mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
18-04-2007
Franz Kafka: Ein Bericht für eine Akademie
Verslag aan de Academie.
Hoge heren van de Academie!
U bewijst me de eer mij uit te nodigen bij de Academie een verslag in te dienen over mijn vorig bestaan als aap.
Het is mij evenwel helaas onmogelijk om aan uw uitnodiging zoals bedoeld tegemoet te komen. Vijf jaren scheiden mij van het apendom, een korte tijd, misschien, gemeten in kalendertijd, maar oneindig lang om er doorheen te galopperen, zoals ik het heb gedaan, af en toe begeleid door voortreffelijke mensen, goede raad, bijval en orkestmuziek, maar in de grond helemaal alleen, want alle begeleiding hield zich, om in de beeldspraak te blijven, ver van de barrière. Deze prestatie van mij zou onmogelijk geweest zijn, indien ik eigenzinnig had willen vastgehouden aan mijn oorsprong, aan mijn jeugdherinneringen. Precies het afzien van alle eigenzinnigheid was het opperste gebod, dat ik mij heb opgelegd: ik, als vrije aap, onderwierp mij aan dit juk. Daardoor echter sloten mijn herinneringen zich automatisch steeds meer van mij af. Indien mij van in den beginne, met goedvinden van de mensen, de keuze vergund was geweest van een terugkeer door een poort zo groot als de ganse hemel boven de aarde vormt, dan zou het terzelfder tijd steeds bescheidener en nauwer gesteld geweest zijn met mijn opgezweepte ontwikkeling. Beter en meer ingesloten voelde ik mij in de mensenwereld. De storm die mij uit mijn verleden achterna blies, werd zachter. Heden is het nog slechts een lichte tocht, die mij de hielen verkoelt; de holte in de verte waardoor die tocht komt en waardoor ook ik ooit eenmaal kwam, is zo klein dat, zelfs indien de kracht en de wil daartoe me überhaupt toereikend zouden zijn, het vel mij van het lijf gevild zou moeten worden, om er doorheen te komen. Eerlijk gezegd, en hoe graag ook ik hiervoor beelden zou uitkiezen, eerlijk gezegd, úw apendom, mijne heren, in zoverre u iets dergelijks achter de rug zouden hebben, kan voor jullie niet verder verwijderd zijn dan het mijne voor mij. Maar eenieder die op aarde gaat of staat, voelt het een beetje kittelen aan de hielen, de kleine chimpansee net zo goed als de grote Achilles.
In de allerbeperktse zin evenwel kan ik anderzijds wellicht toch uw vraag beantwoorden en ik doe het dan ook werkelijk met veel plezier.
Het eerste dat ik leerde was: pootje geven; een handdruk betekent openheid. Nu is het is me vergund, om op dit ogenblik, wanneer ik op het hoogtepunt van mijn carrière sta, het van die eerste handdruk tot aan het open gesproken woord te brengen. Het zal de Academie niets wezenlijks nieuws bijbrengen en zelfs ver achteropblijven bij datgene wat van mij verlangd is en wat ik met de beste wil niet kan zeggen. Toch zal het zoiets als een richtsnoer zijn voor de wijze waarop een gewezen aap binnengedrongen is in de mensenwereld en zich daar gevestigd heeft. Nochtans zou ik voorwaar zelfs het onbeduidendste, dat hierna volgt, niet durven te verwoorden, indien ik niet volkomen zeker was van mezelf en indien mijn stelling niet op de planken van al de grote variété-theaters van de beschaafde wereld als onweerlegbaar was komen vast te staan.
Ik ben afkomstig van de Goudkust. Hoe ik gevangen werd, daarover ben ik aangewezen op berichten van anderen. Een jachtexpeditie van de Firma Hagenbeck met de zaakvoerder heb ik overigens sindsdien reeds menige goede fles rode wijn gekraakt lag in een hinderlaag in het kreupelhout toen ik op een avond in het midden van de roedel naar de drinkplaats kwam. Er werd geschoten; ik was de enige die getroffen werd; ik werd tweemaal geraakt.
Een schot in de wang; een lichte verwonding, die evenwel een groot rood kaalgeschoren litteken naliet, die me de stuitende, geheel en gans ontoepasselijke, regelrecht door een aap uitgevonden naam van Roodpietje bijgebracht heeft, alsof ik me van het onlangs gecrepeerde, hier en daar wat bekende gedresseerde aapdier Pietje enkel zou onderscheiden door die rode plek op mijn wang. Maar dat terzijde.
Het tweede schot trof me onder de heup. Het was een ernstige wonde en het is ten gevolge daarvan dat ik ook nu nog een beetje mank loop. Onlangs las ik in een artikel van een van de wel tienduizend windbuilen die zich in de kranten over mij uitlaten, dat mijn apennatuur nog niet helemaal zou verdwenen zijn. Het bewijs daarvan zou hierin gelegen zijn dat, telkens er bezoekers komen, ik er genoegen in schep om mijn broek uit te trekken, om te laten zien waar de kogel ingeslagen is. Men zou die kerel elke vinger van zijn schrijfhand een voor een moeten afschieten. Ik, ik mag mijn broek uittrekken voor wie ik maar wil; men zal daar niets anders vinden dan een welverzorgde pels en het litteken van en laten we hier voor een duidelijk afgelijnd doel een duidelijk woord gebruiken, dat men evenwel niet verkeerd moet begrijpen een litteken van een misdadig schot. Heden ten dage is alles open en klaar, niets mag verborgen blijven; als het op de waarheid op aan komt, laat iedere voorname heer de aller-fijnste manieren achterwege. Mocht daarentegen dat schrijvertje zijn broek uittrekken als er bezoek komt, dan biedt dat voorwaar een gans andere aanblik, en ik zal het als een teken van verstand laten gelden dat hij zulks niet doet. Maar dan moet hij mij ook niet met zijn fijngevoeligheid op de kop zitten.
Na die twee schotwonden ontwaakte ik, en hier beginnen allengs mijn eigen herinneringen, in een kooi op het tussendek van het Hagenbeckse stoomschip. Het was geen vierwandige traliekooi, veeleer drie wanden aan een kist vastgehecht, de kist vormde zo de vierde wand. Het geheel was te laag om rechtop te staan en te smal om erin neer te zitten. Ik hurkte dus neer met gebogen en voortdurend bevende knieën en wel in de richting van de kist, omdat ik op dat moment waarschijnlijk niemand wenste te zien en in het donker wenste te blijven. De tralies sneden me langs achteren in het vlees. Men houdt dergelijke manier van bewaring van wilde dieren onmiddellijk na de vangst voor de meest aangewezene en ik kan na mijn eigen ervaring vandaag niet loochenen dat dit in menselijke zin daadwerkelijk ook wel het geval is.
Maar daaraan heb ik toen niet gedacht. Voor het eerst in mijn leven zag ik nergens een uitweg. Rechtdoor was onmogelijk: recht voor mij was de kist, de planken vast aan elkaar. Er was wel een doorlopende opening tussen de planken, die ik, toen ik ze voor het eerst ontdekte, begroette met het gelukzalige gehuil van het onverstand; de opening was niet eens breed genoeg om er mijn staart door te steken en was zelfs met al mijn apenkracht niet breder te maken.
Naar men mij later bevestigde, zou ik toen ongewoon weinig drukte gemaakt hebben, waaruit men besloot dat ik ofwel spoedig aan mijn einde zou komen, dan wel dat, indien ik erin slaagde die eerste kritische periode te overleven, ik zeer geschikt zou zijn voor de dressuur. Ik overleefde deze periode. Dof zitten snikken, pijnlijk vlooien, moedeloos likken aan een kokosnoot, met mijn schedel tegen de wand van de kist bonken, mijn tong uitsteken als iemand in mijn buurt kwam, dat waren mijn eerste bezigheden in mijn nieuwe leven. Door alles heen was er toch steeds alleen dat ene gevoel: geen uitweg. Ik kan natuurlijk mijn toenmalige aapachtige aanvoelen vandaag enkel met mensenwoorden nabootsen en daardoor is het ook een vertekening. Indien ik er inderdaad niet meer in slaag om de oude apenwaarheid te bereiken, dan ligt zij ten minste toch in de richting van mijn afschildering ervan, dat lijdt geen twijfel.
Tot dan toe had ik zovele uitwegen gehad en nu had ik er geen enkele meer. Ik was vastgelopen. Indien men mij had vastgenageld, dan ware mijn bewegingsvrijheid daardoor niet geringer geweest. En waarom? Krab tot je geen vlees meer tussen je tenen hebt, je vind geen grond. Druk je langs achter tegen de stangen van de tralies tot het je in twee scheurt, de grond zal je niet vinden. Ik had geen uitweg, maar ik moest mij er een verschaffen, want zonder enige uitweg kon ik niet leven. Voor altijd aan die kistenwand? Dat ware onverbiddelijk mijn einde. Maar apen horen bij Hagenbeck nu eenmaal aan de kistenwand; hoe dan ook, zo kwam er trouwens een einde aan mijn aap zijn. Het was een heldere, mooie gedachtegang, die ik op een of andere manier met de buik moet uitgekiend hebben, want apen denken nu eenmaal met hun buik.
Ik vrees dat men niet helemaal zal begrijpen wat ik met uitweg bedoel. Ik gebruik het woord in zijn eenvoudigste en volste betekenis. Ik zeg met opzet niet: vrijheid. Ik heb het niet over dat grote gevoel van vrijheid naar alle kanten. Als aap kende ik dat misschien en ik heb mensen leren kennen die daarnaar snakten. Wat mij betreft, evenwel, ik verlangde toen nóch nu naar vrijheid. En dit terzijde: onder mensen vergist men zich al te vaak wat de vrijheid betreft. En zoals de vrijheid tot de meest verheven gevoelens gerekend wordt, zo behoort ook de beroving ervan tot de belangrijkste. Vaak heb ik in het circus voor mijn optreden een of ander stel kunstenaars bezig gezien aan de trapeze hoog tegen het dekzeil aan. Ze zwaaiden heen en weer, ze schommelden, ze sprongen, ze zweefden in elkaars armen, de ene droeg de andere met zijn tanden bij zijn haar. Ook dat is menselijke vrijheid, dacht ik dan, dat soevereine gevoel! Wat een bespotting van de heilige natuur! Geen gebouw bleef overeind bij het gelach van het apendom bij de aanblik van dat spektakel.
Neen, vrijheid wilde ik niet. Enkel een uitweg: rechts, links, om het even waarheen, ik had verder geen speciale verlangens; de uitweg mocht zelfs een begoocheling zijn: mijn verlangen was niet groot, het bedrog zou niet veel groter zijn. Wegkomen, weg! Alles behalve met opgeheven armen stilstaan, tegen de wand van een kist aangedrukt.
Vandaag zie ik het duidelijk in: zonder een zeer grote innerlijke rust ware ik nooit ontkomen. En inderdaad dank ik waarschijnlijk alles wat ik geworden ben aan de rust, die mij overkwam na die eerste dagen daar in het schip. En die rust dank ik dan weer in het bijzonder aan de scheepslui.
Goede mensen waren dat, ondanks alles. Ook nu nog denk ik met genoegen terug aan de klank van hun zware schreden, die destijds weerklonk in mijn halfslaap. Ze hadden de gewoonte om alles uiterst langzaam aan te pakken. Als er zich eentje in de ogen wou wrijven, dan trok hij zijn hand op als was het een gewicht van een klok. Hun grappen waren grof, maar hartelijk. Hun gelach ging steeds met een gevaarlijk klinkend maar onschuldig gehoest gepaard. Ze hadden altijd wel iets in hun mond om uit te spuwen en waar ze het spuwden kon hen niet schelen. Ze bekloegen zich steeds erover dat mijn vlooien op hen oversprongen; toch waren ze daarvoor nooit echt kwaad op mij: ze wisten immers dat vlooien op mijn vel gedijen en dat vlooien nu eenmaal springen, daar legden ze zich bij neer. Als ze vrij van dienst waren, kwamen er vaak enkelen in een halve kring om mijn kooi zitten, zonder veel te zeggen, knorden elkaar wat toe, rookten hun pijp terwijl ze zich op de kisten uitstrekten en kletsten zich op de knie van zodra ik ook maar de geringste beweging maakte. Af en toe was er een die een stok nam en me kittelde waar ik het aangenaam vond. Indien ik vandaag een uitnodiging zou ontvangen om een rondvaart op een dergelijk schip mee te maken, dan zou ik die uitnodiging wis en zeker niet aannemen, maar even wis en zeker is het dat het niet enkel odieuze herinneringen zijn, die ik daar op het tussendek opdeed.
De rust, die ik me eigen maakte in het gezelschap van deze mensen, weerhield me in de eerste plaats van alle pogingen tot vluchten. Als ik er vandaag op terugkijk, dan komt het mij voor dat ik op een of andere manier moet aangevoeld hebben dat, als ik dan al een uitweg moest vinden om te kunnen overleven, die uitweg niet bestond in het wegvluchten. Ik weet niet meer of vluchten wel mogelijk was, maar ik denk van wel: voor een aap zal vluchten altijd wel mogelijk zijn. Met mijn tanden in hun huidige staat moet ik zelfs bij mijn gewoonlijk notenkraken al voorzichtig zijn, maar toen zou het me op den duur toch hoe dan ook gelukt zijn om het deurslot door te knagen. Maar ik deed het niet. Wat zou ik daarmee ook gewonnen hebben? Men zou me, van zodra ik mijn kop naar buiten stak, weer gevangen hebben en in een nog slechtere kooi opgesloten. Of ik had kunnen vluchten naar de andere dieren, zoals de reuzenslangen in de kooi tegenover de mijne en mijn laatste adem in hun omarmingen kunnen uitblazen. Of als het me toch gelukt was om tot op het dek te geraken en overboord te springen, dan had ik enige tijd op de golven kunnen dobberen en was dan verzopen. Wanhoopsdaden. Ik berekende het niet op die menselijke manier, maar onder de invloed van mijn omgeving gedroeg ik me zo, alsof ik het werkelijk zo berekend had.
Berekenen deed ik dus niet, maar ik bekeek alles wel in alle kalmte. Ik zag die mensen op en af gaan, altijd dezelfde gezichten, dezelfde bewegingen, soms leek het me wel alsof er maar één was. De mens of deze mensen liepen ook ongemoeid rond. Zo werd me een hogere doelstelling stilaan duidelijk. Niemand heeft me toen ooit beloofd dat, als ik zou worden zoals zij, de tralies zouden weggenomen worden. Dergelijke beloftes voor wat ogenschijnlijk onmogelijk kon waargemaakt worden, werden niet gedaan. Maar als ze worden waargemaakt, dan verschijnen vervolgens plots ook daar de beloften, waar men ze vroeger vruchteloos zocht. Nu was er aan deze mensen niets dat mij speciaal tot hen aantrok. Indien ik een aanhanger geweest was van die vrijheidsdrang waarvan ik zo-even gewaagde, dan had ik zeker de wereldzee als de uitweg aangewezen, die ik in de droeve blik van deze mensen ontwaarde. Maar zeker bekeek ik hen al lang van te voren, nog alvorens ik aan dergelijke dingen dacht; het waren precies deze opgestapelde waarnemingen die mij uiteindelijk in de juiste richting dwongen.
Het was spotgemakkelijk om die mensen na te bootsen. Spuwen kon ik al vanaf de eerste dagen. We spuwden elkaar dan wederzijds in het gelaat. Het verschil bestond alleen hierin, dat ik nadien mijn gezicht proper likte, zij het hunne niet. De pijp rookte ik al gauw als een oude; als ik dan ook nog mijn duim in de pijpenkop drukte, dan juichte gans het tussendek. Alleen is het verschil tussen een lege en een gestopte pijp me lang duister gebleven.
De meeste moeite had ik met de jeneverfles. De geur ervan was een marteling; ik dwong mezelf met alle kracht, maar er verliepen weken voor ik mezelf overwon. Deze innerlijke strijd werd door de mensen ernstiger genomen dan om het even welk ander aspect van mijn ontwikkeling. Ook in mijn herinneringen maak ik niet echt een onderscheid tussen de verschillende mensen, maar toch was er een die steeds terugkwam, alleen of met kameraden, bij dag of nacht, op de meest verscheidene uren. Hij plaatste zich dan voor mij met de fles en gaf me onderricht. Hij begreep mij niet, hij wou het raadsel van mijn wezen doorgronden. Langzaam ontkurkte hij de fles en keek me dan aan, om te zien of ik het begrepen had. Ik beken dat ik hem steeds gretiger en met overijlde opmerkzaamheid aankeek, zon mensenleerling vindt een mensenleraar nergens ter wereld. Als de fles ontkurkt was, bracht hij ze naar zijn mond; ik volgde hem met mijn blik tot in zijn keel; hij knikt, tevreden met wat ik doe en zet de fles aan zijn lippen; ik, verrukt met een langzamerhand doordringend inzicht, krab me schreeuwend in het lang en het breed over mijn gans lijf. Dat maakt hem blij, hij zet de fles aan de mond en neemt een slok. En ik, in mijn ongeduld en mijn vertwijfeling om hem overijverig te volgen, bevuil mezelf in mijn kooi, wat hem dan weer veel voldoening geeft. Met een wijds gebaar ontdoet hij zich van de fles en neemt ze dan in één beweging weer tot zich en drinkt ze, in een overdreven pedagogische achterover gebogen houding, in één keer leeg. Ik ben uitgeput van dat al te grote verlangen, ik kan niet meer volgen, ik hang verzwakt tegen de tralies, terwijl hij het theoretische onderricht beëindigt door zich over de pens te wrijven en te grijnzen.
Dan pas beginnen de praktische oefeningen. Ben ik niet al volkomen uitgeput door de theorie? Jawel, al te zeer uitgeput. Maar dat hoort bij mijn lot. Desondanks grijp ik de aangereikte fles vast, zo goed als ik kan, ontkurk ze sidderend en door dat succes ontstaan er stilaan nieuwe krachten; ik hef de fles, in een perfecte imitatie van het origineel, zet ze aan mijn mond en werp ze met afschuw, met afschuw, hoewel ze leeg is en enkel de geur er nog in is, met afschuw werp ik ze op de bodem van mijn kooi, tot treurnis van mijn leraar, tot nog grotere treurnis van mezelf. En het is voor hem noch voor mij niet de minste troost, dat ik na het wegwerpen van de fles niet vergeet voorbeeldig over mijn buik te wrijven en daarbij ook nog te grijnzen.
Maar al te vaak verliep het onderricht op die manier. En het strekt mijn leraar tot eer: hij was niet verbolgen op mij; hij hield wel vaak zijn brandende pijp tegen mijn vel, tot het hier of daar, op een plek waar ik er niet gemakkelijk bij kon, begon te smeulen, maar dat loste hij dan zelf weer op met zijn reusachtige goede hand. Hij was niet boos op mij, hij zag immers in dat wij aan dezelfde kant stonden in het gevecht tegen de apennatuur in mij en dat ik het daarbij nog het zwaarst had.
Wat een overwinning voorwaar, zowel voor hem als voor mij, toen ik op een avond, voor een grote schare van toeschouwers er was waarschijnlijk een feest, er was een grammofoon, een officier had zich tussen de mannen gemengd toen ik op die bewuste avond, helemaal onopgemerkt een bij vergissing voor mijn kooi achtergelaten jeneverfles vastgreep en die onder de stijgende opmerkzaamheid van het gezelschap volgens de regels van de kunst ontkurkte, ze naar mijn mond bracht en zonder aarzeling, zonder enige grimas, als een vakkundig drinkebroer, met ronddraaiende ogen en klotsende keel, echt en waarachtig leegdronk, en niet meer als een vertwijfelde maar als een echt kunstenaar de fles wegwierp; helaas vergat ik daarbij me over de buik te wrijven, maar omdat ik niet anders kon, omdat het zich aan mij opdrong, omdat mijn zintuigen in een roes verkeerden, riep ik daarop kort en goed: Hallo! en barste los in mensengeluid en stortte mij met deze kreet in de gemeenschap der mensen. Hun reactie: Moet je nu horen: hij spreekt! voelde ik als een kus op heel mijn met zweet doordrenkte lichaam.
Ik herhaal: het trok mij niet aan om de mensen na te bootsen. Ik bootste na, omdat ik een uitweg zocht en voor geen enkele andere reden dan die. Overigens bracht die ene overwinning me bijzonder weinig voordeel. Mijn stem liet mij meteen weer in de steek en kwam pas na verscheidene maanden weer naar boven. Mijn tegenzin tegen de jeneverfles werd alleen nog sterker. Maar mijn richting was vanaf dan eens en voorgoed zonder meer duidelijk gesteld.
Toen ik in Hamburg aan de eerste dierentemmer toevertrouwd werd, zag ik meteen in dat er maar twee mogelijkheden voor mij openstonden: de Zoo of de variété. Ik aarzelde niet. Ik sprak tot mezelf: zet al je krachten in om in de variété te geraken, dat is je uitweg. De Zoo betekent alleen maar een nieuwe kooi met tralies, als je daar terechtkomt, ben je verloren.
En ik heb bijgeleerd, mijne heren. Ach, leren doet men als men moet; men leert als men een uitweg wil, men leert dan zonder weerga. Men houdt zichzelf onder controle met de zweep, bij de minste weerstand wordt men verscheurd. De apennatuur stoof al buitelend uit mij weg, zodat mijn eerste leraar daardoor voorwaar zelf echt aapachtig werd en mijn opleiding moest opgeven en in een hersteloord moest opgenomen worden. Gelukkig is hij snel weer komen opdagen.
Ik verbruikte echter vele leraars, ja zelfs verscheidene leraars te gelijkertijd. Toen ik zekerder geworden was van mijn capaciteiten, de duidelijke vooruitgang zag die ik maakte en mijn toekomst voor mij begon te dagen, nam ik zelf leraars aan, liet ze plaatsnemen in vijf aaneengesloten kamers en leerde bij alle vijf tegelijk, terwijl ik heen en weer sprong van de ene kamer naar de andere.
De vooruitgang die ik maakte! Dat van alle kanten binnendringen in de hersenen van de stralen van het weten! Ik verzeker u: het maakte me gelukkig. Maar ik geef ook grif toe: ik overschatte het niet, toen al niet en des te minder vandaag. Door een krachtinspanning, die zich tot nog toe op aarde niet opnieuw heeft voorgedaan, heb ik het opleidingsniveau bereikt van de doorsnee Europeaan. Op zichzelf is dat misschien niets bijzonders, maar voor mij betekende het toch maar dat het mij uit mijn kooi hielp en mij deze heel bijzondere uitweg bood, deze mensenuitweg. Er is een mooie Nederlandse uitdrukking: de biezen pakken; welnu, dat heb ik gedaan: ik heb de biezen genomen. Een andere weg was er niet, steeds ervan uitgaande dat de vrijheid geen optie was.
Als ik terugblik op mijn ontwikkelingsgang en het einddoel ervan, dan mag ik niet klagen, maar evenmin ben ik volledig tevreden. Met mijn handen in de broekzakken, de fles wijn op tafel, zit ik half liggend in de schommelstoel en staar door het venster. Komt er bezoek, dan ontvang ik hen zoals het hoort. In de voorkamer zit mijn impresario; als ik bel, dan komt hij en luistert naar wat ik te zeggen heb. Elke avond is er wel een voorstelling en mijn succes houdt niet op steeds aanzienlijker te worden. Als ik s nachts terugkom naar huis van een banket, of van een wetenschappelijke bijeenkomst of van een gemoedelijk samenzijn, dan wacht me daar een halfgedresseerd apinnetje en ik laat me bij haar graag eens gaan, zoals apen doen. Overdag wens ik haar niet te zien; ze heeft namelijk in haar ogen de waanzin eigen aan verwarde gedresseerde dieren; ik ben de enige die dat merkt, en ik kan het niet verdragen.
Alles samen genomen heb ik echter bereikt, wat ik wilde. Men kan niet zeggen dat het niet de moeite waard is geweest. Voor het overige wens ik over niemand een oordeel uit te spreken, het is enkel mijn bedoeling de kennis vermeerderen, ik breng enkel verslag uit, ook voor u, hoge heren van de Academie, heb ik slechts mijn verslag uitgebracht.
vertaald door Karel D'huyvetters, 17-18 april 2007
Categorie:literatuur Tags:literatuur
17-04-2007
Jim Jones & David Koresh
In 1978 vielen er meer dan 900 doden in Jonestown (foto), een religieus kamp in de jungle van Guyana. De leider van de sekte, Jim Jones, stierf er door schotwonden, waarschijnlijk door zelfmoord of wederzijdse moord met enkele van zijn nauwste medewerkers; de meeste van zijn volgelingen dronken een snelwerkend gif.
In 1993 viel de Amerikaanse overheid binnen in een religieuze gemeenschap, de Branch Davidians, geleid door een man die zich David Koresh noemde. Er waren beschuldigingen van bezit van verboden wapens (en dat wil wat zeggen in Amerika, waar het bezit en dragen van vuurwapens in de grondwet staat), druggebruik, mishandeling, ook van minderjarigen, seksueel misbruik van minderjarigen en nog een reeks andere misdaden. Bij de eerste confrontatie vielen er tien doden: vier agenten en zes Davidians. Er volgde een belegering die 51 dagen duurde en eindigde met een bestorming met tanks en traangas. 79 Davidians vonden de dood, onder wie 21 kinderen.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden van hoe verkeerd het kan gaan als mensen vreemde dingen beginnen te geloven. Het toont ook aan dat mensen extreem goedgelovig kunnen zijn. De volgelingen van Jones hadden al hun bezittingen en persoonsbewijzen aan hun leider afgestaan. De Davidians stonden zelfs hun kinderen af.
Met het zelfde ongeloof waarmee wij terugblikken op deze faits divers, denken we met verbijsterd onbegrip na over wat er gebeurd is op zovele momenten van de geschiedenis, tot in onze tijd, bijvoorbeeld bij het uiteenvallen van Joegoslavië, wanneer bevolkingsgroepen die honderden jaren min of meer vreedzaam naast elkaar geleefd hadden, plots elkaar naar het leven stonden, vaak op de meest beestachtige wijze. Pas na twee maanden bombardementen door de NAVO kon in 1999 een einde gemaakt worden aan de bloedige wederzijdse etnische zuiveringen: grootschalige moordpartijen, massale verkrachtingen, zinloze vernieling.
De meeste mensen kennen meestal en zonder daar diep te hoeven over na te denken, het verschil tussen goed en kwaad. Maar diezelfde mensen doen, onder bepaalde omstandigheden, toch de verkeerde dingen. Waarom? Meestal zijn ze, net als de volgelingen van Koresh en Jones, overtuigd dat ze niet anders kunnen, dat er redenen zijn om toch zo te handelen. Dat moeten ook de volgelingen van Hitler, Stalin en Pol Pot gedacht hebben. Het is dus mogelijk mensen van alles wijs te maken, zeker als men beschikt over macht en mediamiddelen. Mensen raken dan overtuigd van wat men hen onverdroten voorliegt en verdringen hun natuurlijke kritische vermogens en moreel aanvoelen onder invloed van de directe dreiging die van de machthebbers uitgaat.
Dat zelfde mechanisme is aan het werk in de godsdiensten die zich steunen op de Bijbel: joden, christenen en moslims. Religieuze leiders en een hun medewerkers leggen regels voor het denken en handelen op aan hun gelovigen. Indien die leiders bovendien beschikken over macht en daar ook gebruik van maken, zijn de gevolgen even desastreus als bij totalitaire regimes, denk aan de excessen van de sharia, ook vandaag nog. Maar ook de blijvende machtspositie van christelijke organisaties in onderwijs en ziekenzorg, bijvoorbeeld, zijn potentieel gevaarlijke structuren.
Mensen leven samen, we zijn met zovelen op deze wereld dat het niet anders kan. Hoe wij dat doen, moeten wij samen vrij kunnen beslissen in overleg. Daarbij mogen we geen ander gezag erkennen dan dat van de mens zelf; geen mens mag zich daarbij beroepen op bovennatuurlijke krachten of zichzelf charismatische macht aanmatigen, of een positie van ongecontroleerde uitzonderlijk grote macht of invloed innemen gedurende een langere periode. Geweld mag, ook en zeker door de staat zelf, enkel gebruikt worden als er werkelijk geen andere mogelijkheid meer is om de fundamentele rechten van de mens te vrijwaren.
Onze democratie mag dan af en toe wankelen, zij is veruit te verkiezen boven elk bekend alternatief. Laten we dus op onze hoede zijn als iemand zegt dat zijn godsdienst geen democratie is, of dat je een bedrijf niet kan runnen als een democratie. We weten waar wij dan onvermijdelijk terecht komen.
15-04-2007
opera: Francesco Cilea
In de wereld van de opera heb je naast de allergrootsten, zoals Verdi, Puccini, Bellini, Rossini, Donizetti, Wagner, Händel, Mozart, Monteverdi en Strauss, om de meest bekende eens op een rijtje te zetten, ook mindere goden. Sommigen hebben heel weinig voor de opera geschreven, maar des te meer andere muziek, zoals Beethoven en Shostakovich, anderen hebben gewoon weinig geschreven. Een van hen is Francesco Cilea (1866-1950). Als kind raakte hij onder de indruk van Bellinis muziek; zijn muzikaal talent werd vroeg opgemerkt en hij mocht muziek studeren aan het Conservatorium in Napels, waar hij door hard werk en veel talent uitzonderlijk goede resultaten behaalde. Zijn eindwerk was een opera, Gina en de schooluitvoering werd nog eens overgedaan in een echt theater; hij kwam onder contract bij de grote uitgever van operamuziek, Sozogno. Op hun verzoek schreef hij in 1892 La Tilda, een verismo-opera in de stijl van Cavaleria rusticana, waarmee Sozogno goed geld hoopte te verdienen. Maar Cilea was er niet met zijn hart bij en het werd een mislukking. In 1897 volgde zijn versie van Larlesiana, met het bekende Lamento di Federico: E la solita storia del pastore, door Caruso (foto) zo beroemd gemaakt als op onze dagen Nessun dorma uit Puccinis Turandot door Pavarotti.
De enige opera van Cilea die ook vandaag nog eens opgevoerd wordt, is Adriana Lecouvreur, met de bekende sopraanaria Io son l'umile ancella, die vaak opduikt op recitals en in radioprogrammas.
Na nog enkele andere mislukte pogingen om een succesopera te schrijven, onder meer met de steun van het fascistische regime, gaf Cilea het op en wijdde zijn verdere leven aan de muziekopleiding, uiteindelijk als directeur van het conservatorium van Napels, waar hij zijn carrière begonnen was. Hij ging op pensioen in 1936, maar leefde nog tot 1950 als ereburger in Varazze in Liguria.
Als je de twee vermelde arias beluistert, dan zal je met mij toegeven dat het onbegrijpelijk is dat iemand die zon pareltjes kon schrijven, nooit echt doorgebroken is. Als je dan bedenkt dat Verdi, Donizetti en Rossini elk tientallen operas op hun naam staan hebben Wat maakte het verschil? Werkkracht? Talent? Toevallige omstandigheden? Wat maakt de ene componist tot een uitzonderlijke figuur in de wereldgeschiedenis en de andere tot een voetnoot?
Luister eens naar een aria van Cilea, mooier kan het niet.
De naam Edmund Wilson zegt je meer dan waarschijnlijk niets. Onlangs pikte ik een boek van hem op in een goedkope Pelican herdruk, de non-fiction afdeling van Penguin, zoals Puffin de jeugdafdeling is. Een pelikaan is wat steviger, wat zwaarder ook dan een pinguïn, terwijl een puffin, een papegaaiduiker, heel wat lichter is en er een beetje uitziet als een clown.
Edmund Wilson (1895-1972) was een Amerikaans literair criticus. Hij las dus boeken en besprak die voor literaire tijdschriften. Natuurlijk las hij ze niet zo oppervlakkig als jij en ik: hij wist dat hij er een boekbespreking moest aan overhouden en dat die met aandacht zou gelezen worden door de vele lezers van de belangrijke tijdschriften waarvoor hij schreef en, niet te vergeten, door zijn collegae die op de loer lagen om hem bij elke typefout, bij elke lapsus door de mangel te halen. Dus moest hij zijn huiswerk maken en in de verzameling essays The Triple Thinkers van 1952 heeft hij dat gedaan, zoals ze ginds zeggen with a vengeance: niet gezeverd, zeggen ze bij ons. Er zit een beetje van alles tussen: een paar herinneringen aan zijn schooltijd, ter gelegenheid van het afsterven van een leraar of collega; de tekst van een lezing aan Princeton in 1940, over literaire kritiek, jawel; een antwoord op de vraag of verzen maken nog in is; een pleidooi voor het lezen van Pushkin, ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van diens overlijden, in 1937, met een bespreking van Evgeny Onegin en een prozavertaling van De bronzen ruiter; en verder bijdragen over A.E. Housman, Flaubert, Henry James, J. J. Chapman, Bernard Shaw bij zijn 80ste verjaardag, Ben Jonson (niet erg lovend), en ook een (te) lang essay over Marxisme en literatuur.
Akkoord, het zijn grotendeels vergeten auteurs, maar dat waren ze toen ook al, dus dat is geen reden om de essays niet te lezen. Een erg goede reden om het wel te doen is dat ze, ondanks hun lengte, buitengewoon vlot lezen, omdat ze zonder meer buitengewoon goed geschreven zijn. Het is een plezier om de welgebouwde zinnen te volgen terwijl de auteur zijn gedachten ontvouwt voor jouw kritische geest. Hij geeft je net genoeg informatie om te blijven lezen, ook al heb je nooit van de auteur in kwestie gehoord en er zeker nooit iets van gelezen. Het is interessant, omdat hij het interessant maakt en met sommige van zijn onderwerpen is dat geen kleine verdienste. Een aanrader dus, al kan ik me niet voorstellen dat jullie nu allemaal rechtspringen en naar de (tweedehandse) boekhandel of naar de bibliotheek stormen. Maar misschien, als je ergens een boek van hem ziet liggen op een rommelmarkt, dat je die 50 cent toch maar neertelt, je weet nooit.
Edmund Wilson was een man van de wereld: de juiste opleiding, de beste universiteiten, de beste uitgevers, de betere tijdschriften (The New Yorker!), aan huis bij de beste families, altijd te vinden in de betere restaurants en hotels, een gast op elke grote receptie. Hij was ook een onvermoeibare versierder, trouwde verscheidene keren, deed zelfs Anais Nin een aanzoek, met bijkomend aanbod om haar te leren schrijven
Voor Nabokov-liefhebbers is Wilson een oude bekende. Hij was het die de jonge Nabokov na zijn aankomst in Amerika, gevlucht, na zijn meer dan overhaast vertrek uit Rusland na de revolutie, voor het Nazisme, eerst uit Berlijn en dan nog eens uit Parijs, een baan bezorgde en hem introduceerde bij uitgevers en tijdschriften. Hij was het ook, die later Lolita maar zozo vond, wat Nabokov natuurlijk niet gelukkig maakte. Maar het was vooral zijn reactie op Nabokovs monumentale vertaling van en commentaar bij dat zelfde Evgeny (of Eugene) Onegin van Pushkin die de twee voorgoed uit elkaar dreef, met scherpe open brieven over en weer. Je moet ook maar durven: Nabokov was tenslotte een gepubliceerd Russisch auteur, een taalvirtuoos en stilist in zijn eigen taal voor hij dat ook werd in het Engels, leraar Russisch aan Cornell University, a native speaker. Wilson las ook Russisch en meende Nabokov te moeten terechtwijzen, niet alleen op stilistische subtiliteiten, maar ook op feitelijke taalkennis. Hij zal het geweten hebben
Wilson was geen gemakkelijk man. Hij lag niet wakker van de gevolgen van of de reacties op zijn kritische stukken. En zijn kritiek bleef niet beperkt tot de literatuur. Politiek was hij een democrat en hij was niet mals voor de politiek van de republikeinen. Hij was een tegenstander van de Koude Oorlog en van de inmenging in Vietnam, weigerde zelfs zijn belasting te betalen, maar of dat helemaal uit politieke overtuiging was
De titel van het boek: The Triple Thinkers is een citaat uit een brief van Flaubert aan Louise Colet in 1853: À l'heure qu'il est, je crois même qu'un penseur (et qu'est-ce que l'artiste si ce n'est un triple penseur?) ne doit avoir ni religion, ni patrie, ni même aucune conviction sociale. Le doute absolu maintenant me paraît être si nettement démontré que vouloir le formuler serait presque une niaiserie.
Een (goed!) literair criticus en zeker Wilson verdient best een dergelijk epitheton ornans, maar laten we het met een double entendre bij een double thinker houden, dat is al lof genoeg.
13-04-2007
fietsen
Ik weet niet of het in uw hoekje van Vlaanderen of Nederland ook zo is, maar hier in Werchter wemelt het van fietsers: wielertoeristen in indrukwekkend dichte drommen, niet alleen op zondagmorgen, maar de hele week door; kleinere groepjes even kleurrijk uitgedoste ouderen of jongeren, van s morgens vroeg tot s avonds laat; senioren in gemengde of geslachtelijk gescheiden bescheiden pelotons, meestal in de tijd tussen het middagmaal en het vieruurtje; eenzame hardrijders die niet op- of omzien en hun kilometers afmalen in verbeten Kantiaans plichtsbesef; de gepensioneerde buren die hun dagelijkse trip volbrengen naar de krantenwinkel, de bakker of beenhouwer, of hun lichtlopend gezondheidswandelingetje.
De fietsen die ze zo trots bestijgen schitteren feestelijk in de kermiszon en verraden door hun ondraaglijke lichtheid of hun lichtmetalen stoerheid en subtiel afwijkend zilvergrijs design en spitsvondige techniek de vele euros die er achteloos voor neergeteld zijn.
Fietsen is gezond. Ik ben dan ook een grote voorstander van fietsen, al doe ik het zelf niet veel meer, het komt er meestal niet van. Als je bij een club of ploeg of groep behoort, dan moet je op de afspraak zijn, er is de sociale druk en het groepsgevoel, ook al voel je de frietjes nog op je maag of de stramme benen van de vorige uitstap. Voor mij is de aanblik van de uitwaaierende kuddes in fluo-kleuren gehulde rood-aangelopen groot-, schoon-, peet-, ruil-, stief- en andere vaders met glanzend geoliede en scherp afgelijnde spieren, in zwarte spannende short-met-ingebouwd-zeemvel een overtuigende demonstratie van hoe ik op mijn oude dag niet wens naar buiten te komen. Daarin ligt geen verwijt verborgen, of kritiek of hoon: het is niets voor mij, dat is al; als anderen zich daarbij goed voelen: vooral doen!
Toch maak ik mij, samen met toch nog enkele anderen, neem ik aan, wel eens behoorlijk druk over het arrogante rijgedrag van vooral de semi-professioneel aangetutte would-be flandriens van alle leeftijden, alleen of in dreigende horden. Zij nemen het niet erg nauw met de klassieke verkeerstekens, rode lichten inbegrepen, met hun geëigende plaats op de weg, met het al bij al toch verplicht gebruik van de vele goede fietspaden die we allemaal mee betalen met het al te ruim bemeten belastingsgeld, met oversteken en met de voorrangsregels. Zij rekenen erop dat zij gezien worden en dat men met hen rekening houdt, want Zij Zijn Aan Het Fietsen, en dat is toch iets helemaal anders dan gewoon met de fiets ergens naartoe rijden. Net als vrachtwagenchauffeurs vinden zij dat andere weggebruikers zich spontaan moeten aanpassen aan hun speciaal tweewielig voorkeurstatuut, waarbij remmen en weer optrekken vanzelfsprekend zoveel als mogelijk moeten vermeden worden, ook al omdat die beide activiteiten indien uitgelokt door anderen steevast begeleid moeten worden met verontwaardigd verbaal en gesticulair omhaal, wat de bloeddruk en het hartritme nog meer de hoogte in jaagt.
En wij, de niet-fietsende zwijgende minderheid laat die zelfverklaarde bolsjewieke meute maar begaan, want wat doe je eraan? Als je met de wagen bent, blijf je het best veilig uit hun buurt, want zij zijn de zwakke maar o, zo zelfbewuste weggebruiker. Ben je te voet, dan verlaag je jezelf daardoor meteen tot het weinig benijdenswaardige statuut van toeschouwer en ben je niet eens een blik waard, tenzij de blikjes die ze vrolijk in je voortuintje kieperen.
Het is een onschuldige bezigheid, fietsen. Maar net zoals bij het autorijden en het supporteren komen daarbij onvermijdelijk allerlei zeer kleinmenselijke trekjes naar boven.
Toch predik ik hier met veel nadruk grote verdraagzaamheid tegenover onze fietsende medemens. Ik zou het immers niet graag meemaken dat ze hier straks massaal afstappen om fluitend hun opgekropte blaas moegetergd maar tevreden kreunend en met glazige blik volop genietend te ledigen tussen mijn geelknoppige mahonias, nederige dwergconiferen en de blakend bloeiende blozende pieris formosa
Een acrobaat is een artiest, een lenige, krachtige en uitstekend getrainde atleet, die ons laat zien wat uitzonderlijk getalenteerde mensen met hun lichaam kunnen doen na eindeloos oefenen. Vroeger waren dat vooral koorddansers, maar in het moderne circus zijn de mogelijkheden onbeperkt.
Het woord komt, misschien via het Duits en het Frans, waar het blijkbaar vroeger voorkomt dan bij ons, van het Grieks akrobatos, en dat betekent: op de toppen van je tenen lopen; in het klassieke Grieks had het woord echter niets te maken met een acrobaat, een koorddanser is daar een schoinobatès; batein betekent stappen, lopen, gaan; schoinion is een koord, een touw; akra is een top, een uitsteeksel. Een acrobaat loopt niet op zijn tenen, hij of zij loopt niet gewoon op de grond maar op of naar hogere plaatsen (akra), bijvoorbeeld op een touw dat (hoog) boven de grond gespannen is. Het is dus potjeslatijn, of beter: potjesgrieks.
Het lijkt er dus op dat de Fransen en de Duitsers voor de koorddansers een nieuw woord gemaakt hebben, kwestie van het wat speciaal te doen klinken. Dat komt wel meer voor in de wereld van de kunsten en het amusement, denk maar aan de kermis, vroeger, waar de mensen naar binnen gelokt werden met allerlei florissante praatjes en ingewikkelde woorden voor vrij eenvoudige dingen: het gevecht met de beer was steevast de lut met de beer; acrobaten die, op hun rug liggend, voorwerpen of collegas op hun voeten in de lucht balanceren en bewegen zijn antipodisten, letterlijk: tegenvoeters; een goochelaar (onzekere etymologie: joculari? guichelen?) was een schamoteur (van het Spaans escamotar, iets laten verdwijnen), een buikspreker is een ventriloquist (van het Latijn venter, buik en loqui, spreken), een monocyclist rijdt op een fiets met één wiel, een krachtpatser of een kermisworstelaar is een hercuul en je hebt ook nog trapezisten, voltigeurs, dompteurs, clowns, equilibristen, contorsionisten of slangenmensen &c. In het Frans heb je zo ook een prachtige tongbreker: prestidigitateur: een goochelaar met heel rappe (presto!) vingers (digitus).
Het zal allemaal ook wel te maken hebben met het zeer internationale circus- en amusementsvolkje, dat woorden uit alle mogelijke talen een beetje aanpaste aan de lokale taal.
Kom binnen, kom binnen, het spel gaat beginnen!
Een Leuvense prof zei me eens bij het begin van het nieuwe academiejaar: het circus gaat weer beginnen; t zijn nieuwe beesten, maar t zijn dezelfde clowns
09-04-2007
Een zwarte legende
Black is beautiful
Zwart is niet mooier dan wit en ook niet minder mooi. Zwart is gewoon een kleur, of wetenschappelijk juister: de afwezigheid van kleur; een zwart oppervlak weerkaatst het licht niet. Toch heeft zwart een sinistere bijklank. Bij ons is het de kleur van het rouwen. Als je op de zwarte lijst staat, betekent dat niets goeds. In het zwart werken of kopen mag niet, maar een zwarte markt is er altijd al geweest, zwart geld evenzeer. De pest heet ook de Zwarte Dood. Als we de dingen zwart inzien, zijn we depressief, we hebben dan een zwarte bril op. Er zijn zwarte bladzijden in onze geschiedenis, zoals een bepaalde zwarte zondag. In de oorlog waren de zwarten de collaborateurs en die naam is als scheldnaam blijven bestaan voor alle flaminganten. Er zijn talloze uitdrukkingen waarin zwart de betekenis heeft van slecht, verkeerd. Je zou er een zwartboek kunnen mee vullen, met daarin een hoofdstukje voor zwarte humor.
De etymologie van zwart is waarschijnlijk dezelfde als die van het Latijnse sordidus, vuil. Het Duits heeft schwarz, het Engels kent nog swart en swarthy.
Wat we in het Nederlands niet kennen, bij mijn weten, is de uitdrukking zwarte legende. We vinden ze terug in het Spaans: la leyenda negra, waar ze in het algemeen betekent: een veralgemeende ongunstige opinie over iets of iemand, meestal ongegrond. Dat kan dan zijn: de zwarte legende van Spanje, of van de (Spaanse) Inquisitie, van de Kruisvaarten, van de katholieke kerk, van Panama, van de (Spaanse!) Borgias, van de Medicis of zelfs van paus Pius XII. Ook buiten het Spaans vinden we de term steeds meer terug, zeker in het Engels, al ontbreekt hij nog in de Britannica van 1968. Buiten het Spaans heeft de uitdrukking niet de algemene betekenis, maar verwijst ze naar de kwade faam van Spanje, vooral wegens de rol van de inquisitie en van Filips II als verdedigers van de katholieke kerk.
De uitdrukking gaat terug op een boek uit 1914 van Julian Juderias: La leyenda negra y la verdad historica. Daarin verwijst de auteur naar al het slechte dat over Spanje verteld wordt, vooral sinds het midden van de zestiende eeuw en probeert hij de reputatie van Spanje te herstellen, vooral door aan te tonen dat de argumenten tegen Spanje ongegrond of historisch onjuist zijn.
Wat is het precies dat men aan Spanje verwijt? Zoals het meestal gaat met verwijten, is dat moeilijk precies te zeggen. Ongetwijfeld was Filips II een man die erg rechtlijnig dacht. In de confrontatie met het protestantisme zag hij zich als door God zelf aangesteld als de verdediger van het ware geloof en hij heeft die taak met alle middelen proberen waar maken. Maar daarin verschilt hij nauwelijks van de andere vorsten van zijn tijd, of van alle tijden Ongetwijfeld was de Spaanse inquisitie een instelling die de grove middelen niet schuwde, maar ook dat is eigen aan grootmachten, ook vandaag nog. De katholieke kerk is in Spanje tot ver in de twintigste eeuw zeer machtig én behoudsgezind gebleven. Er is de langdurige dictatuur van Franco, de dubbelzinnige houding tijdens de tweede wereldoorlog
Er is nog een ander aspect, dat voortdurend terugkomt, meestal zijdelings of onderhuids. In Spanje waren de Arabieren binnengedrongen in Europa en leefden er samen met de Europese bevolking én met de talrijke Joden die daar een onderkomen hadden gevonden. Het was een smeltkroes van culturen en rassen en hoewel de groepen ook grotendeels onderscheiden bleven, waren er toch talrijke gemengde huwelijken. Dat gemengde bloed is iets dat men de Spanjaarden steeds heeft verweten, ten minste impliciet, in zoverre zelfs dat sommige Spanjaarden zelf zich beginnen beroepen op hun zuiver bloed, zoals de Spaanse adel verwees naar zijn blauw bloed, in tegenstelling tot dat van de moren. Dezelfde redenering vinden we terug in de wetten die de Nazis in Duitsland tegen de Joden en andere groepen uitvaardigden om het bloed en het ras zuiver te houden.
De geschiedenis van Spanje is er een van voortdurende strijd: de reconquista of de herovering van het hele grondgebied op de Arabieren, de verdrijving van de Moslims en van de Joden en de vrijwaring van het protestantisme. Wanneer Spanje dan een wereldmacht wordt, een rijk waar de zon niet ondergaat, is het de ambitie van keizer of koning om de hele wereld te onderwerpen en zuiveren van elke afwijkende opinie. Dat dit bij andere mogendheden zeer sterke reacties opriep is evident. Dat onafhankelijke geesten zich verzetten tegen zoveel autoritaire onverzettelijkheid, ligt voor de hand.
En zo ontstond la leyenda negra. Zeker, het is een legende, dus niet stevig gesteund op feiten en op historisch onderzoek naar de waarheid. Allerlei vijanden van Spanje hebben eeuwenlang de feiten zeker verdraaid, of aangedikt, of eenzijdig benaderd. Maar legenden ontstaan niet zomaar, er is meestal een historische grond en die is hier zeer duidelijk aan te wijzen: de inquisitie en Filips II zijn nu eenmaal geen hoogtepunten uit onze beschavingsgeschiedenis. Toch moeten we toegeven dat men ook over andere landen zwarte legenden zou kunnen vertellen; de vervolging van de katholieken in Engeland, de godsdienstoorlogen in Duitsland, de vervolging van de protestanten in Frankrijk, de uitroeiing van de oorspronkelijke bewoners van Noord- en Zuid-Amerika En dan spreken we nog niet over wat er in meer recente tijden is gebeurd in Armenië, Rusland, Nazi-Duitsland, Zuidoost Azië
En toch blijft Spanje een reputatie behouden, gebouwd op vele eeuwen turbulente geschiedenis, tot op vandaag. Beelden van Torquemada, de Grootinquisiteur, van een in het zwart geklede Filips II, van Guernica, van Goyas gruwelen van oorlog en vervolging, van Cortez en Pizarro in Zuid-Amerika zijn ons in het geheugen gebrand.
La leyenda negra.
08-04-2007
opera: Boris Godunov
We kennen Modest Musorgsky (1839-1881) waarschijnlijk het best van zijn Beelden uit een tentoonstelling, georkestreerd door Ravel, van de Nacht op een kale berg, herwerkt door Rimsky-Korsakov, die trouwens ongeveer alles wat Musorgsky ooit componeerde herwerkt heeft, en van zijn vele liederen, zoals de Liederen en dansen van de dood, waarvan ik hier onlangs nog een van de teksten vertaalde.
In zijn korte leven - hij stierf zwaar depressief en geplaagd door drankzucht (zie het schilderij hiernaast) toen hij 42 was - schreef hij ook nog werk voor de opera, waarvan Boris Godunov het meest bekende is en ook het enige werk dat hij zelf volledig heeft afgewerkt. Hij schreef de opera in zeer korte tijd en zonder enige opleiding of ervaring in het genre. In de originele versie werd het geweigerd, maar na een herwerking in 1872 werd het dan toch opgevoerd in 1874, met groot succes. Het staat nu vast op het repertoire overal ter wereld.
Het verhaal komt uit de Russische vaderlandse geschiedenis en Musorgsky gebruikte Pushkins gelijknamig drama als losse basis voor zijn opera. Heel kort gezegd komt het hierop neer: Tsaar Ivan de Verschrikkelijke stierf in 1584 en liet twee zonen na: Fjodor, die hem opvolgde en Dmitri, de tsarevitsj of zoon van de tsaar. Fjodor was evenwel geen groot licht en Boris Godunov, een bojaar ofte adellijke grootgrondbezitter, werd als regent aangesteld. In 1591 werd de jonge Dmitri vermoord en de verdenking viel meteen op Boris. In 1598, na de dood van Fjodor, laat Boris zich tot tsaar kronen, maar wordt gekweld door wroeging en het wantrouwen van zijn omgeving. Zes jaar later ontvlucht Grigori, een jonge monnik, het klooster en geeft zich uit voor de vermoorde Dmitri. Hij krijgt veel aanhangers en rukt op naar Moskou om Boris van de troon te stoten. Boris bezwijkt onder de druk van de gebeurtenissen en sterft. De valse Dmitri wordt verwelkomd als de nieuwe tsaar, samen met zijn geliefde Marina, een Poolse katholieke prinses.
Met dit materiaal, dat elk Russisch kind kende, heeft Musorgsky een opera gebouwd in zeven krachtige scènes, met grote arias voor verscheidene hoofdrollen, uitgebreide koorzangen en een machtige orkestratie.
Op 7 maart 2007 bracht Mezzo een zeer overtuigende super-vertoning van het Salzburgse Paasfestival van 1998, met de Berliners onder Abbado en een indrukwekkende groep solisten en uitgebreide koren, in een imponerende moderniserende maar gelukkig niet-storende enscenering en een efficiënte regie. Het is een lange opera, meer dan die uur muziek, maar vervelen doet het nooit. Wel is het voor liefhebbers die geen Russisch kennen en die niet vertrouwd zijn met de Russische geschiedenis, niet altijd gemakkelijk om volgen, zelfs niet met (Franse) onderschriften, maar dan leun je gewoon achterover in je zetel en geniet gewoon van de muziek: bij Wagner, Verdi of wie dan ook is het al even vaak niet te doen om het verhaal te volgen in al zijn complexiteit. Dit is romantische opera op zijn best, met grootse gebaren, wilde gevoelens, stormachtig confrontaties, massale tonelen, historische gebeurtenissen op grote schaal. Aan het einde heb je het gevoel dat je iets belangrijks hebt meegemaakt.
En dat kan je toch niet zeggen na weer een aflevering van een of andere soap of de zoveelste Amerikaanse detectiveserie
05-04-2007
10.000
Ik kan toch niet laten om even te vermelden dat we weer een mijlpaal gepasseerd zijn: tienduizend unieke bezoekers en ondertussen ook al veertien duizend pageviews. De statistieken per dag, week of maand gaan op mysterieuze manier op en neer. Bezoekers laten af en toe een vriendelijke boodschap. Dat geeft me allemaal goede moed en veel inspiratie. Tot morgen!
Karel
op de foto: het statige herenhuis in het Heldenpark van Eeklo, de stad waar ik mijn jeugd doorbracht.
abnormale seksualiteit
Dat er in onze samenleving homoseksuelen zijn, dat weten we, hebben we altijd geweten. Er heerst wel nog altijd onzekerheid in wetenschappelijke kringen over de vraag: waarom zijn mensen homo? En die onzekerheid grijpen sommigen dan aan om te stellen dat homoseksualiteit niet alleen iets anders is dan de hetero-versie, maar ook, tja, minder, abnormaal, niet even goed, afwijkend en nog meer eufemistische of ook ronduit beledigende adjectieven. Ik weet natuurlijk zelf ook niet of het gaat om een natuurlijke geaardheid dan wel een bewuste keuze of een combinatie van de twee of een nog veel ingewikkelder samenspel van genen en menselijke historiciteit. Het ziet er ook naar uit dat het nog wel even kan duren voor we er het fijne zullen van weten. Maar heeft het veel belang?
In alle geval niet voor de meeste mensen, homoseksuelen, vrienden en familieleden, werkgevers &c. Maar blijkbaar wel voor de katholieke kerk. Zij kijken niet naar hun medemens zoals hij is, maar zoals hij zou moeten zijn. Zij hebben voor alles een ideaalbeeld, en wie daaraan niet beantwoordt, is zondig. Het ideaal van de menselijke seksualiteit vinden ze, in goede Aristoteliaanse traditie, in het telos, het einddoel: de menselijke voortplanting. En omdat homoseksuele paring niet tot voortplanting kan leiden, is die verkeerd, zo simpel is dat voor een katholiek.
Als we dat even overdenken, dan moeten we toch wel toegeven dat dit een erg primitieve manier van redeneren is, ja, een vrijwel dierlijke manier van denken over menselijke seksualiteit, en over de mens als levend wezen in het algemeen. We eten om energie naar binnen te werken, en wie niet eet gaat dood. We drinken om voldoende vocht in ons lichaam te houden, anders gaan we dood. En zo verder. De mens heeft evenwel van het voldoen die basisbehoeften in de loop van zijn geschiedenis wel iets anders gemaakt dan het pure stillen van de honger en de dorst, en dat noemen we cultuur. In die cultuur is het bevredigen van de basisbehoeften nog slechts een ver vertrekpunt voor wat de mens doet. Welnu, ook van het beleven van de seksualiteit heeft de mens sinds de meest primitieve tijden iets meer gemaakt dan de loutere voortplanting. In die primitieve tijden wist de mens overigens niet eens dat seksualiteit leidde tot voortplanting, zodus
Seksualiteit herleiden tot voortplanting is het miskennen van ongeveer alles wat seksualiteit zo aantrekkelijk maakt. Het is trouwens de natuur zelf die daarin een flink handje toesteekt: als we alleen maar aan seks zouden denken als we van plan zijn om ons voort te planten
In science fiction-verhalen vind je vaak fantasieën over de menselijke voortplanting in de toekomst, bijvoorbeeld een maatschappij waarin de voortplanting helemaal uit de handen van het individu genomen is en toevertrouwd aan de staat. Wellicht is dat de natte droom van onze Waalse harde-lijnbisschop: voortplanting herleid tot haar essentie: eicel en spermatozoïde ontmoeten elkaar nog enkel in vitro, zonder al dat emotionele menselijk gedoe! Als men ziet hoe rampzalig men met voortplanting omgaat in de armste gebieden van bijvoorbeeld Afrika, dan is enige staatsinmenging niet eens zon slecht idee
Maar in dezelfde SF-fantasieën is seks dan weer herleid tot zijn essentie: genieten In onze moderne maatschappij is die natte droom zo goed als gerealiseerd, want wij hebben op mechanische of chemische wijze seks en voortplanting netjes gescheiden, behalve voor die paar keer dat het om voortplanting gaat en zelfs dan moeten we meer en meer een beroep doen op de wetenschap
Er is altijd al een seksuele cultuur geweest, men zou zelfs kunnen stellen dat elke culturele uiting over seksualiteit gaat En er is ook altijd al een homoseksuele cultuur geweest, met zeer sterke invloeden trouwens in zowat alle kunstvormen. Abnormaal, zegt onze bisschop bloednuchter, geretardeerd zelfs, infantiel dus. Ach, waarom maak ik me toch druk over zon figuur, gehuld in een achttiende-eeuws plunje, met een filosofie uit de donkerste middeleeuwen, lid (al durf ik dat woord hier nauwelijks gebruiken) van een aftandse vereniging met winstgevend doel maar zonder nuttigheidsfactor? Religie is zowat het meest typische cultuurproduct dat je kan bedenken, het heeft namelijk geen enkele zin op zich, beantwoordt zelfs niet aan een natuurlijke behoefte. En uitgerekend dat instituut werpt zich op als de verdediger van de essentiële waarden zoals daar zijn voortplanting, zonder evenwel zelf de hand aan de ploeg te slaan, tenzij in den duik en dan nog het liefst met goedgelovige hulpeloze partners of al te jeugdige weerloze slachtoffers Bende hypocriete pseudo-celibatairs! Is dat misschien wat ze bedoelen met een normale, volwassen seksualiteitsbeleving?
Gelukkig heeft onze maatschappij de ogen geopend voor de multiculturele realiteit die ook in de menselijke seksualiteit bestaat. Gelukkig ook dat onze politici gevolgd zijn en de wetten hebben aangepast. Maar vergis u niet: als de katholieken weer aan de macht komen, is het uitkijken naar wat ze uitspoken met de wetten op euthanasie, abortus, homohuwelijk en adoptie door homoseksuele koppels.
Als het over seksualiteit gaat, zijn we allen expert. Moraalridders zijn er bij de vleet. We staan allemaal klaar om te oordelen. En toch weten we, diep in ons hart en in de donkerste hoekjes van ons brein, dat geen onderwerp zo complex en beladen is als wel seks en voortplanting. Voor iemand in dat verband een steen werpt, kijkt hij best eens in zijn eigen hart om te zien of er ook tussen zijn droom en daad geen zekere afstand te bespeuren valt. Want wij zijn allemaal maar mensen. En het Latijnse woord voor mens, dat zouden ze in de Rooms-katholieke kerk toch moeten weten, is homo.
03-04-2007
Heksen
Enkele maanden geleden, in de Leuvense stadbibliotheek, viel mijn oog op een boek over heksen. Meteen was mijn interesse gewekt, want nog enkele maanden daarvoor had ik een totaal onbevredigend boek over dat onderwerp gelezen, we zullen het hier niet vernoemen. Na een paar hoofdstukken vond ik dat de vertaling wel zeer vlot was, maar dat ik voortdurend het Engels erdoor heen las. Dus ging ik op zoek naar de Engelse uitgave en vond een zeer betaalbaar exemplaar op eBay, in Engeland. Van dan af las ik verder in het Engels, zeer tot mijn tevredenheid.
Het gaat over Witches & Neighbours van Robin Briggs, gepubliceerd in 1996. Meestal lees ik een boek zeer snel uit, maar nu lukte dat niet. Ik heb me door de 457 paginas, groot formaat, kleine letter! gewerkt over een periode van twee maanden. Niet dat het niet boeiend was, integendeel. Maar het vraagt een inspanning. Briggs schrijft bedachtzaam en doet je ook nadenken. Eenvoudige zinnen staan er niet in het boek. Mooie des te meer. Zijn gedachten, opinies, stellingen zijn steeds subtiel, evenwichtig, voorzichtig. Overdrijven doet hij nooit, behalve misschien in het niet overdrijven. Na elke zin waarschuwt hij ervoor dat dit zeker niet de enige manier is om dit te zeggen, dat er zeker ook andere opinies zijn en dat er ook nog tal van andere aspecten zijn aan de kwestie. Dat maakt het niet gemakkelijk, wel zeer genuanceerd en complex. Het dwingt je om zelf ook verder na te denken dan je gewoon bent. En het houdt je ogen aan de tekst gekluisterd.
Het boek is geen beschrijving van de heksenvervolgingen die in Europa (en ook in de US) tussen 1450 en 1700, maar vooral tussen 1560 en 1660 hebben plaats gevonden en waarbij een aanzienlijk aantal mensen ter dood zijn gebracht. Ik zeg mensen, want tot 35% van de veroordeelden waren mannen; in Frankrijk was er zelfs een meerderheid van mannelijke veroordeelde heksen. Briggs baseert zich op zijn eigen onderzoek in de archieven van vooral Nancy, naast de overvloedige literatuur. Hij beschrijft evenwel niet zozeer de feiten, tenzij als illustratie, als wel de onderliggende oorzaken: psychologisch, sociaal, historisch, religieus Hij probeert de heksenvervolgingen te verklaren. Hij beschrijft ook niet de folteringen, of de rechtszaken, al worden die wel voortdurend vermeld. Het is dus eerder een theoretisch werk, een studie, geen historische schets of roman. Je zal dus vergeefs zoeken naar pikante details over heksensabbats, of gruwelijke verhalen over folteringen. Briggs is een gentleman en vermeldt enkel wat in beschaafd gezelschap kan vermeld worden zonder dat iemand gaat blozen. Maar op een zeer efficiënte zijdelingse manier krijg je toch een zeer goed idee van wat er is gebeurd.
Briggs is een auteur zoals je ze niet meer zo vaak vindt. Hij neemt zijn tijd om complexe zaken of ideeën uit te leggen. Hij schrijft zinnen die je soms het best twee of drie keer leest. Soms is hij zo gevat dat je er versteld van staat: hoe is het mogelijk van zoveel inzicht in één enkele, korte zin te stoppen en toch of precies daardoor zo helder te zijn? Soms heeft hij bladzijden nodig om zijn omfloerste pointe te maken. Maar hij is nooit banaal, nooit wijdlopig, er staat geen enkel overbodig woord in het boek, alles is zonder meer noodzakelijk.
Ik zal mij er dan ook niet aan wagen om zijn ideeën samen te vatten. Dit is het boek dat je moet lezen als je iets over dit onderwerp wil weten. Niet dat je er dan niets meer over zou hoeven te lezen: het geeft je juist zin om nog dieper in te gaan op allerlei aspecten, op vele pistes die hij opengelaten heeft. Toch enkele dingen die mij opgevallen zijn.
Over de aantallen van de heksen die op de brandstapel gestorven zijn, of een ander gruwelijk einde kenden, lopen de ideeën uiteen. Het meest extreme cijfer, dat herhaaldelijk opduikt, is 9 miljoen! Er zijn boeken geschreven over hoe men tot dat getal gekomen is en om dat waanzinnige cijfer te weerleggen. Het laagste cijfer is 12.000 processen die zeker geëindigd zijn in de doodstraf. De meeste historici zijn het er nu over eens dat het om ongeveer 40.000 gaat. Over een periode van 250 jaar, en op een bevolking van ongeveer 150 miljoen bewoners van Europa in die tijd, is dat nog altijd een indrukwekkend aantal.
De titel van het boek, vertaald: heksen en buren, is sprekend voor wat we leren in het boek: heksen waren gewone mensen, buren in het dorp en ze werden ook door hun buren aangeklaagd. Het is dus niet zo dat er door een hogere instantie, de koning of de kerk, een systematische heksenjacht zou ontketend zijn. In 90% van de gevallen ging het om rekeningen die vereffend werden tussen buren. Hekserij was in die periode niets ongewoons, het was een overtuiging die ongeveer iedereen deelde, namelijk dat het bovennatuurlijke een invloed had op het natuurlijke. Als de oogst door hagel vernield werd, dan zat daar waarschijnlijk de duivel achter, die een heks als middel gebruikte. Hetzelfde bij ziekte en dood van mens, kind en dier, of bij onvruchtbaarheid, geldelijk verlies Dat is het waarvan de buren heksen beschuldigden. In vele gevallen zullen zij overtuigd geweest zijn dat het ook werkelijk zo gebeurde. In andere was het duidelijk kwade wil, wraaknemingen, afrekeningen, familiekwesties, burenruzies.
De wilde verhalen over de omgang van de heksen met de duivel tijdens de sabbat en wat er daar allemaal gebeurde, kwamen vooral tijdens de processen naar boven en lijken meer geïnspireerd te zijn door de obsessies en fantasieën van de ondervragers dan gesproten uit het brein van eenvoudige mensen. Dat geldt zeker voor de seksuele excessen.
Waar men helemaal niet uit is, is de zin van de agressieve manier van ondervragen van de heksen, de folteringen tot de dood toe. Het moet ook voor de ondervragers duidelijk geweest zijn dat men iedereen om het even wat kon doen bekennen, als men maar ver genoeg ging. De beschuldigingen die heksen tijdens het folteren uitten naar anderen, werden dan ook meestal niet ernstig genomen, hoewel het soms toch voldoende was om in een kettingreactie tientallen anderen mee te sleuren.
Als men de heksenvervolgingen nu bekijkt, dan is het voor de moderne mens evident dat er van hekserij helemaal geen sprake is geweest, nooit. Er is geen enkel bewijs of zelfs maar een aanwijzing dat heksen iets anders waren dan gewone mensen. Dat blijkt ook uit het grillige patroon van de heksenvervolgingen. In sommige gebieden zijn er nooit heksen vervolgd en in andere duizenden; in sommige jaren duizenden en dan weer jarenlang geen. De vervolging heeft duidelijk heel veel oorzaken, die geen van alle ook maar iets te maken hebben met wat de heksen ook mogen gedaan hebben.
Toch waarschuwt de auteur ook ons, moderne mensen: het irrationele is nog zeer sterk aanwezig in onze wereld en niet alleen in ontwikkelingsgebieden, maar ook in onze supermoderne maatschappij. En het is nog steeds mogelijk dat er weer omstandigheden komen waarin een gewone mens plots beschuldigd wordt door zijn buren van precies dezelfde vreselijke dingen die men de heksen toedichtte. Denken we bijvoorbeeld aan de beschuldigingen van het seksueel misbruik van kinderen die steeds weer opduiken en waarbij onschuldigen, vaak ook ouders, door de hel gaan voor blijkt dat er niets aan de hand is. Begrijp me niet verkeerd, ik ontken zeker niet dat er seksueel misbruik van kinderen gebeurt, helaas ook door ouders. Ik verwijs alleen naar verscheidene gevallen, zoals onlangs nog in het noorden van Frankrijk, die zeer sterk herinneren aan de heksenprocessen.
Witches & Neighbours is een ontnuchterend, fascinerend boek. Het is een uitdaging om het te lezen, maar het zal je zeker niet onberoerd laten. Het verandert onherroepelijk en ingrijpend alles wat je ooit over heksen gedacht hebt. En over geschiedenis.
Hieronder de beschrijving van de Nederlandse vertaling, je vindt al tweedehandse exemplaren vanaf 10. Voor de originele Engelse tekst betaal je gemakkelijk het dubbele
BRIGGS, Robin, Heksenwaan. De sociale en culturele geschiedenis van hekserij in Europa. Kampen. Agora. 2000. Hardback, 8vo; 482pp. 3 kaarten, noten, bibliografie, index. Inhoud: 1. Mythen van de volmaakte heks. 2. De ervaring van beheksing. 3. Bovennatuurlijke macht en magische remedies. 4. De projectie van het kwaad. 5. Heksenzieners en heksenremedies. 6. Liefde en haat: echtelieden en verwanten. 7. Mannen tegenover vrouwen: hekserij en sekse. 8. Het ijzeren tijdperk. 9. De machtsverhoudingen. 10. Interne en externe werelden. ISBN: 90-391-0823-4.
01-04-2007
opera: Gluck Iphigénie en Aulide
Christoph Willibald, Ritter von Gluck (1714-1787) zocht als jonge muzikant zijn geluk in verscheidene Europese muzikale hoofdsteden zoals Praag, Milaan, Venetië, Londen, in Duitsland en zelfs in Denemarken, maar dank zij de familie van zijn vrouw vond hij uiteindelijke een positie aan het Weense keizerlijke hof, rond 1750. In de volgende tien jaar reisde hij herhaaldelijk naar Parijs voor opdrachten aldaar en kon op die manier bijdragen tot de verschuiving van de smaak van het Weense hof, van de klassieke Italiaanse naar de Franse muziek en naar een meer natuurlijke muzikale expressie van de poëzie en de dramatiek van de teksten. Dat gebeurde door minder aandacht te schenken aan conventies en aan de rol van de virtuoze zangers en meer aan het orkest, het koor en de dans, zoals in de Franse opéra lyrique. Bij Gluck zijn de recitatieven volledig georkestreerd, dus geen simpele begeleiding door een harp of klavecimbel. Hij beleefde enorme triomfen met zijn nieuwe operavormen en was veel gevraagd in Wenen en in Parijs. Na de mislukking, in Parijs, van Echo et Narcisse in 1779 vertrok hij definitief naar Wenen. Zijn laatste levensjaren waren getekend door ziekte. Op zijn sterfbed werd hij bezocht door zijn leerling Salieri, die hem raad kwam vragen over een opdracht die hij had gekregen voor een cantate over het Laatste Oordeel. Heb nog een paar dagen geduld, zo zou hij gezegd hebben, binnenkort kan ik u van uit de andere wereld laten weten in welke toonaard de Heiland zingt!
Gluck is vandaag niet de meest populaire operacomponist. Dat was ooit wel anders, want zelfs lang na zijn dood is hij beroemd gebleven en werd hij zonder enige onderbreking overal ter wereld opgevoerd, en dat is ook zo gebleven. Hij werd bewonderd door Cherubini, Spontini, Weber, Salieri en Mozart en later door Berlioz, Wagner en Strauss. Elke operaliefhebber en vele anderen kennen de aria Che faro senza Euridice? uit zijn Orfeo en de balletmuziek uit dezelfde opera die we vaak te horen krijgen als de Dans van de zalige geesten.
Gisteren bracht Mezzo de eerste Franse opera van Gluck: Iphigénie en Aulide (1774). Het onderwerp haalde zijn librettist bij Racine, maar het is een thema dat in de Ilias aanwezig is en dat al in -410 als een klassieke tragedie door Euripides ten tonele werd gebracht.
Dit is het verhaal: de Grieken liggen voor anker in Aulis, door ongunstige wind opgehouden op hun krijgstocht naar Troje. De Trojaan Paris heeft Helena geroofd, de vrouw van Menelaos, koning van Sparta. Agamemnon, de broer van Menelaos, is de leider van de Grieken en koning van Mycene. De ziener Calchas verkondigt dat het de godin Artemis is, Diane in het Frans, die de gunstige winden tegenhoudt en dat zij moet gepaaid worden met een zoenoffer: Iphigénie, de dochter van Agamemnon. Agamemnon laat zijn dochter overkomen onder het voorwendsel dat ze zal trouwen met de Griekse oorlogsheld Achilles. Hij wordt verscheurd door deze beslissing en stuurt nog een boodschap om haar tegen te houden, maar dat mislukt (bij Euripides omdat Menelaos dat verhindert). Als moeder Clitemnestre en dochter Iphigénie aankomen, zegt Agamemnon dat Achilles Iphigénie ontrouw is geworden en haar verstoot. De twee geliefden ontmoeten elkaar en in een dramatisch duet komen hun ware gevoelens naar voren. Agamemnon lokt dan zijn dochter naar het altaar, als om haar toch te laten trouwen met Achilles, maar in werkelijkheid om haar te offeren, onder druk van de woedende Grieken. Zijn opzet wordt echter verraden. Achilles wil zijn bruid gewapenderhand verdedigen, maar zij wenst zich te onderwerpen aan de wens van haar vader. Op het laatste ogenblik komt de godin Diane tussenbeide en neemt Iphigénie in bescherming: de bekende deus ex machina, in feite een herwerking door maestro Richard Wagner zelf uit 1847. De wind steekt op en de Grieken kunnen naar Troje vertrekken.
Grote emoties alom dus, dramatische confrontaties en de vele peripetieën of plotwijzigingen maken het verhaal zeer levendig. De instrumentale muziek is verrassend modern, de arias volgen inderdaad de spanningen op het toneel. Er is een lang ballet, met goede muziek, de choreografie vond ik af en toe wat minder geslaagd in deze opvoering van 2002 door het ensemble van de Scala van Milaan onder Muti, in het Teatro degli Arcimboldi, met minder bekende maar overtuigende zangers, al zouden topsolisten het artistieke plezier natuurlijk nog groter maken. De enscenering was modern, maar in haar soberheid bijna klassiek, de kostuums grandioos, de regie gelukkig aangepast aan het kunstwerk.
Ik vertel er nog bij dat Mezzo deze opera heruitzendt op 1, 10, 13 en 20 april. Ik heb niet kunnen ontdekken of er van deze uitvoering ook een Dvd bestaat, of zelfs een andere uitvoering op Dvd. Zonde, eigenlijk, het is best wel de moeite.
30-03-2007
Tuva
Zelfs als je goed bent in aardrijkskunde zou het me verbazen als je meteen de vinger zou kunnen leggen op de plaats op de wereldbol waar Tuva ligt. Het is een autonome deelrepubliek van de Russische Federatie, en ligt helemaal aan de zuidgrens van wat we gemakshalve maar Rusland zullen noemen, ongeveer in halverwege tussen de west- en de oostgrens. Het is ongeveer 5,5 keer zo groot als België, maar heeft slechts een 300.000 inwoners. Tuva is over de hele wereld bekend om zijn khoumei-zang. Dat is een heel speciale manier van zingen, waarbij één stem tezelfdertijd twee of zelfs meer tonen voortbrengt. Men noemt het ook keelzingen, harmonisch zingen of zingen met boventonen. Als je het voor het eerst hoort, denk je dat het een vrij lage, ruwe, schorre basstem is, die een hortende, vrij monotone maar ritmische melodie zingt, begeleid door een fluweelzachte hoge fluittoon. Het resultaat is eerder vreemd, niet onmiddellijk aantrekkelijk, tot je verneemt dat een en dezelfde persoon de fluittoon en de basstem zingt. Dat is zo vreemd, dat je het nauwelijks kan geloven, maar toch is het zo, men heeft het getest in klinieken en aan universiteiten. Zo heeft men kunnen vaststellen hoe de Tuva-zangers hun stem kunnen manipuleren om die mysterieuze klanken voort te brengen.
Tuva-zangers treden sinds een twintigtal jaren of zo ook in het Westen op en er bestaan zeer goede opnamen. Er zijn, zoals altijd en overal, ook goede en minder goede zangers. Ik hoorde ooit een Tuva-concert op een Duitse radiozender, waarbij een zanger gedurende twee uur de meest onwaarschijnlijke dingen deed met zijn stem, of moet ik zeggen stemmen. De melodieën en ritmes waren betoverend mooi, adembenemend, origineel en als je dan beseft dat het gewoon één man is die aan het zingen is, fenomenaal!
Ik zal je niet vervelen met de technische beschrijving van de productie van die wonderlijke klanken.
Ik probeer eens om je een paar voorbeelden op het web aan te reiken:
Het eerste is een audio-fragment, het tweede een video, daarvoor moet je wat geduld hebben bij het binnen halen. En denk eraan: de fluittoon wordt niet door een instrument gemaakt, maar door de zanger!
29-03-2007
Dura lex, sed lex
In Kritoon, een van de dialogen van Plato, verdedigt Socrates zijn houding tegenover de wetten van Athene, in de bekende Prosopopee van de Wet. Een prosopopoeia is een literaire techniek, waarbij de auteur een afwezige of imaginaire persoon of een zaak, een instelling laat optreden alsof die aanwezig was, of een persoon was, in de directe rede. Een personificatie, zouden wij zeggen. Socrates is door het bestuur van Athene ter dood veroordeeld wegens het misleiden van de jeugd. Tijdens zijn proces had hij geweigerd in ballingschap te gaan. Terwijl hij in de gevangenis wachtte op de uitvoering van het doodvonnis, probeerden zijn vrienden hem te overtuigen om te vluchten. Hij weigerde dat. Zijn stad was hem als een vader en moeder geweest en hij had met haar een overeenkomst gesloten: als hij daar bleef, zou hij de wetten onderhouden. Dat veranderde niet toen de stad hem veroordeelde, ook niet als dat onterecht was, want men mag nooit een onrecht met onrecht vergelden, of kwaad met kwaad.
Dat brengt ons bij de recente discussie over het overtreden van de wetten door politieagenten, veiligheidspersoneel en dergelijken. België zou het enige Europese land zijn waar de politie zich tijdens een achtervolging moet houden aan de verkeersregels. Onlangs werd ook een ambulancier veroordeeld omdat hij door het rode licht was gereden. Ook bij ons leeft nog zeer sterk de overtuiging dat niemand boven de wet staat: de wet is gelijk voor iedereen, dat is ons hoogste rechtsprincipe. Als men daaraan raakt, weet men niet waar men terecht komt. Wat zou er immers gebeuren als politie, brandweer en ambulances zomaar door het rode licht mochten rijden? Niemand zou nog veilig zijn, natuurlijk. Je zou kunnen zeggen: in geval van nood moet het toch kunnen? En het heeft toch geen zin dat men voor het rode licht staat te wachten als er toch geen verkeer is? Daarin heeft de wetgever voorzien: men moet stoppen, zien of men veilig verder kan, door het rode licht, bijvoorbeeld omdat de andere weggebruikers duidelijk horen en zien dat een brandweerwagen eraan komt en dan mag men inderdaad door het rode licht rijden. Het kan dus, maar de veiligheid van de anderen moet verzekerd zijn. Vaak horen we immers over ongevallen met ambulances op weg van of naar een ongeval en dat is de wereld op zijn kop: bij het redden van één leven een ander prijsgeven. In Frankrijk heeft de politie een zwartrijder in de metro geklist. Correct: de wet moet nageleefd worden en controles moeten er zijn. Maar zoals een van de omstanders beweerde: geef die man dan een boete, er is geen reden om geweld te gebruiken. Maar dan houdt men geen rekening met de problematische omgang van politiemensen, die in onze rechtsstaat als enigen geweld mogen gebruiken, met onstuimige jongeren, die door hun hormonen en hun onbezonnenheid geweld niet bepaald schuwen.
In dergelijke gevallen is het vaak een kwestie van proporties. Geweld moeten we schuwen. Een verkeersovertreding bestraffen we niet met geweld. Ik gruw ook altijd van beelden van beschuldigden die geboeid voor de rechtbank gebracht worden, zoals Lernout en Hauspie destijds. Wat is de zin van dergelijk geweld, want iemand in de boeien slaan is wel degelijk een ernstig gebruik van geweld. Ik wil witteboordcriminaliteit op geen enkele manier goedpraten, maar het komt me voor dat er daar en ook bij vele andere misdrijven politioneel geweld gebruikt waar het niet echt nodig is, doch gewoon omdat de wet het voorschrijft. Terwijl een Dutroux natuurlijk erin slaagt om te ontsnappen, zo wil de ironie van het geval.
Moeten we de gerechtsdienaars nu ook toelaten om, zoals ze het op het nieuws formuleerden: misdrijven te plegen? Het gaat natuurlijk niet om misdrijven, want een misdaad is een overtreding van de wet en als iemand de toestemming heeft om een daad te stellen die zonder die toestemming verboden is, dan is die niet meer verboden maar toegelaten en dus geen misdrijf, net zoals het gebruik van geweld door de politie toegelaten is onder bepaalde omstandigheden, terwijl hooligans nooit geweld mogen gebruiken. Men zegt toch ook niet dat de politie bij het binnenvallen van een huis waar een verdachte zich ophoudt, een misdrijf begaat? Terwijl het wel degelijk een misdrijf is als jij of ik dat doen.
Het gaat in feite om een zeer beperkt aantal daden die uitzonderlijk zouden mogen gesteld worden door gerechtsdienaars in de uitoefening van hun ambt, dingen die normaal verboden zijn, maar die men wil gebruiken om daders op het spoor te komen en te betrappen, bijvoorbeeld. Het is dan een beetje zoals met het rode licht voor de ambulancier: als de wet het toelaat en met inachtneming van de regels voor de veiligheid van iedereen, dan mag er wat meer. Maar het moet binnen de proporties blijven: geen gekke dingen doen om zwartrijders te klissen natuurlijk. Het moet gaan om ernstige feiten zoals terrorisme, ernstige zedenfeiten, grootschalige verduistering, oorlogsmisdaden &c. Dan zullen weinigen nog argumenten vinden tegen een aanpassing van de wet in die zin. Toch blijft er een gevaar, meer bepaald voor de gerechtsdienaars zelf. Het is niet onmogelijk, dat heeft de ervaring van het verleden bewezen, dat politiemensen en andere gerechtsdienaars zich door hun dagelijkse praktijk op den duur boven de wet verheven gaan achten. Er is daar een ernstig gevaar voor normvervaging. Ook de staat kan te ver gaan in het gebruik van geweld, dat weten we maar al te goed, denk aan Zuid-Amerika. Ook binnen het leger kunnen zich situaties ontwikkelen die niet te verantwoorden zijn, maar zo moeilijk te vermijden, denk maar aan Oradour (foto), My Lai, Abu Graib Ook hier bij ons zijn ooit voorbeeldige politiemensen bij nader toezien over de schreef gegaan en moest men hen uiteindelijk vervolgen voor misbruik van de macht die hen legitiem gegeven was.
Het is dus een glibberig pad waarop men zich begeeft. Een scherpe en blijvende controle is vereist, ook van de mensen die men in dergelijke situaties brengt, waarin ze dingen mogen doen die anders niet mogen, want daarin schuilt mijns inziens het echte gevaar.
Het is namelijk zeer moeilijk om een goed mens te blijven als men dingen doet die op zich niet goed zijn.
27-03-2007
omgedicht: Goethe
Wandrers Nachtlied
Johan Wolfgang von Goethe 1749-1832
Über allen Gipfeln Ist Ruh, In allen Wipfeln Spürest du Kaum einen Hauch; Die Vögelein schweigen im Walde. Warte nur, balde Ruhest du auch.
Zwervers nachtlied
Over de bergen heerst rust in de boomkruinen bespeur je amper een zuchtje wind in het woud zwijgen de vogeltjes wacht maar straks rust jij ook.
vertaald door Karel Dhuyvetters, 27 maart 2007
26-03-2007
Leegte?
Het katholicisme heeft nog altijd zijn verdedigers, ook bij perfect normale en intelligente mensen. Neem nu Gerard Bodifee. Niemand twijfelt echt aan 's mans wetenschappelijke competentie of zijn intellectuele eerlijkheid. Ik heb net een korte publicatie van hem gelezen, die verscheen in 2005 onder de titel: Weg uit de leegte. Althans, ik heb mij door de grote eerste helft geworsteld. Dan dacht ik: waarom zou ik daarmee mijn schone tijd verdoen? Mensenlief toch!
Na een vlijmscherpe en volledig geloofwaardige analyse van onze moderne maatschappij vindt Bodifee het nodig die samenleving als een totale mislukking te kwalificeren. Zijn duiding van wat er verkeerd gaat in de maatschappij is bovendien zeer bedenkelijk. Hij spreekt bijvoorbeeld over massale zelfmoorden. Zelfdoding is een probleem, vooral in bepaalde leeftijdsgroepen, maar massaal? Hij citeert de statistieken, waaruit onder meer blijkt dat in de leeftijdsgroep 30-40 jaar bij de mannen zelfdoding de eerste doodsoorzaak is. Dat zal dan zo wel zijn, maar dat kan evengoed uitgelegd worden door de afwezigheid van andere doodsoorzaken in die gezonde groep Maar nee: het is allemaal een uiting van de zinloosheid van ons bestaan. Persoonlijk vind ik de eerste doodsoorzaak bij de twintigers, het verkeer, een veel sprekender argument voor zinloosheid. Zo beoordeelt of veroordeelt hij ook de kunst: alles wat in de 20ste eeuw gemaakt is, is in de ogen van Bodifee gewoon slecht, walgelijk zelfs. En een derde teken aan de wand is het feit dat onze maatschappij de jeugd verheerlijkt. Tja
Op zoek naar oplossingen richt de auteur zijn blik op oneindig en ziet daar God. Het is een bekend verschijnsel, dat Feuerbach zo goed analyseerde. God is op volmaakte manier alles wat wij onvolmaakt zijn. Ons leven is eindig, dus God is oneindig en als wij in hem geloven zijn wij dat ook. Dat is al een even aberrante redenering als die van de oneigenlijke koppels, die ik al een paar keer aangehaald heb, de bekende zwart-wit redenering, waarbij we mordicus een tegengestelde moeten hebben voor alles wat we maar kunnen bedenken: engelen? dan zeker ook duivels! De hemel? dus ook de hel &c Hetzelfde met God: wij zijn onmachtig? God almachtig; sterfelijk? onsterfelijk! onderhevig aan het kwaad? oneindig goed!
Ach, waarom toch? Wat is er zo verkeerd met het onvolmaakte? Kunstenaars maken gebruik van precies die onvolmaaktheid om de hoogste toppen van het menselijk kunnen te bereiken. Denk aan de dove Beethoven, de gestoorde Schumann, de zieke en vroeg gestorven Schubert en Mozart. Denk aan de feestelijke en aangrijpende uitvoering van de 5de van Beethoven door de Berliner Philharmoniker met Simon Rattle als het betrachten van de volkomenheid... Het streven naar het volmaakte zal altijd en noodzakelijkerwijze te kort schieten, maar dat mag of kan ons er niet van weerhouden om te blijven proberen. We blijven de grenzen van onze inherente begrensdheid aftasten, we proberen de onuitputtelijke mogelijkheden uit, maar we weten dat de volmaaktheid niet van de ze wereld is. En er is geen andere wereld dan deze onvolmaakte, er is geen alternatieve wereld, waar het volmaakte wel degelijk gerealiseerd is. Zelfs Plato, die men steeds dergelijke uitspraken in de mond legt, was ervan overtuigd dat die Ideeënwereld alleen zin had als een ideaal voor ons hier op deze wereld. Wat voor saaie boel zou dat trouwens zijn in zon hemel, met allemaal volmaakte mensen die daar samen hangen volmaakt gelukkig te zijn in het aanschijn van God, in eeuwigheid, amen
Gelukkig loopt men er niet meer in. In Rome mogen een aantal irreële figuren nog denken dat alleen zij het bij het rechte eind hebben, de mensen weten wel beter, ook bijvoorbeeld de politici in Berlijn, die zeer spontaan geen enkele reden zien om God nog te vermelden in hun toekomstplan voor Europa.
Met verdedigers als Ratzinger en Bodifee heeft het katholicisme, het christendom of zelfs religie geen vijanden nodig om zijn definitieve ondergang te bewerkstelligen.
25-03-2007
de maakbare mens
Men stelt het wel eens voor als zou de primitieve mens zich louter door zijn driften laten leiden, zoals de dieren, eigenlijk: eten, drinken, seks en dat alles op een gewelddadige, ja wrede wijze. Een ander gedrag zou de beschaving hem bijbrengen, of veeleer opleggen, via het burgerlijk of religieus gezag. Enkel het vooruitzicht van straf, hier en nu of later, in het hiernamaals, weerhoudt de mens ervan om die dierlijke driften ongebreideld te volgen zonder na te denken over de gevolgen, voor zichzelf of voor anderen. De mens moet dus als het ware afgericht worden, zoals huis- of lastdieren, met straf en beloning, al naar gelang.
Als we vandaag om ons heen kijken, dan lopen er nog wel een paar primitieven rond, maar in de meeste gevallen gebruiken de mensen hun verstand, zoals dat heet, ook zonder het directe vooruitzicht van straf. Men heeft zich de opgelegde regels eigen gemaakt.
Heeft het gezag dan zijn doel bereikt? Vertegenwoordigers van de kerk zullen natuurlijk sterk de nadruk leggen op het belang van hun missioneringswerk, op het verzachten van de zeden, op hun invloed in de algemene mentaliteitswijziging. Ook staatslieden en rechters, pedagogen en filosofen beroemen zich erop dat zij de maatschappij ten goede veranderd hebben.
Ik heb het wat moeilijk met die opvatting, omdat ze zon negatief beeld van de mens tekent. Ik weet wel, dat andere, romantische beeld van de nobele wilde is evenmin overtuigend, hoewel ook daarin een kern van waarheid schuilt.
De mens is geen beest dat onder dwang moet afgericht worden. In elk van ons is een duidelijk verlangen en een onweerlegbaar streven aanwezig naar een leven dat niet beheerst wordt door geweld. Dat sommigen dat meer of beter aanvoelen dan anderen is normaal en wellicht te wijten aan niet meer dan toevallige omstandigheden; het geeft aan die bevoorrechten ook niet het recht om zich boven hun medemensen te verheffen en hen onder dwang te beschaven, zoals al te vaak is gebeurd in onze geschiedenis door allerlei verlichte despoten. Menselijkheid vindt men niet vooral bij de meest geprivilegieerden, maar evengoed in Darfoer, in Palestijnse vluchtelingenkampen of in Siberië. Beschaving is niet het laagje vernis, het westers pak, de letters die men gegeten heeft. Als we naar de grond van de zaak gaan, is beschaving het afzweren van geweld. Alle geweld.
Beschaving is een proces dat in de loop van de geschiedenis hoogte- en dieptepunten heeft gekend, maar waarin we ook een constante vooruitgang mogen vaststellen. Beschavingsniveaus worden doorgegeven als het vertrekpunt voor verdere vooruitgang en dat is de laatste eeuwen steeds meer het geval, in de wetenschap en de kunst maar ook op moreel vlak. Toch moet elke mens op zijn beurt tijdens zijn leven een weg afleggen die naar meer menselijkheid en minder geweld leidt en ook dat gebeurt met vallen en opstaan. Als jonge heethoofden over de straat razen in hun opgefokte wagens, beseffen ze ongetwijfeld onvoldoende de bedreiging die daarvan uitgaat, noch het gevaar voor henzelf en voor de anderen. Zij leven als in een roes, meestal ongestraft, gelukkig, maar helaas vaak ook tot het bitter ontwaken. Wij ouderen schudden daarbij meewarig het hoofd of woedend de vuist, maar wij kunnen er vrijwel niets aan doen en ook het gezag slaagt daarin niet, want zelfs in de meest repressieve maatschappij, of misschien vooral daar, is er nog altijd plaats voor afwijkend en agressief gedrag, om nog te zwijgen van de meer dan marginale inherente nevenverschijnselen van dergelijke staatsvorm. Als men geweld tot het principe zelf van de maatschappijordening verheft, is geweld zonder meer ook de dagelijkse algemene praktijk.
Voorlopig besluit, alweer: laten we de strijdbijl begraven. Voor het roken van de vredespijp moeten we nog een gezond alternatief vinden. Onlangs was er in de straten van Leuven een actie om meer te kussen en elkaar meer te omhelzen, zo maar. Het heeft wel wat, vind je ook niet?
24-03-2007
etymon: albatros
Goed nieuws! Na enig geprakkezeer en na een bezoek aan de ruime maar niet erg knusse leeszaal van de Leuvense stadbibliotheek Tweebronnen, waar het nieuwe Etymologische woordenboek van het Nederlands in de rekken prijkt, althans de eerste twee delen, A-E en E-Ka, heb ik maar de grote stap gezet: ik heb ze zelf ook maar gekocht In Fnac krijg je op de ledendag 10% korting en bovendien was mijn exemplaar van A-E wat beschadigd en toen ik het inruilde bleek ook dat exemplaar onfris, zodat ik het uiteindelijk voor de helft van de prijs kreeg. Enfin, ze prijken nu op mijn bureau, binnen handbereik. Als er lezers zouden zijn die een of ander woord willen opgezocht zien: u vraagt, wij draaien, mijn commentaar moet je maar voor lief nemen.
Bij het doorbladeren viel mijn oog op het lemma, of trefwoord, albatros.
Dat is een serieus grote vogel die vooral in het zuidelijk halfrond voorkomt en de naam duikt dus ook eerst op als de Europeanen hun ontdekkingsreizen in die richting beginnen, zoals Cook in 1769, die meldde dat de albatrossen zeer lekker waren
Voor de naam van die nieuwe vogel deed men een beroep op wat men reeds kende aan grote witte vogels, met name de pelikaan, die volop aanwezig was en is rond de Middellandse Zee. Aristoteles vermeldde die vogels al; pelekys is een bijl, pelekao is met de bijl werken: wellicht deed de manier van vissen van de pelikaan, die met zijn onderbek vissen schept, denken aan een bijl. Maar hoe komen we dan bij onze albatros?
Geduld, geduld
Die andere grote mediterrane beschaving, de Arabische, kende de pelikaan ook en noemde hem saqqa (heb je ook al gemerkt dat alle arab-ische woorden uit twee lettergrepen bestaan en enkel as als klinker hebben? Allah akhbar ) en dat betekent water-drager, om bij de dubbele as te blijven. In het Grieks is kados een kruik of urne, vooral de kruiken aan een noria, een jakobsladder, een toestel om water naar een hoger gelegen niveau te brengen, met kruiken die aan een rad bevestigd zijn. De Arabieren noemden dat al-qaddus. De Portugezen noemden de pelikaan met zijn schepbek dan maar alcatruz en de Spanjaarden alcatraz, ook nu nog. En ja, het beruchte gevangeniseiland in de baai van San Francisco heet zo omdat er een belangrijke kolonie pelikanen aanwezig was. Van alcatraz was het maar een kleine stap naar algatros, dat in verscheidene Europese talen voorkomt als voorloper van albatros; de b hebben we waarschijnlijk te danken aan het feit dat de (beide) vogels hoofdzakelijk wit zijn, albus in het Latijn, denk aan het witte priestergewaad, de albe, en aan albino.
Toen men de albatros ontdekte, dacht men dat het een soort pelikaan was en men noemde hem dan maar alcatraz, algatros, albatros. Later, toen men het overigens vrij duidelijke onderscheid zag tussen de beide soorten, noemde men de ene soort de pelikaan en de andere de albatros, zodat je nu bijvoorbeeld in het Spaans naast alcatraz voor pelikaan albatross voor albatros krijgt, terwijl het ene duidelijk van het andere is afgeleid. Het kan soms vreemd gaan met woorden.
Dat de pelikaan met zijn bek zijn borst open prikt om zijn jongeren te voederen, zoals vaak op christelijke prenten getoond wordt, als een symbool voor Christus die zijn bloed gaf voor de mensheid, is een mythe. Biologen wijzen erop dat het niet de pelikaan is die dat doet, maar een Egyptische ibis en dat ook die vogel overigens niet zijn borst open prikt maar zoals wel meer vogels het halfverteerde voedsel uit zijn krop wurgt ten behoeve van de hongerige jongen, waarbij bloedresten op zijn pluimen terechtkomen, die hij dan proper maakt, wat de indruk geeft dat &c.
21-03-2007
Lied van de Dood
Gisteren zagen we hoe een componist als Berlioz erin slaagde om een romantisch prullenversje van Théophile Gautier te verheffen tot een ontroerend tijdloos meesterwerk: Le spectre de la rose uit zijn Nuits dété. Vandaag stel ik u mijn vertaling voor van een gedicht van Arseny Arkad'yevich Golenishchev-Kutuzov (1848-1913), dat door Modest Petrovich Musorgsky (1839-1881) in 1875-77 op muziek werd gezet als het vierde van zijn Liederen en dansen van de Dood. Ik was ooit diep aangegrepen door een waarlijk gewelddadige vertolking door de schitterende bariton Dmitri Hvorostovsky in het heropeningsgala van een van de enkele jaren geleden afgebrande operahuizen, was het nu La Fenice in Venetië, (de tweede keer al, wellicht om zijn naam eer aan te doen en ondanks al het water aan zijn voeten) of het Liceu in Barcelona, ik weet het niet meer, maar zijn kort maar dramatisch optreden sloeg toen iedereen met verstomming.
In dit geval zijn er twee gelijkwaardige partners. De componist heeft aan het oorspronkelijke hoogstaande werk van de dichter zijn even kwaliteitsvolle inspiratie en arbeid toegevoegd en daarmee een prachtig gedicht, dat anders nooit een internationaal publiek zou bereikt hebben, van de vergetelheid gered door het universele genie van zijn muziek. Haast u dus naar uw Cd-rek, naar de mediatheek of naar de platenwinkel, of zoek eens op het web naar een goede opname, die van mij is met Anatoly Kotcherga en Abbado en de Berliner Philharmoniker op Sony. Misschien dat ik ooit eens muzikale weblinks toevoeg, maar voorlopig vind ik dat je dat evengoed zelf kan zoeken...
Russisch ken ik niet, ik heb me dus gesteund op een Duitse, een Franse en twee Engelse vertalingen. Ik geef hierbij ook een van die twee Engelse vertalingen, van een ten onrechte anonieme kenner, omdat ze zo goed is, veel vrijer dan mijn eerder letterlijke, maar als zelfstandig dichtwerk zoveel beter
De veldheer
De veldslag raast, de harnassen schitteren de bronzen kanonnen donderen de regimenten stormen aan, de paarden in galop en rode beken stromen.
De middagzon brandt, de mannen vechten! De zon gaat onder, de strijd verhevigt nog! De deemstering verbleekt, maar immer beuken de vijanden op elkaar in steeds grimmiger, steeds heftiger!
De nacht is gevallen over het slagveld. In de duisternis zijn de legers uiteen geweken Alles is verstomd en in de nachtelijke nevel stijgt een gekreun op ten hemel.
En dan, verlicht door de maan, gezeten op zijn strijdros met witfonkelend geraamte verschijnt de Dood.
Zwijgend, luisterend naar het geweeklaag en gesmeek, vervuld van trotse zelfgenoegzaamheid, een veldheer gelijk rijdt hij over het slagveld rond.
Van op een heuvel kijkt hij om zich heen, houdt halt en glimlacht en over het veld waar de slag heeft gewoed weerklinkt zijn onheilspellende stem:
De strijd is voorbij! Iedereen heb ik verslagen! Aan mij hebt gij allen u overgegeven, strijders! Het leven heeft u tegen elkaar opgezet, ik heb u weer verzoend! Staat nu allen samen op voor mijn inspectie, mijn lijken!
Defileer nu voor mij in een triomfmars, ik wil mijn troepen tellen! En leg dan uw gebeente neer op de grond en vindt voor dit leven zoete rust in de aarde.
Ongemerkt zullen de jaren voorbijgaan de mensheid ontgaat elke herinnering aan u. Maar ik vergeet niet! En luidkeels vier ik feest over u keer op keer om middernacht!
In een loodzware dans vertrappel ik deze vochtige aarde, zodat uw beenderen in eeuwen de kerker van uw graven niet verlaten en gij nooit meer uit de aarde opstaat, nooit!
vertaald door Karel D'huyvetters, 21 maart 2007
The Field Marshal
The battle rages, swords are flashing, Like hungry beasts the cannons roar; The horses neigh, the squadrons gallop, The stream runs crimson, dyed with gore.
The burning noon-day sees the slaughter, And still at sunset the fight endures. The last gleams vanish, still unyielding, The foe maintains a stubborn front.
Now falls the night upon the carnage, And in the gloaming all disperse. Silence reigns; only the darkness hears The wounded crying unto Heaven.
See, there, where fall the livid moon-rays, Astride upon a charger pale, Rides a warrior wan and grisly, whose name is Death. There, in the dusk,
He hears their pitiful complaining; Surveys the ghastly field with pride: Moves like a leader triumphant, Over the scene of glory and pain.
Then climbs a hillock, Gazes round him on dead and dying, grimly smiling... Now over the seething field of slaughter Rings out stern and clear his voice:
"Cease now the fight! The victory is mine! You warriors all, it is to Death you have yielded! Foes in your lifetime, I come to make you friends! Rise up, reply to the roll-call of Death!
Fall into my rank! You must march past your leader! Before the day dawns I must muster my men. Soldiers, your bones shall repose in the earth's bosom, Sweet is the slumber that follows the fight!
Years shall pass over you unreckoned, unheeded, Men shall forget what you fought for today. I, Death alone, will remember your valor, Honor your memory when midnight is struck!
Over these furrows I'll dance in the moonlight Tread down the earth where your limbs lie at rest, Tread it so closely, your bones shall never move, Never more shall you come back to earth."
(anonymous translation)
Gautier - Berlioz
Hector Berlioz (1813-1869) schreef in 1841 een liederencyclus op gedichten van zijn leeftijdgenoot Théophile Gautier (1811-1872), onder de titel Les nuits dété, voor zangstem en orkest. Ook vandaag nog krijgen we die liederen vaak te horen.
Voor mij is het telkens weer Le spectre de la rose dat me het meest ontroert, met zijn fascinerend volgehouden uiterst langzame tempo, zijn fluisterende aanvang, geladen opbouw en gracieus berustend neergezet einde. Maar of het nu een sopraan, alt, tenor of bariton zingt, veel meer dan de eerste strofe versta je niet, daarna luister je nog slechts verrukt naar de muziek en vergeet je de tekst, die ik hieronder afdruk. Daaruit en eventueel geholpen door mijn werkvertaling kan je dan voor goed bevrijd van alle schuldgevoel besluiten dat je al die jaren al groot gelijk hebt: van een romantisch niemendalletje heeft Berlioz een monumentaal meesterwerk gemaakt, zoals Bach lang voor hem hemelse muziek schreef op piëteitsvolle karamellenverzen, of zijn Musicalisches Opfer op een ordinair thema als een uitdaging aangereikt door dilettant Frederick de Grote van Pruisen. Niets kan adelaars weerhouden uit te stijgen boven barre laagvlakten en onbevreesd de eenzame hoogten op te zoeken in het hooggebergte, waar ze vrij hun wieken spreiden in machtige majestueuze vlucht.
LE SPECTRE DE LA ROSE
Soulève la paupière close Qu'effleure un songe virginal, Je suis le spectre d'une rose Que tu portais hier au bal.
Tu me pris encore emperlée Des pleurs d'argent de l'arrosoir, Et parmi la fête étoilée Tu me promenas tout le soir.
O toi, qui de ma mort fut cause, Sans que tu puisses le chasser, Toutes les nuits mon spectre rose A ton chevet viendra danser.
Mais ne crains rien , je ne réclame Ni messe ni De Profundis ; Ce léger parfum est mon âme, Et j'arrive du Paradis.
Mon destin fut digne d'envie, Et pour avoir un sort si beau Plus d'un aurait donné sa vie, Car sur ton sein j'ai mon tombeau,
Et sur l'albâtre où je repose Un poète avec un baiser Ecrivit : Ci-gît une rose Que tous les rois vont jalouser.
De avond en de roos
Licht je sluimerend ooglid op dat een ongerepte droom beroerde ik ben de geest van de rozenknop die je gisteren op het bal ontroerde
je plukte me waar je me bepareld vond met zilveren tranen nog besproeid en op het feest van sterren doorgloeid wandelde je met mij de hele avond rond
jou, de oorzaak van mijn dood en zonder dat je me kan verjagen komt elke nacht mijn geest rozerood aan het hoofdeinde van je bed nog plagen
wees maar niet bevreesd, het is geen mis die ik vraag geen de profundis mijn ziel is een licht parfum en het is uit de hemel dat ik kom
een lot als het mijne dat afgunst gaf en voor een zo prachtig sneven zou menigeen het leven geven want op jouw boezem ligt mijn graf
en op het albast waarop ik rust heeft een dichter met een kus geschreven: hier rust een roos die koningen benijden, mateloos.