mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
17-06-2007
Mongooltje of syndroom van Down?
We staan er meestal niet bij stil, maar soms moet het wel. Wat gebeurt er precies bij de voortplanting? Biologisch gezien, bedoel ik, met de eicel en de zaadcel die elkaar liefdevol ontmoeten. Die beide cellen bezitten slechts de helft van onze chromosomenparen, van elk een. De vereniging van de eicel en de zaadcel maakt het weer compleet: er zijn weer chromosomenparen, het leven kan weer beginnen. Helaas kan het ook wel eens goed fout gaan. Zo kan het gebeuren dat een chromosomenpaar bij een van de partners niet splitst, dat het paar nog in de eicel zit, bijvoorbeeld. Als die dan samensmelt met een zaadcel, heeft de bevruchte eicel van een van de chromozomen drie exemplaren in plaats van de normale twee. Als dat gebeurt met het 21ste chromozoom, en dat is het geval in één op 600 tot 1000 geboortes, dan leidt dat tot een afwijking die goed bekend is, al weten we niet altijd goed hoe we ermee moeten omgaan. Mensen die het meemaken in hun familie weten dat ik het heb over mongooltjes, over het syndroom van Down.
Kinderen met die genetische afwijking hebben een milde tot zware mentale achterstand, een kortere levensverwachting en vertonen typische uiterlijke kenmerken: korte, brede handen, een smal en hoog gehemelte, een rond gezicht en een breed hoofd, een brede, wat platte neus, een dikkere en gegroefde tong. Het risico op Down syndroom stijgt zeer snel met de leeftijd van de moeder.
Waarom gaat het fout op chromozoom 21 bij de vorming van eicellen en zaadcellen? Waarom gaat het zo opvallend vaak fout? Waarom leidt dit tot zon drastische gevolgen? Dat weten we nog niet precies. Sinds 1959 weten we dat de oorzaak van de afwijking daar te zoeken is. Dat geeft ons de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij oudere moeders, de cellen van de foetus te testen op dat 21ste chromozoom zodat de ouders weten wat er aan de hand is en desgewenst een vroegtijdig einde kunnen maken aan de zwangerschap.
Wij, normale mensen, hebben het wel eens moeilijk met abnormale mensen, of dat nu hele dikke of hele kleine of hele lange of zwarte en homoseksuele of nog wat anders zijn, zoals blinden en doven en ook personen met een mentale handicap. We praten er niet gemakkelijk over en als we het doen vinden we niet de juiste woorden. In het slechtste geval wordt ermee gelachen en dat komt helaas nog steeds voor. Het aantal grapjes daarover is niet te tellen. Ik maakte het ooit mee op een trouwfeest dat een nonkel die er een paar te veel op had een mop ging vertellen in de micro over een doofstomme terwijl de bruidegom inderdaad doof was en moeilijk te verstaan. Freudiaans, natuurlijk, bij de nonkel, maar verbijsterend bij de families.
Van Dale vindt dat mongool een correcte uitdrukking is voor het syndroom. Toch is dat een bizarre geschiedenis. Het was Dr. John Down die in 1866 de afwijking beschreef en er ook de naam aan gaf, niet de zijne, dat kwam veel later, maar mongolisme of Mongolian idiocy. Het is eigenaardig dat hij tot die naam kwam, want mongooltjes zien er niet echt uit als Chinezen of Japanners of Indonesiërs, allen leden van wat men Mongoolse volkeren noemt. Er zijn mongooltjes die de zogenaamde mongolenplooi hebben in hun bovenste ooglid, maar lang niet allemaal en er zijn er ook die een beetje een gebruinde tint hebben, maar zeker ook niet allemaal. Toch waren de enkele kinderen met die combinatie van kenmerken de aanleiding voor de benaming.
Maar er was meer. Dr. Down was een kind van zijn tijd en die tijd was racistisch op een manier die men zich zelfs in bepaalde stamcafés niet kan voorstellen Men was zo overtuigd van de suprematie van het blanke ras, dat men ervan overtuigd was dat het zwarte, het gele en het rode ras apart geschapen waren door een ongetwijfeld blanke God. Het waren minderwaardige rassen, te vergelijken met bepaalde diersoorten, meer bepaald de apen, en met blanke kinderen. Die rassen waren niet zo ver ontwikkeld als de blanken en abnormale mensen waren in het zelfde geval: ze waren blijven steken in hun evolutie en hadden dus bijvoorbeeld een mentale leeftijd die niet met hun jaren overeenkwam, en zo leken ze, zelfs volwassen, mentaal gezien op blanke kinderen. Dat leidde Dr. Down ertoe om mensen met die typische afwijkingen de naam te geven van een minderwaardig ras, een naam die voor hem meteen ook aangaf wat er aan de hand was: mentale achterstand, gekoppeld aan typische lichamelijke afwijkingen. Mongooltjes waren dus zo 'achterlijk' als heel het Mongoolse ras en vice versa. Ge moet maar durven, als geneesheer en wetenschapper.
Dr. Down en vele van zijn tijdgenoten en wetenschappelijke collegae waren duidelijk blind voor de verwezenlijkingen van de Chinese beschaving, lang voor die van het Britse Imperium, voor de normale menselijke kwaliteiten van leden van het Mongoolse ras en vooral ook voor het feit dat er in dat ras evenveel mongooltjes voorkomen als in het blanke of het zwarte, en zelfs bij bepaalde apensoorten.
Pas recentelijk heeft men het nodig gevonden om die ongelooflijk racistische term voor alle medische doeleinden te vervangen door het syndroom van Down. Zo neemt men duidelijk afstand van de verwerpelijke interpretatie en de beledigende naamgeving, maat tegelijker tijd eert men de man die zo verwerpelijk en beledigend was, zij het dan omdat hij als eerste op systematische wijze het uiterlijk verschijnsel beschreven heeft. Zo zijn wetenschappers nu eenmaal.
Laten we toch maar vermijden om nog over 'mongooltjes' te spreken. Als medische term kunnen we moeilijk om 'het syndroom van Down' heen. Misschien moeten we gewoon zeggen dat het gaat om een persoon met een (mentale) handicap.
16-06-2007
Diabetes mellitus, Langerhans en insuline
Suikerziekte of diabetes mellitus is een vaak voorkomende ziekte: iedereen kent wel iemand die er last van heeft: een diabeticus. Er zijn op dit ogenblik niet minder dan 170 miljoen diabetici op deze wereld. Dat maakt van diabetes een van de meest populaire ziekten. Bovendien stijgt het aantal zieken jaarlijks nog aanzienlijk, men verwacht een verdubbeling op vrij korte termijn, vooral in ontwikkelingslanden die de moderne westerse levensstijl overnemen, meer bepaald de westerse voedingsgewoonten en speciaal het grote verbruik van suikers en genotsmiddelen zoals tabak.
Suikerziekte, het woord zegt het zelf, betekent dat je teveel suiker in je lichaam hebt. Dat kan gemeten worden in je bloed of in je urine. In feite is dat geen ziekte, maar het heeft wel een hele boel negatieve gevolgen.
Als er niets gedaan wordt, ga je in coma en ga je dood. Dat is wat er vroeger gebeurde, voor men iets kon doen aan dat teveel aan suiker. Als je lang genoeg blijft leven, verdubbelt je kans op cardiovasculaire problemen zoals hartinfarct en hersentrombose, op chronische uitvallen van de nierfuncties zodat je aangewezen bent op dialyse, op aandoeningen van het netvlies, wat leidt tot blindheid: het is de voornaamste oorzaak van blindheid bij jongeren in ontwikkelingslanden; op aandoeningen van allerlei zenuwen en micro-aders, wat bijvoorbeeld kan zorgen voor erectieproblemen en vertraagde genezingsprocessen, wat in het slechtste geval kan aanleiding geven tot gangreen, vooral bij wonden aan de voeten, zodat ze moeten geamputeerd worden.
Het goede nieuws is, in de eerste plaats, dat men weet hoe men het teveel aan suiker in het lichaam kan tegenwerken en, niet minder belangrijk, dat je de kans op diabetes kan verminderen door op je bloeddruk te letten, niet te roken en je lichaamsgewicht op peil te houden.
Men kent de ziekte al heel lang. De Grieken verzonnen de naam diabetes, wat zoveel betekent als doorloop, van dia en bainein. Dat verwijst naar het overvloedig wateren van diabetespatiënten. Later voegde men eraan toe mellitus en dat betekent zoals honing; we weten allemaal dat mel honing betekent, we hebben immers potten en potten Meli op onze boterham gesmeerd De urine van diabetici is zoet als honing en ruikt ook een beetje zo, vandaar.
Terloops weze opgemerkt dat deze aandoening iets anders is dan wat wij in Vlaanderen kouwe pisse of koudepis noemen, ten onrechte, etymologisch, want het is geleend van het Frans chaude pisse, dus warme pis, naar het warme of branderige gevoel in de blaas en de pisbuis bij een vervelende ontsteking aldaar; druppelpis is een andere welsprekende term daarvoor.
De benaming diabetes doet wat denken aan die andere doorloop, diaree, van het Grieks dia en rheëin, stromen.
Maar tussen kennen en genezen is nog een lange weg. In 1869 ontdekte een Duitse student geneeskunde, Paul Langerhans, dat er in de pancreas ongeveer een miljoen eilandjes zijn, ongeveer 1 tot 2 % van de pancreas, samen nauwelijks 1,5 gram. Hij wist niet waarvoor die dienden. Later begon men te vermoeden dat ze iets met de spijsvertering te maken hadden. Nu weten we dat die eilandjes van Langerhans vooral insuline afscheiden, het hormoon dat instaat voor de verwerking van koolhydraten in ons lichaam: suiker, zetmeel, cellulose. Het zorgt ervoor dat we niet teveel suiker in ons hebben. Men ontdekte al vrij snel, dat wil zeggen in het begin van de twintigste eeuw , dat de vernietiging van de eilandjes van Langerhans tot diabetes leidde. Een aantal mensen hebben een Nobelprijs verdiend met verder onderzoek naar de werking van de pancreas, de eilandjes van Langerhans en insuline (in het Latijn is een eiland een insula, vandaar), en vooral ook naar de oplossing voor het probleem van hyperglycemia of teveel suiker in het bloed. Toen men wist dat de oorzaak een tekort aan insuline was, begon men te testen met dierlijk insuline, dat heel weinig verschilt van het menselijke soort, het is iets dat zich in de evolutie niet speciaal heeft aangepast aan de verschillende soorten. De kunst was om dierlijke insuline zo zuiver mogelijk te maken en daarvoor werd een beroep gedaan op de farmaceutische industrie. Een goed product was beschikbaar in 1923. Pas in 1982 kwam men tot een nog beter resultaat, toen men via genetic engineering menselijk DNA entte op een bacterie en er zo in slaagde om menselijke insuline te produceren.
14-06-2007
obus en Hus
Met de regelmaat van de klok, althans figuurlijk gesproken, dus om de haverklap of slag om slinger, vindt men in de Westhoek obussen uit de eerste wereldoorlog. We weten wat een obus is: het projectiel, de kogel van een kanon. Maar waar komt dat toch wat vreemd uitziend woord vandaan?
Wij hebben het vrij onlangs geleend, zegt Van Dale, namelijk in de periode tussen de twee wereldoorlogen, van het Frans, waar het al voorkwam tijdens de Franse Revolutie. De Fransen hebben het overgenomen van de Duitsers, maar dat is een ietwat ingewikkelder geschiedenis.
Het begint in wat nu Tsjechië is, het westelijk deel van het vroegere Tsjecho-Slowakije en waarvan Praag de hoofdstad is. In 1415 vond de Paus het nodig om Jan Hus, een theoloog, filosoof en wetenschapper aan de universiteit van Praag, tot de brandstapel te veroordelen omwille van zijn ketterse opvattingen. Als we vandaag lezen wat die ketterijen waren, schudden we meewarig het hoofd en in 1999 heeft paus Johannes Paulus II zich namens de kerk verontschuldigd voor de moord, want dat was het toch, op Jan Hus; op een heiligverklaring hoef je niet te wachten, want Hus is nog steeds een ketter, alleen het opstoken was verkeerd, zegt de huidige paus.
Enfin, dat was maar het begin van de moeilijkheden voor Bohemen, zoals de landstreek toen heette. In de grootse christelijke traditie van naastenliefde heeft men de tot ketters verklaarde inwoners te vuur en te zwaard bekeerd tijdens de zogenaamde Hussietenoorlogen (1420-34); dat was geen gemakkelijke klus, want de Hussieten, die overtuigend in de minderheid waren, hadden een heel speciale manier van oorlogvoeren uitgewerkt, met een versterkte wagenburg, zoals de Amerikaanse kolonisten later ook deden tegen de Indianen, en met intens gebruik van kruisbogen maar vooral van de recentelijk ontwikkelde vuurwapens zoals musketten en handkanonnen, waarmee ze eerst de paarden van de cavalerie beschoten; daarna pas zetten ze hun eigen ruiterij in. Het duurde dus even voor ze uitgeroeid of onderworpen waren. Honderd jaar later had een andere ketterij, die van Luther, meer succes.
Voor die handkanonnen gebruikten ze in het Tsjechisch een naam die letterlijk steenkatapult betekent: houfnič. In het Duits van de kruisvaarders van dienst werd dat hauf(e)nitz, later Haubitze en dat is nog altijd het Duits voor een kanon dat zowel in een bijna horizontale als een vrij steile hoek kan schieten. In het Nederlands en het Engels vervormde men dat tot houwitser, in het Frans tot obusier en het projectiel werd dus een obus en dat woord hebben we later ook in het Nederlands overgenomen en vooral tijdens 40-45 is het hier heel bekend geworden; voordien sprak men van granaten en dat komt van de granaatappel, natuurlijk. In het Duits is het nog altijd Granate en een Obus is daar een trolleybus, die je hier vroeger ook zag in onze steden, een soort kruising tussen een tram en een bus, een bus die als een tram een elektrische motor heeft en de stroom haalt van een leiding die boven de straten opgehangen is.
Een houwitser is dus een soort kanon. De term kanon gebruikt men meestal voor een stuk geschut dat vrijwel horizontaal schiet van op vrij korte afstand, maar dat kan toch wel een kilometer of acht zijn bij een serieus exemplaar. Als je van heel dichtbij wil schieten, bijvoorbeeld over de wallen van een versterkte burcht, dan gebruik je daarvoor een mortier, dat is een van de oudste soorten kanon, dat heel steil in de hoogte schiet en waarvan het projectiel, de obus, dus ook in dezelfde steile baan naar beneden komt. Dikke Bertha was een mortier met een loop van bijna een halve meter diameter en een obus van 2000 pond.
Wil je van veel verder je doel beschieten, wat het voordeel heeft dat je dat ongezien kan doen, dan gebruik je een houwitser, die schiet onder een hoek tussen 45 en 60°, of een kanon met een heel lange loop en met enorme projectielen, dat dan schiet onder een hoek tot maximum 45°, daarmee schiet je (soms) raak van op dertig kilometer
Al dat geschut noemen we ook artillerie en dat is Frans; het komt van het Latijn apticulare, klaarmaken; ook het echt Belgische atelier komt daarvan.
Ik hoop dat je me al dat oorlogszuchtig gepraat vergeeft. Het waren nieuwsbeelden over oude obussen die mijn etymologische interesse wekten en die me naar Jan Hus leidden.
Oh, ja: Jan Hus was ook een taalwetenschapper; hij staat bekend als de uitvinder in het Tsjechisch van de diakritische tekens, de streepjes, lijntjes, boogjes en haakjes die ook wij soms aan letters toevoegen om de klank ervan te veranderen: é è ñ ç ë à. Neem nu ons woord Tsjechisch, dat wat vreemd oogt met slechts twee klinkers en wel acht medeklinkers, je kan het ook met een háček doen, het tekentje dat op de c in zijn naam staat en dat voor deze wijzigingen zorgt in het Tsjechisch: č, uitgesproken als [tsj] , uitgesproken als [sj] , uitgesproken als [zj] ř, ongeveer uitgesproken als [rzj].
11-06-2007
Darwin vs Lamarck
Er is waarschijnlijk op deze wereld geen mens meer die niet ten minste in algemene termen gehoord heeft over Charles Darwin (1809-1882).
De evolutietheorie of -leer, of zoals de christenen het liever zeggen: de evolutiehypothese, heeft echter wellicht zoveel voor- als tegenstanders, indien niet bij wetenschappers, dan toch bij de bevolking in het algemeen. Er is waarschijnlijk vandaag ook niemand meer die iets van Darwin zelf leest; ook mijn exemplaar van The Voyage of the Beagle staat al dertig jaar ongelezen in de kast. We weten dus ook niet precies, of zelfs niet ongeveer wat Darwin eigenlijk dacht en dat is spijtig, want het is heus wel interessant en ook ongemeen belangrijk, ook vandaag nog, eigenlijk vandaag zelfs nog meer en nog duidelijker dan toen Darwin het ontdekte en later publiceerde.
Laat ons beginnen met het begin. De evolutieleer, nemen we aan, zegt dat de mens van de aap afstamt. En hoe gebeurde dat? Doordat de aap zich aanpaste aan zijn omgeving, slimmer werd en dat slim zijn doorgaf aan zijn nakomelingen etc. Mmmm. Er blijven enkele vraagtekens. Hoe komt het dat de ene aap zich wel aanpaste aan zijn omgeving en de andere niet? Hoe werd de ene slimmer dan de andere? En hoe gaf hij zijn hogere intelligentie-status door?
Darwin stelde vast dat er binnen een bepaalde soort van dieren, neem bijvoorbeeld vinken, verschillende soorten te vinden zijn die duidelijk van elkaar onderscheiden zijn. Hij ging ervan uit dat al die soorten oorspronkelijk afstammen van één enkele soort, dat er dus op zeker moment variatie gekomen is. In tegenstelling met wat de Franse botanist en naturalist Lamarck (1744-1829) zei, geloofde Darwin niet dat dit het rechtstreeks gevolg was van een aanpassing aan de omgeving. Hij meende dat die verschillen veeleer toevallige mutaties zijn, willekeurige herschikkingen van erfelijk materiaal, dingen die kunnen gebeuren en het dan af en toe ook doen: een vink wordt geboren met een wat langere snavel, zomaar, toevallig, omdat er ergens in het genetisch materiaal een mogelijkheid verscholen lag voor een dergelijke afwijking. Dat is het basisgegeven en deze inzichten zijn sindsdien onder meer door de wetten van Mendel en ook recentelijk door de moleculaire genetica bevestigd en verder uitgewerkt.
Het tweede, noodzakelijke en onmisbare element van Darwins leer is de zogenaamde struggle for life and survival of the fittest, al is het laatste stuk van deze uitdrukking van de hand van Herbert Spencer en het eerste wel van Darwin maar gebaseerd op de theorie van Malthus over de groei van de wereldbevolking. Darwin stelt dat individuen met elkaar in competitie treden om hun eigen genetisch materiaal zoveel mogelijk door te geven. De exemplaren van een soort die door hun toevallige individuele verschillen het best aangepast zijn aan de omgeving en daardoor het meest overlevingskansen hebben, of die toevallig het best geschikt blijken te zijn voor de competitie voor de voortplanting en dus het vaakst tot succesvol paren komen, die individuen geven hun genetisch materiaal het vaakst door en zo ontstaat er op termijn een natuurlijke selectie en evolueren de soorten tot ze op den duur zo van elkaar verschillen dat ze niet meer onderling vruchtbaar zijn.
De differentiatie van de soorten, de evolutie van het leven op aarde is dus niet het directe resultaat van een reeks van onmiddellijke aanpassingen aan de omgeving, maar het resultaat op lange, zeer lange termijn van het zich doorzetten van een toevallige mutatie die de drager ervan een doorslaggevend voordeel gaf in de strijd om het voortbestaan en de voortplanting.
Een bekend voorbeeld van loutere aanpassing aan het milieu is dat van de vogeltjes die geleerd hadden om melk te drinken van de flessen die de melkboer vroeger aan de voordeur zette. Ze brachten het zo ver dat ze leerden hoe ze door het dun blikken dopje moesten prikken om aan de melk en vooral aan de room te kunnen die op de melk dreef. Dit is een duidelijk voorbeeld van een loutere aanpassing aan de leefomgeving. Die kennis kan onmiddellijk doorgegeven worden aan de nakomelingen, gewoon doordat ze zien hoe het moet, het wordt hen voorgedaan en zoals we weten is dat een goede manier van aanleren. Maar er is geen wijziging van het genetisch materiaal in dit proces. Er ontwikkelt zich geen bepaalde soort mussen die enkel room drinken van flessen en die niet meer paren met andere mussen. Er is in die zin nooit enig bewijs gevonden voor de stelling van Lamarck, namelijk dat aanpassingen aan het milieu genetisch kunnen overgedragen worden, noch enige duidelijkheid over hoe dat zou kunnen gebeurd zijn.
De hals van de giraf is een voorbeeld van een echte, genetische aanpassing. Bij dat soort dieren, dat zich voedt met blaren van bomen, is het hebben van een lange hals een voordeel, want dan kan jij alleen de hogere blaren eten zonder competitie van je soortgenoten. Als er dus toevallig, zonder enige invloed van het milieu, een giraf geboren wordt die een wat langere hals heeft, zoals sommige mensen ook een wat meer prominente neus hebben, dan krijgt die (giraf met de lange hals, niet die mens met de lange neus ) meteen een zeer duidelijk voordeel in de strijd om het overleven en dat leidt zonder meer naar meer nageslacht. Omdat de lange hals toevallig verkregen was door een genetische fout, is ze meteen erfelijk, althans voor 50%, want de voortplanting gebeurt met twee en slechts de helft van het genetisch materiaal komt van de langhals, tenzij twee langhalzen gaan paren etc.
Als je lang genoeg bezig blijft, duizenden jaren, miljoenen generaties, dan kom je zo tot een diversifiëring van de soorten. Het is een langzaam proces, het is gebaseerd op toevallige genetische mutaties en op het voordeel daarvan in de strijd van het individu om het voortbestaan. Dat is Darwinisme. Snelle, oppervlakkige en tijdelijke aanpassingen aan het milieu noemen we Lamarckisme. Ze zijn niet genetisch overdraagbaar en leiden niet tot een diversifiëring van de soorten.
Creationisten en aanhangers van intelligent design zijn natuurlijk niet gelukkig met Darwiniaanse aanpassingen, met die freak accidents die ertoe geleid hebben dat vissen uit de zee kropen, dat dieren op hun achterste poten gingen lopen en een groter hersenvolume ontwikkelden waarmee ze stilaan leerden denken en tot zelfbewustzijn kwamen. Ook de christelijke scheppingsleer was er niet van gediend en heeft het er nog altijd zeer moeilijk mee: als God niets anders heeft gedaan dan een big bang veroorzaken, dan vallen zowat al zijn klassieke attributen weg en heeft het nog weinig zin om Hem God te noemen. Vandaar dat men dan maar spreekt van een intelligent ontwerp: God heeft de dingen zo geschapen dat ze in de juiste richting evolueerden. Dat redt de evolutie, die men nu toch nog moeilijk kan ontkennen zonder uitgelachen te worden, maar het is totaal in tegenspraak met het Darwinisme, dat geen tussenkomst van een hogere instantie inhoudt, niet bij de toevallige genetische mutaties, niet bij de volgorde van die mutaties, noch bij de competitie van de individuen voor het overleven en de voortplanting.
Wallace, de geleerde die onafhankelijk van Darwin tot dezelfde basisconclusies kwam en Darwin zowat dwong om zijn resultaten, die al tientallen jaren in de kast lagen, eindelijk toch haastig te publiceren, aarzelde later ook. Hij ging met zowat de hele evolutiehypothese mee, maar kon niet aanvaarden dat ook de stap naar het zelfbewustzijn niet meer was dan een evolutie, een toevallige mutatie, een gelukkig toeval. Nochtans ziet het er naar uit dat het toch zo gelopen is. De hersenen hebben zich over een zeer lange periode ontwikkeld tot ze de omvang en de vorm hadden die de homo sapiens tot het succesnummer van de natuur gemaakt hebben, tot de meester van de schepping.
Sindsdien is de genetische evolutie van de mens stilgevallen. Soms verbazen wij ons erover hoe modern de antieke auteurs wel waren, of hoe snel kinderen leren, of hoe mensen uit ontwikkelingslanden zich op zeer korte tijd vertrouwd maken met onze hypermoderne wereld, kijk maar naar de spectaculaire evolutie in China, India, de Filippijnen; men zegt dat men zelfs een Neanderthaler op enkele maanden zou kunnen leren met een computer te werken, omdat hij over dezelfde hersenen beschikte als wij Wij zijn allemaal van dezelfde soort, kunnen dus met elkaar paren en doen dat ook vlot en met prachtig resultaat. Dus alsjeblief geen racistische onzin over negers die niet in staat zijn om zich te ontwikkelen tot op ons niveau: de feiten bewijzen dat het niet zo is.
Dit is de duidelijkste weerlegging van het racisme: mensen die samen kinderen kunnen hebben, zijn evenwaardig, want ze behoren tot dezelfde soort. De enige verschillen die er de laatste 50.000 jaar tussen de mensen ontstaan zijn, zijn evidente maar oppervlakkige culturele Lamarck-aanpassingen aan de omgeving, die soms heel snel gaan, maar even snel vergeten worden omdat ze niet genetisch overdraagbaar zijn, die soms heel zichtbaar zijn, zoals de klederdracht en de taal, maar die op één generatie totaal kunnen wijzigen, net zoals de huidskleur en andere lichamelijke kenmerken bij gemengde voortplanting.
Het kan dus perfect gebeuren dat een uitstekend aangepaste politicus van het Vlaams Belang kinderen of kleinkinderen heeft die, ten gevolge van hun al te gemakzuchtige aanpassing aan onze materialistische, decadente oververzadigde welvaartsmaatschappij, duidelijk achterop geraken bij kinderen van illegale inwijkelingen die, uitgedaagd door de vele mogelijkheden van onze kennismaatschappij, met hun even goede hersenen een uitstekende plaats voor zichzelf veroveren in die zelfde maatschappij. Zo zien wij nu al landen het voortouw nemen in de wereldeconomie waarvan wij dachten dat ze nog in de middeleeuwen verkeerden. Als we niet opletten en teveel luisteren naar fundamentalisten, creationisten en racisten, belanden we daar zelf nog, binnen de kortste keren.
Bij Darwin ligt er ook een diepe en bepalende nadruk op het individu. Enerzijds ondergaat het individu de wetmatigheid van de erfelijkheid, te beginnen met een toevallige mutatie en zo verder tot de gewone wetmatigheden die ertoe leiden dat (sommige) kinderen (al meer) op hun ouders lijken (dan andere ) en de genetische kenmerken van de eigen soort. Anderzijds is het de overlevingsdrang en de paringsdrang die het individu aanzetten om zijn genetisch materiaal door te geven. Het zijn wetmatigheden die ook in de moderne mens aanwezig zijn, vaak gemaskeerd en gesublimeerd maar duidelijk herkenbaar. Lijfsbehoud is nog altijd een primaire wet, selectie van een partner eveneens, voortplanting niet minder, al is dat laatste in grote delen van onze beschaafde wereld al lang geen brutale fysieke wetmatigheid meer maar het resultaat van overleg, gewoonte of, helaas, politieke inmenging.
Dat alles heeft Darwin en zijn leer anathema gemaakt bij christelijke en andere godsdiensten en in dezelfde mate en om dezelfde redenen ook bij alle autoritaire en dictatoriale staatsvormen: zij prediken een boodschap waarin het individu ondergeschikt is aan het belang van de maatschappij en waarin voortplanting wel verondersteld wordt en eigenlijk aangemoedigd, maar waar geen plaats is voor seksuele aandrift en meervoudige of consecutieve partnerkeuze, waarin lijfsbehoud vervangen wordt door of gesublimeerd tot naastenliefde, corporatisme of collectivisme. Bij Darwin is de maatschappij en de soort het resultaat van de persoonlijke inspanningen van het individu, gedreven door de drang naar eigen overleven en persoonlijke voortplanting. In die zin was hij een kind van zijn tijd, maar heeft zijn boodschap ook een vermanende, optimistische en profetische waarde voor onze tijd
Wij weten dat elke theorie maar een benadering is van de werkelijkheid, dat zelfs de aller-subtielste inductieve methode maar kan leiden tot hypothesen die opgaan tot er een betere gevonden wordt. Zowat de hele wetenschappelijke wereld is intussen overtuigd van het werkelijk niet te overschatten belang van de ontdekkingen en conclusies die Darwin al in 1844 neerschreef. Het duurt soms een tijdje, ja. En ondertussen is hij bijna al weer vergeten. Zo gaat het. Ons geheugen is selectief. Enkel wat over miljoenen jaren genetisch opgeslagen is, heeft kans om behouden te blijven.
Dat is wat Darwin zelf ons geleerd heeft.
10-06-2007
inductie of deductie
Ik veronderstel dat ik niet de enige ben die wat last heeft met het onderscheid tussen de inductieve en de deductieve methode. Ik durf zelfs veronderstellen dat de meesten onder ons zelfs niet goed weten wat die twee methoden precies zijn. En toch hebben ze enig belang, zelfs op deze verkiezingsdag.
Laten we beginnen met de inductieve methode. Een typisch voorbeeld vinden we in de positieve wetenschappen. De natuurkunde bestudeert verschijnselen op een nauwkeurige en objectieve methode, bijvoorbeeld door te meten, te wegen, te beschrijven. Zo heeft men een onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld steen en metaal. Men heeft de eigenschappen van metaal vastgesteld op grond van waarnemingen. Een van die vaststellingen was dat elk metaal dat men ontdekte en woog, zwaarder was dan water. Dit leidde tot de regel, of wet, dat metaal zwaarder is dan water. Tot men kalium vond, dat beantwoordde aan alle vereisten om een metaal genoemd te worden, behalve dat het lichter was dan water
Meteen zien we de kracht en ook de zwakte van de inductieve methode. We steunen ons op objectieve waarnemingen en gaan heel nauwkeurig te werk, maar we kunnen niet álles eerst meten en wegen, de wetten die we induceren zijn maar geldig voor de voorwerpen die we getest hebben en er kan altijd een geval zijn waarvoor onze wet niet opgaat. Dat de uitzondering de regel zou bevestigen is leuk als vaststelling, maar helemaal niet leuk in de wetenschap, daar slaat dat nergens op. We kunnen dus op inductieve wijze nooit helemaal zeker zijn van onze wetten.
De deductieve methode gaat net andersom te werk, zoals je al dacht. Men vertrekt van een vast gegeven, waaraan men niet twijfelt en vandaar gaat men conclusies trekken. Een bekend voorbeeld is dit syllogisme: alle mensen zijn sterfelijk, Socrates is een mens, dus Socrates is sterfelijk. Men kan voor het particuliere geval conclusies trekken uit de algemene regel. Slimmeriken zullen meteen zeggen: ja, maar waar haal je die algemene regel vandaan? Juist
Je kan die regel afleiden uit eerdere waarnemingen, dus op inductieve wijze, maar we weten dat daaraan beperkingen verbonden zijn.
Een ander systeem is, zich te beroepen op algemene regels die door een hogere instantie zijn vastgelegd en waaraan niet mág getwijfeld worden. Typisch voor deze methode is de theologie en vooral de middeleeuwse theologie, die een allesomvattende wetenschap was, met de filosofie en de natuurwetenschappen inbegrepen. Men steunde zich op de Bijbel: wat daarin stond was, als woord van God, letterlijk waar. De aarde was door God geschapen en de zon en de maan waren als lichten aan de hemel gehangen en draaiden dus rond de aarde, net zoals de zichtbare planeten en de sterren. Toen men dan toch preciezere waarnemingen ging doen en merkte dat er allerlei anomalieën waren, dat een en ander niet helemaal klopte, verzon men ingewikkelde theorieën om te bewijzen dat wat in de Bijbel stond wél juist was, dat onze waarnemingen zinsbegoochelingen waren. Tot Copernicus, Galilei en Keppler en Newton een einde maakten aan die illusie.
Het ziet er dus naar uit dat geen van beide systemen alleenzaligmakend is. Misschien zijn er geen onwrikbare wetten, misschien is er op elke regel wel een uitzondering. Maar ondertussen is het wel geraadzaam om bepaalde regels, waarvan we weten dat ze tot nog toe werkten, te volgen, liever dan vast te houden aan algemene maar ongeteste principes, ons door een of ander gezag opgelegd.
Wat heeft dat nu te maken met onze verkiezingen.
Zelfs een Dehaene geeft nu toe dat een coalitie beter is dan een absolute meerderheid, omdat de meningsverschillen en de discussies tussen de partners verhinderen dat men onbesuisd de verkeerde weg inslaat.
Toch blijft er een fundamenteel verschil tussen partijen die zich inspireren op een boodschap, een boek, een wetmatigheid of een principe en andere partijen die dat niet doen. Zowel de christenen als de socialisten als de groenen als de nationalisten vertrekken van een principe of een stel principes dat voor hel heilig is. De liberalen, het woord zegt het zelf, doen dat veel minder. Zij geloven dat het individu zelf moet ontdekken wat goed is en wat niet, wat werkt en niet werkt. Zij zijn ervan overtuigd dat als men het individu kansen geeft, de hele wereld erop vooruit gaat.
We zullen zien wat de gemiddelde Belg daarover denkt. Zijn wij aanhangers van de deductieve methode, of van de inductieve? Wellicht en gelukkig maar zal Dehaene zijn zin krijgen en wordt het weer een evenwichtige coalitie, zonder partners die aan overgewicht lijden, en die ons behoedt voor eenzijdigheid en groot eigen gelijk.
09-06-2007
stop
Ik moet zowat vijftien geweest zijn, toen ik tijdens de zomervakantie in het vlas ging werken, zoals dat heette. De eerste weken was dat in de verwerking van het droge vlas van de vorige zomer, nadien, toen het vlas op de velden klaar was voor het maaien, gingen we ook daar aan de slag. Nog later kwam ik aan de enorme machine te staan die de laatste verwerking deed: het hekelen.
Vlas is een fascinerende plant, vooral om wat de mens ermee doet. Er is niets aan de plant dat verloren gaat, vandaar misschien de Latijnse wetenschappelijke benaming: Linum usitatissimum; usitare is het iteratief of frequentatief van uti, gebruiken en betekent dus herhaaldelijk of veel gebruiken en de vorm hier is hier nog versterkt tot de superlatief: dat wat we het allermeest gebruiken. Dat begon al in het neolithicum, zes duizend jaar geleden, overal waar de mens opdook was er ook vlas en werd het gebruikt, enerzijds voor het vervaardigen van textiel (stengel), anderzijds voor olie (zaadjes). Los daarvan is vlas ook een prachtige plant met heerlijk blauwe bloemen, de enige die écht blauw zijn en geen vorm van purper.
De verwerking van de stengel is een lang en arbeidsintensief proces. Na het maaien moet de plant eerst een rottingsproces doormaken, het roten, zodat ze gemakkelijker verder kan bewerkt worden. Dat roten gebeurde vroeger in water, bijvoorbeeld in de Leie, die er een kleurtje van kreeg en dan de gouden rivier genoemd werd. Nu laat men het vlas roten op het veld. Daarna gaat men de soepele en tot 1,2 m lange vlasvezels scheiden van de kortere houterige gedeelten. Met de lange goudblonde vezels maakt men textiel, linnen namelijk, en ook damast en kant. De wat grovere vezels dienen voor het maken van touw en poetskatoen.
De benaming linnen herinnert aan de Latijnse naam linum en het Griekse linon. Linnen is ook ondergoed, met een Frans eufemisme ook lingerie, en beddengoed. In het Engels is lining de voering van kleding of van dozen en zelfs meubels, wat erop wijst dat linnen ook daarvoor gebruikt werd. Een synoniem voor vlaslinnen is lijn, zoals in lijnwaad, maar ook in lijndraaier: een touwslager. Ook lijnzaad heeft de lin-stam behouden; de olie die men eruit perst is dan lijn(-zaad-)olie, en die gebruikt men zowel in de voeding als in de industrie en vooral ook bij het schilderen: onze Vlaamse primitieven waren de eerste om met lijnzaadolie olieverfschilderijen te maken met kleuren die veel dieper en helderder waren dan alles wat voordien kon gemaakt worden. De houtvezels worden geperst tot meubelplaten. De ruwere vezels gebruikte men ook in de scheepsbouw, namelijk om er gaten mee te stoppen. Dat woord, stoppen, is zelfs rechtstreeks daarvan afgeleid! Het Griekse stuppè en het Latijnse stuppa slaat op een prop ruwe vlasvezels die men gebruikte om te breeuwen, gaten en kieren te dichten; in het Nederlands is dat werk, geplozen vlas of hennep (dat we ook kemp noemen en dat niets anders is dan cannabis, heb je hem: cannabis kemp?). In het Frans zien we stuppa nog altijd in étoupe; je kan een werkprop ook gebruiken als lont en het Frans voor gezwinde lont is étoupille; étoupillon betekent dan weer zundgatprop en dat is een ontbrandingsprop die je in het zundgat van een kanon steekt; zundgat komt van het Duitse zünden, ontbranden, en dat is verwant met ons tondel, de prop ruw textiel die in een tondeldoos gebruikt werd samen met een vuurslag.
In het Nederlands en in het Engels noemen we werk (wellicht van het Latijn vergere, draaien, wringen, wurgen) ook touw, tow; touwen is bewerken, zoals men doet met leer en ook met harde vezels zoals die van vlas en hennep.
Stuppè/stuppa heeft dat zelfde st- dat we ook in onstuimig ontmoetten, met dezelfde betekenis: tegenhouden, stoppen. In het Engels komt het werkwoord to stop voor vanaf 1400 en van daar is het overgegaan in zowat alle talen. Merkwaardig dat het Franse étoupe niet tot dezelfde evolutie heeft geleid
Eigenaardig toch dat een zo modern woord als stop van zo ver komt, uit de nevelen van het steentijdperk, toen de slimme mens de heel speciale eigenschappen van een mooie plant ontdekte en intensief ging gebruiken in zijn eigen voordeel.
Etymologie zoekt naar de oorsprong en de geschiedenis van woorden en dat deden de Grieken al. Het heeft tot 1850 geduurd voor men (Darwin en Wallace, vooral) dat ook systematisch als wetenschappelijke methode ging gebruiken in de natuurwetenschappen en zo ontdekte dat net zo min als woorden door God geschapen zijn zoals wij ze nu kennen, ook de diersoorten en de mens niet als volmaakte readymades op de wereld geplaatst zijn door een bijbelse schepper, maar in hun omgeving ontwikkeld zijn tot wat ze nu zijn. Daar kunnen alle creationisten een puntje aan zuigen. En waar die uitdrukking vandaan komt? Waarschijnlijk moeten we daarvoor teruggaan naar de allereerste ervaringen van elk jong zoogdier en elk mensenkind.
07-06-2007
onstuimig
Staan is een werkwoord met vele betekenissen en nog meer bijbetekenissen in allerlei uitdrukkingen. Het is verwant met het Latijnse stare en het Griekse histèmi met dezelfde betekenis. De beginletters st vinden we in het woordenboek voor een massa woorden en vele daarvan hebben te maken met staan: staat, staak, staal, stabiel, stad, staf, staken, stal, stam, stamelen, stampen, stand, stap, stapel, start en dat zijn er nog maar enkele en enkel beginnend met sta-. Veel van die woorden hebben met elkaar te maken of zijn van elkaar afgeleid. Ze hebben te maken met iets dat overeind staat, dat weerstand biedt, tegenhoudt, grenzen stelt, scherp en hard is.
Stotteren en stamelen is met horten en stoten praten, in het Engels stutter, stammer. Stokkend, zeggen we ook: de woorden stokken je in de keel. Een stok is een dunne stam, een stakkerd is iemand die met een stok loopt, een bedelaar. Stuiten is een nevenvorm van stoten en betekent tegenhouden, in het Engels is dat to stem. Een stam is bij uitstek iets dat staat.
Een vreemd woord is onstuimig. Ik had er al op school last mee, want ik zei en schreef altijd ontstuimig, met een extra t, ik weet niet waarom en ik weet niet of ik de enige was. Het was een woord dat je wel verstond: heftig, fel, maar dat je niet goed kon duiden. On-stuimig, maar stuimig bestaat niet, dus het was het tegendeel van een woord dat je niet kende, dat niet bestond.
Waarschijnlijk hebben we het gewoon geleend uit het Duits, daar heb je ungestüm voor heftig, wild, twee woorden die net hetzelfde betekenen in het Duits en het Nederlands. Dat ungestüm is ook een negatief van een verloren gegaan gestüeme en dat betekende zacht, stil, rustig en is verwant met het Duitse werkwoord Stemmen en het Engelse to stem: tot staan brengen, doen ophouden, weren, bedaren, stuiten. Onstuimig is dan zoiets als onbedaard, on-gestuit. De oudste vormen ervan in het Nederlands zijn de nu (zéér) verouderde adjectieven ongestuim en onstuim, duidelijk broertjes van ungestüm die al rond 1570 bij ons verschijnen maar uim is in het Nederlands geen gewone uitgang voor een adjectief, dus werd het onstuimig.
Op 27 december 2006 schreef ik over enkele woorden die met on- beginnen maar waarvan het basiswoord zonder on- niet (meer) bestaat: onbedaarlijk, onbesuisd, onachtzaam. Onguur was toen de vreemde eend, want het oorspronkelijke guur, dat net zoals gestuim zacht, stil rustig betekent (!), gebruiken we niet meer in die zin, we kennen het niet meer. On-guur is dan zinloos: het tegendeel van iets dat we niet (meer) kennen (!), dus hebben we on- maar weggelaten en zo kregen we guur, met dezelfde betekenis als het oudere onguur, dat maar niet wil verdwijnen.
Ik had toen ook onstuimig moeten vermelden. Dat is nu goedgemaakt, hoop ik.
06-06-2007
coma
Toen ik bij de nieuwsberichten het verhaal vernam van de Poolse man (foto) die na 19 jaar coma terug bij bewustzijn kwam, gingen mijn gedachten onwillekeurig terug naar mijn vader, die na drie maanden coma werd losgemaakt van de machines die zijn levensfuncties hadden overgenomen en die na drie dagen overleed, nauwelijks een jaar na zijn 65ste verjaardag.
Ik was ook totaal verrast door de levendigheid waarmee de man sprak. Alsof hij uit een lichte verdoving ontwaakt was en niet na 19 jaar Wat heeft zich dan gedurende al die tijd in die hersenen afgespeeld? Blijkbaar is alles daar vrijwel ongeschonden bewaard. Het is niet denkbaar dat er al die jaren geen enkele hersenactiviteit is geweest. Het is onwaarschijnlijk dat het geheugen, de verbeelding en al die wonderbaarlijke mogelijkheden van onze hersenen als in een diepvriezer zouden bewaard zijn, op non-actief gesteld, en dan plots zomaar weer in gang zouden geschoten zijn, without missing a beat.
Het zijn verwarrende gedachten, die je doen nadenken over de functie van de hersenen en hun band met de rest van het lichaam. Ik ben een paar keer onder volledige narcose geweest voor kleine chirurgische ingrepen, zoals de meeste mensen en het is een wat vreemd gevoel om weg te zinken en dan uren later weer wakker te worden, maar dat is maar als een diepe slaap. Het is pas in extreme omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer een deel van de hersenen beschadigd is, of wanneer in een diepe coma het bewustzijn wegvalt en de hersenactiviteit tot een minimum beperkt wordt en de actieve controle over het lichaam verliest, het is dan dat je je vragen gaat stellen over wat we met al die woorden bedoelen.
Blijkbaar kan het lichaam overleven op een laag pitje, een waakvlammetje, ondersteund door moderne technieken, externe voeding en intensieve verzorging. Blijkbaar kunnen de hersenen in een soort van winterslaap wegzinken en dan later, veel later, met alle vermogens intact, terug wakker worden.
Wonderbaarlijk en tegelijk ook verontrustend is zon ontwaken na 19 jaar, want het doet alle zekerheden en veronderstellingen wankelen, over body and soul, over bewustzijn en coma, over denken en vegeteren, over leven en dood.
05-06-2007
ronde cijfers
Rond deze tijd heb ik een en ander te vieren op mijn blog: - mijn 300ste bijdrage - de 500ste dag - de 20.000ste keer dat iemand een pagina aanklikt - de 15.000ste keer dat iemand mijn blog bezoekt.
De laatste maanden sta ik ook meestal (soms nipt) in de top-100 van de blogs op Seniorennet, dat bijna 13.000 blogs rijk is. In de categorie Cultuur, met meer dan 200 blogs, sta ik constant in de top-20 en meestal in de top-vijf. Ik geef het toe: het doet me wat.
Ik blijf ook gevoelig voor commentaar. Laatst meldde een lezer me nog dat hij me uit zijn favorieten gezwierd had, dat was na mijn zure oprisping over de CD&V en het Tv-debat over waarden. Gelukkig zijn de mailtjes die ik af en toe krijg van toevallige passanten of trouwe lezers veeleer positief, soms ronduit flaterend, echt schattig of diep ontroerend, zoals dat van die dame die teksten aan het zoeken was voor de uitvaart van haar ongeneeslijk zieke vader. Iedereen krijgt een antwoord(je), zoals het hoort.
Ik herhaal het: ik schrijf in de eerste plaats voor mezelf, over mezelf, over de dingen die mij interesseren, die ik belangrijk vind; over de boeken die ik lees, de muziek die ik beluister, de woorden die me opvallen in onze talen; over de -soms wat vreemde- gedachten die door mijn kop gaan; over de fascinerende wereld waarin ik mag leven, de geschiedenis die wij mensen samen schrijven in goede en kwade dagen.
Mijn kattebelletjes, mijmeringen, aanklachten, bespiegelingen en opzoekingen krijgen door hun verschijnen op het web ook een publiek karakter en dat bepaalt mede de toon en de stijl en soms ook de inhoud: als je enkel voor jezelf schrijft, in een dagboek, bijvoorbeeld, ga je toch wat anders te werk. De meest intieme gedachten en gevoelens komen in mijn blog enkel zijdelings naar voren, maar een goede verstaander
Mijn blog is, zoals ik bij de aanvang schreef in de vaste kolom hiernaast: mijn hobby, mijn uitlaatklep, mijn blik op de wereld, mijn intellectuele uitdaging, mijn contact met de buitenwereld. Ik hoop dat mijn lezers er ook iets aan hebben.
Rest me nog Lut te danken, die als eerste en wellicht enige echt alles leest wat ik schrijf, en ook u allen voor uw belangstelling en vriendelijke aanmoedigingen.
Tot morgen misschien.
Karel
PS Zoals gebruikelijk bij deze gelegenheden hierbij een nostalgische illustratie uit Eeklo, mijn geboortestad. In 1936 trof een 'orkaan' de stad. Dat jaar werd ook mijn oudste broer Guido geboren.
04-06-2007
Ezelsbrug, DIN A4, Fibonacci & Cheops
Soms hebben we een geheugensteuntje nodig, een hulpmiddeltje om iets te onthouden, dat we zonder dat steuntje gemakkelijk vergeten. We noemen dat een mnemotechnisch middel en dat is een duur woord voor een geheugentechniekje, want mnemosynè is Grieks voor geheugen.
Dat steuntje is iets dat zich gemakkelijker laat onthouden dan dat wat we echt willen vastleggen in ons geheugen. Het kan daarbij best zijn dat het steuntje op zichzelf niets betekent, een nonsens-woord, dat we precies daarom gemakkelijk onthouden. Enkele voorbeelden maken dat duidelijk.
Niemand weet wat een kofschip is, maar we hebben er allemaal wel al over gehoord. Het was een simpel (?) trucje dat de leraar Nederlands ons vertelde om geen fouten te maken bij het vormen van de verleden tijd en het voltooid deelwoord; werkwoorden waarvan de stam eindigt op een van de medeklinkers van t kofschip hebben een verleden tijd op te en een voltooid deelwoord op t, zoals wekken, wekte, gewekt en passen, paste gepast; de andere hebben de en d zoals leven, leefde geleefd. Een ander hulpwoord hiervoor is fokschaap. Je kan terugvinden hoeveel bulten respectievelijk een kameel en een dromedaris hebben als je telt hoeveel es er in hun naam staan. Maak van acht meter Japanse stof uw nieuwe pyjama helpt je het lijstje van de negen planeten in de juiste volgorde, te beginnen dichtst bij de zon: Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus, Pluto. GRAS is het acroniem voor groen rechts aan stuurboord, nuttig voor zoetwatermatrozen. In het voorjaar zet je de klok een uur vooruit.
Er is ook een naam voor zon geheugensteuntje: een ezelsbruggetje. Dat komt van het Latijn pons asinorum een uitdrukking uit de scholastieke filosofie van rond 1500, waarbij een grafische voorstelling moest helpen om de middenterm van een syllogisme terug te vinden. Wat een syllogisme is, onthoud ik met dit valse voorbeeld: 1. Ik kan in mijn jas 2. Mijn jas kan in mijn valies 3. Dus ik kan in mijn valies.
In de eerste eeuw van onze tijdsrekening had Plinius het over ezelinnen die niet over een brug te krijgen waren als ze zagen dat er water onder liep; ze moesten er dan over geleid worden. Een pons asinorum is dus een moeilijkheid die je met een hulpmiddel kan oplossen, zoals in de voorbeelden hierboven. De naam ezelsbruggetje ging dan over van de moeilijkheid naar de oplossing: een bruggetje voor ezels, een hulpmiddeltje.
Als men het heeft over het ezelsbruggetje, dan bedoelt men daarmee een van de bekendste stellingen uit de meetkunde, de stelling van Pythagoras (rond -500). Die stelling zegt dat het kwadraat van de langste zijde van een rechthoekige driehoek gelijk is aan de som van het kwadraat van de beide andere zijden, of a²+b²=c². Dat er een vaste verhouding is tussen de drie zijden van een rechthoekige driehoek (bijvoorbeeld 3-4-5) wisten de mensen al meer dan tweeduizend jaar, toen Euclides het in de derde eeuw voor onze tijdrekening vermeldde in zijn leerboek meetkunde en er ook een wiskundig bewijs voor leverde. Ondertussen is het aantal bewijzen voor de stelling opgelopen tot ongeveer driehonderd; de eenvoudigste kan je zelf vinden door op ruitjespapier een vierkant te tekenen op de drie zijden van een rechthoekige driehoek; de som van de ruitjes op de zijden aan de rechte hoek is gelijk aan het aantal ruitjes op de andere zijde.
Een bijzonder geval is een dergelijke rechthoek waarvan de zijden aan de rechte hoek gelijk zijn aan 1 lengte-eenheid, want een klein beetje algebra leert ons dat de lengte van de lange zijde van de driehoek dan gelijk is aan de vierkantswortel van 2, een getal dat je kan vergelijken met het meer bekende p, dat de verhouding aangeeft tussen de omtrek van een cirkel en zijn diameter. De waarde deze constante van Pythagoras Ö2 is een eindeloze reeks: 1,4142 Het is een irrationeel getal, omdat de breuk nooit opgaat. Ook dit werd al heel vroeg opgemerkt als een bijzondere verhouding tussen de zijden van een vierkant en de diagonaal, of tussen de lange zijde van een gelijkbenige rechthoekige driehoek en de korte zijden, wat eigenlijk hetzelfde is.
Misschien denk je nu: allemaal mooi, maar wat heb ik daaraan?
Wel, we vinden Ö2 terug in een zeer alledaags gebruiksvoorwerp, namelijk een blad papier, een A4-tje. Hoezo? Rond 1900 begon men in Duitsland allerlei industrienormen vast te leggen, vooral om massaproductie mogelijk te maken: de Deutsche Industrienormung. Voor papier waren dat in de eerste plaats de nu bekende A-normen. Het principe waarvan men vertrok was de indeling van een vel papier van 1m², dat ligt voor de hand. Een bijkomend voordeel was dat de dikte van papier wordt uigedrukt in gram per m²; een gewoon blad is 80 gr, maar die 80 gram is voor een heel vel van 1 m², natuurlijk. Men deelde het vel zo in, dat als men de lange zijde door twee deelde, of eenvoudiger gezegd: als men het vel dubbel vouwde, het resultaat dezelfde vorm zou hebben als het origineel. Dat is een hele opgave: als je gewoon een vierkante meter neemt en die dubbel plooit, dan is het resultaat maar half zo breed als het origineel. Men moest dus berekenen welke vaste verhouding wel het juiste resultaat zou geven en wat dacht je, die verhouding bleek 1:Ö2 te zijn! Men baseerde zich daarbij op een brief van een Duitse professor aan de universiteit van Göttingen, Georg Christoph Lichtenberg (17421799), die hij in 1785 aan een collega schreef en waarin hij deze wiskundige oefening vermeldde: vind een verhouding voor een vel papier, dus lengte en breedte, waarbij elke volgende deling door twee precies dezelfde verhouding tussen lengte en breedte geeft. Het resultaat verbaasde hem: het is dezelfde verhouding als die tussen de diagonaal van een vierkant en de zijde van dat vierkant, de ons ondertussen vertrouwde 1:Ö2. Hij was nog meer verbaasd toen hij aan zijn collega een model wou meesturen en een blad van die specifieke afmetingen wou knippen: bleek dat zijn briefpapier precies die afmetingen had! Dit wordt bevestigd door een verordening van de Franse Revolutie, toen zoveel werd vastgelegd op redelijke grondslag en men de ook de bestaande papierformaten uniformiseerde, met dit resultaat:
naam
lengte
breedte
[m²]
ISO 216 equivalent
Grand registre
0.4204
0.5946
0.2500
A2 = 420 × 594
Grand papier
0.3536
0.5000
0.1768
B3 = 353 × 500
Moyen papier
0.2973
0.4204
0.1250
A3 = 297 × 420
Petit papier
0.2500
0.3536
0.0884
B4 = 250 × 353
Demi feuille
0.2500
0.1768
0.0442
B5 = 176 × 250
Effets de commerce
0.0884
0.2500
0.0221
1/2 B5 = 88 × 250
De formaten die men dus al eeuwen overal in Europa gebruikte, bleken te berusten op strikt wiskundig berekende verhoudingen. Ons A4-tje blijkt precies de helft te zijn van een vel Grand Registre uit 1789, met dezelfde verhoudingen.
Het wordt nog ingewikkelder. De rechthoek waarvan de verhoudingen 1:Ö2 zijn noemt men de zilveren rechthoek. Dat klopt niet helemaal, want de zilveren verhouding is niet het resultaat van 1:Ö2, maar de som van 1 plus Ö2, en dat is het irrationeel getal d met de waarde van 2,4142, duidelijk 1+Ö2 want de waarde van Ö2 was 1,4142. Er zijn wel merkwaardige overeenkomsten tussen de echte zilveren rechthoek en de Lichtenberg-rechthoek, maar dat zou ons nog verder leiden en dat wil ik u niet aandoen.
Die zilveren verhouding is zo genoemd naar analogie met de meer bekende gouden verhouding of gouden snede of gouden sectie, het irrationeel getal j, met de waarde 1,6180 De verhouding wordt ook uitgedrukt door de bekende reeks van Fibonacci, dit is de Italiaanse wiskundige Leonardo van Pisa, die leefde rond 1200 en die als eerste deze reeks zou opgemerkt hebben, hoewel ze al heel lang tevoren in India bekend was. Ze gaat aldus: 0, 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, 21, 34, 55, 89, 144, 233, 377, 610, 987, 1597, 2584, 4181, 6765, 10946, 17711, 28657, 46368, 75025, 121393, 196418, 317811 waarbij vanaf het derde getal elk getal de som is van de twee voorgaande.
Merkwaardig is dat vanaf 5 elk F-getal of Fibonacci-getal het hoogste getal is in een zogenaamd Pythagoras-drietal, zoals we er al een vermeldden: 3-4-5 als de afmetingen van de zijden van een rechthoekige driehoek. Elk F-getal is dus de lengte van de hypotenusa van een rechthoekige driehoek waarvan de zijden een geheel getal zijn. De lengte van de lange zijde is de som van de drie zijden van de voorgaande driehoek in deze reeks van Fibonacci-driehoeken; de korte zijde is gelijk aan het verschil van het vorige Fibonacci-getal en de kortste zijde van de vorige driehoek.
In getallen uitgedrukt wordt het meteen duidelijk: de eerste dergelijke driehoek heeft zoals gezegd als zijden 5, 4, en 3. We slaan een F-getal uit de reeks over namelijk 8; de volgende driehoek heeft dan als zijden het F-getal 13, 12 (5+4+3), en 5 (8−3). Dan slaan we F-getal 21 over en de volgende driehoek heeft als zijden 34, 30 (13+12+5), en 16 (21−5) en zo verder tot in het oneindige Over de gouden snede bestaat een schier eindeloze literatuur. Men vindt ze onder meer terug in de Egyptische piramiden.
Onze reis begon op een Romeins ezelsbruggetje, ging langs de Franse Revolutie en eindigt bij de piramiden in Egypte. Bedankt dat je me zover wou volgen.
02-06-2007
hoofddoek hoofdzaak
Er is in dit landje recentelijk meer over hoofddoeken gepraat dan over het weer en dat wil wat zeggen. Het grote verschil is dat we het over het weer meestal eens zijn. We kunnen er immers niets aan veranderen, toch niet op korte termijn en op ons eentje kunnen we ook op lange termijn maar een bescheiden bijdrage leveren tegen de globale opwarming die nu toch duidelijk op ons af komt. De ene zal het wel te warm vinden, de andere juist goed, en nog een andere te koud, te nat of te droog, maar ook daarover maken we geen ruzie: er zit genoeg variatie in ons Belgisch weer om iedereen zijn zin te geven, meestal zelfs op dezelfde dag. Een Amerikaans student schreef ooit aan zijn ouders: There are four seasons in Belgium, usually even in one single day.
Maar die verdraaide hoofddoeken! Probleem is onder meer dat het niet eens over die hoofddoeken zelf gaat. Vroeger droegen al onze vrouwen een hoofddoek en daarover is nooit gezeverd, niet toen ze er waren en niet toen ze verdwenen. Nochtans kon je vroeger als vrouw niet in de kerk komen zonder je hoofd te bedekken en als man niet zonder je pet of je hoed af te nemen. Vrouwen mochten ook niet met blote armen of benen binnen, mannen wel, wat door kathedraaltoeristen soms opgelost werd door de kledij om te wisselen: de man de short en het T-shirt van zijn vrouw, de vrouw zijn lange broek en hemd met lange mouwen; en toch zijn alle mensen gelijk in de ogen van God.
Het gaat in de discussies om het verschil, om het anders zijn. Moslimas mogen in openbare dienst hun religieuze symbolen niet dragen. Als een autochtone Vlaamse niet-moslima een hoofddoek zou dragen, een mooie Hermès, bijvoorbeeld, of een rode met witte bolletjes zoals vroeger de boerinnen voor mijn part, dan zou burgervader Janssens daar niets mogen of kunnen op zeggen. Als een allochtone niet-moslima het zou doen, zou hij ook niets mogen zeggen, want dan is het geen religieus symbool. Maar je zou wat horen! Dat bewijst de wankele grond van zijn stelling. Hij en helaas nog vele anderen met hem, menen nog altijd dat zij Vlaanderen Vlaams kunnen en moeten houden, dat wie hier komt wonen zich volledig moet aanpassen, Vlaming worden dus: Vlaams praten of toch en van de vele vormen daarvan, zoals het De Croos, dat alleen hij verstaat; stoofvlees met varkensvlees eten, Leffe zuipen, typisch Vlaamse klederdracht dragen, zoals het wielertoeristentechnicolor of het slobberjoggingpak of het gothic-leder of de blauwe boboblazer; belastingen ontduiken hoort er waarschijnlijk ook bij Wat is echt Vlaams? En wat is daar zo goed aan? Wat is volksvreemd? In de horeca bijvoorbeeld, of op onze voetbalvelden, de cinemazalen, de discos, de festivalweiden, radio en Tv, op onze wegen en wat is daar zo slecht aan?
In deze saaie verkiezingsperiode, waarin de partijen het in feite over ongeveer al de belangrijke zaken eens zijn, valt er alleen nog te praten over die hoofddoeken. Men hoopt met onverdraagzame standpunten een paar stemmen af te snoepen van het VB en berust in het verlies van enkele stemmen van toch al onbetrouwbare allochtonen en van die een of twee obsolete progressieven die Vlaanderen nog rijk is. Ocharme.
Guy Verhofstadt zei het fijntjes als antwoord op een ongewild dwaze Tv-vraag van Van Deurzen over verplichte inburgering: we zullen moeten nemen wat we kunnen krijgen om onze vacatures op te vullen, zonder daarbij al te veel voorwaarden te stellen, niet voor fruitplukkers, niet voor computerspecialisten, wetenschappers, verplegers en artsen enzoverder tot en met de poetsvrouwen. We kunnen wel hopen dat ze inburgeren en hen aanmoedigen, maar het heeft absoluut geen zin om het te gaan afdwingen of te eisen, want we hebben ze nodig, of ze nu inburgeren of niet.
Ik maakte ooit een lange en zeer verhitte discussie mee in een Leuvens studentenhome, waar een deel van de Vlaamse studenten zich verzette tegen de komst van (zelfs) Spaanse, Italiaanse, Franse, Britse en Amerikaanse studenten: ze wilden hun peda Vlaams houden! Ze waren ongeveer dertig jaar te laat Iedereen die zich verzet tegen de aanwezigheid en de komst van nog meer vreemdelingen moet beseffen dat hij of zij hopeloos uit de tijd is. Vlaanderen is een trekpleister voor vreemdelingen, het is hier zowat het aards paradijs, zelfs in de illegaliteit. Ze zijn er en ze zullen er blijven en er zullen er nog veel meer komen en wij zullen ons daaraan wel moeten aanpassen. Of dat een goede ontwikkeling is of een slechte, daarover kunnen we lang bezig blijven, maar dat is allemaal praat voor de vaak want het is zoals met het weer: we kunnen er niets aan veranderen; de ene zal vinden dat er te veel zijn en voor de andere mogen er nog meer komen, maar wij kunnen er niets aan veranderen, ook het VB niet, zelfs niet als het de absolute meerderheid zou behalen. Gelukkig zullen zelfs de meest rabiate vreemdelingenhaters, de domste fanatici en de meest hypocriete foert-stemmers het zo ver niet laten komen, althans dat hopen wij van harte.
Er is in ons land zoveel kleurrijke variatie in de uiterlijke verschijning van de bewoners, van welke afkomst ze ook zijn. Kijk eens om je heen op straat Wie zal nog zeggen wat kan en niet kan? Wie bepaalt wat in is? Wie oordeelt over goede smaak? Wat is nog ongepast? Wat is een symbolisch kledingstuk en wat niet? Wat maakt iets tot een statement, tot een uniform? Zelfs de politie is letterlijk niet meer te herkennen. Ik heb de stellige indruk dat tegenwoordig alles kan, overal, voor iedereen. Wat zitten politici van allerlei slag dan toch hun en onze tijd te verdoen met beuzelarijen als wat je al dan niet op je kop hebt als je aan het loket zit in een stadhuis!
Het is immers wat er in je kop zit, desgevallend, dat belangrijk is en wat je ermee doet, desgevallend.
Probeer het eens, op 10 juni?
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
31-05-2007
etymon: jade
We hebben allemaal wel al eens een van die prachtige kunstvoorwerpen gezien in lichtgroene melkachtige glanzende halftransparante harde steen. De naam van die steensoort is jade en dat is zo in de meeste westerse talen. Jade heeft iets mysterieus. Laten we even gaan delven
In Europa komt jade niet voor als delfstof. We vinden het in Azië, met name China, Korea en Birma-Myanmar en ook in Midden-Amerika, vooral Guatemala, en dat al heel vroeg, vanaf het Steentijdperk, het Neolithicum, 8000 jaar voor onze tijdrekening. Het waren de eerste beschavingen die gebruik maakten van voorwerpen en technieken om materialen te bewerken. Jade is een hard gesteente, met een hardheidsgraad van 6,5 tot 7; een stalen vijl is maar 6,5, diamant heeft 10. Het kan bewerkt worden met kwarts, bijvoorbeeld (hardheid 7), maar ook met het vlijmscherpe bamboe. In de vroegste beschavingen maakte men er zeer goede messen, bijlen en andere instrumenten mee. Later leerde men behalve de hardheid ook de schoonheid van de steen appreciëren en ging men die wapens versieren en er ook loutere siervoorwerpen mee maken.
Van in die voorhistorische tijden tot vandaag is er steeds een handel geweest in dit waardevolle gesteente, vooral rond de vindplaatsen, maar ook steeds verder daar vandaan. Het eerste contact dat wij Europeanen ermee hadden, was bij de Spaanse verovering van Midden- en Zuid-Amerika. De conquistadores waren weg van de prachtige kunstwerken in jade die ze daar vonden. Aangezien ze het materiaal niet kenden, gaven ze het een nieuwe naam, naar een geneeskrachtig gebruik dat de autochtone bevolking ervan maakte: jade zou een middel zijn tegen nierpijn, niercrisis zeggen we nu; de functie van de nieren was toen nog niet erg duidelijk, dus werd het een vrij algemene naam, die voor het eerst opduikt in 1565: piedra de la ijada of lendensteen. Ijada is verwant met het Latijnse ilia, de onderbuik, de lendenen, de ingewanden, de maag. De medische naam voor de kronkeldarm is ileum, het ilium is het darmbeen.
Piedra de ijada is een lange en moeilijke naam, dus werd het al gauw ijada. De Fransen vertaalden dat in éjade, en zoals gewoonlijk zetten ze er een article, een lidwoord voor: léjade. Dat was nog te moeilijk, zeg nu zelf; het leek zo goed op le jade dat het die eenvoudiger naam is die aansloeg. Zo komen we bij ons jade.
Het is niet al goud dat blinkt. Met jade is het nog ingewikkelder. In de 19de eeuw ontdekte een Frans mineraloog dat er in feite twee verschillende gesteenten zijn die men jade noemde. Sindsdien spreekt men van jade enerzijds en nefriet anderzijds. Nefriet is een beetje een grapje, want het Griekse nèphros betekent nier; niersteen dus, of piedra de la ijada
Het ligt voor de hand dat men een materiaal dat zo sterk is en daarom zo bruikbaar en kostbaar en dat ook zeldzaam is en bovendien nog mooi ook, dat men dat materiaal gaat vervalsen. Dan kan met echt jade of nefriet gebeuren: in plaats van het te polijsten, wat een lang en moeizaam proces is, denk aan de hardheid, kan je het ook vernissen om het te doen blinken; je kan het ook chemisch of met een hittebron bewerken, zodat de kleur verandert en je kunstmatig een duurdere kleur krijgt dan die van de originele steen.
Echt fout gaat het als een ander, minder hard, minder mooi en vooral minder zeldzaam en dus minder duur gesteente bewerkt wordt om eruit te zien als jade en aan de prijs van echt jade verkocht wordt. Dat gebeurt met serpentijn of boweniet, corneool of carneool of kornalijn, aventurijns kwarts, glas, grossulaar, Vesuviaan of idokraas, zeepsteen of saponiet en andere steatiet- of speksteenvormen, Australisch chrysopraas of groene agaat. Koreaans, Suzhou, Styrisch en Canadees jade, Olijfjade and Nieuw jade zijn allemaal eufemistische namen voor serpentijn; Transvaal jade is een dure naam voor grossulaar. Kijk dus uit, of beter nog, koop jade enkel bij een handelaar die je vertrouwt. En neem genoeg geld mee
30-05-2007
ex libris: Tolkien The Children of Húrin
Ik ben net klaar met het nieuwe boek van J.R.R. Tolkien, The Children of Húrin, Edited by Christopher Tolkien, Illustrated by Alan Lee, 2007, 314 pp., uitklapkaart, hardcover, 19,95 (Proxis). Nederlandse vertaling: De kinderen van Hurin, 17,50 (Proxis en elke goede boekhandel).
J.J.R. Tolkien (1892-1973) heeft naast zijn afgewerkte De Hobbit en In de ban van de Ring nog een massa manuscripten nagelaten met talloze probeersels, projecten die werden opgegeven, poëzie die een plaats moest krijgen in nog te realiseren verhalen, voetnoten, verklaringen, historische achtergrond, wetenschappelijke teksten over zijn mythologische wereld en de talen die er gesproken werden; dialogen, schetsen en tekeningen, kaarten, samenvattingen, plannen, verklaringen Uit die goudmijn put zijn derde zoon en literair erfgenaam Christopher (1924-) sinds het overlijden van zijn vader voor een corpus dat al vele malen groter is dan de boeken die vader Tolkien zelf publiceerde. Toen De Silmarillon postuum verscheen was ik er als de kippen bij om dat vervolg van The Lord of the Rings te kopen: ik ben er zelfs speciaal voor naar Engeland gereisd Maar blijkbaar was vader Tolkien kieskeuriger dan zijn zoon en de uitgevers. Niets van wat tot nog toe verscheen na de dood van Tolkien kan de vergelijking doorstaan met The Lord of the Rings. Er zijn prachtige fragmenten, maar het zijn slechts fragmenten. Interessant, boeiend, al wat je wil, maar geen TLOTR.
Dat moeten we ook zeggen van dit boek. In een appendix geeft Christopher een gecompliceerde uitleg over het ontstaan van de tekst; daaruit blijkt dat het wel gaat om teksten die zijn vader zelf geschreven heeft (en dat is een verschil met de verklarende boeken die zoon Christopher schreef over het werk van zijn vader op basis van de manuscripten), maar die tot een geheel verwerkt zijn door de zoon. Het resultaat is uitstekend! Ik heb het boek in één ruk uitgelezen. Het is zeer verzorgd uitgegeven, de illustraties in kleur en zwart-wit van Alan Lee, die ook aan de film meewerkte, doen vaak herinneren aan de ontroerend naïeve grafische meesterwerkjes van vader Tolkien, het is als boek iets om te koesteren.
Inhoudelijk is het een krachtig verhaal uit de voorgeschiedenis van TLOTR, toen de wereld nog jong was en de bewoners nog primitief, toen iedereen nog bezig was met overleven in een vijandige omgeving en de vredelievende beschaving nog moest open bloeien. Denk aan de vroege middeleeuwen, aan de wereld die Wagner ook schetst, aan Noorse sagen en legenden. Denk ook gerust aan archetypes zoals we die vinden in de wereldliteratuur: de Griekse tragedies, de hoofse literatuur, de romantische verheerlijking van het verleden. Er zijn geen hobbits in dit boek, geen pijp en tabak, geen tuinman, geen konijn gebraden op een zacht vuurtje. Er is ook geen humor. Dit is een onverbloemd tragisch verhaal.
De strijd gaat, zoals in TLOTR, tussen goed en kwaad, maar waar in de Ring de lijnen duidelijk getrokken zijn, is de hoofdfiguur van dit boek, Túrin, een verscheurde figuur. Tolkien spreekt van een vloek die op hem rust, de wraak van het Kwaad omdat Túrins vader Hem had durven te weerstaan, maar uit het hele verhaal blijkt dat het complexe karakter van Túrin zelf aan de grond ligt van wat hem en zijn omgeving overkomt. Dat zou van hem een meer geloofwaardige figuur kunnen maken, meer modern, minder mythologisch, meer mens, minder archetypisch, minder voorspelbaar. Maar zo gaat het niet. Tolkien heeft zijn hoofdfiguur beladen met alle leed dat een mens kan overkomen, er is geen uitweg, er is geen ontkomen aan, zelfs wanneer hij denkt het geluk gevonden te hebben, overtreedt hij het ultieme taboe en als hij dat ontdekt, is de afloop onafwendbaar.
Geen In de ban van de Ring, dus. Maar wel de moeite: het is een goed samenhangend, boeiend verhaal, geschreven in een nobele, soms hiëratische taal, met onthutsende echte parels van levenswijsheid en psychologisch doorzicht, met personages en verhalen en situaties die je lang zullen bijblijven. Tolkien schildert in dit boek de zwarte kant van ons menselijk bestaan met ongemeen krachtige trekken, meedogenloos, tot het bittere einde. Ongetwijfeld hebben zijn eigen ervaringen in de eerste wereldoorlog, waarin hij ook vele van zijn vrienden verloor, een zeer diepe indruk op hem nagelaten. Pas veel later, in de Ring, herwint hij zijn geloof in de kracht van de mens, in de uiteindelijke overwinning van het Goede op het Kwaad. Maar het is een problematiek waarmee hij op elke bladzijde van zijn werk worstelt en waarvoor hij nooit een definitieve oplossing vindt. Zijn wereld is essentieel manicheïstisch: goed en kwaad, licht en duister als eeuwige opponenten in een onoplosbare strijd, met de mens als speeltuig van de goden. Dat is Tolkiens fundamentele zwakheid, maar ook de kracht van zijn literaire scheppingskracht.
Veel leesplezier!
29-05-2007
le nouveau CVP
In onze geseculariseerde wereld is het al lang duidelijk geworden dat je niet godsdienstig moet zijn om ook een goed mens te zijn. In katholiek Vlaanderen was dat ooit wel anders. Velen onder ons zijn opgevoed in de overtuiging dat alleen de katholieken de goei waren. Ook op school en later aan de universiteit werd niet de minste aandacht besteed aan andere godsdiensten of aan de vele prominente denkers over heel de wereld en in alle tijden die niet godsdienstig waren en nochtans ook de waarheid zochten.
Gisteren mochten we het meemaken dat een van de kopstukken van de CVP als hij zich mag verspreken, dan mag ik het ook: ze mogen zich noemen zoals ze willen, ze blijven de tsjeven in hart en nieren - , de regeringspartijen aanviel op hun gebrek aan waarden. Meer bepaald verweet hij hen hun standpunt in de zogenaamd ethische kwesties: euthanasie, abortus, echtscheiding, seksualiteit, drugs. Toen hem gevraagd werd naar de grond van zijn instelling, zijn waarden, bracht hij het niet verder dan dit: de anderen zijn bezig met zichzelf, met het ik, de christen-democraten denken eerst aan de andere.
Je moet maar durven. Het is precies de dogmatische starheid van die ene politieke partij en haar verzuilde organisaties die Vlaanderen een eeuw lang tot een ronduit achterlijk landje gemaakt heeft, elke intellectuele vrijheid onderdrukt heeft en talloze medemensen veroordeeld heeft, verguisd, kapotgemaakt; die in christelijke ziekenhuizen talloze moeders heeft opgeofferd aan nauwelijks levensvatbare kinderen, liever dan een abortus te plegen; die daar ook ongeneeslijk zieken en totaal afgetakelde ouderen een waardig levenseinde weigerde en nog steeds weigert; die eeuwenlang de arbeider aan zijn lot heeft overgelaten en met de rijke Franstalige onderdrukkers heeft geheuld; die zelfs in haar lovenswaardige inspanningen voor volksopvoeding en sociale ontvoogding nooit in de eerste plaats aan de andere dacht, maar enkel aan de verdienste die de goede werken opbrachten voor paternalistische kwezels; die de jeugd en de jonge volwassenen seksueel mentaal geterroriseerd en op een vrijwel systematische manier ook fysiek misbruikt heeft.
Precies in de ethische dossiers heeft de kerk en de katholieke zuil zich voortdurend en op de meest liefdeloze manier schandelijk misdragen.
Naastenliefde! Zoek ze niet onder de christenen O, ja: ze hebben van die prachtige voorbeelden, hun heiligen: Maria Goretti, die haar maagdelijkheid verdedigde. Pater Damiaan, die wacht nog altijd op zijn heiligverklaring.
Wie eerlijk is, moet toegeven dat de christenen niet beter zijn dan de anderen. Wie de geschiedenis leest, moet toegeven dat rol van de kerk daarin niet zo glorieus is geweest als zij zelf steeds heeft doen geloven.
Naastenliefde is zelden de drijfveer voor wat mensen doen en de christenen zijn daarop geen uitzondering. De eerste en onuitroeibare wet voor elke mens is die van het zelfbehoud. Natuurlijk hebben wij in de loop van onze evolutie geleerd dat ons eigen overleven afhankelijk is van dat van de anderen en van onze omgeving. Daarom houden wij rekening met de anderen, daarom zijn wij dienstbaar aan hen, daarom hebben wij hen lief. Naastenliefde is de vitale overlevingsstrategie van het individu, want het negeren van die naastenliefde, de haat en het geweld, leidt onvermijdelijk ook naar de eigen ondergang. Naastenliefde is niet een keuze voor de andere ten nadele van zichzelf, maar de bewuste keuze van het individu om zijn eigen welzijn te realiseren in zijn omgeving, niet het wegcijferen van zichzelf ten voordele van de andere, zoals Van Rompuy stelde, maar de anderen respecteren en hen betrekken in je eigen toekomst. Na al die jaren heeft Van Rompuy en met hem de hele katholieke kliek, toch nog lessen in christen-zijn nodig, bijvoorbeeld van een arme canonist, zoals de toch wel briljante Rik Torfs zichzelf profileerde, en terecht de nadruk legde op de ontplooiing van het individu als enige garantie voor een menswaardige en liefdevolle samenleving.
De kerk heeft geprobeerd om de naastenliefde op te leggen, om ze autoritair af te dwingen door duizenden wetten en normen en de uitbouw van een allesomvattend wereldlijk instituut. Dat is nooit gelukt en is ook tot mislukken gedoemd. Je kan aan een mens of aan de mensheid niets opleggen dat vreemd is aan zijn aard. Je moet vertrekken van die almachtige drang naar individueel zelfbehoud en dan kom je vanzelf bij de eerbied voor de andere en voor de wereld waarin we leven, want het individu kan enkel daarin overleven.
De minabele tussenkomsten van Van Rompuy vormden nog maar eens een staalkaart van alles wat verkeerd is met de christen-democraten, met de katholieke zuil en met Vlaanderen: bekrompen, paternalistisch, intellectueel oneerlijk, arrogant, kwezelig, kleinzielig, hypocriet, betweterig, defaitistisch, blind dogmatisch, verwijtend, schijnheilig, kortom: gekenmerkt door een afschuwelijk gebrek aan elementaire naastenliefde.
Le nouveau CVP nest toujours pas arrivé.
27-05-2007
Der Fluyten Lust-hof
Ik heb hier al eerder en al vaker de lof gezongen van de muzikale nevenactiviteiten van de alom aanwezige kleine prijzen-winkelketen Kruidvat. In de winkels vind je steeds een beperkt maar interessant aanbod aan klassieke muziek. Hun website http://www.kruidvatentertainmentshop.be/ biedt een ruime blik op nieuwe uitgaven en het volledig aanbod. Je kan ook intekenen op een wekelijkse nieuwsbrief Klassiek en die is best leuk, al is de commerciële bedoeling ervan wel erg duidelijk.
Een vast ingrediënt van Kruidvat klassiek vormt het Nederlands productiehuis Brilliant Classics, geen onbekende voor trouwe lezers van deze blog. Ze begonnen met spotgoedkope heruitgaven van oudere maar uitstekende opnames, maar daar kwamen nadien eigen, nieuwe projecten bij. Ik vermeldde onlangs nog de zeer mooie 11 Cd-box met de vier Ordres voor klavecimbel van François Couperin in een bekroonde opname met Michael Borgstede.
Wij worden nu weer wel erg verwend met de even aantrekkelijke 3 Cd-set met een zeer ruime selectie uit Der Fluyten Lust-hof, het verzameld werk voor blokfluit van Jacob van Eyck (ca. 1590-1657), Nederlands glorie op blokfluit en carillon in de Gouden Eeuw, tot ver buiten de landsgrenzen geroemd en ook vandaag nog welbekend, al was het maar omwille van zijn virtuoos Engels Nachtegaaltje.
Het is een prachtige uitgave: niet alleen drie Cds met drieënhalf uur muziek, maar ook een aantrekkelijke presentatie in een net vouwboekje met volwaardige Cd-houders, dus geen kartonnen mapjes, met daarnaast een uiterst verzorgd en voorbeeldig geïllustreerd boekje van 67 paginas, met de lijst van de werken, de gegevens over de opname eind 2006, inclusief de details over gebruikte blokfluiten, een gedegen historische en musicologische inleiding over van Eyck en een korte toelichting bij elk werkje door Thiemo Wind, die een doctoraatsscriptie schreef over van Eyck en als slot een boeiend interview met de solist, Erik Bosgraaf.
Dat alles voor minder dan 6! Niet te geloven, vooral als je dat vergelijkt met wat men durft vragen voor dergelijke nieuwe producties bij buitenlandse huizen. Dit is een excellente dienst aan ons melomanen en een belangrijke bijdrage aan de cultuurverspreiding van ons erfgoed uit de Lage Landen bij de Zee.
Ik ga hier niet dieper in op het leven en werk van van Eyck en evenmin op de uitvoering. Ontdek het zelf maar, de zes euro die je besteedt aan dit pareltje zal zowat de beste culturele investering zijn die je ooit gedaan hebt. Ik verzeker je dat zowel de tekst als de muziek je geen ogenblik zullen teleurstellen.
Waarop wacht je nog?
26-05-2007
etymon: zeloten
Wij kennen het woord zeloot wel, maar we gebruiken het niet zo veel. We zeggen eerder: fanatiekeling, dweper, uitslover, fanaticus, in de volkstaal spreken we van ne fanatieke of ne fanatieker. Het Frans heeft ook een woord voor het begrip dat achter de zeloot steekt: zèle, zoals in de uitdrukkingen excès de zèle, de overdreven ijver of de grève de zèle, de bekende stiptheidsstaking. Ook het Engels heeft zowel zealot als zeal en zelfs zealous. Het Spaans is celo, het Italiaans zelo.
Het gaat allemaal terug op het Griekse woord zèlos en dat is verwant met zéein: koken, zoals water doet, maar ook figuurlijk: het bloed, de zee, de wijn; of ook: doen koken, zowel letterlijk als figuurlijk. Zèlos is dus het koken, maar dan vooral in de figuurlijke betekenis, het koken van de passie, zoals bij afgunst, nijd, of een hevige voorkeur voor iets of iemand, of een hevige begeerte, elk overdreven gevoel, fanatisme dus.
De weinige Latijnse woorden die met een z beginnen zijn allemaal overgenomen uit het Grieks, zo ook zelus, zelare, zelotes, met dezelfde betekenis als in het Grieks. Het Latijn vertaalt zèlos ook letterlijk met ardor, branden. Nabokovs beste roman, dat vind ik toch, is Ada. De ondertitel luidt: or Ardor; dat homoniem is niet het enige taalspelletje dat Nabokov zich veroorlooft: er is een geannoteerde uitgave, vrij toegankelijk op internet, met uiterst uitgebreide verklaring voor elke verwijzing, elke allusie en dat zijn er duizenden
De meest bekende zeloten in de geschiedenis waren de Joden die zich vooral in de eerste eeuw van onze tijdrekening manu militari verzetten tegen de bezetting van Israel door de Romeinen; aanvankelijk was Israel door Rome erkend als een bondgenoot, met verregaande vrijheden, maar ook toen al was er in dat land voortdurend onrust en onderlinge strijd en op zeker moment hadden de Romeinen er genoeg van en werden de Joden behandeld zoals alle andere onderworpen volkeren: Roma locuta, causa finita, en de Pax Romana werd ingesteld. Of dat probeerden de Romeinen toch, want een groep fanatieke Joden vocht tot het einde voor de vrijheid en de eigen godsdienst en gebruiken. De opstand rond het jaar 70 eindigde met de totale onderwerping en de verwoesting van de tempel. De legende wil dat de laatste opstandelingen, de Zeloten, standhielden in de rotsburcht van Massada en dat ze gezamenlijk zelfmoord pleegden toen de situatie uitzichtloos werd. Ook vandaag nog is Massada een druk bezochte toeristische plek in een indrukwekkend landschap dat zeer tot de verbeelding spreekt.
Jaloersheid, of jaloezie hebben wij, aldus Van Dale, overgenomen van het Franse jalousie en het Italiaanse gelosia. Maar daar stopt de uitleg dan domweg, terwijl een verband met het Latijnse zelus, jaloezie toch voor de hand ligt. Jaloersheid is ook bij Shakespeare een van de hevigste emoties, denk maar aan Othello, waar Jago de jaloezie het onsterfelijke epitheton geeft van het monster met de groene ogen: O, beware, my lord, of jealousy; it is the green-ey'd monster which doth mock the meat it feeds on.
Men zegt wel eens dat bekeerlingen de ergste fanatiekelingen of zeloten zijn. Dat is inderdaad vaak zo, denk maar aan Paulus, of op een ander niveau, aan mensen die het roken opgegeven hebben. Ten minste even fanatiek, dunkt me, zijn de teleurgestelde zeloten, de afgewezen minnaars, de apostaten, zij die het geloof in iets of iemand verloren hebben.
In het Oude testament is zelfs God jaloers.
24-05-2007
etymon: weduwe
Met het woord weemeeuw uit de vorige aflevering moet je opletten bij het uitspreken: voor je het weet ga je dyslectisch en wordt het meeweeuw. En dat brengt ons bij ons onderwerp van vandaag: de weeuw en de weeuwenaar, volkse samentrekkingen van weduwe en weduwnaar.
Dat het om een oud woord gaat, ligt voor de hand: weduwschap is van alle tijden en wordt door alle betrokkenen als een zware tegenslag ervaren, hoewel we verderop zullen zien dat er blijkbaar een gradatieverschil zou kunnen zijn tussen de twee seksen. De wortel is zoiets als vid of wid en die vinden we al in het Sanskriet. Het Latijn, dat ook hier aan de basis ligt van het woord voor weduwe in vele Westerse talen, is viduus/vidua, waarbij de v als w uitgesproken wordt. Er is ook een werkwoord viduare: beroven, ontzeggen, ontnemen; dividere betekent scheiden, splitsen, en dis betekent hier zoals in vele samenstellingen: vaneen, afzonderlijk, in stukken, in twee, in tegengestelde richtingen.
In het Frans is het veuve en het valt op dat oorspronkelijk en tot vrij laat enkel deze vrouwelijke vorm bestond, pas later kwam er veuf voor mannen, naar analogie met neuve/neuf; weduwen waren in de middeleeuwen en eigenlijk tot zeer onlangs sociaal zeer kwetsbaar; weduwe bleef je vaak, weduwnaars hertrouwden sneller en gemakkelijker, daarover verder meer, zoals we al zeiden.
In het Engels is het widow/widower, in het Duits Witwe/Witwer.
Er zijn allerlei samenstellingen met ons woord. Een onechte weduwe, van wie de man niet overleden is, maar niet aanwezig, is een onbestorven weduwe: haar man is niet overleden; men noemt dat ook een grasweduwe, in het Duits Strohwitwe; in het Engels Grass widow (foto); oorspronkelijk (Van Dale heeft geen idee, natuurlijk) was dit een verlaten minnares: ze is alleen achtergelaten in het gras, waar de heimelijke ontmoetingen plaatsvonden of in het bedstro; later werd de term ook gebruikt voor verlaten gehuwde vrouwen. En dan zijn er enkele gekleurde weduwen. De zwarte kennen we, dat is een grote spin. Een blauwe heeft een afwezige zeeman als echtgenoot; in het Engels heb je een widows walk, een balkonnetje waarop blauwe weduwen op de uitkijk stonden naar de terugkerende schepen. Een groene weduwe is, letterlijk dan, een gehuwde vrouw die op de buiten woont en die een man heeft die in de stad werkt en niet vaak thuis is. Figuurlijk groen is een weduwe als ze misnoegd is over haar lot: ze werkt niet en heeft dus geen plaats in de maatschappij, krijgt geen erkenning voor haar huiselijke taken of ziet die zelf als minderwaardig, zonder voldoening.
Een eigenaardigheid is het weduwnaarsbotje, dat de weduwnaarspijn veroorzaakt. Misschien ken je het woord niet, maar je kent het verschijnsel wel: als je met de binnenkant van je elleboog ergens tegenaan stoot, krijg je een korte, hevige pijnstoot, alsof je een blootliggende elektrische leiding hebt aangeraakt. We noemen dat beentje ook het elektriciteitsbotje, of het telefoon- of telegrambotje. Ik vond de oplossing voor de uitdrukking weduwnaarspijn niet bij jeweetwel, of liever: jeweetNIET, natuurlijk, maar wel bij Ewoud Sanders, de taalredacteur van de krant NRC-Handelsblad, die hierover een mooi stukje schreef op 1 juli 2004. Hij verduidelijkt vooreerst dat het niet een botje is dat de pijn veroorzaakt maar wel een zenuw, de nervus ulnaris of elleboogszenuw, die erg dicht aan de oppervlakte ligt. Het woord is in 1854 voor het eerst opgetekend. A. Beets, zoon van de beroemde Nicolaas Beets en redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, schreef hierover in 1890 in een tijdschrift, en stelde dat de hevige, maar korte pijn in de volksmond schertsend vergeleken werd met de reactie van de weduwnaar op het verlies van zijn wederhelft: hevig maar kort. Beets vond bevestiging in internationale spreekwoordenboeken; hij citeerde elf voorbeelden, uit onder meer Denemarken, Duitsland, Italië, Noorwegen, Spanje en Zweden.
In het Duits zegt men Musikantenknochen of Mäuschen; waarom? Muzikanten werken veel met hun ellebogen, letterlijk dan, misschien hebben ze wat meer kans om hun elleboog te stoten? Het muizeke: het voelt wel een beetje zo aan, alsof er een muis over je arm loopt.
In andere landen en streken spreekt men van het jodenbeentje, zo in het Frans: ce cogner le petit juif; waarom? Joden waren door hun christelijke buren en overheden uit pure naastenliefde uitgesloten van bepaalde beroepen en daardoor meteen veroordeeld tot andere, die als zondig verboden waren voor rechtgeaarde christenen, zoals geld wisselen en lenen, handelaar in alcoholische dranken en commerçant in het algemeen en dus ook in ellengoed of waar, textiel dat men per el verkocht en afmat met de arm, weer volop gelegenheid om je elleboog te stoten.
In het Engels is het the crazy of funny bone, dat is ten minste duidelijk en simpel: als je ertegen stoot, krijg je een funny gevoel in je arm. Alhoewel? Een synoniem van funny is humerous en dat is een homoniem (klinkt eender) van humerus, het opperarmbeen; aan de onderkant daarvan bevindt zich the funny bone. Humerus bone wordt zo humerous bone. Ook in het Duitse dialect spreekt men van een narren- of lachbeentje of -ader.
Wees heeft de zelfde wid-oorsprong: een kind dat gescheiden is van zijn ouders.
In de typografie, de drukkunst spreekt men van weduwen en wezen voor kleine tekstgedeelten, een titel, een enkel woord of een halve zin, die eenzaam overblijven op een bladzijde of kolom terwijl het gros van de tekst op een andere pagina in een andere kolom staat. Onze Noorderburen spreken van hoerenjongen. Een weduwe is het begin van een zin onderaan een pagina, een wees het einde van een zin bovenaan een pagina. In beide gevallen wordt een extra inspanning gevraagd van de lezer, dus goede zetters vermijden dergelijke weduwen en wezen, of laten dat door hun zetprogramma of tekstverwerker doen.
22-05-2007
etymon: slechtvalk, kwaadvogel
Onlangs vonden we s morgens in de tuin wat losse pluimen en het/de karkas van een duif, zonder de kop. Het was een jonge reisduif, dat zie je aan de ring. Mijn overbuur is een duivenmelker, dus ik vroeg hem of het niet een van de zijne was, maar nee, hij miste er geen, maar kwam toch even kijken. We hebben de ring verwijderd en hij zou bellen naar een nummer voor verdwaalde duiven: 070 / 233 013, daar kan je het ringnummer intikken; er is ook een website: http://www.kbdb.be/Verdwaalde.htm .
Buurman bevestigde mijn vermoeden dat de duif de prooi was geworden van een roofvogel, we zien die soms rondcirkelen en af en toe komt er een schreeuwend in de tuin gevlogen. Mijn buur is een tweetalige Brusselaar van origine, en hij gebruikte een woord dat ik niet kende (!) voor roofvogel, namelijk kwaadvogel. Van Dale nee, laat maar. Dan blijkt weer wat een prachtig instrument internet toch is. Google vroeg voor alle zekerheid of ik niet waadvogel bedoelde, maar gaf toch meteen een link daar een voor de rest afgesloten universitaire site met een dialectwoordenboek en daar prijkt kwaadvogel voorwaar als onder meer Leuvens dialect voor roofvogel. Ik vind het een heerlijk woord, zeker uit de mond van een duivenmelker. Ik dacht eerst dat hij een slechtvalk bedoelde: slecht-valk, kwaad-vogel, misschien als spontane vertaling van een Franse benaming of zo. De Latijnse benaming voor de slechtvalk is Falco peregrinus, en dat betekent letterlijk zwerfvalk, waarschijnlijk omdat het gedeeltelijk een trekvogel is; in het Nederlands noemt men de slechtvalk ook wel een pelgrim of passagier(valk). In de meeste andere talen is de naam afgeleid van peregrinus: peregrine, pèlerin. Het is de vogel met de snelste duikvlucht: 320 km per uur!
Van Dale verwijst voor het slecht in de naam naar gewoon, niet speciaal, effen; slecht heeft die betekenis inderdaad, waarschijnlijk is onze courante betekenis: niet goed, niet de oudste. Slechten betekent eigenlijk effen maken, zoals in eggen, of slissen, bij het schilderen; het Engelse slick en ook sleek hebben ook die betekenis van glad; ook omwallingen of muren kan men slechten of verwoesten, met de grond gelijk maken. Is onze slechtvalk gewoon? Niet in haar verschijningsvorm; wellicht heeft het te maken met het feit dat het hier de meest voorkomende van de zowat dertig soorten valken is.
Een andere vogelnaam die me trof toen ik hem voor het eerst hoorde is de eigennaam Weemeeuw; ik heb de etymologie niet nagekeken in het (ook al zo dure) woordenboek van Vlaamse eigennamen, maar het is zon ongelooflijk mooi en poëtisch woord! Je hoort erin de klagende roep van de meeuwen boven het gedruis van de golven; herinneringen aan wandelingen langs het strand, beelden uit mijn kinderjaren, zoals in het tranerige liedje dat we vroeger hoorden en parodisch zongen: Het hutje bij de zee; Tolkien zegt: wie ooit de meeuwen heeft gehoord, leeft voor altijd met het heimwee naar de zee en de havens waar de schepen vertrekken naar de Overkant.
21-05-2007
William Trevor in het Nederlands
Even vermelden dat er in 2006 bij Meulenhoff een bundel kortverhalen verscheen van William Trevor, onder de titel Heilige beelden, 223 pp., nieuw 22,50.
20-05-2007
gespannen bogen en eonisme
De boog moet niet altijd gespannen staan. Boogschieten is nog steeds een populaire sport in Vlaanderen. Men schiet naar een cirkelvormig doel van op verschillende afstanden, of op de staande of de liggende wip. De wip is een soort mast, staak of paal, de schutsboom, waarop aan dwarsbalkjes vogels vastgemaakt zijn, men zegt ook wel gaaien, gepluimde houten doelen die men er moet afschieten. Wie de hoofdvogel heeft afgeschoten, heeft gewonnen, ook figuurlijk. De benaming wip komt wellicht hiervandaan, dat de mast op een bepaalde hoogte vastgemaakt is met een as tussen twee balken, zodat de top naar beneden kan kantelen om de gaaien vast te maken of te verwijderen. Bij die beweging lijkt de schutsboom wel op een wip waarop kinderen op en neer gaan. Vandaag gebeurt dat vaak met een soort lift, soms zelfs met een heuse motor, waaraan meteen ook een mand bevestigd is om de pijlen op te vangen.
Om de boog op te spannen, maak je de pees vast aan de uiteinden van de boog; daarvoor moet je de boog buigen of plooien. Bij kruisbogen gebeurt dat meestal met een katrol of een windas, wegens de grotere spanning. Bij de gewone boog is er een trucje waarbij je de boog tussen je benen klemt. Als je de pees niet losmaakt na gebruik, rekt ze uit en de boog zelf verliest geleidelijk aan zijn veerkracht. Vandaar dat de boog niet altijd gespannen mag staan.
Als ik me wil ontspannen, durf ik wel eens een detectiveverhaal lezen, vaak van een Britse vrouwelijke auteur, ze hebben daar een lange traditie in het genre. A Sleeping Life, 182 pp. kleine druk, 1978 van Ruth Rendell voldoet ruimschoots aan de verwachtingen. Het is een van de Inspector Wexford-verhalen, die naar ik verneem ook op Tv te zien zijn. Je pikt zoiets op voor minder dan een euro, in de kringloop of op de rommelmarkt. Het is zoals de meeste van haar boeken ook in het Nederlands verschenen, al kan ik de titel van de vertaling niet meteen identificeren. Als je't nog wil lezen, dan kan je beter de volgende paragrafen overslaan, want daarin verraad ik een deel van de ontknoping.
In onze moderne wereld hebben we allemaal wel al gehoord over travestie en transseksualiteit. Vroeger was dat een van de grootste taboes. Enkel op het toneel werd cross dressing geduld en het theater was dan ook een toevluchtsoord voor mensen die zich graag in de kledij van het andere geslacht hulden. Vandaag is nog steeds een geliefd onderdeel van de show en nog steeds een al te populaire bron van vrij plat vermaak. Maar we kennen ook enkele gevallen van bekende meer ernstige travestieten, al is een show-element ook bij hen nooit echt ver af; Maarten/Maartje t Hart is daarvan een sprekend voorbeeld. Psychiaters weten dat ook gewone mensen die wat ongewone neiging hebben. Havelock Ellis tekende daarover onroerend eerlijke getuigenissen op.
Transseksualiteit is in feite wat anders. Men weet nog niet precies wat er aan de hand is met transseksuelen, maar het zijn mensen die niet gelukkig zijn met de seksualiteit van hun lichaam; ze voelen zich een man in een vrouwenlichaam of omgekeerd. In de meest drastische gevallen proberen ze dat chirurgisch en hormonaal goed te maken.
Vaak verwart men een en ander met homoseksualiteit. Travestieten zijn echter meestal heteros.
Er zijn heel bekende en beroemde travestieten in de geschiedenis geweest, van wie men pas bij hun dood hun ware geslacht ontdekte. Andere waren al als dusdanig bekend tijdens hun leven, zoals Jeanne DArc, die net als verscheidene andere vrouwen in het verleden een mannelijk beroep of taak wou, en dat enkel kon door zich als man te verkleden.
Ook de literatuur kent dit type. Onze eigen Filip De Pillecijn (1891-1962) schreef voor de oorlog de novelle Monsieur Hawarden, over een historische figuur, de Parisienne Meriora Gillibrand, die na het vermoorden van de man die haar geliefde had gedood in een duel om haar, vluchtte naar Ligneuville, bij Malmédy, waar De Pillecijn een tijd leraar was, en waar haar graf nog steeds te zien is. Ze leefde daar tot haar dood als een man, Hawarden. Harry Kümel maakte er in 1969 een film van, met Ellen Vogel en Senne Rouffaer in de hoofdrollen.
Een bekende vrouwelijke auteur die zich graag als man kleedde en de pijp rookte was George Sand (1804-1876); het Wikipedia-artikel over haar is zeer het lezen waard.
Théophile Gautier schreef Mademoiselle de Maupin, eveneens naar een historische travestie-figuur.
Richard Strauss maakt onder meer in Der Rosenkavalier gebruik van travestie- of Hosen-rolle: de rol van de jonge rozenridder (maar allesbehalve roze ridder) wordt steeds door een alt gezongen. In Arabella is Zdenka, de jongere zus een noodgedwongen travestiet: haar ouders hebben geen geld genoeg om voor twee dochters een bruidschat te betalen; zij neemt op een ongebruikelijke en onstuimige wijze wraak door met de afgewezen minnaar van Arabella naar bed te gaan terwijl de brave man denkt dat het Arabella is. Straffe kost, in 1933. Entartete Kunst, zou je denken, maar Strauss overleefde eerder goed onder het Nazisme.
Heeft Ruth Rendell in dit boek een tipje opgelicht van de sluier die elke auteur in gespeelde, gemeende of onbewuste dubbelzinnigheid over zijn of haar privé-leven hult? Heeft ze gewoon haar eigen ervaringen als beginnend vrouwelijk auteur in het literaire wereldje als achtergrond gebruikt voor een zoveelste maar geenszins routineuze aflevering van haar ingenieuze detectiveverhalen? Wie weet. Ze brengt het thema op een zeer tedere, gevoelige manier ter sprake, wars van alle sensatiezucht, zonder overdreven of vergezocht psycho-geleuter. Haar personages, ook die aan de rand en in de schaduw, zijn steeds getekend met een diepmenselijk respect. Dat geldt in dit verhaal in uitzonderlijk hoge mate voor de vermoorde eoniste, naar Chevalier Charles dÉon de Beaumont, 1728-1810, die na een leven in militaire dienst, bij de dragonders nota bene, later beweerde een vrouw te zijn en vanaf 1777 als zodanig door het leven ging; pas na zijn dood werd medisch vastgesteld dat hij toch een normaal geschapen man was. Hij/zij ligt begraven in Middlesex.