mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
17-05-2007
ordentelijk
Je hebt van die mensen die alles graag geregeld zien. Ze schrijven alles op, ze houden een agenda bij, ze noteren van alles, ze maken lijstjes en houden ook die lijstjes bij. Op kantoor zijn het de ideale secretariaatsmedewerkers. Als je een document nodig hebt: zij weten het voor jou te vinden, ze hebben zelfs dat van vorig jaar nog, dat je met weinig moeite kan aanpassen. Hoger op zijn ze de perfecte secretaris van een vereniging, commissie of examenjury. Ze ontwerpen systemen om de zaak systematisch te ordenen, zodat alles netjes en overzichtelijk is. Ze besteden daar veel werk aan en zorgen ervoor dat ook anderen heel wat administratief werk hebben, want ze eisen dat alles genoteerd wordt en degelijk bijgehouden, zodat het kan nagekeken worden, en ook voor later, voor het archief.
Het zijn ook deze mensen die vragen dat alles vastgelegd wordt in reglementen en die heel goed zijn in het opstellen van dergelijke reglementen. Zo zorgen ze ervoor dat alles ordelijk verloopt. Ordentelijk, zeiden we vroeger, zoals in het Duitse ordentlich: zoals het betaamt, ordelijk, volgens plan, zoals het hoort, netjes, proper, comme il faut. Voor sommige mensen is dat de hoogste lof: un homme tout à fait comme il faut.
Ze zijn ook soms een beetje saai, die mensen, voorspelbaar, wat gewoontjes, niet bepaald avontuurlijk, geen hekkenspringers. Geen genieën, ook, geen briljante geesten. Ze moeten hard werken om er te geraken en omdat hard werken altijd beloond wordt, komen ze er ook. Eens ze aan de top zijn, organiseren ze weer volop en schrijven reglementen en belonen de harde werkers veeleer dan de briljante geesten, want die laatsten zijn wel knap, maar totaal onvoorspelbaar en onberekenbaar, een risico eigenlijk, beter maar niet zo iemand grote verantwoordelijkheden geven, vinden ze.
Daarmee zijn de krijtlijnen getrokken, de ploegen staan tegenover elkaar, Degelijk en Betrouwbaar tegenover Speels en Geniaal. Ze gaan voortdurend met elkaar in de clinch, want ze vertrouwen elkaar niet. De genieën hebben geen behoefte aan reglementen en archieven, ze weten het zo ook wel en zelfs beter dan hun wat tragere soortgenoten. De ordentelijken wantrouwen dan weer de genieën, de speelvogels, want die doen maar wat, regels of geen regels, en hen controleren mag of kan niet.
In een leven lang in de administratie heb ik van beide types prachtige exemplaren gezien. Ik heb ze de hoogste toppen zien scheren en ze bittere tranen zien wenen bij hun diepste teleurstellingen. Eindeloze discussies gingen over niets anders dan de tegenstelling tussen die twee benaderingen. De administrateurs die alles systematisch willen aanpakken en zich daarin verliezen, tot ze nog alleen dat doen: administreren; en aan de andere kant de vrije vogels, de vrijbuiters die alle reglementen verwerpen als tijdverlies dat hen weghoudt van de echt belangrijke zaken.
In een samenleving als de onze is er veel, heel veel geregeld. Soms, als ik me in het verkeer begeef, moet ik daaraan denken, aan de vele verkeersregels, als er weer een tegenligger in de bocht over de witte streep gaat en ons in de goot dwingt, of op ons baanvak voorsteekt en ons op de remmen doet gaan staan om hem terug te laten invoegen. Gelukkig dat de meeste mensen de regels nogal goed respecteren, stel je voor dat rechts rijden geen regel is, dat je ook links mag rijden. Regels moeten er dus echt wel zijn.
Maar we hebben er wel veel, héél veel! Geen mens die dat nog kan bijhouden en wat is het nut van regels die je niet kent? Het gerecht, dat het allemaal zou moeten bijhouden, kan er ook niet meer aan uit: in hoger beroep kan je een heel andere uitspraak krijgen, veroordelingen worden ongedaan gemaakt wegens procedurefouten, rechters worden afgezet na enkele spectaculaire maar waanzinnige uitspraken, zoals effectieve gevangenisstraffen voor het opruimen van een buurmans verwaarloosde kippen.
De regelneven, de paper pushers, die van de letter van de wet, de grijze eminenties, de moraalridders, de muggenzifters, we kennen ze wel en van hen houden is echt een opgave. Dan kijken we liever met bewondering naar zon geniale vrijgevochten doorzetter, die zich van al die zever niets aantrekt en zijn gang gaat en er op zijn manier ook komt, en rapper, en verder
Kunstenaars zijn zelden van het ordentelijke type. Ze kleden zich alternatief, liefst in het zwart en zeker zonder das; ze nemen een vreemde naam aan, zoals Panamarenko en spreken een eigen taal, zoals ook Schàt Robbe De Herdt of Taaimans, onze wereldberoemde hedendaagse kunstenaar; ze vergeten wel eens hun papieren in te vullen en zijn soms wat onhandig in de omgang. Maar ze zien dingen die de pennenlikkers niet eens vermoeden. Ze worden bewonderd, verafgood soms. Ze hebben geen vaste uren, vaak niet eens een vast adres. Picasso ging even sigaretten halen om de hoek en kwam nooit meer naar huis. Soms loopt het slecht met hen af. Drank, seks, drugs, jaja.
Het zal dus wellicht nooit echt goed komen tussen die twee. Vraag me niet welk type ik verkies, het brave burgermannetje of de vrijgevochten individualist. Ze zijn er, ik ben ze, wij zijn ze, allebei. Odi et amo.
15-05-2007
kluisters
Er is leven op aarde, maar elk individueel leven is sterfelijk.
De wetenschap is stilaan de raadselen aan het ontrafelen van het ontstaan van het leven, heel lang geleden en hoe het geëvolueerd is.
Wellicht is dit leven uniek in het universum. De kans dat het zelfde of iets dergelijks zich nog eens voordoet is namelijk zo onbeschrijflijk klein dat we evengoed kunnen aannemen dat we alleen zijn.
En dat unieke verschijnsel, leven, eens ontstaan, draagt in zich de intrinsieke kracht om zich voort te planten op het zelfde niveau, om het brandend vuur door te geven eer het uitdooft in de drager zelf. Dat geldt voor alle levensvormen: van de allerkleinste micro-organismen, de planten en de dieren en ook voor de hoogste diersoort: de mens. Het heeft eeuwigheden geduurd eer de mens er was, maar toen hij er was, kon hij zichzelf voortplanten zoals hij was en was er zelfs nog aanpassing en dus verbetering mogelijk.
Het leven is spontaan ontstaan, als het ware bij toeval, of als een reactie van elementen op hun omgeving. Over miljoenen jaren heeft het zich gediversifieerd en ontwikkeld tot steeds hogere levensvormen. Op verscheidene momenten had het evengoed kunnen verdwijnen, zoals bepaalde levensvormen inderdaad voorgoed verdwenen zijn. In onze tijd heeft de nucleaire dreiging het voor het eerst mogelijk gemaakt dat de mens zelf het leven op de hele wereld zou vernietigen. Nu die dreiging toch wat minder acuut lijkt, is er het sluipende maar niet minder reële gevaar van de vernietiging van de natuur door een onverstandig gebruik ervan door de mens.
Er is leven op aarde. Dat leven ligt in de handen van individuele levende wezens, die dat leven kunnen bestendigen, door de voortplanting van de eigen soort. De tijd is voorbij dat de mens nauwelijks merkbaar leefde in de natuur, als een van de diersoorten. Van bij zijn ontstaan in zijn eerste verschijningsvormen, grijpt de mens drastisch in op het leven in de natuur, zet zijn omgeving naar zijn hand, voor zijn eigen overleven en welzijn. Er zijn nu meer dan 6,5 miljard mensen op de wereld, dat is enorm veel en het neemt steeds sneller toe. De aanwezigheid van de mens is ook steeds duidelijker zichtbaar en voelbaar, met alle gevaren van dien. Het leven op aarde is dus precair, het kan echt wel verloren gaan, volgens een van de scenario's die de literatuur en vooral de sciencefiction ons al zo vaak voorgeschoteld hebben.
Bij het leven hoort, zeker voor de mens, het vermogen om te denken, een hoger bewustzijn. Het is zo vanzelfsprekend en toch is het al bij al een vreemde zaak. Het bewustzijn ontwaakt verbazend snel in mensenkinderen en houdt ons in stand, een leven lang. En aan het einde van het leven, wanneer het hele lichaam sterft, valt ook het bewustzijn stil. Wij hebben geen enkele aanduiding dat er enige bewustzijnsactiviteit zou zijn na de individuele dood. Net zoals het biologisch leven, is ook het bewustzijn sterfelijk. Het is zo nauw met het biologisch leven verweven, dat het ermee geboren wordt, zich ontwikkelt en dan aftakelt en afsterft. Het bewustzijn is niets anders dan het lichaam zelf, het is het lichaam dat denkt, voelt, verlangt, lijdt, gelukkig is. Het verhaal van het bewustzijn als een soort dubbel, een geest die in ons lichaam verblijft, de ziel of het geweten, een verhaal dat ooit begon in onze cultuur en vooral in Hellas, het oude Griekenland, met Socrates, Plato en Aristoteles vaste vorm kreeg en daarna in het christendom tot in het absurde werd doorgedreven, is nu aan het bezwijken onder zijn eigen onhoudbare absurditeit. Bij de meeste mensen is dat een heel geleidelijk proces, waarvan ze zich nauwelijks bewust zijn. Maar de gevolgen ervan voor de mens worden stilaan duidelijk. De godsdienstigheid loopt sterk terug. De wetenschap bloeit spectaculair open, bevrijd van alle dogmatische belemmeringen. De individuele en collectieve moraliteit stijgt, nu ze afhankelijk is van het eigen inzicht, verantwoordelijkheid en de democratische besluitvorming, en niet van autoritair opgelegde wetten. Onheilsprofeten, vooral uit godsdienstige hoek, die het einde van de wereld voorspelden indien de mens zich zou afkeren van God, worden niet meer aanhoord, nu ook die voorspelling op niets blijkt te berusten en vooral bedoeld was om de positie van de profeten in kwestie veilig te stellen. Er is niet meer geweld en onrecht in de wereld dan vroeger, toen de godsdienst allesoverheersend was, maar manifest minder. Er is niet minder interesse voor vragen naar de zin van het leven, maar meer, en ernstiger, en eerlijker. De mens bevrijdt zich van de kluisters die hij zichzelf had opgelegd. Het is echter een langzaam proces, met vallen en opstaan. Zelfs de hardste lessen, zoals het Nazisme, Stalinisme, kolonialisme en ongebreideld kapitalisme werpen maar op lange termijn hun vruchten af. Het lijkt wel alsof de nieuw geboren mensen steeds opnieuw dergelijke lessen nodig hebben, omdat ze die uit het verleden vergeten, willen vergeten. Maar er is geen weg terug, we gaan erop vooruit, het is nog nooit zo goed geweest op deze wereld voor zoveel mensen. Wij, jij en ik, bevinden ons in het middelpunt van die wereld, in een land en streek met de hoogste levensstandaard, een leven in vrede en materiële en intellectuele overvloed, op dit oudste continent, op die ene wereld van het eindeloze heelal waar leven is en mensen zoals jij en ik mogen bestaan, al is het slechts voor een korte tijd.
13-05-2007
tot capita tot sensus
Tot (of: quot) capita, tot sensus (of: sententiae).
In het Nederlands: zoveel koppen, zoveel zinnen, of: ieder zijn waarheid. Zelfs van het spreekwoord zelf zijn er verscheidene versies.
De vraag naar het goede, het ware, het schone is er een die in mijn blog al verscheidene keren aan bod is gekomen. Zolang de mens al nadenkt en schrijft, heeft hij zich beziggehouden met de vraag naar de ultieme waarheid, naar de grond der dingen. Zoals professor Dondeyne het in zijn lessen zei: wij stellen ons de vraag: wat is er uiteindelijk van aan. Wij willen er het fijne van weten.
Maar misschien is dat juist onze ultieme vergissing. Misschien is er geen grond van alle dingen, geen eensluidend antwoord op alle vragen, geen verklaring of zingeving voor alles. Geen waarheid, of war head, zoals de Mormoonsetweeling-missionarissen het zeggen als ze aankloppen: waai zaain twee Oomerekonen en waai brengen oe de war head. Het lijkt George Bush wel, die kent ook het verschil niet tussen thanksgiving en tanks giving.
Geen éne waarheid, die iedereen moet aanvaarden of zijn kop gaat eraf, maar vele (halve?) waarheden? Het beste argument voor de veelheid van benaderingen is misschien wel hierin gelegen, dat geen enkele van de vele waarheden die ooit als de enige naar voren geschoven zijn, er ook maar enigszins in geslaagd is om ook iedereen te overtuigen, met welke drastische of subtiele middelen dat ook gebeurde, en dat er steeds vele waarheden naast mekaar bestaan hebben, ook als men wou doen geloven dat dat niet zo was.
De filosofie is de wetenschap die zich met de uiteindelijke dingen bezig houdt, meer bepaald in de metafysica. Welnu, zelfs het meest oppervlakkige overzicht van de geschiedenis van de filosofie maakt het overduidelijk dat men nog niet aan ultieme antwoorden toe is, meer nog: men is nog steeds op zoek naar de juiste vragen Bovendien (b)lijkt de filosofie en vooral de metafysica ook veruit de meest nutteloze bezigheid te zijn waarmee de mens zich ooit heeft bezig gehouden. De antwoorden die men daarin vindt zijn, indien ze al verstaanbaar zouden zijn, verbijsterend nietszeggend en ten enenmale verstoken van elke mogelijke concrete weerslag voor ons denken of ons handelen. Het is namelijk niet zo dat wij mensen pas na een grondige studie van de metafysica en op grond van de waarheid die we daar zouden gevonden hebben, onze levenshouding bepalen. Het is evenmin zo dat wereldleiders dit voor ons doen: ik moet nog de eerste politicus tegenkomen die meer afweet van metafysica dan hij in de verplichte colleges wijsbegeerte heeft van buiten geleerd. Zelfs het programma van een partij die zich beroept op zogenaamd christelijke principes, kan over die principes zelf geen zinnig woord zeggen, net zomin als ze kunnen uitleggen waarin hun goed bestuur verschilt van dat van anderen, en waarom uitgerekend zij aan goed bestuur zouden doen, en anderen niet.
Voor de overgrote meerderheid van de mensen is de vraag naar de ultieme waarheid iets waar ze niet van wakker liggen. En het minieme aantal dat zich er af en toe mee bezig houdt, komt tot conclusies die zo goed als onbegrijpelijk zijn en overigens door de collega-metafysici onmiddellijk aangevuld, genuanceerd en met klem tegengesproken worden. Er is niet één stelling of conclusie die ons meer zegt dan wat we zo al weten: dat de mens sterfelijk is, dat hij in de wereld is, dat hij nadenkt, dat hij samenleeft met anderen
Ook ik heb mijn hele leven lang gedacht dat dé waarheid ergens te vinden was, als ik maar goed genoeg zocht, in de liefde, in de godsdienst, in de filosofie, in de wetenschap, in de naastenliefde Toen ik op pensioen ging, kreeg ik meer tijd om op die vragen in te gaan. Hoe meer ik erover las, hoe minder ik bleek te weten en hoe meer er te weten leek; en toen ik nog meer las, bleek hoe weinig er te weten viel. Er is geen absoluut weten, er zijn enkel benaderingen. Niets staat voor altijd vast, alles is tijdsgebonden. Niets is altijd en overal waar, alles is relatief. Er zijn geen simpele oplossing, enkel onoplosbare problemen. Onveranderlijke waarheden, voorgehouden en opgelegd aan mensen door anderen, in eigen naam of in die van de Waarheid of van een of andere God, laten wrede, bloedige sporen na in de geschiedenis, veeleer dan mensen te bevrijden en gelukkig te maken.
Is alles dan om het even? Dat heb ik niet gezegd en dat is ook niet zo. Er zijn wel degelijk echt belangrijke principes, waar we het best niet van afwijken. We gaan er toch maar beter van uit dat het voortbestaan van deze wereld en zijn bewoners belangrijk is en dat alles wat daaraan afbeuk doet, moet vermeden worden. Als we dat niet aanvaarden, dan kunnen we er maar beter meteen een eind aan maken, anders wordt het een lange, chaotische doodstrijd. Maar als we dit principe willen uitwerken, dan beginnen de moeilijkheden, want hoe dat moet, daarover zijn er zoveel meningen als er mensen zijn. Verwacht dus niet dat er ooit een wereld komt waarin iedereen het eens is en hoedt u intussen voor valse profeten die een dergelijke heilsstaat prediken.
11-05-2007
Mozart: strijkkwartetten
De laatste weken zit ik vaak te luisteren naar Mozart. Dat is meer dan een beetje verrassend, want ik ben niet echt een grote liefhebber van Mozart. Ik weet niet goed waarom, maar het is altijd al zo geweest. Zijn Kleine nachtmuziek was een van de eerste klassieke stukken die ik al als kind leerde kennen; ik kan ze ondertussen zo ongeveer van buiten meeneuriën. Later leerde ik zijn pianoconcerti appreciëren in de wat minder evidente maar delicate pianoforte-uitvoering van de soms wat haastige Jos Van Immerseel en zijn Anima Eterna ensemble, dat de Latijnse vertaling van zijn Duitse familienaam draagt, heb jem? Mozarts operas zijn nu eenmaal moeilijk te vermijden en dus zijn die me ook heel vertrouwd geworden, wat telkens weer blijkt als ik een opvoering bijwoon of een integrale beluister en bekijk op Dvd of op Tv: de meeste arias heb je al zo vaak gehoord dat ze deel uitmaken van je muzikaal geheugen. Natuurlijk bewonder ik Mozart, het is een van de grootste muzikale genieën die de mensheid heeft voortgebracht. Maar ik hou nog steeds niet van zijn muziek op die zeer intense en persoonlijke manier die mij met andere componisten bindt, bijvoorbeeld Beethoven, Schubert, Chopin, Shostakovitsj of Richard Strauss. Is het het soms wat gemakkelijke, frivole, wat oppervlakkige karakter van sommige stukken? De al te voorspelbare melodietjes? De niet echt zinvolle herhalingen? De kinderachtigheid van sommige opera-passages? Die worden alle tegengesproken door andere composities of passages in dezelfde muziekstukken die ongemeen boeiend, origineel en bezaubernd schön zijn.
Toen onlangs Kruidvat een aanbod deed waarbij je drie Cds kon kopen en maar twee betalen, zocht ik naar een interessante combinatie. Het werden uiteindelijk drie Briljant boxen en ik heb het me niet beklaagd.
De eerste die mijn aandacht trok, was een recente box (2005) met elf Cds met daarop de 4Livres de pièces de clavecin, het volledige werk voor klavecimbel van François Couperin (1668-1733) door Michael Borgstede op twee uiterst welluidende Ruckers-kopieën. Het muziektijdschrift Luister honoreerde dit met echt een niet gemakkelijk te verdienen 10, misschien een heel klein beetje chauvinistisch, want zo zijn ze wel, maar dat is niet erg, als je het maar beseft en ermee rekening houdt. Kostprijs: 29,98, echt een koopje, toch? (In de laatste catalogus van Zweitausendeins.de staat dezelfde box aangeboden voor 19,99! Als je hem nu niet koopt, bega je gewoon een muzikale vergissing.)
Dan maar op zoek naar twee andere en ongeveer even dure, of eerder even spotgoedkope uitgaven om het aantrekkelijke aanbod rond te maken.
Felix Mendelssohn-Bartoldy treft me meestal zeer aangenaam als ik er toevallig iets van hoor: de onvermijdelijke Midzomernachtsdroom, de Hebriden Een verzamelbox met vele van zijn belangrijkste werken op tien Cds was mijn tweede keuze. Het zijn vaak oudere opnamen, maar dat wil niets zeggen, want de opnametechniek is sinds 1970 of zo al perfect. Hoe dan ook, voor 24,98 is dat mooi meegenomen, vond ik.
En ja, de derde box werd dan Mozart: 11 Cds met alle strijkkwartetten (23!), de zes strijkkwintetten en het 50 minuten lange strijktrio KV 563, opnamen uit 1989-1994, met wat minder bekende maar daarom niet minder genietbare uitvoerders, voor 29, 98.
Ik betaalde uiteindelijk, na de 3=2 reductie en met de redelijke verzendkosten: 64,91 en daarvoor kreeg ik 32 Cds, dat is dus 2 per Cd. En dat is nog niet alles: ik kreeg er gratis een Dvd bij van Marco Borsatos optreden in De Kuip, 123 minuten muziek en 40 minuten extras. De Dvd zit nog altijd achter cellofaan, maar het kan een leuk cadeautje zijn voor iemand die van dat soort muziek houdt. Voor de rest: moet ik nog zeggen dat ik Kruidvats klassiek aanbod fameus vind?
Even terug naar Mozart (1756-1791). Zijn zes eerste kwartetten schreef hij al in 1772/3, hij was dan 16 jaar oud. De volgende zes dateren van 1783/4 en hij droeg ze op aan zijn bewonderde maar van zijn kant wederkerig even bewonderende leermeester en voorbeeld, Joseph Haydn, de uitvinder en dé meester van het strijkkwartet; ze staan dan ook bekend als de Haydn-kwartetten.
Het volgende kwartet kwam er in 1786 was opgedragen aan de muziekuitgever Hofmeister. KV 575 valt dan weer op door zijn sterke cello-partij, waarschijnlijk het gevolg van de stijgende belangstelling voor dit instrument, bijvoorbeeld bij Haydn (cellocencert!) en vooral ook Luigi Boccherini (1743-1805), de cellist-componist die een honderdtal kwintetten schreef. In 1790 volgen de drie Pruisische kwartetten, opgedragen aan de koning van Pruisen, Friedrich Wilhelm II, die zelf ook cello speelde, met weer een vrij groot zelfstandig aandeel van de cello.
Het eerste strijkkwintet schreef hij samen met zijn eerste kwartetten, de vijf volgende komen allemaal veel later in zijn leven; een ervan is een bewerking van zijn octet voor blazers, de andere zijn originele werken.
Of je nu deze Mozarts opzet als achtergrondmuziek bij een goed boek, zoals de onvolprezen William Trevor, of zelfs het schrijven van een blog zoals deze, of dat je er integendeel aandachtig naar luistert, je bent nooit teleurgesteld. Sommige sterke passages kondigen de donkere en eigenzinnige Beethoven aan, sommige doen vanzelfsprekend aan Haydn denken, maar gaan toch verder dan hun grote voorbeeld. De beste momenten verzoenen je moeiteloos met alle aarzelingen die je ooit over Mozart zou kunnen gehad hebben. Heerlijke muziek voor elke liefhebber van klassiek en een uitstekend begin voor iemand die eens iets klassieks wil proberen, voor 2.
Bij het woord pakketboot denken we aan machtige oceaanreuzen als de Queen Elizabeth of aan de prachtige Kongoboten die de vaste verbinding met onze Afrikaanse kolonie verzorgden. We dachten aan verre reizen, aan emigranten, aan vakantie ook en luxe: op een pakketboot lopen talloze matrozen en officieren rond in smetteloos witte pakken, stewards en pursers en s avonds mocht je soms aanzitten aan de tafel van de kapitein Een purser is oorspronkelijk iemand die purses maakt, geldbeugels; op een schip is het iemand die zich bezig houdt met het materiële welzijn van de passagiers, zoals het bijhouden in de kluis van hun waardevolle voorwerpen en geld. Steward is een heel oud woord; je ziet er twee eveneens oude Nederlandse woorden in: stee, zoals in hofstee, een oud woord voor huis, en waard, nu nog een woord voor cafébaas, meer algemeen iemand die baas is in huis, die instaat voor de veiligheid, een beschermer.
Waar we niet aan dachten bij die pakketboten was de etymologie van dat woord. Die ligt wel een beetje voor de hand, maar zoals het meestal gaat, hebben we vergeten waar het woord vandaan komt omdat we niet meer weten hoe het vroeger was, toen het woord ontstaan is. In dit geval moeten we terug tot rond 1640, toen de postdiensten op een meer geregelde wijze gebruik gingen maken van de zeevaart om brieven en pakjes van de ene plaats naar de andere te brengen, binnen een bepaald land, zoals in Engeland en Frankrijk, met de kustvaart, of internationaal, zoals tussen Engeland en Frankrijk, of tussen Engeland en zijn kolonies, inzonderheid Noord-Amerika.
Aanvankelijk was die manier om post te bezorgen erg onregelmatig en dus onbetrouwbaar. Een schip vertrok als er genoeg cargo was: cargo is het oorspronkelijk Spaanse woord voor lading, denk aan het Frans charge en char, dat net zoals onze kar afgeleid is van het Latijnse carrus of carrum, dat mogelijk zelf een oud-Germaanse oorsprong heeft. De Romeinen gebruikten zon carrus al voor hun postdienst, het is een kleine wereld. Het was economisch niet haalbaar om met schepen te gaan rondvaren als er niet genoeg vracht was, of passagiers. Men wachtte dus tot het de moeite was. Als men wist dat er een grote lading op komst was, dan stelde men het vertrek gewoon uit. Bovendien was het in de winter meestal te riskant om uit te varen en als het weer slecht was ook: te veel of te weinig wind of uit de verkeerde hoek Brieven en vracht en passagiers konden zo maanden lang onderweg zijn en wie erop wachtte had geen idee wanneer ze zouden aankomen, soms kwamen ze ook helemaal niet aan.
Vooral in het onafhankelijk geworden Amerika werd dat als een probleem ervaren. De postdiensten probeerden snel en efficiënt brieven en kranten te bedelen in dat enorme land. In 1792 al was er een postkoetsverbinding op vaste uren op belangrijke trajecten. In januari 1818 vertrok in New York het eerste schip naar Europa op een vaste tijd. Men probeerde zo snel mogelijk te varen, dag en nacht, met volle zeilen, met de snelste schepen, weer of geen weer. De overtocht werd daardoor merkelijk korter en dus aantrekkelijker. Ook het feit dat er vaste vertrektijden waren, trok handelaars aan. Vroeger was een packet boat gewoon een vrachtschip dat ook verpakte goederen of packets vervoerde (naast bulk of stortgoed dat los in het ruim werd opgeslagen; bulk komt uit het Engels, maar heeft een oud-Noorse oorsprong).
Vanaf nu gebruikte men die naam specifiek voor de nieuwe snelle en vaste verbindingen. Vanzelfsprekend waren dergelijke scheepslijnen met vaste vertrekdatum ook heel aantrekkelijk voor passagiers. Men begon de pakketboten speciaal uit te rusten om passagiers, dat zijn mensen die een passage geboekt hebben, een overtocht, mee te nemen op een comfortabele manier, met ruime kajuiten met alle voorzieningen en met zonnedekken, eetzalen, bars en zo verder tot de luxeschepen uit de hoogdagen voor het vliegtuig. Dergelijke schepen namen ook wel pakjes mee, maar dat werd duidelijk de tweede prioriteit.
Ook vandaag nog reist de mens met dergelijke schepen, maar dan louter voor zijn plezier: ze gaan op een cruise; dat woord heeft een Nederlandse oorsprong, want kruisen is heen en weer varen, rondvaren; Pakjes meenemen is niet meer interessant, want cruises hebben de neiging om te vervallen in de oude slechte gewoonten: ze varen maar als er volk genoeg geboekt heeft en hebben dus niet altijd vaste vertrektijden. Een andere afleiding van kruisen is kruiser, een vrij groot en vooral snel en zwaarbewapend oorlogschip.
08-05-2007
Paulus, Augustinus, Jekyll & Hyde
Dat er een diepe gespletenheid in elke mens is, dat weten we maar al te goed.
Paulus is niet mijn favoriete auteur, maar ik citeer hem hier graag, want hij is een schoolvoorbeeld van morele verscheurdheid. Dit schrijft hij in hoofdstuk 7 van de Romeinenbrief:
Immers, ik begrijp er niets van, wat ik doe: want ik doe niet wat ik wil, maar ik doe juist wat ik verfoei. Zeker, het willen is in mij wel aanwezig, maar niet het doen van het goede; want niet doe ik het goede dat ik wil, maar wel doe ik het kwade dat ik niet wil. Ik ontdek in mij dus deze wet: terwijl ik het goede wil doen, ligt me het kwade voor de hand. Naar de inwendige mens schep ik behagen in Gods wet, maar in mijn ledematen bespeur ik een andere wet, die strijd voert met de wet van mijn rede, en die mij gevangen houdt in de wet van de zonde, die in mijn ledematen heerst. O, rampzalige mens die ik ben! Wie zal mij verlossen uit dit lichaam des doods? Uit mijzelf dien ik de wet van God met de rede, maar de wet der zonde met het vlees.
Voor Paulus is het duidelijk alles is trouwens maar al te duidelijk voor Paulus, zoals alles ook simpel is voor George Bush en voor elke fanaticus. De mens bestaat uit twee duidelijk onderscheiden delen: lichaam en geest en het ene is goed en het andere is kwaad.
Ook de Griekse filosofie benadrukte de twee werelden: die van de materiële dingen, waartoe ook ons lichaam behoort en die van de geest, van de gedachten, van de ideeën en het was deze laatste die als de meest volmaakte werd gezien. In de middeleeuwse theologie was de ondermaanse wereld iets waarvan wij ons moesten afkeren, dat wij moesten verzaken: al onze aandacht moest gaan naar het eeuwig leven, dat wij hier moesten verdienen door een deugdzaam leven, volgens de regels van de kerk. De tweedracht in de mens kreeg levendige beelden: op onze rechter schouder zit een wit engeltje, dat ons zegt hoe het moet, op de linkerschouder zit een zwart duiveltje, dat de engel tegenspreekt en dat de zonde aanprijst. Het geweten herinnert de mens voortdurend aan de regels, de mens luistert ernaar en handelt dan zoals Paulus het zegt
In Robert Louis Stevensons overbekende boek uit 1886 is hij overdag de correcte Dr. Jekyll, s nacht de misdadige Mr. Hyde, ons uitmuntend en universeel cultureel model voor een gespleten persoonlijkheid of bipolariteit. Talloze kunstenaars hebben de twijfel en onrust die geboren worden uit de menselijke verscheurdheid vorm gegeven in hun werken, waarbij waanzin en genie heel dicht bij elkaar liggen en enkel de dood een oplossing biedt aan de vertwijfelde mens, niet zelden onder de vorm van zelfdoding. Wanneer Oidipoes beseft dat hij zijn vader heeft vermoord en gehuwd is met de vrouw die zijn moeder is, steekt hij zichzelf de ogen uit. In Griekse tragedies en veel later ook in de opera is het vaak het koor dat als geweten optreedt en de hoogmoedige mens begeleid in zijn onvermijdelijke weg naar de totale ondergang.
De mens voert een voortdurende dialoog met zichzelf.
Vooral bij oudere mensen gebeurt dat vaak luidop: ze praten in zichzelf. Ook geesteszieken doen dat. Mijn grootmoeder had aderverkalking, zoals Alzheimer toen heette, en stond uren voor de spiegel met dat mens te praten. Ik nam ooit herstellende patiënten uit Kortenberg op in mijn kantoor, als een stage, een vorm van re-integratie in het gewone leven. Een van hen vertelde me over de stemmen die ze hoorde in haar kop en hoe verschrikkelijk dat was, ze kon ze niet stilleggen en ze zetten haar aan om altijd de verkeerde dingen te doen.
In de moderne literatuur is de stream of consciousness een geliefde techniek: de gedachten en al de opwellende gevoelens krijgen vrije loop, in een poging om de complexiteit en het chaotische karakter van ons bewustzijn toch enige vorm te geven.
Augustinus is al evenmin mijn favoriete auteur, maar vaak citeer ik het bekende adagium uit de aanhef van zijn Confessiones: Magnus es, Domine, et laudabilis valde: magna virtus tua et sapientiae tuae non est numerus. Et laudare te vult homo, aliqua portio creaturae tuae, et homo circumferens mortalitatem suam, circumferens testimonium peccati sui et testimonium, quia superbis resistis; et tamen laudare te vult homo, aliqua portio creaturae tuae. Tu excitas, ut laudare te delectet, quia fecisti nos ad te et inquietum est cor nostrum, donec requiescat in te. Da mihi, Domine, scire et intellegere, utrum sit prius invocare te an laudare te et scire te prius sit an invocare te.
Dit is het volledige citaat, in zijn correcte vorm, liever dan een van de vele onnauwkeurige citaten die je ook op het web vindt. Ik vertaal vrij: Groot zijt Gij, Heer en zeer prijzenswaardig: groot is uw macht en uw wijsheid is niet te meten. En de mens, die een deel is van uw schepping, wil u loven, ook de mens die gebukt gaat onder zijn sterfelijkheid, gebukt gaat onder het besef van zijn zondigheid en het besef dat Gij de hoogmoedigen weerstaat; en toch wil de mens U loven, als een klein onderdeel van uw schepping. Gij wekt in hem op, dat hij genoegen schept in U te loven want Gij hebt ons naar U gemaakt enonrustig is ons hart, tot het rust vindt in U. Geef mij, Heer dat ik weet en begrijp of ik U eerst moet aanroepen of eerst loven en of ik U eerst moet kennen of eerst aanroepen.
Tussendoor: een adagium is een spreekwoord, een spreuk. De Latijnse etymologie zou een combinatie kunnen zijn van ad en aio (zeggen, spreken), of een samentrekking van ad agendum (apta): dingen die geschikt zijn voor het handelen, nuttige lessen.
Religie identificeert het geweten, de stem die tot ons spreekt, met de stem van God. Het is het contact van het bovennatuurlijke met de mens. Sommige zeer religieus geïnspireerde mensen hebben in mystieke ervaringen een nog intiemer contact met God: de waarneming is als het ware zintuiglijk, ze is onbeschrijflijk reëel en tegelijk overstijgt ze alle zintuiglijkheid door haar overweldigende intensiteit.
Religie benadrukt in een eerste beweging steeds de onrust van de mens, zijn onvolkomenheid, zijn sterfelijkheid, zijn onmacht, zijn zondigheid, zijn lijden. En vervolgens biedt zij hem redding, verlossing, geluk. Dat is de essentie van religie. Wanneer evenwel onvermijdelijk blijkt dat het voor de meeste mensen dat geluk niet hier op aarde kan gerealiseerd worden, verplaatst de religie dat ultieme geluk naar later, veel later, na de dood. Niet dat geen mens en geen religie dat kan bewijzen, natuurlijk: het is iets dat we moeten geloven. Een gehucht van Kanegem, de geboorteplaats van Kardinaal Danneels heet heel toepasselijk: Het Geloof. Geloof is de beste naam die men kan geven aan religie, godsdienst, omdat hij erop wijst dat het gaat om een activiteit van de mens zelf: het is de mens die gelooft dat er een God is.
Zowel de kunstenaars als de vele vormen van religie hebben ongetwijfeld een van de diepste grondlagen van ons mens-zijn blootgelegd wanneer zij spreken over het onvolmaakte in de mens en de onrust die daarvan uitgaat en het verlangen dat daaruit groeit naar volmaaktheid, vervulling, voltooiing. Ik vind in mijzelf echter geen behoefte om de stem die ook ik in mijzelf hoor, toe te schrijven aan God, aan iets bovennatuurlijks. Voor mij is het gewoon mezelf, ik praat ook in mijn eigen, ik voer een Platonische dialoog waarin ikzelf al de rollen speel. Mijn lichaam is in staat om te denken, in de meest ruime betekenis van het woord: ik heb een bewustzijn. Ik sluit daarvan geenszins emoties uit noch wat men sinds Freud het onderbewuste noemt. Instinct leads, intelligence but follows, zegt Willliam James. Ons lichaam kent vele mogelijkheden, het zuiver rationeel denken is er maar een van en over de vrijwel grenzeloze mogelijkheden van dat lichaam, waarin de hersenen een kapitale rol spelen, weten we nog zeer weinig. Gedachten, gevoelens, gewaarwordingen, herinneringen, verlangens, het borrelt op in de mens en maakt hem tot wat hij is, een unieke combinatie van kortstondig levende materie, een klaproos in de wind.
06-05-2007
opera: Don Carlo / Carlos
Op 25 oktober 2006 schreef ik hier een stukje over Rossinis opera Wilhelm Tell; ik gaf toen ook dit lijstje mee van operas van Verdi die eveneens op toneelstukken van Friedrich Schiller gebaseerd waren:
Giovanna dArco 1845 - Die Jungfrau von Orleans 1801
I masnadieri 1847 - Die Räuber 1781
Luisa Miller 1849 - Kabale und Liebe 1784
La forza del destino 1862 - Wallensteins Lager 1799
Don Carlos 1867 - Don Carlos 1787.
Op een ervan, de laatste, Don Carlos, wil ik wat dieper ingaan. Zoals wel vaker met operas, zeker ook bij Verdi, zijn er verschillende versies, zowel van de hand van de meester als van de meestal wat minder schroomvallige dirigenten, regisseurs, dramaturgen of operadirecteurs, die vaak zonder enige eerbied of scrupule een opera verminken om hun eigen ideeën, of vaker nog het pijnlijke gebrek daaraan, in de verf te zetten. Het zou ons te ver leiden om in detail in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van het werk en de relatieve waarde van de verschillende versies: daarover zijn proefschriften geschreven (Marc Clémeur) en talrijke musicologische artikels; geen andere van Verdis operas bestaat in zoveel versies: er zijn in de edizione integrale al acht zogenaamd authentieke Vandaag zijn er nog drie die gebruikt worden bij de opvoering: de Franstalige grand opéra van 1867 onder de titel Don Carlos en in vijf bedrijven, en twee Italiaanse Don Carlo, 1884 en 1886.
Het verhaal is vrij goed bekend, denk ik: Don Carlos is de zoon van Filips II van Spanje; hij is verloofd met Elisabeth, de dochter van de Franse koning, maar om politieke redenen is het zijn vader die met haar trouwt. Carlos blijft van haar houden, maar zij blijft trouw aan haar echtgenoot. Don Carlos neemt de zaak op van de Vlaamse en Brabantse edelen, die zich verzetten tegen de religieuze en politieke dwingelandij van Spanje. Om beide redenen: zijn vermeende schuldige relatie met zijn moeder en zijn politiek verzet, komt hij in conflict met de koning, zijn vader, wat hem uiteindelijk tot de ondergang leidt.
In Schillers drama van 1787 (tweehonderd jaar na de feiten) maar ook in een andere bron, de Franse bewerking van Schiller in het toneelstuk van Eugène Cormon van 1846, en dus ook in Verdis opera en verder ook in vrijwel alle andere literaire werken die nadien aan de historische figuur van Don Carlos gewijd zijn, neemt men meer dan zomaar een loopje met de echte geschiedenis. Pas in meer recente tijden ziet men een ander beeld opduiken; Louis Paul Boon benaderde de werkelijkheid waarschijnlijk vrij dicht in zijn Geuzenboek. Ook Verdi was zich terdege bewust van de vertekening, zoals blijkt uit de briefwisseling met zijn uitgever.
Don Carlos was, daarover zijn de historici het wel eens, geenszins de romantische held, de onbesproken en onschuldig veroordeelde idealistische verdediger van de democratie en het Vlaamse verzet tegen de Spaanse dictatuur die de opera, het theater en de literatuur ervan gemaakt hebben, in tegendeel, helaas. Hij was de zoon van Filips en Maria van Portugal; zijn moeder overleed kort na de geboorte. Hij was een zwaar misvormde, epileptische en ronduit waanzinnige jongeman, die zijn omgeving onveilig maakte met zijn razende woede-uitvallen, zijn paranoia, zijn oneerlijkheid, wreedheid en zijn geile en ongebreidelde wellust. Echt verloofd is hij nooit geweest met Elisabeth, zij was een van de mogelijke kandidates voor een huwelijk met de troonopvolger. Toen zijn vader in 1558 opnieuw weduwnaar werd, was een huwelijk van de Spaanse koning zelf met Elisabeth politiek de meest voor de hand liggende oplossing. Met Carlos ging het van kwaad tot erger; hij moest opgesloten worden in 1568 en stierf kort daarna, men is niet zeker hoe, maar hij zeker niet vermoord door zijn vader. Elisabeth stierf een jaar later.
Al deze gegevens zijn door de politieke en religieuze tegenstanders van Filips II van Spanje, en dat waren er nogal wat, in een extreem kwaad daglicht gesteld, onder meer in de bekende Apologie van Willem van Oranje, dat zelf een antwoord was op het Edict van zijn verbanning, door Filips, in 1580, waarin ook al serieus met slijk gegooid werd, ook over het huwelijksleven van Oranje. Het zijn die ongemeen wrede, afschuwelijke verzinsels die blijven hangen zijn in het collectief onbewuste en die in de romantiek, die zich zo graag wentelde in het geweld, de waanzin en het abnormale en diabolische, met Sturm und Drang opborrelden.
Op 9 april schreef ik hier al over de zwarte legende, de toch wel erg eenzijdige afschildering van Spanje als een schurkenstaat, zoals we tegenwoordig zeggen, in navolging van rogue state, het Amerikaanse officiële epitheton voor vooral Noord-Korea, Syrië en Iran. Veel elementen uit de cataloog van de Spaanse infamie vindt men terug in Don Carlo(s).
Toch maakt een goede opvoering van deze opera nog altijd indruk. Ik zag onlangs een opvoering op DVD waarin vooral Rolando Villazon schitterde, ondanks zijn bij die gelegenheid hopelijk onbewust nog aangedikt van nature al vervaarlijk Mr. Bean-gehalte en een ronduit komische barboteuse, zoals wij als we klein waren ons badpak met bolstaande broek noemden. Men heeft ooit in Covent Garden een uitvoering van Der Freischütz moeten stilleggen omdat zelfs de zangers zich niet meer konden inhouden van het lachen bij het geforceerde spokengedoe op de scène. Ik vermoed dat er in Amsterdam, waar de opname plaatsvond, ook wel enig gegniffel zal geweest zijn en ik verdenk de snaakse Villazon ervan dat hij wel wat binnenpretjes zal gehad hebben
Terug naar de opera. Er zijn enkele prachtige arias en duetten die we allen kennen: het duet Rodrigo-Carlos Dieu tu semas dans nos âmes, de sluier-aria van Elisabeth; de bas-aria van Filips Elle ne maime pas ; de mezzo-aria van Eboli O, don fatal al liggen de Italiaanse versies wellicht meer aan de oppervlakte van ons muzikaal geheugen.
Don Carlos is ongetwijfeld een van de meest bewonderde operas van Verdi en dat is volkomen terecht. Als je dus de kans hebt om een opvoering bij te wonen, aarzel dan niet. Overigens zijn er nog tientallen opnames op Cd en Dvd waarvan je kan genieten wanneer je het zelf wil.
04-05-2007
etymon: cisterciënzers
Gedurende dertig jaar, van 1968 tot 1998 was ik administratief secretaris van de Leuvense Faculteit der Godgeleerdheid. In die periode heb ik vanaf de zijlijn de teruggang meegemaakt van de vele mannelijke religieuze orden en congregaties die Vlaanderen rijk was. Toen het niet meer mogelijk was voor elk van die kloosters om zelf in te staan voor de opleiding van de steeds slinkende aantallen priesterkandidaten, gingen zij daarvoor samenwerken, onder meer ook met de Faculteit. Jaarlijks maakte ik het lijstje op van die congregaties en orden, met de naam van de provinciale overste of abt. Met kerstdag en Nieuwjaar stuurden we hen een kaartje, dat ze allen vriendelijk beantwoordden, ook al hadden ze al jaren geen studenten meer bij ons. Hieronder heb ik een verrassend lang lijstje afgedrukt, geleend van de website van de Vereniging van Hogere Oversten van België, van de mannelijke orden en congregaties die in België activiteiten hebben, of hadden Eentje ontbreekt: het speelse maar in de jaren 70 zeer realistische 'paters Eventuelen'.
Onlangs vroeg zoon Dirk me of ik wist waar de naam Cisterciënzers vandaan kwam. Niet meteen, nee, dus een goede aanleiding om even terug te denken aan al die toch wel vriendelijke paters die ik heb mogen ontmoeten en van wie sommige echte vrienden geworden zijn. Stilaan zijn ook die aan het wegsterven, met vele andere heb ik na 1998 contact verloren.
Meteen had ik ook een reden om de oorsprong van het woord op te zoeken en er een blogje over te plegen, zoals Dirk al vreesde
De Cisterciënzers zijn ontstaan in 1098 in het Franse Cîteaux, ten zuiden van Dijon, dicht bij Beaune, bekend bij liefhebbers van goede bourgognewijn. De middeleeuwse Latijnse benaming van Cisteaux was Cistercium. Mijn pas via Kapaza! verworven Latijnse woordenboek, het magistrale Lewis and Short, kent het woord helaas niet. Een cisterna is wat ook wij nog altijd een citerne noemen, een ondergronds reservoir voor water, soms ook voor wijn; ligt daar een etymologische connectie? De geschiedenis van de orde kende een hoogtepunt rond 1140, vooral met Bernardus van Clairvaux - een andere naam voor Cisterciënzers is Bernardijnen - en bloeide tot rond 1300. De vele (godsdienst-) oorlogen nadien brachten vernieling en ook zedelijk verval. De abdij bestaat nog steeds op dezelfde plaats en is bekend voor de Cîteaux-kaas.
De Trappisten, die we iets beter kennen in onze streken, vooral omwille van het bier, zijn een afscheuring van de Cisterciënzers.
Aalmoezeniers van de Arbeid Alexianen Cellebroeders Assumptionisten Augustijnen Barnabieten Benedictijnen Broeders Van Dale Broeders van de Christelijke Scholen Broeders van Liefde Broeders van O.L.Vr. van Barmhartigheid Broeders van O.L.Vr. van Lourdes Broeders van St. Gabriel Broeders Xaverianen Cisterciënzers Cisterciënzers van de Strikte Observantie Congregatie van de H.Geest - Spiritijnen Congregatie van de Passie van Jesus Christus Dominicanen Fraters van O.-L.-V.- Moeder van Barmhartigheid Gemeenschap "Redemptor Hominis" Hiëronymieten Jezuïeten Jozefieten Karmelieten Kruisheren Lazaristen Maristen (Broeders) Minderbroeders Minderbroeders-Kapucijnen Minderbroeders-Konventuelen Missionarissen Oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria Missionarissen van het Goddelijk Woord Missionarissen van het H. Hart Missionarissen van Scheut Misssionarissen van Mill Hill Montfortanen Paters van het Allerheiligste Sacrament Picpussen Premonstratenzers (= Norbertijnen) Priesters van Het H. Hart Redemptoristen Salesianen van Don Bosco Salvatorianen Servieten van Maria Societeit van Missionarissen van Afrika Sociëteit voor Afrikaanse Missies Sociëteit voor Katholiek Apostolaat
03-05-2007
ex libris: William JAMES
Wie ooit iets gelezen heeft over godsdienst of religie, heeft daarbij zeker een verwijzing gekregen naar The Varieties of Religious Experience, een werk uit 1902 van William James (1842-1910). Het staat in de bibliografie van omzeggens elk boek dat sindsdien over religie is geschreven. Dit viel mij zo sterk op dat ik op een dag niet zo heel lang geleden, gaan zoeken ben naar een exemplaar; in de stadsbibliotheek in Leuven vond ik niets van William James. Natuurlijk is er ook de Universiteitsbibliotheek, maar die lenen niet gemakkelijk uit. Via Proxis vond ik een zeer betaalbare herdruk (2002) van de tweede editie, bij de bekende Dover republications, wat men vroeger anastatische herdrukken noemde: de oude uitgave wordt fotografisch overgenomen, zo houdt men de prijs heel laag: 6,95 $ of evenveel en het boek is van u, 534 paginas, dus de prijs kan geen excuus zijn om het niet gelezen te hebben.
Deze laatste dagen heb ik met heel veel plezier urenlang doorgebracht in het gezelschap van William James. Het boek is de weergave in twintig lectures of hoofdstukken van evenveel lezingen die hij hield in 1901-2 aan de Universiteit van Edinburg, Schotland. De stijl is die van de lezing voor een ruim, niet-gespecialiseerd maar geïnteresseerd publiek: levendig, vaak ook grappig, in een uiterst vlotte, zeer overzichtelijke en methodische en dus zeer verstaanbare taal, zonder al te veel wetenschappelijk jargon, literair absoluut hoogstaand. Het is een doorgewinterd professor-lesgever die aan het woord is, het moet een zeldzaam genoegen geweest zijn om hem in levenden lijve meegemaakt te hebben. Hij weet waar hij naartoe wil en neemt als een ervaren gids zijn toehoorders mee op een uitzonderlijk boeiende tocht waarvan alleen hij de route en de eindbestemming weet.
Ik heb genoten van de eerste bladzijde tot de laatste. Het Engels is prachtig en zo modern, als ik niet beter zou weten - de onvolmaakte anastatische herdruk herinnert je er voortdurend aan dat dit een oude uitgave is zou ik gedacht hebben dat het onlangs herschreven was door een knap wetenschapsjournalist of zo. En ook inhoudelijk is het uiterst modern: de problematiek van de godsdienst en zijn plaats in de samenleving en zijn belang voor het persoonlijk leven zijn themas die zowel in het fundamentalistische christelijk Amerika als in de fundamentalistische moslimwereld razend actueel zijn en die ook hier bij ons aandacht vragen en krijgen, zowel van de ouderen die op een of andere manier in het reine moeten komen met hun religieuze opvoeding als van de jongeren, die net zo goed op zoek zijn naar principes die ze kunnen gebruiken bij hun morele en materiële afwegingen.
Voortdurend trek je spontaan zelf parallellen naar hedendaagse situaties, maar ook de rake commentaren die James geeft op zijn eigen wereld van meer dan honderd jaar geleden zijn verrassend actueel en zonder meer toepasselijk op 2007. Nergens heb je het gevoel dat je met een voorbijgestreefde studie te maken hebt, waarvan je ten hoogste nog de conclusies zou kunnen gebruiken en de rest met een glimlach moet wegwuiven of als historisch interessante anekdotes noteren voor een tafelgrapje onder intellectuelen.
Vaak heb ik me bij het enthousiast genietend lezen geërgerd aan mijn opvoeders, die dit werk voor mij en zovele andere zoekenden vakkundig verborgen gehouden hebben en hun eigen verwaterde en krachteloze huiswerk in de plaats stelden van dit subtiele monument van ernst, originaliteit, diep psychologisch inzicht en eerbiedige grootmenselijkheid. Dit zou verplichte lectuur moeten zijn aan elke universiteit, in elke faculteit, maar ik maak me (geen) illusies Mijn leven althans zou er zeker gans anders uitgezien hebben indien ik dit boek had gelezen toen ik 15 of 20 of 30, 40 of 50 was. Ik kan je dus niet genoeg bezweren het onmiddellijk (of toch ooit?...) te lezen. Er zijn gratis elektronische versies ter beschikking, verwijzingen daarnaartoe vind je bij Wikipedia onder de titel van het boek of onder zijn naam. Er is ook een Nederlandse vertaling, maar ik vrees dat ik net het enig exemplaar dat tweedehands aangeboden werd, gekocht heb voor Lut. Kijk toch eens bij http://www.antiqbook.nl/index.phtml book.com bij uitgebreid zoeken en beperk je zoekopdracht tot Nederland en Vlaanderen.
Ik ga me niet wagen aan een uitgebreide bespreking, daar heb je wellicht niets aan, lees het boek, al is dit het enige ernstige boek dat je ooit leest, zo goed is het. Je moet af en toe een beetje geduld hebben met de uitgebreide voorbeelden en citaten, maar sla ze niet over, ze zijn essentieel in zijn betoog en excentriek als ze zijn, geven ze een vaak ontluisterend, vaak ontnuchterend, vaak verbluffend maar steeds fascinerend beeld van de mens zoals hij steeds geweest is en zoals hij ook vandaag nog steeds is.
Ook de conclusies ga ik niet verraden. Toch is het daar dat ik, hoewel ik het had zien aankomen, wat teleurgesteld werd, niet door wat James zegt, maar door de haast waarmee hij de basisvraag (bestaat God?) behandelt. Trouw aan zijn eigen methode en filosofie: er is niet één waarheid, er zijn er vele en we mogen al blij zijn als we een beetje in de buurt van de waarheid komen, trouw dus aan zijn afkeer van elk dogmatisme, ontwijkt hij min of meer de vraag door er niet één maar enkele mogelijke antwoorden op te geven. Het positieve antwoord, dat er een persoonlijke God bestaat die een invloed heeft op deze wereld, is het minst overtuigende, maar dat kan ook aan mij liggen Ik vind dat hij daar capriolen maakt, misschien om zijn toehoorders of de heren van de universiteit niet voor het hoofd te stoten. Misschien heeft hij, door als het ware zonder argumenten God als een slap namaakkonijn uit zijn hoge zijden te halen, willen aangeven dat hij zelf niet bijzonder overtuigd was van die stelling, die hij overigens enkele paragrafen later meteen ontkracht door andere, voor althans mij meer geloofwaardige oplossingen voor te stellen.
Dit boek boeit op elke bladzijde van de lange weg die naar de korte conclusies leidt en het is in die meesterlijke presentatie en analyse van de vele verschillende menselijke religieuze ervaringen en algemeen menselijke emoties en opvattingen dat James onovertroffen is.
Dit is essentiële lectuur. Voor iedereen!
30-04-2007
Gollem, Gollum & Golem
Gisteren hadden we het hier over artificiële mensen in mythen, legenden en de literatuur. Daarbij vermeldde ik ook de Joodse Golem. Toen ik in 1965 voor het eerst De hobbit las en daarna ook In de ban van de ring, leerde ik ook Gollem kennen, Gollum in het originele Engels. Ik schreef toen voor SFAN, een gestencilde sfanzine of een ledenblaadje voor science fiction fans, een artikeltje over de opvallende gelijkenis tussen die twee namen. Sindsdien is dit natuurlijk ook anderen opgevallen. Meestal ontkent men elk verband en stelt men dat de naam steunt op de geluiden die Gollem voortbrengt en ook op zijn oorspronkelijke hobbitnaam: Smeagol. Dat blijkt ook wel heel duidelijk uit Tolkiens tekst.
Toch vind ik nog altijd dat er voldoende elementen aanwezig zijn om enige beïnvloeding door de golem-legende niet uit te sluiten. Tolkien heeft de naam Smeagol vrij gekozen, evenals de naam Gollem eens de hobbit Smeagol door de Ring, symbool voor de hebzucht, machtswellust en het kwaad in het algemeen, ontaardt in een waarlijk monsterlijk wezen. Het is dus een beetje kringredenering om te stellen dat Gollem gewoon teruggaat op Smeagol. En ook de geluiden die hij maakt: Tolkien had hem net zo goed andere geluiden kunnen laten maken, die even geloofwaardig zouden geweest zijn.
Naast de naam heeft Gollem ook enkele andere eigenschappen gemeen met de golem. De Joodse Golem was een hulpje voor de rabbi en voor de hele gemeenschap: hij poetste de sjoel, het leslokaal of de synagoge en vervulde nog andere taken, waarvoor veeleer kracht dan verstand vereist was; men denke aan dorpsidioten en andere zwakzinnigen, die vooral op het platteland nog zinnige taken te vervullen kregen, zoals we dat ook in Geel nog steeds zien. Ook Gollem is een hulpje, zeker vanaf het ogenblik dat hij met Frodo en Sam naar en door Mordor trekt, hij is zelfs de gids, en zorgt onderweg voor een konijn en ander voedsel en dwingt de hobbits steeds verder, ook als ze ten einde raad en aan het einde van hun krachten zijn. Natuurlijk heeft hij daarbij zelf snode plannen, waarin Shelob te spin en vooral het bezit van de Ring de hoofdrol speelt. Uiteindelijk is het trouwens Gollem die de Ring vernietigt, niet Frodo, die op het moment suprême geen afstand kan nemen van de machtige Ring; Gollem duikt plots op, bijt Frodos ringvinger af en verdwijnt dan met de Ring in het vuur van de Doemberg. Ook daar helpt hij Frodo.
Opvallend is ook dat Gollem aanvankelijk nauwelijks praat, zoals de stomme Golem; het is pas wanneer hij met Frodo in een vertrouwensrelatie komt, dat zijn normale hobbit-taal en zijn spraakvermogen geleidelijk aan terugkomt. Typisch voor golems is ook dat zij op hol kunnen slaan, dat de maker alle controle verliest over zijn creatuur. Ook dat zien we gebeuren bij Gollem, die wel doet alsof hij tam, of getemd is, maar op verscheidene momenten als een wildeman tekeer gaat: als hij gevangen wordt door Gandalf, vervolgens bij zijn ontsnapping, dan in de episode met Faramir, ook bij Shelob de spin en uiteindelijk op de Doemberg.
Tolkien heeft zelf geen aanduidingen nagelaten over deze kwestie, net zo min trouwens als over bijna alle andere elementen uit zijn boeken. Toen men hem ooit vroeg of de tweede wereldoorlog een belangrijke invloed had gehad op de trilogie (denk aan Hitler-Sauron, Mussolini-Saruman, Stuka-Nazgul, ) antwoordde hij ontkennend en verwees, in zeer algemene bewoordingen, veeleer naar de eerste wereldoorlog als ingrijpende gebeurtenis in zijn leven. Er is sindsdien een hele wetenschap ontstaan die zich bezig houdt met het verklaren en toelichten van de boeken van Tolkien, daarbij stevig (be)geleid door zoon Christopher Tolkien, die recentelijk ook een nieuw boek van zijn vader heeft uitgebracht: The Children of Hurin, het ligt hier naast me, je krijgt een bespreking over enkele dagen, maar dat terzijde. Tolkien zelf wist wat hij kon opnemen in zijn meesterwerk en wat hij terzijde moest laten als ballast, achtergrond, verkeerde sporen, valse starten en onnodig vertragende elementen. Hij was geen verzamelaar, geen analist, maar een creatieve maker van een summa, een samenvatting, een nieuwe synthese, waarin allerlei draden verweven zijn, honderden, ja duizenden verwijzingen, associaties, spielereien, grapjes en puns, niet zo drastisch en cryptisch als Joyce, gelukkig maar voor ons, en al dat materiaal heeft hij autonoom en magistraal bewerkt met zijn eigen literair inzicht en zijn diepmenselijk aanvoelen. Nergens zie je letterlijke citaten of evidente ontleningen; hij gebruikt al wat hij weet, maar hij verwerkt het tot een eigen complex en geladen literair corpus. Gollem is dus geen kopie van de golem, maar hij heeft er iets van weg, zoals hij ook iets weg heeft van Fafnir uit de Noorse mythologie en Fafner uit Wagners Ring, van kwelduivels en dwergen en watergeesten en nog zoveel meer.
Het is evenwel in de filmversie van TLOTR, zoals The Lord of the Rings als letterwoord door de media gaat, dat Gollem echt een golem is. Op basis van een echte acteur is er een digitale pop gemaakt om de figuur van Gollem tot leven te brengen en wat men verder ook van de film moge denken, Gollem is een ongelooflijk goed gemaakte artificieel personage, bijna volmaakt levensecht, zodat je gewoon vergeet dat het geen acteur is maar een tekening, virtuele realiteit, iets dat niet echt bestaat, maar enkel als filmbeeld geprogrammeerd resultaat van de kundigheid van de mens.
Daarmee zijn we nog ver verwijderd van echte robots, zou je denken, en dat is ook zo: een filmbeeld is echt nog geen realiteit. Maar er is in onze computer, internet en mediawereld een zeer merkwaardige omgekeerde (r)evolutie aan de gang: om de enorme moeilijkheden te ontwijken die gepaard gaan met het in de realiteit scheppen van alternatieve werelden, zoals pretparken, is men begonnen met de creatie van virtuele werelden, waar het individu virtueel aanwezig is en als dusdanig als gelijke omgaat met andere virtueel aanwezige echte mensen en met de hele louter virtuele realiteit die door programmeurs gemaakt wordt. Je betaalt er, met echt geld, let op! voor je aanwezigheid en je activiteiten, je grond en je huis, je wapens, je levens Die alternatieve wereld oefent een enorme aantrekkingskracht uit op een aanzienlijk aantal mensen. Het is een logische maar uitermate belangrijke stap verder dan de spelletjes, hoe ingewikkeld en realistisch en interactief die ook waren. Het is een realiteit waar men niet meer om heen kan. Hoever zullen we daarin gaan? Voor velen is dit tweede, ongelimiteerde fascinerende en dus ook verslavende leven al belangrijker dan hun normale maar teleurstellende leven, zowel emotioneel als materieel.
Toch moeten wij ons enkele vragen stellen bij deze ontwikkeling. Zolang het gaat om ontspanning na en naast de dagtaak en naast andere activiteiten, is er weinig aan de hand. Maar als bij een mens de verbeelding de bovenhand krijgt op de realiteit, spreken we van waan-zin. Het zou wel eens kunnen dat de mens, als een apprenti sorcier, een leerling-tovenaar, zich aan het verliezen is in een realiteit die enkel bestaat in het geheugen van computers. Dan houden we op de materie aan ons te onderwerpen en ze zinvol te gebruiken voor onze eigen ontplooiing; dan zijn wij de slaaf, de robot van de elektronische materie. Overdreven? Stel je eens deze vraag: hoe zou je je voelen als op dit eigenste ogenblik je computer zou crashen en al je gegevens onherroepelijk zouden verloren gaan? En als hetzelfde zou gebeuren met alle computers ter wereld, bijvoorbeeld door een bijzonder krachtig virus?
Kan je je voorstellen wat er dan nog zou overschieten van onze maatschappij?
29-04-2007
Adam, Golem, Frankenstein, robot, cyborg & Co.
De aanhef van het eerste hoofdstuk van het boek Genesis van de Bijbel luidt: In den beginne schiep God hemel en aarde. Op zes dagen tijd maakt hij zijn werk af. De eerste dag scheidt hij het licht van het duister in dag en acht; op dag twee maakt hij het verschil tussen het water en de lucht; op dag drie ontstaan de zee en het land en wordt de aarde begroeid; de vierde dag maakt hij de zon en de maan en de sterren en de tijd en de seizoenen; de vijfde dag is voor de vissen in het water en de vogels in de lucht; de zesde dag is voor de levende wezens op aarde: eerst wilde en tamme dieren, dan de mens, man en vrouw, naar zijn eigen beeld. En de zevende dag was de rustdag en dat is hij nog altijd. Maar dan raakt het boek Genesis, dat is het Griekse woord voor geboorte, ontstaan, een beetje in de war. Want in hoofdstuk twee doet God zijn werk nog eens over: de wereld is plots weer nog helemaal kaal, omdat het nog niet heeft geregend; dus komt er een soort mist op en weer maakt God de mens, deze keer uit kleiaarde en hij blaast de levensadem in zijn neus, zo wordt de mens een levend wezen. Vervolgens maakt God de tuin van Eden, met al de planten en bomen en een rivier en ook die speciale boom der kennis van goed en kwaad. En plots zegt God: het is niet goed dat de mens alleen blijft, ik zal hem een passend hulpje maken. Hij maakt eerst uit klei allerlei dieren en brengt ze naar de mens en die geeft hen wel allemaal een naam, maar hij vindt geen gepaste hulp; God doet de mens dan in slaap, neemt een van zijn ribben weg en zet er vlees voor in de plaats en uit die rib maakt hij een vrouw en brengt haar naar de mens. En die zegt: dit is eindelijk been van mijn gebeente, vlees van mijn vlees; mannin zal ze heten, omdat ze uit de man is gemaakt.
De schepping van de mens is overal ter wereld in allerlei mythen en verhalen verteld. Heel vaak gaat het op die typische manier: er wordt een model gemaakt, naar het beeld van God, uit een of andere dode materie en die wordt dan tot leven gebracht. Het is het begin van een vast onderwerp in mythen, legenden en dus ook in de literatuur en de andere kunsten.
In de Joodse mythologie, als we dat zo mogen noemen, heb je de golem, die gemaakt is van aarde of klei en die door een rabbi kan tot leven gewekt worden om als helper te dienen; hij beschikt over grote kracht, maar spreken kan hij niet. Soms loopt het fout met een golem: hij wordt heel groot en gaat de mensen aanvallen en moet dan vernietigd worden. In de periode van de romantiek, toen de belangstelling voor het irrationele, het spookachtige en voor allerlei zogenaamd historische legenden groot was, verschijnt de legende van de golem ook in de literatuur, vanaf ongeveer 1850, met de bekende (nu, ja ) versie van Gustav Meyrinck in 1915.
Waarschijnlijk moeten we daar de verre oorsprong zoeken van het monster van Frankenstein uit het bekende boek van Mary Shelley (1797-1851), die eigenlijk Mary Godwin zou moeten heten, als dochter van William Godwin, een bekend atheïstisch filosoof, schrijver en journalist, en de even bekende schrijfster, pedagoge en feministe Mary Wolstonecraft; de dochter ging door het leven als Mary Wolstonecraft Godwin, waarschijnlijk een feministisch trekje van haar moeder. Ze groeide op in een zeer alternatieve artistieke wereld, zeker toen de jonge Percy Byssche Shelley zijn intrede deed in haar leven. Hoewel de vrije liefde het ideaal was, zowel van haar vader als van Shelley, trouwden ze uiteindelijk toch en hadden drie kinderen, van wie er slechts één in leven bleef. Shelley zelf kwam om op zee toen hij 27 was. Maar dat terzijde.
Frankenstein is niet het monster, zoals men vandaag meestal denkt. In het verhaal, dat Mary in 1817 schreef als antwoord op een uitdaging van Lord Byron, is Victor Frankenstein een dokter, een geleerde, die zijn kennis van de moderne wetenschap combineert met de oude alchemie en zo van ledematen uit lijkenhuizen een mens samenstelt; maar het resultaat valt tegen en hij vlucht weg van zijn creatuur. Een tijd later verneemt hij dat zijn broer is vermoord door diens huishoudster. Hij begeeft zich ter plaatse, in Zwitserland en tijdens een storm in de bergen ziet hij een glimp van zijn creatuur en hij beseft dat dat de werkelijke moordenaar is van zijn broer. Justine, de huishoudster bekent de moord onder bedreiging door de dominee met excommunicatie. Victor Frankenstein durft de ware toedracht niet bekennen en Justine wordt terechtgesteld. Tijdens een vertwijfelde tocht in de bergen ontmoet Victor nog eens het monster. Het komt tot een gesprek en zo verneemt hij hoe zijn creatuur, door hem achtergelaten, zijn weg zocht en bijleerde, onder meer hoe hij leerde spreken. Maar het is ook een verhaal van verstoting, want telkens als hij zijn afzichtelijk lichaam laat zien, vluchten de mensen verschrikt weg. Hij bekent ook dat hij Victors broer heeft vermoord en Justine de schuld liet krijgen, om zich te wreken op Victor. Om zijn eenzaamheid te verlichten, vraagt hij Victor nu hem een gezellin te maken. Victor stemt toe, maar halverwege het werk vernietigt hij wat hij heeft gemaakt bij de gedachte aan de eventuele kinderen van een dergelijk koppel en vlucht opnieuw weg. Uit wraak vermoordt het monster Victors beste vriend en ook de echtgenote van Victor, tijdens hun eerste huwelijksnacht. Victors vader sterft wanneer hij dit verneemt. Nu gaat Victor op zoek naar zijn monster met de bedoeling het te vernietigen. Hij lukt daarin niet en belandt op een ijsschots in de IJszee waar hij op het nippertje gered wordt van de dood. Hij vertelt zijn verhaal aan de kapitein van het schip en sterft dan. Het monster komt aan boord, vindt zijn dode maker en uit zijn berouw over wat hij hem heeft aangedaan. Hij springt overboord en verdwijnt.
Veel bekender dan het boek zijn de talrijke versies op het witte doek en dan zeker die met Boris Karloff als het monster, een film uit 1931 (foto). Recente remakes, parodieën en persiflages maken er wel eens een zootje van.
De ondertitel van Frankenstein is: or: The Modern Prometheus. In de vele Griekse en Romeinse verhalen rond Prometheus vinden we herhaaldelijk de scheppingsmythe terug. Ook Prometheus maakt mensen en dieren uit klei, naar het beeld van de goden, samen met zijn broer Epimetheus en Zeus blaast hen leven in. Maar als Prometheus de mensen ook de geheimen van de goden wil aanleren, zoals vuur maken en andere kennis, wordt hij door Zeus gestraft. Voor de ontwakende wetenschappers van de 18de eeuw was Prometheus het ideaal van de emancipatie van de mens. Percy Shelley schreef in 1820 een toneelstuk in verzen Prometheus Unbound.
Ook in andere klassieke mythen komen levenloze voorwerpen tot leven: Hephaistos maakt uit klei hulpjes voor in zijn smidse. Daedalos was een meester-vakman die allerlei nuttige uitvindingen deed en ze tot leven bracht met kwikzilver. Pygmalion was de beeldhouwer die verliefd werd op zijn ivoren of marmeren beeld van de nimf Galatea, dat prompt door Afrodite tot leven gewekt werd. G.B. Shaw, naast Goethe, Schiller en vele anderen, maakte er een bewerking van in een toneelstuk, dat wij vooral kennen van de musical en de verfilming van die musical: My Fair Lady, waarin professor Higgins een ordinair bloemenverkoopstertje opvoedt tot een lady. Er is ook een knappe film: Educating Rita over dit thema.
Een parallel verhaal is dat van Pinocchio uit het gelijknamige boek van Carlo Collodi uit 1881/3, dat wij dan weer vooral kennen van de Disney-versies als stripverhaal en als heerlijke kinder- en jeugdfilm.
In haar boek laat Mary Shelley ook literaire werken rondslingeren, die door het monster gelezen worden: Coleridges bevreemdende Rhyme of the Ancient Mariner waarin een schipper een albatros doodt en daarvoor gestraft wordt met een lange reis in vreemden zeeën, en Miltons Paradise Lost, waarin Adam en Satan als twee versies van Prometheus opgevoerd worden.
Monsters en artificiële mensen zijn er natuurlijk volop in Science fiction and Fantasy, het literair genre dat ons vanuit Amerika bereikt heeft, vooral na de tweede wereldoorlog. Het is zelfs een type-verhaal geworden: de robot. De term danken we aan de Tsjechische auteur Karel Čapek (zeg Tsjapek) (1890-1938), die een vroeg robotverhaal bracht in zijn toneelstuk R.U.R. (Rossums Universal Robots) van 1921. In het Tsjechisch is robotnik een slaaf, robota is slafelijke arbeid.
Ontelbaar zijn de navolgingen, maar we kunnen niet om een vermelding van de meester, Isaac Asimov (1920-1992) heen, die in zijn I, Robot (1950) de drie wetten van de robotica toepaste, die hij al in kortverhalen in de jaren 40 formuleerde:
A robot may not injure a human being or, through inaction, allow a human being to come to harm.
A robot must obey orders given it by human beings except where such orders would conflict with the First Law.
A robot must protect its own existence as long as such protection does not conflict with the First or Second Law.
Later heeft Asimov daaraan de Zeroth Law toegevoegd: A robot may not harm humanity, or, by inaction, allow humanity to come to harm.
De vraag is natuurlijk hoe de robots kunnen weten wanneer ze in overtreding zijn, een vraag die uiteraard ook voor de mens geldt. Asimov heeft het thema in talloze verhalen op ingenieuze wijze uitgewerkt en uitgediept.
Men vindt vaak ook de term cyborg terug voor dergelijke artificiële mensen, zoals die uit de bekende Terminator-serie. Het is een samenvoeging van cyber(netisch) en org(anisme); cyber gaat terug op het Grieks kubernaõ: sturen, zoals een wagen of een schip. Al in 1834 verscheen het woord cybernétique in de Franse taal voor de kunst van het besturen, maar pas honderd jaar later kreeg het de betekenis, eerst in het Engels en later ook in andere talen, van: het sturen van machines. Nu vindt men het woord in vele combinaties: cyberspace, cybercafé Het Latijn heeft het verwante gubernare, dat in vrijwel alle moderne talen sporen heeft nagelaten: gouverneur, government, gouvernante Andere termen zijn androïde, kloon, automaat of automaton.
Vandaag zijn we heel dicht bij de realisatie van wat de mens in de vroegste mythen heeft proberen uitdrukken of in zijn fantasieën in legenden of literatuur heeft neergelegd. Wij hebben de materie op een ongelooflijke manier aan ons onderworpen, zodanig zelfs dat hier en daar de grens nog moeilijk te trekken is van wat louter materie is, en wat al bezield. Daarbij rijzen belangrijke vragen, of zouden moeten rijzen, bijvoorbeeld rond het gebruik van kunstmatig bevruchte menselijke eicellen en stamcellen en ook bij het proces van het klonen.
Het is al bij al toch een zeer vreemde zaak dat de mens zoveel aandacht besteedt aan het thema van het creëren van artificiële mensen of het artificieel creëren van mensen, terwijl de menselijke voortplanting zon wonderbaarlijk maar in feite vanzelfsprekend, simpel en natuurlijk proces is.
De mens is blijkbaar nog steeds opzoek naar de geschikte hulp uit het eerste hoofdstuk van Genesis.
24-04-2007
omgedicht: Bertolt Brecht
Jennys lied
Mijne heren, mijn moeder voorspelde me ooit dit droevig lot: ik zou nog eens eindigen in het lijkenhuis of in een nog erger kot. Ja, zoiets, dat is gemakkelijk gezegd. Maar ik zeg jullie: daar komt niets van, hoor! Dat gaat echt niet door, dat feest! Hoever ik het ooit nog breng, dat zullen we nog eens zien! Want een mens is geen beest!
Zoals je in bed kruipt, zo lig je der ook bij want er is niemand die je komt instoppen en als er een is die vertrappelt, dan is t ikke en als er een vertrappeld wordt, dan is t jij.
Mijne heren, mijn vriendje, hij zei me ooit eens zomaar in t gezicht: Het grootste goed op daarde is Liefde! En nog: aan morgen denken we toch niet. Ja, liefde, dat is gemakkelijk gezegd. Maar als je elke dag een dagje ouder wordt dan wordt er niet naar liefde gevraagd dan moet men zijn korte tijd hier goed benutten want een mens is geen beest!
Zoals je in bed kruipt, zo lig je der ook bij want er is niemand die je komt instoppen en als er een is die vertrappelt, dan is t ikke en als er een vertrappeld wordt, dan is t jij.
Uit: Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny, opera van Bertolt Brecht en Kurt Wel
vertaald door Karel Dhuyvetters op 24 april 2007
23-04-2007
Henryk Gorecki
Wat benijd ik jou, als je nog nooit van Henryk Gorecki (1933-) gehoord hebt of van zijn derde symfonie (1976). Er staat je dan namelijk nog een ongelooflijke muzikale en menselijke ervaring te wachten.
Zoals dat al gaat met recente werken van nog levende componisten, werd de symfonie hier en daar eens opgevoerd en dat was dan dat. Maar in 1985 was er een Franse film, Police die het derde deel van de symfonie gebruikte als achtergrondmuziek bij de eindgeneriek. Waarschijnlijk was dat het begin van een ruimere bekendheid. Op een bepaald ogenblik trok de muziek de aandacht van een disk-jockey van een populair Engels raidioprogramma en hij draaide ze elke dag, zonder ophouden, tot iedereen de muziek herkende. De opname met Dwan Upshaw en de London Sinfonietta uit 1992 verkocht een miljoen exemplaren, Gorecki stond op nummer 6 op de Britse pop charts en stond er 36 weken nummer 1 op de lijsten van klassieke muziek.
Er zijn drie trage, elegische bewegingen:
Lento - Sostenuto tranquillo ma cantabile
Lento e largo - Tranquillissimo
Lento - Cantabile semplice
Het eerste deel duurt zesentwintig minuten en is op zijn beurt onderverdeeld in drie delen.
Het begint met de opgang van een tienstemmige canon voor strijkers op een melodie van 24 maten; de canon begint met de contrabassen en elke volgende stem begint een quint hoger en één maat verder, tot we alle stemmen samen krijgen in een indrukwekkende climax. Dan zingt de sopraan een muzikale bewerking van een 15de eeuws Pools gebed, het Klaaglied van het Heilig Kruis, een Maria-lied uit de Lysagora-verzameling van het Klooster van het Heilig Kruis. Ik heb de tekst hieronder voor u vertaald, samen met de andere teksten die in dit werk gebruikt worden.
Het Maria-klaaglied werkt zich in het tweede deel eveneens in een frenetieke spiraal naar een ademstokkende climax, die nog onderlijnd wordt door de volle tien stemmen van de openingscanon.
Het derde onderdeel is het afbouwen van de canon, steeds lager en ijler terug naar de schrijnende eenvoud van de diep schorrende contrabassen.
De tweede beweging duurt negen minuten en daarin zingt de sopraan een tekst die werd aangetroffen op een wand in cel nr. 3 van de Gestapo-gevangenis van Zakopane, het Paleis, en die getekend was: Helena Wanda Blazusiakowna 18 jaar oud, opgesloten sinds 26 september 1944. Het is een kort gebed tot Maria. De strijkers ondersteunen de klagende klanken tot aan een minuten lang onverbiddelijk aangehouden akkoord.
De derde beweging is een bewerking van een volkslied uit Opole. Het is eveneens een klaaglied van een moeder voor haar zoon, die ze verloor in de oorlog. Het tempo is iets minder traag. Door zijn delicate dynamiek en subtiele doorwerking is het mysterieus, meeslepend, rijk geschakeerd en aangrijpend. Het duurt vijftien minuten.
Toen ik gisteren Gorecki III nog eens opzette, kwam Lut nadien kijken van wie die muziek was: ze was er zo sterk door aangesproken, het deed haar denken aan de Holocaust Zo duidelijk en universeel is de muzikale taal. Als je het werk nog niet kent: kopen! Er zijn ondertussen tientallen uitvoeringen, onder meer een erg knappe in de bekende goedkope Naxos-serie. Als je het toch al kent, maak het eens erg stil om je heen en zet het nog eens op. Het is universele muziek.
Klaaglied
uit de Lysagora liederenverzameling van het Klooster van het Helig Kruis, 15 de eeuw.
Mijn zoon mijn uitverkoren geliefde laat je moedertje nu je wonden delen. Heb ik je niet altijd bewaard in mijn hart mijn liefste zoon en je altijd getrouw gediend spreek nog eens tot je moedertje maak haar gelukkig toe nu je me hier achterlaat mijn liefste hoop en toeverlaat.
Neen, moeder, ween maar niet Allerzuiverste Koningin van de Hemel Sta me altijd bij Zdrowas Mario
Tekst gevonden op de wand van cel 3 in de kelders van het Gestapo-hoofdkwartier, het Paleis in Zakopane. Het was ondertekend: Helena Wanda Blazusiakowna 18 jaar oud opgesloten sinds 26 september 1944. Zdrowas Mario is de aanhef van het Weesgegroetje: Ave Maria.
Waar is hij heen gegaan mijn liefste zoon? Misschien was het in het oproer dat de wrede vijand hem heeft vermoord.
Oh, wrede lieden in de naam van de hoogheilige God zeg me toch waarom heb je hem vermoord mijn zoon?
Nooit zal hij nu nog voor mij zorgen.
Al ween ik mijn oude ogen uit al stromen mijn bittere tranen als een nieuwe Oder toch brengen ze hem niet weer tot leven mijn zoon.
In zijn graf ligt hij nu waar weet ik niet al vraag ik het iedereen overal.
Misschien ligt mijn arme jongen ergens in een smerige gracht terwijl hij had kunnen rusten in zijn warme bed.
O, zing dan voor hem Gods lieve vogeltjes nu zijn moeder hem niet vinden kan.
En ook jullie Gods bloemekens bloei maar overal in het rond en leg mijn zoontje rustig te slapen.
Volkslied uit de Opole-streek.
Vertalingen: Karel Dhuyvetters, 22 april 2007
18-04-2007
Franz Kafka: Ein Bericht für eine Akademie
Verslag aan de Academie.
Hoge heren van de Academie!
U bewijst me de eer mij uit te nodigen bij de Academie een verslag in te dienen over mijn vorig bestaan als aap.
Het is mij evenwel helaas onmogelijk om aan uw uitnodiging zoals bedoeld tegemoet te komen. Vijf jaren scheiden mij van het apendom, een korte tijd, misschien, gemeten in kalendertijd, maar oneindig lang om er doorheen te galopperen, zoals ik het heb gedaan, af en toe begeleid door voortreffelijke mensen, goede raad, bijval en orkestmuziek, maar in de grond helemaal alleen, want alle begeleiding hield zich, om in de beeldspraak te blijven, ver van de barrière. Deze prestatie van mij zou onmogelijk geweest zijn, indien ik eigenzinnig had willen vastgehouden aan mijn oorsprong, aan mijn jeugdherinneringen. Precies het afzien van alle eigenzinnigheid was het opperste gebod, dat ik mij heb opgelegd: ik, als vrije aap, onderwierp mij aan dit juk. Daardoor echter sloten mijn herinneringen zich automatisch steeds meer van mij af. Indien mij van in den beginne, met goedvinden van de mensen, de keuze vergund was geweest van een terugkeer door een poort zo groot als de ganse hemel boven de aarde vormt, dan zou het terzelfder tijd steeds bescheidener en nauwer gesteld geweest zijn met mijn opgezweepte ontwikkeling. Beter en meer ingesloten voelde ik mij in de mensenwereld. De storm die mij uit mijn verleden achterna blies, werd zachter. Heden is het nog slechts een lichte tocht, die mij de hielen verkoelt; de holte in de verte waardoor die tocht komt en waardoor ook ik ooit eenmaal kwam, is zo klein dat, zelfs indien de kracht en de wil daartoe me überhaupt toereikend zouden zijn, het vel mij van het lijf gevild zou moeten worden, om er doorheen te komen. Eerlijk gezegd, en hoe graag ook ik hiervoor beelden zou uitkiezen, eerlijk gezegd, úw apendom, mijne heren, in zoverre u iets dergelijks achter de rug zouden hebben, kan voor jullie niet verder verwijderd zijn dan het mijne voor mij. Maar eenieder die op aarde gaat of staat, voelt het een beetje kittelen aan de hielen, de kleine chimpansee net zo goed als de grote Achilles.
In de allerbeperktse zin evenwel kan ik anderzijds wellicht toch uw vraag beantwoorden en ik doe het dan ook werkelijk met veel plezier.
Het eerste dat ik leerde was: pootje geven; een handdruk betekent openheid. Nu is het is me vergund, om op dit ogenblik, wanneer ik op het hoogtepunt van mijn carrière sta, het van die eerste handdruk tot aan het open gesproken woord te brengen. Het zal de Academie niets wezenlijks nieuws bijbrengen en zelfs ver achteropblijven bij datgene wat van mij verlangd is en wat ik met de beste wil niet kan zeggen. Toch zal het zoiets als een richtsnoer zijn voor de wijze waarop een gewezen aap binnengedrongen is in de mensenwereld en zich daar gevestigd heeft. Nochtans zou ik voorwaar zelfs het onbeduidendste, dat hierna volgt, niet durven te verwoorden, indien ik niet volkomen zeker was van mezelf en indien mijn stelling niet op de planken van al de grote variété-theaters van de beschaafde wereld als onweerlegbaar was komen vast te staan.
Ik ben afkomstig van de Goudkust. Hoe ik gevangen werd, daarover ben ik aangewezen op berichten van anderen. Een jachtexpeditie van de Firma Hagenbeck met de zaakvoerder heb ik overigens sindsdien reeds menige goede fles rode wijn gekraakt lag in een hinderlaag in het kreupelhout toen ik op een avond in het midden van de roedel naar de drinkplaats kwam. Er werd geschoten; ik was de enige die getroffen werd; ik werd tweemaal geraakt.
Een schot in de wang; een lichte verwonding, die evenwel een groot rood kaalgeschoren litteken naliet, die me de stuitende, geheel en gans ontoepasselijke, regelrecht door een aap uitgevonden naam van Roodpietje bijgebracht heeft, alsof ik me van het onlangs gecrepeerde, hier en daar wat bekende gedresseerde aapdier Pietje enkel zou onderscheiden door die rode plek op mijn wang. Maar dat terzijde.
Het tweede schot trof me onder de heup. Het was een ernstige wonde en het is ten gevolge daarvan dat ik ook nu nog een beetje mank loop. Onlangs las ik in een artikel van een van de wel tienduizend windbuilen die zich in de kranten over mij uitlaten, dat mijn apennatuur nog niet helemaal zou verdwenen zijn. Het bewijs daarvan zou hierin gelegen zijn dat, telkens er bezoekers komen, ik er genoegen in schep om mijn broek uit te trekken, om te laten zien waar de kogel ingeslagen is. Men zou die kerel elke vinger van zijn schrijfhand een voor een moeten afschieten. Ik, ik mag mijn broek uittrekken voor wie ik maar wil; men zal daar niets anders vinden dan een welverzorgde pels en het litteken van en laten we hier voor een duidelijk afgelijnd doel een duidelijk woord gebruiken, dat men evenwel niet verkeerd moet begrijpen een litteken van een misdadig schot. Heden ten dage is alles open en klaar, niets mag verborgen blijven; als het op de waarheid op aan komt, laat iedere voorname heer de aller-fijnste manieren achterwege. Mocht daarentegen dat schrijvertje zijn broek uittrekken als er bezoek komt, dan biedt dat voorwaar een gans andere aanblik, en ik zal het als een teken van verstand laten gelden dat hij zulks niet doet. Maar dan moet hij mij ook niet met zijn fijngevoeligheid op de kop zitten.
Na die twee schotwonden ontwaakte ik, en hier beginnen allengs mijn eigen herinneringen, in een kooi op het tussendek van het Hagenbeckse stoomschip. Het was geen vierwandige traliekooi, veeleer drie wanden aan een kist vastgehecht, de kist vormde zo de vierde wand. Het geheel was te laag om rechtop te staan en te smal om erin neer te zitten. Ik hurkte dus neer met gebogen en voortdurend bevende knieën en wel in de richting van de kist, omdat ik op dat moment waarschijnlijk niemand wenste te zien en in het donker wenste te blijven. De tralies sneden me langs achteren in het vlees. Men houdt dergelijke manier van bewaring van wilde dieren onmiddellijk na de vangst voor de meest aangewezene en ik kan na mijn eigen ervaring vandaag niet loochenen dat dit in menselijke zin daadwerkelijk ook wel het geval is.
Maar daaraan heb ik toen niet gedacht. Voor het eerst in mijn leven zag ik nergens een uitweg. Rechtdoor was onmogelijk: recht voor mij was de kist, de planken vast aan elkaar. Er was wel een doorlopende opening tussen de planken, die ik, toen ik ze voor het eerst ontdekte, begroette met het gelukzalige gehuil van het onverstand; de opening was niet eens breed genoeg om er mijn staart door te steken en was zelfs met al mijn apenkracht niet breder te maken.
Naar men mij later bevestigde, zou ik toen ongewoon weinig drukte gemaakt hebben, waaruit men besloot dat ik ofwel spoedig aan mijn einde zou komen, dan wel dat, indien ik erin slaagde die eerste kritische periode te overleven, ik zeer geschikt zou zijn voor de dressuur. Ik overleefde deze periode. Dof zitten snikken, pijnlijk vlooien, moedeloos likken aan een kokosnoot, met mijn schedel tegen de wand van de kist bonken, mijn tong uitsteken als iemand in mijn buurt kwam, dat waren mijn eerste bezigheden in mijn nieuwe leven. Door alles heen was er toch steeds alleen dat ene gevoel: geen uitweg. Ik kan natuurlijk mijn toenmalige aapachtige aanvoelen vandaag enkel met mensenwoorden nabootsen en daardoor is het ook een vertekening. Indien ik er inderdaad niet meer in slaag om de oude apenwaarheid te bereiken, dan ligt zij ten minste toch in de richting van mijn afschildering ervan, dat lijdt geen twijfel.
Tot dan toe had ik zovele uitwegen gehad en nu had ik er geen enkele meer. Ik was vastgelopen. Indien men mij had vastgenageld, dan ware mijn bewegingsvrijheid daardoor niet geringer geweest. En waarom? Krab tot je geen vlees meer tussen je tenen hebt, je vind geen grond. Druk je langs achter tegen de stangen van de tralies tot het je in twee scheurt, de grond zal je niet vinden. Ik had geen uitweg, maar ik moest mij er een verschaffen, want zonder enige uitweg kon ik niet leven. Voor altijd aan die kistenwand? Dat ware onverbiddelijk mijn einde. Maar apen horen bij Hagenbeck nu eenmaal aan de kistenwand; hoe dan ook, zo kwam er trouwens een einde aan mijn aap zijn. Het was een heldere, mooie gedachtegang, die ik op een of andere manier met de buik moet uitgekiend hebben, want apen denken nu eenmaal met hun buik.
Ik vrees dat men niet helemaal zal begrijpen wat ik met uitweg bedoel. Ik gebruik het woord in zijn eenvoudigste en volste betekenis. Ik zeg met opzet niet: vrijheid. Ik heb het niet over dat grote gevoel van vrijheid naar alle kanten. Als aap kende ik dat misschien en ik heb mensen leren kennen die daarnaar snakten. Wat mij betreft, evenwel, ik verlangde toen nóch nu naar vrijheid. En dit terzijde: onder mensen vergist men zich al te vaak wat de vrijheid betreft. En zoals de vrijheid tot de meest verheven gevoelens gerekend wordt, zo behoort ook de beroving ervan tot de belangrijkste. Vaak heb ik in het circus voor mijn optreden een of ander stel kunstenaars bezig gezien aan de trapeze hoog tegen het dekzeil aan. Ze zwaaiden heen en weer, ze schommelden, ze sprongen, ze zweefden in elkaars armen, de ene droeg de andere met zijn tanden bij zijn haar. Ook dat is menselijke vrijheid, dacht ik dan, dat soevereine gevoel! Wat een bespotting van de heilige natuur! Geen gebouw bleef overeind bij het gelach van het apendom bij de aanblik van dat spektakel.
Neen, vrijheid wilde ik niet. Enkel een uitweg: rechts, links, om het even waarheen, ik had verder geen speciale verlangens; de uitweg mocht zelfs een begoocheling zijn: mijn verlangen was niet groot, het bedrog zou niet veel groter zijn. Wegkomen, weg! Alles behalve met opgeheven armen stilstaan, tegen de wand van een kist aangedrukt.
Vandaag zie ik het duidelijk in: zonder een zeer grote innerlijke rust ware ik nooit ontkomen. En inderdaad dank ik waarschijnlijk alles wat ik geworden ben aan de rust, die mij overkwam na die eerste dagen daar in het schip. En die rust dank ik dan weer in het bijzonder aan de scheepslui.
Goede mensen waren dat, ondanks alles. Ook nu nog denk ik met genoegen terug aan de klank van hun zware schreden, die destijds weerklonk in mijn halfslaap. Ze hadden de gewoonte om alles uiterst langzaam aan te pakken. Als er zich eentje in de ogen wou wrijven, dan trok hij zijn hand op als was het een gewicht van een klok. Hun grappen waren grof, maar hartelijk. Hun gelach ging steeds met een gevaarlijk klinkend maar onschuldig gehoest gepaard. Ze hadden altijd wel iets in hun mond om uit te spuwen en waar ze het spuwden kon hen niet schelen. Ze bekloegen zich steeds erover dat mijn vlooien op hen oversprongen; toch waren ze daarvoor nooit echt kwaad op mij: ze wisten immers dat vlooien op mijn vel gedijen en dat vlooien nu eenmaal springen, daar legden ze zich bij neer. Als ze vrij van dienst waren, kwamen er vaak enkelen in een halve kring om mijn kooi zitten, zonder veel te zeggen, knorden elkaar wat toe, rookten hun pijp terwijl ze zich op de kisten uitstrekten en kletsten zich op de knie van zodra ik ook maar de geringste beweging maakte. Af en toe was er een die een stok nam en me kittelde waar ik het aangenaam vond. Indien ik vandaag een uitnodiging zou ontvangen om een rondvaart op een dergelijk schip mee te maken, dan zou ik die uitnodiging wis en zeker niet aannemen, maar even wis en zeker is het dat het niet enkel odieuze herinneringen zijn, die ik daar op het tussendek opdeed.
De rust, die ik me eigen maakte in het gezelschap van deze mensen, weerhield me in de eerste plaats van alle pogingen tot vluchten. Als ik er vandaag op terugkijk, dan komt het mij voor dat ik op een of andere manier moet aangevoeld hebben dat, als ik dan al een uitweg moest vinden om te kunnen overleven, die uitweg niet bestond in het wegvluchten. Ik weet niet meer of vluchten wel mogelijk was, maar ik denk van wel: voor een aap zal vluchten altijd wel mogelijk zijn. Met mijn tanden in hun huidige staat moet ik zelfs bij mijn gewoonlijk notenkraken al voorzichtig zijn, maar toen zou het me op den duur toch hoe dan ook gelukt zijn om het deurslot door te knagen. Maar ik deed het niet. Wat zou ik daarmee ook gewonnen hebben? Men zou me, van zodra ik mijn kop naar buiten stak, weer gevangen hebben en in een nog slechtere kooi opgesloten. Of ik had kunnen vluchten naar de andere dieren, zoals de reuzenslangen in de kooi tegenover de mijne en mijn laatste adem in hun omarmingen kunnen uitblazen. Of als het me toch gelukt was om tot op het dek te geraken en overboord te springen, dan had ik enige tijd op de golven kunnen dobberen en was dan verzopen. Wanhoopsdaden. Ik berekende het niet op die menselijke manier, maar onder de invloed van mijn omgeving gedroeg ik me zo, alsof ik het werkelijk zo berekend had.
Berekenen deed ik dus niet, maar ik bekeek alles wel in alle kalmte. Ik zag die mensen op en af gaan, altijd dezelfde gezichten, dezelfde bewegingen, soms leek het me wel alsof er maar één was. De mens of deze mensen liepen ook ongemoeid rond. Zo werd me een hogere doelstelling stilaan duidelijk. Niemand heeft me toen ooit beloofd dat, als ik zou worden zoals zij, de tralies zouden weggenomen worden. Dergelijke beloftes voor wat ogenschijnlijk onmogelijk kon waargemaakt worden, werden niet gedaan. Maar als ze worden waargemaakt, dan verschijnen vervolgens plots ook daar de beloften, waar men ze vroeger vruchteloos zocht. Nu was er aan deze mensen niets dat mij speciaal tot hen aantrok. Indien ik een aanhanger geweest was van die vrijheidsdrang waarvan ik zo-even gewaagde, dan had ik zeker de wereldzee als de uitweg aangewezen, die ik in de droeve blik van deze mensen ontwaarde. Maar zeker bekeek ik hen al lang van te voren, nog alvorens ik aan dergelijke dingen dacht; het waren precies deze opgestapelde waarnemingen die mij uiteindelijk in de juiste richting dwongen.
Het was spotgemakkelijk om die mensen na te bootsen. Spuwen kon ik al vanaf de eerste dagen. We spuwden elkaar dan wederzijds in het gelaat. Het verschil bestond alleen hierin, dat ik nadien mijn gezicht proper likte, zij het hunne niet. De pijp rookte ik al gauw als een oude; als ik dan ook nog mijn duim in de pijpenkop drukte, dan juichte gans het tussendek. Alleen is het verschil tussen een lege en een gestopte pijp me lang duister gebleven.
De meeste moeite had ik met de jeneverfles. De geur ervan was een marteling; ik dwong mezelf met alle kracht, maar er verliepen weken voor ik mezelf overwon. Deze innerlijke strijd werd door de mensen ernstiger genomen dan om het even welk ander aspect van mijn ontwikkeling. Ook in mijn herinneringen maak ik niet echt een onderscheid tussen de verschillende mensen, maar toch was er een die steeds terugkwam, alleen of met kameraden, bij dag of nacht, op de meest verscheidene uren. Hij plaatste zich dan voor mij met de fles en gaf me onderricht. Hij begreep mij niet, hij wou het raadsel van mijn wezen doorgronden. Langzaam ontkurkte hij de fles en keek me dan aan, om te zien of ik het begrepen had. Ik beken dat ik hem steeds gretiger en met overijlde opmerkzaamheid aankeek, zon mensenleerling vindt een mensenleraar nergens ter wereld. Als de fles ontkurkt was, bracht hij ze naar zijn mond; ik volgde hem met mijn blik tot in zijn keel; hij knikt, tevreden met wat ik doe en zet de fles aan zijn lippen; ik, verrukt met een langzamerhand doordringend inzicht, krab me schreeuwend in het lang en het breed over mijn gans lijf. Dat maakt hem blij, hij zet de fles aan de mond en neemt een slok. En ik, in mijn ongeduld en mijn vertwijfeling om hem overijverig te volgen, bevuil mezelf in mijn kooi, wat hem dan weer veel voldoening geeft. Met een wijds gebaar ontdoet hij zich van de fles en neemt ze dan in één beweging weer tot zich en drinkt ze, in een overdreven pedagogische achterover gebogen houding, in één keer leeg. Ik ben uitgeput van dat al te grote verlangen, ik kan niet meer volgen, ik hang verzwakt tegen de tralies, terwijl hij het theoretische onderricht beëindigt door zich over de pens te wrijven en te grijnzen.
Dan pas beginnen de praktische oefeningen. Ben ik niet al volkomen uitgeput door de theorie? Jawel, al te zeer uitgeput. Maar dat hoort bij mijn lot. Desondanks grijp ik de aangereikte fles vast, zo goed als ik kan, ontkurk ze sidderend en door dat succes ontstaan er stilaan nieuwe krachten; ik hef de fles, in een perfecte imitatie van het origineel, zet ze aan mijn mond en werp ze met afschuw, met afschuw, hoewel ze leeg is en enkel de geur er nog in is, met afschuw werp ik ze op de bodem van mijn kooi, tot treurnis van mijn leraar, tot nog grotere treurnis van mezelf. En het is voor hem noch voor mij niet de minste troost, dat ik na het wegwerpen van de fles niet vergeet voorbeeldig over mijn buik te wrijven en daarbij ook nog te grijnzen.
Maar al te vaak verliep het onderricht op die manier. En het strekt mijn leraar tot eer: hij was niet verbolgen op mij; hij hield wel vaak zijn brandende pijp tegen mijn vel, tot het hier of daar, op een plek waar ik er niet gemakkelijk bij kon, begon te smeulen, maar dat loste hij dan zelf weer op met zijn reusachtige goede hand. Hij was niet boos op mij, hij zag immers in dat wij aan dezelfde kant stonden in het gevecht tegen de apennatuur in mij en dat ik het daarbij nog het zwaarst had.
Wat een overwinning voorwaar, zowel voor hem als voor mij, toen ik op een avond, voor een grote schare van toeschouwers er was waarschijnlijk een feest, er was een grammofoon, een officier had zich tussen de mannen gemengd toen ik op die bewuste avond, helemaal onopgemerkt een bij vergissing voor mijn kooi achtergelaten jeneverfles vastgreep en die onder de stijgende opmerkzaamheid van het gezelschap volgens de regels van de kunst ontkurkte, ze naar mijn mond bracht en zonder aarzeling, zonder enige grimas, als een vakkundig drinkebroer, met ronddraaiende ogen en klotsende keel, echt en waarachtig leegdronk, en niet meer als een vertwijfelde maar als een echt kunstenaar de fles wegwierp; helaas vergat ik daarbij me over de buik te wrijven, maar omdat ik niet anders kon, omdat het zich aan mij opdrong, omdat mijn zintuigen in een roes verkeerden, riep ik daarop kort en goed: Hallo! en barste los in mensengeluid en stortte mij met deze kreet in de gemeenschap der mensen. Hun reactie: Moet je nu horen: hij spreekt! voelde ik als een kus op heel mijn met zweet doordrenkte lichaam.
Ik herhaal: het trok mij niet aan om de mensen na te bootsen. Ik bootste na, omdat ik een uitweg zocht en voor geen enkele andere reden dan die. Overigens bracht die ene overwinning me bijzonder weinig voordeel. Mijn stem liet mij meteen weer in de steek en kwam pas na verscheidene maanden weer naar boven. Mijn tegenzin tegen de jeneverfles werd alleen nog sterker. Maar mijn richting was vanaf dan eens en voorgoed zonder meer duidelijk gesteld.
Toen ik in Hamburg aan de eerste dierentemmer toevertrouwd werd, zag ik meteen in dat er maar twee mogelijkheden voor mij openstonden: de Zoo of de variété. Ik aarzelde niet. Ik sprak tot mezelf: zet al je krachten in om in de variété te geraken, dat is je uitweg. De Zoo betekent alleen maar een nieuwe kooi met tralies, als je daar terechtkomt, ben je verloren.
En ik heb bijgeleerd, mijne heren. Ach, leren doet men als men moet; men leert als men een uitweg wil, men leert dan zonder weerga. Men houdt zichzelf onder controle met de zweep, bij de minste weerstand wordt men verscheurd. De apennatuur stoof al buitelend uit mij weg, zodat mijn eerste leraar daardoor voorwaar zelf echt aapachtig werd en mijn opleiding moest opgeven en in een hersteloord moest opgenomen worden. Gelukkig is hij snel weer komen opdagen.
Ik verbruikte echter vele leraars, ja zelfs verscheidene leraars te gelijkertijd. Toen ik zekerder geworden was van mijn capaciteiten, de duidelijke vooruitgang zag die ik maakte en mijn toekomst voor mij begon te dagen, nam ik zelf leraars aan, liet ze plaatsnemen in vijf aaneengesloten kamers en leerde bij alle vijf tegelijk, terwijl ik heen en weer sprong van de ene kamer naar de andere.
De vooruitgang die ik maakte! Dat van alle kanten binnendringen in de hersenen van de stralen van het weten! Ik verzeker u: het maakte me gelukkig. Maar ik geef ook grif toe: ik overschatte het niet, toen al niet en des te minder vandaag. Door een krachtinspanning, die zich tot nog toe op aarde niet opnieuw heeft voorgedaan, heb ik het opleidingsniveau bereikt van de doorsnee Europeaan. Op zichzelf is dat misschien niets bijzonders, maar voor mij betekende het toch maar dat het mij uit mijn kooi hielp en mij deze heel bijzondere uitweg bood, deze mensenuitweg. Er is een mooie Nederlandse uitdrukking: de biezen pakken; welnu, dat heb ik gedaan: ik heb de biezen genomen. Een andere weg was er niet, steeds ervan uitgaande dat de vrijheid geen optie was.
Als ik terugblik op mijn ontwikkelingsgang en het einddoel ervan, dan mag ik niet klagen, maar evenmin ben ik volledig tevreden. Met mijn handen in de broekzakken, de fles wijn op tafel, zit ik half liggend in de schommelstoel en staar door het venster. Komt er bezoek, dan ontvang ik hen zoals het hoort. In de voorkamer zit mijn impresario; als ik bel, dan komt hij en luistert naar wat ik te zeggen heb. Elke avond is er wel een voorstelling en mijn succes houdt niet op steeds aanzienlijker te worden. Als ik s nachts terugkom naar huis van een banket, of van een wetenschappelijke bijeenkomst of van een gemoedelijk samenzijn, dan wacht me daar een halfgedresseerd apinnetje en ik laat me bij haar graag eens gaan, zoals apen doen. Overdag wens ik haar niet te zien; ze heeft namelijk in haar ogen de waanzin eigen aan verwarde gedresseerde dieren; ik ben de enige die dat merkt, en ik kan het niet verdragen.
Alles samen genomen heb ik echter bereikt, wat ik wilde. Men kan niet zeggen dat het niet de moeite waard is geweest. Voor het overige wens ik over niemand een oordeel uit te spreken, het is enkel mijn bedoeling de kennis vermeerderen, ik breng enkel verslag uit, ook voor u, hoge heren van de Academie, heb ik slechts mijn verslag uitgebracht.
vertaald door Karel D'huyvetters, 17-18 april 2007
Categorie:literatuur Tags:literatuur
17-04-2007
Jim Jones & David Koresh
In 1978 vielen er meer dan 900 doden in Jonestown (foto), een religieus kamp in de jungle van Guyana. De leider van de sekte, Jim Jones, stierf er door schotwonden, waarschijnlijk door zelfmoord of wederzijdse moord met enkele van zijn nauwste medewerkers; de meeste van zijn volgelingen dronken een snelwerkend gif.
In 1993 viel de Amerikaanse overheid binnen in een religieuze gemeenschap, de Branch Davidians, geleid door een man die zich David Koresh noemde. Er waren beschuldigingen van bezit van verboden wapens (en dat wil wat zeggen in Amerika, waar het bezit en dragen van vuurwapens in de grondwet staat), druggebruik, mishandeling, ook van minderjarigen, seksueel misbruik van minderjarigen en nog een reeks andere misdaden. Bij de eerste confrontatie vielen er tien doden: vier agenten en zes Davidians. Er volgde een belegering die 51 dagen duurde en eindigde met een bestorming met tanks en traangas. 79 Davidians vonden de dood, onder wie 21 kinderen.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden van hoe verkeerd het kan gaan als mensen vreemde dingen beginnen te geloven. Het toont ook aan dat mensen extreem goedgelovig kunnen zijn. De volgelingen van Jones hadden al hun bezittingen en persoonsbewijzen aan hun leider afgestaan. De Davidians stonden zelfs hun kinderen af.
Met het zelfde ongeloof waarmee wij terugblikken op deze faits divers, denken we met verbijsterd onbegrip na over wat er gebeurd is op zovele momenten van de geschiedenis, tot in onze tijd, bijvoorbeeld bij het uiteenvallen van Joegoslavië, wanneer bevolkingsgroepen die honderden jaren min of meer vreedzaam naast elkaar geleefd hadden, plots elkaar naar het leven stonden, vaak op de meest beestachtige wijze. Pas na twee maanden bombardementen door de NAVO kon in 1999 een einde gemaakt worden aan de bloedige wederzijdse etnische zuiveringen: grootschalige moordpartijen, massale verkrachtingen, zinloze vernieling.
De meeste mensen kennen meestal en zonder daar diep te hoeven over na te denken, het verschil tussen goed en kwaad. Maar diezelfde mensen doen, onder bepaalde omstandigheden, toch de verkeerde dingen. Waarom? Meestal zijn ze, net als de volgelingen van Koresh en Jones, overtuigd dat ze niet anders kunnen, dat er redenen zijn om toch zo te handelen. Dat moeten ook de volgelingen van Hitler, Stalin en Pol Pot gedacht hebben. Het is dus mogelijk mensen van alles wijs te maken, zeker als men beschikt over macht en mediamiddelen. Mensen raken dan overtuigd van wat men hen onverdroten voorliegt en verdringen hun natuurlijke kritische vermogens en moreel aanvoelen onder invloed van de directe dreiging die van de machthebbers uitgaat.
Dat zelfde mechanisme is aan het werk in de godsdiensten die zich steunen op de Bijbel: joden, christenen en moslims. Religieuze leiders en een hun medewerkers leggen regels voor het denken en handelen op aan hun gelovigen. Indien die leiders bovendien beschikken over macht en daar ook gebruik van maken, zijn de gevolgen even desastreus als bij totalitaire regimes, denk aan de excessen van de sharia, ook vandaag nog. Maar ook de blijvende machtspositie van christelijke organisaties in onderwijs en ziekenzorg, bijvoorbeeld, zijn potentieel gevaarlijke structuren.
Mensen leven samen, we zijn met zovelen op deze wereld dat het niet anders kan. Hoe wij dat doen, moeten wij samen vrij kunnen beslissen in overleg. Daarbij mogen we geen ander gezag erkennen dan dat van de mens zelf; geen mens mag zich daarbij beroepen op bovennatuurlijke krachten of zichzelf charismatische macht aanmatigen, of een positie van ongecontroleerde uitzonderlijk grote macht of invloed innemen gedurende een langere periode. Geweld mag, ook en zeker door de staat zelf, enkel gebruikt worden als er werkelijk geen andere mogelijkheid meer is om de fundamentele rechten van de mens te vrijwaren.
Onze democratie mag dan af en toe wankelen, zij is veruit te verkiezen boven elk bekend alternatief. Laten we dus op onze hoede zijn als iemand zegt dat zijn godsdienst geen democratie is, of dat je een bedrijf niet kan runnen als een democratie. We weten waar wij dan onvermijdelijk terecht komen.
15-04-2007
opera: Francesco Cilea
In de wereld van de opera heb je naast de allergrootsten, zoals Verdi, Puccini, Bellini, Rossini, Donizetti, Wagner, Händel, Mozart, Monteverdi en Strauss, om de meest bekende eens op een rijtje te zetten, ook mindere goden. Sommigen hebben heel weinig voor de opera geschreven, maar des te meer andere muziek, zoals Beethoven en Shostakovich, anderen hebben gewoon weinig geschreven. Een van hen is Francesco Cilea (1866-1950). Als kind raakte hij onder de indruk van Bellinis muziek; zijn muzikaal talent werd vroeg opgemerkt en hij mocht muziek studeren aan het Conservatorium in Napels, waar hij door hard werk en veel talent uitzonderlijk goede resultaten behaalde. Zijn eindwerk was een opera, Gina en de schooluitvoering werd nog eens overgedaan in een echt theater; hij kwam onder contract bij de grote uitgever van operamuziek, Sozogno. Op hun verzoek schreef hij in 1892 La Tilda, een verismo-opera in de stijl van Cavaleria rusticana, waarmee Sozogno goed geld hoopte te verdienen. Maar Cilea was er niet met zijn hart bij en het werd een mislukking. In 1897 volgde zijn versie van Larlesiana, met het bekende Lamento di Federico: E la solita storia del pastore, door Caruso (foto) zo beroemd gemaakt als op onze dagen Nessun dorma uit Puccinis Turandot door Pavarotti.
De enige opera van Cilea die ook vandaag nog eens opgevoerd wordt, is Adriana Lecouvreur, met de bekende sopraanaria Io son l'umile ancella, die vaak opduikt op recitals en in radioprogrammas.
Na nog enkele andere mislukte pogingen om een succesopera te schrijven, onder meer met de steun van het fascistische regime, gaf Cilea het op en wijdde zijn verdere leven aan de muziekopleiding, uiteindelijk als directeur van het conservatorium van Napels, waar hij zijn carrière begonnen was. Hij ging op pensioen in 1936, maar leefde nog tot 1950 als ereburger in Varazze in Liguria.
Als je de twee vermelde arias beluistert, dan zal je met mij toegeven dat het onbegrijpelijk is dat iemand die zon pareltjes kon schrijven, nooit echt doorgebroken is. Als je dan bedenkt dat Verdi, Donizetti en Rossini elk tientallen operas op hun naam staan hebben Wat maakte het verschil? Werkkracht? Talent? Toevallige omstandigheden? Wat maakt de ene componist tot een uitzonderlijke figuur in de wereldgeschiedenis en de andere tot een voetnoot?
Luister eens naar een aria van Cilea, mooier kan het niet.
De naam Edmund Wilson zegt je meer dan waarschijnlijk niets. Onlangs pikte ik een boek van hem op in een goedkope Pelican herdruk, de non-fiction afdeling van Penguin, zoals Puffin de jeugdafdeling is. Een pelikaan is wat steviger, wat zwaarder ook dan een pinguïn, terwijl een puffin, een papegaaiduiker, heel wat lichter is en er een beetje uitziet als een clown.
Edmund Wilson (1895-1972) was een Amerikaans literair criticus. Hij las dus boeken en besprak die voor literaire tijdschriften. Natuurlijk las hij ze niet zo oppervlakkig als jij en ik: hij wist dat hij er een boekbespreking moest aan overhouden en dat die met aandacht zou gelezen worden door de vele lezers van de belangrijke tijdschriften waarvoor hij schreef en, niet te vergeten, door zijn collegae die op de loer lagen om hem bij elke typefout, bij elke lapsus door de mangel te halen. Dus moest hij zijn huiswerk maken en in de verzameling essays The Triple Thinkers van 1952 heeft hij dat gedaan, zoals ze ginds zeggen with a vengeance: niet gezeverd, zeggen ze bij ons. Er zit een beetje van alles tussen: een paar herinneringen aan zijn schooltijd, ter gelegenheid van het afsterven van een leraar of collega; de tekst van een lezing aan Princeton in 1940, over literaire kritiek, jawel; een antwoord op de vraag of verzen maken nog in is; een pleidooi voor het lezen van Pushkin, ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van diens overlijden, in 1937, met een bespreking van Evgeny Onegin en een prozavertaling van De bronzen ruiter; en verder bijdragen over A.E. Housman, Flaubert, Henry James, J. J. Chapman, Bernard Shaw bij zijn 80ste verjaardag, Ben Jonson (niet erg lovend), en ook een (te) lang essay over Marxisme en literatuur.
Akkoord, het zijn grotendeels vergeten auteurs, maar dat waren ze toen ook al, dus dat is geen reden om de essays niet te lezen. Een erg goede reden om het wel te doen is dat ze, ondanks hun lengte, buitengewoon vlot lezen, omdat ze zonder meer buitengewoon goed geschreven zijn. Het is een plezier om de welgebouwde zinnen te volgen terwijl de auteur zijn gedachten ontvouwt voor jouw kritische geest. Hij geeft je net genoeg informatie om te blijven lezen, ook al heb je nooit van de auteur in kwestie gehoord en er zeker nooit iets van gelezen. Het is interessant, omdat hij het interessant maakt en met sommige van zijn onderwerpen is dat geen kleine verdienste. Een aanrader dus, al kan ik me niet voorstellen dat jullie nu allemaal rechtspringen en naar de (tweedehandse) boekhandel of naar de bibliotheek stormen. Maar misschien, als je ergens een boek van hem ziet liggen op een rommelmarkt, dat je die 50 cent toch maar neertelt, je weet nooit.
Edmund Wilson was een man van de wereld: de juiste opleiding, de beste universiteiten, de beste uitgevers, de betere tijdschriften (The New Yorker!), aan huis bij de beste families, altijd te vinden in de betere restaurants en hotels, een gast op elke grote receptie. Hij was ook een onvermoeibare versierder, trouwde verscheidene keren, deed zelfs Anais Nin een aanzoek, met bijkomend aanbod om haar te leren schrijven
Voor Nabokov-liefhebbers is Wilson een oude bekende. Hij was het die de jonge Nabokov na zijn aankomst in Amerika, gevlucht, na zijn meer dan overhaast vertrek uit Rusland na de revolutie, voor het Nazisme, eerst uit Berlijn en dan nog eens uit Parijs, een baan bezorgde en hem introduceerde bij uitgevers en tijdschriften. Hij was het ook, die later Lolita maar zozo vond, wat Nabokov natuurlijk niet gelukkig maakte. Maar het was vooral zijn reactie op Nabokovs monumentale vertaling van en commentaar bij dat zelfde Evgeny (of Eugene) Onegin van Pushkin die de twee voorgoed uit elkaar dreef, met scherpe open brieven over en weer. Je moet ook maar durven: Nabokov was tenslotte een gepubliceerd Russisch auteur, een taalvirtuoos en stilist in zijn eigen taal voor hij dat ook werd in het Engels, leraar Russisch aan Cornell University, a native speaker. Wilson las ook Russisch en meende Nabokov te moeten terechtwijzen, niet alleen op stilistische subtiliteiten, maar ook op feitelijke taalkennis. Hij zal het geweten hebben
Wilson was geen gemakkelijk man. Hij lag niet wakker van de gevolgen van of de reacties op zijn kritische stukken. En zijn kritiek bleef niet beperkt tot de literatuur. Politiek was hij een democrat en hij was niet mals voor de politiek van de republikeinen. Hij was een tegenstander van de Koude Oorlog en van de inmenging in Vietnam, weigerde zelfs zijn belasting te betalen, maar of dat helemaal uit politieke overtuiging was
De titel van het boek: The Triple Thinkers is een citaat uit een brief van Flaubert aan Louise Colet in 1853: À l'heure qu'il est, je crois même qu'un penseur (et qu'est-ce que l'artiste si ce n'est un triple penseur?) ne doit avoir ni religion, ni patrie, ni même aucune conviction sociale. Le doute absolu maintenant me paraît être si nettement démontré que vouloir le formuler serait presque une niaiserie.
Een (goed!) literair criticus en zeker Wilson verdient best een dergelijk epitheton ornans, maar laten we het met een double entendre bij een double thinker houden, dat is al lof genoeg.
13-04-2007
fietsen
Ik weet niet of het in uw hoekje van Vlaanderen of Nederland ook zo is, maar hier in Werchter wemelt het van fietsers: wielertoeristen in indrukwekkend dichte drommen, niet alleen op zondagmorgen, maar de hele week door; kleinere groepjes even kleurrijk uitgedoste ouderen of jongeren, van s morgens vroeg tot s avonds laat; senioren in gemengde of geslachtelijk gescheiden bescheiden pelotons, meestal in de tijd tussen het middagmaal en het vieruurtje; eenzame hardrijders die niet op- of omzien en hun kilometers afmalen in verbeten Kantiaans plichtsbesef; de gepensioneerde buren die hun dagelijkse trip volbrengen naar de krantenwinkel, de bakker of beenhouwer, of hun lichtlopend gezondheidswandelingetje.
De fietsen die ze zo trots bestijgen schitteren feestelijk in de kermiszon en verraden door hun ondraaglijke lichtheid of hun lichtmetalen stoerheid en subtiel afwijkend zilvergrijs design en spitsvondige techniek de vele euros die er achteloos voor neergeteld zijn.
Fietsen is gezond. Ik ben dan ook een grote voorstander van fietsen, al doe ik het zelf niet veel meer, het komt er meestal niet van. Als je bij een club of ploeg of groep behoort, dan moet je op de afspraak zijn, er is de sociale druk en het groepsgevoel, ook al voel je de frietjes nog op je maag of de stramme benen van de vorige uitstap. Voor mij is de aanblik van de uitwaaierende kuddes in fluo-kleuren gehulde rood-aangelopen groot-, schoon-, peet-, ruil-, stief- en andere vaders met glanzend geoliede en scherp afgelijnde spieren, in zwarte spannende short-met-ingebouwd-zeemvel een overtuigende demonstratie van hoe ik op mijn oude dag niet wens naar buiten te komen. Daarin ligt geen verwijt verborgen, of kritiek of hoon: het is niets voor mij, dat is al; als anderen zich daarbij goed voelen: vooral doen!
Toch maak ik mij, samen met toch nog enkele anderen, neem ik aan, wel eens behoorlijk druk over het arrogante rijgedrag van vooral de semi-professioneel aangetutte would-be flandriens van alle leeftijden, alleen of in dreigende horden. Zij nemen het niet erg nauw met de klassieke verkeerstekens, rode lichten inbegrepen, met hun geëigende plaats op de weg, met het al bij al toch verplicht gebruik van de vele goede fietspaden die we allemaal mee betalen met het al te ruim bemeten belastingsgeld, met oversteken en met de voorrangsregels. Zij rekenen erop dat zij gezien worden en dat men met hen rekening houdt, want Zij Zijn Aan Het Fietsen, en dat is toch iets helemaal anders dan gewoon met de fiets ergens naartoe rijden. Net als vrachtwagenchauffeurs vinden zij dat andere weggebruikers zich spontaan moeten aanpassen aan hun speciaal tweewielig voorkeurstatuut, waarbij remmen en weer optrekken vanzelfsprekend zoveel als mogelijk moeten vermeden worden, ook al omdat die beide activiteiten indien uitgelokt door anderen steevast begeleid moeten worden met verontwaardigd verbaal en gesticulair omhaal, wat de bloeddruk en het hartritme nog meer de hoogte in jaagt.
En wij, de niet-fietsende zwijgende minderheid laat die zelfverklaarde bolsjewieke meute maar begaan, want wat doe je eraan? Als je met de wagen bent, blijf je het best veilig uit hun buurt, want zij zijn de zwakke maar o, zo zelfbewuste weggebruiker. Ben je te voet, dan verlaag je jezelf daardoor meteen tot het weinig benijdenswaardige statuut van toeschouwer en ben je niet eens een blik waard, tenzij de blikjes die ze vrolijk in je voortuintje kieperen.
Het is een onschuldige bezigheid, fietsen. Maar net zoals bij het autorijden en het supporteren komen daarbij onvermijdelijk allerlei zeer kleinmenselijke trekjes naar boven.
Toch predik ik hier met veel nadruk grote verdraagzaamheid tegenover onze fietsende medemens. Ik zou het immers niet graag meemaken dat ze hier straks massaal afstappen om fluitend hun opgekropte blaas moegetergd maar tevreden kreunend en met glazige blik volop genietend te ledigen tussen mijn geelknoppige mahonias, nederige dwergconiferen en de blakend bloeiende blozende pieris formosa
Een acrobaat is een artiest, een lenige, krachtige en uitstekend getrainde atleet, die ons laat zien wat uitzonderlijk getalenteerde mensen met hun lichaam kunnen doen na eindeloos oefenen. Vroeger waren dat vooral koorddansers, maar in het moderne circus zijn de mogelijkheden onbeperkt.
Het woord komt, misschien via het Duits en het Frans, waar het blijkbaar vroeger voorkomt dan bij ons, van het Grieks akrobatos, en dat betekent: op de toppen van je tenen lopen; in het klassieke Grieks had het woord echter niets te maken met een acrobaat, een koorddanser is daar een schoinobatès; batein betekent stappen, lopen, gaan; schoinion is een koord, een touw; akra is een top, een uitsteeksel. Een acrobaat loopt niet op zijn tenen, hij of zij loopt niet gewoon op de grond maar op of naar hogere plaatsen (akra), bijvoorbeeld op een touw dat (hoog) boven de grond gespannen is. Het is dus potjeslatijn, of beter: potjesgrieks.
Het lijkt er dus op dat de Fransen en de Duitsers voor de koorddansers een nieuw woord gemaakt hebben, kwestie van het wat speciaal te doen klinken. Dat komt wel meer voor in de wereld van de kunsten en het amusement, denk maar aan de kermis, vroeger, waar de mensen naar binnen gelokt werden met allerlei florissante praatjes en ingewikkelde woorden voor vrij eenvoudige dingen: het gevecht met de beer was steevast de lut met de beer; acrobaten die, op hun rug liggend, voorwerpen of collegas op hun voeten in de lucht balanceren en bewegen zijn antipodisten, letterlijk: tegenvoeters; een goochelaar (onzekere etymologie: joculari? guichelen?) was een schamoteur (van het Spaans escamotar, iets laten verdwijnen), een buikspreker is een ventriloquist (van het Latijn venter, buik en loqui, spreken), een monocyclist rijdt op een fiets met één wiel, een krachtpatser of een kermisworstelaar is een hercuul en je hebt ook nog trapezisten, voltigeurs, dompteurs, clowns, equilibristen, contorsionisten of slangenmensen &c. In het Frans heb je zo ook een prachtige tongbreker: prestidigitateur: een goochelaar met heel rappe (presto!) vingers (digitus).
Het zal allemaal ook wel te maken hebben met het zeer internationale circus- en amusementsvolkje, dat woorden uit alle mogelijke talen een beetje aanpaste aan de lokale taal.
Kom binnen, kom binnen, het spel gaat beginnen!
Een Leuvense prof zei me eens bij het begin van het nieuwe academiejaar: het circus gaat weer beginnen; t zijn nieuwe beesten, maar t zijn dezelfde clowns
09-04-2007
Een zwarte legende
Black is beautiful
Zwart is niet mooier dan wit en ook niet minder mooi. Zwart is gewoon een kleur, of wetenschappelijk juister: de afwezigheid van kleur; een zwart oppervlak weerkaatst het licht niet. Toch heeft zwart een sinistere bijklank. Bij ons is het de kleur van het rouwen. Als je op de zwarte lijst staat, betekent dat niets goeds. In het zwart werken of kopen mag niet, maar een zwarte markt is er altijd al geweest, zwart geld evenzeer. De pest heet ook de Zwarte Dood. Als we de dingen zwart inzien, zijn we depressief, we hebben dan een zwarte bril op. Er zijn zwarte bladzijden in onze geschiedenis, zoals een bepaalde zwarte zondag. In de oorlog waren de zwarten de collaborateurs en die naam is als scheldnaam blijven bestaan voor alle flaminganten. Er zijn talloze uitdrukkingen waarin zwart de betekenis heeft van slecht, verkeerd. Je zou er een zwartboek kunnen mee vullen, met daarin een hoofdstukje voor zwarte humor.
De etymologie van zwart is waarschijnlijk dezelfde als die van het Latijnse sordidus, vuil. Het Duits heeft schwarz, het Engels kent nog swart en swarthy.
Wat we in het Nederlands niet kennen, bij mijn weten, is de uitdrukking zwarte legende. We vinden ze terug in het Spaans: la leyenda negra, waar ze in het algemeen betekent: een veralgemeende ongunstige opinie over iets of iemand, meestal ongegrond. Dat kan dan zijn: de zwarte legende van Spanje, of van de (Spaanse) Inquisitie, van de Kruisvaarten, van de katholieke kerk, van Panama, van de (Spaanse!) Borgias, van de Medicis of zelfs van paus Pius XII. Ook buiten het Spaans vinden we de term steeds meer terug, zeker in het Engels, al ontbreekt hij nog in de Britannica van 1968. Buiten het Spaans heeft de uitdrukking niet de algemene betekenis, maar verwijst ze naar de kwade faam van Spanje, vooral wegens de rol van de inquisitie en van Filips II als verdedigers van de katholieke kerk.
De uitdrukking gaat terug op een boek uit 1914 van Julian Juderias: La leyenda negra y la verdad historica. Daarin verwijst de auteur naar al het slechte dat over Spanje verteld wordt, vooral sinds het midden van de zestiende eeuw en probeert hij de reputatie van Spanje te herstellen, vooral door aan te tonen dat de argumenten tegen Spanje ongegrond of historisch onjuist zijn.
Wat is het precies dat men aan Spanje verwijt? Zoals het meestal gaat met verwijten, is dat moeilijk precies te zeggen. Ongetwijfeld was Filips II een man die erg rechtlijnig dacht. In de confrontatie met het protestantisme zag hij zich als door God zelf aangesteld als de verdediger van het ware geloof en hij heeft die taak met alle middelen proberen waar maken. Maar daarin verschilt hij nauwelijks van de andere vorsten van zijn tijd, of van alle tijden Ongetwijfeld was de Spaanse inquisitie een instelling die de grove middelen niet schuwde, maar ook dat is eigen aan grootmachten, ook vandaag nog. De katholieke kerk is in Spanje tot ver in de twintigste eeuw zeer machtig én behoudsgezind gebleven. Er is de langdurige dictatuur van Franco, de dubbelzinnige houding tijdens de tweede wereldoorlog
Er is nog een ander aspect, dat voortdurend terugkomt, meestal zijdelings of onderhuids. In Spanje waren de Arabieren binnengedrongen in Europa en leefden er samen met de Europese bevolking én met de talrijke Joden die daar een onderkomen hadden gevonden. Het was een smeltkroes van culturen en rassen en hoewel de groepen ook grotendeels onderscheiden bleven, waren er toch talrijke gemengde huwelijken. Dat gemengde bloed is iets dat men de Spanjaarden steeds heeft verweten, ten minste impliciet, in zoverre zelfs dat sommige Spanjaarden zelf zich beginnen beroepen op hun zuiver bloed, zoals de Spaanse adel verwees naar zijn blauw bloed, in tegenstelling tot dat van de moren. Dezelfde redenering vinden we terug in de wetten die de Nazis in Duitsland tegen de Joden en andere groepen uitvaardigden om het bloed en het ras zuiver te houden.
De geschiedenis van Spanje is er een van voortdurende strijd: de reconquista of de herovering van het hele grondgebied op de Arabieren, de verdrijving van de Moslims en van de Joden en de vrijwaring van het protestantisme. Wanneer Spanje dan een wereldmacht wordt, een rijk waar de zon niet ondergaat, is het de ambitie van keizer of koning om de hele wereld te onderwerpen en zuiveren van elke afwijkende opinie. Dat dit bij andere mogendheden zeer sterke reacties opriep is evident. Dat onafhankelijke geesten zich verzetten tegen zoveel autoritaire onverzettelijkheid, ligt voor de hand.
En zo ontstond la leyenda negra. Zeker, het is een legende, dus niet stevig gesteund op feiten en op historisch onderzoek naar de waarheid. Allerlei vijanden van Spanje hebben eeuwenlang de feiten zeker verdraaid, of aangedikt, of eenzijdig benaderd. Maar legenden ontstaan niet zomaar, er is meestal een historische grond en die is hier zeer duidelijk aan te wijzen: de inquisitie en Filips II zijn nu eenmaal geen hoogtepunten uit onze beschavingsgeschiedenis. Toch moeten we toegeven dat men ook over andere landen zwarte legenden zou kunnen vertellen; de vervolging van de katholieken in Engeland, de godsdienstoorlogen in Duitsland, de vervolging van de protestanten in Frankrijk, de uitroeiing van de oorspronkelijke bewoners van Noord- en Zuid-Amerika En dan spreken we nog niet over wat er in meer recente tijden is gebeurd in Armenië, Rusland, Nazi-Duitsland, Zuidoost Azië
En toch blijft Spanje een reputatie behouden, gebouwd op vele eeuwen turbulente geschiedenis, tot op vandaag. Beelden van Torquemada, de Grootinquisiteur, van een in het zwart geklede Filips II, van Guernica, van Goyas gruwelen van oorlog en vervolging, van Cortez en Pizarro in Zuid-Amerika zijn ons in het geheugen gebrand.