mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
27-05-2007
Der Fluyten Lust-hof
Ik heb hier al eerder en al vaker de lof gezongen van de muzikale nevenactiviteiten van de alom aanwezige kleine prijzen-winkelketen Kruidvat. In de winkels vind je steeds een beperkt maar interessant aanbod aan klassieke muziek. Hun website http://www.kruidvatentertainmentshop.be/ biedt een ruime blik op nieuwe uitgaven en het volledig aanbod. Je kan ook intekenen op een wekelijkse nieuwsbrief Klassiek en die is best leuk, al is de commerciële bedoeling ervan wel erg duidelijk.
Een vast ingrediënt van Kruidvat klassiek vormt het Nederlands productiehuis Brilliant Classics, geen onbekende voor trouwe lezers van deze blog. Ze begonnen met spotgoedkope heruitgaven van oudere maar uitstekende opnames, maar daar kwamen nadien eigen, nieuwe projecten bij. Ik vermeldde onlangs nog de zeer mooie 11 Cd-box met de vier Ordres voor klavecimbel van François Couperin in een bekroonde opname met Michael Borgstede.
Wij worden nu weer wel erg verwend met de even aantrekkelijke 3 Cd-set met een zeer ruime selectie uit Der Fluyten Lust-hof, het verzameld werk voor blokfluit van Jacob van Eyck (ca. 1590-1657), Nederlands glorie op blokfluit en carillon in de Gouden Eeuw, tot ver buiten de landsgrenzen geroemd en ook vandaag nog welbekend, al was het maar omwille van zijn virtuoos Engels Nachtegaaltje.
Het is een prachtige uitgave: niet alleen drie Cds met drieënhalf uur muziek, maar ook een aantrekkelijke presentatie in een net vouwboekje met volwaardige Cd-houders, dus geen kartonnen mapjes, met daarnaast een uiterst verzorgd en voorbeeldig geïllustreerd boekje van 67 paginas, met de lijst van de werken, de gegevens over de opname eind 2006, inclusief de details over gebruikte blokfluiten, een gedegen historische en musicologische inleiding over van Eyck en een korte toelichting bij elk werkje door Thiemo Wind, die een doctoraatsscriptie schreef over van Eyck en als slot een boeiend interview met de solist, Erik Bosgraaf.
Dat alles voor minder dan 6! Niet te geloven, vooral als je dat vergelijkt met wat men durft vragen voor dergelijke nieuwe producties bij buitenlandse huizen. Dit is een excellente dienst aan ons melomanen en een belangrijke bijdrage aan de cultuurverspreiding van ons erfgoed uit de Lage Landen bij de Zee.
Ik ga hier niet dieper in op het leven en werk van van Eyck en evenmin op de uitvoering. Ontdek het zelf maar, de zes euro die je besteedt aan dit pareltje zal zowat de beste culturele investering zijn die je ooit gedaan hebt. Ik verzeker je dat zowel de tekst als de muziek je geen ogenblik zullen teleurstellen.
Waarop wacht je nog?
26-05-2007
etymon: zeloten
Wij kennen het woord zeloot wel, maar we gebruiken het niet zo veel. We zeggen eerder: fanatiekeling, dweper, uitslover, fanaticus, in de volkstaal spreken we van ne fanatieke of ne fanatieker. Het Frans heeft ook een woord voor het begrip dat achter de zeloot steekt: zèle, zoals in de uitdrukkingen excès de zèle, de overdreven ijver of de grève de zèle, de bekende stiptheidsstaking. Ook het Engels heeft zowel zealot als zeal en zelfs zealous. Het Spaans is celo, het Italiaans zelo.
Het gaat allemaal terug op het Griekse woord zèlos en dat is verwant met zéein: koken, zoals water doet, maar ook figuurlijk: het bloed, de zee, de wijn; of ook: doen koken, zowel letterlijk als figuurlijk. Zèlos is dus het koken, maar dan vooral in de figuurlijke betekenis, het koken van de passie, zoals bij afgunst, nijd, of een hevige voorkeur voor iets of iemand, of een hevige begeerte, elk overdreven gevoel, fanatisme dus.
De weinige Latijnse woorden die met een z beginnen zijn allemaal overgenomen uit het Grieks, zo ook zelus, zelare, zelotes, met dezelfde betekenis als in het Grieks. Het Latijn vertaalt zèlos ook letterlijk met ardor, branden. Nabokovs beste roman, dat vind ik toch, is Ada. De ondertitel luidt: or Ardor; dat homoniem is niet het enige taalspelletje dat Nabokov zich veroorlooft: er is een geannoteerde uitgave, vrij toegankelijk op internet, met uiterst uitgebreide verklaring voor elke verwijzing, elke allusie en dat zijn er duizenden
De meest bekende zeloten in de geschiedenis waren de Joden die zich vooral in de eerste eeuw van onze tijdrekening manu militari verzetten tegen de bezetting van Israel door de Romeinen; aanvankelijk was Israel door Rome erkend als een bondgenoot, met verregaande vrijheden, maar ook toen al was er in dat land voortdurend onrust en onderlinge strijd en op zeker moment hadden de Romeinen er genoeg van en werden de Joden behandeld zoals alle andere onderworpen volkeren: Roma locuta, causa finita, en de Pax Romana werd ingesteld. Of dat probeerden de Romeinen toch, want een groep fanatieke Joden vocht tot het einde voor de vrijheid en de eigen godsdienst en gebruiken. De opstand rond het jaar 70 eindigde met de totale onderwerping en de verwoesting van de tempel. De legende wil dat de laatste opstandelingen, de Zeloten, standhielden in de rotsburcht van Massada en dat ze gezamenlijk zelfmoord pleegden toen de situatie uitzichtloos werd. Ook vandaag nog is Massada een druk bezochte toeristische plek in een indrukwekkend landschap dat zeer tot de verbeelding spreekt.
Jaloersheid, of jaloezie hebben wij, aldus Van Dale, overgenomen van het Franse jalousie en het Italiaanse gelosia. Maar daar stopt de uitleg dan domweg, terwijl een verband met het Latijnse zelus, jaloezie toch voor de hand ligt. Jaloersheid is ook bij Shakespeare een van de hevigste emoties, denk maar aan Othello, waar Jago de jaloezie het onsterfelijke epitheton geeft van het monster met de groene ogen: O, beware, my lord, of jealousy; it is the green-ey'd monster which doth mock the meat it feeds on.
Men zegt wel eens dat bekeerlingen de ergste fanatiekelingen of zeloten zijn. Dat is inderdaad vaak zo, denk maar aan Paulus, of op een ander niveau, aan mensen die het roken opgegeven hebben. Ten minste even fanatiek, dunkt me, zijn de teleurgestelde zeloten, de afgewezen minnaars, de apostaten, zij die het geloof in iets of iemand verloren hebben.
In het Oude testament is zelfs God jaloers.
24-05-2007
etymon: weduwe
Met het woord weemeeuw uit de vorige aflevering moet je opletten bij het uitspreken: voor je het weet ga je dyslectisch en wordt het meeweeuw. En dat brengt ons bij ons onderwerp van vandaag: de weeuw en de weeuwenaar, volkse samentrekkingen van weduwe en weduwnaar.
Dat het om een oud woord gaat, ligt voor de hand: weduwschap is van alle tijden en wordt door alle betrokkenen als een zware tegenslag ervaren, hoewel we verderop zullen zien dat er blijkbaar een gradatieverschil zou kunnen zijn tussen de twee seksen. De wortel is zoiets als vid of wid en die vinden we al in het Sanskriet. Het Latijn, dat ook hier aan de basis ligt van het woord voor weduwe in vele Westerse talen, is viduus/vidua, waarbij de v als w uitgesproken wordt. Er is ook een werkwoord viduare: beroven, ontzeggen, ontnemen; dividere betekent scheiden, splitsen, en dis betekent hier zoals in vele samenstellingen: vaneen, afzonderlijk, in stukken, in twee, in tegengestelde richtingen.
In het Frans is het veuve en het valt op dat oorspronkelijk en tot vrij laat enkel deze vrouwelijke vorm bestond, pas later kwam er veuf voor mannen, naar analogie met neuve/neuf; weduwen waren in de middeleeuwen en eigenlijk tot zeer onlangs sociaal zeer kwetsbaar; weduwe bleef je vaak, weduwnaars hertrouwden sneller en gemakkelijker, daarover verder meer, zoals we al zeiden.
In het Engels is het widow/widower, in het Duits Witwe/Witwer.
Er zijn allerlei samenstellingen met ons woord. Een onechte weduwe, van wie de man niet overleden is, maar niet aanwezig, is een onbestorven weduwe: haar man is niet overleden; men noemt dat ook een grasweduwe, in het Duits Strohwitwe; in het Engels Grass widow (foto); oorspronkelijk (Van Dale heeft geen idee, natuurlijk) was dit een verlaten minnares: ze is alleen achtergelaten in het gras, waar de heimelijke ontmoetingen plaatsvonden of in het bedstro; later werd de term ook gebruikt voor verlaten gehuwde vrouwen. En dan zijn er enkele gekleurde weduwen. De zwarte kennen we, dat is een grote spin. Een blauwe heeft een afwezige zeeman als echtgenoot; in het Engels heb je een widows walk, een balkonnetje waarop blauwe weduwen op de uitkijk stonden naar de terugkerende schepen. Een groene weduwe is, letterlijk dan, een gehuwde vrouw die op de buiten woont en die een man heeft die in de stad werkt en niet vaak thuis is. Figuurlijk groen is een weduwe als ze misnoegd is over haar lot: ze werkt niet en heeft dus geen plaats in de maatschappij, krijgt geen erkenning voor haar huiselijke taken of ziet die zelf als minderwaardig, zonder voldoening.
Een eigenaardigheid is het weduwnaarsbotje, dat de weduwnaarspijn veroorzaakt. Misschien ken je het woord niet, maar je kent het verschijnsel wel: als je met de binnenkant van je elleboog ergens tegenaan stoot, krijg je een korte, hevige pijnstoot, alsof je een blootliggende elektrische leiding hebt aangeraakt. We noemen dat beentje ook het elektriciteitsbotje, of het telefoon- of telegrambotje. Ik vond de oplossing voor de uitdrukking weduwnaarspijn niet bij jeweetwel, of liever: jeweetNIET, natuurlijk, maar wel bij Ewoud Sanders, de taalredacteur van de krant NRC-Handelsblad, die hierover een mooi stukje schreef op 1 juli 2004. Hij verduidelijkt vooreerst dat het niet een botje is dat de pijn veroorzaakt maar wel een zenuw, de nervus ulnaris of elleboogszenuw, die erg dicht aan de oppervlakte ligt. Het woord is in 1854 voor het eerst opgetekend. A. Beets, zoon van de beroemde Nicolaas Beets en redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, schreef hierover in 1890 in een tijdschrift, en stelde dat de hevige, maar korte pijn in de volksmond schertsend vergeleken werd met de reactie van de weduwnaar op het verlies van zijn wederhelft: hevig maar kort. Beets vond bevestiging in internationale spreekwoordenboeken; hij citeerde elf voorbeelden, uit onder meer Denemarken, Duitsland, Italië, Noorwegen, Spanje en Zweden.
In het Duits zegt men Musikantenknochen of Mäuschen; waarom? Muzikanten werken veel met hun ellebogen, letterlijk dan, misschien hebben ze wat meer kans om hun elleboog te stoten? Het muizeke: het voelt wel een beetje zo aan, alsof er een muis over je arm loopt.
In andere landen en streken spreekt men van het jodenbeentje, zo in het Frans: ce cogner le petit juif; waarom? Joden waren door hun christelijke buren en overheden uit pure naastenliefde uitgesloten van bepaalde beroepen en daardoor meteen veroordeeld tot andere, die als zondig verboden waren voor rechtgeaarde christenen, zoals geld wisselen en lenen, handelaar in alcoholische dranken en commerçant in het algemeen en dus ook in ellengoed of waar, textiel dat men per el verkocht en afmat met de arm, weer volop gelegenheid om je elleboog te stoten.
In het Engels is het the crazy of funny bone, dat is ten minste duidelijk en simpel: als je ertegen stoot, krijg je een funny gevoel in je arm. Alhoewel? Een synoniem van funny is humerous en dat is een homoniem (klinkt eender) van humerus, het opperarmbeen; aan de onderkant daarvan bevindt zich the funny bone. Humerus bone wordt zo humerous bone. Ook in het Duitse dialect spreekt men van een narren- of lachbeentje of -ader.
Wees heeft de zelfde wid-oorsprong: een kind dat gescheiden is van zijn ouders.
In de typografie, de drukkunst spreekt men van weduwen en wezen voor kleine tekstgedeelten, een titel, een enkel woord of een halve zin, die eenzaam overblijven op een bladzijde of kolom terwijl het gros van de tekst op een andere pagina in een andere kolom staat. Onze Noorderburen spreken van hoerenjongen. Een weduwe is het begin van een zin onderaan een pagina, een wees het einde van een zin bovenaan een pagina. In beide gevallen wordt een extra inspanning gevraagd van de lezer, dus goede zetters vermijden dergelijke weduwen en wezen, of laten dat door hun zetprogramma of tekstverwerker doen.
22-05-2007
etymon: slechtvalk, kwaadvogel
Onlangs vonden we s morgens in de tuin wat losse pluimen en het/de karkas van een duif, zonder de kop. Het was een jonge reisduif, dat zie je aan de ring. Mijn overbuur is een duivenmelker, dus ik vroeg hem of het niet een van de zijne was, maar nee, hij miste er geen, maar kwam toch even kijken. We hebben de ring verwijderd en hij zou bellen naar een nummer voor verdwaalde duiven: 070 / 233 013, daar kan je het ringnummer intikken; er is ook een website: http://www.kbdb.be/Verdwaalde.htm .
Buurman bevestigde mijn vermoeden dat de duif de prooi was geworden van een roofvogel, we zien die soms rondcirkelen en af en toe komt er een schreeuwend in de tuin gevlogen. Mijn buur is een tweetalige Brusselaar van origine, en hij gebruikte een woord dat ik niet kende (!) voor roofvogel, namelijk kwaadvogel. Van Dale nee, laat maar. Dan blijkt weer wat een prachtig instrument internet toch is. Google vroeg voor alle zekerheid of ik niet waadvogel bedoelde, maar gaf toch meteen een link daar een voor de rest afgesloten universitaire site met een dialectwoordenboek en daar prijkt kwaadvogel voorwaar als onder meer Leuvens dialect voor roofvogel. Ik vind het een heerlijk woord, zeker uit de mond van een duivenmelker. Ik dacht eerst dat hij een slechtvalk bedoelde: slecht-valk, kwaad-vogel, misschien als spontane vertaling van een Franse benaming of zo. De Latijnse benaming voor de slechtvalk is Falco peregrinus, en dat betekent letterlijk zwerfvalk, waarschijnlijk omdat het gedeeltelijk een trekvogel is; in het Nederlands noemt men de slechtvalk ook wel een pelgrim of passagier(valk). In de meeste andere talen is de naam afgeleid van peregrinus: peregrine, pèlerin. Het is de vogel met de snelste duikvlucht: 320 km per uur!
Van Dale verwijst voor het slecht in de naam naar gewoon, niet speciaal, effen; slecht heeft die betekenis inderdaad, waarschijnlijk is onze courante betekenis: niet goed, niet de oudste. Slechten betekent eigenlijk effen maken, zoals in eggen, of slissen, bij het schilderen; het Engelse slick en ook sleek hebben ook die betekenis van glad; ook omwallingen of muren kan men slechten of verwoesten, met de grond gelijk maken. Is onze slechtvalk gewoon? Niet in haar verschijningsvorm; wellicht heeft het te maken met het feit dat het hier de meest voorkomende van de zowat dertig soorten valken is.
Een andere vogelnaam die me trof toen ik hem voor het eerst hoorde is de eigennaam Weemeeuw; ik heb de etymologie niet nagekeken in het (ook al zo dure) woordenboek van Vlaamse eigennamen, maar het is zon ongelooflijk mooi en poëtisch woord! Je hoort erin de klagende roep van de meeuwen boven het gedruis van de golven; herinneringen aan wandelingen langs het strand, beelden uit mijn kinderjaren, zoals in het tranerige liedje dat we vroeger hoorden en parodisch zongen: Het hutje bij de zee; Tolkien zegt: wie ooit de meeuwen heeft gehoord, leeft voor altijd met het heimwee naar de zee en de havens waar de schepen vertrekken naar de Overkant.
21-05-2007
William Trevor in het Nederlands
Even vermelden dat er in 2006 bij Meulenhoff een bundel kortverhalen verscheen van William Trevor, onder de titel Heilige beelden, 223 pp., nieuw 22,50.
20-05-2007
gespannen bogen en eonisme
De boog moet niet altijd gespannen staan. Boogschieten is nog steeds een populaire sport in Vlaanderen. Men schiet naar een cirkelvormig doel van op verschillende afstanden, of op de staande of de liggende wip. De wip is een soort mast, staak of paal, de schutsboom, waarop aan dwarsbalkjes vogels vastgemaakt zijn, men zegt ook wel gaaien, gepluimde houten doelen die men er moet afschieten. Wie de hoofdvogel heeft afgeschoten, heeft gewonnen, ook figuurlijk. De benaming wip komt wellicht hiervandaan, dat de mast op een bepaalde hoogte vastgemaakt is met een as tussen twee balken, zodat de top naar beneden kan kantelen om de gaaien vast te maken of te verwijderen. Bij die beweging lijkt de schutsboom wel op een wip waarop kinderen op en neer gaan. Vandaag gebeurt dat vaak met een soort lift, soms zelfs met een heuse motor, waaraan meteen ook een mand bevestigd is om de pijlen op te vangen.
Om de boog op te spannen, maak je de pees vast aan de uiteinden van de boog; daarvoor moet je de boog buigen of plooien. Bij kruisbogen gebeurt dat meestal met een katrol of een windas, wegens de grotere spanning. Bij de gewone boog is er een trucje waarbij je de boog tussen je benen klemt. Als je de pees niet losmaakt na gebruik, rekt ze uit en de boog zelf verliest geleidelijk aan zijn veerkracht. Vandaar dat de boog niet altijd gespannen mag staan.
Als ik me wil ontspannen, durf ik wel eens een detectiveverhaal lezen, vaak van een Britse vrouwelijke auteur, ze hebben daar een lange traditie in het genre. A Sleeping Life, 182 pp. kleine druk, 1978 van Ruth Rendell voldoet ruimschoots aan de verwachtingen. Het is een van de Inspector Wexford-verhalen, die naar ik verneem ook op Tv te zien zijn. Je pikt zoiets op voor minder dan een euro, in de kringloop of op de rommelmarkt. Het is zoals de meeste van haar boeken ook in het Nederlands verschenen, al kan ik de titel van de vertaling niet meteen identificeren. Als je't nog wil lezen, dan kan je beter de volgende paragrafen overslaan, want daarin verraad ik een deel van de ontknoping.
In onze moderne wereld hebben we allemaal wel al gehoord over travestie en transseksualiteit. Vroeger was dat een van de grootste taboes. Enkel op het toneel werd cross dressing geduld en het theater was dan ook een toevluchtsoord voor mensen die zich graag in de kledij van het andere geslacht hulden. Vandaag is nog steeds een geliefd onderdeel van de show en nog steeds een al te populaire bron van vrij plat vermaak. Maar we kennen ook enkele gevallen van bekende meer ernstige travestieten, al is een show-element ook bij hen nooit echt ver af; Maarten/Maartje t Hart is daarvan een sprekend voorbeeld. Psychiaters weten dat ook gewone mensen die wat ongewone neiging hebben. Havelock Ellis tekende daarover onroerend eerlijke getuigenissen op.
Transseksualiteit is in feite wat anders. Men weet nog niet precies wat er aan de hand is met transseksuelen, maar het zijn mensen die niet gelukkig zijn met de seksualiteit van hun lichaam; ze voelen zich een man in een vrouwenlichaam of omgekeerd. In de meest drastische gevallen proberen ze dat chirurgisch en hormonaal goed te maken.
Vaak verwart men een en ander met homoseksualiteit. Travestieten zijn echter meestal heteros.
Er zijn heel bekende en beroemde travestieten in de geschiedenis geweest, van wie men pas bij hun dood hun ware geslacht ontdekte. Andere waren al als dusdanig bekend tijdens hun leven, zoals Jeanne DArc, die net als verscheidene andere vrouwen in het verleden een mannelijk beroep of taak wou, en dat enkel kon door zich als man te verkleden.
Ook de literatuur kent dit type. Onze eigen Filip De Pillecijn (1891-1962) schreef voor de oorlog de novelle Monsieur Hawarden, over een historische figuur, de Parisienne Meriora Gillibrand, die na het vermoorden van de man die haar geliefde had gedood in een duel om haar, vluchtte naar Ligneuville, bij Malmédy, waar De Pillecijn een tijd leraar was, en waar haar graf nog steeds te zien is. Ze leefde daar tot haar dood als een man, Hawarden. Harry Kümel maakte er in 1969 een film van, met Ellen Vogel en Senne Rouffaer in de hoofdrollen.
Een bekende vrouwelijke auteur die zich graag als man kleedde en de pijp rookte was George Sand (1804-1876); het Wikipedia-artikel over haar is zeer het lezen waard.
Théophile Gautier schreef Mademoiselle de Maupin, eveneens naar een historische travestie-figuur.
Richard Strauss maakt onder meer in Der Rosenkavalier gebruik van travestie- of Hosen-rolle: de rol van de jonge rozenridder (maar allesbehalve roze ridder) wordt steeds door een alt gezongen. In Arabella is Zdenka, de jongere zus een noodgedwongen travestiet: haar ouders hebben geen geld genoeg om voor twee dochters een bruidschat te betalen; zij neemt op een ongebruikelijke en onstuimige wijze wraak door met de afgewezen minnaar van Arabella naar bed te gaan terwijl de brave man denkt dat het Arabella is. Straffe kost, in 1933. Entartete Kunst, zou je denken, maar Strauss overleefde eerder goed onder het Nazisme.
Heeft Ruth Rendell in dit boek een tipje opgelicht van de sluier die elke auteur in gespeelde, gemeende of onbewuste dubbelzinnigheid over zijn of haar privé-leven hult? Heeft ze gewoon haar eigen ervaringen als beginnend vrouwelijk auteur in het literaire wereldje als achtergrond gebruikt voor een zoveelste maar geenszins routineuze aflevering van haar ingenieuze detectiveverhalen? Wie weet. Ze brengt het thema op een zeer tedere, gevoelige manier ter sprake, wars van alle sensatiezucht, zonder overdreven of vergezocht psycho-geleuter. Haar personages, ook die aan de rand en in de schaduw, zijn steeds getekend met een diepmenselijk respect. Dat geldt in dit verhaal in uitzonderlijk hoge mate voor de vermoorde eoniste, naar Chevalier Charles dÉon de Beaumont, 1728-1810, die na een leven in militaire dienst, bij de dragonders nota bene, later beweerde een vrouw te zijn en vanaf 1777 als zodanig door het leven ging; pas na zijn dood werd medisch vastgesteld dat hij toch een normaal geschapen man was. Hij/zij ligt begraven in Middlesex.
19-05-2007
ex libris William Trevor
The Stories of William Trevor, Penguin Books, 1983, 799 pp., paperback is de verzameling van vijf eerder uitgegeven collecties van kortverhalen: - The Day We Got Drunk on Cake and Ale and Other Stories, 1967 (twaalf verhalen). - The Ballroom of Romance and Other Stories, 1972 (12) - Angels at the Ritz and Other Stories, 1975 (11) - Lovers of Their Time and Other Stories, 1978 (13) - Beyond the Pale and Other Stories, 1981 (12)
Samen dus zestig kortverhalen. Ik kocht mijn exemplaar tweedehands, natuurlijk In t Profijtelijk Boeksken en je vindt daar vandaag nog een zo goed als nieuw exemplaar voor een zacht prijsje: tien euro. Er is ook een recentere uitgave met nog meer, samen 1280 pp., nieuw ongeveer 25 euro. Aarzel hoe dan ook niet, want voor die prijs koop je vele uren onverdeeld en intens leesgenot van de allerhoogste plank.
Ik heb er bijna een jaar over gedaan, tussen al de rest door, het lezen en het schrijven, familiebezoek, bezig in de tuin en om het huis. Meestal greep ik naar de ondertussen vertrouwde paperback na het middageten, bij de enige kop espresso van de dag, bij rustige klassieke muziek, in onze tuinkamer, waar de blik kan afdwalen naar de tuin en de vijver en de vogels op de voederplank en de wisselende wolken. Lees zijn verhalen een voor een, niet meer, want een short story van William Trevor (1928- ) laat je nooit onberoerd, soms heb ik een hele dag nodig voor ik aan iets anders kan denken, sommige plots en personages blijven je bij voor de rest van je leven. Je geniet ervan zoals ik vroeger graag van goede whisky wou proeven en daarin niet slaagde en van het goede teveel dronk. Het moet al meer dan vijfentwintig jaar zijn dat ik geen korte drank meer drink. Met Kerstmis kocht ik voor mezelf een fles Macallan, het beste dat er is, maar ik heb ze nog niet open gemaakt, de schrik zit er nog goed in. Maar je begrijpt wat ik bedoel: geniet ervan met overgave, maar ook met mate, met kleine teugjes, onder de juiste omstandigheden, dan heb je er het meeste plezier van. Ik kan me echt niet voorstellen dat iemand de acht honderd bladzijden zou verslinden in een paar dagen in het brandend zand aan een zuiderse kust; nee, dan hoogstens tijdens de lange dode uren van een reis met de Orient Express of de Queen Elisabeth II.
Nu deze verzamelingen gelezen zijn, kan ik aan de rest beginnen: er zijn nog verscheidene vroege romans die ik niet gelezen heb en ook nog zeer recente bundels met kortverhalen, want onze vriend zit niet stil. Er zijn ondertussen ook studies over hem verschenen en biografieën, er is immers al een heel leven om op terug te kijken. Volgend jaar wordt hij tachtig, hoop ik, voor hem, zeker, maar ook voor ons. Hij zal dan veertig jaar aan het schrijven zijn. Ik denk dat ik hem een van deez dagen een brief ga schrijven om hem te danken. Mensenlief, wat een begenadigd genie, ze horen hem op te nemen in de National Trust, samen met al de heerlijke maar meestal vervallende landhuizen die hij zo vaak als achtergrond, nee als onmisbare medespeler gebruikt in zijn verhalen.
Lees eens iets van hem, al was het maar één short story, bijvoorbeeld het verbluffende Beyond the Pale. Ik heb zin om het voor u te vertalen, want er is van hem niet veel in het Nederlands beschikbaar: In t Profijtelijk Boeksken heeft één roman van hem: Elizabeth, voor acht euro; Proxis heeft niets in het Nederlands, eBay ook niet, Kapaza! heeft ook de Collected Stories en de Elizabeth-vertaling. Onontgonnen terrein, dus en een echte goudmijn. Laat je niet langer pramen!
Dit is zijn indrukwekkende bibliografie tot nu toe:
A Standard of Behaviour Hutchinson, 1958 The Old Boys Bodley Head, 1964 The Boarding House Bodley Head, 1965 The Love Department Bodley Head, 1966 The Day We Got Drunk on Cake and Other Stories Bodley Head, 1967 Mrs Eckdorf in O'Neill's Hotel Bodley Head, 1969 Miss Gomez and the Brethren Bodley Head, 1971 The Old Boys (play) Davis-Poynter, 1971 A Night with Mrs da Tanka (play) Samuel French, 1972 Going Home (play) Samuel French, 1972 The Ballroom of Romance and Other Stories Bodley Head, 1972 Elizabeth Alone Bodley Head, 1973 Marriages (play) Samuel French, 1973 The Last Lunch of the Season Covent Garden Press, 1973 Angels at the Ritz and Other Stories Bodley Head, 1975 The Children of Dynmouth Bodley Head, 1976 Lovers of their Time Bodley Head, 1978 The Distant Past Poolbeg Press, 1979 Other People's Worlds Bodley Head, 1980 Beyond the Pale Bodley Head, 1981 Scenes from an Album Co-Op Books (Dublin), 1981 Fools of Fortune Bodley Head, 1983 The Stories of William Trevor Penguin, 1983 A Writer's Ireland Thames & Hudson, 1984 The News from Ireland and Other Stories Bodley Head, 1986 Nights at the Alexandra Hutchinson, 1987 The Silence in the Garden Bodley Head, 1988 Family Sins and Other Stories Bodley Head, 1989 The Oxford Book of Irish Short Stories (editor) Oxford UniversityPress, 1989 Two Lives Viking, 1991 Juliet's Story Bodley Head, 1992 Outside Ireland: Selected Stories Viking, 1992 Excursions in the Real World Hutchinson, 1993 Felicia's Journey Viking, 1994 Ireland: Selected Stories Penguin, 1995 After Rain Viking, 1996 Death in Summer Viking, 1998 My House in Umbria Penguin, 2000 The Hill Bachelors Viking, 2000 The Story of Lucy Gault Viking, 2002 A Bit On the Side Viking, 2004 The Dressmaker's Child Penguin, 2005 Cheating at Canasta Viking, 2007
18-05-2007
haverklap, slag om slinger, anniversary
Slag om slinger, om de haverklap. We weten wel wat dat betekent, zeker het laatste, maar waarom? Van Dale laat het nog maar eens afweten, en geeft, zoals vader Eyskens: geen commentaar. Nochtans is het best een leuk verhaal.
Laat ons beginnen met de haverklap. De traditionele verklaring verwijst naar een oudere uitdrukking: om een haverstro, die Van Dale wél kent, want hij citeert de uitdrukking twisten om een haverstro, ruzie om een niet. Haverstro is het kaf dat overblijft na het dorsen van de haver. Het is heel licht, bijna stof; vandaar: een nietigheid. Een afgeleide betekenis was dan gauw: herhaaldelijk; als men namelijk twist bij de geringste aanleiding, zal men heel vaak en veel twisten en zo zijn we bij de betekenis die wij nu geven aan om de haverklap. De klap verwijst dan naar het slaan met de dorsvlegel.
Maar er is een alternatief, dat de oorsprong gaat zoeken in het Fries; daar hebben ze een uitdrukking om in (=een) aveklap. Dat ave kennen wij senioren zeker nog, we hebben genoeg Weesgegroetjes gebeden, in het Latijn Ave Maria. Een avemarij was een schietgebedje en vandaar iets dat niet lang duurt, een oogwenk, een momentje. Klap is een oudere vorm van klep en kleppen, dat doen de klokken; de klok die het ave klapt is die van het Angelus, waarbij op de middag de kerkklok driemaal drie slagen na mekaar geeft, met een korte onderbreking. Zelfs de landbouwers op het veld werden verondersteld om het werk daarvoor te onderbreken en drie Weesgegroetjes te bidden, zoals op het (vroeger?) bekende schilderij van Millet. Angelus is het Latijnse woord en meteen ook de etymologie voor onze engel, in dit geval de engel des Heren die aan Maria meldde dat ze een zoon mocht verwachten.
Als je dus iets om de aveklap deed, dan deed je het herhaaldelijk of met korte onderbrekingen, zoals bij het kleppen van het angelus. Met de Hervorming was het vooral in Nederland rap gedaan met dat paapse angelus en toen na een generatie of zo wist niemand nog wat een avemarij, het angelus of een aveklap was en zocht men andere verklaringen. Zo kwam men dan als vanzelf bij het haverstro en de verwante uitdrukking terecht van daarnet. Van Dale heeft hier toch echt wel een gelegenheid laten voorbijgaan om het interessant te maken. Als je om de haverklap teleurgesteld wordt als je iets nakijkt in een bepaald boek, ga je op den duur niet meer kijken.
De uitdrukking slag om slinger heeft dezelfde betekenis: herhaaldelijk, zonder de minste aanleiding, om de haverklap (zegt Van Dale in zijn nalatige eenvoud en voegt eraan toe: gewestelijk: om het hardst). Het Etymologisch woordenboek van het Nederlands, dat we om het kort te houden maar EWN of Philipa (naar de hoofdredacteur Marlies Philipa) zullen noemen is nog niet aan de S toe, dus zullen we zelf iets moeten verzinnen.
De slinger kennen we het best van de klok, niet de kerkklokken van daarnet, maar klok in de betekenis van uurwerk en wel specifiek een slingeruurwerk. Het is waarschijnlijk dat de vroegste torenuurwerken geen wijzers hadden, of toch geen wijzers die zichtbaar waren aan de buitenkant van de toren; die zijn er pas later bijgekomen. Het uur-werk was precies wat het woord zegt: een werk of machine dat de uren aangeeft door het luiden van de klok, in de eerste plaats voor de monniken in de kloosters, zodat ze wisten wanneer het tijd was om te werken, te bidden of te eten, volgens hun regel. Ook de mensen die in het dorp buiten het klooster woonden konden hun dag daarnaar schikken. Het kleppen van de klok gaf dus de tijd aan en men heeft het woord klok gewoon behouden toen de tijd later door een en nog later door twee en zelfs drie wijzers werd aangegeven op steeds kleinere en minder zeldzame klokken.
Het slingeruurwerk werd uitgevonden door een Nederlands geleerde, Christiaan Huygens, in 1656. Hij bouwde voort op de studie die onder meer Galileo Galilei had gemaakt van de slingerbeweging. Een slinger heeft namelijk een gelijkmatige beweging en een snelheid die afhankelijk is van de lengte. Wat doet een slinger precies in een klok? Leken in het vak denken gemakkelijk dat de slinger het raderwerk aandrijft, allicht omdat ze de slinger zien bewegen in de kast. Wat ze meestal niet zien is het echte aandrijfmechanisme: de veer die je moet opwinden of het gewicht dat je moet optrekken. De slinger dient om de continue beweging van het raderwerk in gelijke stukjes te delen; als je dat niet zou doen, dan zou het raderwerk ongehinderd aflopen, zoals je soms ziet op klokken of wekkers die stuk zijn: je windt ze op en de grote en kleine wijzers lopen als gek achter mekaar aan. De slinger houdt het aflopen dus bij elke heen-en-weer beweging een beetje tegen. Bij dat subtiele contact met het raderwerk wordt de kracht van de aandrijving elke keer overgedragen op de slinger, zodat hij in beweging blijft, want anders zou hij na een tijdje stilvallen, zoals gebeurt als de veer af is of gebroken, of als de gewichten moeten opgetrokken worden.
We weten nu wat een slinger is. Slag, in dezelfde context, is dan het slaan van de klok, die het kleppen van de echte klokken vervangt, bij middel van een of meer bellen, of een gong, die laatste meestal in de vorm van een of meer metalen staven, heel dikwijls is zon staaf in een spiraal gekruld, zodat ze langer kan zijn, want hoe langer en hoe dikker de staaf, hoe zwaarder en voller de klank. Als een klok het uur niet juist slaat, is ze van slag.
Als iets slag om slinger gebeurt, dan bedoelen we wellicht dat het gebeurt met de regelmaat van een klok, of vaak, zoals het slaan van de klok, of heel vaak, zoals het heen en weer gaan van de slinger. De sl-sl-alliteratie zal wel bijgedragen hebben tot de (toch maar relatieve) populariteit van deze uitdrukking. Waar die om vandaan komt? Tja
De gewestelijke betekenis: om het hardst kunnen we op dezelfde manier verklaren: in een wisselwerking, om beurten, nu de ene, dan de andere, zoals bij het heen en weer gaan van de slinger; en de ene klok slaat ook al harder dan de andere.
De aanleiding voor dit verhaal is eigenlijk een klokje dat ik onlangs kocht in de kringloopwinkel, voor de absurde som van 50 cent. Het is een zogenaamde 400 dagen-klok of een anniversary clock. Het bijzondere eraan is de vorm van de slinger en de beweging die hij maakt. In plaats van de traditionele heen-en-weer van de slingerstok waaraan onderaan een gewicht is vastgemaakt, meestal in de vorm van een verticale ronde schijf, is in dit soort klokken het slingergewicht horizontaal opgehangen aan een heel dunne smalle strook metaal, een draad bijna. Meestal is het gewicht opgedeeld in vier bollen, die op een kruisvormig of rond rooster zitten en het draait heen en weer om zijn as, om de draad dus waaraan het ophangt. Bij elke draaiende beweging, om en om, krijgt ook hier de slinger een duwtje van het anker en blijft zo in beweging door de kracht van de veer of de gewichten die het werk aandrijven. Dit soort van slinger heeft een heel licht contact met het raderwerk en er is heel weinig kracht nodig om de slinger in gang te houden. Zo slaagde men er al vrij vroeg in om dergelijke klokken te maken met een werk dat 30 dagen liep zonder opwinden, wat voor gewone slingerklokken uitzonderlijk lang is: 14 dagen is daar al heel goed, goedkope werkjes zoals koekoeken en wekkers lopen maar één dag eer je ze moet opwinden. Door het verder verfijnen van deze techniek kwam men tot (dure) slingerklokken met zon torsieveer-slinger die tot 400 dagen bleven lopen. Dat is de nogal prozaïsche naam die ze in Europa ook kregen: 400 dagen-klok. In Engeland en vooral in Amerika spreekt men van anniversary clock, waarbij we moeten bedenken dat een anniversary niet je verjaardag is, dat is je birthday, zoals in het liedje, maar de gedenkdag, de dag van het jaar waarop een gebeurtenis het jaar voordien of lang geleden plaatsvond, je trouwdag bijvoorbeeld. Men gaf dergelijke klokken vaak als geschenk bij zon jubileum, vijfentwintig jaar getrouwd, vijftigjarig bestaan van een firma of vereniging. De gedachte was dat je pas bij de volgende anniversary de klok weer moest opwinden. Omdat ze zo uitzonderlijk lang liepen, noemde men dit ook een perpetual clock; we weten natuurlijk wel dat een echt perpetuum mobile wegens de wetten van ons universum niet mogelijk is, maar vroeger was een klok die een jaar ging zonder opwinden zo zeldzaam dat een lichte overdrijving niet ongepast is.
Mijn klokje van vijftig cent ziet er goed uit en het 'werkt' ook nog, maar het is helaas kitsch en namaak en zelfs puur bedrog. Het is van een goed merk, de Duitse firma Kienzle bestaat al sinds 1822 en is bij ons vooral bekend van de zogenaamde Westminster (wegens het Big Ben-wijsje) houten schouwklokken van zeer goede kwaliteit, die je nu voor weinig geld kan kopen. De koperen onderdelen van mijn ersatzje blijken vooral uit plastic te bestaan, het werk is een goedkoop kwartsuurwerkje dat op een batterijtje loopt, de slinger heeft zijn regulerende functie verloren en draait vrolijk maar louter decoratief rond, het stolpje is eveneens van plastic. Maar als je het zo ziet staan glimmen en glinsterend draaien op het boekenrek voor mij, dan is het net echt, moet ik toegeven, en het loopt nog juist ook, zoals alle kwartsuurwerkjes.
Een goed antiek exemplaar is kostbaar, want het zijn notoir moeilijke klokken om te onderhouden en om ze juist te doen lopen; de slinger is onderhevig aan temperatuurschommelingen en breekt heel snel af bij ondeskundig gebruik, de klok moet perfect horizontaal staan en weg van alle trillingen en het best ook onder een stolp wegens het stof. Ze zijn dan ook nooit echt populair geworden. Hier en daar moeten er nog staan, beschadigd of gewoon buiten dienst, puur als decoratie en zelfs die zijn peperduur. Toch hoop ik ooit mijn leuk valsspelertje te kunnen vervangen door the real thing: an anniversary clock! Als je er dus eentje staan hebt dat je na dit verhaal nog kwijt wil, geef me een seintje; mijn budget is zeker ruimer dan 50 cent.
17-05-2007
ordentelijk
Je hebt van die mensen die alles graag geregeld zien. Ze schrijven alles op, ze houden een agenda bij, ze noteren van alles, ze maken lijstjes en houden ook die lijstjes bij. Op kantoor zijn het de ideale secretariaatsmedewerkers. Als je een document nodig hebt: zij weten het voor jou te vinden, ze hebben zelfs dat van vorig jaar nog, dat je met weinig moeite kan aanpassen. Hoger op zijn ze de perfecte secretaris van een vereniging, commissie of examenjury. Ze ontwerpen systemen om de zaak systematisch te ordenen, zodat alles netjes en overzichtelijk is. Ze besteden daar veel werk aan en zorgen ervoor dat ook anderen heel wat administratief werk hebben, want ze eisen dat alles genoteerd wordt en degelijk bijgehouden, zodat het kan nagekeken worden, en ook voor later, voor het archief.
Het zijn ook deze mensen die vragen dat alles vastgelegd wordt in reglementen en die heel goed zijn in het opstellen van dergelijke reglementen. Zo zorgen ze ervoor dat alles ordelijk verloopt. Ordentelijk, zeiden we vroeger, zoals in het Duitse ordentlich: zoals het betaamt, ordelijk, volgens plan, zoals het hoort, netjes, proper, comme il faut. Voor sommige mensen is dat de hoogste lof: un homme tout à fait comme il faut.
Ze zijn ook soms een beetje saai, die mensen, voorspelbaar, wat gewoontjes, niet bepaald avontuurlijk, geen hekkenspringers. Geen genieën, ook, geen briljante geesten. Ze moeten hard werken om er te geraken en omdat hard werken altijd beloond wordt, komen ze er ook. Eens ze aan de top zijn, organiseren ze weer volop en schrijven reglementen en belonen de harde werkers veeleer dan de briljante geesten, want die laatsten zijn wel knap, maar totaal onvoorspelbaar en onberekenbaar, een risico eigenlijk, beter maar niet zo iemand grote verantwoordelijkheden geven, vinden ze.
Daarmee zijn de krijtlijnen getrokken, de ploegen staan tegenover elkaar, Degelijk en Betrouwbaar tegenover Speels en Geniaal. Ze gaan voortdurend met elkaar in de clinch, want ze vertrouwen elkaar niet. De genieën hebben geen behoefte aan reglementen en archieven, ze weten het zo ook wel en zelfs beter dan hun wat tragere soortgenoten. De ordentelijken wantrouwen dan weer de genieën, de speelvogels, want die doen maar wat, regels of geen regels, en hen controleren mag of kan niet.
In een leven lang in de administratie heb ik van beide types prachtige exemplaren gezien. Ik heb ze de hoogste toppen zien scheren en ze bittere tranen zien wenen bij hun diepste teleurstellingen. Eindeloze discussies gingen over niets anders dan de tegenstelling tussen die twee benaderingen. De administrateurs die alles systematisch willen aanpakken en zich daarin verliezen, tot ze nog alleen dat doen: administreren; en aan de andere kant de vrije vogels, de vrijbuiters die alle reglementen verwerpen als tijdverlies dat hen weghoudt van de echt belangrijke zaken.
In een samenleving als de onze is er veel, heel veel geregeld. Soms, als ik me in het verkeer begeef, moet ik daaraan denken, aan de vele verkeersregels, als er weer een tegenligger in de bocht over de witte streep gaat en ons in de goot dwingt, of op ons baanvak voorsteekt en ons op de remmen doet gaan staan om hem terug te laten invoegen. Gelukkig dat de meeste mensen de regels nogal goed respecteren, stel je voor dat rechts rijden geen regel is, dat je ook links mag rijden. Regels moeten er dus echt wel zijn.
Maar we hebben er wel veel, héél veel! Geen mens die dat nog kan bijhouden en wat is het nut van regels die je niet kent? Het gerecht, dat het allemaal zou moeten bijhouden, kan er ook niet meer aan uit: in hoger beroep kan je een heel andere uitspraak krijgen, veroordelingen worden ongedaan gemaakt wegens procedurefouten, rechters worden afgezet na enkele spectaculaire maar waanzinnige uitspraken, zoals effectieve gevangenisstraffen voor het opruimen van een buurmans verwaarloosde kippen.
De regelneven, de paper pushers, die van de letter van de wet, de grijze eminenties, de moraalridders, de muggenzifters, we kennen ze wel en van hen houden is echt een opgave. Dan kijken we liever met bewondering naar zon geniale vrijgevochten doorzetter, die zich van al die zever niets aantrekt en zijn gang gaat en er op zijn manier ook komt, en rapper, en verder
Kunstenaars zijn zelden van het ordentelijke type. Ze kleden zich alternatief, liefst in het zwart en zeker zonder das; ze nemen een vreemde naam aan, zoals Panamarenko en spreken een eigen taal, zoals ook Schàt Robbe De Herdt of Taaimans, onze wereldberoemde hedendaagse kunstenaar; ze vergeten wel eens hun papieren in te vullen en zijn soms wat onhandig in de omgang. Maar ze zien dingen die de pennenlikkers niet eens vermoeden. Ze worden bewonderd, verafgood soms. Ze hebben geen vaste uren, vaak niet eens een vast adres. Picasso ging even sigaretten halen om de hoek en kwam nooit meer naar huis. Soms loopt het slecht met hen af. Drank, seks, drugs, jaja.
Het zal dus wellicht nooit echt goed komen tussen die twee. Vraag me niet welk type ik verkies, het brave burgermannetje of de vrijgevochten individualist. Ze zijn er, ik ben ze, wij zijn ze, allebei. Odi et amo.
15-05-2007
kluisters
Er is leven op aarde, maar elk individueel leven is sterfelijk.
De wetenschap is stilaan de raadselen aan het ontrafelen van het ontstaan van het leven, heel lang geleden en hoe het geëvolueerd is.
Wellicht is dit leven uniek in het universum. De kans dat het zelfde of iets dergelijks zich nog eens voordoet is namelijk zo onbeschrijflijk klein dat we evengoed kunnen aannemen dat we alleen zijn.
En dat unieke verschijnsel, leven, eens ontstaan, draagt in zich de intrinsieke kracht om zich voort te planten op het zelfde niveau, om het brandend vuur door te geven eer het uitdooft in de drager zelf. Dat geldt voor alle levensvormen: van de allerkleinste micro-organismen, de planten en de dieren en ook voor de hoogste diersoort: de mens. Het heeft eeuwigheden geduurd eer de mens er was, maar toen hij er was, kon hij zichzelf voortplanten zoals hij was en was er zelfs nog aanpassing en dus verbetering mogelijk.
Het leven is spontaan ontstaan, als het ware bij toeval, of als een reactie van elementen op hun omgeving. Over miljoenen jaren heeft het zich gediversifieerd en ontwikkeld tot steeds hogere levensvormen. Op verscheidene momenten had het evengoed kunnen verdwijnen, zoals bepaalde levensvormen inderdaad voorgoed verdwenen zijn. In onze tijd heeft de nucleaire dreiging het voor het eerst mogelijk gemaakt dat de mens zelf het leven op de hele wereld zou vernietigen. Nu die dreiging toch wat minder acuut lijkt, is er het sluipende maar niet minder reële gevaar van de vernietiging van de natuur door een onverstandig gebruik ervan door de mens.
Er is leven op aarde. Dat leven ligt in de handen van individuele levende wezens, die dat leven kunnen bestendigen, door de voortplanting van de eigen soort. De tijd is voorbij dat de mens nauwelijks merkbaar leefde in de natuur, als een van de diersoorten. Van bij zijn ontstaan in zijn eerste verschijningsvormen, grijpt de mens drastisch in op het leven in de natuur, zet zijn omgeving naar zijn hand, voor zijn eigen overleven en welzijn. Er zijn nu meer dan 6,5 miljard mensen op de wereld, dat is enorm veel en het neemt steeds sneller toe. De aanwezigheid van de mens is ook steeds duidelijker zichtbaar en voelbaar, met alle gevaren van dien. Het leven op aarde is dus precair, het kan echt wel verloren gaan, volgens een van de scenario's die de literatuur en vooral de sciencefiction ons al zo vaak voorgeschoteld hebben.
Bij het leven hoort, zeker voor de mens, het vermogen om te denken, een hoger bewustzijn. Het is zo vanzelfsprekend en toch is het al bij al een vreemde zaak. Het bewustzijn ontwaakt verbazend snel in mensenkinderen en houdt ons in stand, een leven lang. En aan het einde van het leven, wanneer het hele lichaam sterft, valt ook het bewustzijn stil. Wij hebben geen enkele aanduiding dat er enige bewustzijnsactiviteit zou zijn na de individuele dood. Net zoals het biologisch leven, is ook het bewustzijn sterfelijk. Het is zo nauw met het biologisch leven verweven, dat het ermee geboren wordt, zich ontwikkelt en dan aftakelt en afsterft. Het bewustzijn is niets anders dan het lichaam zelf, het is het lichaam dat denkt, voelt, verlangt, lijdt, gelukkig is. Het verhaal van het bewustzijn als een soort dubbel, een geest die in ons lichaam verblijft, de ziel of het geweten, een verhaal dat ooit begon in onze cultuur en vooral in Hellas, het oude Griekenland, met Socrates, Plato en Aristoteles vaste vorm kreeg en daarna in het christendom tot in het absurde werd doorgedreven, is nu aan het bezwijken onder zijn eigen onhoudbare absurditeit. Bij de meeste mensen is dat een heel geleidelijk proces, waarvan ze zich nauwelijks bewust zijn. Maar de gevolgen ervan voor de mens worden stilaan duidelijk. De godsdienstigheid loopt sterk terug. De wetenschap bloeit spectaculair open, bevrijd van alle dogmatische belemmeringen. De individuele en collectieve moraliteit stijgt, nu ze afhankelijk is van het eigen inzicht, verantwoordelijkheid en de democratische besluitvorming, en niet van autoritair opgelegde wetten. Onheilsprofeten, vooral uit godsdienstige hoek, die het einde van de wereld voorspelden indien de mens zich zou afkeren van God, worden niet meer aanhoord, nu ook die voorspelling op niets blijkt te berusten en vooral bedoeld was om de positie van de profeten in kwestie veilig te stellen. Er is niet meer geweld en onrecht in de wereld dan vroeger, toen de godsdienst allesoverheersend was, maar manifest minder. Er is niet minder interesse voor vragen naar de zin van het leven, maar meer, en ernstiger, en eerlijker. De mens bevrijdt zich van de kluisters die hij zichzelf had opgelegd. Het is echter een langzaam proces, met vallen en opstaan. Zelfs de hardste lessen, zoals het Nazisme, Stalinisme, kolonialisme en ongebreideld kapitalisme werpen maar op lange termijn hun vruchten af. Het lijkt wel alsof de nieuw geboren mensen steeds opnieuw dergelijke lessen nodig hebben, omdat ze die uit het verleden vergeten, willen vergeten. Maar er is geen weg terug, we gaan erop vooruit, het is nog nooit zo goed geweest op deze wereld voor zoveel mensen. Wij, jij en ik, bevinden ons in het middelpunt van die wereld, in een land en streek met de hoogste levensstandaard, een leven in vrede en materiële en intellectuele overvloed, op dit oudste continent, op die ene wereld van het eindeloze heelal waar leven is en mensen zoals jij en ik mogen bestaan, al is het slechts voor een korte tijd.
13-05-2007
tot capita tot sensus
Tot (of: quot) capita, tot sensus (of: sententiae).
In het Nederlands: zoveel koppen, zoveel zinnen, of: ieder zijn waarheid. Zelfs van het spreekwoord zelf zijn er verscheidene versies.
De vraag naar het goede, het ware, het schone is er een die in mijn blog al verscheidene keren aan bod is gekomen. Zolang de mens al nadenkt en schrijft, heeft hij zich beziggehouden met de vraag naar de ultieme waarheid, naar de grond der dingen. Zoals professor Dondeyne het in zijn lessen zei: wij stellen ons de vraag: wat is er uiteindelijk van aan. Wij willen er het fijne van weten.
Maar misschien is dat juist onze ultieme vergissing. Misschien is er geen grond van alle dingen, geen eensluidend antwoord op alle vragen, geen verklaring of zingeving voor alles. Geen waarheid, of war head, zoals de Mormoonsetweeling-missionarissen het zeggen als ze aankloppen: waai zaain twee Oomerekonen en waai brengen oe de war head. Het lijkt George Bush wel, die kent ook het verschil niet tussen thanksgiving en tanks giving.
Geen éne waarheid, die iedereen moet aanvaarden of zijn kop gaat eraf, maar vele (halve?) waarheden? Het beste argument voor de veelheid van benaderingen is misschien wel hierin gelegen, dat geen enkele van de vele waarheden die ooit als de enige naar voren geschoven zijn, er ook maar enigszins in geslaagd is om ook iedereen te overtuigen, met welke drastische of subtiele middelen dat ook gebeurde, en dat er steeds vele waarheden naast mekaar bestaan hebben, ook als men wou doen geloven dat dat niet zo was.
De filosofie is de wetenschap die zich met de uiteindelijke dingen bezig houdt, meer bepaald in de metafysica. Welnu, zelfs het meest oppervlakkige overzicht van de geschiedenis van de filosofie maakt het overduidelijk dat men nog niet aan ultieme antwoorden toe is, meer nog: men is nog steeds op zoek naar de juiste vragen Bovendien (b)lijkt de filosofie en vooral de metafysica ook veruit de meest nutteloze bezigheid te zijn waarmee de mens zich ooit heeft bezig gehouden. De antwoorden die men daarin vindt zijn, indien ze al verstaanbaar zouden zijn, verbijsterend nietszeggend en ten enenmale verstoken van elke mogelijke concrete weerslag voor ons denken of ons handelen. Het is namelijk niet zo dat wij mensen pas na een grondige studie van de metafysica en op grond van de waarheid die we daar zouden gevonden hebben, onze levenshouding bepalen. Het is evenmin zo dat wereldleiders dit voor ons doen: ik moet nog de eerste politicus tegenkomen die meer afweet van metafysica dan hij in de verplichte colleges wijsbegeerte heeft van buiten geleerd. Zelfs het programma van een partij die zich beroept op zogenaamd christelijke principes, kan over die principes zelf geen zinnig woord zeggen, net zomin als ze kunnen uitleggen waarin hun goed bestuur verschilt van dat van anderen, en waarom uitgerekend zij aan goed bestuur zouden doen, en anderen niet.
Voor de overgrote meerderheid van de mensen is de vraag naar de ultieme waarheid iets waar ze niet van wakker liggen. En het minieme aantal dat zich er af en toe mee bezig houdt, komt tot conclusies die zo goed als onbegrijpelijk zijn en overigens door de collega-metafysici onmiddellijk aangevuld, genuanceerd en met klem tegengesproken worden. Er is niet één stelling of conclusie die ons meer zegt dan wat we zo al weten: dat de mens sterfelijk is, dat hij in de wereld is, dat hij nadenkt, dat hij samenleeft met anderen
Ook ik heb mijn hele leven lang gedacht dat dé waarheid ergens te vinden was, als ik maar goed genoeg zocht, in de liefde, in de godsdienst, in de filosofie, in de wetenschap, in de naastenliefde Toen ik op pensioen ging, kreeg ik meer tijd om op die vragen in te gaan. Hoe meer ik erover las, hoe minder ik bleek te weten en hoe meer er te weten leek; en toen ik nog meer las, bleek hoe weinig er te weten viel. Er is geen absoluut weten, er zijn enkel benaderingen. Niets staat voor altijd vast, alles is tijdsgebonden. Niets is altijd en overal waar, alles is relatief. Er zijn geen simpele oplossing, enkel onoplosbare problemen. Onveranderlijke waarheden, voorgehouden en opgelegd aan mensen door anderen, in eigen naam of in die van de Waarheid of van een of andere God, laten wrede, bloedige sporen na in de geschiedenis, veeleer dan mensen te bevrijden en gelukkig te maken.
Is alles dan om het even? Dat heb ik niet gezegd en dat is ook niet zo. Er zijn wel degelijk echt belangrijke principes, waar we het best niet van afwijken. We gaan er toch maar beter van uit dat het voortbestaan van deze wereld en zijn bewoners belangrijk is en dat alles wat daaraan afbeuk doet, moet vermeden worden. Als we dat niet aanvaarden, dan kunnen we er maar beter meteen een eind aan maken, anders wordt het een lange, chaotische doodstrijd. Maar als we dit principe willen uitwerken, dan beginnen de moeilijkheden, want hoe dat moet, daarover zijn er zoveel meningen als er mensen zijn. Verwacht dus niet dat er ooit een wereld komt waarin iedereen het eens is en hoedt u intussen voor valse profeten die een dergelijke heilsstaat prediken.
11-05-2007
Mozart: strijkkwartetten
De laatste weken zit ik vaak te luisteren naar Mozart. Dat is meer dan een beetje verrassend, want ik ben niet echt een grote liefhebber van Mozart. Ik weet niet goed waarom, maar het is altijd al zo geweest. Zijn Kleine nachtmuziek was een van de eerste klassieke stukken die ik al als kind leerde kennen; ik kan ze ondertussen zo ongeveer van buiten meeneuriën. Later leerde ik zijn pianoconcerti appreciëren in de wat minder evidente maar delicate pianoforte-uitvoering van de soms wat haastige Jos Van Immerseel en zijn Anima Eterna ensemble, dat de Latijnse vertaling van zijn Duitse familienaam draagt, heb jem? Mozarts operas zijn nu eenmaal moeilijk te vermijden en dus zijn die me ook heel vertrouwd geworden, wat telkens weer blijkt als ik een opvoering bijwoon of een integrale beluister en bekijk op Dvd of op Tv: de meeste arias heb je al zo vaak gehoord dat ze deel uitmaken van je muzikaal geheugen. Natuurlijk bewonder ik Mozart, het is een van de grootste muzikale genieën die de mensheid heeft voortgebracht. Maar ik hou nog steeds niet van zijn muziek op die zeer intense en persoonlijke manier die mij met andere componisten bindt, bijvoorbeeld Beethoven, Schubert, Chopin, Shostakovitsj of Richard Strauss. Is het het soms wat gemakkelijke, frivole, wat oppervlakkige karakter van sommige stukken? De al te voorspelbare melodietjes? De niet echt zinvolle herhalingen? De kinderachtigheid van sommige opera-passages? Die worden alle tegengesproken door andere composities of passages in dezelfde muziekstukken die ongemeen boeiend, origineel en bezaubernd schön zijn.
Toen onlangs Kruidvat een aanbod deed waarbij je drie Cds kon kopen en maar twee betalen, zocht ik naar een interessante combinatie. Het werden uiteindelijk drie Briljant boxen en ik heb het me niet beklaagd.
De eerste die mijn aandacht trok, was een recente box (2005) met elf Cds met daarop de 4Livres de pièces de clavecin, het volledige werk voor klavecimbel van François Couperin (1668-1733) door Michael Borgstede op twee uiterst welluidende Ruckers-kopieën. Het muziektijdschrift Luister honoreerde dit met echt een niet gemakkelijk te verdienen 10, misschien een heel klein beetje chauvinistisch, want zo zijn ze wel, maar dat is niet erg, als je het maar beseft en ermee rekening houdt. Kostprijs: 29,98, echt een koopje, toch? (In de laatste catalogus van Zweitausendeins.de staat dezelfde box aangeboden voor 19,99! Als je hem nu niet koopt, bega je gewoon een muzikale vergissing.)
Dan maar op zoek naar twee andere en ongeveer even dure, of eerder even spotgoedkope uitgaven om het aantrekkelijke aanbod rond te maken.
Felix Mendelssohn-Bartoldy treft me meestal zeer aangenaam als ik er toevallig iets van hoor: de onvermijdelijke Midzomernachtsdroom, de Hebriden Een verzamelbox met vele van zijn belangrijkste werken op tien Cds was mijn tweede keuze. Het zijn vaak oudere opnamen, maar dat wil niets zeggen, want de opnametechniek is sinds 1970 of zo al perfect. Hoe dan ook, voor 24,98 is dat mooi meegenomen, vond ik.
En ja, de derde box werd dan Mozart: 11 Cds met alle strijkkwartetten (23!), de zes strijkkwintetten en het 50 minuten lange strijktrio KV 563, opnamen uit 1989-1994, met wat minder bekende maar daarom niet minder genietbare uitvoerders, voor 29, 98.
Ik betaalde uiteindelijk, na de 3=2 reductie en met de redelijke verzendkosten: 64,91 en daarvoor kreeg ik 32 Cds, dat is dus 2 per Cd. En dat is nog niet alles: ik kreeg er gratis een Dvd bij van Marco Borsatos optreden in De Kuip, 123 minuten muziek en 40 minuten extras. De Dvd zit nog altijd achter cellofaan, maar het kan een leuk cadeautje zijn voor iemand die van dat soort muziek houdt. Voor de rest: moet ik nog zeggen dat ik Kruidvats klassiek aanbod fameus vind?
Even terug naar Mozart (1756-1791). Zijn zes eerste kwartetten schreef hij al in 1772/3, hij was dan 16 jaar oud. De volgende zes dateren van 1783/4 en hij droeg ze op aan zijn bewonderde maar van zijn kant wederkerig even bewonderende leermeester en voorbeeld, Joseph Haydn, de uitvinder en dé meester van het strijkkwartet; ze staan dan ook bekend als de Haydn-kwartetten.
Het volgende kwartet kwam er in 1786 was opgedragen aan de muziekuitgever Hofmeister. KV 575 valt dan weer op door zijn sterke cello-partij, waarschijnlijk het gevolg van de stijgende belangstelling voor dit instrument, bijvoorbeeld bij Haydn (cellocencert!) en vooral ook Luigi Boccherini (1743-1805), de cellist-componist die een honderdtal kwintetten schreef. In 1790 volgen de drie Pruisische kwartetten, opgedragen aan de koning van Pruisen, Friedrich Wilhelm II, die zelf ook cello speelde, met weer een vrij groot zelfstandig aandeel van de cello.
Het eerste strijkkwintet schreef hij samen met zijn eerste kwartetten, de vijf volgende komen allemaal veel later in zijn leven; een ervan is een bewerking van zijn octet voor blazers, de andere zijn originele werken.
Of je nu deze Mozarts opzet als achtergrondmuziek bij een goed boek, zoals de onvolprezen William Trevor, of zelfs het schrijven van een blog zoals deze, of dat je er integendeel aandachtig naar luistert, je bent nooit teleurgesteld. Sommige sterke passages kondigen de donkere en eigenzinnige Beethoven aan, sommige doen vanzelfsprekend aan Haydn denken, maar gaan toch verder dan hun grote voorbeeld. De beste momenten verzoenen je moeiteloos met alle aarzelingen die je ooit over Mozart zou kunnen gehad hebben. Heerlijke muziek voor elke liefhebber van klassiek en een uitstekend begin voor iemand die eens iets klassieks wil proberen, voor 2.
Bij het woord pakketboot denken we aan machtige oceaanreuzen als de Queen Elizabeth of aan de prachtige Kongoboten die de vaste verbinding met onze Afrikaanse kolonie verzorgden. We dachten aan verre reizen, aan emigranten, aan vakantie ook en luxe: op een pakketboot lopen talloze matrozen en officieren rond in smetteloos witte pakken, stewards en pursers en s avonds mocht je soms aanzitten aan de tafel van de kapitein Een purser is oorspronkelijk iemand die purses maakt, geldbeugels; op een schip is het iemand die zich bezig houdt met het materiële welzijn van de passagiers, zoals het bijhouden in de kluis van hun waardevolle voorwerpen en geld. Steward is een heel oud woord; je ziet er twee eveneens oude Nederlandse woorden in: stee, zoals in hofstee, een oud woord voor huis, en waard, nu nog een woord voor cafébaas, meer algemeen iemand die baas is in huis, die instaat voor de veiligheid, een beschermer.
Waar we niet aan dachten bij die pakketboten was de etymologie van dat woord. Die ligt wel een beetje voor de hand, maar zoals het meestal gaat, hebben we vergeten waar het woord vandaan komt omdat we niet meer weten hoe het vroeger was, toen het woord ontstaan is. In dit geval moeten we terug tot rond 1640, toen de postdiensten op een meer geregelde wijze gebruik gingen maken van de zeevaart om brieven en pakjes van de ene plaats naar de andere te brengen, binnen een bepaald land, zoals in Engeland en Frankrijk, met de kustvaart, of internationaal, zoals tussen Engeland en Frankrijk, of tussen Engeland en zijn kolonies, inzonderheid Noord-Amerika.
Aanvankelijk was die manier om post te bezorgen erg onregelmatig en dus onbetrouwbaar. Een schip vertrok als er genoeg cargo was: cargo is het oorspronkelijk Spaanse woord voor lading, denk aan het Frans charge en char, dat net zoals onze kar afgeleid is van het Latijnse carrus of carrum, dat mogelijk zelf een oud-Germaanse oorsprong heeft. De Romeinen gebruikten zon carrus al voor hun postdienst, het is een kleine wereld. Het was economisch niet haalbaar om met schepen te gaan rondvaren als er niet genoeg vracht was, of passagiers. Men wachtte dus tot het de moeite was. Als men wist dat er een grote lading op komst was, dan stelde men het vertrek gewoon uit. Bovendien was het in de winter meestal te riskant om uit te varen en als het weer slecht was ook: te veel of te weinig wind of uit de verkeerde hoek Brieven en vracht en passagiers konden zo maanden lang onderweg zijn en wie erop wachtte had geen idee wanneer ze zouden aankomen, soms kwamen ze ook helemaal niet aan.
Vooral in het onafhankelijk geworden Amerika werd dat als een probleem ervaren. De postdiensten probeerden snel en efficiënt brieven en kranten te bedelen in dat enorme land. In 1792 al was er een postkoetsverbinding op vaste uren op belangrijke trajecten. In januari 1818 vertrok in New York het eerste schip naar Europa op een vaste tijd. Men probeerde zo snel mogelijk te varen, dag en nacht, met volle zeilen, met de snelste schepen, weer of geen weer. De overtocht werd daardoor merkelijk korter en dus aantrekkelijker. Ook het feit dat er vaste vertrektijden waren, trok handelaars aan. Vroeger was een packet boat gewoon een vrachtschip dat ook verpakte goederen of packets vervoerde (naast bulk of stortgoed dat los in het ruim werd opgeslagen; bulk komt uit het Engels, maar heeft een oud-Noorse oorsprong).
Vanaf nu gebruikte men die naam specifiek voor de nieuwe snelle en vaste verbindingen. Vanzelfsprekend waren dergelijke scheepslijnen met vaste vertrekdatum ook heel aantrekkelijk voor passagiers. Men begon de pakketboten speciaal uit te rusten om passagiers, dat zijn mensen die een passage geboekt hebben, een overtocht, mee te nemen op een comfortabele manier, met ruime kajuiten met alle voorzieningen en met zonnedekken, eetzalen, bars en zo verder tot de luxeschepen uit de hoogdagen voor het vliegtuig. Dergelijke schepen namen ook wel pakjes mee, maar dat werd duidelijk de tweede prioriteit.
Ook vandaag nog reist de mens met dergelijke schepen, maar dan louter voor zijn plezier: ze gaan op een cruise; dat woord heeft een Nederlandse oorsprong, want kruisen is heen en weer varen, rondvaren; Pakjes meenemen is niet meer interessant, want cruises hebben de neiging om te vervallen in de oude slechte gewoonten: ze varen maar als er volk genoeg geboekt heeft en hebben dus niet altijd vaste vertrektijden. Een andere afleiding van kruisen is kruiser, een vrij groot en vooral snel en zwaarbewapend oorlogschip.
08-05-2007
Paulus, Augustinus, Jekyll & Hyde
Dat er een diepe gespletenheid in elke mens is, dat weten we maar al te goed.
Paulus is niet mijn favoriete auteur, maar ik citeer hem hier graag, want hij is een schoolvoorbeeld van morele verscheurdheid. Dit schrijft hij in hoofdstuk 7 van de Romeinenbrief:
Immers, ik begrijp er niets van, wat ik doe: want ik doe niet wat ik wil, maar ik doe juist wat ik verfoei. Zeker, het willen is in mij wel aanwezig, maar niet het doen van het goede; want niet doe ik het goede dat ik wil, maar wel doe ik het kwade dat ik niet wil. Ik ontdek in mij dus deze wet: terwijl ik het goede wil doen, ligt me het kwade voor de hand. Naar de inwendige mens schep ik behagen in Gods wet, maar in mijn ledematen bespeur ik een andere wet, die strijd voert met de wet van mijn rede, en die mij gevangen houdt in de wet van de zonde, die in mijn ledematen heerst. O, rampzalige mens die ik ben! Wie zal mij verlossen uit dit lichaam des doods? Uit mijzelf dien ik de wet van God met de rede, maar de wet der zonde met het vlees.
Voor Paulus is het duidelijk alles is trouwens maar al te duidelijk voor Paulus, zoals alles ook simpel is voor George Bush en voor elke fanaticus. De mens bestaat uit twee duidelijk onderscheiden delen: lichaam en geest en het ene is goed en het andere is kwaad.
Ook de Griekse filosofie benadrukte de twee werelden: die van de materiële dingen, waartoe ook ons lichaam behoort en die van de geest, van de gedachten, van de ideeën en het was deze laatste die als de meest volmaakte werd gezien. In de middeleeuwse theologie was de ondermaanse wereld iets waarvan wij ons moesten afkeren, dat wij moesten verzaken: al onze aandacht moest gaan naar het eeuwig leven, dat wij hier moesten verdienen door een deugdzaam leven, volgens de regels van de kerk. De tweedracht in de mens kreeg levendige beelden: op onze rechter schouder zit een wit engeltje, dat ons zegt hoe het moet, op de linkerschouder zit een zwart duiveltje, dat de engel tegenspreekt en dat de zonde aanprijst. Het geweten herinnert de mens voortdurend aan de regels, de mens luistert ernaar en handelt dan zoals Paulus het zegt
In Robert Louis Stevensons overbekende boek uit 1886 is hij overdag de correcte Dr. Jekyll, s nacht de misdadige Mr. Hyde, ons uitmuntend en universeel cultureel model voor een gespleten persoonlijkheid of bipolariteit. Talloze kunstenaars hebben de twijfel en onrust die geboren worden uit de menselijke verscheurdheid vorm gegeven in hun werken, waarbij waanzin en genie heel dicht bij elkaar liggen en enkel de dood een oplossing biedt aan de vertwijfelde mens, niet zelden onder de vorm van zelfdoding. Wanneer Oidipoes beseft dat hij zijn vader heeft vermoord en gehuwd is met de vrouw die zijn moeder is, steekt hij zichzelf de ogen uit. In Griekse tragedies en veel later ook in de opera is het vaak het koor dat als geweten optreedt en de hoogmoedige mens begeleid in zijn onvermijdelijke weg naar de totale ondergang.
De mens voert een voortdurende dialoog met zichzelf.
Vooral bij oudere mensen gebeurt dat vaak luidop: ze praten in zichzelf. Ook geesteszieken doen dat. Mijn grootmoeder had aderverkalking, zoals Alzheimer toen heette, en stond uren voor de spiegel met dat mens te praten. Ik nam ooit herstellende patiënten uit Kortenberg op in mijn kantoor, als een stage, een vorm van re-integratie in het gewone leven. Een van hen vertelde me over de stemmen die ze hoorde in haar kop en hoe verschrikkelijk dat was, ze kon ze niet stilleggen en ze zetten haar aan om altijd de verkeerde dingen te doen.
In de moderne literatuur is de stream of consciousness een geliefde techniek: de gedachten en al de opwellende gevoelens krijgen vrije loop, in een poging om de complexiteit en het chaotische karakter van ons bewustzijn toch enige vorm te geven.
Augustinus is al evenmin mijn favoriete auteur, maar vaak citeer ik het bekende adagium uit de aanhef van zijn Confessiones: Magnus es, Domine, et laudabilis valde: magna virtus tua et sapientiae tuae non est numerus. Et laudare te vult homo, aliqua portio creaturae tuae, et homo circumferens mortalitatem suam, circumferens testimonium peccati sui et testimonium, quia superbis resistis; et tamen laudare te vult homo, aliqua portio creaturae tuae. Tu excitas, ut laudare te delectet, quia fecisti nos ad te et inquietum est cor nostrum, donec requiescat in te. Da mihi, Domine, scire et intellegere, utrum sit prius invocare te an laudare te et scire te prius sit an invocare te.
Dit is het volledige citaat, in zijn correcte vorm, liever dan een van de vele onnauwkeurige citaten die je ook op het web vindt. Ik vertaal vrij: Groot zijt Gij, Heer en zeer prijzenswaardig: groot is uw macht en uw wijsheid is niet te meten. En de mens, die een deel is van uw schepping, wil u loven, ook de mens die gebukt gaat onder zijn sterfelijkheid, gebukt gaat onder het besef van zijn zondigheid en het besef dat Gij de hoogmoedigen weerstaat; en toch wil de mens U loven, als een klein onderdeel van uw schepping. Gij wekt in hem op, dat hij genoegen schept in U te loven want Gij hebt ons naar U gemaakt enonrustig is ons hart, tot het rust vindt in U. Geef mij, Heer dat ik weet en begrijp of ik U eerst moet aanroepen of eerst loven en of ik U eerst moet kennen of eerst aanroepen.
Tussendoor: een adagium is een spreekwoord, een spreuk. De Latijnse etymologie zou een combinatie kunnen zijn van ad en aio (zeggen, spreken), of een samentrekking van ad agendum (apta): dingen die geschikt zijn voor het handelen, nuttige lessen.
Religie identificeert het geweten, de stem die tot ons spreekt, met de stem van God. Het is het contact van het bovennatuurlijke met de mens. Sommige zeer religieus geïnspireerde mensen hebben in mystieke ervaringen een nog intiemer contact met God: de waarneming is als het ware zintuiglijk, ze is onbeschrijflijk reëel en tegelijk overstijgt ze alle zintuiglijkheid door haar overweldigende intensiteit.
Religie benadrukt in een eerste beweging steeds de onrust van de mens, zijn onvolkomenheid, zijn sterfelijkheid, zijn onmacht, zijn zondigheid, zijn lijden. En vervolgens biedt zij hem redding, verlossing, geluk. Dat is de essentie van religie. Wanneer evenwel onvermijdelijk blijkt dat het voor de meeste mensen dat geluk niet hier op aarde kan gerealiseerd worden, verplaatst de religie dat ultieme geluk naar later, veel later, na de dood. Niet dat geen mens en geen religie dat kan bewijzen, natuurlijk: het is iets dat we moeten geloven. Een gehucht van Kanegem, de geboorteplaats van Kardinaal Danneels heet heel toepasselijk: Het Geloof. Geloof is de beste naam die men kan geven aan religie, godsdienst, omdat hij erop wijst dat het gaat om een activiteit van de mens zelf: het is de mens die gelooft dat er een God is.
Zowel de kunstenaars als de vele vormen van religie hebben ongetwijfeld een van de diepste grondlagen van ons mens-zijn blootgelegd wanneer zij spreken over het onvolmaakte in de mens en de onrust die daarvan uitgaat en het verlangen dat daaruit groeit naar volmaaktheid, vervulling, voltooiing. Ik vind in mijzelf echter geen behoefte om de stem die ook ik in mijzelf hoor, toe te schrijven aan God, aan iets bovennatuurlijks. Voor mij is het gewoon mezelf, ik praat ook in mijn eigen, ik voer een Platonische dialoog waarin ikzelf al de rollen speel. Mijn lichaam is in staat om te denken, in de meest ruime betekenis van het woord: ik heb een bewustzijn. Ik sluit daarvan geenszins emoties uit noch wat men sinds Freud het onderbewuste noemt. Instinct leads, intelligence but follows, zegt Willliam James. Ons lichaam kent vele mogelijkheden, het zuiver rationeel denken is er maar een van en over de vrijwel grenzeloze mogelijkheden van dat lichaam, waarin de hersenen een kapitale rol spelen, weten we nog zeer weinig. Gedachten, gevoelens, gewaarwordingen, herinneringen, verlangens, het borrelt op in de mens en maakt hem tot wat hij is, een unieke combinatie van kortstondig levende materie, een klaproos in de wind.
06-05-2007
opera: Don Carlo / Carlos
Op 25 oktober 2006 schreef ik hier een stukje over Rossinis opera Wilhelm Tell; ik gaf toen ook dit lijstje mee van operas van Verdi die eveneens op toneelstukken van Friedrich Schiller gebaseerd waren:
Giovanna dArco 1845 - Die Jungfrau von Orleans 1801
I masnadieri 1847 - Die Räuber 1781
Luisa Miller 1849 - Kabale und Liebe 1784
La forza del destino 1862 - Wallensteins Lager 1799
Don Carlos 1867 - Don Carlos 1787.
Op een ervan, de laatste, Don Carlos, wil ik wat dieper ingaan. Zoals wel vaker met operas, zeker ook bij Verdi, zijn er verschillende versies, zowel van de hand van de meester als van de meestal wat minder schroomvallige dirigenten, regisseurs, dramaturgen of operadirecteurs, die vaak zonder enige eerbied of scrupule een opera verminken om hun eigen ideeën, of vaker nog het pijnlijke gebrek daaraan, in de verf te zetten. Het zou ons te ver leiden om in detail in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van het werk en de relatieve waarde van de verschillende versies: daarover zijn proefschriften geschreven (Marc Clémeur) en talrijke musicologische artikels; geen andere van Verdis operas bestaat in zoveel versies: er zijn in de edizione integrale al acht zogenaamd authentieke Vandaag zijn er nog drie die gebruikt worden bij de opvoering: de Franstalige grand opéra van 1867 onder de titel Don Carlos en in vijf bedrijven, en twee Italiaanse Don Carlo, 1884 en 1886.
Het verhaal is vrij goed bekend, denk ik: Don Carlos is de zoon van Filips II van Spanje; hij is verloofd met Elisabeth, de dochter van de Franse koning, maar om politieke redenen is het zijn vader die met haar trouwt. Carlos blijft van haar houden, maar zij blijft trouw aan haar echtgenoot. Don Carlos neemt de zaak op van de Vlaamse en Brabantse edelen, die zich verzetten tegen de religieuze en politieke dwingelandij van Spanje. Om beide redenen: zijn vermeende schuldige relatie met zijn moeder en zijn politiek verzet, komt hij in conflict met de koning, zijn vader, wat hem uiteindelijk tot de ondergang leidt.
In Schillers drama van 1787 (tweehonderd jaar na de feiten) maar ook in een andere bron, de Franse bewerking van Schiller in het toneelstuk van Eugène Cormon van 1846, en dus ook in Verdis opera en verder ook in vrijwel alle andere literaire werken die nadien aan de historische figuur van Don Carlos gewijd zijn, neemt men meer dan zomaar een loopje met de echte geschiedenis. Pas in meer recente tijden ziet men een ander beeld opduiken; Louis Paul Boon benaderde de werkelijkheid waarschijnlijk vrij dicht in zijn Geuzenboek. Ook Verdi was zich terdege bewust van de vertekening, zoals blijkt uit de briefwisseling met zijn uitgever.
Don Carlos was, daarover zijn de historici het wel eens, geenszins de romantische held, de onbesproken en onschuldig veroordeelde idealistische verdediger van de democratie en het Vlaamse verzet tegen de Spaanse dictatuur die de opera, het theater en de literatuur ervan gemaakt hebben, in tegendeel, helaas. Hij was de zoon van Filips en Maria van Portugal; zijn moeder overleed kort na de geboorte. Hij was een zwaar misvormde, epileptische en ronduit waanzinnige jongeman, die zijn omgeving onveilig maakte met zijn razende woede-uitvallen, zijn paranoia, zijn oneerlijkheid, wreedheid en zijn geile en ongebreidelde wellust. Echt verloofd is hij nooit geweest met Elisabeth, zij was een van de mogelijke kandidates voor een huwelijk met de troonopvolger. Toen zijn vader in 1558 opnieuw weduwnaar werd, was een huwelijk van de Spaanse koning zelf met Elisabeth politiek de meest voor de hand liggende oplossing. Met Carlos ging het van kwaad tot erger; hij moest opgesloten worden in 1568 en stierf kort daarna, men is niet zeker hoe, maar hij zeker niet vermoord door zijn vader. Elisabeth stierf een jaar later.
Al deze gegevens zijn door de politieke en religieuze tegenstanders van Filips II van Spanje, en dat waren er nogal wat, in een extreem kwaad daglicht gesteld, onder meer in de bekende Apologie van Willem van Oranje, dat zelf een antwoord was op het Edict van zijn verbanning, door Filips, in 1580, waarin ook al serieus met slijk gegooid werd, ook over het huwelijksleven van Oranje. Het zijn die ongemeen wrede, afschuwelijke verzinsels die blijven hangen zijn in het collectief onbewuste en die in de romantiek, die zich zo graag wentelde in het geweld, de waanzin en het abnormale en diabolische, met Sturm und Drang opborrelden.
Op 9 april schreef ik hier al over de zwarte legende, de toch wel erg eenzijdige afschildering van Spanje als een schurkenstaat, zoals we tegenwoordig zeggen, in navolging van rogue state, het Amerikaanse officiële epitheton voor vooral Noord-Korea, Syrië en Iran. Veel elementen uit de cataloog van de Spaanse infamie vindt men terug in Don Carlo(s).
Toch maakt een goede opvoering van deze opera nog altijd indruk. Ik zag onlangs een opvoering op DVD waarin vooral Rolando Villazon schitterde, ondanks zijn bij die gelegenheid hopelijk onbewust nog aangedikt van nature al vervaarlijk Mr. Bean-gehalte en een ronduit komische barboteuse, zoals wij als we klein waren ons badpak met bolstaande broek noemden. Men heeft ooit in Covent Garden een uitvoering van Der Freischütz moeten stilleggen omdat zelfs de zangers zich niet meer konden inhouden van het lachen bij het geforceerde spokengedoe op de scène. Ik vermoed dat er in Amsterdam, waar de opname plaatsvond, ook wel enig gegniffel zal geweest zijn en ik verdenk de snaakse Villazon ervan dat hij wel wat binnenpretjes zal gehad hebben
Terug naar de opera. Er zijn enkele prachtige arias en duetten die we allen kennen: het duet Rodrigo-Carlos Dieu tu semas dans nos âmes, de sluier-aria van Elisabeth; de bas-aria van Filips Elle ne maime pas ; de mezzo-aria van Eboli O, don fatal al liggen de Italiaanse versies wellicht meer aan de oppervlakte van ons muzikaal geheugen.
Don Carlos is ongetwijfeld een van de meest bewonderde operas van Verdi en dat is volkomen terecht. Als je dus de kans hebt om een opvoering bij te wonen, aarzel dan niet. Overigens zijn er nog tientallen opnames op Cd en Dvd waarvan je kan genieten wanneer je het zelf wil.
04-05-2007
etymon: cisterciënzers
Gedurende dertig jaar, van 1968 tot 1998 was ik administratief secretaris van de Leuvense Faculteit der Godgeleerdheid. In die periode heb ik vanaf de zijlijn de teruggang meegemaakt van de vele mannelijke religieuze orden en congregaties die Vlaanderen rijk was. Toen het niet meer mogelijk was voor elk van die kloosters om zelf in te staan voor de opleiding van de steeds slinkende aantallen priesterkandidaten, gingen zij daarvoor samenwerken, onder meer ook met de Faculteit. Jaarlijks maakte ik het lijstje op van die congregaties en orden, met de naam van de provinciale overste of abt. Met kerstdag en Nieuwjaar stuurden we hen een kaartje, dat ze allen vriendelijk beantwoordden, ook al hadden ze al jaren geen studenten meer bij ons. Hieronder heb ik een verrassend lang lijstje afgedrukt, geleend van de website van de Vereniging van Hogere Oversten van België, van de mannelijke orden en congregaties die in België activiteiten hebben, of hadden Eentje ontbreekt: het speelse maar in de jaren 70 zeer realistische 'paters Eventuelen'.
Onlangs vroeg zoon Dirk me of ik wist waar de naam Cisterciënzers vandaan kwam. Niet meteen, nee, dus een goede aanleiding om even terug te denken aan al die toch wel vriendelijke paters die ik heb mogen ontmoeten en van wie sommige echte vrienden geworden zijn. Stilaan zijn ook die aan het wegsterven, met vele andere heb ik na 1998 contact verloren.
Meteen had ik ook een reden om de oorsprong van het woord op te zoeken en er een blogje over te plegen, zoals Dirk al vreesde
De Cisterciënzers zijn ontstaan in 1098 in het Franse Cîteaux, ten zuiden van Dijon, dicht bij Beaune, bekend bij liefhebbers van goede bourgognewijn. De middeleeuwse Latijnse benaming van Cisteaux was Cistercium. Mijn pas via Kapaza! verworven Latijnse woordenboek, het magistrale Lewis and Short, kent het woord helaas niet. Een cisterna is wat ook wij nog altijd een citerne noemen, een ondergronds reservoir voor water, soms ook voor wijn; ligt daar een etymologische connectie? De geschiedenis van de orde kende een hoogtepunt rond 1140, vooral met Bernardus van Clairvaux - een andere naam voor Cisterciënzers is Bernardijnen - en bloeide tot rond 1300. De vele (godsdienst-) oorlogen nadien brachten vernieling en ook zedelijk verval. De abdij bestaat nog steeds op dezelfde plaats en is bekend voor de Cîteaux-kaas.
De Trappisten, die we iets beter kennen in onze streken, vooral omwille van het bier, zijn een afscheuring van de Cisterciënzers.
Aalmoezeniers van de Arbeid Alexianen Cellebroeders Assumptionisten Augustijnen Barnabieten Benedictijnen Broeders Van Dale Broeders van de Christelijke Scholen Broeders van Liefde Broeders van O.L.Vr. van Barmhartigheid Broeders van O.L.Vr. van Lourdes Broeders van St. Gabriel Broeders Xaverianen Cisterciënzers Cisterciënzers van de Strikte Observantie Congregatie van de H.Geest - Spiritijnen Congregatie van de Passie van Jesus Christus Dominicanen Fraters van O.-L.-V.- Moeder van Barmhartigheid Gemeenschap "Redemptor Hominis" Hiëronymieten Jezuïeten Jozefieten Karmelieten Kruisheren Lazaristen Maristen (Broeders) Minderbroeders Minderbroeders-Kapucijnen Minderbroeders-Konventuelen Missionarissen Oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria Missionarissen van het Goddelijk Woord Missionarissen van het H. Hart Missionarissen van Scheut Misssionarissen van Mill Hill Montfortanen Paters van het Allerheiligste Sacrament Picpussen Premonstratenzers (= Norbertijnen) Priesters van Het H. Hart Redemptoristen Salesianen van Don Bosco Salvatorianen Servieten van Maria Societeit van Missionarissen van Afrika Sociëteit voor Afrikaanse Missies Sociëteit voor Katholiek Apostolaat
03-05-2007
ex libris: William JAMES
Wie ooit iets gelezen heeft over godsdienst of religie, heeft daarbij zeker een verwijzing gekregen naar The Varieties of Religious Experience, een werk uit 1902 van William James (1842-1910). Het staat in de bibliografie van omzeggens elk boek dat sindsdien over religie is geschreven. Dit viel mij zo sterk op dat ik op een dag niet zo heel lang geleden, gaan zoeken ben naar een exemplaar; in de stadsbibliotheek in Leuven vond ik niets van William James. Natuurlijk is er ook de Universiteitsbibliotheek, maar die lenen niet gemakkelijk uit. Via Proxis vond ik een zeer betaalbare herdruk (2002) van de tweede editie, bij de bekende Dover republications, wat men vroeger anastatische herdrukken noemde: de oude uitgave wordt fotografisch overgenomen, zo houdt men de prijs heel laag: 6,95 $ of evenveel en het boek is van u, 534 paginas, dus de prijs kan geen excuus zijn om het niet gelezen te hebben.
Deze laatste dagen heb ik met heel veel plezier urenlang doorgebracht in het gezelschap van William James. Het boek is de weergave in twintig lectures of hoofdstukken van evenveel lezingen die hij hield in 1901-2 aan de Universiteit van Edinburg, Schotland. De stijl is die van de lezing voor een ruim, niet-gespecialiseerd maar geïnteresseerd publiek: levendig, vaak ook grappig, in een uiterst vlotte, zeer overzichtelijke en methodische en dus zeer verstaanbare taal, zonder al te veel wetenschappelijk jargon, literair absoluut hoogstaand. Het is een doorgewinterd professor-lesgever die aan het woord is, het moet een zeldzaam genoegen geweest zijn om hem in levenden lijve meegemaakt te hebben. Hij weet waar hij naartoe wil en neemt als een ervaren gids zijn toehoorders mee op een uitzonderlijk boeiende tocht waarvan alleen hij de route en de eindbestemming weet.
Ik heb genoten van de eerste bladzijde tot de laatste. Het Engels is prachtig en zo modern, als ik niet beter zou weten - de onvolmaakte anastatische herdruk herinnert je er voortdurend aan dat dit een oude uitgave is zou ik gedacht hebben dat het onlangs herschreven was door een knap wetenschapsjournalist of zo. En ook inhoudelijk is het uiterst modern: de problematiek van de godsdienst en zijn plaats in de samenleving en zijn belang voor het persoonlijk leven zijn themas die zowel in het fundamentalistische christelijk Amerika als in de fundamentalistische moslimwereld razend actueel zijn en die ook hier bij ons aandacht vragen en krijgen, zowel van de ouderen die op een of andere manier in het reine moeten komen met hun religieuze opvoeding als van de jongeren, die net zo goed op zoek zijn naar principes die ze kunnen gebruiken bij hun morele en materiële afwegingen.
Voortdurend trek je spontaan zelf parallellen naar hedendaagse situaties, maar ook de rake commentaren die James geeft op zijn eigen wereld van meer dan honderd jaar geleden zijn verrassend actueel en zonder meer toepasselijk op 2007. Nergens heb je het gevoel dat je met een voorbijgestreefde studie te maken hebt, waarvan je ten hoogste nog de conclusies zou kunnen gebruiken en de rest met een glimlach moet wegwuiven of als historisch interessante anekdotes noteren voor een tafelgrapje onder intellectuelen.
Vaak heb ik me bij het enthousiast genietend lezen geërgerd aan mijn opvoeders, die dit werk voor mij en zovele andere zoekenden vakkundig verborgen gehouden hebben en hun eigen verwaterde en krachteloze huiswerk in de plaats stelden van dit subtiele monument van ernst, originaliteit, diep psychologisch inzicht en eerbiedige grootmenselijkheid. Dit zou verplichte lectuur moeten zijn aan elke universiteit, in elke faculteit, maar ik maak me (geen) illusies Mijn leven althans zou er zeker gans anders uitgezien hebben indien ik dit boek had gelezen toen ik 15 of 20 of 30, 40 of 50 was. Ik kan je dus niet genoeg bezweren het onmiddellijk (of toch ooit?...) te lezen. Er zijn gratis elektronische versies ter beschikking, verwijzingen daarnaartoe vind je bij Wikipedia onder de titel van het boek of onder zijn naam. Er is ook een Nederlandse vertaling, maar ik vrees dat ik net het enig exemplaar dat tweedehands aangeboden werd, gekocht heb voor Lut. Kijk toch eens bij http://www.antiqbook.nl/index.phtml book.com bij uitgebreid zoeken en beperk je zoekopdracht tot Nederland en Vlaanderen.
Ik ga me niet wagen aan een uitgebreide bespreking, daar heb je wellicht niets aan, lees het boek, al is dit het enige ernstige boek dat je ooit leest, zo goed is het. Je moet af en toe een beetje geduld hebben met de uitgebreide voorbeelden en citaten, maar sla ze niet over, ze zijn essentieel in zijn betoog en excentriek als ze zijn, geven ze een vaak ontluisterend, vaak ontnuchterend, vaak verbluffend maar steeds fascinerend beeld van de mens zoals hij steeds geweest is en zoals hij ook vandaag nog steeds is.
Ook de conclusies ga ik niet verraden. Toch is het daar dat ik, hoewel ik het had zien aankomen, wat teleurgesteld werd, niet door wat James zegt, maar door de haast waarmee hij de basisvraag (bestaat God?) behandelt. Trouw aan zijn eigen methode en filosofie: er is niet één waarheid, er zijn er vele en we mogen al blij zijn als we een beetje in de buurt van de waarheid komen, trouw dus aan zijn afkeer van elk dogmatisme, ontwijkt hij min of meer de vraag door er niet één maar enkele mogelijke antwoorden op te geven. Het positieve antwoord, dat er een persoonlijke God bestaat die een invloed heeft op deze wereld, is het minst overtuigende, maar dat kan ook aan mij liggen Ik vind dat hij daar capriolen maakt, misschien om zijn toehoorders of de heren van de universiteit niet voor het hoofd te stoten. Misschien heeft hij, door als het ware zonder argumenten God als een slap namaakkonijn uit zijn hoge zijden te halen, willen aangeven dat hij zelf niet bijzonder overtuigd was van die stelling, die hij overigens enkele paragrafen later meteen ontkracht door andere, voor althans mij meer geloofwaardige oplossingen voor te stellen.
Dit boek boeit op elke bladzijde van de lange weg die naar de korte conclusies leidt en het is in die meesterlijke presentatie en analyse van de vele verschillende menselijke religieuze ervaringen en algemeen menselijke emoties en opvattingen dat James onovertroffen is.
Dit is essentiële lectuur. Voor iedereen!
30-04-2007
Gollem, Gollum & Golem
Gisteren hadden we het hier over artificiële mensen in mythen, legenden en de literatuur. Daarbij vermeldde ik ook de Joodse Golem. Toen ik in 1965 voor het eerst De hobbit las en daarna ook In de ban van de ring, leerde ik ook Gollem kennen, Gollum in het originele Engels. Ik schreef toen voor SFAN, een gestencilde sfanzine of een ledenblaadje voor science fiction fans, een artikeltje over de opvallende gelijkenis tussen die twee namen. Sindsdien is dit natuurlijk ook anderen opgevallen. Meestal ontkent men elk verband en stelt men dat de naam steunt op de geluiden die Gollem voortbrengt en ook op zijn oorspronkelijke hobbitnaam: Smeagol. Dat blijkt ook wel heel duidelijk uit Tolkiens tekst.
Toch vind ik nog altijd dat er voldoende elementen aanwezig zijn om enige beïnvloeding door de golem-legende niet uit te sluiten. Tolkien heeft de naam Smeagol vrij gekozen, evenals de naam Gollem eens de hobbit Smeagol door de Ring, symbool voor de hebzucht, machtswellust en het kwaad in het algemeen, ontaardt in een waarlijk monsterlijk wezen. Het is dus een beetje kringredenering om te stellen dat Gollem gewoon teruggaat op Smeagol. En ook de geluiden die hij maakt: Tolkien had hem net zo goed andere geluiden kunnen laten maken, die even geloofwaardig zouden geweest zijn.
Naast de naam heeft Gollem ook enkele andere eigenschappen gemeen met de golem. De Joodse Golem was een hulpje voor de rabbi en voor de hele gemeenschap: hij poetste de sjoel, het leslokaal of de synagoge en vervulde nog andere taken, waarvoor veeleer kracht dan verstand vereist was; men denke aan dorpsidioten en andere zwakzinnigen, die vooral op het platteland nog zinnige taken te vervullen kregen, zoals we dat ook in Geel nog steeds zien. Ook Gollem is een hulpje, zeker vanaf het ogenblik dat hij met Frodo en Sam naar en door Mordor trekt, hij is zelfs de gids, en zorgt onderweg voor een konijn en ander voedsel en dwingt de hobbits steeds verder, ook als ze ten einde raad en aan het einde van hun krachten zijn. Natuurlijk heeft hij daarbij zelf snode plannen, waarin Shelob te spin en vooral het bezit van de Ring de hoofdrol speelt. Uiteindelijk is het trouwens Gollem die de Ring vernietigt, niet Frodo, die op het moment suprême geen afstand kan nemen van de machtige Ring; Gollem duikt plots op, bijt Frodos ringvinger af en verdwijnt dan met de Ring in het vuur van de Doemberg. Ook daar helpt hij Frodo.
Opvallend is ook dat Gollem aanvankelijk nauwelijks praat, zoals de stomme Golem; het is pas wanneer hij met Frodo in een vertrouwensrelatie komt, dat zijn normale hobbit-taal en zijn spraakvermogen geleidelijk aan terugkomt. Typisch voor golems is ook dat zij op hol kunnen slaan, dat de maker alle controle verliest over zijn creatuur. Ook dat zien we gebeuren bij Gollem, die wel doet alsof hij tam, of getemd is, maar op verscheidene momenten als een wildeman tekeer gaat: als hij gevangen wordt door Gandalf, vervolgens bij zijn ontsnapping, dan in de episode met Faramir, ook bij Shelob de spin en uiteindelijk op de Doemberg.
Tolkien heeft zelf geen aanduidingen nagelaten over deze kwestie, net zo min trouwens als over bijna alle andere elementen uit zijn boeken. Toen men hem ooit vroeg of de tweede wereldoorlog een belangrijke invloed had gehad op de trilogie (denk aan Hitler-Sauron, Mussolini-Saruman, Stuka-Nazgul, ) antwoordde hij ontkennend en verwees, in zeer algemene bewoordingen, veeleer naar de eerste wereldoorlog als ingrijpende gebeurtenis in zijn leven. Er is sindsdien een hele wetenschap ontstaan die zich bezig houdt met het verklaren en toelichten van de boeken van Tolkien, daarbij stevig (be)geleid door zoon Christopher Tolkien, die recentelijk ook een nieuw boek van zijn vader heeft uitgebracht: The Children of Hurin, het ligt hier naast me, je krijgt een bespreking over enkele dagen, maar dat terzijde. Tolkien zelf wist wat hij kon opnemen in zijn meesterwerk en wat hij terzijde moest laten als ballast, achtergrond, verkeerde sporen, valse starten en onnodig vertragende elementen. Hij was geen verzamelaar, geen analist, maar een creatieve maker van een summa, een samenvatting, een nieuwe synthese, waarin allerlei draden verweven zijn, honderden, ja duizenden verwijzingen, associaties, spielereien, grapjes en puns, niet zo drastisch en cryptisch als Joyce, gelukkig maar voor ons, en al dat materiaal heeft hij autonoom en magistraal bewerkt met zijn eigen literair inzicht en zijn diepmenselijk aanvoelen. Nergens zie je letterlijke citaten of evidente ontleningen; hij gebruikt al wat hij weet, maar hij verwerkt het tot een eigen complex en geladen literair corpus. Gollem is dus geen kopie van de golem, maar hij heeft er iets van weg, zoals hij ook iets weg heeft van Fafnir uit de Noorse mythologie en Fafner uit Wagners Ring, van kwelduivels en dwergen en watergeesten en nog zoveel meer.
Het is evenwel in de filmversie van TLOTR, zoals The Lord of the Rings als letterwoord door de media gaat, dat Gollem echt een golem is. Op basis van een echte acteur is er een digitale pop gemaakt om de figuur van Gollem tot leven te brengen en wat men verder ook van de film moge denken, Gollem is een ongelooflijk goed gemaakte artificieel personage, bijna volmaakt levensecht, zodat je gewoon vergeet dat het geen acteur is maar een tekening, virtuele realiteit, iets dat niet echt bestaat, maar enkel als filmbeeld geprogrammeerd resultaat van de kundigheid van de mens.
Daarmee zijn we nog ver verwijderd van echte robots, zou je denken, en dat is ook zo: een filmbeeld is echt nog geen realiteit. Maar er is in onze computer, internet en mediawereld een zeer merkwaardige omgekeerde (r)evolutie aan de gang: om de enorme moeilijkheden te ontwijken die gepaard gaan met het in de realiteit scheppen van alternatieve werelden, zoals pretparken, is men begonnen met de creatie van virtuele werelden, waar het individu virtueel aanwezig is en als dusdanig als gelijke omgaat met andere virtueel aanwezige echte mensen en met de hele louter virtuele realiteit die door programmeurs gemaakt wordt. Je betaalt er, met echt geld, let op! voor je aanwezigheid en je activiteiten, je grond en je huis, je wapens, je levens Die alternatieve wereld oefent een enorme aantrekkingskracht uit op een aanzienlijk aantal mensen. Het is een logische maar uitermate belangrijke stap verder dan de spelletjes, hoe ingewikkeld en realistisch en interactief die ook waren. Het is een realiteit waar men niet meer om heen kan. Hoever zullen we daarin gaan? Voor velen is dit tweede, ongelimiteerde fascinerende en dus ook verslavende leven al belangrijker dan hun normale maar teleurstellende leven, zowel emotioneel als materieel.
Toch moeten wij ons enkele vragen stellen bij deze ontwikkeling. Zolang het gaat om ontspanning na en naast de dagtaak en naast andere activiteiten, is er weinig aan de hand. Maar als bij een mens de verbeelding de bovenhand krijgt op de realiteit, spreken we van waan-zin. Het zou wel eens kunnen dat de mens, als een apprenti sorcier, een leerling-tovenaar, zich aan het verliezen is in een realiteit die enkel bestaat in het geheugen van computers. Dan houden we op de materie aan ons te onderwerpen en ze zinvol te gebruiken voor onze eigen ontplooiing; dan zijn wij de slaaf, de robot van de elektronische materie. Overdreven? Stel je eens deze vraag: hoe zou je je voelen als op dit eigenste ogenblik je computer zou crashen en al je gegevens onherroepelijk zouden verloren gaan? En als hetzelfde zou gebeuren met alle computers ter wereld, bijvoorbeeld door een bijzonder krachtig virus?
Kan je je voorstellen wat er dan nog zou overschieten van onze maatschappij?
29-04-2007
Adam, Golem, Frankenstein, robot, cyborg & Co.
De aanhef van het eerste hoofdstuk van het boek Genesis van de Bijbel luidt: In den beginne schiep God hemel en aarde. Op zes dagen tijd maakt hij zijn werk af. De eerste dag scheidt hij het licht van het duister in dag en acht; op dag twee maakt hij het verschil tussen het water en de lucht; op dag drie ontstaan de zee en het land en wordt de aarde begroeid; de vierde dag maakt hij de zon en de maan en de sterren en de tijd en de seizoenen; de vijfde dag is voor de vissen in het water en de vogels in de lucht; de zesde dag is voor de levende wezens op aarde: eerst wilde en tamme dieren, dan de mens, man en vrouw, naar zijn eigen beeld. En de zevende dag was de rustdag en dat is hij nog altijd. Maar dan raakt het boek Genesis, dat is het Griekse woord voor geboorte, ontstaan, een beetje in de war. Want in hoofdstuk twee doet God zijn werk nog eens over: de wereld is plots weer nog helemaal kaal, omdat het nog niet heeft geregend; dus komt er een soort mist op en weer maakt God de mens, deze keer uit kleiaarde en hij blaast de levensadem in zijn neus, zo wordt de mens een levend wezen. Vervolgens maakt God de tuin van Eden, met al de planten en bomen en een rivier en ook die speciale boom der kennis van goed en kwaad. En plots zegt God: het is niet goed dat de mens alleen blijft, ik zal hem een passend hulpje maken. Hij maakt eerst uit klei allerlei dieren en brengt ze naar de mens en die geeft hen wel allemaal een naam, maar hij vindt geen gepaste hulp; God doet de mens dan in slaap, neemt een van zijn ribben weg en zet er vlees voor in de plaats en uit die rib maakt hij een vrouw en brengt haar naar de mens. En die zegt: dit is eindelijk been van mijn gebeente, vlees van mijn vlees; mannin zal ze heten, omdat ze uit de man is gemaakt.
De schepping van de mens is overal ter wereld in allerlei mythen en verhalen verteld. Heel vaak gaat het op die typische manier: er wordt een model gemaakt, naar het beeld van God, uit een of andere dode materie en die wordt dan tot leven gebracht. Het is het begin van een vast onderwerp in mythen, legenden en dus ook in de literatuur en de andere kunsten.
In de Joodse mythologie, als we dat zo mogen noemen, heb je de golem, die gemaakt is van aarde of klei en die door een rabbi kan tot leven gewekt worden om als helper te dienen; hij beschikt over grote kracht, maar spreken kan hij niet. Soms loopt het fout met een golem: hij wordt heel groot en gaat de mensen aanvallen en moet dan vernietigd worden. In de periode van de romantiek, toen de belangstelling voor het irrationele, het spookachtige en voor allerlei zogenaamd historische legenden groot was, verschijnt de legende van de golem ook in de literatuur, vanaf ongeveer 1850, met de bekende (nu, ja ) versie van Gustav Meyrinck in 1915.
Waarschijnlijk moeten we daar de verre oorsprong zoeken van het monster van Frankenstein uit het bekende boek van Mary Shelley (1797-1851), die eigenlijk Mary Godwin zou moeten heten, als dochter van William Godwin, een bekend atheïstisch filosoof, schrijver en journalist, en de even bekende schrijfster, pedagoge en feministe Mary Wolstonecraft; de dochter ging door het leven als Mary Wolstonecraft Godwin, waarschijnlijk een feministisch trekje van haar moeder. Ze groeide op in een zeer alternatieve artistieke wereld, zeker toen de jonge Percy Byssche Shelley zijn intrede deed in haar leven. Hoewel de vrije liefde het ideaal was, zowel van haar vader als van Shelley, trouwden ze uiteindelijk toch en hadden drie kinderen, van wie er slechts één in leven bleef. Shelley zelf kwam om op zee toen hij 27 was. Maar dat terzijde.
Frankenstein is niet het monster, zoals men vandaag meestal denkt. In het verhaal, dat Mary in 1817 schreef als antwoord op een uitdaging van Lord Byron, is Victor Frankenstein een dokter, een geleerde, die zijn kennis van de moderne wetenschap combineert met de oude alchemie en zo van ledematen uit lijkenhuizen een mens samenstelt; maar het resultaat valt tegen en hij vlucht weg van zijn creatuur. Een tijd later verneemt hij dat zijn broer is vermoord door diens huishoudster. Hij begeeft zich ter plaatse, in Zwitserland en tijdens een storm in de bergen ziet hij een glimp van zijn creatuur en hij beseft dat dat de werkelijke moordenaar is van zijn broer. Justine, de huishoudster bekent de moord onder bedreiging door de dominee met excommunicatie. Victor Frankenstein durft de ware toedracht niet bekennen en Justine wordt terechtgesteld. Tijdens een vertwijfelde tocht in de bergen ontmoet Victor nog eens het monster. Het komt tot een gesprek en zo verneemt hij hoe zijn creatuur, door hem achtergelaten, zijn weg zocht en bijleerde, onder meer hoe hij leerde spreken. Maar het is ook een verhaal van verstoting, want telkens als hij zijn afzichtelijk lichaam laat zien, vluchten de mensen verschrikt weg. Hij bekent ook dat hij Victors broer heeft vermoord en Justine de schuld liet krijgen, om zich te wreken op Victor. Om zijn eenzaamheid te verlichten, vraagt hij Victor nu hem een gezellin te maken. Victor stemt toe, maar halverwege het werk vernietigt hij wat hij heeft gemaakt bij de gedachte aan de eventuele kinderen van een dergelijk koppel en vlucht opnieuw weg. Uit wraak vermoordt het monster Victors beste vriend en ook de echtgenote van Victor, tijdens hun eerste huwelijksnacht. Victors vader sterft wanneer hij dit verneemt. Nu gaat Victor op zoek naar zijn monster met de bedoeling het te vernietigen. Hij lukt daarin niet en belandt op een ijsschots in de IJszee waar hij op het nippertje gered wordt van de dood. Hij vertelt zijn verhaal aan de kapitein van het schip en sterft dan. Het monster komt aan boord, vindt zijn dode maker en uit zijn berouw over wat hij hem heeft aangedaan. Hij springt overboord en verdwijnt.
Veel bekender dan het boek zijn de talrijke versies op het witte doek en dan zeker die met Boris Karloff als het monster, een film uit 1931 (foto). Recente remakes, parodieën en persiflages maken er wel eens een zootje van.
De ondertitel van Frankenstein is: or: The Modern Prometheus. In de vele Griekse en Romeinse verhalen rond Prometheus vinden we herhaaldelijk de scheppingsmythe terug. Ook Prometheus maakt mensen en dieren uit klei, naar het beeld van de goden, samen met zijn broer Epimetheus en Zeus blaast hen leven in. Maar als Prometheus de mensen ook de geheimen van de goden wil aanleren, zoals vuur maken en andere kennis, wordt hij door Zeus gestraft. Voor de ontwakende wetenschappers van de 18de eeuw was Prometheus het ideaal van de emancipatie van de mens. Percy Shelley schreef in 1820 een toneelstuk in verzen Prometheus Unbound.
Ook in andere klassieke mythen komen levenloze voorwerpen tot leven: Hephaistos maakt uit klei hulpjes voor in zijn smidse. Daedalos was een meester-vakman die allerlei nuttige uitvindingen deed en ze tot leven bracht met kwikzilver. Pygmalion was de beeldhouwer die verliefd werd op zijn ivoren of marmeren beeld van de nimf Galatea, dat prompt door Afrodite tot leven gewekt werd. G.B. Shaw, naast Goethe, Schiller en vele anderen, maakte er een bewerking van in een toneelstuk, dat wij vooral kennen van de musical en de verfilming van die musical: My Fair Lady, waarin professor Higgins een ordinair bloemenverkoopstertje opvoedt tot een lady. Er is ook een knappe film: Educating Rita over dit thema.
Een parallel verhaal is dat van Pinocchio uit het gelijknamige boek van Carlo Collodi uit 1881/3, dat wij dan weer vooral kennen van de Disney-versies als stripverhaal en als heerlijke kinder- en jeugdfilm.
In haar boek laat Mary Shelley ook literaire werken rondslingeren, die door het monster gelezen worden: Coleridges bevreemdende Rhyme of the Ancient Mariner waarin een schipper een albatros doodt en daarvoor gestraft wordt met een lange reis in vreemden zeeën, en Miltons Paradise Lost, waarin Adam en Satan als twee versies van Prometheus opgevoerd worden.
Monsters en artificiële mensen zijn er natuurlijk volop in Science fiction and Fantasy, het literair genre dat ons vanuit Amerika bereikt heeft, vooral na de tweede wereldoorlog. Het is zelfs een type-verhaal geworden: de robot. De term danken we aan de Tsjechische auteur Karel Čapek (zeg Tsjapek) (1890-1938), die een vroeg robotverhaal bracht in zijn toneelstuk R.U.R. (Rossums Universal Robots) van 1921. In het Tsjechisch is robotnik een slaaf, robota is slafelijke arbeid.
Ontelbaar zijn de navolgingen, maar we kunnen niet om een vermelding van de meester, Isaac Asimov (1920-1992) heen, die in zijn I, Robot (1950) de drie wetten van de robotica toepaste, die hij al in kortverhalen in de jaren 40 formuleerde:
A robot may not injure a human being or, through inaction, allow a human being to come to harm.
A robot must obey orders given it by human beings except where such orders would conflict with the First Law.
A robot must protect its own existence as long as such protection does not conflict with the First or Second Law.
Later heeft Asimov daaraan de Zeroth Law toegevoegd: A robot may not harm humanity, or, by inaction, allow humanity to come to harm.
De vraag is natuurlijk hoe de robots kunnen weten wanneer ze in overtreding zijn, een vraag die uiteraard ook voor de mens geldt. Asimov heeft het thema in talloze verhalen op ingenieuze wijze uitgewerkt en uitgediept.
Men vindt vaak ook de term cyborg terug voor dergelijke artificiële mensen, zoals die uit de bekende Terminator-serie. Het is een samenvoeging van cyber(netisch) en org(anisme); cyber gaat terug op het Grieks kubernaõ: sturen, zoals een wagen of een schip. Al in 1834 verscheen het woord cybernétique in de Franse taal voor de kunst van het besturen, maar pas honderd jaar later kreeg het de betekenis, eerst in het Engels en later ook in andere talen, van: het sturen van machines. Nu vindt men het woord in vele combinaties: cyberspace, cybercafé Het Latijn heeft het verwante gubernare, dat in vrijwel alle moderne talen sporen heeft nagelaten: gouverneur, government, gouvernante Andere termen zijn androïde, kloon, automaat of automaton.
Vandaag zijn we heel dicht bij de realisatie van wat de mens in de vroegste mythen heeft proberen uitdrukken of in zijn fantasieën in legenden of literatuur heeft neergelegd. Wij hebben de materie op een ongelooflijke manier aan ons onderworpen, zodanig zelfs dat hier en daar de grens nog moeilijk te trekken is van wat louter materie is, en wat al bezield. Daarbij rijzen belangrijke vragen, of zouden moeten rijzen, bijvoorbeeld rond het gebruik van kunstmatig bevruchte menselijke eicellen en stamcellen en ook bij het proces van het klonen.
Het is al bij al toch een zeer vreemde zaak dat de mens zoveel aandacht besteedt aan het thema van het creëren van artificiële mensen of het artificieel creëren van mensen, terwijl de menselijke voortplanting zon wonderbaarlijk maar in feite vanzelfsprekend, simpel en natuurlijk proces is.
De mens is blijkbaar nog steeds opzoek naar de geschikte hulp uit het eerste hoofdstuk van Genesis.
24-04-2007
omgedicht: Bertolt Brecht
Jennys lied
Mijne heren, mijn moeder voorspelde me ooit dit droevig lot: ik zou nog eens eindigen in het lijkenhuis of in een nog erger kot. Ja, zoiets, dat is gemakkelijk gezegd. Maar ik zeg jullie: daar komt niets van, hoor! Dat gaat echt niet door, dat feest! Hoever ik het ooit nog breng, dat zullen we nog eens zien! Want een mens is geen beest!
Zoals je in bed kruipt, zo lig je der ook bij want er is niemand die je komt instoppen en als er een is die vertrappelt, dan is t ikke en als er een vertrappeld wordt, dan is t jij.
Mijne heren, mijn vriendje, hij zei me ooit eens zomaar in t gezicht: Het grootste goed op daarde is Liefde! En nog: aan morgen denken we toch niet. Ja, liefde, dat is gemakkelijk gezegd. Maar als je elke dag een dagje ouder wordt dan wordt er niet naar liefde gevraagd dan moet men zijn korte tijd hier goed benutten want een mens is geen beest!
Zoals je in bed kruipt, zo lig je der ook bij want er is niemand die je komt instoppen en als er een is die vertrappelt, dan is t ikke en als er een vertrappeld wordt, dan is t jij.
Uit: Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny, opera van Bertolt Brecht en Kurt Wel