mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
21-07-2007
naastenliefde
Laatst kwam in een toevallig gesprek de vraag naar voren over de rol van de westerse en vooral christelijke beschaving in de formulering en realisatie van het principe van de naastenliefde.
Als we even alle directe goddelijke interventie of inspiratie ter zijde laten, is naastenliefde een algemeen menselijk begrip, dat elke mens spontaan als waardevol erkent, al was het maar uit eigenbelang: behandel de medemens zoals gij wilt dat de medemens u behandelt, zo eenvoudig is het. Oordeel niet en gij zult niet geoordeeld worden. Wie zich verheft zal vernederd worden.
Zijn dit typisch of exclusief christelijke waarden? Is het katholicisme zoals het zelf nog steeds volhoudt, met uitsluiting van honderden miljoenen andere christenen en miljarden andere medemensen, de enige godsdienst die de naastenliefde predikt? Ik weet te weinig van de andere wereldgodsdiensten om daarover een oordeel te vellen, maar het lijkt me gewoon onwaarschijnlijk dat dit algemeen menselijk aanvoelen uniek zou zijn voor één groep van mensen en totaal vreemd aan alle andere. De ultieme test van elk systeem ligt in zijn praktische realisaties; de waarde van een boodschap kan je afmeten aan haar succes.
En daar begint het schoentje al te wringen. Zelfs indien de boodschap van naastenliefde door Christus zelf in zijn Joodse gemeenschap zou gepredikt zijn rond het begin van onze tijdrekening, overigens een hypothese waarvoor geen historische gronden bestaan, dan nog bewijst de geschiedenis van het christendom van in de vroegste tijden tot vandaag dat de naastenliefde misschien wel gepredikt werd of als een ideaal voorgesteld, maar dat in de praktijk de medemens ook door de christenen op de meest liefdeloze manier werd behandeld, misbruikt, vernederd, bedrogen, belogen, bestolen, gemarteld, verkracht en vermoord, niet zelden in naam van de naastenliefde of de interpretatie die daaraan werd gegeven door de religieuze machthebbers van het moment.
Op onze dagen maken wij wellicht het definitieve einde mee van het christendom. Kijk om u heen of kijk in uw hart en geef toe: wat is er nog christelijk in wat wij doen en laten, in onze manier van denken, in onze hoop en verwachtingen voor hier en nu en later? Het christendom heeft gefaald, precies omdat het sinds zijn eerste dagen steeds gekozen heeft voor de macht, de macht van zijn leden en vooral van zijn priesters over anderen, de wereldse macht, de juridische macht veeleer dan het morele gezag. In de moderne tijd, vanaf de renaissance maar vooral vanaf de revolutionaire periode, heeft de Kerk door haar onbegrip, behoudsgezindheid en star anti-intellectueel dogmatisme ook het geloof van de burgers verloren, van de intellectuelen, de commerçanten, dan dat van de arbeiders, van de nationalisten, van de socialisten en uiteindelijk, door haar achterhaalde en manifest mensonwaardige morele standpunten over seksualiteit, over het begin en het einde van het leven en over de samenleving, ook het vertrouwen van zelfs de meest eerlijke devote zoekenden en onzekeren.
Wie nu nog kiest voor het Roomse ideaal, schaart zich onder een vale vlag, een uitgerafelde banier, een onbegrijpelijk en onwezenlijk overblijfsel van een uitgestorven traditie en klampt zich wanhopig vast aan Latijnse rituelen en lege riten die geen troost meer bieden voor het alledaagse leed dat mens-zijn onvermijdelijk met zich meebrengt, lijden en dood, het verlies van je eigen leven en het afscheid van de geliefden om je heen.
Neen, ik acht het christendom niet hoog, niet hoger dan een andere godsdienst of beschaving, niet hoger dan de godsdiensten en beschavingen die het christendom zonder reden of aanleiding heeft bestreden en uitgeroeid. Neen, het christendom heeft het monopolie niet van de naastenliefde, in tegendeel: het heeft de naastenliefde afgezworen, elke dag opnieuw, elke keer dat het gedoogde, toeliet of aanmoedigde dat de ene mens zich verhief boven en ten nadele van een andere, elke keer dat een christen een vernietigend oordeel uitsprak over een medemens of zijn lichamelijke of geestelijke integriteit belaagde. De kerken zijn leeg, want de hongerigen naar brood kregen er slechts stenen, zij die er God zochten, vonden slechts de mens, zij die Christus wilden volgen, zagen keer op keer hun weg versperd door de mammon.
De kans dat met de trotse maar verweerde stenen van haar lege kathedralen een nieuw Jeruzalem gebouwd wordt, een thuis voor de onbehoorlijk talrijke daklozen en de miljarden moreel vertwijfelden die deze aarde bevolken, is gering. In het witgekalkte Rome predikt een merkwaardig argeloos hardvochtige, uitdagend kortzichtige en mateloos verstarde oude man geen verzoening maar orthodoxie, geen naastenliefde maar genadeloze leerstelligheid, wie niet met hem is, is tegen hem en dat ben ik, wanhopig en met vuur en leg, trouw aan mijn menselijke waardigheid, lijdzaam doch met rustige zekerheid, de oude gewaden af, mijn blik vast gericht op een nieuw ontwaken tot bevrijdend dienen.
17-07-2007
Barbara Bain, Cinnamon en kaneel
Barbara Bain is een van die Amerikaanse actrices die in je netvlies gebrand zijn, enerzijds omdat ze voortdurend verscheen in populaire tv-series en films, anderzijds vooral omdat haar fascinerende verschijning dat ene tikkeltje mysterieuze en onderkoelde erotiek heeft, dat elke puber en de puber in elk van ons voor altijd vereenzelvigt met onbereikbare maar daarom net begeerlijke verre geliefden, wegens leeftijdsverschil, stand of gewoon omdat zij een tv-ster is. Dat zij daarnaast ook nog een echte levende persoon is, doet er dan even helemaal niet toe. Barbara Bain is de Asta Nielsen van mijn generatie, die ons samen met onze excuus-kinderen aan tv kluisterde net voor of na het avondnieuws. Ze is geboren in Chicago in 1931 en was al vrij bekend in de States vanaf 1958, maar zij is vooral doorgebroken met haar rol van Cinnamon Carter in Mission: Impossible (76 afleveringen 1966-69) en later als dr. Helena Russell in Space: 1999 (48 afleveringen, 1975-1978), enorm succesvolle reeksen die wij ook hier met enige vertraging te zien kregen.
Cinnamon was voor mij toen gewoon een exotische naam, die wonderwel leek te passen bij Barbara Bain en haar personage; wist ik veel wat cinnamon was, tot ik ineens beroepshalve Engels moest kennen en me daar hals over kop (of, zoals ze bij ons in Eeklo zeiden: kop over kloten) in stortte, met de bekende gevolgen, maar dat is een ander verhaal. De mysterieuze Cinnamon bleek dan gewoon Kaneel te heten. Kaneel?
Kaneel is een specerij. Ze is zo oud als onze beschaving, de Egyptenaren kenden al kaneel en ook het Oude testament. Het is de binnenbast van een boom, de kaneellaurier, die vooral op Ceylon, nu Sri Lanka voorkwam; die binnenbast wordt bewerkt en gedroogd en krult dan spontaan op tot de bekende bruine pijpjes. Hier in Vlaanderen gebruikten we het alleen maar in rijstpap.
De naam kaneel komt van het Franse woord, cannelle, dat een verkleinwoord is van canne, van het Latijn canna en het Grieks kanna, allemaal met de betekenis: riet, of iets dat van riet gemaakt is, zoals een fluit, of een maatstok, of de teut van een recipiënt, of de recipiënt zelf, zoals een kan, natuurlijk, hoewel Van Dale etymologisch weer Haas heet en van niets weet. De bijnaam van de jonge Van Dale was trouwens volgens sommige gefrustreerde bronnen inderdaad Haasje, omdat hij al op vroege leeftijd op alle pertinente en vooral etymologische vragen placht te antwoorden met een luidkeels: dat is mij onbekend! Later kreeg hij natuurlijk het meer vertrouwde epitheet den dikke, tot hij zo lijvig werd dat men wel drie volumes nodig had om hem helemaal te beschrijven, maar dit volkomen terzijde.
De botanische benaming van de kaneelboom is tweevoudig, want er zijn twee verschillende soorten kaneel. Enerzijds heb je Cinnamomumverum of C. zeylanicum, waarin je gemakkelijk Ceylon herkent, anderzijds de Laurus cassia, die bij ons ook de Malabaarse kaneelboom heet, naar het zuiden van de westkust van Indië, waar de Nederlanders naar toe trokken toen ze Ceylon verloren aan de Britten. Onze kaneel is meestal de echte, in Amerika is het hoofdzakelijk de wat zoetere en pikantere kaneelkassie of houtkaneel.
Meteen weet je ook waarom in het Engels kaneel cinnamon is; de nog verdere etymologie loopt via het Hebreeuws naar het vroege Maleisische woord voor zoete boom.
Mission: Impossible is sinds lang in onze taal verankerd, net zoals het self-destructing bandje met de opdracht; zelfs Dehaene, die nauwelijks van allusief taalgebruik kan verdacht worden, gebruikte de term onlangs vlotjes. De tv-serie was geschreven door Bruce Geller, die nadien ook die andere onverwoestbare serie, Mannix schreef. Hij is dus de bedenker van de personages en hun namen, inclusief Cinnamon. Het was geen populaire voornaam, om voor de hand liggende redenen en het is dat ook niet geworden. Je kan je dochter misschien wel Merel noemen, maar Kaneel?...
En toch zal ik altijd een beetje, onderkoeld, verliefd blijven op de rijpere Barbara Cinnamon Bain.
15-07-2007
A Brief History of Time, Stephen Hawking
Een korte geschiedenis van de tijd.
Een boek met zo een titel moet wel mijn aandacht trekken en dat deed het ook, al kort na verschijnen, in 1988. De auteur is de wereldberoemde Stephen Hawking, professor in Cambridge, vooral bekend en herkenbaar omwille van zijn merkwaardige en opvallende fysieke verschijning: hij lijdt aan ALS en beweegt zich voort in een rolstoel. Bovendien heeft hij zijn stembanden verloren na een longontsteking, maar hij beweert dat hij met zijn stemcomputer nu zelfs beter kan communiceren dan voordien met zijn stem
Het boekje, want het telt niet meer dan 198 paginas, is goed leesbaar ook voor ons senioren wegens vrij grote druk en ruime interlinie, met duidelijke illustraties, een glossarium waarin vele wetenschappelijke termen kort uitgelegd worden en een schets van drie grote figuren: Einstein, Galileo en Newton. Ook de taal is best begrijpelijk en vlot, het leest als een causerie voor een algemeen publiek. Dat wil evenwel niet zeggen dat het gemakkelijke lectuur is: je kan ook in een eenvoudige taal dingen zeggen die totaal onbegrijpelijk zijn. De moeilijkheid is hier telkens weer dat elke zin bouwt op al de vorige en je kan nu eenmaal niet al het vorige onthouden Hawking doet er alles aan om u daarbij te helpen: herhalingen, illustraties, vergelijkingen, grapjes, maar het blijft een opgave. Vandaar dat het ook bij mij tot vandaag geduurd heeft voor ik de laatste, ietwat teleurstellende zin las.
Waarover gaat het? Over alles, letterlijk.
Het begint met een toelichting over ons wereldbeeld, van in de oudheid tot vandaag: de lange weg van de spectaculaire ontdekkingen van de vroegste beschavingen, onder meer over de vorm van de aarde en over de zon en de planeten, over het religieuze en intellectueel steriele middeleeuwse hiaat naar de herbevestiging van de menselijke autonomie in de grote ontdekkingen van de wetenschap: Copernicus, Keppler, Newton en de meer recente ontwikkelingen die een basis legden voor een beter begrip van hoe onze wereld ineen steekt.
Een tweede uiteenzetting gaat over de begrippen ruimte en tijd. Vetrekkend van Newtons wetten van de zwaartekracht en de invloed daarvan op de beweging, zowel van enorme massas zoals de zon en de planeten als kleine dingen zoals een pingpongballetje, leidt Hawking ons naar de ontdekking van de constante snelheid van het licht, iets wat in tegenspraak leek met de wetten van Newton, maar dat experimenteel werd vastgesteld in 1887. Het duurde tot 1905 voor er een oplossing kwam voor dit probleem: Einstein stelde toen dat men moet vetrekken van die constante en absolute snelheid van het licht; meteen was duidelijk dat in dat geval het begrip tijd dan niet meer absoluut was, want met twee absolute waarden kloppen de vergelijkingen niet meer. De formule E=mc² zegt dat energie gelijk is aan het kwadraat van massa maal de snelheid van het licht en niets kan zich sneller voortbewegen dan het licht. Dus niet de tijd, maar het licht is een absolute waarde. Dat betekent dat de tijd relatief wordt en dat is heel moeilijk om begrijpen: is de tijd niet voor iedereen gelijk, overal ter wereld en daarbuiten? Steunt onze hele beschaving niet precies daarop, zoals we hier ook al enkele dagen geleden stelden?
We staan er niet bij stil, maar zelfs als we gewoon naar de sterren kijken, moeten we de tijd daarin betrekken. Het zonnelicht bereikt ons pas na acht minuten, als de zon zou uitdoven zouden we dat pas acht minuten later merken; het licht van verre melkwegstelsels vertrok daar tientallen miljoenen jaren geleden, het zou dus wel eens kunnen dat wat wij nu zien daar al heel lang niet meer is en dat er daar nu iets helemaal anders is dat men hier pas over tien miljoen jaar zullen zien Plots is alles anders dan het lijkt, wat voor ons nu is, kan plots al heel lang geleden zijn en wat nu echt is, ver weg, zal pas later bestaan. Alles is relatief
Die speciale relativiteitstheorie is wat Einstein beroemd maakte, als was en is het niet voor iedereen duidelijk wat die theorie is; je hebt juist een heel vage beschrijving ervan gelezen in de voorgaande paragraaf In een interview vroeg een journalist aan een prominent geleerde of het juist was dat slechts drie personen de relativiteitstheorie begrepen; daarop antwoordde die bedachtzaam: ik ben aan het nadenken wie de derde zou kunnen zijn
Er zaten nog gaten in die theorie, vooral omdat ze niet helemaal klopte met Newtons wetten over de zwaartekracht. In 1915 stelde Einstein dan de algemene relativiteitstheorie voor, waarbij de zwaartekracht mee in rekening werd gebracht. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook het licht onderworpen is aan zwaartekracht en afgebogen wordt in de nabijheid van een ster, zoals de zon. Uiteindelijk stelt de algemene relativiteitstheorie dat de niet alleen de tijd veranderlijk of relatief is, maar ook de ruimte. In het geheel ruimte-tijd zorgt de zwaartekracht ervoor dat de ruimte niet meer rechtlijnig is, maar gebogen.
Een van de voorspellingen van de nieuwe theorie was dat er minimale tijdsverschillen zouden zijn naargelang de plaats en de snelheid van de waarnemer. Ze werden voor het eerst vastgesteld toe men twee identieke zeer nauwkeurige klokken plaatste, de ene bovenop een hoge watertoren, de andere aan op de grond, en ja hoor: er was een verschil, de klok op de grond liep gewoon trager dan die op de toren; reden: de zwaartekracht, die krachtiger is dichter bij de aarde. Zo ook bij een volgend experiment, waarbij men de tijd mat in een vliegtuig dat zich zeer snel om de aarde bewoog en dat vergeleek met de tijd die ondertussen op aarde verlopen was; reden: de snelle beweging van de klok. Indien we ons zouden voortbewegen met de snelheid van het licht (en pas dan), zou het verschil met de gewone tijd pas serieus opvallen. Een tijdreiziger zou na eeuwen (voor ons) terugkomen van een reis die (voor hem) slechts dagen zou geduurd hebben; zijn aardse klok zou gewoon heel langzaam zijn gaan tellen, zoals in SF-verhalen. De gevolgen van een voortbeweging van een aards, menselijk lichaam aan dergelijke snelheden zien we daarbij even over het hoofd, net zoals de onvoorstelbare obstakels om die snelheid te bereiken, zoals de kracht, de energie vereist om massa met die snelheid te verplaatsten.
Het binnenbrengen van het element tijd in de beschrijving van het universum als ruimte-tijd had spectaculaire gevolgen. De ster die we zien staat dus wellicht helemaal niet op de plaats waar wij ze zien, of liever: stond daar niet tien miljoen jaar geleden, maar een heel stuk daarvandaan, omdat haar licht door verscheidene ander hemellichamen verbogen werd voor het ons bereikte
Het trager lopen van klokken naargelang van de afstand van de aarde heeft concrete gevolgen voor onze GPS: als we geen rekening zouden houden met Einsteins relativiteitstheorie, zouden we ettelijke kilometers naast onze bestemming uitkomen.
Met Einstein kwam er een einde aan het model van het universum dat sinds de oudheid dienst had gedaan. Ineens was het zichtbare universum niet meer wat we zagen, het was een soort geschiedenis geworden, waarvan wij enkel de sporen zien. Wat er nu echt is, kunnen we maar begrijpen als we rekening houden met de tijd en de zwaartekracht en de snelheid van het licht. En dan begon het duidelijk te worden dat het universum niet altijd geweest was zoals het nu is.
Het derde hoofdstuk heeft het over de geschiedenis van het heelal. Rond 1750 ontdekte men een manier om de afstand van de sterren te meten, gebaseerd op de snelheid waarmee ze lijken te bewegen: hoe sneller de beweging, des te dichter staan ze bij ons. Toen men zo de afstand van duizenden nabije sterren mat, stelde men vast dat ze in een spiraalvormige schijf lijken te liggen: de melkweg. In 1924 pas stelde Hubble vast dat er nog meer dergelijke sterrenstelsels bestaan; hij berekende er alvast negen, op basis van hun helderheid. Met onze moderne telescopen hebben we intussen ontdekt dat er zowat honderd duizend miljoen zichtbare galaxies zijn, elk bestaande uit honderd duizend miljoen sterren Plots was de aarde niet meer het centrum van de wereld, maar een kleine planeet, draaiend rond een bescheiden ster, de zon, die zich bevind in een spiraal die heel langzaam draait, slechts één keer rond het centrum in vele honderden miljoenen jaren. Toen men naast de afstand van de sterren en de melkwegen ook hun snelheid begon te meten, de verandering van hun afstand tegenover de aarde, ontdekte men dat die een vast patroon vertoonde: de andere melkwegen verplaatsen zich van ons weg. Het heelal bleek niet zomaar een hoop losliggende stenen in de ruimte te zijn, de stenen bewegen, de afstand tussen de galaxies wordt steeds groter, het heelal groeit, het dijt uit (van uitdijen) en het deint uit (van uitdeinen). Vertrekkend vanuit die vaststelling heeft men proberen achterhalen hoe die beweging begonnen is en wanneer, met andere woorden hoe het heelal begonnen is. Zo kwam men tot de gedachte dat er een moment moet geweest zijn toen alle massa van het hele universum in een uiterst kleine kern samengebald was en dat die met een verschrikkelijke klap moet opengebarsten zijn: de Big Bang!
Het vierde hoofdstuk begeeft zich op nog glibberiger paden, ik beloof dat ik niet te technisch ga worden, dus blijf nog even bij mij? Het theater verplaatst zich van het zeer grote, het onmetelijke universum en de schier eindeloze geschiedenis sinds zijn ontstaan, naar het allerkleinste, de elementen waaruit alle materie bestaat. Men onderzocht meer bepaald de elektromagnetische straling, zoals radiogolven, zichtbaar licht, X-stralen en Max Planck stelde in 1900 voor dat die straling niet chaotisch is maar bestaat uit pakjes energie, die hij kwanta noemde, vandaar de kwantumtheorie. In 1926 zorgde Werner Heisenberg voor een probleem met zijn befaamde onzekerheidsprincipe. Zoals beloofd laat ik de technische uitleg terzijde, maar het komt hierop neer dan men nooit zowel de snelheid als de plaats van een partikel (deeltje) van zon straling accuraat kan beschrijven; hoe nauwkeuriger de plaats, hoe willekeuriger de snelheid en omgekeerd. Dit merkwaardige fenomeen bleek een van de bouwstenen van onze wereld te zijn. De kwantumtheorie van 1920 stelt dan partikels niet een bepaalde plaats en snelheid hebben, maar een kwantumstatus, die een combinatie is van die twee. Met die theorie kan men nog wel voorspellingen doen over experimenten, zodat de theorie bewezen word, maar alleen op statistische basis, als het ware: men kan zeggen hoe dikwijls resultaat A zal voorkomen en hoe dikwijls resultaat B, maar niet welk resultaat je zal krijgen als je maar één proef doet. Zo kwam er een element van onvoorspelbaarheid in de strenge wereld van de wetenschap. Einstein, die mee aan de basis lag van de kwantumfysica, heeft zich er nooit mee kunnen verzoenen: hij geloofde niet dat de wereld geregeerd werd door onvoorspelbaarheid, er moest een begrijpelijke wetmatigheid zijn voor alles. De meeste andere wetenschappers volgden wel, vooral toen bleek dat kwantumfysica in de techniek tot fantastische resultaten leidde: transistors, geïntegreerde schakelingen, die de basis zijn van al onze moderne elektronica. De moderne scheikunde en biologie steunen eveneens op kwantumtheorieën.
Er blijft één uitzondering: zwaartekracht en kosmologie of de samenstelling en samenhang van het heelal.
Met de nieuwe theorieën onderzocht men de samenstelling van de kleinste bouwstenen, het atoom en zijn samenstellende delen: de negatieve elektronen die rond de positieve kern draaien. Daarbij bleek dat men beter kon spreken van golven dan van deeltjes, maar daarmee was alles niet uitgeklaard.
Dat brengt ons bij hoofdstuk vijf, over de elementaire deeltjes en de krachten die daarbij horen. De kern van het atoom bleek te bestaan uit protonen, positief geladen en ook neutronen, zonder elektrische lading. Nog later bleek dat protonen en neutronen nog niet de kleinste bouwstenen waren, maar dat ze bestonden uit quarks en die zijn er in verschillende soorten. Zijn dit dan de kleinst mogelijke componenten van alles wat bestaat? Men weet het niet. Men is nog altijd bezig met het beschrijven van deze kleinste partikels en hun eigenschappen en interactie onder de vier krachten: zwaartekracht, elektromagnetisch kracht, zwakke nucleaire kracht en sterke nucleaire kracht. Naast de partikels neemt men nu ook het bestaan aan van antipartikels, zoals anti-elektrons, antineutrons en antiprotons en antiquarks, maar dan wordt Hawking zo wetenschappelijk dat zijn taal zeer euh, poëtisch wordt.
Hoofdstukken zes en zeven gaan over Zwarte Gaten, het stokpaardje van Hawking. Laten we dat even aan ons voorbijgaan. Misschien later eens.
Ook hoofdstuk acht over het ontstaan en het ultieme lot van het heelal laat ik onbesproken, het is zeer theoretisch en leidt ook niet tot duidelijke conclusies.
Hoofdstuk negen, over de pijl van de tijd, is dan weer beter begrijpelijk voor leken zoals wij. Tijd is relatief, leerden we, want afhankelijk van de positie van de waarnemer en de snelheid waarmee hij zich beweegt, in tegenstelling met licht, dat zich overal en voor elke waarnemer met dezelfde snelheid beweegt. Is tijd dan chaotisch? Het antwoord is, zoals met de hele ingewikkelde filosofie van Kant, nogal prozaïsch: nee, dat zie je toch zo? Maar aanvankelijk zag het er in de nieuwe theorieën niet zo uit: tijd leek een gegeven te zijn zoals de richting in ruimte: je kan alle richtingen uit, er is uiteindelijk geen op en neer, links of rechts, voor- of achteruit. Maar die is er wel. Niet alleen is er het subjectief aanvoelen van het tijdsverloop van de waarnemer, men kan ook vaststellen dat er in onze wereld een verloop is, dat bepaald wordt door de tweede wet van de thermodynamica, namelijk dat in elk gesloten systeem de wanorde, of entropie, stijgt met de tijd. Wij mensen weten dat maar al te goed: niets blijft, zeker niet zonder inspanning; alles vergaat, elke menselijke inspanning die gericht is op het ordenen moet opboksen tegen enorme tegenstand. Denk aan een puzzel, zegt Hawking: er zijn ontelbare mogelijkheden om hem onjuist of onvolledig te leggen en maar één om hem juist te leggen; de kans dat hij toevallig goed komt te liggen door met de doos te schudden is onbestaande; de kans dat een puzzel intact blijft voor altijd, is even klein. Ook de theorie over het ontstaan, het uitdijen en het eventuele einde van het universum wijzen erop dat de tijd wel degelijk in een bepaalde richting gaat. Voor een keer lijkt de wetenschap ons boerenverstand te bevestigen. Oef.
Hoofdstuk tien gaat over de zoektocht naar die ene theorie die alles zal verklaren en waarvan de principes zullen opgaan voor alle mogelijke wetenschappen en elke mogelijke kennis en die ons zal toelaten alles te weten en te voorspellen. Je hoort het al, die theorie is er nog niet en hoewel Hawking beweert dat we wel al heel wat weten over hoe die theorie eruit zal zien, hij geeft ook toe dat zelfs met dergelijke theorie de concrete voorspellingen nog niet eenvoudig te berekenen zullen zijn. Dat is ook de enigmatische laatste zin van de Conclusie: pas als we zon sluitende theorie-van-alles hebben, zullen we de laatste vraag kunnen bespreken, namelijk waarom wij en het universum bestaan. Hij schrijft en ik vertaal gedeeltelijk: Als we het antwoord daarop vinden, dat zou de ultieme triomf zijn van de menselijke rede for then we would know the mind of God.
Dat laatste heb ik niet vertaald, het is ook niet te vertalen, het is een boutade, het betekent niets, of alles, naargelang je het leest. Het is in tegenspraak met alles wat eraan voorafgaat, het verklaart niets, brengt niets bij. Voor mij is het dan ook een ronduit teleurstellende en totaal overbodige afsluiter van een zeer bijzonder en belangrijk boek, dat ik iedereen aanraad die er de nodige tijd wil voor nemen.
Als je me tot hier gevolgd heb, dank ik je voor je hardnekkige belangstelling en ik hoop zoals altijd dat je er iets aan gehad hebt; dat was althans mijn ervaring bij het schrijven. Bedankt en tot morgen misschien.
13-07-2007
septisch
We hebben allemaal wel een septische put. Het is een grote, meestal betonnen ton, waarin het afvalwater van ons huis terechtkomt, ook de afvoer van de toiletten. Doordat het van de lucht afgesloten is, begint een anaeroob bacterieel rottingsproces, dat tot 40% van het afval afbreekt. Het resultaat daarvan is een vaste materie, die langzaam naar de bodem van de put zinkt. Dat bezinksel moeten we wel regelmatig laten weghalen, anders raakt de put vol en kan het afbraakproces niet meer werken. Daarboven is er een waterige oplossing, waarin aan de oppervlakte lichtere elementen drijven. Er is een overloop, die aangesloten is op de riolering. We doen op die manier aan afvalverwerking.
Vroeger, toen er nog geen waterzuiveringstations waren en ook geen septische putten, liep al het afval ongegeneerd in onze waterlopen en zo naar zee. Met een beperkte bevolking was dat nog te doen, de natuur kan veel aan, maar met de bevolkingstoename en met de industrie die ook allerlei afval soms in massale hoeveelheden in het systeem loosde, werd het snel duidelijk dat er iets moest gebeuren. De septische putten waren een deel van de oplossing, maar toch heeft men, ook onder Europese druk, zwaar moeten investeren in zuiveringsstations om onze waterlopen weer proper te maken. De combinatie van die twee, septische putten en zuiveringsstations, leidt soms tot verrassende resultaten: onlangs hoorden we nog dat een plas té proper was omdat er alleen gezuiverd water in kwam, en dat gaf dan problemen voor de planten en de dieren en dus ook voor de mens. Op de meeste plaatsen gaat ook het regenwater in de riolering en dat kan dan betekenen dat wat in de zuiveringsstations komt, te zeer verdund is om er efficiënt behandeld te worden.
Toch kunnen we allemaal zien dat onze waterlopen veel en veel properder geworden zijn in de voorbije jaren. Je ziet weer vissers langs de vaart en ook reigers en aalscholvers en als er vis zit, dan zit het wel goed met het water.
Septisch is een modern woord voor een modern begrip, maar het is niet nieuw. Zoals gewoonlijk gaan wetenschappers te rade bij het Grieks en het Latijn als ze nieuwe woorden nodig hebben en dat is ook hier het geval. Sèpein betekent rotten, zoals het verrotten van lijken of van wonden door gangreen; sèpsis is dan verrotting, sèptikos is rotmakend, sèptos is rot.
10-07-2007
Wiliam Trevor, Nights at The Alexandra
Telkens als ik op zoek was naar de boeken van William Trevor die ik nog niet in mijn bezit heb, op eBay, bij Proxis, Amazon, t Profijtelijk Boeksken of De Slegte, was er een die me vreemd genoeg ontglipte: Nights at The Alexandra. Op een goede, zeer goede dag is het dan toch gelukt.
Het is een novelle, 71 paginas genereuze druk en fraai geïllustreerd door Paul Hogarth, volle linnen band, 1987. Het verhaal is typisch William Trevor: een klein stadje ergens in Ierland of Ulster, de oorlogsjaren, de coming of age van een jongeman, de bouw van een cinema, The Alexandra, genoeg om mensen en hun omgeving te schetsen, het broze geluk van eenvoudige dingen, de nijdige frustraties van elk leven, menselijk opzicht dat mensen klein houdt en gemeen maakt, de tijd die voorbijgaat, ouder worden, met onvervulde beloften en dromen en het heengaan, een na een, van de mensen om je heen.
Niets bijzonders, maar zo fijngevoelig naar voren gebracht als subtiele vermoedens, omfloerste verlangens en woorden die niet hoeven uitgesproken te worden om een leven lang levendig te blijven in bitterzoete herinneringen. Beelden van het platteland, de kleinsteedse burgers, flarden herinneringen aan een Schloss in Hitlers Duitsland en een huwelijk in een Dom van een oudere man en zijn jonge bruid.
Er is meer te vinden in deze korte novelle dan in nutteloos dikke romans, deze meester toont zich echt in de sfumato beperkingen die hij zich oplegt. Een boek om te koesteren.
09-07-2007
meniscus, maankop en croissant
t Zijn de meniscussen
Menig sportbeoefenaar heeft dat al zuchtend gezegd en meteen zijn plannen moeten opbergen voor die recordpoging of zelfs voor een hele carrière. Een operatie met wekenlange revalidatie brengt soms soelaas, maar niet altijd en niet altijd voor lang.
Meniscus, zoals vele moeilijke woorden die op us eindigen, is Latijn en zoals wel meer het geval is met Latijnse woorden die op iscus eindigen, komt ook dit woord van het Grieks. Hoezo?
Laten we even teruggaan naar 29 mei 2006, toen ik hier schreef over maanzaad, de zaadjes van de papaver, die eruit zien als maantjes. De papaver heet in het Grieks mèkoon; ze kenden toen ook al het sap van de papaver, waarvan opium gemaakt wordt: mèkoonion.
Is de maan in maankop afgeleid van het Griekse mèkoon, zoals Van Dale zegt? Ik ben daar niet zo zeker van. Waarom zouden wij in 1350 een woord uit het Grieks hebben overgenomen, toen hier en in het hele Westen geen mens Grieks kon lezen, op een paar Arabieren na? Allez, zoals Justine zegt. Ik zei het al: de zaadjes zien eruit als maantjes, dat lijkt me voldoende als verklaring. Een synoniem voor maankop in de zin van zaaddoosje is maanbol, of ook nog slaapbol en dat laatste zal wel verwijzen naar de slaapverwekkende eigenschappen van opium.
Het is overigens helemaal niet zeker dat mèkoon iets te maken heeft met het Grieks voor maan: mènè; een maand noemde men mèn, natuurlijk, dat kennen we van menstruatie en menopauze. We weten ook dat de maanden aanvankelijk de maancyclus volgden van 29½ dagen, pas later heeft men er enkele dagen bijgevoegd om aan de 365 te geraken die een zonnejaar vol maken. De twee stammen: mèk en mèn hebben geen betekenissen die met elkaar verwant zijn; mèkos betekent langwerpig, zoals we al opmerkten toen we over pronikgetallen spraken, die heteremèkos zijn, van ongelijke lengte, dus oblong, langwerpig. Je zou zelfs kunnen zeggen dat ook de maan langwerpig is, althans in de minder dan vollemaanse schijngestalten.
Terloops even terug naar onze papaver, een benaming die gewoon uit het Latijn is overgenomen, volgens Van Dale pas in de zestiende eeuw, dus lang na de maankop als benaming voor de bekende bloemen. De etymologie van de Latijnse papaver is overigens niet echt bekend.
Conclusie nummer één: onze maankop komt wellicht niet van de Griekse mèkoon, maar van de maanvormige zaadjes.
Conclusie twee: hoe zit dat nu met die meniscussen?
Ach ja, daarmee was ik begonnen, maar ik heb me laten afleiden, weeral.
Wel, die men-iscussen, die zien er net zo uit als maanzaadjes
Mèniskos is gewoon het Griekse verkleinwoord of diminutief van mèn, maan, dus een klein maantje en dat is geen klein vol maantje, maar de maan op haar kleinst, dus als ze niet vol is, een maansikkel. Het moderne wetenschappelijk Latijn heeft dat gewoon overgenomen: meniscus. Het is een algemeen woord voor alles dat klein en maanvormig is en wat dacht je: de meniscussen waar wij het meestal over hebben, zijn de kraakbeenschijfjes tussen gewrichten, inzonderheid die in het kniegewricht, zoals elke voetballiefhebber weet. Maar dat is maar één van de betekenissen van meniscus: een lens die aan de ene kant bol en aan de andere hol geslepen is, noemt men ook meniscus, of maanglas; ook het verschijnsel waarbij een vloeistof in een glas een bolle vorm aanneemt als de wanden droog zijn en een holle als die vochtig zijn, is een meniscusverschijnsel. Hol noemen we ook concaaf (van cavare uithollen, denk aan een uitgegraven ruimte, een cave) en bol is convex, van convexus met dezelfde betekenis, volgens Van Dale evenwel van het Frans convexe, jaja.
Conclusie twee dus: de meniscussen in je knie zijn, net zoals de maanzaadjes, maanvormig en het woord komt van mèn-iskos, maantje. En de papaver, de maankop, dat is gewoon een mooie Nederlandse maanzaadkop, niets te maken met de Griekse mèkoon-bloemen, ge kunt nog té slim zijn ook.
En een croissant? Als toetje? Dat is Frans voor de wassende maan: croître is groeien, komt van het Latijn crescere, in het Engels is de wassende maan de crescent. Je kan onthouden hoe de wassende maan eruit ziet als je onthoudt dat ze er niet uitziet zoals de letter C van croissant en crescent.
En die croissant? Wel, in 1689 werd de opmars van het Ottomaanse Rijk tot staan gebracht voor Wenen. Naar verluidt (verluiden is een werkwoord, dus met dt!) vierde men daar toen die overwinning door broodjes te bakken in de vorm van de wassende maan, het symbool van de Islam. Die Duitse Hörnchen of hoorntjes zijn onze Franse croissants. Als je echte, letterlijke croissants wil eten, moet je ze dus met de punten naar links doen wijzen op je bord, anders zijn het décroissants, tanende of afnemende maantjes, in plaats van wassende .
Smakelijk.
08-07-2007
The Hill Bachelors, William Trevor
Deze namiddag heb ik het laatste verhaal gelezen in de bundel The Hill Bachelors van William Trevor, gepubliceerd in 2000, met twaalf verhalen die verschenen tussen 1997 en 2000 in verscheidene tijdschriften, waaronder The New Yorker; ik was toen nog geabonneerd en het was een emotioneel weerzien: je herinnert je van bij de eerste zinnen dat je het verhaal al eerder hebt gelezen, maar de afloop? En de details? Zelfs met de verhalen die ik me na acht jaar nog vrij goed herinnerde, was het nu toch weer helemaal anders.
Het is vrijwel onmogelijk om van Trevor meer dan één verhaal na elkaar te lezen, althans zo heb ik het ook nu weer ervaren. Deze verhalen, elk niet meer dan twintig bladzijden, grote druk, ruime interlinie, grijpen je naar de keel, niet als een thriller of een horrorverhaal dat doet of toch probeert, maar door de vlijmscherpe observatie van gewone mensen in hun gewone doen, de ongenadige ontluistering van ons dagelijks leven, het herleiden van emoties tot hun ultieme vlakke essentie, de mens in zijn hemd, de onverbloemde waarheid over wat mensen zichzelf en elkaar aandoen sinds het begin der tijden en elke keer opnieuw. Denk echter niet dat Trevor zich boven zijn personages verheven acht, dat hij hen beschrijft vanuit een superieure moraal, dat hij oordeelt of veroordeelt, integendeel. Hij slaagt erin zelfs voor de meest onterechte gevoelens en de meest weerzinwekkende, stuitende of misplaatste daden sympathie op te wekken, je wordt met zachte dwang gedwongen om je in te leven in de uitstervende dorpen en troosteloze steden, de verlaten straten en eenzame kroegen waar alles zich afspeelt. Je bent een van de alledaagse figuren die hij opvoert, zoals ook hij een van hen is, een broer, een oom, een kind, een toevallige voorbijganger, een kleine misdadiger, een minderbedeelde. Dit zijn twaalf ongelooflijke subtiele schilderingen van de wereld die je om je heen ziet of vermoedt; elke zin is als een nieuwe toets, een zoveelste schakering van grijs en grauw, elke paragraaf een welsprekend detail in een puzzel met tienduizend individueel geslepen stukjes. Elke laatste zin sluit een zinloos leven zinnig af, vat een brok geschiedenis ontstellend eerlijk en gevat samen, biedt een laatste vermoeden van troost na een stil bestaan vol onvermoed bezeren en argeloos voorbijgelopen pijn.
Ik weet niet hoe hij het doet. Hij heeft het natuurlijk al meer gedaan, zijn stem is onmiddellijk herkenbaar, het krassen zijn scherpe pen snijdt je meteen door de ziel zoals geen andere auteur dat vermag, zijn stijl heeft hij tot het uiterste gepolijst in vele tientallen verhalen en verscheidene romans, zijn wereld is je zo bekend als de buurt waarin je geboren bent, de school waar je ontwaakte, zijn personages zijn je zo vertrouwd als de vrienden die je maakte en verloor, de partners die je leven deelden, je kinderen in goede en kwade dagen.
Lang geleden had The New Yorker de gewoonte om de naam van de auteurs van artikels en verhalen te vermelden nà het artikel of het verhaal. Toen al wist ik telkens meteen dat ik William Trevor aan het lezen was.
Geloof me, dit is een unieke schrijver, een onvoorstelbaar begenadigd verteller, een feilloos maar altijd vergevend etser van echte mensen, een zeldzaam ontroerend monument van onpeilbare medemenselijkheid. Lees iets van hem en verrijk jezelf voor de rest van uw dagen.
07-07-2007
G-string
Zijn streng trekken betekent zoveel als: zijn plan trekken, maar ook: zijn deel van het werk doen en ook nog: voet bij stek houden, dat is: niet afwijken van een bepaalde plaats of stek, letterlijk of figuurlijk.
Die streng is een heel oud woord, dat we terugvinden in de meeste talen van onze grote familie, de Indo-Europese taalgroep. In het Grieks heb je strangalizoo: wringen, wurgen en dat doet ons denken aan het Engels strangulation, wurging, dat rechtstreeks uit het Latijn komt, waarvan ook het Franse étrangler afgeleid is.
Meteen is de toon gezet: de stem strng heeft bijna altijd te maken met aantrekken, samentrekken, bijeentrekken maar dan steeds met een negatieve, agressieve bijklank. Talloos zijn de woorden die daarmee gemaakt zijn. Onze streng betekent ook touw, of een wrong saai, of een vlecht haar (in Antwerpen zeggen ze treskes, van het Frans tresser, vlechten). Daarnaast heb je string, dat we uit het Engels geleend hebben: een touwtje, zoals a puppet on a string, of een reeks: een string gegevens, zoals in computertaal, of een snaar: de aria on the G-string is een bekende passage uit de Suite in D van J. S. Bach. Die G-string heeft een pikante bijbetekenis gekregen in het Engels en wij gebruiken die ook wel: het is een heel smal slipje, niet meer dan een touwtje, met enkel het meest elementaire kruisje; de uitdrukking zou haar oorsprong hebben in de lendendoeken van de Indianen, meer bepaald de streng waarmee ze hun lendendoek ophielden en vandaar het hele kledingstuk; anderzijds is een G-string een sol-snaar en dat is de laagste snaar op de viool, dus ook de dikste; bovendien lijkt zon mini-bikinislipje als je het draagt ook wel een beetje op een hoofdletter G, maar laten we ons niet verder afleiden.
Als je bij die stam string het voorzetsel dis- voegt, dan krijg je een nog negatievere betekenis, want dis- betekent vooral: uiteen, van elkaar weg, stuk; het geeft aan een woord een negatieve betekenis, zoals in de tegenstelling continu-discontinu. Distringere betekent uiteenrijten, opentrekken, uitrekken en vandaar: iemand weghouden van iets, hem hinderen, hem benadelen, schade berokkenen, hem in de war of in moeilijkheden brengen. Districtus betekent dan dat je in slechte papieren zit, dat men je het leven moeilijk maakt. Het Engels heeft daarvan distress gemaakt; als werkwoord betekent het iemand pijn doen, kwaad berokkenen, meestal met de bedoeling hem tot iets te dwingen dat hij niet wil, dat niet in zijn voordeel is. Het substantief distress slaat op het gevoel dat iemand heeft die aan dergelijke druk blootstaat: angst, pijn, nood, leed, zowel lichamelijk als psychisch. In het Frans is dat détresse.
Daarmee zijn we terug bij mijn vorig bericht, de vertaling van het heerlijke lied Je te veux, dat Erik Satie in 1902 als een trage wals op muziek zette voor de zangeres Paulette Darty, die hij vaak begeleidde op de piano. Het is een succesnummer geworden, dat ontelbare zangeressen en zelfs zangers op het repertoire genomen hebben en waarvan talloze versies bestaan, naast de oorspronkelijke voor sopraan en piano en voor piano solo.
Ik ontving namelijk een commentaar op die vertaling, meer bepaald van het woord détresse, dat tweemaal voorkomt in het refrein: jai compris ta détresse, en verder: plus de détresse. Ik vertaalde: ik heb je verdriet opgevangen en: geen verdrietig zijn. Niemand minder dan mijn jongste zoon Luk voelde dat anders aan. Na zijn studies Germaanse, waarin hij zich vooral met Engels en literatuurwetenschap bezighield en een knappe Masters verhandeling schreef over (toen nog net niet) Nobelprijswinnares (1980) Toni Morrison, die helaas zoals vele andere begraven ligt (de verhandeling, niet Toni, die alive and kicking is) in de kelders van de faculteitsbibliotheek, na zijn studies dus ging hij een andere richting uit, zoals hij al voordien wou, namelijk de wereld van de economie, wat hem bij het bankwezen bracht, waar hij nu een functie heeft met veel internationale contacten. In dat milieu heeft hij heel wat Franstalige contacten, zijn Frans is ondertussen impeccable, dus wie ben ik om hem tegen te spreken? Hij verwees naar de vaste uitdrukking signal de détresse, een SOS-signaal; ook het Engels heeft dat: distress call/signal. Dus niet verdriet, maar iets als nood zou een betere vertaling zijn van ons détresse/distress. We vinden dat inderdaad terug, bijvoorbeeld in de ooit zeer bekende, maar nu totaal weggedeemsterde en vergeten organisatie Kerk in Nood, Église en détresse.
In mijn etymologische inleiding heb ik geprobeerd de oorsprong van ons woord te achterhalen. Alles wijst op deze twee elementen: enerzijds de agressieve druk die uiterst ongunstige omstandigheden leggen op het individu, de dwang of duress, zoals we in het Engels zeggen; anderzijds het verpletterende gevoel van dat individu onder die fysieke of psychische druk, de angst, de zielennood.
Hoe vertaal je dat dan het best?
In de aanhef Jai compris ta détresse zou je inderdaad kunnen denken aan een signal de détresse dat de vrouwelijke geliefde heeft gehoord en begrepen (compris); dan zou het kunnen worden: Ik heb je nood(kreet/signaal) begrepen, ontvangen of opgevangen, het werkwoord dat ik gebruikte omdat het rijmde met verlangen.
Wellicht heb ik me laten (ver)leiden door een alternatieve lezing voor het tweede détresse, namelijk tristesse dat in sommige versies voorkomt, maar dat ik hier had weggelaten omdat je in een gedicht nu eenmaal geen alternatieve lezingen weergeeft en geen onpoëtische voetnoten toevoegt.
Als we het gevoel analyseren dat hier beschreven is, dan kan je de nadruk leggen op de hulp die het slachtoffer nodig heeft, zoals bij een schipbreuk, waarbij zonder hulp van buiten af geen redding mogelijk is. In een liefdesrelatie vertaalt zich dat veeleer in dat typisch smartelijk gevoel van het verliefd zijn, het Liebesleid, de angstige zielennood van de verliefde, het minneleed dat alleen de geliefde kan lenigen, de détresse de lâme of damour. En dat kan je ook vertalen zoals niet ongebruikelijk is in het Nederlands, door liefdesverdriet, of leudeuveudeu zoals wij dat eufemistisch noemden als jonge snaken.
Dus: dank je wel, zoonlief, voor je opmerking, ze heeft me verder doen nadenken over dat mooie woord. De vertaling laat ik maar zoals ze is, dat zal je hopelijk ook niet erg vinden, zeker niet na deze aanvullende verklaring en toelichting, een onpoëtische voetnoot.
05-07-2007
Je te veux Erik Satie
Ik begeer je
Muziek: Erik Satie
Tekst: Henry Pacory vertaald door Karel Dhuyvetters
Ik heb je verdriet opgevangen
mijn lieve verliefde
en bezwijk voor je verlangen
maak van mij jouw geliefde
laat alle wijsheid varen
voor ons geen verdrietig zijn
ik verlang naar dat dierbaar ervaren
van samen gelukkig te zijn
ik begeer je.
Spijt heb ik niet
en verlang slechts dat ene
dicht bij jou, daar, heel dicht
mijn hele leven te leven
dat mijn hart van jou mag zijn
en uw lippen de mijn
dat uw lijf van mij mag zijn
en van jou heel het mijn.
Ik heb je verdriet opgevangen
In je ogen zie ik ontwaken
die godgelijke liefdesgave
Laat je verliefde hart nooit verzaken
aan mijn tedere overgave
voor eeuwig verbonden
verzengd door eenzelfde vlam
in liefdesdromen gebonden
wisselen we onze zielen om.
Ik heb je verdriet opgevangen
Je te veux
J'ai compris ta détresse, Cher amoureux, Et je cède à tes voeux: Fais de moi ta maîtresse. Loin de nous la sagesse, Plus de détresse, J'aspire à l'instant précieux Où nous serons heureux: Je te veux.
Ik vraag even uw aandacht voor de poll die Seniorennet dagelijks organiseert onder zijn lezers. Vaak interessant, steeds dicht bij huis. Gisteren en vandaag gaat de vraag over leven na de dood en de resultaten zijn ronduit spectaculair. Liefst 62 % van de antwoorden stemmen in met dood is dood; slechts 22 % gelooft nog in hemel of hel, de rest is verdeeld over reïncarnatie en andere vagere mogelijkheden. Voor een zogenaamd katholiek land is dat toch wel even opkijken. Opmerkelijk is ook dat de antwoorden wellicht grotendeels komen van ouderen, dus meestal katholiek opgevoed en ook mensen voor wie de dood steeds dichterbij komt; voor hen gaat het niet om principiële stellingnamen, maar over wat er straks gaat gebeuren, morgen misschien. Het zijn eerlijke antwoorden, die tonen wat er leeft. Akkoord, het is geen wetenschappelijke enquête, maar ze is wel uiterst duidelijk en naar mijn mening zeer betekenisvol. Hier staat zwart op wit wat de mensen vandaag denken over de dood. Je kan ons niets meer wijsmaken, wij hoeven niet meer te geloven of te liegen. Wij vinden onze troost in het besef dat het leven eindig is, wij hebben geen fabeltjes nodig. Dit is wat we geloven, dit is een van de grote pijlers waarop we ons leven bouwen.
Ik had nooit gedacht dat we met zovelen waren om er zo over te denken. Het sterkt me in mijn overtuiging en geeft me weer moed om ze ook naar voren te brengen.
03-07-2007
Kundo
Ik had het hier al eens over de anniversary clock of de vierhonderd dagen-klok, je weet wel, met zon speciale slinger, die bestaat uit vier bollen en die heen en weer ronddraait, opgehangen aan een heel dunne stalen draadveer. Twee firmas zijn vooral bekend voor dergelijke klokken: Schatz en Kundo.
Kundo is een firmanaam, gevormd uit de namen van de twee partners, Kieninger en Obergfell. In 1899 begint het verhaal in Sankt-Georgen, in het Zwarte Woud, een streek die traditioneel bekend was om haar klokken, met Johann Obergfell die een fabriekje opzet voor uurwerkonderdelen. Na WO I, in 1918 komt J.G. Kieninger erbij, een specialist in email voor wijzerplaten. Zo ontstaat Kieninger und Obergfell, afgekort tot K und O, dus Kundo. Vanaf 1923 produceren ze de langlopende 400-dagen klokken en blijven dat doen tot op het einde van WO II, dan heeft men de fabriek ontmanteld. Maar het duurt niet lang voor de eigenaars de zaak weer opstarten en rond 1950 werken er weer ongeveer 80 mensen. Naast de vierhondenderd dagen-klok ontwikkelen ze een nieuw type, waarbij een gewone slinger gebruikt wordt, maar dan elektrisch aangedreven. Fritz Thoma, de knapste man van de firma, neemt verscheidene patenten op een ingenieus systeem, dat regelrecht ingaat tegen de bestaande filosofie van pendelklokken. Zoals ik in mijn vorige bijdrage zei, is een klok niet aangedreven door de slinger, zoals wij in onze onschuld/onkunde wel eens denken, maar de slinger door de klok, via het werk, door de gewichten of de veer. Bij de elektronische slingeraandrijving zet men deze theorie op zijn kop: de slingerbeweging wordt namelijk rechtstreeks aangedreven op het slingergewicht en zorgt zo voor de aandrijving van het uurwerk, waar geen gewichten of veren aanwezig zijn. Het werk wordt dus aangedreven door de slinger! De energiebron is een simpel AA-batterijtje van 1,5 volt en dat is genoeg voor een jaar slingeren. Aangezien het een pendule is, een slingeruurwerk, kan je ze heel precies afregelen door het gewichtje op de slinger op of neer te schroeven.
Er zijn verscheidene modellen, waarvan de meest bekende een wat vreemde slinger heeft die heen en weer gaat door een koperen buis (zie foto). Ik kon onlangs in de brocante een werkend exemplaar op de kop tikken voor amper acht euro, zelfs de behuizing is nog in vrij goede staat. Een plezier om het te zien werken! Gisteren zat de avondzon op de slinger en toverde op de muur goudkleurige weerkaatsingen die vrolijk op en neer gingen; het is niet zo indrukwekkend als wat ze hier een kilometer verder op de wei in Werchter doen, maar het kost ook niet zoveel en het maakt vééééél minder lawaai!
In de jaren zestig breidde de fabriek uit en begon ook andere apparaten te maken, zoals de eerste digitale klokken en besturingssystemen voor machines. Rond 1975 was Kundo de grootste fabrikant van digitale klokken in Duitsland, er werkten meer dan 600 mensen voor het bedrijf. Rond 1980 splitst de afdeling kwartsklokken af (UTS) en begint de samenwerking met een concurrent, Staiger. Het worden woelige jaren; in 1992 wordt Kundo Systemtechnik opgericht, een bedrijf dat nog steeds bestaat, maar geen klokken maakt. UTS gaat samen met Junghans voor de digitale klokken. Maar door de concurrentie uit de lageloonlanden gaat UTS in 2001 op de fles. Einde van het Kundo-klokkenverhaal. Ondertussen heeft een Chinees bedrijf de naam Kundo overgekocht, net als het even beroemde Kienzle-label. Wat nu op de markt komt onder die naam is dus goedkope Chinese rommel, zoals het valse vierhonderd dagen-klokje dat ik kocht voor 80 cent in de Kringloopwinkel en dat inderdaad Kienzle als merknaam heeft.
Gedurende eeuwen was de klok de motor van de beschaving. Elke stap in de ontwikkeling van juiste en betaalbare tijdmeters betekende meteen ook een enorme en spectaculaire ontwikkeling in de samenleving, in de ontwikkeling van de scheepvaart en dus de ontdekking van de wereld, in de kosmologie en de geografie, de werktuigkunde, de wiskunde
Vandaag is tijdsmeting een evidentie geworden, een onzichtbare alomaanwezigheid. We weten altijd en overal precies hoe laat het is, maar we staan er niet bij stil hoe dat komt en zeker niet hoe het zover gekomen is. Een simpel radiogestuurd kwartsuurwerkje van enkele euro loopt juister dan de duurste Zwitserse chronograaf, waarvan er nog steeds gemaakt worden, met de hand, in beperkte oplagen waarvoor liefhebbers heel, héél veel geld over hebben. Maar dan gaat het niet meer om de vooruitgang van de mensheid, maar om luxeproducten voor enkelingen, om vrijwel onbetaalbare toptechniek, zoals bij F1-bolides. De beste uurwerken, die de tijd nauwkeurigst bijhouden, zijn nu wel spotgoedkoop en uiterst functioneel, met allerlei bijkomende functies zoals automatische aanpassing aan de zomertijd en schrikkeljaren, wekkers, barometers, chronometers, weervoorspellers, alarmfuncties allerhande, hartslag- en bloeddrukmeters, hoogte- en dieptemeters, kompas, noem maar op, maar ze zijn zelden mooi, als polshorloge zelfs meestal gruwelijk protserig en opzichtig. Vandaar dat er nog steeds een markt is voor het klassieke pols- of zelfs zakhorloge. Net zo voor wanduurwerken en staande klokken: het zijn vrijwel nog steeds de klassieke modellen die je overal ziet, de digitale en radiogestuurde worden wel zo verbouwd dat ze nog een klassiek uitzicht hebben. Het is een eigenaardige toestand: vroeger bouwde men klokken die zo goed mogelijk deden wat ze verondersteld werden te doen: de tijd meten; de verpakking was secundair, al waren de beste en dus duurste klokken ook wel vrijwel steeds pareltjes van edelsmeedkunst. Nu maakt men nog altijd dure klokken en uurwerken zoals vroeger, maar vanuit totaal andere overwegingen, namelijk voor de luxeconsumptie, voor de exclusiviteit. Voor de functionaliteit, het meten van de tijd, kijken we allemaal op goedkope kwartsklokken en digitale en radiogestuurde uurwerken en polshorloges.
Wij hebben de tijd eindelijk overmeesterd, wij meten de tijd tot op een fractie van een seconde, als de trein over tijd is krijg je je geld (soms) terug. Weten hoe laat het is, is geen kunst meer, geen mysterie, geen privilege, zoals dat vroeger was: iederéén weet nu hoe laat het is, altijd, overal. Alles verloopt precies op tijd, de wereld lijkt wel één groot uurwerk. Alle machines houden zich aan die ene wereldtijd en zijn perfect op elkaar afgestemd, waar ook ter wereld. Als ik op eBay tijdens de laatste seconden van een veiling een bod doe, met een radiogestuurd klokje van Blokker bij de hand, snoep ik in Amerika een postuurtje van 6,50 af van een andere bieder in Australië, die ginds een seconde vroeger heeft afgedrukt.
Wij zijn de meesters van de tijd. Of de slaven.
02-07-2007
prooi
Een van de sf-horror-films waarin een buitenaards wezen in conflict komt met aardbewoners van het Schwarzenegger-type heet Predator (1987). Natuurlijk kwam er later een vervolg, Predator II en nog later zelfs een ontmoeting tussen onze Predator en die andere schreeuwlelijk uit de schier eindeloze reeks Aliens, waarin de heerlijke Sigourney Weaver al sinds 1979 (!) voor het weerwerk zorgt.
Letterlijk en in de biologie is een predator een roofdier, een dier dat zich voedt door andere dieren te doden en op te eten. In de gelijknamige film zijn de slachtoffers mensen, wat voor medemensen afschuwelijk is, maar voor de predator alledaagse kost
Predator klinkt Latijns en is het ook: praedari betekent plunderen, stelen, buitmaken, roven, veroveren; praeda is het resultaat ervan: de buit, de prooi, de winst, al is de etymologie hier waarschijnlijk veeleer te zoeken bij het werkwoord praehendere, vastgrijpen, dan bij praedari. Misschien is het werkwoord praedari zelf wel afgeleid van praeda, wie zal het zeggen. Zeker is dat praedator, rover, jager, verwoester, veroveraar betekent, net zoals praedo.
Het Engels heeft het woord netjes ingelijfd: prey is prooi, predator is rover. Het Frans evenzo: prédateur en proie.
En zo komen we bij ons Nederlandse prooi, zonder meer uit het Frans. Minder bekend is prij en dat is geen groente maar een kwaadaardige vrouw, wat dat ook moge wezen; mijn vader zaliger, een goedaardig man tot en met, placht te zeggen: er zijn drie soorten vrouwen: slechte, héle slechte en schoolmeestessen, een antiek woord voor onderwijzeressen en konsoorten. Die prij is ook een afgeleide van praeda, een soort buit dus, maar een kwalijke, iets dat je binnengehaald hebt maar waar je later spijt van krijgt. Zo wordt de jager de prooi van de prij.
29-06-2007
mundus vult decipi
Heel lang, zowat mijn hele loopbaan als universiteitsambtenaar, is mijn leuze geweest: mundus vult decipi en ik heb in die 38 jaar volop de gelegenheid gehad die wijze woorden te debiteren of mij over hun wijsheid te bezinnen. Wie de eerste was om tot die vaststelling te komen? Ik vermoed: Adam. Wie de eerste was om ze te formuleren? Daarover zijn er vele meningen. Petronius, de auteur van Satyricon, waaruit we vooral de maaltijd bij Trimalchio kennen, naast de verfilming door Fellini, die Petronius dus, die leefde ten tijde van keizer Nero, zou het als eerste neergeschreven hebben, maar ik heb het niet kunnen terugvinden in de tekst. Sindsdien duikt de spreuk vaak genoeg op, soms nog met een staartje: ergo decipiatur.
Wat betekenen deze wijze woorden? Zoiets als: de wereld wil bedrogen zijn, dus laten we de wereld maar bedriegen.
Op die manier is het de ultieme rechtvaardiging voor alle bedriegers en raddraaiers ter wereld, voor alle godsdiensten en voor alle mediagoeroes en voor alle propagandaministers sinds Goebbels. De mensen zelf willen bedrogen worden, ze vragen erom, ze willen niets liever, waarom zouden we het dan niet doen?
Hoe komen ze erbij? Wel, zoals het antwoord van de reporter ter plaatste steevast begint, wel, Martine, het ziet er naar uit dat minister Goebbels wel eens gelijk zou kunnen gehad hebben. De mensen laten zich zo gemakkelijk om de tuin leiden, dat je de indruk zou kunnen krijgen dat ze zitten te wachten op iemand die met hen een loopje neemt. Mensen zijn goedgelovig, ongelooflijk gemakkelijk beet te nemen. Gullible, in het Engels, met onzekere etymologie. Hoe geruchten de ronde doen, hoe de meest onwaarschijnlijke verhalen als de zuivere waarheid doorverteld worden En vroeger was het nog veel erger dan nu. Als je sommige oude teksten leest, middeleeuwse reisverhalen bijvoorbeeld, dan vraag je je af of er werkelijk iemand was die dergelijke nonsens ook maar enigszins geloofde. De theologische argumentaties die men tot voor kort opbouwde zijn geen haar beter Wat men ons toch wijsmaakte! Van masturberen zou je blind worden, dat heb ik zelf vernomen in het zevende studiejaar van de lagere school, van een van onze beste meesters. Gelukkig dat hij ongelijk had, je zou wat zien! Of juist niet
Die goedgelovigheid van de mens is ook een zeer aantrekkelijk aspect van zijn karakter. Het laat hem toe open te staan voor fantasie, voor het onverwachte, voor verhalen, voor sprookjes, voor literatuur, voor goochelaars, voor theater en opera, voor alle make believe, voor alle fictie.
De goedgelovigheid van mensen is op zich dus geen slechte eigenschap; er misbruik van maken wel. Een beschaafde blanke stond ooit te kijken hoe een groep wilde inboorlingen zich aan het wassen was in het water van de rivier, allemaal poedelnaakt natuurlijk. Hij vroeg aan zijn gids: Is dat niet wat ongepast, zo allemaal naakt ondereen? Waarop de gids: Nee, eigenlijk niet, maar ernaar staan kijken wel
Er zijn altijd al mensen geweest die ingezien hebben dat je andere mensen, zelfs zogenaamd verstandige, vrijwel om het even wat kan wijsmaken, als je het maar goed aan boord legt, en ook dat je daarmee je eigen voordeel kan doen. Onder meer godsdienst is op dat principe gebouwd. Cicero had daarover het volgende te zeggen: Vetus autem illud Catonis admodum scitum est, qui mirari se aiebat quod non rideret haruspex haruspicem cum vidisset (Cicero, De Divinatione 2.24.51). Vrij vertaald: Cato de Oudere zei ooit dat het hem zou verbazen als een waarzegger niet zou glimlachen wanneer hij een andere waarzegger tegenkomt. Wie ooit priesters onder elkaar bezig gehoord heeft, of politici, weet wat Cato en Cicero bedoelden.
Het is niet omdat mensen vrij gemakkelijk te misleiden zijn, dat wie ze misleidt daardoor zou verontschuldigd zijn, zeer integendeel. Wie inziet dat je ongestraft leugens kan vertellen, krijgt daardoor geen vrijgeleide om dat te doen, maar is daarentegen schuldig onder verzwarende omstandigheden wanneer hij van die gullibility misbruik maakt. Je kan met andere woorden nog onschuldig pleiten als je mensen onbewust een leugen hebt verteld, maar Goebbels wist perfect wat hij deed en laadt dus een nog zwaarder oordeel op zich. Corruptio optimi pessima, de misdaden van de besten zijn de ergste. Wie een onwetende, een kind misleidt, treft dubbele schuld, die krijgt een bijbelse molensteen om de hals.
Ja, mundus vult decipi, de wereld wil bedrogen zijn, dat zien we alle dagen, maar in hemelsnaam: non ergo decipiatur, laat dat geen reden zijn om de wereld ook willens en wetens te bedriegen.
Eerlijk duurt het langst. Dat is zeker zo, letterlijk, als je fortuin wil maken. Maar het betekent ook: oneerlijkheid duurt niet lang. Dus op langere termijn ben je het best eerlijk. Zelfs als kunstenaar. Een grapje mag best, zelfs een scatologisch, maar dat betekent nog niet dat je de mensen zever in zakjes moet verkopen, of stront uit een machine, dat is geen kunst.
Het is ook geen Kunst.
Non decipiatur mundus.
26-06-2007
pronik en andere recreatieve getallen
Vier maal vijf is twintig, dat is er bij mij in het tweede studiejaar ingedramd toen we de tafels van vermenigvuldiging zo vaak herhaalden dat we ze voor de rest van ons leven bij de hand hebben. Dat is wel gemakkelijk, eerlijk gezegd, bij het hoofdrekenen; je kan altijd naar dat gedreun teruggrijpen.
Het kwadraat van vier is zestien. Tel daar nog eens vier bij en je krijgt ook twintig.
Wat blijkt? De som van een getal en zijn kwadraat is gelijk aan het product van dat getal en het getal dat erop volgt, en omgekeerd, natuurlijk. Dat is niet enkel zo bij vier en vijf, maar bij alle opeenvolgende gehele getallen, bijvoorbeeld 20 en 21, want 20² plus 20 is 420 en 20x21=420, je kan zelf nog verder proberen.
In wiskundetaal: n² + n = n x (n+1)
Dat lijkt ingewikkelder dan het is, want het kwadraat is gewoon het getal vermenigvuldigd met zichzelf; als je het getal daar nog eens bijtelt, is dat hetzelfde als het getal vermenigvuldigen met een getal dat één groter is dan zichzelf, QED.
Zon getal, dat dus het product is van twee opeenvolgende gehele getallen, noemt men een pronikgetal.
Dit zijn de eerste pronikgetallen: 0, 2, 6, 12, 20, 30, 42, 56, 72, 90, 110, 132, 156, 182, 210, 240, 272, 306, 342, 380, 420, 462
Van Dale nee, hij weet niet waar pronik vandaan komt, behalve dan van het middeleeuws Latijn numerus pronicus, dan beweert hij met grote stelligheid: verdere etymologie onbekend; ja, bij Van Dale wel, ja. Want pronicus is toch een neefje van pronus, zoals we in het Engelse prone nog zien: geneigd tot, neigend naar, aanleunend bij en dat maakt het meteen duidelijk, want de twee factoren van een proniek getal staan naast elkaar, leunen tegen elkaar aan, zoals vier en vijf of twintig en eenentwintig. Zo moeilijk is dat toch niet? En als je iets niet weet, maak daar dan geen zaak van maar zwijg dan discreet, zoals je zo vaak doet, Van Dale, dan riskeer je niet dat een simpele gepensioneerde het weer beter wil weten.
Men noemt pronikgetallen ook oblonge getallen, oblong betekent langwerpig, en dit is waarom:
Men noemt ze in het Engels ook heteromecic en dat is Grieks heteromèkès: van ongelijke lengte, de ene zijde is langer dan de andere; men zegt ook: prolate en dat is Latijn prolatus: uitgerokken; men bedoelt dat als je het getal grafisch voorstelt, je een rechthoek krijgt, geen vierkant, zie verderop: tetragonale getallen. Merk op dat alle pronikgetallen heteromeek zijn (kent iemand de Nederlandse term? Van Dale niet ), de grafische voorstelling is een rechthoek, geen vierkant; maar niet alle heteromeke getallen zijn proniks: 10 is heteromeek, want 2x5, maar niet proniek, want die twee getallen volgen niet opeen.
Proniks zijn het dubbel van trigonale getallen en dat is Grieks (drie-hoekig) voor een getal dat het aantal punten voorstelt als je driehoeken bouwt: je begint met een lijn en daarop twee punten, dan een punt tussen en boven die twee:
*
* *
Dan drie punten op een lijn, twee ertussen en boven en dan één daartussen en boven, geeft zes:
*
* *
* * *
en zo verder. Tel het aantal punten: dat zijn trigonale (driehoekige) getallen. De eerste zijn: 1, 3, 6, 10, 15, 21, 28, 36, 45, 55.
Wiskundig schrijf je een trigonaal getal zo: ½ n (n+1) zoals ½ van 5 vermenigvuldigd met vijf plus een of 2,5 maal zes, dus vijftien, probeer het eens met een ander getal.
We zitten hier bij de figuurlijke getallen, rijen van de natuurlijke getallen die je grafisch kan voorstellen. Blijven we in één vlak, dan zijn het veelhoekige of polygone getallen.
Naast de driehoekige getallen heb je ook tetragonale of vierhoekige getallen: dat zijn de kwadraten. Die zijn vierkant, natuurlijk, wiskundig het simpele n². Een getal is een kwadraat, en alleen dan, als je zoveel punten precies in een vierkant kan zetten:
Als je vijfhoeken bouwt zoals daarnet de driehoeken, wat je met enige verbeelding wel kan, zoek anders eens pentagonal numbers op in Wikipedia, daar krijg je een mooie bewegende visuele demonstratie, dan krijg je pentagonale getallen. Dit zijn de eerste: 1, 5, 12, 22, 35, 51, 70, 92, 117, 145, 176, 210, 247, 287, 330, 376, 425, 477, 532, 590, 651, 715, 782, 852, 925, 1001.
Wiskundig is dat n²+ ½ n (n-1) zoals in 5² plus 2,5 maal 4 of 25 plus tien is 35.
Als we getallen ook ruimtelijk gaan voorstellen, dan gaan we van polygoonaal naar polyeders of veelvlakken.
Acht is een kubiek getal, want voor een kubus, dat is een zesvlak of een hexaëder, heb je acht punten nodig. Acht kan je ook zo schrijven: 2³, dat is 2x2x2. Dit zijn de eerste kubieke getallen: 0, 1, 8, 27, 64, 125, 216, 343, 512, 729, 1000, 1331, 1728, 2197, 2744, 3375, 4096, 4913, 5832, 6859, 8000, 9261, 10648, 12167, 13824, 15625, 17576, 19683, 21952, 24389, 27000, 29791.
Een piramide met als basis een driehoek is een tetraëder en die heeft vier punten, dus vier is een trigonaal piramidaal getal. Dit zijn de eerste in die reeks: 1, 4, 10, 20, 35, 56, 84, 120, 165, 220, 286, 364, 455, 560, 680, 816, 969, Merk op dat het n-de getal van deze reeks de som is van de eerste n trigonale getallen hierboven, bijvoorbeeld 1+3+6+10+15 = het vijfde uit de reeks: 35.
Vijf is dan weer een tetragonaal piramidaal getal, want met vijf punten maak je een vierzijdige piramide en dat is een vijfvlak of een pentaëder. De eerste tetragonale piramidale getallen zijn: 1, 5, 14, 30, 55, 91, 140, 204, 285, 385, 506, 650, 819.
Al die en nog meer grafische voorstellingen van getallen kende men al in de tijd van Pythagoras (-500). Het principe was dat van het voortbouwen, telkens met één eenheid, de gnomon, zoals we deden met onze driehoekjes: hoeveel punten heeft een driehoek die net groter is dan een met drie punten? Evenzo met de kubussen: hoeveel punten heeft een kubus die net groter is dan die met acht punten?
Denk ook eens aan ons verhaal van enkele dagen geleden over het A4-formaten (zie het lijstje hiernaast): ook daar bleef de vorm constant bij verschillende afmetingen, volgens de verhouding 1 op de vierkantswortel van 2 of 1:Ö2. De reeks van Fibonacci die we daar vermeldden is net zon speciale reeks als de figuurlijke getallenreeksen die we hier bespraken. Men spreekt ook van recreatieve getallen of van recreatieve wiskunde, een beetje wat wij nu met sudoku doen.
Het moet een fascinerende bezigheid geweest zijn om die fascinerende en verrassende eigenschappen van simpele getallen te ontdekken. Het waren de eerste verkenningen in de wiskunde, die onder meer toelieten vierkantswortels te berekenen.
Als je op een feestje niet meer weet wat zeggen tegen je tafeldame of -heer, vraag dan eens wat een pronikgetal is?
Op de foto: een magisch vierkant, het allereerste, ontdekt in China door Lo Shu, met alle cijfers van 1 tot 9 zo gerangschikt dat de som in alle richtingen 15 is.
25-06-2007
Diva Edita Gruberova
Mijn liefde tot de opera is me met de moedermelk ingegeven en in onze familie gaat het verhaal dat mijn moeder me twee jaar lang de borst gegeven heeft, wat misschien nog andere van mijn voorliefdes verklaart
Iedereen die een beetje van opera houdt, was gisteren present op Nederland 2 voor het slotconcert van het Holland Festival, een avond met Edita Gruberova. Ik heb hier al eerder over haar geschreven, op 6 december 2006, naar aanleiding van Bellinis Beatrice di Tenda, kijk het eventueel eens na in het lijstje hiernaast. Ik was toen behoorlijk onheus, althans over de verschijning en het acteertalent van deze diva en wil dat bij dezen goedmaken, want gisteren was toch wel echt een hoogdag in operaland. Ik ben waarlijk blij dat ik, zelfs al was het maar op Tv, dit nog heb mogen meemaken.
Gruberova is van december 1946 (en ik van januari van dat jaar) en ze zingt als de besten. Gisteren was haar repertoire Donizetti en Bellini, waarbij weer eens bleek hoe zwaar Donizetti onderschat is, zeker in vergelijking met Bellini; met name de muziek die het orkest van hem krijgt toebedeeld is zoveel beter dan de uiterst simpele begeleiding die Bellini debiteert.
Wat zal ik over de prestatie van Gruberova zeggen? Ze was veel beter dan toen, in Beatrice, waaruit ze ook nu weer een grote aria zong. Ze was levendiger, veel expressiever, menselijker, acteerde stukken beter in deze concertomgeving dan toen op toneel. Ze zág er zelfs beter uit, meer grande dame dan huismuis of overjaarse onderwijzeres, zoals ik haar vorig jaar beschreef.
Haar stem is intact en dat wil wat zeggen, want zoals de hare zijn er niet veel. Ze is meesterlijk in haar beheersing van de ingehouden hoge noten, van de feilloze aanzet. Tegenover de opname van 2001 vond ik haar timbre zelfs aantrekkelijker, wat overtuigender in het laag, wat voller, minder metaalachtig tot in het hoogste register, dat nog steeds rillingen bezorgt en een krop in de keel. Gisteren demonstreerde ze dat met spectaculair gemak en uiterste bravoure voor een publiek dat nu eens hoorbaar stil was, dan weer overdonderend enthousiast.
Het is me wat! Je luistert niet naar een fenomenale stem die wat kunstjes uithaalt, je ontmoet een vrouw van vlees en bloed op het toppunt van haar kunnen, die feilloos demonstreert waartoe een mens in staat is als die begiftigd is met een goddelijk instrument en dat een leven lang gecultiveerd heeft; je bewondert de durf en het gemak waarmee ze de moeilijkste passages aandurft, de meest speelse coloratuurnoten doet sprankelen, de meest veeleisende hoge eindnoten vlekkeloos en met volle overgave uitzingt. Dit is zoveel meer dan spektakel, zoals van een acrobaat, want dat is, ondanks de even veeleisende techniek en de even noodzakelijke begaafdheid, uiteindelijk enkel spektakel, enkel verbluffend. Dit, dit is kunst, grote Kunst, dit is de mens in zijn glorieuze briljante grootsheid.
Wij, ordinaire stervelingen, kunnen enkel dankbaar zijn dat we zoiets bewonderend mogen aanschouwen en ontroerd aanhoren.
Dank u voor een memorabele avond, Holland Festival en vooral U, Edita Gruberova, ik zal nooit nog iets denigrerend over U zeggen of schrijven.
Categorie:muziek Tags:muziek
23-06-2007
Voi che sapete
Wie zich verdiept, zoals ik de laatste tijd wat gedaan heb, in de heel grote lijnen van de evolutieleer, wordt getroffen door de gelijkenissen, veeleer dan door de verschillen tussen de mensen. Homo sapiens bestaat al 50.000 jaar vrijwel ongewijzigd als soort, met alle verbluffende mogelijkheden aanwezig. Wat zitten we dan te zaniken over vreemdelingen? Wat is een vreemdeling, als je beseft hoe absoluut eender wij allemaal zijn?
Ik hoef het niet uit te leggen, het aanvoelen van het vreemde is in onze en misschien wel in elke maatschappij aanwezig en wellicht is dat altijd al zo geweest ook. Naast de genetische analyse en omschrijving van de unieke gezamenlijke identiteit van de soort homo sapiens is er ook een kleurrijke beschrijving mogelijk van de weelderige menselijke fysiologie, van de merkwaardige en opvallende lichamelijke verschillen tussen mensengroepen.
De zogenaamd zichtbare verschillen tussen mensen zorgen onmiddellijk voor een eerste spontane afstand. Denk aan huidskleur en de fysionomie, het gelaat, de meest direct aansprekende eigenschappen van een mens. Er is vanzelf-sprekend ook de taal, die vrijwel onoverkomelijke drempels maakt voor directe communicatie, naast mogelijkheden om precies die afscheiding te overbruggen.
De mens is genetisch identiek, maar heeft zich ook al zo lang hij bestaat gediversifieerd, bewust of onbewust een verschil gemaakt met anderen, in die mate zelfs dat op een van de onbetwistbare intellectuele hoogtepunten van onze westerse beschaving, de 19de eeuw, de intellectuele elite dermate diep doordrongen was van het verschil tussen de rassen dat men ervan overtuigd was dat die rassen niet evenwaardig waren, maar ondergeschikt, afzonderlijk geschapen, onverenigbaar en dat elke vermenging zoveel als mogelijk moest vermeden worden omdat het resultaat enkel tot verlaging van het niveau kon leiden.
Vooral in die 19de eeuw waren niet alleen de rassen onderverdeeld in overheersende en onderworpene, ook binnen die westerse beschaving was er een strenge indeling in hoger-lager standen en rangen, met dezelfde taboes tegenover het overschrijden van die uiteraard totaal artificiële grenzen. Dus ook binnen fysiologisch vrijwel identieke groepen zijn er enorme verschillen. Neem onze eigen omgeving en kies daarin twee willekeurige personen en vergelijk die op enkele belangrijke punten. Je zal ontdekken dat de ene vlot vijf talen spreekt en de andere nauwelijks 2000 woorden van zijn eigen moedertaal kent en nauwelijks kan lezen of schrijven; dat de ene in een ongelooflijke rijkdom leeft en daarvan alle uiterlijke kenmerken vertoont en de andere zeer zichtbaar ten onder gaat in de marginaliteit. En zo kan je nog even doorgaan, terwijl als je al die exemplaren in hun blootje zet, bijvoorbeeld voor een foto van Spencer Tunick, die overigens zijn familienaam niet echt eer aandoet, al die zo evident geachte beschavingsverschillen gewoon verdwijnen.
Mensen zetten zich af tegen het andere, het vreemde, ze zien er spontaan een bedreiging in van het eigene. Talloos zijn de boeken die daarover geschreven zijn, pro en contra, fijnzinnig en strafbaar degoutant, maar erg veel is er niet veranderd, het vreemde stoot nog altijd af, Elephant Man blijft een freak. Een simpele copulatie kan dan wel bewijzen dat we allemaal dezelfde mensen zijn, onze maatschappij wordt nog steeds eindeloos en overlappend ingedeeld in uniforme groepen, verenigingen, sociale lagen, godsdiensten en zo verder, ieder met zijn vlag, iedereen zijn wimpel, we still get put in boxes and we still come out the same.
En toch Toch beleven wij onze momenten van diepste emotie bij het ontmoeten van de andere, wanneer je plots beseft dat iemand in jou geïnteresseerd is, om je geeft. Dan heeft het geen belang meer of die andere blank of zwart is, dikke lippen heeft of spleetogen, Chinees spreekt of plat Seefhoeks, arm of rijk is, geleerd of voorzien van een gezond boerenverstand. Dan vallen alle grenzen weg, zijn alle drempels verdwenen, alle praktische bezwaren, alle vooroordelen. Dan ontmoet Romeo zijn Julia, Maria haar Tony, Bécaud zijn Nathalie
Dat is het wat ik krampachtige verdedigers van hun fel overroepen hoogheilige eigenheid toewens: dat de schellen hen van de ogen vallen, dat ze in hun blootje komen te staan en weer gewoon homo sapiens zijn, mensen die weten.
Voi che sapete che cosa è amor, donne vedete s'io l'ho nel cor. Quello ch'io provo vi ridirò; è per me nuovo, capir nol so. Sento un affetto pien di desir, ch'ora è diletto, ch'ora è martir. Gelo, e poi sento l'alma avvampar, e in un momento torno a gelar. Ricero un bene fuori di me. Non so ch'il tiene, non so cos'è. Sospiro e gemo senza voler, palpito e tremo senza saper. Non trovo pace notte, nè dì, ma pur mi piace languir così. Vio che sapete che cosa è amor, donne, vedete s'io l'ho nel cor.
Jullie die weten wat de liefde is, dames, kijk of ik dat in mijn hart voel, ik zal jullie vertellen wat ik ervaar. Voor mij is het iets nieuws, dat ik niet begrijp, het is een gevoel vol van verlangen, nu eens een genot, dan weer een marteling; ik bevries en dan weer staat mijn hart in brand en even later is het weer bevroren. Ik zoek iets goeds dat niet in mij zit, ik weet niet wie het heeft, weet niet wat het is. Ik zucht en ik kreun en ik wil het niet, ik tril en ik beef en ik weet het niet. Ik vind geen vrede bij nacht of bij dag en toch is het een genot zo te lijden. O, dames jullie die weten wat de liefde is, zeg me of het dat is wat ik in mijn hart voel.
aria van Cherubino uit Mozarts Figaros bruiloft vertaald door Karel Dhuyvetters op 23 juni 2007.
21-06-2007
Sire, er zijn nog enkel Vlamingen en Franssprekenden
Het was al duidelijk tijdens de verkiezingscampagne. Het werd alleen maar evidenter in de discussies tussen de overwinnaars en de verliezers achteraf. En het begint nu ook door te dringen tot op de hoogste niveaus: in dit landje leven Vlamingen en Franstaligen als vreemdelingen naast elkaar. Het hoeft ons niet te verwonderen, want dit is nooit een gelukkig huwelijk geweest, van verliefdheid is er nooit sprake geweest en nooit zijn de beide partners gelijkwaardig geweest. De ontvoogdingsstrijd van de Vlamingen heeft ons zelfstandigheid gebracht, maar heeft ons tevens vervreemd van de Franssprekenden en enkel onbegrip opgeleverd tegenover de unitaire structuren die ons voorkomen als opgelegd, niet vrij gekozen, als hinderpalen, niet als middelen om een doel te bereiken.
De federale verkiezingen zijn een pijnlijke ervaring gebleken. De Franssprekenden hebben zich uitgesproken over wat hen beroerde, zoals de hegemonie van de PS die op haar cliëntelistische en collectivistische grondvesten trilt, de Vlamingen over wat hen verontrustte: de afwezigheid van het klassieke centrum en het middenveld in het federaal bestuur, de suprematie van wat zij als volksvreemd beschouwen: socialisme als de bescherming van een arbeidersklasse die niet meer bestaat, progressief liberalisme als een overblijfsel van een elitaire kaste van 19de-eeuwse bazen, grote zelfstandigen en liberaal-denkende intellectuelen. Dan nog liever stemmen op een man die recht(s) voor de raap is en zo duidelijk praat als we gewoon zijn op café te doen.
Federale verkiezingen zijn totaal overbodig. Er is geen gezamenlijke agenda waarover we het eens zijn, we kunnen ons niet eens uitspreken over het aantal zetels dat naar Vlamingen en Franssprekenden gaat, dat ligt grotendeels vast, enkel in het Brusselse kan er eentje verschuiven, zonder verder gevolg in het parlement. We kunnen niet tegen de Walen stemmen en zij niet tegen ons. Waarom dan federale verkiezingen? Het zou veel eenvoudiger zijn indien het federale parlement gewoon zou samengesteld zijn op basis van de uitslag van de verkiezingen in de gewesten. Dat zou pas een vereenvoudiging zijn en een democratische bovendien. Het zou ook de hele discussie over gelijktijdige verkiezingen oplossen en ook die over asymmetrische regeringen.
De volgende stap zou dan zijn een verdere staatshervorming, waarbij zowat alle bevoegdheden naar de deelstaten zouden gaan, tenzij ze ondertussen naar Europa zouden overgeheveld zijn, zoals dat in toenemende mate gebeurt, gelukkig.
Dan zou blijken dat we geen senaat meer nodig hebben en geen federale kamer, maar een overlegorgaan waar een beperkt aantal vertegenwoordigers van de deelstaten overleggen over de weinige dingen die we nog gemeen hebben. Het lijstje zou wel eens erg kort kunnen zijn: zelfs de kwestie van de geluidsnormen voor Zaventem zou men veel beter door Europa laten regelen.
In een dergelijk bestel zou de plantentuin van Meise, eens de trots van ons land, niet verkommeren in de handen van onkundige politici die er zelfs niet de minste belangstelling voor hebben.
Maar wij zitten vast, want er is niet eens een forum waar we de staatshervorming kúnnen bespreken. Wij Vlamingen kunnen niet over ons eigen lot beschikken, wij zijn gebonden aan de Franstaligen en aan het koningshuis door gewoonten, verdragen, wetten, akkoorden, twee derdenmeerderheden, alarmbelprocedures enzovoort. We kúnnen ons niet eens afscheiden, zoals op de Franstalige Tv te zien was. Voor elke volgende stap naar zelfbeschikking moeten we een prijs betalen, elke toegeving aan onze eisen moeten we afdwingen, al eeuwen lang.
Voor een huwelijk dat niet uit liefde werd gesloten, waarin de partners niet evenwaardig zijn en geen ruimte krijgen om zichzelf te ontplooien, waar geen gezamenlijke wil tot slagen meer is, geen samenwerking, geen besef dat men elkaar nodig heeft, dat samen werkt, daar is geen toekomst meer. Indien het een huwelijk was tussen twee mensen, dan was men al lang vreedzaam uiteen gegaan. België is een gedwongen verstandshuwelijk dat na 175 jaar nog enkel voor de schone schijn in stand gehouden wordt, terwijl de partners al lang hun eigen gangen gaan. In dergelijke omstandigheden zijn het de kinderen die lijden: de nationale plantentuin, de nationale voetbalploeg, het nationaal orkest, het olympisch comité, de prinsen, het Rode Kruis, Brussel, Zaventem
Straks moeten we met zijn allen naar het Centrum voor Gelijke kansen en Bestrijding van racisme om onze nationale problemen op te lossen, zoals men al eens geprobeerd heeft met het Vlaams Blok, zonder enig succes, overigens.
Men is tijd aan het verliezen met een onmogelijke regering te vormen, terwijl men de federale regering zou moeten afschaffen en ze beperken tot een overlegstructuur voor de gewesten. Uit de besprekingen die nu gevoerd worden, kan alleen een nieuw monster te voorschijn komen, zonder levensvatbaarheid, een anomalie die maar zal overleven tot het volgende infaam akkoord tussen ongelukkige partners.
Laten we toch akkoord gaan dat we niet meer akkoord gaan. Laten we er een einde aan maken, het heeft lang genoeg geduurd.
20-06-2007
pupil
Ik nodig je uit voor een etymologische verkenning naar je oogappel. Meteen weet je niet op welk been te staan: wat bedoel ik? Enerzijds is dat letterlijk de appel van je oog, de donkere kring in het midden van de oogbol, je pupil. Anderzijds is het ook wat je het dierbaarst is en dat betekent traditioneel je kinderen. Die dubbele betekenis vinden we zowat overal terug.
In het Nederlands, het Frans en het Engels is een pupil(le) zowel het midden van je oog als een kind, meer bepaald een weeskind onder voogdij, of ook een leerling. We kunnen nog verder teruggaan en dan komen we bij het Griekse korè, dat eveneens zowel meisje als pupil betekent en bij het Latijn, dat de oorsprong is van ons woord van de dag: pupil.
Het begint daar bij puer en dat is een kind. Daarvan afgeleid is het verkleinwoord of koosnaampje pupus, vrouwelijk pupa. Nog meer kozend en het is pupula of pupilla en dan herken je het meteen ook.
Maar waarom noemen we het midden van het oog, de opening langs waar het licht naar binnen komt door de ooglens, een kindje? Vreemd genoeg doen we dat in het dialect ook: kindeke, kindeken, kinnekes, het zijn heel gebruikelijke namen in verscheidene dialecten voor de pupil. Ook in het Engels zei men vroeger baby: to look babies is mekaar in de ogen kijken. Wij zeggen ook poppetje, zoals in kijk eens in de poppetjes van mijn ogen! en dat is nog eens het zelfde, want het komt eveneens van pup(p)a, wat ook in het Latijn al pop betekende, net zoals het Franse poupée en het Engelse puppet. Zelfs puppy voor jonge hond betekent eigenlijk baby-hond op pop-hondje.
Maar waarom die twee betekenissen, kind en oogopening?
Wel, daarvoor moet je eens diep in de ogen van je geliefde kijken, letterlijk dan. Misschien is het je nog niet opgevallen, maar de mensen hebben al heel lang geleden gemerkt dat je jezelf kan weerspiegeld zien in de pupil van de andere, in het klein dan. Je ziet dus in dat oog een klein mensje, een kindeke, een baby, een pupilla.
En zo kreeg de pupil haar naam.
Maar ook de oorspronkelijke, letterlijke betekenis bleef bestaan in verscheidene talen, die van een kind, zodat we nu twee pupillen hebben (grapje ).
Geloof je het niet? Kijk straks je oogappel eens diep in de pupillen, misschien kom je jezelf wel tegen.
19-06-2007
Georges Brassens Le pluriel
In t meervoud
Georges Brassens, 1966
Awel, meneer, zeggen ze mij wel eens, je bent er mij eentje, als ik weer eens weiger in te stappen op hun trein. t Is waar, ongetwijfeld: k ben geen brave apostel, een buitenbeentje. Ik, ik heb niemand anders nodig om er eentje te zijn.
In t meervoud is een mens nergens goed voor, vrienden: met meer dan zijn vieren ben je een bende stommekloten. Een bende op mijn eentje, verdomme! dat is mijn regel, onverdroten. In de lijst van de deelnemers zal je mijn naam niet vinden.
Lieve God, wat al processies, wat een ganzenpassen, wat een groepen, wat een verzamelingen en stoeten allerhande, al die ligas, cliquas, meutas, al die troepen, voor zon inventaris is geen Prévert voorhanden.
In t meervoud is een mens nergens goed voor, vrienden: met meer dan zijn vieren ben je een bende stommekloten. Een bende op mijn eentje, verdomme! dat is mijn regel, onverdroten. Bij het huilen van de wolven zal je mijn stem niet vinden.
O, ja, het was een nobele zaak, een bovenste beste! We waren verliefd, we zijn met haar getrouwd. We wilden allemaal gelukkig zijn met haar, maar ten langen leste waren we met te veel, en dat hebben we ons berouwd.
In t meervoud is een mens nergens goed voor, vrienden: met meer dan zijn vieren ben je een bende stommekloten. Een bende op mijn eentje, verdomme! dat is mijn regel, onverdroten. In de lijst van de uitverkorenen zal je de mijne niet vinden.
Ik ben die ene die de fanfare voorbij laat trekken, in sourdine stil een opstandig liedje zit te zingen. En tot die heren die mijn melodietje verstoort, zeg ik lekker: bende lawaaimakers! Ik ben net zo goed in die dingen!
In t meervoud is een mens nergens goed voor, vrienden: met meer dan zijn vieren ben je een bende stommekloten Een bende op mijn eentje, verdomme! dat is mijn regel, onverdroten. In het rijtje pupiters zal je de mijne niet vinden.
Als je om madam te kozen met zijn twaalven moet zijn dan amuseer ik me op mijn eentje wel. Ik ben die ene die zich ver houdt van vrijen als een zwijn: een obelisk is een monoliet, weet je wel?
In t meervoud is een mens nergens goed voor, vrienden: met meer dan zijn vieren ben je een bende stommekloten. Een bende op mijn eentje, verdomme! dat is mijn regel, onverdroten. Waar de piemels in rotten staan zal je de mijne niet vinden.
Jaloers ben ik voor geen cent op doden die in bosjes vallen. Ik hoop dat ik groot genoeg ben om alleen mijn schup af te kuisen. Ik wens geen hulp als ik in mijn kuil moet afdalen; ik deel al wat je wil, maar niet het hemd om er van onder te muizen.
In t meervoud is een mens nergens goed voor, vrienden: met meer dan zijn vieren ben je een bende stommekloten. Een bende op mijn eentje, verdomme! dat is mijn regel, onverdroten. In een hoop knoken zal je mijn scheenbeen niet vinden.
Vertaling door Karel Dhuyvetters, 19 juni 2007
Le pluriel
Georges Brassens, 1966
" Cher monsieur, m'ont-ils dit, vous en êtes un autre ", Lorsque je refusai de monter dans leur train. Oui, sans doute, mais moi, j'fais pas le bon apôtre, Moi, je n'ai besoin de personn' pour en être un.
Le pluriel ne vaut rien à l'homme et sitôt qu'on Est plus de quatre on est une bande de cons. Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens. Dans les noms des partants on n'verra pas le mien.
Dieu ! que de processions, de monomes, de groupes, Que de rassemblements, de cortèges divers, - Que de ligu's, que de cliqu's, que de meut's, que de troupes ! Pour un tel inventaire il faudrait un Prévert.
Le pluriel ne vaut rien à l'homme et sitôt qu'on Est plus de quatre on est une bande de cons. Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens. Parmi les cris des loups on n'entend pas le mien.
Oui, la cause était noble, était bonne, était belle ! Nous étions amoureux, nous l'avons épousée. Nous souhaitions être heureux tous ensemble avec elle, Nous étions trop nombreux, nous l'avons défrisée.
Le pluriel ne vaut rien à l'homme et sitôt qu'on Est plus de quatre on est une bande de cons. Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens. Parmi les noms d'élus on n'verra pas le mien.
Je suis celui qui passe à côté des fanfares Et qui chante en sourdine un petit air frondeur. Je dis, à ces messieurs que mes notes effarent : " Tout aussi musicien que vous, tas de bruiteurs ! "
Le pluriel ne vaut rien à l'homme et sitôt qu'on Est plus de quatre on est une bande de cons. Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens. Dans les rangs des pupitr's on n'verra pas le mien.
Pour embrasser la dam', s'il faut se mettre à douze, J'aime mieux m'amuser tout seul, cré nom de nom ! Je suis celui qui reste à l'écart des partouzes. L'obélisque est-il monolithe, oui ou non ?
Le pluriel ne vaut rien à l'homme et sitôt qu'on Est plus de quatre on est une bande de cons. Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens. Au faisceau des phallus on n'verra pas le mien.
Pas jaloux pour un sou des morts des hécatombes, J'espère être assez grand pour m'en aller tout seul. Je ne veux pas qu'on m'aide à descendre à la tombe, Je partage n'importe quoi, pas mon linceul.
Le pluriel ne vaut rien à l'homme et sitôt qu'on Est plus de quatre on est une bande de cons. Bande à part, sacrebleu ! c'est ma règle et j'y tiens. Au faisceau des tibias on n'verra pas les miens.
17-06-2007
Mongooltje of syndroom van Down?
We staan er meestal niet bij stil, maar soms moet het wel. Wat gebeurt er precies bij de voortplanting? Biologisch gezien, bedoel ik, met de eicel en de zaadcel die elkaar liefdevol ontmoeten. Die beide cellen bezitten slechts de helft van onze chromosomenparen, van elk een. De vereniging van de eicel en de zaadcel maakt het weer compleet: er zijn weer chromosomenparen, het leven kan weer beginnen. Helaas kan het ook wel eens goed fout gaan. Zo kan het gebeuren dat een chromosomenpaar bij een van de partners niet splitst, dat het paar nog in de eicel zit, bijvoorbeeld. Als die dan samensmelt met een zaadcel, heeft de bevruchte eicel van een van de chromozomen drie exemplaren in plaats van de normale twee. Als dat gebeurt met het 21ste chromozoom, en dat is het geval in één op 600 tot 1000 geboortes, dan leidt dat tot een afwijking die goed bekend is, al weten we niet altijd goed hoe we ermee moeten omgaan. Mensen die het meemaken in hun familie weten dat ik het heb over mongooltjes, over het syndroom van Down.
Kinderen met die genetische afwijking hebben een milde tot zware mentale achterstand, een kortere levensverwachting en vertonen typische uiterlijke kenmerken: korte, brede handen, een smal en hoog gehemelte, een rond gezicht en een breed hoofd, een brede, wat platte neus, een dikkere en gegroefde tong. Het risico op Down syndroom stijgt zeer snel met de leeftijd van de moeder.
Waarom gaat het fout op chromozoom 21 bij de vorming van eicellen en zaadcellen? Waarom gaat het zo opvallend vaak fout? Waarom leidt dit tot zon drastische gevolgen? Dat weten we nog niet precies. Sinds 1959 weten we dat de oorzaak van de afwijking daar te zoeken is. Dat geeft ons de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij oudere moeders, de cellen van de foetus te testen op dat 21ste chromozoom zodat de ouders weten wat er aan de hand is en desgewenst een vroegtijdig einde kunnen maken aan de zwangerschap.
Wij, normale mensen, hebben het wel eens moeilijk met abnormale mensen, of dat nu hele dikke of hele kleine of hele lange of zwarte en homoseksuele of nog wat anders zijn, zoals blinden en doven en ook personen met een mentale handicap. We praten er niet gemakkelijk over en als we het doen vinden we niet de juiste woorden. In het slechtste geval wordt ermee gelachen en dat komt helaas nog steeds voor. Het aantal grapjes daarover is niet te tellen. Ik maakte het ooit mee op een trouwfeest dat een nonkel die er een paar te veel op had een mop ging vertellen in de micro over een doofstomme terwijl de bruidegom inderdaad doof was en moeilijk te verstaan. Freudiaans, natuurlijk, bij de nonkel, maar verbijsterend bij de families.
Van Dale vindt dat mongool een correcte uitdrukking is voor het syndroom. Toch is dat een bizarre geschiedenis. Het was Dr. John Down die in 1866 de afwijking beschreef en er ook de naam aan gaf, niet de zijne, dat kwam veel later, maar mongolisme of Mongolian idiocy. Het is eigenaardig dat hij tot die naam kwam, want mongooltjes zien er niet echt uit als Chinezen of Japanners of Indonesiërs, allen leden van wat men Mongoolse volkeren noemt. Er zijn mongooltjes die de zogenaamde mongolenplooi hebben in hun bovenste ooglid, maar lang niet allemaal en er zijn er ook die een beetje een gebruinde tint hebben, maar zeker ook niet allemaal. Toch waren de enkele kinderen met die combinatie van kenmerken de aanleiding voor de benaming.
Maar er was meer. Dr. Down was een kind van zijn tijd en die tijd was racistisch op een manier die men zich zelfs in bepaalde stamcafés niet kan voorstellen Men was zo overtuigd van de suprematie van het blanke ras, dat men ervan overtuigd was dat het zwarte, het gele en het rode ras apart geschapen waren door een ongetwijfeld blanke God. Het waren minderwaardige rassen, te vergelijken met bepaalde diersoorten, meer bepaald de apen, en met blanke kinderen. Die rassen waren niet zo ver ontwikkeld als de blanken en abnormale mensen waren in het zelfde geval: ze waren blijven steken in hun evolutie en hadden dus bijvoorbeeld een mentale leeftijd die niet met hun jaren overeenkwam, en zo leken ze, zelfs volwassen, mentaal gezien op blanke kinderen. Dat leidde Dr. Down ertoe om mensen met die typische afwijkingen de naam te geven van een minderwaardig ras, een naam die voor hem meteen ook aangaf wat er aan de hand was: mentale achterstand, gekoppeld aan typische lichamelijke afwijkingen. Mongooltjes waren dus zo 'achterlijk' als heel het Mongoolse ras en vice versa. Ge moet maar durven, als geneesheer en wetenschapper.
Dr. Down en vele van zijn tijdgenoten en wetenschappelijke collegae waren duidelijk blind voor de verwezenlijkingen van de Chinese beschaving, lang voor die van het Britse Imperium, voor de normale menselijke kwaliteiten van leden van het Mongoolse ras en vooral ook voor het feit dat er in dat ras evenveel mongooltjes voorkomen als in het blanke of het zwarte, en zelfs bij bepaalde apensoorten.
Pas recentelijk heeft men het nodig gevonden om die ongelooflijk racistische term voor alle medische doeleinden te vervangen door het syndroom van Down. Zo neemt men duidelijk afstand van de verwerpelijke interpretatie en de beledigende naamgeving, maat tegelijker tijd eert men de man die zo verwerpelijk en beledigend was, zij het dan omdat hij als eerste op systematische wijze het uiterlijk verschijnsel beschreven heeft. Zo zijn wetenschappers nu eenmaal.
Laten we toch maar vermijden om nog over 'mongooltjes' te spreken. Als medische term kunnen we moeilijk om 'het syndroom van Down' heen. Misschien moeten we gewoon zeggen dat het gaat om een persoon met een (mentale) handicap.