mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
07-06-2007
onstuimig
Staan is een werkwoord met vele betekenissen en nog meer bijbetekenissen in allerlei uitdrukkingen. Het is verwant met het Latijnse stare en het Griekse histèmi met dezelfde betekenis. De beginletters st vinden we in het woordenboek voor een massa woorden en vele daarvan hebben te maken met staan: staat, staak, staal, stabiel, stad, staf, staken, stal, stam, stamelen, stampen, stand, stap, stapel, start en dat zijn er nog maar enkele en enkel beginnend met sta-. Veel van die woorden hebben met elkaar te maken of zijn van elkaar afgeleid. Ze hebben te maken met iets dat overeind staat, dat weerstand biedt, tegenhoudt, grenzen stelt, scherp en hard is.
Stotteren en stamelen is met horten en stoten praten, in het Engels stutter, stammer. Stokkend, zeggen we ook: de woorden stokken je in de keel. Een stok is een dunne stam, een stakkerd is iemand die met een stok loopt, een bedelaar. Stuiten is een nevenvorm van stoten en betekent tegenhouden, in het Engels is dat to stem. Een stam is bij uitstek iets dat staat.
Een vreemd woord is onstuimig. Ik had er al op school last mee, want ik zei en schreef altijd ontstuimig, met een extra t, ik weet niet waarom en ik weet niet of ik de enige was. Het was een woord dat je wel verstond: heftig, fel, maar dat je niet goed kon duiden. On-stuimig, maar stuimig bestaat niet, dus het was het tegendeel van een woord dat je niet kende, dat niet bestond.
Waarschijnlijk hebben we het gewoon geleend uit het Duits, daar heb je ungestüm voor heftig, wild, twee woorden die net hetzelfde betekenen in het Duits en het Nederlands. Dat ungestüm is ook een negatief van een verloren gegaan gestüeme en dat betekende zacht, stil, rustig en is verwant met het Duitse werkwoord Stemmen en het Engelse to stem: tot staan brengen, doen ophouden, weren, bedaren, stuiten. Onstuimig is dan zoiets als onbedaard, on-gestuit. De oudste vormen ervan in het Nederlands zijn de nu (zéér) verouderde adjectieven ongestuim en onstuim, duidelijk broertjes van ungestüm die al rond 1570 bij ons verschijnen maar uim is in het Nederlands geen gewone uitgang voor een adjectief, dus werd het onstuimig.
Op 27 december 2006 schreef ik over enkele woorden die met on- beginnen maar waarvan het basiswoord zonder on- niet (meer) bestaat: onbedaarlijk, onbesuisd, onachtzaam. Onguur was toen de vreemde eend, want het oorspronkelijke guur, dat net zoals gestuim zacht, stil rustig betekent (!), gebruiken we niet meer in die zin, we kennen het niet meer. On-guur is dan zinloos: het tegendeel van iets dat we niet (meer) kennen (!), dus hebben we on- maar weggelaten en zo kregen we guur, met dezelfde betekenis als het oudere onguur, dat maar niet wil verdwijnen.
Ik had toen ook onstuimig moeten vermelden. Dat is nu goedgemaakt, hoop ik.
06-06-2007
coma
Toen ik bij de nieuwsberichten het verhaal vernam van de Poolse man (foto) die na 19 jaar coma terug bij bewustzijn kwam, gingen mijn gedachten onwillekeurig terug naar mijn vader, die na drie maanden coma werd losgemaakt van de machines die zijn levensfuncties hadden overgenomen en die na drie dagen overleed, nauwelijks een jaar na zijn 65ste verjaardag.
Ik was ook totaal verrast door de levendigheid waarmee de man sprak. Alsof hij uit een lichte verdoving ontwaakt was en niet na 19 jaar Wat heeft zich dan gedurende al die tijd in die hersenen afgespeeld? Blijkbaar is alles daar vrijwel ongeschonden bewaard. Het is niet denkbaar dat er al die jaren geen enkele hersenactiviteit is geweest. Het is onwaarschijnlijk dat het geheugen, de verbeelding en al die wonderbaarlijke mogelijkheden van onze hersenen als in een diepvriezer zouden bewaard zijn, op non-actief gesteld, en dan plots zomaar weer in gang zouden geschoten zijn, without missing a beat.
Het zijn verwarrende gedachten, die je doen nadenken over de functie van de hersenen en hun band met de rest van het lichaam. Ik ben een paar keer onder volledige narcose geweest voor kleine chirurgische ingrepen, zoals de meeste mensen en het is een wat vreemd gevoel om weg te zinken en dan uren later weer wakker te worden, maar dat is maar als een diepe slaap. Het is pas in extreme omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer een deel van de hersenen beschadigd is, of wanneer in een diepe coma het bewustzijn wegvalt en de hersenactiviteit tot een minimum beperkt wordt en de actieve controle over het lichaam verliest, het is dan dat je je vragen gaat stellen over wat we met al die woorden bedoelen.
Blijkbaar kan het lichaam overleven op een laag pitje, een waakvlammetje, ondersteund door moderne technieken, externe voeding en intensieve verzorging. Blijkbaar kunnen de hersenen in een soort van winterslaap wegzinken en dan later, veel later, met alle vermogens intact, terug wakker worden.
Wonderbaarlijk en tegelijk ook verontrustend is zon ontwaken na 19 jaar, want het doet alle zekerheden en veronderstellingen wankelen, over body and soul, over bewustzijn en coma, over denken en vegeteren, over leven en dood.
05-06-2007
ronde cijfers
Rond deze tijd heb ik een en ander te vieren op mijn blog: - mijn 300ste bijdrage - de 500ste dag - de 20.000ste keer dat iemand een pagina aanklikt - de 15.000ste keer dat iemand mijn blog bezoekt.
De laatste maanden sta ik ook meestal (soms nipt) in de top-100 van de blogs op Seniorennet, dat bijna 13.000 blogs rijk is. In de categorie Cultuur, met meer dan 200 blogs, sta ik constant in de top-20 en meestal in de top-vijf. Ik geef het toe: het doet me wat.
Ik blijf ook gevoelig voor commentaar. Laatst meldde een lezer me nog dat hij me uit zijn favorieten gezwierd had, dat was na mijn zure oprisping over de CD&V en het Tv-debat over waarden. Gelukkig zijn de mailtjes die ik af en toe krijg van toevallige passanten of trouwe lezers veeleer positief, soms ronduit flaterend, echt schattig of diep ontroerend, zoals dat van die dame die teksten aan het zoeken was voor de uitvaart van haar ongeneeslijk zieke vader. Iedereen krijgt een antwoord(je), zoals het hoort.
Ik herhaal het: ik schrijf in de eerste plaats voor mezelf, over mezelf, over de dingen die mij interesseren, die ik belangrijk vind; over de boeken die ik lees, de muziek die ik beluister, de woorden die me opvallen in onze talen; over de -soms wat vreemde- gedachten die door mijn kop gaan; over de fascinerende wereld waarin ik mag leven, de geschiedenis die wij mensen samen schrijven in goede en kwade dagen.
Mijn kattebelletjes, mijmeringen, aanklachten, bespiegelingen en opzoekingen krijgen door hun verschijnen op het web ook een publiek karakter en dat bepaalt mede de toon en de stijl en soms ook de inhoud: als je enkel voor jezelf schrijft, in een dagboek, bijvoorbeeld, ga je toch wat anders te werk. De meest intieme gedachten en gevoelens komen in mijn blog enkel zijdelings naar voren, maar een goede verstaander
Mijn blog is, zoals ik bij de aanvang schreef in de vaste kolom hiernaast: mijn hobby, mijn uitlaatklep, mijn blik op de wereld, mijn intellectuele uitdaging, mijn contact met de buitenwereld. Ik hoop dat mijn lezers er ook iets aan hebben.
Rest me nog Lut te danken, die als eerste en wellicht enige echt alles leest wat ik schrijf, en ook u allen voor uw belangstelling en vriendelijke aanmoedigingen.
Tot morgen misschien.
Karel
PS Zoals gebruikelijk bij deze gelegenheden hierbij een nostalgische illustratie uit Eeklo, mijn geboortestad. In 1936 trof een 'orkaan' de stad. Dat jaar werd ook mijn oudste broer Guido geboren.
04-06-2007
Ezelsbrug, DIN A4, Fibonacci & Cheops
Soms hebben we een geheugensteuntje nodig, een hulpmiddeltje om iets te onthouden, dat we zonder dat steuntje gemakkelijk vergeten. We noemen dat een mnemotechnisch middel en dat is een duur woord voor een geheugentechniekje, want mnemosynè is Grieks voor geheugen.
Dat steuntje is iets dat zich gemakkelijker laat onthouden dan dat wat we echt willen vastleggen in ons geheugen. Het kan daarbij best zijn dat het steuntje op zichzelf niets betekent, een nonsens-woord, dat we precies daarom gemakkelijk onthouden. Enkele voorbeelden maken dat duidelijk.
Niemand weet wat een kofschip is, maar we hebben er allemaal wel al over gehoord. Het was een simpel (?) trucje dat de leraar Nederlands ons vertelde om geen fouten te maken bij het vormen van de verleden tijd en het voltooid deelwoord; werkwoorden waarvan de stam eindigt op een van de medeklinkers van t kofschip hebben een verleden tijd op te en een voltooid deelwoord op t, zoals wekken, wekte, gewekt en passen, paste gepast; de andere hebben de en d zoals leven, leefde geleefd. Een ander hulpwoord hiervoor is fokschaap. Je kan terugvinden hoeveel bulten respectievelijk een kameel en een dromedaris hebben als je telt hoeveel es er in hun naam staan. Maak van acht meter Japanse stof uw nieuwe pyjama helpt je het lijstje van de negen planeten in de juiste volgorde, te beginnen dichtst bij de zon: Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus, Pluto. GRAS is het acroniem voor groen rechts aan stuurboord, nuttig voor zoetwatermatrozen. In het voorjaar zet je de klok een uur vooruit.
Er is ook een naam voor zon geheugensteuntje: een ezelsbruggetje. Dat komt van het Latijn pons asinorum een uitdrukking uit de scholastieke filosofie van rond 1500, waarbij een grafische voorstelling moest helpen om de middenterm van een syllogisme terug te vinden. Wat een syllogisme is, onthoud ik met dit valse voorbeeld: 1. Ik kan in mijn jas 2. Mijn jas kan in mijn valies 3. Dus ik kan in mijn valies.
In de eerste eeuw van onze tijdsrekening had Plinius het over ezelinnen die niet over een brug te krijgen waren als ze zagen dat er water onder liep; ze moesten er dan over geleid worden. Een pons asinorum is dus een moeilijkheid die je met een hulpmiddel kan oplossen, zoals in de voorbeelden hierboven. De naam ezelsbruggetje ging dan over van de moeilijkheid naar de oplossing: een bruggetje voor ezels, een hulpmiddeltje.
Als men het heeft over het ezelsbruggetje, dan bedoelt men daarmee een van de bekendste stellingen uit de meetkunde, de stelling van Pythagoras (rond -500). Die stelling zegt dat het kwadraat van de langste zijde van een rechthoekige driehoek gelijk is aan de som van het kwadraat van de beide andere zijden, of a²+b²=c². Dat er een vaste verhouding is tussen de drie zijden van een rechthoekige driehoek (bijvoorbeeld 3-4-5) wisten de mensen al meer dan tweeduizend jaar, toen Euclides het in de derde eeuw voor onze tijdrekening vermeldde in zijn leerboek meetkunde en er ook een wiskundig bewijs voor leverde. Ondertussen is het aantal bewijzen voor de stelling opgelopen tot ongeveer driehonderd; de eenvoudigste kan je zelf vinden door op ruitjespapier een vierkant te tekenen op de drie zijden van een rechthoekige driehoek; de som van de ruitjes op de zijden aan de rechte hoek is gelijk aan het aantal ruitjes op de andere zijde.
Een bijzonder geval is een dergelijke rechthoek waarvan de zijden aan de rechte hoek gelijk zijn aan 1 lengte-eenheid, want een klein beetje algebra leert ons dat de lengte van de lange zijde van de driehoek dan gelijk is aan de vierkantswortel van 2, een getal dat je kan vergelijken met het meer bekende p, dat de verhouding aangeeft tussen de omtrek van een cirkel en zijn diameter. De waarde deze constante van Pythagoras Ö2 is een eindeloze reeks: 1,4142 Het is een irrationeel getal, omdat de breuk nooit opgaat. Ook dit werd al heel vroeg opgemerkt als een bijzondere verhouding tussen de zijden van een vierkant en de diagonaal, of tussen de lange zijde van een gelijkbenige rechthoekige driehoek en de korte zijden, wat eigenlijk hetzelfde is.
Misschien denk je nu: allemaal mooi, maar wat heb ik daaraan?
Wel, we vinden Ö2 terug in een zeer alledaags gebruiksvoorwerp, namelijk een blad papier, een A4-tje. Hoezo? Rond 1900 begon men in Duitsland allerlei industrienormen vast te leggen, vooral om massaproductie mogelijk te maken: de Deutsche Industrienormung. Voor papier waren dat in de eerste plaats de nu bekende A-normen. Het principe waarvan men vertrok was de indeling van een vel papier van 1m², dat ligt voor de hand. Een bijkomend voordeel was dat de dikte van papier wordt uigedrukt in gram per m²; een gewoon blad is 80 gr, maar die 80 gram is voor een heel vel van 1 m², natuurlijk. Men deelde het vel zo in, dat als men de lange zijde door twee deelde, of eenvoudiger gezegd: als men het vel dubbel vouwde, het resultaat dezelfde vorm zou hebben als het origineel. Dat is een hele opgave: als je gewoon een vierkante meter neemt en die dubbel plooit, dan is het resultaat maar half zo breed als het origineel. Men moest dus berekenen welke vaste verhouding wel het juiste resultaat zou geven en wat dacht je, die verhouding bleek 1:Ö2 te zijn! Men baseerde zich daarbij op een brief van een Duitse professor aan de universiteit van Göttingen, Georg Christoph Lichtenberg (17421799), die hij in 1785 aan een collega schreef en waarin hij deze wiskundige oefening vermeldde: vind een verhouding voor een vel papier, dus lengte en breedte, waarbij elke volgende deling door twee precies dezelfde verhouding tussen lengte en breedte geeft. Het resultaat verbaasde hem: het is dezelfde verhouding als die tussen de diagonaal van een vierkant en de zijde van dat vierkant, de ons ondertussen vertrouwde 1:Ö2. Hij was nog meer verbaasd toen hij aan zijn collega een model wou meesturen en een blad van die specifieke afmetingen wou knippen: bleek dat zijn briefpapier precies die afmetingen had! Dit wordt bevestigd door een verordening van de Franse Revolutie, toen zoveel werd vastgelegd op redelijke grondslag en men de ook de bestaande papierformaten uniformiseerde, met dit resultaat:
naam
lengte
breedte
[m²]
ISO 216 equivalent
Grand registre
0.4204
0.5946
0.2500
A2 = 420 × 594
Grand papier
0.3536
0.5000
0.1768
B3 = 353 × 500
Moyen papier
0.2973
0.4204
0.1250
A3 = 297 × 420
Petit papier
0.2500
0.3536
0.0884
B4 = 250 × 353
Demi feuille
0.2500
0.1768
0.0442
B5 = 176 × 250
Effets de commerce
0.0884
0.2500
0.0221
1/2 B5 = 88 × 250
De formaten die men dus al eeuwen overal in Europa gebruikte, bleken te berusten op strikt wiskundig berekende verhoudingen. Ons A4-tje blijkt precies de helft te zijn van een vel Grand Registre uit 1789, met dezelfde verhoudingen.
Het wordt nog ingewikkelder. De rechthoek waarvan de verhoudingen 1:Ö2 zijn noemt men de zilveren rechthoek. Dat klopt niet helemaal, want de zilveren verhouding is niet het resultaat van 1:Ö2, maar de som van 1 plus Ö2, en dat is het irrationeel getal d met de waarde van 2,4142, duidelijk 1+Ö2 want de waarde van Ö2 was 1,4142. Er zijn wel merkwaardige overeenkomsten tussen de echte zilveren rechthoek en de Lichtenberg-rechthoek, maar dat zou ons nog verder leiden en dat wil ik u niet aandoen.
Die zilveren verhouding is zo genoemd naar analogie met de meer bekende gouden verhouding of gouden snede of gouden sectie, het irrationeel getal j, met de waarde 1,6180 De verhouding wordt ook uitgedrukt door de bekende reeks van Fibonacci, dit is de Italiaanse wiskundige Leonardo van Pisa, die leefde rond 1200 en die als eerste deze reeks zou opgemerkt hebben, hoewel ze al heel lang tevoren in India bekend was. Ze gaat aldus: 0, 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, 21, 34, 55, 89, 144, 233, 377, 610, 987, 1597, 2584, 4181, 6765, 10946, 17711, 28657, 46368, 75025, 121393, 196418, 317811 waarbij vanaf het derde getal elk getal de som is van de twee voorgaande.
Merkwaardig is dat vanaf 5 elk F-getal of Fibonacci-getal het hoogste getal is in een zogenaamd Pythagoras-drietal, zoals we er al een vermeldden: 3-4-5 als de afmetingen van de zijden van een rechthoekige driehoek. Elk F-getal is dus de lengte van de hypotenusa van een rechthoekige driehoek waarvan de zijden een geheel getal zijn. De lengte van de lange zijde is de som van de drie zijden van de voorgaande driehoek in deze reeks van Fibonacci-driehoeken; de korte zijde is gelijk aan het verschil van het vorige Fibonacci-getal en de kortste zijde van de vorige driehoek.
In getallen uitgedrukt wordt het meteen duidelijk: de eerste dergelijke driehoek heeft zoals gezegd als zijden 5, 4, en 3. We slaan een F-getal uit de reeks over namelijk 8; de volgende driehoek heeft dan als zijden het F-getal 13, 12 (5+4+3), en 5 (8−3). Dan slaan we F-getal 21 over en de volgende driehoek heeft als zijden 34, 30 (13+12+5), en 16 (21−5) en zo verder tot in het oneindige Over de gouden snede bestaat een schier eindeloze literatuur. Men vindt ze onder meer terug in de Egyptische piramiden.
Onze reis begon op een Romeins ezelsbruggetje, ging langs de Franse Revolutie en eindigt bij de piramiden in Egypte. Bedankt dat je me zover wou volgen.
02-06-2007
hoofddoek hoofdzaak
Er is in dit landje recentelijk meer over hoofddoeken gepraat dan over het weer en dat wil wat zeggen. Het grote verschil is dat we het over het weer meestal eens zijn. We kunnen er immers niets aan veranderen, toch niet op korte termijn en op ons eentje kunnen we ook op lange termijn maar een bescheiden bijdrage leveren tegen de globale opwarming die nu toch duidelijk op ons af komt. De ene zal het wel te warm vinden, de andere juist goed, en nog een andere te koud, te nat of te droog, maar ook daarover maken we geen ruzie: er zit genoeg variatie in ons Belgisch weer om iedereen zijn zin te geven, meestal zelfs op dezelfde dag. Een Amerikaans student schreef ooit aan zijn ouders: There are four seasons in Belgium, usually even in one single day.
Maar die verdraaide hoofddoeken! Probleem is onder meer dat het niet eens over die hoofddoeken zelf gaat. Vroeger droegen al onze vrouwen een hoofddoek en daarover is nooit gezeverd, niet toen ze er waren en niet toen ze verdwenen. Nochtans kon je vroeger als vrouw niet in de kerk komen zonder je hoofd te bedekken en als man niet zonder je pet of je hoed af te nemen. Vrouwen mochten ook niet met blote armen of benen binnen, mannen wel, wat door kathedraaltoeristen soms opgelost werd door de kledij om te wisselen: de man de short en het T-shirt van zijn vrouw, de vrouw zijn lange broek en hemd met lange mouwen; en toch zijn alle mensen gelijk in de ogen van God.
Het gaat in de discussies om het verschil, om het anders zijn. Moslimas mogen in openbare dienst hun religieuze symbolen niet dragen. Als een autochtone Vlaamse niet-moslima een hoofddoek zou dragen, een mooie Hermès, bijvoorbeeld, of een rode met witte bolletjes zoals vroeger de boerinnen voor mijn part, dan zou burgervader Janssens daar niets mogen of kunnen op zeggen. Als een allochtone niet-moslima het zou doen, zou hij ook niets mogen zeggen, want dan is het geen religieus symbool. Maar je zou wat horen! Dat bewijst de wankele grond van zijn stelling. Hij en helaas nog vele anderen met hem, menen nog altijd dat zij Vlaanderen Vlaams kunnen en moeten houden, dat wie hier komt wonen zich volledig moet aanpassen, Vlaming worden dus: Vlaams praten of toch en van de vele vormen daarvan, zoals het De Croos, dat alleen hij verstaat; stoofvlees met varkensvlees eten, Leffe zuipen, typisch Vlaamse klederdracht dragen, zoals het wielertoeristentechnicolor of het slobberjoggingpak of het gothic-leder of de blauwe boboblazer; belastingen ontduiken hoort er waarschijnlijk ook bij Wat is echt Vlaams? En wat is daar zo goed aan? Wat is volksvreemd? In de horeca bijvoorbeeld, of op onze voetbalvelden, de cinemazalen, de discos, de festivalweiden, radio en Tv, op onze wegen en wat is daar zo slecht aan?
In deze saaie verkiezingsperiode, waarin de partijen het in feite over ongeveer al de belangrijke zaken eens zijn, valt er alleen nog te praten over die hoofddoeken. Men hoopt met onverdraagzame standpunten een paar stemmen af te snoepen van het VB en berust in het verlies van enkele stemmen van toch al onbetrouwbare allochtonen en van die een of twee obsolete progressieven die Vlaanderen nog rijk is. Ocharme.
Guy Verhofstadt zei het fijntjes als antwoord op een ongewild dwaze Tv-vraag van Van Deurzen over verplichte inburgering: we zullen moeten nemen wat we kunnen krijgen om onze vacatures op te vullen, zonder daarbij al te veel voorwaarden te stellen, niet voor fruitplukkers, niet voor computerspecialisten, wetenschappers, verplegers en artsen enzoverder tot en met de poetsvrouwen. We kunnen wel hopen dat ze inburgeren en hen aanmoedigen, maar het heeft absoluut geen zin om het te gaan afdwingen of te eisen, want we hebben ze nodig, of ze nu inburgeren of niet.
Ik maakte ooit een lange en zeer verhitte discussie mee in een Leuvens studentenhome, waar een deel van de Vlaamse studenten zich verzette tegen de komst van (zelfs) Spaanse, Italiaanse, Franse, Britse en Amerikaanse studenten: ze wilden hun peda Vlaams houden! Ze waren ongeveer dertig jaar te laat Iedereen die zich verzet tegen de aanwezigheid en de komst van nog meer vreemdelingen moet beseffen dat hij of zij hopeloos uit de tijd is. Vlaanderen is een trekpleister voor vreemdelingen, het is hier zowat het aards paradijs, zelfs in de illegaliteit. Ze zijn er en ze zullen er blijven en er zullen er nog veel meer komen en wij zullen ons daaraan wel moeten aanpassen. Of dat een goede ontwikkeling is of een slechte, daarover kunnen we lang bezig blijven, maar dat is allemaal praat voor de vaak want het is zoals met het weer: we kunnen er niets aan veranderen; de ene zal vinden dat er te veel zijn en voor de andere mogen er nog meer komen, maar wij kunnen er niets aan veranderen, ook het VB niet, zelfs niet als het de absolute meerderheid zou behalen. Gelukkig zullen zelfs de meest rabiate vreemdelingenhaters, de domste fanatici en de meest hypocriete foert-stemmers het zo ver niet laten komen, althans dat hopen wij van harte.
Er is in ons land zoveel kleurrijke variatie in de uiterlijke verschijning van de bewoners, van welke afkomst ze ook zijn. Kijk eens om je heen op straat Wie zal nog zeggen wat kan en niet kan? Wie bepaalt wat in is? Wie oordeelt over goede smaak? Wat is nog ongepast? Wat is een symbolisch kledingstuk en wat niet? Wat maakt iets tot een statement, tot een uniform? Zelfs de politie is letterlijk niet meer te herkennen. Ik heb de stellige indruk dat tegenwoordig alles kan, overal, voor iedereen. Wat zitten politici van allerlei slag dan toch hun en onze tijd te verdoen met beuzelarijen als wat je al dan niet op je kop hebt als je aan het loket zit in een stadhuis!
Het is immers wat er in je kop zit, desgevallend, dat belangrijk is en wat je ermee doet, desgevallend.
Probeer het eens, op 10 juni?
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
31-05-2007
etymon: jade
We hebben allemaal wel al eens een van die prachtige kunstvoorwerpen gezien in lichtgroene melkachtige glanzende halftransparante harde steen. De naam van die steensoort is jade en dat is zo in de meeste westerse talen. Jade heeft iets mysterieus. Laten we even gaan delven
In Europa komt jade niet voor als delfstof. We vinden het in Azië, met name China, Korea en Birma-Myanmar en ook in Midden-Amerika, vooral Guatemala, en dat al heel vroeg, vanaf het Steentijdperk, het Neolithicum, 8000 jaar voor onze tijdrekening. Het waren de eerste beschavingen die gebruik maakten van voorwerpen en technieken om materialen te bewerken. Jade is een hard gesteente, met een hardheidsgraad van 6,5 tot 7; een stalen vijl is maar 6,5, diamant heeft 10. Het kan bewerkt worden met kwarts, bijvoorbeeld (hardheid 7), maar ook met het vlijmscherpe bamboe. In de vroegste beschavingen maakte men er zeer goede messen, bijlen en andere instrumenten mee. Later leerde men behalve de hardheid ook de schoonheid van de steen appreciëren en ging men die wapens versieren en er ook loutere siervoorwerpen mee maken.
Van in die voorhistorische tijden tot vandaag is er steeds een handel geweest in dit waardevolle gesteente, vooral rond de vindplaatsen, maar ook steeds verder daar vandaan. Het eerste contact dat wij Europeanen ermee hadden, was bij de Spaanse verovering van Midden- en Zuid-Amerika. De conquistadores waren weg van de prachtige kunstwerken in jade die ze daar vonden. Aangezien ze het materiaal niet kenden, gaven ze het een nieuwe naam, naar een geneeskrachtig gebruik dat de autochtone bevolking ervan maakte: jade zou een middel zijn tegen nierpijn, niercrisis zeggen we nu; de functie van de nieren was toen nog niet erg duidelijk, dus werd het een vrij algemene naam, die voor het eerst opduikt in 1565: piedra de la ijada of lendensteen. Ijada is verwant met het Latijnse ilia, de onderbuik, de lendenen, de ingewanden, de maag. De medische naam voor de kronkeldarm is ileum, het ilium is het darmbeen.
Piedra de ijada is een lange en moeilijke naam, dus werd het al gauw ijada. De Fransen vertaalden dat in éjade, en zoals gewoonlijk zetten ze er een article, een lidwoord voor: léjade. Dat was nog te moeilijk, zeg nu zelf; het leek zo goed op le jade dat het die eenvoudiger naam is die aansloeg. Zo komen we bij ons jade.
Het is niet al goud dat blinkt. Met jade is het nog ingewikkelder. In de 19de eeuw ontdekte een Frans mineraloog dat er in feite twee verschillende gesteenten zijn die men jade noemde. Sindsdien spreekt men van jade enerzijds en nefriet anderzijds. Nefriet is een beetje een grapje, want het Griekse nèphros betekent nier; niersteen dus, of piedra de la ijada
Het ligt voor de hand dat men een materiaal dat zo sterk is en daarom zo bruikbaar en kostbaar en dat ook zeldzaam is en bovendien nog mooi ook, dat men dat materiaal gaat vervalsen. Dan kan met echt jade of nefriet gebeuren: in plaats van het te polijsten, wat een lang en moeizaam proces is, denk aan de hardheid, kan je het ook vernissen om het te doen blinken; je kan het ook chemisch of met een hittebron bewerken, zodat de kleur verandert en je kunstmatig een duurdere kleur krijgt dan die van de originele steen.
Echt fout gaat het als een ander, minder hard, minder mooi en vooral minder zeldzaam en dus minder duur gesteente bewerkt wordt om eruit te zien als jade en aan de prijs van echt jade verkocht wordt. Dat gebeurt met serpentijn of boweniet, corneool of carneool of kornalijn, aventurijns kwarts, glas, grossulaar, Vesuviaan of idokraas, zeepsteen of saponiet en andere steatiet- of speksteenvormen, Australisch chrysopraas of groene agaat. Koreaans, Suzhou, Styrisch en Canadees jade, Olijfjade and Nieuw jade zijn allemaal eufemistische namen voor serpentijn; Transvaal jade is een dure naam voor grossulaar. Kijk dus uit, of beter nog, koop jade enkel bij een handelaar die je vertrouwt. En neem genoeg geld mee
30-05-2007
ex libris: Tolkien The Children of Húrin
Ik ben net klaar met het nieuwe boek van J.R.R. Tolkien, The Children of Húrin, Edited by Christopher Tolkien, Illustrated by Alan Lee, 2007, 314 pp., uitklapkaart, hardcover, 19,95 (Proxis). Nederlandse vertaling: De kinderen van Hurin, 17,50 (Proxis en elke goede boekhandel).
J.J.R. Tolkien (1892-1973) heeft naast zijn afgewerkte De Hobbit en In de ban van de Ring nog een massa manuscripten nagelaten met talloze probeersels, projecten die werden opgegeven, poëzie die een plaats moest krijgen in nog te realiseren verhalen, voetnoten, verklaringen, historische achtergrond, wetenschappelijke teksten over zijn mythologische wereld en de talen die er gesproken werden; dialogen, schetsen en tekeningen, kaarten, samenvattingen, plannen, verklaringen Uit die goudmijn put zijn derde zoon en literair erfgenaam Christopher (1924-) sinds het overlijden van zijn vader voor een corpus dat al vele malen groter is dan de boeken die vader Tolkien zelf publiceerde. Toen De Silmarillon postuum verscheen was ik er als de kippen bij om dat vervolg van The Lord of the Rings te kopen: ik ben er zelfs speciaal voor naar Engeland gereisd Maar blijkbaar was vader Tolkien kieskeuriger dan zijn zoon en de uitgevers. Niets van wat tot nog toe verscheen na de dood van Tolkien kan de vergelijking doorstaan met The Lord of the Rings. Er zijn prachtige fragmenten, maar het zijn slechts fragmenten. Interessant, boeiend, al wat je wil, maar geen TLOTR.
Dat moeten we ook zeggen van dit boek. In een appendix geeft Christopher een gecompliceerde uitleg over het ontstaan van de tekst; daaruit blijkt dat het wel gaat om teksten die zijn vader zelf geschreven heeft (en dat is een verschil met de verklarende boeken die zoon Christopher schreef over het werk van zijn vader op basis van de manuscripten), maar die tot een geheel verwerkt zijn door de zoon. Het resultaat is uitstekend! Ik heb het boek in één ruk uitgelezen. Het is zeer verzorgd uitgegeven, de illustraties in kleur en zwart-wit van Alan Lee, die ook aan de film meewerkte, doen vaak herinneren aan de ontroerend naïeve grafische meesterwerkjes van vader Tolkien, het is als boek iets om te koesteren.
Inhoudelijk is het een krachtig verhaal uit de voorgeschiedenis van TLOTR, toen de wereld nog jong was en de bewoners nog primitief, toen iedereen nog bezig was met overleven in een vijandige omgeving en de vredelievende beschaving nog moest open bloeien. Denk aan de vroege middeleeuwen, aan de wereld die Wagner ook schetst, aan Noorse sagen en legenden. Denk ook gerust aan archetypes zoals we die vinden in de wereldliteratuur: de Griekse tragedies, de hoofse literatuur, de romantische verheerlijking van het verleden. Er zijn geen hobbits in dit boek, geen pijp en tabak, geen tuinman, geen konijn gebraden op een zacht vuurtje. Er is ook geen humor. Dit is een onverbloemd tragisch verhaal.
De strijd gaat, zoals in TLOTR, tussen goed en kwaad, maar waar in de Ring de lijnen duidelijk getrokken zijn, is de hoofdfiguur van dit boek, Túrin, een verscheurde figuur. Tolkien spreekt van een vloek die op hem rust, de wraak van het Kwaad omdat Túrins vader Hem had durven te weerstaan, maar uit het hele verhaal blijkt dat het complexe karakter van Túrin zelf aan de grond ligt van wat hem en zijn omgeving overkomt. Dat zou van hem een meer geloofwaardige figuur kunnen maken, meer modern, minder mythologisch, meer mens, minder archetypisch, minder voorspelbaar. Maar zo gaat het niet. Tolkien heeft zijn hoofdfiguur beladen met alle leed dat een mens kan overkomen, er is geen uitweg, er is geen ontkomen aan, zelfs wanneer hij denkt het geluk gevonden te hebben, overtreedt hij het ultieme taboe en als hij dat ontdekt, is de afloop onafwendbaar.
Geen In de ban van de Ring, dus. Maar wel de moeite: het is een goed samenhangend, boeiend verhaal, geschreven in een nobele, soms hiëratische taal, met onthutsende echte parels van levenswijsheid en psychologisch doorzicht, met personages en verhalen en situaties die je lang zullen bijblijven. Tolkien schildert in dit boek de zwarte kant van ons menselijk bestaan met ongemeen krachtige trekken, meedogenloos, tot het bittere einde. Ongetwijfeld hebben zijn eigen ervaringen in de eerste wereldoorlog, waarin hij ook vele van zijn vrienden verloor, een zeer diepe indruk op hem nagelaten. Pas veel later, in de Ring, herwint hij zijn geloof in de kracht van de mens, in de uiteindelijke overwinning van het Goede op het Kwaad. Maar het is een problematiek waarmee hij op elke bladzijde van zijn werk worstelt en waarvoor hij nooit een definitieve oplossing vindt. Zijn wereld is essentieel manicheïstisch: goed en kwaad, licht en duister als eeuwige opponenten in een onoplosbare strijd, met de mens als speeltuig van de goden. Dat is Tolkiens fundamentele zwakheid, maar ook de kracht van zijn literaire scheppingskracht.
Veel leesplezier!
29-05-2007
le nouveau CVP
In onze geseculariseerde wereld is het al lang duidelijk geworden dat je niet godsdienstig moet zijn om ook een goed mens te zijn. In katholiek Vlaanderen was dat ooit wel anders. Velen onder ons zijn opgevoed in de overtuiging dat alleen de katholieken de goei waren. Ook op school en later aan de universiteit werd niet de minste aandacht besteed aan andere godsdiensten of aan de vele prominente denkers over heel de wereld en in alle tijden die niet godsdienstig waren en nochtans ook de waarheid zochten.
Gisteren mochten we het meemaken dat een van de kopstukken van de CVP als hij zich mag verspreken, dan mag ik het ook: ze mogen zich noemen zoals ze willen, ze blijven de tsjeven in hart en nieren - , de regeringspartijen aanviel op hun gebrek aan waarden. Meer bepaald verweet hij hen hun standpunt in de zogenaamd ethische kwesties: euthanasie, abortus, echtscheiding, seksualiteit, drugs. Toen hem gevraagd werd naar de grond van zijn instelling, zijn waarden, bracht hij het niet verder dan dit: de anderen zijn bezig met zichzelf, met het ik, de christen-democraten denken eerst aan de andere.
Je moet maar durven. Het is precies de dogmatische starheid van die ene politieke partij en haar verzuilde organisaties die Vlaanderen een eeuw lang tot een ronduit achterlijk landje gemaakt heeft, elke intellectuele vrijheid onderdrukt heeft en talloze medemensen veroordeeld heeft, verguisd, kapotgemaakt; die in christelijke ziekenhuizen talloze moeders heeft opgeofferd aan nauwelijks levensvatbare kinderen, liever dan een abortus te plegen; die daar ook ongeneeslijk zieken en totaal afgetakelde ouderen een waardig levenseinde weigerde en nog steeds weigert; die eeuwenlang de arbeider aan zijn lot heeft overgelaten en met de rijke Franstalige onderdrukkers heeft geheuld; die zelfs in haar lovenswaardige inspanningen voor volksopvoeding en sociale ontvoogding nooit in de eerste plaats aan de andere dacht, maar enkel aan de verdienste die de goede werken opbrachten voor paternalistische kwezels; die de jeugd en de jonge volwassenen seksueel mentaal geterroriseerd en op een vrijwel systematische manier ook fysiek misbruikt heeft.
Precies in de ethische dossiers heeft de kerk en de katholieke zuil zich voortdurend en op de meest liefdeloze manier schandelijk misdragen.
Naastenliefde! Zoek ze niet onder de christenen O, ja: ze hebben van die prachtige voorbeelden, hun heiligen: Maria Goretti, die haar maagdelijkheid verdedigde. Pater Damiaan, die wacht nog altijd op zijn heiligverklaring.
Wie eerlijk is, moet toegeven dat de christenen niet beter zijn dan de anderen. Wie de geschiedenis leest, moet toegeven dat rol van de kerk daarin niet zo glorieus is geweest als zij zelf steeds heeft doen geloven.
Naastenliefde is zelden de drijfveer voor wat mensen doen en de christenen zijn daarop geen uitzondering. De eerste en onuitroeibare wet voor elke mens is die van het zelfbehoud. Natuurlijk hebben wij in de loop van onze evolutie geleerd dat ons eigen overleven afhankelijk is van dat van de anderen en van onze omgeving. Daarom houden wij rekening met de anderen, daarom zijn wij dienstbaar aan hen, daarom hebben wij hen lief. Naastenliefde is de vitale overlevingsstrategie van het individu, want het negeren van die naastenliefde, de haat en het geweld, leidt onvermijdelijk ook naar de eigen ondergang. Naastenliefde is niet een keuze voor de andere ten nadele van zichzelf, maar de bewuste keuze van het individu om zijn eigen welzijn te realiseren in zijn omgeving, niet het wegcijferen van zichzelf ten voordele van de andere, zoals Van Rompuy stelde, maar de anderen respecteren en hen betrekken in je eigen toekomst. Na al die jaren heeft Van Rompuy en met hem de hele katholieke kliek, toch nog lessen in christen-zijn nodig, bijvoorbeeld van een arme canonist, zoals de toch wel briljante Rik Torfs zichzelf profileerde, en terecht de nadruk legde op de ontplooiing van het individu als enige garantie voor een menswaardige en liefdevolle samenleving.
De kerk heeft geprobeerd om de naastenliefde op te leggen, om ze autoritair af te dwingen door duizenden wetten en normen en de uitbouw van een allesomvattend wereldlijk instituut. Dat is nooit gelukt en is ook tot mislukken gedoemd. Je kan aan een mens of aan de mensheid niets opleggen dat vreemd is aan zijn aard. Je moet vertrekken van die almachtige drang naar individueel zelfbehoud en dan kom je vanzelf bij de eerbied voor de andere en voor de wereld waarin we leven, want het individu kan enkel daarin overleven.
De minabele tussenkomsten van Van Rompuy vormden nog maar eens een staalkaart van alles wat verkeerd is met de christen-democraten, met de katholieke zuil en met Vlaanderen: bekrompen, paternalistisch, intellectueel oneerlijk, arrogant, kwezelig, kleinzielig, hypocriet, betweterig, defaitistisch, blind dogmatisch, verwijtend, schijnheilig, kortom: gekenmerkt door een afschuwelijk gebrek aan elementaire naastenliefde.
Le nouveau CVP nest toujours pas arrivé.
27-05-2007
Der Fluyten Lust-hof
Ik heb hier al eerder en al vaker de lof gezongen van de muzikale nevenactiviteiten van de alom aanwezige kleine prijzen-winkelketen Kruidvat. In de winkels vind je steeds een beperkt maar interessant aanbod aan klassieke muziek. Hun website http://www.kruidvatentertainmentshop.be/ biedt een ruime blik op nieuwe uitgaven en het volledig aanbod. Je kan ook intekenen op een wekelijkse nieuwsbrief Klassiek en die is best leuk, al is de commerciële bedoeling ervan wel erg duidelijk.
Een vast ingrediënt van Kruidvat klassiek vormt het Nederlands productiehuis Brilliant Classics, geen onbekende voor trouwe lezers van deze blog. Ze begonnen met spotgoedkope heruitgaven van oudere maar uitstekende opnames, maar daar kwamen nadien eigen, nieuwe projecten bij. Ik vermeldde onlangs nog de zeer mooie 11 Cd-box met de vier Ordres voor klavecimbel van François Couperin in een bekroonde opname met Michael Borgstede.
Wij worden nu weer wel erg verwend met de even aantrekkelijke 3 Cd-set met een zeer ruime selectie uit Der Fluyten Lust-hof, het verzameld werk voor blokfluit van Jacob van Eyck (ca. 1590-1657), Nederlands glorie op blokfluit en carillon in de Gouden Eeuw, tot ver buiten de landsgrenzen geroemd en ook vandaag nog welbekend, al was het maar omwille van zijn virtuoos Engels Nachtegaaltje.
Het is een prachtige uitgave: niet alleen drie Cds met drieënhalf uur muziek, maar ook een aantrekkelijke presentatie in een net vouwboekje met volwaardige Cd-houders, dus geen kartonnen mapjes, met daarnaast een uiterst verzorgd en voorbeeldig geïllustreerd boekje van 67 paginas, met de lijst van de werken, de gegevens over de opname eind 2006, inclusief de details over gebruikte blokfluiten, een gedegen historische en musicologische inleiding over van Eyck en een korte toelichting bij elk werkje door Thiemo Wind, die een doctoraatsscriptie schreef over van Eyck en als slot een boeiend interview met de solist, Erik Bosgraaf.
Dat alles voor minder dan 6! Niet te geloven, vooral als je dat vergelijkt met wat men durft vragen voor dergelijke nieuwe producties bij buitenlandse huizen. Dit is een excellente dienst aan ons melomanen en een belangrijke bijdrage aan de cultuurverspreiding van ons erfgoed uit de Lage Landen bij de Zee.
Ik ga hier niet dieper in op het leven en werk van van Eyck en evenmin op de uitvoering. Ontdek het zelf maar, de zes euro die je besteedt aan dit pareltje zal zowat de beste culturele investering zijn die je ooit gedaan hebt. Ik verzeker je dat zowel de tekst als de muziek je geen ogenblik zullen teleurstellen.
Waarop wacht je nog?
26-05-2007
etymon: zeloten
Wij kennen het woord zeloot wel, maar we gebruiken het niet zo veel. We zeggen eerder: fanatiekeling, dweper, uitslover, fanaticus, in de volkstaal spreken we van ne fanatieke of ne fanatieker. Het Frans heeft ook een woord voor het begrip dat achter de zeloot steekt: zèle, zoals in de uitdrukkingen excès de zèle, de overdreven ijver of de grève de zèle, de bekende stiptheidsstaking. Ook het Engels heeft zowel zealot als zeal en zelfs zealous. Het Spaans is celo, het Italiaans zelo.
Het gaat allemaal terug op het Griekse woord zèlos en dat is verwant met zéein: koken, zoals water doet, maar ook figuurlijk: het bloed, de zee, de wijn; of ook: doen koken, zowel letterlijk als figuurlijk. Zèlos is dus het koken, maar dan vooral in de figuurlijke betekenis, het koken van de passie, zoals bij afgunst, nijd, of een hevige voorkeur voor iets of iemand, of een hevige begeerte, elk overdreven gevoel, fanatisme dus.
De weinige Latijnse woorden die met een z beginnen zijn allemaal overgenomen uit het Grieks, zo ook zelus, zelare, zelotes, met dezelfde betekenis als in het Grieks. Het Latijn vertaalt zèlos ook letterlijk met ardor, branden. Nabokovs beste roman, dat vind ik toch, is Ada. De ondertitel luidt: or Ardor; dat homoniem is niet het enige taalspelletje dat Nabokov zich veroorlooft: er is een geannoteerde uitgave, vrij toegankelijk op internet, met uiterst uitgebreide verklaring voor elke verwijzing, elke allusie en dat zijn er duizenden
De meest bekende zeloten in de geschiedenis waren de Joden die zich vooral in de eerste eeuw van onze tijdrekening manu militari verzetten tegen de bezetting van Israel door de Romeinen; aanvankelijk was Israel door Rome erkend als een bondgenoot, met verregaande vrijheden, maar ook toen al was er in dat land voortdurend onrust en onderlinge strijd en op zeker moment hadden de Romeinen er genoeg van en werden de Joden behandeld zoals alle andere onderworpen volkeren: Roma locuta, causa finita, en de Pax Romana werd ingesteld. Of dat probeerden de Romeinen toch, want een groep fanatieke Joden vocht tot het einde voor de vrijheid en de eigen godsdienst en gebruiken. De opstand rond het jaar 70 eindigde met de totale onderwerping en de verwoesting van de tempel. De legende wil dat de laatste opstandelingen, de Zeloten, standhielden in de rotsburcht van Massada en dat ze gezamenlijk zelfmoord pleegden toen de situatie uitzichtloos werd. Ook vandaag nog is Massada een druk bezochte toeristische plek in een indrukwekkend landschap dat zeer tot de verbeelding spreekt.
Jaloersheid, of jaloezie hebben wij, aldus Van Dale, overgenomen van het Franse jalousie en het Italiaanse gelosia. Maar daar stopt de uitleg dan domweg, terwijl een verband met het Latijnse zelus, jaloezie toch voor de hand ligt. Jaloersheid is ook bij Shakespeare een van de hevigste emoties, denk maar aan Othello, waar Jago de jaloezie het onsterfelijke epitheton geeft van het monster met de groene ogen: O, beware, my lord, of jealousy; it is the green-ey'd monster which doth mock the meat it feeds on.
Men zegt wel eens dat bekeerlingen de ergste fanatiekelingen of zeloten zijn. Dat is inderdaad vaak zo, denk maar aan Paulus, of op een ander niveau, aan mensen die het roken opgegeven hebben. Ten minste even fanatiek, dunkt me, zijn de teleurgestelde zeloten, de afgewezen minnaars, de apostaten, zij die het geloof in iets of iemand verloren hebben.
In het Oude testament is zelfs God jaloers.
24-05-2007
etymon: weduwe
Met het woord weemeeuw uit de vorige aflevering moet je opletten bij het uitspreken: voor je het weet ga je dyslectisch en wordt het meeweeuw. En dat brengt ons bij ons onderwerp van vandaag: de weeuw en de weeuwenaar, volkse samentrekkingen van weduwe en weduwnaar.
Dat het om een oud woord gaat, ligt voor de hand: weduwschap is van alle tijden en wordt door alle betrokkenen als een zware tegenslag ervaren, hoewel we verderop zullen zien dat er blijkbaar een gradatieverschil zou kunnen zijn tussen de twee seksen. De wortel is zoiets als vid of wid en die vinden we al in het Sanskriet. Het Latijn, dat ook hier aan de basis ligt van het woord voor weduwe in vele Westerse talen, is viduus/vidua, waarbij de v als w uitgesproken wordt. Er is ook een werkwoord viduare: beroven, ontzeggen, ontnemen; dividere betekent scheiden, splitsen, en dis betekent hier zoals in vele samenstellingen: vaneen, afzonderlijk, in stukken, in twee, in tegengestelde richtingen.
In het Frans is het veuve en het valt op dat oorspronkelijk en tot vrij laat enkel deze vrouwelijke vorm bestond, pas later kwam er veuf voor mannen, naar analogie met neuve/neuf; weduwen waren in de middeleeuwen en eigenlijk tot zeer onlangs sociaal zeer kwetsbaar; weduwe bleef je vaak, weduwnaars hertrouwden sneller en gemakkelijker, daarover verder meer, zoals we al zeiden.
In het Engels is het widow/widower, in het Duits Witwe/Witwer.
Er zijn allerlei samenstellingen met ons woord. Een onechte weduwe, van wie de man niet overleden is, maar niet aanwezig, is een onbestorven weduwe: haar man is niet overleden; men noemt dat ook een grasweduwe, in het Duits Strohwitwe; in het Engels Grass widow (foto); oorspronkelijk (Van Dale heeft geen idee, natuurlijk) was dit een verlaten minnares: ze is alleen achtergelaten in het gras, waar de heimelijke ontmoetingen plaatsvonden of in het bedstro; later werd de term ook gebruikt voor verlaten gehuwde vrouwen. En dan zijn er enkele gekleurde weduwen. De zwarte kennen we, dat is een grote spin. Een blauwe heeft een afwezige zeeman als echtgenoot; in het Engels heb je een widows walk, een balkonnetje waarop blauwe weduwen op de uitkijk stonden naar de terugkerende schepen. Een groene weduwe is, letterlijk dan, een gehuwde vrouw die op de buiten woont en die een man heeft die in de stad werkt en niet vaak thuis is. Figuurlijk groen is een weduwe als ze misnoegd is over haar lot: ze werkt niet en heeft dus geen plaats in de maatschappij, krijgt geen erkenning voor haar huiselijke taken of ziet die zelf als minderwaardig, zonder voldoening.
Een eigenaardigheid is het weduwnaarsbotje, dat de weduwnaarspijn veroorzaakt. Misschien ken je het woord niet, maar je kent het verschijnsel wel: als je met de binnenkant van je elleboog ergens tegenaan stoot, krijg je een korte, hevige pijnstoot, alsof je een blootliggende elektrische leiding hebt aangeraakt. We noemen dat beentje ook het elektriciteitsbotje, of het telefoon- of telegrambotje. Ik vond de oplossing voor de uitdrukking weduwnaarspijn niet bij jeweetwel, of liever: jeweetNIET, natuurlijk, maar wel bij Ewoud Sanders, de taalredacteur van de krant NRC-Handelsblad, die hierover een mooi stukje schreef op 1 juli 2004. Hij verduidelijkt vooreerst dat het niet een botje is dat de pijn veroorzaakt maar wel een zenuw, de nervus ulnaris of elleboogszenuw, die erg dicht aan de oppervlakte ligt. Het woord is in 1854 voor het eerst opgetekend. A. Beets, zoon van de beroemde Nicolaas Beets en redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, schreef hierover in 1890 in een tijdschrift, en stelde dat de hevige, maar korte pijn in de volksmond schertsend vergeleken werd met de reactie van de weduwnaar op het verlies van zijn wederhelft: hevig maar kort. Beets vond bevestiging in internationale spreekwoordenboeken; hij citeerde elf voorbeelden, uit onder meer Denemarken, Duitsland, Italië, Noorwegen, Spanje en Zweden.
In het Duits zegt men Musikantenknochen of Mäuschen; waarom? Muzikanten werken veel met hun ellebogen, letterlijk dan, misschien hebben ze wat meer kans om hun elleboog te stoten? Het muizeke: het voelt wel een beetje zo aan, alsof er een muis over je arm loopt.
In andere landen en streken spreekt men van het jodenbeentje, zo in het Frans: ce cogner le petit juif; waarom? Joden waren door hun christelijke buren en overheden uit pure naastenliefde uitgesloten van bepaalde beroepen en daardoor meteen veroordeeld tot andere, die als zondig verboden waren voor rechtgeaarde christenen, zoals geld wisselen en lenen, handelaar in alcoholische dranken en commerçant in het algemeen en dus ook in ellengoed of waar, textiel dat men per el verkocht en afmat met de arm, weer volop gelegenheid om je elleboog te stoten.
In het Engels is het the crazy of funny bone, dat is ten minste duidelijk en simpel: als je ertegen stoot, krijg je een funny gevoel in je arm. Alhoewel? Een synoniem van funny is humerous en dat is een homoniem (klinkt eender) van humerus, het opperarmbeen; aan de onderkant daarvan bevindt zich the funny bone. Humerus bone wordt zo humerous bone. Ook in het Duitse dialect spreekt men van een narren- of lachbeentje of -ader.
Wees heeft de zelfde wid-oorsprong: een kind dat gescheiden is van zijn ouders.
In de typografie, de drukkunst spreekt men van weduwen en wezen voor kleine tekstgedeelten, een titel, een enkel woord of een halve zin, die eenzaam overblijven op een bladzijde of kolom terwijl het gros van de tekst op een andere pagina in een andere kolom staat. Onze Noorderburen spreken van hoerenjongen. Een weduwe is het begin van een zin onderaan een pagina, een wees het einde van een zin bovenaan een pagina. In beide gevallen wordt een extra inspanning gevraagd van de lezer, dus goede zetters vermijden dergelijke weduwen en wezen, of laten dat door hun zetprogramma of tekstverwerker doen.
22-05-2007
etymon: slechtvalk, kwaadvogel
Onlangs vonden we s morgens in de tuin wat losse pluimen en het/de karkas van een duif, zonder de kop. Het was een jonge reisduif, dat zie je aan de ring. Mijn overbuur is een duivenmelker, dus ik vroeg hem of het niet een van de zijne was, maar nee, hij miste er geen, maar kwam toch even kijken. We hebben de ring verwijderd en hij zou bellen naar een nummer voor verdwaalde duiven: 070 / 233 013, daar kan je het ringnummer intikken; er is ook een website: http://www.kbdb.be/Verdwaalde.htm .
Buurman bevestigde mijn vermoeden dat de duif de prooi was geworden van een roofvogel, we zien die soms rondcirkelen en af en toe komt er een schreeuwend in de tuin gevlogen. Mijn buur is een tweetalige Brusselaar van origine, en hij gebruikte een woord dat ik niet kende (!) voor roofvogel, namelijk kwaadvogel. Van Dale nee, laat maar. Dan blijkt weer wat een prachtig instrument internet toch is. Google vroeg voor alle zekerheid of ik niet waadvogel bedoelde, maar gaf toch meteen een link daar een voor de rest afgesloten universitaire site met een dialectwoordenboek en daar prijkt kwaadvogel voorwaar als onder meer Leuvens dialect voor roofvogel. Ik vind het een heerlijk woord, zeker uit de mond van een duivenmelker. Ik dacht eerst dat hij een slechtvalk bedoelde: slecht-valk, kwaad-vogel, misschien als spontane vertaling van een Franse benaming of zo. De Latijnse benaming voor de slechtvalk is Falco peregrinus, en dat betekent letterlijk zwerfvalk, waarschijnlijk omdat het gedeeltelijk een trekvogel is; in het Nederlands noemt men de slechtvalk ook wel een pelgrim of passagier(valk). In de meeste andere talen is de naam afgeleid van peregrinus: peregrine, pèlerin. Het is de vogel met de snelste duikvlucht: 320 km per uur!
Van Dale verwijst voor het slecht in de naam naar gewoon, niet speciaal, effen; slecht heeft die betekenis inderdaad, waarschijnlijk is onze courante betekenis: niet goed, niet de oudste. Slechten betekent eigenlijk effen maken, zoals in eggen, of slissen, bij het schilderen; het Engelse slick en ook sleek hebben ook die betekenis van glad; ook omwallingen of muren kan men slechten of verwoesten, met de grond gelijk maken. Is onze slechtvalk gewoon? Niet in haar verschijningsvorm; wellicht heeft het te maken met het feit dat het hier de meest voorkomende van de zowat dertig soorten valken is.
Een andere vogelnaam die me trof toen ik hem voor het eerst hoorde is de eigennaam Weemeeuw; ik heb de etymologie niet nagekeken in het (ook al zo dure) woordenboek van Vlaamse eigennamen, maar het is zon ongelooflijk mooi en poëtisch woord! Je hoort erin de klagende roep van de meeuwen boven het gedruis van de golven; herinneringen aan wandelingen langs het strand, beelden uit mijn kinderjaren, zoals in het tranerige liedje dat we vroeger hoorden en parodisch zongen: Het hutje bij de zee; Tolkien zegt: wie ooit de meeuwen heeft gehoord, leeft voor altijd met het heimwee naar de zee en de havens waar de schepen vertrekken naar de Overkant.
21-05-2007
William Trevor in het Nederlands
Even vermelden dat er in 2006 bij Meulenhoff een bundel kortverhalen verscheen van William Trevor, onder de titel Heilige beelden, 223 pp., nieuw 22,50.
20-05-2007
gespannen bogen en eonisme
De boog moet niet altijd gespannen staan. Boogschieten is nog steeds een populaire sport in Vlaanderen. Men schiet naar een cirkelvormig doel van op verschillende afstanden, of op de staande of de liggende wip. De wip is een soort mast, staak of paal, de schutsboom, waarop aan dwarsbalkjes vogels vastgemaakt zijn, men zegt ook wel gaaien, gepluimde houten doelen die men er moet afschieten. Wie de hoofdvogel heeft afgeschoten, heeft gewonnen, ook figuurlijk. De benaming wip komt wellicht hiervandaan, dat de mast op een bepaalde hoogte vastgemaakt is met een as tussen twee balken, zodat de top naar beneden kan kantelen om de gaaien vast te maken of te verwijderen. Bij die beweging lijkt de schutsboom wel op een wip waarop kinderen op en neer gaan. Vandaag gebeurt dat vaak met een soort lift, soms zelfs met een heuse motor, waaraan meteen ook een mand bevestigd is om de pijlen op te vangen.
Om de boog op te spannen, maak je de pees vast aan de uiteinden van de boog; daarvoor moet je de boog buigen of plooien. Bij kruisbogen gebeurt dat meestal met een katrol of een windas, wegens de grotere spanning. Bij de gewone boog is er een trucje waarbij je de boog tussen je benen klemt. Als je de pees niet losmaakt na gebruik, rekt ze uit en de boog zelf verliest geleidelijk aan zijn veerkracht. Vandaar dat de boog niet altijd gespannen mag staan.
Als ik me wil ontspannen, durf ik wel eens een detectiveverhaal lezen, vaak van een Britse vrouwelijke auteur, ze hebben daar een lange traditie in het genre. A Sleeping Life, 182 pp. kleine druk, 1978 van Ruth Rendell voldoet ruimschoots aan de verwachtingen. Het is een van de Inspector Wexford-verhalen, die naar ik verneem ook op Tv te zien zijn. Je pikt zoiets op voor minder dan een euro, in de kringloop of op de rommelmarkt. Het is zoals de meeste van haar boeken ook in het Nederlands verschenen, al kan ik de titel van de vertaling niet meteen identificeren. Als je't nog wil lezen, dan kan je beter de volgende paragrafen overslaan, want daarin verraad ik een deel van de ontknoping.
In onze moderne wereld hebben we allemaal wel al gehoord over travestie en transseksualiteit. Vroeger was dat een van de grootste taboes. Enkel op het toneel werd cross dressing geduld en het theater was dan ook een toevluchtsoord voor mensen die zich graag in de kledij van het andere geslacht hulden. Vandaag is nog steeds een geliefd onderdeel van de show en nog steeds een al te populaire bron van vrij plat vermaak. Maar we kennen ook enkele gevallen van bekende meer ernstige travestieten, al is een show-element ook bij hen nooit echt ver af; Maarten/Maartje t Hart is daarvan een sprekend voorbeeld. Psychiaters weten dat ook gewone mensen die wat ongewone neiging hebben. Havelock Ellis tekende daarover onroerend eerlijke getuigenissen op.
Transseksualiteit is in feite wat anders. Men weet nog niet precies wat er aan de hand is met transseksuelen, maar het zijn mensen die niet gelukkig zijn met de seksualiteit van hun lichaam; ze voelen zich een man in een vrouwenlichaam of omgekeerd. In de meest drastische gevallen proberen ze dat chirurgisch en hormonaal goed te maken.
Vaak verwart men een en ander met homoseksualiteit. Travestieten zijn echter meestal heteros.
Er zijn heel bekende en beroemde travestieten in de geschiedenis geweest, van wie men pas bij hun dood hun ware geslacht ontdekte. Andere waren al als dusdanig bekend tijdens hun leven, zoals Jeanne DArc, die net als verscheidene andere vrouwen in het verleden een mannelijk beroep of taak wou, en dat enkel kon door zich als man te verkleden.
Ook de literatuur kent dit type. Onze eigen Filip De Pillecijn (1891-1962) schreef voor de oorlog de novelle Monsieur Hawarden, over een historische figuur, de Parisienne Meriora Gillibrand, die na het vermoorden van de man die haar geliefde had gedood in een duel om haar, vluchtte naar Ligneuville, bij Malmédy, waar De Pillecijn een tijd leraar was, en waar haar graf nog steeds te zien is. Ze leefde daar tot haar dood als een man, Hawarden. Harry Kümel maakte er in 1969 een film van, met Ellen Vogel en Senne Rouffaer in de hoofdrollen.
Een bekende vrouwelijke auteur die zich graag als man kleedde en de pijp rookte was George Sand (1804-1876); het Wikipedia-artikel over haar is zeer het lezen waard.
Théophile Gautier schreef Mademoiselle de Maupin, eveneens naar een historische travestie-figuur.
Richard Strauss maakt onder meer in Der Rosenkavalier gebruik van travestie- of Hosen-rolle: de rol van de jonge rozenridder (maar allesbehalve roze ridder) wordt steeds door een alt gezongen. In Arabella is Zdenka, de jongere zus een noodgedwongen travestiet: haar ouders hebben geen geld genoeg om voor twee dochters een bruidschat te betalen; zij neemt op een ongebruikelijke en onstuimige wijze wraak door met de afgewezen minnaar van Arabella naar bed te gaan terwijl de brave man denkt dat het Arabella is. Straffe kost, in 1933. Entartete Kunst, zou je denken, maar Strauss overleefde eerder goed onder het Nazisme.
Heeft Ruth Rendell in dit boek een tipje opgelicht van de sluier die elke auteur in gespeelde, gemeende of onbewuste dubbelzinnigheid over zijn of haar privé-leven hult? Heeft ze gewoon haar eigen ervaringen als beginnend vrouwelijk auteur in het literaire wereldje als achtergrond gebruikt voor een zoveelste maar geenszins routineuze aflevering van haar ingenieuze detectiveverhalen? Wie weet. Ze brengt het thema op een zeer tedere, gevoelige manier ter sprake, wars van alle sensatiezucht, zonder overdreven of vergezocht psycho-geleuter. Haar personages, ook die aan de rand en in de schaduw, zijn steeds getekend met een diepmenselijk respect. Dat geldt in dit verhaal in uitzonderlijk hoge mate voor de vermoorde eoniste, naar Chevalier Charles dÉon de Beaumont, 1728-1810, die na een leven in militaire dienst, bij de dragonders nota bene, later beweerde een vrouw te zijn en vanaf 1777 als zodanig door het leven ging; pas na zijn dood werd medisch vastgesteld dat hij toch een normaal geschapen man was. Hij/zij ligt begraven in Middlesex.
19-05-2007
ex libris William Trevor
The Stories of William Trevor, Penguin Books, 1983, 799 pp., paperback is de verzameling van vijf eerder uitgegeven collecties van kortverhalen: - The Day We Got Drunk on Cake and Ale and Other Stories, 1967 (twaalf verhalen). - The Ballroom of Romance and Other Stories, 1972 (12) - Angels at the Ritz and Other Stories, 1975 (11) - Lovers of Their Time and Other Stories, 1978 (13) - Beyond the Pale and Other Stories, 1981 (12)
Samen dus zestig kortverhalen. Ik kocht mijn exemplaar tweedehands, natuurlijk In t Profijtelijk Boeksken en je vindt daar vandaag nog een zo goed als nieuw exemplaar voor een zacht prijsje: tien euro. Er is ook een recentere uitgave met nog meer, samen 1280 pp., nieuw ongeveer 25 euro. Aarzel hoe dan ook niet, want voor die prijs koop je vele uren onverdeeld en intens leesgenot van de allerhoogste plank.
Ik heb er bijna een jaar over gedaan, tussen al de rest door, het lezen en het schrijven, familiebezoek, bezig in de tuin en om het huis. Meestal greep ik naar de ondertussen vertrouwde paperback na het middageten, bij de enige kop espresso van de dag, bij rustige klassieke muziek, in onze tuinkamer, waar de blik kan afdwalen naar de tuin en de vijver en de vogels op de voederplank en de wisselende wolken. Lees zijn verhalen een voor een, niet meer, want een short story van William Trevor (1928- ) laat je nooit onberoerd, soms heb ik een hele dag nodig voor ik aan iets anders kan denken, sommige plots en personages blijven je bij voor de rest van je leven. Je geniet ervan zoals ik vroeger graag van goede whisky wou proeven en daarin niet slaagde en van het goede teveel dronk. Het moet al meer dan vijfentwintig jaar zijn dat ik geen korte drank meer drink. Met Kerstmis kocht ik voor mezelf een fles Macallan, het beste dat er is, maar ik heb ze nog niet open gemaakt, de schrik zit er nog goed in. Maar je begrijpt wat ik bedoel: geniet ervan met overgave, maar ook met mate, met kleine teugjes, onder de juiste omstandigheden, dan heb je er het meeste plezier van. Ik kan me echt niet voorstellen dat iemand de acht honderd bladzijden zou verslinden in een paar dagen in het brandend zand aan een zuiderse kust; nee, dan hoogstens tijdens de lange dode uren van een reis met de Orient Express of de Queen Elisabeth II.
Nu deze verzamelingen gelezen zijn, kan ik aan de rest beginnen: er zijn nog verscheidene vroege romans die ik niet gelezen heb en ook nog zeer recente bundels met kortverhalen, want onze vriend zit niet stil. Er zijn ondertussen ook studies over hem verschenen en biografieën, er is immers al een heel leven om op terug te kijken. Volgend jaar wordt hij tachtig, hoop ik, voor hem, zeker, maar ook voor ons. Hij zal dan veertig jaar aan het schrijven zijn. Ik denk dat ik hem een van deez dagen een brief ga schrijven om hem te danken. Mensenlief, wat een begenadigd genie, ze horen hem op te nemen in de National Trust, samen met al de heerlijke maar meestal vervallende landhuizen die hij zo vaak als achtergrond, nee als onmisbare medespeler gebruikt in zijn verhalen.
Lees eens iets van hem, al was het maar één short story, bijvoorbeeld het verbluffende Beyond the Pale. Ik heb zin om het voor u te vertalen, want er is van hem niet veel in het Nederlands beschikbaar: In t Profijtelijk Boeksken heeft één roman van hem: Elizabeth, voor acht euro; Proxis heeft niets in het Nederlands, eBay ook niet, Kapaza! heeft ook de Collected Stories en de Elizabeth-vertaling. Onontgonnen terrein, dus en een echte goudmijn. Laat je niet langer pramen!
Dit is zijn indrukwekkende bibliografie tot nu toe:
A Standard of Behaviour Hutchinson, 1958 The Old Boys Bodley Head, 1964 The Boarding House Bodley Head, 1965 The Love Department Bodley Head, 1966 The Day We Got Drunk on Cake and Other Stories Bodley Head, 1967 Mrs Eckdorf in O'Neill's Hotel Bodley Head, 1969 Miss Gomez and the Brethren Bodley Head, 1971 The Old Boys (play) Davis-Poynter, 1971 A Night with Mrs da Tanka (play) Samuel French, 1972 Going Home (play) Samuel French, 1972 The Ballroom of Romance and Other Stories Bodley Head, 1972 Elizabeth Alone Bodley Head, 1973 Marriages (play) Samuel French, 1973 The Last Lunch of the Season Covent Garden Press, 1973 Angels at the Ritz and Other Stories Bodley Head, 1975 The Children of Dynmouth Bodley Head, 1976 Lovers of their Time Bodley Head, 1978 The Distant Past Poolbeg Press, 1979 Other People's Worlds Bodley Head, 1980 Beyond the Pale Bodley Head, 1981 Scenes from an Album Co-Op Books (Dublin), 1981 Fools of Fortune Bodley Head, 1983 The Stories of William Trevor Penguin, 1983 A Writer's Ireland Thames & Hudson, 1984 The News from Ireland and Other Stories Bodley Head, 1986 Nights at the Alexandra Hutchinson, 1987 The Silence in the Garden Bodley Head, 1988 Family Sins and Other Stories Bodley Head, 1989 The Oxford Book of Irish Short Stories (editor) Oxford UniversityPress, 1989 Two Lives Viking, 1991 Juliet's Story Bodley Head, 1992 Outside Ireland: Selected Stories Viking, 1992 Excursions in the Real World Hutchinson, 1993 Felicia's Journey Viking, 1994 Ireland: Selected Stories Penguin, 1995 After Rain Viking, 1996 Death in Summer Viking, 1998 My House in Umbria Penguin, 2000 The Hill Bachelors Viking, 2000 The Story of Lucy Gault Viking, 2002 A Bit On the Side Viking, 2004 The Dressmaker's Child Penguin, 2005 Cheating at Canasta Viking, 2007
18-05-2007
haverklap, slag om slinger, anniversary
Slag om slinger, om de haverklap. We weten wel wat dat betekent, zeker het laatste, maar waarom? Van Dale laat het nog maar eens afweten, en geeft, zoals vader Eyskens: geen commentaar. Nochtans is het best een leuk verhaal.
Laat ons beginnen met de haverklap. De traditionele verklaring verwijst naar een oudere uitdrukking: om een haverstro, die Van Dale wél kent, want hij citeert de uitdrukking twisten om een haverstro, ruzie om een niet. Haverstro is het kaf dat overblijft na het dorsen van de haver. Het is heel licht, bijna stof; vandaar: een nietigheid. Een afgeleide betekenis was dan gauw: herhaaldelijk; als men namelijk twist bij de geringste aanleiding, zal men heel vaak en veel twisten en zo zijn we bij de betekenis die wij nu geven aan om de haverklap. De klap verwijst dan naar het slaan met de dorsvlegel.
Maar er is een alternatief, dat de oorsprong gaat zoeken in het Fries; daar hebben ze een uitdrukking om in (=een) aveklap. Dat ave kennen wij senioren zeker nog, we hebben genoeg Weesgegroetjes gebeden, in het Latijn Ave Maria. Een avemarij was een schietgebedje en vandaar iets dat niet lang duurt, een oogwenk, een momentje. Klap is een oudere vorm van klep en kleppen, dat doen de klokken; de klok die het ave klapt is die van het Angelus, waarbij op de middag de kerkklok driemaal drie slagen na mekaar geeft, met een korte onderbreking. Zelfs de landbouwers op het veld werden verondersteld om het werk daarvoor te onderbreken en drie Weesgegroetjes te bidden, zoals op het (vroeger?) bekende schilderij van Millet. Angelus is het Latijnse woord en meteen ook de etymologie voor onze engel, in dit geval de engel des Heren die aan Maria meldde dat ze een zoon mocht verwachten.
Als je dus iets om de aveklap deed, dan deed je het herhaaldelijk of met korte onderbrekingen, zoals bij het kleppen van het angelus. Met de Hervorming was het vooral in Nederland rap gedaan met dat paapse angelus en toen na een generatie of zo wist niemand nog wat een avemarij, het angelus of een aveklap was en zocht men andere verklaringen. Zo kwam men dan als vanzelf bij het haverstro en de verwante uitdrukking terecht van daarnet. Van Dale heeft hier toch echt wel een gelegenheid laten voorbijgaan om het interessant te maken. Als je om de haverklap teleurgesteld wordt als je iets nakijkt in een bepaald boek, ga je op den duur niet meer kijken.
De uitdrukking slag om slinger heeft dezelfde betekenis: herhaaldelijk, zonder de minste aanleiding, om de haverklap (zegt Van Dale in zijn nalatige eenvoud en voegt eraan toe: gewestelijk: om het hardst). Het Etymologisch woordenboek van het Nederlands, dat we om het kort te houden maar EWN of Philipa (naar de hoofdredacteur Marlies Philipa) zullen noemen is nog niet aan de S toe, dus zullen we zelf iets moeten verzinnen.
De slinger kennen we het best van de klok, niet de kerkklokken van daarnet, maar klok in de betekenis van uurwerk en wel specifiek een slingeruurwerk. Het is waarschijnlijk dat de vroegste torenuurwerken geen wijzers hadden, of toch geen wijzers die zichtbaar waren aan de buitenkant van de toren; die zijn er pas later bijgekomen. Het uur-werk was precies wat het woord zegt: een werk of machine dat de uren aangeeft door het luiden van de klok, in de eerste plaats voor de monniken in de kloosters, zodat ze wisten wanneer het tijd was om te werken, te bidden of te eten, volgens hun regel. Ook de mensen die in het dorp buiten het klooster woonden konden hun dag daarnaar schikken. Het kleppen van de klok gaf dus de tijd aan en men heeft het woord klok gewoon behouden toen de tijd later door een en nog later door twee en zelfs drie wijzers werd aangegeven op steeds kleinere en minder zeldzame klokken.
Het slingeruurwerk werd uitgevonden door een Nederlands geleerde, Christiaan Huygens, in 1656. Hij bouwde voort op de studie die onder meer Galileo Galilei had gemaakt van de slingerbeweging. Een slinger heeft namelijk een gelijkmatige beweging en een snelheid die afhankelijk is van de lengte. Wat doet een slinger precies in een klok? Leken in het vak denken gemakkelijk dat de slinger het raderwerk aandrijft, allicht omdat ze de slinger zien bewegen in de kast. Wat ze meestal niet zien is het echte aandrijfmechanisme: de veer die je moet opwinden of het gewicht dat je moet optrekken. De slinger dient om de continue beweging van het raderwerk in gelijke stukjes te delen; als je dat niet zou doen, dan zou het raderwerk ongehinderd aflopen, zoals je soms ziet op klokken of wekkers die stuk zijn: je windt ze op en de grote en kleine wijzers lopen als gek achter mekaar aan. De slinger houdt het aflopen dus bij elke heen-en-weer beweging een beetje tegen. Bij dat subtiele contact met het raderwerk wordt de kracht van de aandrijving elke keer overgedragen op de slinger, zodat hij in beweging blijft, want anders zou hij na een tijdje stilvallen, zoals gebeurt als de veer af is of gebroken, of als de gewichten moeten opgetrokken worden.
We weten nu wat een slinger is. Slag, in dezelfde context, is dan het slaan van de klok, die het kleppen van de echte klokken vervangt, bij middel van een of meer bellen, of een gong, die laatste meestal in de vorm van een of meer metalen staven, heel dikwijls is zon staaf in een spiraal gekruld, zodat ze langer kan zijn, want hoe langer en hoe dikker de staaf, hoe zwaarder en voller de klank. Als een klok het uur niet juist slaat, is ze van slag.
Als iets slag om slinger gebeurt, dan bedoelen we wellicht dat het gebeurt met de regelmaat van een klok, of vaak, zoals het slaan van de klok, of heel vaak, zoals het heen en weer gaan van de slinger. De sl-sl-alliteratie zal wel bijgedragen hebben tot de (toch maar relatieve) populariteit van deze uitdrukking. Waar die om vandaan komt? Tja
De gewestelijke betekenis: om het hardst kunnen we op dezelfde manier verklaren: in een wisselwerking, om beurten, nu de ene, dan de andere, zoals bij het heen en weer gaan van de slinger; en de ene klok slaat ook al harder dan de andere.
De aanleiding voor dit verhaal is eigenlijk een klokje dat ik onlangs kocht in de kringloopwinkel, voor de absurde som van 50 cent. Het is een zogenaamde 400 dagen-klok of een anniversary clock. Het bijzondere eraan is de vorm van de slinger en de beweging die hij maakt. In plaats van de traditionele heen-en-weer van de slingerstok waaraan onderaan een gewicht is vastgemaakt, meestal in de vorm van een verticale ronde schijf, is in dit soort klokken het slingergewicht horizontaal opgehangen aan een heel dunne smalle strook metaal, een draad bijna. Meestal is het gewicht opgedeeld in vier bollen, die op een kruisvormig of rond rooster zitten en het draait heen en weer om zijn as, om de draad dus waaraan het ophangt. Bij elke draaiende beweging, om en om, krijgt ook hier de slinger een duwtje van het anker en blijft zo in beweging door de kracht van de veer of de gewichten die het werk aandrijven. Dit soort van slinger heeft een heel licht contact met het raderwerk en er is heel weinig kracht nodig om de slinger in gang te houden. Zo slaagde men er al vrij vroeg in om dergelijke klokken te maken met een werk dat 30 dagen liep zonder opwinden, wat voor gewone slingerklokken uitzonderlijk lang is: 14 dagen is daar al heel goed, goedkope werkjes zoals koekoeken en wekkers lopen maar één dag eer je ze moet opwinden. Door het verder verfijnen van deze techniek kwam men tot (dure) slingerklokken met zon torsieveer-slinger die tot 400 dagen bleven lopen. Dat is de nogal prozaïsche naam die ze in Europa ook kregen: 400 dagen-klok. In Engeland en vooral in Amerika spreekt men van anniversary clock, waarbij we moeten bedenken dat een anniversary niet je verjaardag is, dat is je birthday, zoals in het liedje, maar de gedenkdag, de dag van het jaar waarop een gebeurtenis het jaar voordien of lang geleden plaatsvond, je trouwdag bijvoorbeeld. Men gaf dergelijke klokken vaak als geschenk bij zon jubileum, vijfentwintig jaar getrouwd, vijftigjarig bestaan van een firma of vereniging. De gedachte was dat je pas bij de volgende anniversary de klok weer moest opwinden. Omdat ze zo uitzonderlijk lang liepen, noemde men dit ook een perpetual clock; we weten natuurlijk wel dat een echt perpetuum mobile wegens de wetten van ons universum niet mogelijk is, maar vroeger was een klok die een jaar ging zonder opwinden zo zeldzaam dat een lichte overdrijving niet ongepast is.
Mijn klokje van vijftig cent ziet er goed uit en het 'werkt' ook nog, maar het is helaas kitsch en namaak en zelfs puur bedrog. Het is van een goed merk, de Duitse firma Kienzle bestaat al sinds 1822 en is bij ons vooral bekend van de zogenaamde Westminster (wegens het Big Ben-wijsje) houten schouwklokken van zeer goede kwaliteit, die je nu voor weinig geld kan kopen. De koperen onderdelen van mijn ersatzje blijken vooral uit plastic te bestaan, het werk is een goedkoop kwartsuurwerkje dat op een batterijtje loopt, de slinger heeft zijn regulerende functie verloren en draait vrolijk maar louter decoratief rond, het stolpje is eveneens van plastic. Maar als je het zo ziet staan glimmen en glinsterend draaien op het boekenrek voor mij, dan is het net echt, moet ik toegeven, en het loopt nog juist ook, zoals alle kwartsuurwerkjes.
Een goed antiek exemplaar is kostbaar, want het zijn notoir moeilijke klokken om te onderhouden en om ze juist te doen lopen; de slinger is onderhevig aan temperatuurschommelingen en breekt heel snel af bij ondeskundig gebruik, de klok moet perfect horizontaal staan en weg van alle trillingen en het best ook onder een stolp wegens het stof. Ze zijn dan ook nooit echt populair geworden. Hier en daar moeten er nog staan, beschadigd of gewoon buiten dienst, puur als decoratie en zelfs die zijn peperduur. Toch hoop ik ooit mijn leuk valsspelertje te kunnen vervangen door the real thing: an anniversary clock! Als je er dus eentje staan hebt dat je na dit verhaal nog kwijt wil, geef me een seintje; mijn budget is zeker ruimer dan 50 cent.
17-05-2007
ordentelijk
Je hebt van die mensen die alles graag geregeld zien. Ze schrijven alles op, ze houden een agenda bij, ze noteren van alles, ze maken lijstjes en houden ook die lijstjes bij. Op kantoor zijn het de ideale secretariaatsmedewerkers. Als je een document nodig hebt: zij weten het voor jou te vinden, ze hebben zelfs dat van vorig jaar nog, dat je met weinig moeite kan aanpassen. Hoger op zijn ze de perfecte secretaris van een vereniging, commissie of examenjury. Ze ontwerpen systemen om de zaak systematisch te ordenen, zodat alles netjes en overzichtelijk is. Ze besteden daar veel werk aan en zorgen ervoor dat ook anderen heel wat administratief werk hebben, want ze eisen dat alles genoteerd wordt en degelijk bijgehouden, zodat het kan nagekeken worden, en ook voor later, voor het archief.
Het zijn ook deze mensen die vragen dat alles vastgelegd wordt in reglementen en die heel goed zijn in het opstellen van dergelijke reglementen. Zo zorgen ze ervoor dat alles ordelijk verloopt. Ordentelijk, zeiden we vroeger, zoals in het Duitse ordentlich: zoals het betaamt, ordelijk, volgens plan, zoals het hoort, netjes, proper, comme il faut. Voor sommige mensen is dat de hoogste lof: un homme tout à fait comme il faut.
Ze zijn ook soms een beetje saai, die mensen, voorspelbaar, wat gewoontjes, niet bepaald avontuurlijk, geen hekkenspringers. Geen genieën, ook, geen briljante geesten. Ze moeten hard werken om er te geraken en omdat hard werken altijd beloond wordt, komen ze er ook. Eens ze aan de top zijn, organiseren ze weer volop en schrijven reglementen en belonen de harde werkers veeleer dan de briljante geesten, want die laatsten zijn wel knap, maar totaal onvoorspelbaar en onberekenbaar, een risico eigenlijk, beter maar niet zo iemand grote verantwoordelijkheden geven, vinden ze.
Daarmee zijn de krijtlijnen getrokken, de ploegen staan tegenover elkaar, Degelijk en Betrouwbaar tegenover Speels en Geniaal. Ze gaan voortdurend met elkaar in de clinch, want ze vertrouwen elkaar niet. De genieën hebben geen behoefte aan reglementen en archieven, ze weten het zo ook wel en zelfs beter dan hun wat tragere soortgenoten. De ordentelijken wantrouwen dan weer de genieën, de speelvogels, want die doen maar wat, regels of geen regels, en hen controleren mag of kan niet.
In een leven lang in de administratie heb ik van beide types prachtige exemplaren gezien. Ik heb ze de hoogste toppen zien scheren en ze bittere tranen zien wenen bij hun diepste teleurstellingen. Eindeloze discussies gingen over niets anders dan de tegenstelling tussen die twee benaderingen. De administrateurs die alles systematisch willen aanpakken en zich daarin verliezen, tot ze nog alleen dat doen: administreren; en aan de andere kant de vrije vogels, de vrijbuiters die alle reglementen verwerpen als tijdverlies dat hen weghoudt van de echt belangrijke zaken.
In een samenleving als de onze is er veel, heel veel geregeld. Soms, als ik me in het verkeer begeef, moet ik daaraan denken, aan de vele verkeersregels, als er weer een tegenligger in de bocht over de witte streep gaat en ons in de goot dwingt, of op ons baanvak voorsteekt en ons op de remmen doet gaan staan om hem terug te laten invoegen. Gelukkig dat de meeste mensen de regels nogal goed respecteren, stel je voor dat rechts rijden geen regel is, dat je ook links mag rijden. Regels moeten er dus echt wel zijn.
Maar we hebben er wel veel, héél veel! Geen mens die dat nog kan bijhouden en wat is het nut van regels die je niet kent? Het gerecht, dat het allemaal zou moeten bijhouden, kan er ook niet meer aan uit: in hoger beroep kan je een heel andere uitspraak krijgen, veroordelingen worden ongedaan gemaakt wegens procedurefouten, rechters worden afgezet na enkele spectaculaire maar waanzinnige uitspraken, zoals effectieve gevangenisstraffen voor het opruimen van een buurmans verwaarloosde kippen.
De regelneven, de paper pushers, die van de letter van de wet, de grijze eminenties, de moraalridders, de muggenzifters, we kennen ze wel en van hen houden is echt een opgave. Dan kijken we liever met bewondering naar zon geniale vrijgevochten doorzetter, die zich van al die zever niets aantrekt en zijn gang gaat en er op zijn manier ook komt, en rapper, en verder
Kunstenaars zijn zelden van het ordentelijke type. Ze kleden zich alternatief, liefst in het zwart en zeker zonder das; ze nemen een vreemde naam aan, zoals Panamarenko en spreken een eigen taal, zoals ook Schàt Robbe De Herdt of Taaimans, onze wereldberoemde hedendaagse kunstenaar; ze vergeten wel eens hun papieren in te vullen en zijn soms wat onhandig in de omgang. Maar ze zien dingen die de pennenlikkers niet eens vermoeden. Ze worden bewonderd, verafgood soms. Ze hebben geen vaste uren, vaak niet eens een vast adres. Picasso ging even sigaretten halen om de hoek en kwam nooit meer naar huis. Soms loopt het slecht met hen af. Drank, seks, drugs, jaja.
Het zal dus wellicht nooit echt goed komen tussen die twee. Vraag me niet welk type ik verkies, het brave burgermannetje of de vrijgevochten individualist. Ze zijn er, ik ben ze, wij zijn ze, allebei. Odi et amo.
15-05-2007
kluisters
Er is leven op aarde, maar elk individueel leven is sterfelijk.
De wetenschap is stilaan de raadselen aan het ontrafelen van het ontstaan van het leven, heel lang geleden en hoe het geëvolueerd is.
Wellicht is dit leven uniek in het universum. De kans dat het zelfde of iets dergelijks zich nog eens voordoet is namelijk zo onbeschrijflijk klein dat we evengoed kunnen aannemen dat we alleen zijn.
En dat unieke verschijnsel, leven, eens ontstaan, draagt in zich de intrinsieke kracht om zich voort te planten op het zelfde niveau, om het brandend vuur door te geven eer het uitdooft in de drager zelf. Dat geldt voor alle levensvormen: van de allerkleinste micro-organismen, de planten en de dieren en ook voor de hoogste diersoort: de mens. Het heeft eeuwigheden geduurd eer de mens er was, maar toen hij er was, kon hij zichzelf voortplanten zoals hij was en was er zelfs nog aanpassing en dus verbetering mogelijk.
Het leven is spontaan ontstaan, als het ware bij toeval, of als een reactie van elementen op hun omgeving. Over miljoenen jaren heeft het zich gediversifieerd en ontwikkeld tot steeds hogere levensvormen. Op verscheidene momenten had het evengoed kunnen verdwijnen, zoals bepaalde levensvormen inderdaad voorgoed verdwenen zijn. In onze tijd heeft de nucleaire dreiging het voor het eerst mogelijk gemaakt dat de mens zelf het leven op de hele wereld zou vernietigen. Nu die dreiging toch wat minder acuut lijkt, is er het sluipende maar niet minder reële gevaar van de vernietiging van de natuur door een onverstandig gebruik ervan door de mens.
Er is leven op aarde. Dat leven ligt in de handen van individuele levende wezens, die dat leven kunnen bestendigen, door de voortplanting van de eigen soort. De tijd is voorbij dat de mens nauwelijks merkbaar leefde in de natuur, als een van de diersoorten. Van bij zijn ontstaan in zijn eerste verschijningsvormen, grijpt de mens drastisch in op het leven in de natuur, zet zijn omgeving naar zijn hand, voor zijn eigen overleven en welzijn. Er zijn nu meer dan 6,5 miljard mensen op de wereld, dat is enorm veel en het neemt steeds sneller toe. De aanwezigheid van de mens is ook steeds duidelijker zichtbaar en voelbaar, met alle gevaren van dien. Het leven op aarde is dus precair, het kan echt wel verloren gaan, volgens een van de scenario's die de literatuur en vooral de sciencefiction ons al zo vaak voorgeschoteld hebben.
Bij het leven hoort, zeker voor de mens, het vermogen om te denken, een hoger bewustzijn. Het is zo vanzelfsprekend en toch is het al bij al een vreemde zaak. Het bewustzijn ontwaakt verbazend snel in mensenkinderen en houdt ons in stand, een leven lang. En aan het einde van het leven, wanneer het hele lichaam sterft, valt ook het bewustzijn stil. Wij hebben geen enkele aanduiding dat er enige bewustzijnsactiviteit zou zijn na de individuele dood. Net zoals het biologisch leven, is ook het bewustzijn sterfelijk. Het is zo nauw met het biologisch leven verweven, dat het ermee geboren wordt, zich ontwikkelt en dan aftakelt en afsterft. Het bewustzijn is niets anders dan het lichaam zelf, het is het lichaam dat denkt, voelt, verlangt, lijdt, gelukkig is. Het verhaal van het bewustzijn als een soort dubbel, een geest die in ons lichaam verblijft, de ziel of het geweten, een verhaal dat ooit begon in onze cultuur en vooral in Hellas, het oude Griekenland, met Socrates, Plato en Aristoteles vaste vorm kreeg en daarna in het christendom tot in het absurde werd doorgedreven, is nu aan het bezwijken onder zijn eigen onhoudbare absurditeit. Bij de meeste mensen is dat een heel geleidelijk proces, waarvan ze zich nauwelijks bewust zijn. Maar de gevolgen ervan voor de mens worden stilaan duidelijk. De godsdienstigheid loopt sterk terug. De wetenschap bloeit spectaculair open, bevrijd van alle dogmatische belemmeringen. De individuele en collectieve moraliteit stijgt, nu ze afhankelijk is van het eigen inzicht, verantwoordelijkheid en de democratische besluitvorming, en niet van autoritair opgelegde wetten. Onheilsprofeten, vooral uit godsdienstige hoek, die het einde van de wereld voorspelden indien de mens zich zou afkeren van God, worden niet meer aanhoord, nu ook die voorspelling op niets blijkt te berusten en vooral bedoeld was om de positie van de profeten in kwestie veilig te stellen. Er is niet meer geweld en onrecht in de wereld dan vroeger, toen de godsdienst allesoverheersend was, maar manifest minder. Er is niet minder interesse voor vragen naar de zin van het leven, maar meer, en ernstiger, en eerlijker. De mens bevrijdt zich van de kluisters die hij zichzelf had opgelegd. Het is echter een langzaam proces, met vallen en opstaan. Zelfs de hardste lessen, zoals het Nazisme, Stalinisme, kolonialisme en ongebreideld kapitalisme werpen maar op lange termijn hun vruchten af. Het lijkt wel alsof de nieuw geboren mensen steeds opnieuw dergelijke lessen nodig hebben, omdat ze die uit het verleden vergeten, willen vergeten. Maar er is geen weg terug, we gaan erop vooruit, het is nog nooit zo goed geweest op deze wereld voor zoveel mensen. Wij, jij en ik, bevinden ons in het middelpunt van die wereld, in een land en streek met de hoogste levensstandaard, een leven in vrede en materiële en intellectuele overvloed, op dit oudste continent, op die ene wereld van het eindeloze heelal waar leven is en mensen zoals jij en ik mogen bestaan, al is het slechts voor een korte tijd.
13-05-2007
tot capita tot sensus
Tot (of: quot) capita, tot sensus (of: sententiae).
In het Nederlands: zoveel koppen, zoveel zinnen, of: ieder zijn waarheid. Zelfs van het spreekwoord zelf zijn er verscheidene versies.
De vraag naar het goede, het ware, het schone is er een die in mijn blog al verscheidene keren aan bod is gekomen. Zolang de mens al nadenkt en schrijft, heeft hij zich beziggehouden met de vraag naar de ultieme waarheid, naar de grond der dingen. Zoals professor Dondeyne het in zijn lessen zei: wij stellen ons de vraag: wat is er uiteindelijk van aan. Wij willen er het fijne van weten.
Maar misschien is dat juist onze ultieme vergissing. Misschien is er geen grond van alle dingen, geen eensluidend antwoord op alle vragen, geen verklaring of zingeving voor alles. Geen waarheid, of war head, zoals de Mormoonsetweeling-missionarissen het zeggen als ze aankloppen: waai zaain twee Oomerekonen en waai brengen oe de war head. Het lijkt George Bush wel, die kent ook het verschil niet tussen thanksgiving en tanks giving.
Geen éne waarheid, die iedereen moet aanvaarden of zijn kop gaat eraf, maar vele (halve?) waarheden? Het beste argument voor de veelheid van benaderingen is misschien wel hierin gelegen, dat geen enkele van de vele waarheden die ooit als de enige naar voren geschoven zijn, er ook maar enigszins in geslaagd is om ook iedereen te overtuigen, met welke drastische of subtiele middelen dat ook gebeurde, en dat er steeds vele waarheden naast mekaar bestaan hebben, ook als men wou doen geloven dat dat niet zo was.
De filosofie is de wetenschap die zich met de uiteindelijke dingen bezig houdt, meer bepaald in de metafysica. Welnu, zelfs het meest oppervlakkige overzicht van de geschiedenis van de filosofie maakt het overduidelijk dat men nog niet aan ultieme antwoorden toe is, meer nog: men is nog steeds op zoek naar de juiste vragen Bovendien (b)lijkt de filosofie en vooral de metafysica ook veruit de meest nutteloze bezigheid te zijn waarmee de mens zich ooit heeft bezig gehouden. De antwoorden die men daarin vindt zijn, indien ze al verstaanbaar zouden zijn, verbijsterend nietszeggend en ten enenmale verstoken van elke mogelijke concrete weerslag voor ons denken of ons handelen. Het is namelijk niet zo dat wij mensen pas na een grondige studie van de metafysica en op grond van de waarheid die we daar zouden gevonden hebben, onze levenshouding bepalen. Het is evenmin zo dat wereldleiders dit voor ons doen: ik moet nog de eerste politicus tegenkomen die meer afweet van metafysica dan hij in de verplichte colleges wijsbegeerte heeft van buiten geleerd. Zelfs het programma van een partij die zich beroept op zogenaamd christelijke principes, kan over die principes zelf geen zinnig woord zeggen, net zomin als ze kunnen uitleggen waarin hun goed bestuur verschilt van dat van anderen, en waarom uitgerekend zij aan goed bestuur zouden doen, en anderen niet.
Voor de overgrote meerderheid van de mensen is de vraag naar de ultieme waarheid iets waar ze niet van wakker liggen. En het minieme aantal dat zich er af en toe mee bezig houdt, komt tot conclusies die zo goed als onbegrijpelijk zijn en overigens door de collega-metafysici onmiddellijk aangevuld, genuanceerd en met klem tegengesproken worden. Er is niet één stelling of conclusie die ons meer zegt dan wat we zo al weten: dat de mens sterfelijk is, dat hij in de wereld is, dat hij nadenkt, dat hij samenleeft met anderen
Ook ik heb mijn hele leven lang gedacht dat dé waarheid ergens te vinden was, als ik maar goed genoeg zocht, in de liefde, in de godsdienst, in de filosofie, in de wetenschap, in de naastenliefde Toen ik op pensioen ging, kreeg ik meer tijd om op die vragen in te gaan. Hoe meer ik erover las, hoe minder ik bleek te weten en hoe meer er te weten leek; en toen ik nog meer las, bleek hoe weinig er te weten viel. Er is geen absoluut weten, er zijn enkel benaderingen. Niets staat voor altijd vast, alles is tijdsgebonden. Niets is altijd en overal waar, alles is relatief. Er zijn geen simpele oplossing, enkel onoplosbare problemen. Onveranderlijke waarheden, voorgehouden en opgelegd aan mensen door anderen, in eigen naam of in die van de Waarheid of van een of andere God, laten wrede, bloedige sporen na in de geschiedenis, veeleer dan mensen te bevrijden en gelukkig te maken.
Is alles dan om het even? Dat heb ik niet gezegd en dat is ook niet zo. Er zijn wel degelijk echt belangrijke principes, waar we het best niet van afwijken. We gaan er toch maar beter van uit dat het voortbestaan van deze wereld en zijn bewoners belangrijk is en dat alles wat daaraan afbeuk doet, moet vermeden worden. Als we dat niet aanvaarden, dan kunnen we er maar beter meteen een eind aan maken, anders wordt het een lange, chaotische doodstrijd. Maar als we dit principe willen uitwerken, dan beginnen de moeilijkheden, want hoe dat moet, daarover zijn er zoveel meningen als er mensen zijn. Verwacht dus niet dat er ooit een wereld komt waarin iedereen het eens is en hoedt u intussen voor valse profeten die een dergelijke heilsstaat prediken.
11-05-2007
Mozart: strijkkwartetten
De laatste weken zit ik vaak te luisteren naar Mozart. Dat is meer dan een beetje verrassend, want ik ben niet echt een grote liefhebber van Mozart. Ik weet niet goed waarom, maar het is altijd al zo geweest. Zijn Kleine nachtmuziek was een van de eerste klassieke stukken die ik al als kind leerde kennen; ik kan ze ondertussen zo ongeveer van buiten meeneuriën. Later leerde ik zijn pianoconcerti appreciëren in de wat minder evidente maar delicate pianoforte-uitvoering van de soms wat haastige Jos Van Immerseel en zijn Anima Eterna ensemble, dat de Latijnse vertaling van zijn Duitse familienaam draagt, heb jem? Mozarts operas zijn nu eenmaal moeilijk te vermijden en dus zijn die me ook heel vertrouwd geworden, wat telkens weer blijkt als ik een opvoering bijwoon of een integrale beluister en bekijk op Dvd of op Tv: de meeste arias heb je al zo vaak gehoord dat ze deel uitmaken van je muzikaal geheugen. Natuurlijk bewonder ik Mozart, het is een van de grootste muzikale genieën die de mensheid heeft voortgebracht. Maar ik hou nog steeds niet van zijn muziek op die zeer intense en persoonlijke manier die mij met andere componisten bindt, bijvoorbeeld Beethoven, Schubert, Chopin, Shostakovitsj of Richard Strauss. Is het het soms wat gemakkelijke, frivole, wat oppervlakkige karakter van sommige stukken? De al te voorspelbare melodietjes? De niet echt zinvolle herhalingen? De kinderachtigheid van sommige opera-passages? Die worden alle tegengesproken door andere composities of passages in dezelfde muziekstukken die ongemeen boeiend, origineel en bezaubernd schön zijn.
Toen onlangs Kruidvat een aanbod deed waarbij je drie Cds kon kopen en maar twee betalen, zocht ik naar een interessante combinatie. Het werden uiteindelijk drie Briljant boxen en ik heb het me niet beklaagd.
De eerste die mijn aandacht trok, was een recente box (2005) met elf Cds met daarop de 4Livres de pièces de clavecin, het volledige werk voor klavecimbel van François Couperin (1668-1733) door Michael Borgstede op twee uiterst welluidende Ruckers-kopieën. Het muziektijdschrift Luister honoreerde dit met echt een niet gemakkelijk te verdienen 10, misschien een heel klein beetje chauvinistisch, want zo zijn ze wel, maar dat is niet erg, als je het maar beseft en ermee rekening houdt. Kostprijs: 29,98, echt een koopje, toch? (In de laatste catalogus van Zweitausendeins.de staat dezelfde box aangeboden voor 19,99! Als je hem nu niet koopt, bega je gewoon een muzikale vergissing.)
Dan maar op zoek naar twee andere en ongeveer even dure, of eerder even spotgoedkope uitgaven om het aantrekkelijke aanbod rond te maken.
Felix Mendelssohn-Bartoldy treft me meestal zeer aangenaam als ik er toevallig iets van hoor: de onvermijdelijke Midzomernachtsdroom, de Hebriden Een verzamelbox met vele van zijn belangrijkste werken op tien Cds was mijn tweede keuze. Het zijn vaak oudere opnamen, maar dat wil niets zeggen, want de opnametechniek is sinds 1970 of zo al perfect. Hoe dan ook, voor 24,98 is dat mooi meegenomen, vond ik.
En ja, de derde box werd dan Mozart: 11 Cds met alle strijkkwartetten (23!), de zes strijkkwintetten en het 50 minuten lange strijktrio KV 563, opnamen uit 1989-1994, met wat minder bekende maar daarom niet minder genietbare uitvoerders, voor 29, 98.
Ik betaalde uiteindelijk, na de 3=2 reductie en met de redelijke verzendkosten: 64,91 en daarvoor kreeg ik 32 Cds, dat is dus 2 per Cd. En dat is nog niet alles: ik kreeg er gratis een Dvd bij van Marco Borsatos optreden in De Kuip, 123 minuten muziek en 40 minuten extras. De Dvd zit nog altijd achter cellofaan, maar het kan een leuk cadeautje zijn voor iemand die van dat soort muziek houdt. Voor de rest: moet ik nog zeggen dat ik Kruidvats klassiek aanbod fameus vind?
Even terug naar Mozart (1756-1791). Zijn zes eerste kwartetten schreef hij al in 1772/3, hij was dan 16 jaar oud. De volgende zes dateren van 1783/4 en hij droeg ze op aan zijn bewonderde maar van zijn kant wederkerig even bewonderende leermeester en voorbeeld, Joseph Haydn, de uitvinder en dé meester van het strijkkwartet; ze staan dan ook bekend als de Haydn-kwartetten.
Het volgende kwartet kwam er in 1786 was opgedragen aan de muziekuitgever Hofmeister. KV 575 valt dan weer op door zijn sterke cello-partij, waarschijnlijk het gevolg van de stijgende belangstelling voor dit instrument, bijvoorbeeld bij Haydn (cellocencert!) en vooral ook Luigi Boccherini (1743-1805), de cellist-componist die een honderdtal kwintetten schreef. In 1790 volgen de drie Pruisische kwartetten, opgedragen aan de koning van Pruisen, Friedrich Wilhelm II, die zelf ook cello speelde, met weer een vrij groot zelfstandig aandeel van de cello.
Het eerste strijkkwintet schreef hij samen met zijn eerste kwartetten, de vijf volgende komen allemaal veel later in zijn leven; een ervan is een bewerking van zijn octet voor blazers, de andere zijn originele werken.
Of je nu deze Mozarts opzet als achtergrondmuziek bij een goed boek, zoals de onvolprezen William Trevor, of zelfs het schrijven van een blog zoals deze, of dat je er integendeel aandachtig naar luistert, je bent nooit teleurgesteld. Sommige sterke passages kondigen de donkere en eigenzinnige Beethoven aan, sommige doen vanzelfsprekend aan Haydn denken, maar gaan toch verder dan hun grote voorbeeld. De beste momenten verzoenen je moeiteloos met alle aarzelingen die je ooit over Mozart zou kunnen gehad hebben. Heerlijke muziek voor elke liefhebber van klassiek en een uitstekend begin voor iemand die eens iets klassieks wil proberen, voor 2.