niet uitgeklaard.
Dat brengt ons bij hoofdstuk vijf, over de elementaire deeltjes en de krachten die daarbij horen. De kern van het atoom bleek te bestaan uit protonen, positief geladen en ook neutronen, zonder elektrische lading. Nog later bleek dat protonen en neutronen nog niet de kleinste bouwstenen waren, maar dat ze bestonden uit quarks en die zijn er in verschillende soorten. Zijn dit dan de kleinst mogelijke componenten van alles wat bestaat? Men weet het niet. Men is nog altijd bezig met het beschrijven van deze kleinste partikels en hun eigenschappen en interactie onder de vier krachten: zwaartekracht, elektromagnetisch kracht, zwakke nucleaire kracht en sterke nucleaire kracht. Naast de partikels neemt men nu ook het bestaan aan van antipartikels, zoals anti-elektrons, antineutrons en antiprotons en antiquarks, maar dan wordt Hawking zo wetenschappelijk dat zijn taal zeer euh, poëtisch wordt.
Hoofdstukken zes en zeven gaan over Zwarte Gaten, het stokpaardje van Hawking. Laten we dat even aan ons voorbijgaan. Misschien later eens.
Ook hoofdstuk acht over het ontstaan en het ultieme lot van het heelal laat ik onbesproken, het is zeer theoretisch en leidt ook niet tot duidelijke conclusies.
Hoofdstuk negen, over de pijl van de tijd, is dan weer beter begrijpelijk voor leken zoals wij. Tijd is relatief, leerden we, want afhankelijk van de positie van de waarnemer en de snelheid waarmee hij zich beweegt, in tegenstelling met licht, dat zich overal en voor elke waarnemer met dezelfde snelheid beweegt. Is tijd dan chaotisch? Het antwoord is, zoals met de hele ingewikkelde filosofie van Kant, nogal prozaïsch: nee, dat zie je toch zo? Maar aanvankelijk zag het er in de nieuwe theorieën niet zo uit: tijd leek een gegeven te zijn zoals de richting in ruimte: je kan alle richtingen uit, er is uiteindelijk geen op en neer, links of rechts, voor- of achteruit. Maar die is er wel. Niet alleen is er het subjectief aanvoelen van het tijdsverloop van de waarnemer, men kan ook vaststellen dat er in onze wereld een verloop is, dat bepaald wordt door de tweede wet van de thermodynamica, namelijk dat in elk gesloten systeem de wanorde, of entropie, stijgt met de tijd. Wij mensen weten dat maar al te goed: niets blijft, zeker niet zonder inspanning; alles vergaat, elke menselijke inspanning die gericht is op het ordenen moet opboksen tegen enorme tegenstand. Denk aan een puzzel, zegt Hawking: er zijn ontelbare mogelijkheden om hem onjuist of onvolledig te leggen en maar één om hem juist te leggen; de kans dat hij toevallig goed komt te liggen door met de doos te schudden is onbestaande; de kans dat een puzzel intact blijft voor altijd, is even klein. Ook de theorie over het ontstaan, het uitdijen en het eventuele einde van het universum wijzen erop dat de tijd wel degelijk in een bepaalde richting gaat. Voor een keer lijkt de wetenschap ons boerenverstand te bevestigen. Oef.
Hoofdstuk tien gaat over de zoektocht naar die ene theorie die alles zal verklaren en waarvan de principes zullen opgaan voor alle mogelijke wetenschappen en elke mogelijke kennis en die ons zal toelaten alles te weten en te voorspellen. Je hoort het al, die theorie is er nog niet en hoewel Hawking beweert dat we wel al heel wat weten over hoe die theorie eruit zal zien, hij geeft ook toe dat zelfs met dergelijke theorie de concrete voorspellingen nog niet eenvoudig te berekenen zullen zijn. Dat is ook de enigmatische laatste zin van de Conclusie: pas als we zon sluitende theorie-van-alles hebben, zullen we de laatste vraag kunnen bespreken, namelijk waarom wij en het universum bestaan. Hij schrijft en ik vertaal gedeeltelijk: Als we het antwoord daarop vinden, dat zou de ultieme triomf zijn van de menselijke rede for then we would know the mind of God.
Dat laatste heb ik niet vertaald, het is ook niet te vertalen, het is een boutade, het betekent niets, of alles, naargelang je het leest. Het is in tegenspraak met alles wat eraan voorafgaat, het verklaart niets, brengt niets bij. Voor mij is het dan ook een ronduit teleurstellende en totaal overbodige afsluiter van een zeer bijzonder en belangrijk boek, dat ik iedereen aanraad die er de nodige tijd wil voor nemen.
Als je me tot hier gevolgd heb, dank ik je voor je hardnekkige belangstelling en ik hoop zoals altijd dat je er iets aan gehad hebt; dat was althans mijn ervaring bij het schrijven. Bedankt en tot morgen misschien.
13-07-2007
septisch
We hebben allemaal wel een septische put. Het is een grote, meestal betonnen ton, waarin het afvalwater van ons huis terechtkomt, ook de afvoer van de toiletten. Doordat het van de lucht afgesloten is, begint een anaeroob bacterieel rottingsproces, dat tot 40% van het afval afbreekt. Het resultaat daarvan is een vaste materie, die langzaam naar de bodem van de put zinkt. Dat bezinksel moeten we wel regelmatig laten weghalen, anders raakt de put vol en kan het afbraakproces niet meer werken. Daarboven is er een waterige oplossing, waarin aan de oppervlakte lichtere elementen drijven. Er is een overloop, die aangesloten is op de riolering. We doen op die manier aan afvalverwerking.
Vroeger, toen er nog geen waterzuiveringstations waren en ook geen septische putten, liep al het afval ongegeneerd in onze waterlopen en zo naar zee. Met een beperkte bevolking was dat nog te doen, de natuur kan veel aan, maar met de bevolkingstoename en met de industrie die ook allerlei afval soms in massale hoeveelheden in het systeem loosde, werd het snel duidelijk dat er iets moest gebeuren. De septische putten waren een deel van de oplossing, maar toch heeft men, ook onder Europese druk, zwaar moeten investeren in zuiveringsstations om onze waterlopen weer proper te maken. De combinatie van die twee, septische putten en zuiveringsstations, leidt soms tot verrassende resultaten: onlangs hoorden we nog dat een plas té proper was omdat er alleen gezuiverd water in kwam, en dat gaf dan problemen voor de planten en de dieren en dus ook voor de mens. Op de meeste plaatsen gaat ook het regenwater in de riolering en dat kan dan betekenen dat wat in de zuiveringsstations komt, te zeer verdund is om er efficiënt behandeld te worden.
Toch kunnen we allemaal zien dat onze waterlopen veel en veel properder geworden zijn in de voorbije jaren. Je ziet weer vissers langs de vaart en ook reigers en aalscholvers en als er vis zit, dan zit het wel goed met het water.
Septisch is een modern woord voor een modern begrip, maar het is niet nieuw. Zoals gewoonlijk gaan wetenschappers te rade bij het Grieks en het Latijn als ze nieuwe woorden nodig hebben en dat is ook hier het geval. Sèpein betekent rotten, zoals het verrotten van lijken of van wonden door gangreen; sèpsis is dan verrotting, sèptikos is rotmakend, sèptos is rot.
10-07-2007
Wiliam Trevor, Nights at The Alexandra
Telkens als ik op zoek was naar de boeken van William Trevor die ik nog niet in mijn bezit heb, op eBay, bij Proxis, Amazon, t Profijtelijk Boeksken of De Slegte, was er een die me vreemd genoeg ontglipte: Nights at The Alexandra. Op een goede, zeer goede dag is het dan toch gelukt.
Het is een novelle, 71 paginas genereuze druk en fraai geïllustreerd door Paul Hogarth, volle linnen band, 1987. Het verhaal is typisch William Trevor: een klein stadje ergens in Ierland of Ulster, de oorlogsjaren, de coming of age van een jongeman, de bouw van een cinema, The Alexandra, genoeg om mensen en hun omgeving te schetsen, het broze geluk van eenvoudige dingen, de nijdige frustraties van elk leven, menselijk opzicht dat mensen klein houdt en gemeen maakt, de tijd die voorbijgaat, ouder worden, met onvervulde beloften en dromen en het heengaan, een na een, van de mensen om je heen.
Niets bijzonders, maar zo fijngevoelig naar voren gebracht als subtiele vermoedens, omfloerste verlangens en woorden die niet hoeven uitgesproken te worden om een leven lang levendig te blijven in bitterzoete herinneringen. Beelden van het platteland, de kleinsteedse burgers, flarden herinneringen aan een Schloss in Hitlers Duitsland en een huwelijk in een Dom van een oudere man en zijn jonge bruid.
Er is meer te vinden in deze korte novelle dan in nutteloos dikke romans, deze meester toont zich echt in de sfumato beperkingen die hij zich oplegt. Een boek om te koesteren.
09-07-2007
meniscus, maankop en croissant
t Zijn de meniscussen
Menig sportbeoefenaar heeft dat al zuchtend gezegd en meteen zijn plannen moeten opbergen voor die recordpoging of zelfs voor een hele carrière. Een operatie met wekenlange revalidatie brengt soms soelaas, maar niet altijd en niet altijd voor lang.
Meniscus, zoals vele moeilijke woorden die op us eindigen, is Latijn en zoals wel meer het geval is met Latijnse woorden die op iscus eindigen, komt ook dit woord van het Grieks. Hoezo?
Laten we even teruggaan naar 29 mei 2006, toen ik hier schreef over maanzaad, de zaadjes van de papaver, die eruit zien als maantjes. De papaver heet in het Grieks mèkoon; ze kenden toen ook al het sap van de papaver, waarvan opium gemaakt wordt: mèkoonion.
Is de maan in maankop afgeleid van het Griekse mèkoon, zoals Van Dale zegt? Ik ben daar niet zo zeker van. Waarom zouden wij in 1350 een woord uit het Grieks hebben overgenomen, toen hier en in het hele Westen geen mens Grieks kon lezen, op een paar Arabieren na? Allez, zoals Justine zegt. Ik zei het al: de zaadjes zien eruit als maantjes, dat lijkt me voldoende als verklaring. Een synoniem voor maankop in de zin van zaaddoosje is maanbol, of ook nog slaapbol en dat laatste zal wel verwijzen naar de slaapverwekkende eigenschappen van opium.
Het is overigens helemaal niet zeker dat mèkoon iets te maken heeft met het Grieks voor maan: mènè; een maand noemde men mèn, natuurlijk, dat kennen we van menstruatie en menopauze. We weten ook dat de maanden aanvankelijk de maancyclus volgden van 29½ dagen, pas later heeft men er enkele dagen bijgevoegd om aan de 365 te geraken die een zonnejaar vol maken. De twee stammen: mèk en mèn hebben geen betekenissen die met elkaar verwant zijn; mèkos betekent langwerpig, zoals we al opmerkten toen we over pronikgetallen spraken, die heteremèkos zijn, van ongelijke lengte, dus oblong, langwerpig. Je zou zelfs kunnen zeggen dat ook de maan langwerpig is, althans in de minder dan vollemaanse schijngestalten.
Terloops even terug naar onze papaver, een benaming die gewoon uit het Latijn is overgenomen, volgens Van Dale pas in de zestiende eeuw, dus lang na de maankop als benaming voor de bekende bloemen. De etymologie van de Latijnse papaver is overigens niet echt bekend.
Conclusie nummer één: onze maankop komt wellicht niet van de Griekse mèkoon, maar van de maanvormige zaadjes.
Conclusie twee: hoe zit dat nu met die meniscussen?
Ach ja, daarmee was ik begonnen, maar ik heb me laten afleiden, weeral.
Wel, die men-iscussen, die zien er net zo uit als maanzaadjes
Mèniskos is gewoon het Griekse verkleinwoord of diminutief van mèn, maan, dus een klein maantje en dat is geen klein vol maantje, maar de maan op haar kleinst, dus als ze niet vol is, een maansikkel. Het moderne wetenschappelijk Latijn heeft dat gewoon overgenomen: meniscus. Het is een algemeen woord voor alles dat klein en maanvormig is en wat dacht je: de meniscussen waar wij het meestal over hebben, zijn de kraakbeenschijfjes tussen gewrichten, inzonderheid die in het kniegewricht, zoals elke voetballiefhebber weet. Maar dat is maar één van de betekenissen van meniscus: een lens die aan de ene kant bol en aan de andere hol geslepen is, noemt men ook meniscus, of maanglas; ook het verschijnsel waarbij een vloeistof in een glas een bolle vorm aanneemt als de wanden droog zijn en een holle als die vochtig zijn, is een meniscusverschijnsel. Hol noemen we ook concaaf (van cavare uithollen, denk aan een uitgegraven ruimte, een cave) en bol is convex, van convexus met dezelfde betekenis, volgens Van Dale evenwel van het Frans convexe, jaja.
Conclusie twee dus: de meniscussen in je knie zijn, net zoals de maanzaadjes, maanvormig en het woord komt van mèn-iskos, maantje. En de papaver, de maankop, dat is gewoon een mooie Nederlandse maanzaadkop, niets te maken met de Griekse mèkoon-bloemen, ge kunt nog té slim zijn ook.
En een croissant? Als toetje? Dat is Frans voor de wassende maan: croître is groeien, komt van het Latijn crescere, in het Engels is de wassende maan de crescent. Je kan onthouden hoe de wassende maan eruit ziet als je onthoudt dat ze er niet uitziet zoals de letter C van croissant en crescent.
En die croissant? Wel, in 1689 werd de opmars van het Ottomaanse Rijk tot staan gebracht voor Wenen. Naar verluidt (verluiden is een werkwoord, dus met dt!) vierde men daar toen die overwinning door broodjes te bakken in de vorm van de wassende maan, het symbool van de Islam. Die Duitse Hörnchen of hoorntjes zijn onze Franse croissants. Als je echte, letterlijke croissants wil eten, moet je ze dus met de punten naar links doen wijzen op je bord, anders zijn het décroissants, tanende of afnemende maantjes, in plaats van wassende .
Smakelijk.
08-07-2007
The Hill Bachelors, William Trevor
Deze namiddag heb ik het laatste verhaal gelezen in de bundel The Hill Bachelors van William Trevor, gepubliceerd in 2000, met twaalf verhalen die verschenen tussen 1997 en 2000 in verscheidene tijdschriften, waaronder The New Yorker; ik was toen nog geabonneerd en het was een emotioneel weerzien: je herinnert je van bij de eerste zinnen dat je het verhaal al eerder hebt gelezen, maar de afloop? En de details? Zelfs met de verhalen die ik me na acht jaar nog vrij goed herinnerde, was het nu toch weer helemaal anders.
Het is vrijwel onmogelijk om van Trevor meer dan één verhaal na elkaar te lezen, althans zo heb ik het ook nu weer ervaren. Deze verhalen, elk niet meer dan twintig bladzijden, grote druk, ruime interlinie, grijpen je naar de keel, niet als een thriller of een horrorverhaal dat doet of toch probeert, maar door de vlijmscherpe observatie van gewone mensen in hun gewone doen, de ongenadige ontluistering van ons dagelijks leven, het herleiden van emoties tot hun ultieme vlakke essentie, de mens in zijn hemd, de onverbloemde waarheid over wat mensen zichzelf en elkaar aandoen sinds het begin der tijden en elke keer opnieuw. Denk echter niet dat Trevor zich boven zijn personages verheven acht, dat hij hen beschrijft vanuit een superieure moraal, dat hij oordeelt of veroordeelt, integendeel. Hij slaagt erin zelfs voor de meest onterechte gevoelens en de meest weerzinwekkende, stuitende of misplaatste daden sympathie op te wekken, je wordt met zachte dwang gedwongen om je in te leven in de uitstervende dorpen en troosteloze steden, de verlaten straten en eenzame kroegen waar alles zich afspeelt. Je bent een van de alledaagse figuren die hij opvoert, zoals ook hij een van hen is, een broer, een oom, een kind, een toevallige voorbijganger, een kleine misdadiger, een minderbedeelde. Dit zijn twaalf ongelooflijke subtiele schilderingen van de wereld die je om je heen ziet of vermoedt; elke zin is als een nieuwe toets, een zoveelste schakering van grijs en grauw, elke paragraaf een welsprekend detail in een puzzel met tienduizend individueel geslepen stukjes. Elke laatste zin sluit een zinloos leven zinnig af, vat een brok geschiedenis ontstellend eerlijk en gevat samen, biedt een laatste vermoeden van troost na een stil bestaan vol onvermoed bezeren en argeloos voorbijgelopen pijn.
Ik weet niet hoe hij het doet. Hij heeft het natuurlijk al meer gedaan, zijn stem is onmiddellijk herkenbaar, het krassen zijn scherpe pen snijdt je meteen door de ziel zoals geen andere auteur dat vermag, zijn stijl heeft hij tot het uiterste gepolijst in vele tientallen verhalen en verscheidene romans, zijn wereld is je zo bekend als de buurt waarin je geboren bent, de school waar je ontwaakte, zijn personages zijn je zo vertrouwd als de vrienden die je maakte en verloor, de partners die je leven deelden, je kinderen in goede en kwade dagen.
Lang geleden had The New Yorker de gewoonte om de naam van de auteurs van artikels en verhalen te vermelden nà het artikel of het verhaal. Toen al wist ik telkens meteen dat ik William Trevor aan het lezen was.
Geloof me, dit is een unieke schrijver, een onvoorstelbaar begenadigd verteller, een feilloos maar altijd vergevend etser van echte mensen, een zeldzaam ontroerend monument van onpeilbare medemenselijkheid. Lees iets van hem en verrijk jezelf voor de rest van uw dagen.
07-07-2007
G-string
Zijn streng trekken betekent zoveel als: zijn plan trekken, maar ook: zijn deel van het werk doen en ook nog: voet bij stek houden, dat is: niet afwijken van een bepaalde plaats of stek, letterlijk of figuurlijk.
Die streng is een heel oud woord, dat we terugvinden in de meeste talen van onze grote familie, de Indo-Europese taalgroep. In het Grieks heb je strangalizoo: wringen, wurgen en dat doet ons denken aan het Engels strangulation, wurging, dat rechtstreeks uit het Latijn komt, waarvan ook het Franse étrangler afgeleid is.
Meteen is de toon gezet: de stem strng heeft bijna altijd te maken met aantrekken, samentrekken, bijeentrekken maar dan steeds met een negatieve, agressieve bijklank. Talloos zijn de woorden die daarmee gemaakt zijn. Onze streng betekent ook touw, of een wrong saai, of een vlecht haar (in Antwerpen zeggen ze treskes, van het Frans tresser, vlechten). Daarnaast heb je string, dat we uit het Engels geleend hebben: een touwtje, zoals a puppet on a string, of een reeks: een string gegevens, zoals in computertaal, of een snaar: de aria on the G-string is een bekende passage uit de Suite in D van J. S. Bach. Die G-string heeft een pikante bijbetekenis gekregen in het Engels en wij gebruiken die ook wel: het is een heel smal slipje, niet meer dan een touwtje, met enkel het meest elementaire kruisje; de uitdrukking zou haar oorsprong hebben in de lendendoeken van de Indianen, meer bepaald de streng waarmee ze hun lendendoek ophielden en vandaar het hele kledingstuk; anderzijds is een G-string een sol-snaar en dat is de laagste snaar op de viool, dus ook de dikste; bovendien lijkt zon mini-bikinislipje als je het draagt ook wel een beetje op een hoofdletter G, maar laten we ons niet verder afleiden.
Als je bij die stam string het voorzetsel dis- voegt, dan krijg je een nog negatievere betekenis, want dis- betekent vooral: uiteen, van elkaar weg, stuk; het geeft aan een woord een negatieve betekenis, zoals in de tegenstelling continu-discontinu. Distringere betekent uiteenrijten, opentrekken, uitrekken en vandaar: iemand weghouden van iets, hem hinderen, hem benadelen, schade berokkenen, hem in de war of in moeilijkheden brengen. Districtus betekent dan dat je in slechte papieren zit, dat men je het leven moeilijk maakt. Het Engels heeft daarvan distress gemaakt; als werkwoord betekent het iemand pijn doen, kwaad berokkenen, meestal met de bedoeling hem tot iets te dwingen dat hij niet wil, dat niet in zijn voordeel is. Het substantief distress slaat op het gevoel dat iemand heeft die aan dergelijke druk blootstaat: angst, pijn, nood, leed, zowel lichamelijk als psychisch. In het Frans is dat détresse.
Daarmee zijn we terug bij mijn vorig bericht, de vertaling van het heerlijke lied Je te veux, dat Erik Satie in 1902 als een trage wals op muziek zette voor de zangeres Paulette Darty, die hij vaak begeleidde op de piano. Het is een succesnummer geworden, dat ontelbare zangeressen en zelfs zangers op het repertoire genomen hebben en waarvan talloze versies bestaan, naast de oorspronkelijke voor sopraan en piano en voor piano solo.
Ik ontving namelijk een commentaar op die vertaling, meer bepaald van het woord détresse, dat tweemaal voorkomt in het refrein: jai compris ta détresse, en verder: plus de détresse. Ik vertaalde: ik heb je verdriet opgevangen en: geen verdrietig zijn. Niemand minder dan mijn jongste zoon Luk voelde dat anders aan. Na zijn studies Germaanse, waarin hij zich vooral met Engels en literatuurwetenschap bezighield en een knappe Masters verhandeling schreef over (toen nog net niet) Nobelprijswinnares (1980) Toni Morrison, die helaas zoals vele andere begraven ligt (de verhandeling, niet Toni, die alive and kicking is) in de kelders van de faculteitsbibliotheek, na zijn studies dus ging hij een andere richting uit, zoals hij al voordien wou, namelijk de wereld van de economie, wat hem bij het bankwezen bracht, waar hij nu een functie heeft met veel internationale contacten. In dat milieu heeft hij heel wat Franstalige contacten, zijn Frans is ondertussen impeccable, dus wie ben ik om hem tegen te spreken? Hij verwees naar de vaste uitdrukking signal de détresse, een SOS-signaal; ook het Engels heeft dat: distress call/signal. Dus niet verdriet, maar iets als nood zou een betere vertaling zijn van ons détresse/distress. We vinden dat inderdaad terug, bijvoorbeeld in de ooit zeer bekende, maar nu totaal weggedeemsterde en vergeten organisatie Kerk in Nood, Église en détresse.
In mijn etymologische inleiding heb ik geprobeerd de oorsprong van ons woord te achterhalen. Alles wijst op deze twee elementen: enerzijds de agressieve druk die uiterst ongunstige omstandigheden leggen op het individu, de dwang of duress, zoals we in het Engels zeggen; anderzijds het verpletterende gevoel van dat individu onder die fysieke of psychische druk, de angst, de zielennood.
Hoe vertaal je dat dan het best?
In de aanhef Jai compris ta détresse zou je inderdaad kunnen denken aan een signal de détresse dat de vrouwelijke geliefde heeft gehoord en begrepen (compris); dan zou het kunnen worden: Ik heb je nood(kreet/signaal) begrepen, ontvangen of opgevangen, het werkwoord dat ik gebruikte omdat het rijmde met verlangen.
Wellicht heb ik me laten (ver)leiden door een alternatieve lezing voor het tweede détresse, namelijk tristesse dat in sommige versies voorkomt, maar dat ik hier had weggelaten omdat je in een gedicht nu eenmaal geen alternatieve lezingen weergeeft en geen onpoëtische voetnoten toevoegt.
Als we het gevoel analyseren dat hier beschreven is, dan kan je de nadruk leggen op de hulp die het slachtoffer nodig heeft, zoals bij een schipbreuk, waarbij zonder hulp van buiten af geen redding mogelijk is. In een liefdesrelatie vertaalt zich dat veeleer in dat typisch smartelijk gevoel van het verliefd zijn, het Liebesleid, de angstige zielennood van de verliefde, het minneleed dat alleen de geliefde kan lenigen, de détresse de lâme of damour. En dat kan je ook vertalen zoals niet ongebruikelijk is in het Nederlands, door liefdesverdriet, of leudeuveudeu zoals wij dat eufemistisch noemden als jonge snaken.
Dus: dank je wel, zoonlief, voor je opmerking, ze heeft me verder doen nadenken over dat mooie woord. De vertaling laat ik maar zoals ze is, dat zal je hopelijk ook niet erg vinden, zeker niet na deze aanvullende verklaring en toelichting, een onpoëtische voetnoot.
05-07-2007
Je te veux Erik Satie
Ik begeer je
Muziek: Erik Satie
Tekst: Henry Pacory vertaald door Karel Dhuyvetters
Ik heb je verdriet opgevangen
mijn lieve verliefde
en bezwijk voor je verlangen
maak van mij jouw geliefde
laat alle wijsheid varen
voor ons geen verdrietig zijn
ik verlang naar dat dierbaar ervaren
van samen gelukkig te zijn
ik begeer je.
Spijt heb ik niet
en verlang slechts dat ene
dicht bij jou, daar, heel dicht
mijn hele leven te leven
dat mijn hart van jou mag zijn
en uw lippen de mijn
dat uw lijf van mij mag zijn
en van jou heel het mijn.
Ik heb je verdriet opgevangen
In je ogen zie ik ontwaken
die godgelijke liefdesgave
Laat je verliefde hart nooit verzaken
aan mijn tedere overgave
voor eeuwig verbonden
verzengd door eenzelfde vlam
in liefdesdromen gebonden
wisselen we onze zielen om.
Ik heb je verdriet opgevangen
Je te veux
J'ai compris ta détresse, Cher amoureux, Et je cède à tes voeux: Fais de moi ta maîtresse. Loin de nous la sagesse, Plus de détresse, J'aspire à l'instant précieux Où nous serons heureux: Je te veux.
Ik vraag even uw aandacht voor de poll die Seniorennet dagelijks organiseert onder zijn lezers. Vaak interessant, steeds dicht bij huis. Gisteren en vandaag gaat de vraag over leven na de dood en de resultaten zijn ronduit spectaculair. Liefst 62 % van de antwoorden stemmen in met dood is dood; slechts 22 % gelooft nog in hemel of hel, de rest is verdeeld over reïncarnatie en andere vagere mogelijkheden. Voor een zogenaamd katholiek land is dat toch wel even opkijken. Opmerkelijk is ook dat de antwoorden wellicht grotendeels komen van ouderen, dus meestal katholiek opgevoed en ook mensen voor wie de dood steeds dichterbij komt; voor hen gaat het niet om principiële stellingnamen, maar over wat er straks gaat gebeuren, morgen misschien. Het zijn eerlijke antwoorden, die tonen wat er leeft. Akkoord, het is geen wetenschappelijke enquête, maar ze is wel uiterst duidelijk en naar mijn mening zeer betekenisvol. Hier staat zwart op wit wat de mensen vandaag denken over de dood. Je kan ons niets meer wijsmaken, wij hoeven niet meer te geloven of te liegen. Wij vinden onze troost in het besef dat het leven eindig is, wij hebben geen fabeltjes nodig. Dit is wat we geloven, dit is een van de grote pijlers waarop we ons leven bouwen.
Ik had nooit gedacht dat we met zovelen waren om er zo over te denken. Het sterkt me in mijn overtuiging en geeft me weer moed om ze ook naar voren te brengen.
03-07-2007
Kundo
Ik had het hier al eens over de anniversary clock of de vierhonderd dagen-klok, je weet wel, met zon speciale slinger, die bestaat uit vier bollen en die heen en weer ronddraait, opgehangen aan een heel dunne stalen draadveer. Twee firmas zijn vooral bekend voor dergelijke klokken: Schatz en Kundo.
Kundo is een firmanaam, gevormd uit de namen van de twee partners, Kieninger en Obergfell. In 1899 begint het verhaal in Sankt-Georgen, in het Zwarte Woud, een streek die traditioneel bekend was om haar klokken, met Johann Obergfell die een fabriekje opzet voor uurwerkonderdelen. Na WO I, in 1918 komt J.G. Kieninger erbij, een specialist in email voor wijzerplaten. Zo ontstaat Kieninger und Obergfell, afgekort tot K und O, dus Kundo. Vanaf 1923 produceren ze de langlopende 400-dagen klokken en blijven dat doen tot op het einde van WO II, dan heeft men de fabriek ontmanteld. Maar het duurt niet lang voor de eigenaars de zaak weer opstarten en rond 1950 werken er weer ongeveer 80 mensen. Naast de vierhondenderd dagen-klok ontwikkelen ze een nieuw type, waarbij een gewone slinger gebruikt wordt, maar dan elektrisch aangedreven. Fritz Thoma, de knapste man van de firma, neemt verscheidene patenten op een ingenieus systeem, dat regelrecht ingaat tegen de bestaande filosofie van pendelklokken. Zoals ik in mijn vorige bijdrage zei, is een klok niet aangedreven door de slinger, zoals wij in onze onschuld/onkunde wel eens denken, maar de slinger door de klok, via het werk, door de gewichten of de veer. Bij de elektronische slingeraandrijving zet men deze theorie op zijn kop: de slingerbeweging wordt namelijk rechtstreeks aangedreven op het slingergewicht en zorgt zo voor de aandrijving van het uurwerk, waar geen gewichten of veren aanwezig zijn. Het werk wordt dus aangedreven door de slinger! De energiebron is een simpel AA-batterijtje van 1,5 volt en dat is genoeg voor een jaar slingeren. Aangezien het een pendule is, een slingeruurwerk, kan je ze heel precies afregelen door het gewichtje op de slinger op of neer te schroeven.
Er zijn verscheidene modellen, waarvan de meest bekende een wat vreemde slinger heeft die heen en weer gaat door een koperen buis (zie foto). Ik kon onlangs in de brocante een werkend exemplaar op de kop tikken voor amper acht euro, zelfs de behuizing is nog in vrij goede staat. Een plezier om het te zien werken! Gisteren zat de avondzon op de slinger en toverde op de muur goudkleurige weerkaatsingen die vrolijk op en neer gingen; het is niet zo indrukwekkend als wat ze hier een kilometer verder op de wei in Werchter doen, maar het kost ook niet zoveel en het maakt vééééél minder lawaai!
In de jaren zestig breidde de fabriek uit en begon ook andere apparaten te maken, zoals de eerste digitale klokken en besturingssystemen voor machines. Rond 1975 was Kundo de grootste fabrikant van digitale klokken in Duitsland, er werkten meer dan 600 mensen voor het bedrijf. Rond 1980 splitst de afdeling kwartsklokken af (UTS) en begint de samenwerking met een concurrent, Staiger. Het worden woelige jaren; in 1992 wordt Kundo Systemtechnik opgericht, een bedrijf dat nog steeds bestaat, maar geen klokken maakt. UTS gaat samen met Junghans voor de digitale klokken. Maar door de concurrentie uit de lageloonlanden gaat UTS in 2001 op de fles. Einde van het Kundo-klokkenverhaal. Ondertussen heeft een Chinees bedrijf de naam Kundo overgekocht, net als het even beroemde Kienzle-label. Wat nu op de markt komt onder die naam is dus goedkope Chinese rommel, zoals het valse vierhonderd dagen-klokje dat ik kocht voor 80 cent in de Kringloopwinkel en dat inderdaad Kienzle als merknaam heeft.
Gedurende eeuwen was de klok de motor van de beschaving. Elke stap in de ontwikkeling van juiste en betaalbare tijdmeters betekende meteen ook een enorme en spectaculaire ontwikkeling in de samenleving, in de ontwikkeling van de scheepvaart en dus de ontdekking van de wereld, in de kosmologie en de geografie, de werktuigkunde, de wiskunde
Vandaag is tijdsmeting een evidentie geworden, een onzichtbare alomaanwezigheid. We weten altijd en overal precies hoe laat het is, maar we staan er niet bij stil hoe dat komt en zeker niet hoe het zover gekomen is. Een simpel radiogestuurd kwartsuurwerkje van enkele euro loopt juister dan de duurste Zwitserse chronograaf, waarvan er nog steeds gemaakt worden, met de hand, in beperkte oplagen waarvoor liefhebbers heel, héél veel geld over hebben. Maar dan gaat het niet meer om de vooruitgang van de mensheid, maar om luxeproducten voor enkelingen, om vrijwel onbetaalbare toptechniek, zoals bij F1-bolides. De beste uurwerken, die de tijd nauwkeurigst bijhouden, zijn nu wel spotgoedkoop en uiterst functioneel, met allerlei bijkomende functies zoals automatische aanpassing aan de zomertijd en schrikkeljaren, wekkers, barometers, chronometers, weervoorspellers, alarmfuncties allerhande, hartslag- en bloeddrukmeters, hoogte- en dieptemeters, kompas, noem maar op, maar ze zijn zelden mooi, als polshorloge zelfs meestal gruwelijk protserig en opzichtig. Vandaar dat er nog steeds een markt is voor het klassieke pols- of zelfs zakhorloge. Net zo voor wanduurwerken en staande klokken: het zijn vrijwel nog steeds de klassieke modellen die je overal ziet, de digitale en radiogestuurde worden wel zo verbouwd dat ze nog een klassiek uitzicht hebben. Het is een eigenaardige toestand: vroeger bouwde men klokken die zo goed mogelijk deden wat ze verondersteld werden te doen: de tijd meten; de verpakking was secundair, al waren de beste en dus duurste klokken ook wel vrijwel steeds pareltjes van edelsmeedkunst. Nu maakt men nog altijd dure klokken en uurwerken zoals vroeger, maar vanuit totaal andere overwegingen, namelijk voor de luxeconsumptie, voor de exclusiviteit. Voor de functionaliteit, het meten van de tijd, kijken we allemaal op goedkope kwartsklokken en digitale en radiogestuurde uurwerken en polshorloges.
Wij hebben de tijd eindelijk overmeesterd, wij meten de tijd tot op een fractie van een seconde, als de trein over tijd is krijg je je geld (soms) terug. Weten hoe laat het is, is geen kunst meer, geen mysterie, geen privilege, zoals dat vroeger was: iederéén weet nu hoe laat het is, altijd, overal. Alles verloopt precies op tijd, de wereld lijkt wel één groot uurwerk. Alle machines houden zich aan die ene wereldtijd en zijn perfect op elkaar afgestemd, waar ook ter wereld. Als ik op eBay tijdens de laatste seconden van een veiling een bod doe, met een radiogestuurd klokje van Blokker bij de hand, snoep ik in Amerika een postuurtje van 6,50 af van een andere bieder in Australië, die ginds een seconde vroeger heeft afgedrukt.