mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
03-10-2008
Ushuaia
Ushuaia, de meest zuidelijk gelegen stad op onze wereld, moet je zoeken aan het uiterste zuidelijk puntje van het vasteland van Zuid-Amerika, in Tierra del Fuego, Vuurland, een provincie van Argentinië, aan het Beagle-kanaal, zo genoemd naar het schip waarop de jonge Darwin meereisde op de exploratietocht tussen 1831 en 1836. Darwin beschrijft de wilde inboorlingen en hun uiterst primitieve levensomstandigheden en vraagt zich af of die wezens tot het zelfde ras behoren als hijzelf. De verwondering is het begin van de wijsheid.
Mensen vind je vandaag overal. Er is geen plaats op de wereld waar het te warm, te koud, te droog of the nat is of er zijn bewoners, zelfs waar de vier contra-indicaties tegelijk vervuld zijn. Er zijn dorpen in het hooggebergte waar een gewone sterveling amper genoeg lucht krijgt om rustig op een stoel te zitten. 6,750 miljard mensen hebben deze paneet grondig ingepalmd en dat op nauwelijks 10.000 jaar tijd. Men verwacht dat we in 2050 met meer dan 9 miljard zullen zijn.
Het is dan ook wellicht veel gevraagd om je even voor te stellen hoe de wereld er zou uitzien als er géén mensen waren, noch enig spoor van menselijke bewoning of activiteit, alsof er nooit mensen op aarde zouden geweest zijn. Denk aan de fabuleuze documentaires die vooral de BBC telkens weer maakt met dat verbluffend camerawerk waarvan je je afvraagt hoe ze het doen; je zit op de eerste stoel toe te kijken hoe het eraan toe gaat in de natuur zonder mensen, terwijl in feite een hele ploeg bezig is met het maken van de opnames.
Toch is er een tijd geweest dat de hele aarde er bij lag zoals de minuscule natuurreservaten waarin men nu die veldopnames maakt. In die wereld heeft de menselijke soort zich ontwikkeld uit verre gemeenschappelijke voorouders die wij delen met onder meer de chimpansee. Het is een langzame, lange weg geweest van kleine maar essentiële afwijkingen die cumulatief dat merkwaardig resultaat hebben voortgebracht dat nu deze tekst schrijft en ook jou, die hem leest.
Ooit heeft een kleine groep van slechts enkele oermensen rondgezworven op deze onmetelijke aarde, nauwelijks maar toch belsissend verschillend van de talloze andere soorten. Ooit is een van de diersoorten mens geworden, op een bepaald moment was hij niet meer een ongewoon slim dier maar een niet zo heel slimme mens. That's one small step for a man..., one giant leap for mankind.
Wat maakt het verschil uit? Onlangs zat ik op de trein te kijken naar de hond van een van de andere passagiers, een soort collie denk ik, met scherpe, doordringende ogen. Mensen die dergelijke huisdieren hebben weten hoe verstandig die kunnen zijn, hoe menselijk. Als je ziet hoe uitgerekend krokodillen met hun jongen omgaan, dan denk je even aan de kinderlijkjes die men wel elke maand ergens in Vlaanderen aantreft in vuilnisbakken of op verlaten plekken. Wat maakt de mens tot mens? Een dier gaat als het ware op in zijn omgeving, wordt in grote mate bepaald door de stimuli die ervan uitgaan: aantrekking, afstoting of onverschilligheid; daarnaast is er de genetisch vastgelegde overlevings- en voortplantingsdrang. Bij de mens is dat natuurlijk ook zo, maar de mens is zich bewust, niet alleen van de omgeving, maar ook van zichzelf in die omgeving. Het bewustzijn reageert op de impulsen uit de omgeving, maar niet op de directe, voorspelbare manier zoals bij andere levende wezens, planten en dieren. Bij de mens worden de waarnemingen verwerkt in de relatief veel grotere en complexere hersenen op een zeer eigen manier: met een brede waaier van emoties. Een leeuw kan agressief gedrag vertonen, maar er is weinig kans dat hij zich daarvan bewust is. Een leeuw die een prooi doodt, eet die vervolgens smakelijk op. Als hij een soortgenoot doodt, bijvoorbeeld de welpen uit een vorig huwelijk van zijn leeuwin, dan doet hij dat instinctief, hij zal daar geen traumas aan over houden; denk eens aan een mens in dezelfde situatie?
De mens denkt, denkt voor en denkt na, herinnert zich en plant vooruit. Wij mensen leven in de wereld maar we zijn niet aan die wereld gebonden, wij zijn in staat om in te grijpen, om die wereld naar onze hand te zetten. Mensen kunnen voorwerpen gebruiken als werktuig, aanvankelijk gevonden natuurlijke dingen zoals een stok of een steen; ook dieren doen dat, maar niet de volgende stap: mensen kunnen zelf werktuigen maken, waarbij het ontwerp duidelijk gericht is op het gebruik: de mens maakt een steen scherp om er mee te snijden, bindt die vast aan een stok tot een bijl. De mens maakt vuur, kleedt zich aan. A small step for a man
In de wereld van de planten en het dier, in de wereld vóór de mens, behoort alles tot de zelfde dimensie, er is geen essentieel onderscheid tussen al de levende wezens in al hun verbluffende verscheidenheid, zij zijn eender in de ontstellende afwezigheid van een bewustzijn. Er is een Adam en een Eva nodig om de dieren en de planten en de dingen hun naam te geven. Enkel de mens kan van een steen een bijl maken, van een visgraat een naald. Vanaf dat ogenblik is er een dimensie toegevoegd aan de wereld, die van het bewustzijn, van de betekenis. De mens zondert zich resoluut en definitief af van de rest van de natuur, enkel wij beschikken over de intelligentie die nodig is om te overleven in de meest barre omstandigheden, enkel wij kennen overvloed en luxe, alleen wij kunnen elke tegenstander de baas, kan elk onheil overleven. De menselijke soort is een succesverhaal, de verspreiding en ontwikkeling explosief vanaf het moment dat het bewustzijn zijn intrede doet.
Maar de mens betaalt daarvoor een hoge prijs. Het is geen stap die je ongestraft zet: het bewustzijn van het eigen ik en van de wereld, de kennis van goed en kwaad, verdrijft je uit de rest van de natuur, uit het paradijselijke opgaan in een primitieve wereld zonder emoties of gedachten. De mens is een dier met heimwee naar dat Eden.
De mens kent de smart van het leven en weet dat de dood ons allen wacht.
Categorie:samenleving
30-09-2008
sint-teunisbloem
Nog even terugkomen op de teunisbloem (klik hier voor het artikel: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=117730). Mijn eigen veronderstelling over de etymologie was dat de bloem, zoals het sint-janskruid, vernoemd was naar een heilige uit de bloeitijd van de bloem, namelijk Sint-Antonius van Padua, die zijn feestdag heeft op 13 juni. Bij het rondsnuffelen in een nieuwe uitgave (1996) van het Groot encyclopedisch woordenboek van Verschueren, die ik op de kop kon tikken In t Profijtelijk Boeksken in Leuven, bleek dat er een synoniem bestaat voor teunisbloem, namelijk sint-teunisbloem. Dan maar terug naar de elektronische Van Dale, maar die kent het synoniem niet, of althans dat dacht ik, want het staat niet vermeld bij teunisbloem en als je zoekt op sint-teunis krijg je ook noppes als antwoord. Maar als je zoekt naar sint-teunisbloem, dan verschijnt (weinig gebruikt) teunisbloem. Vreemde manier van doen, toch!
In het Engels is er ook een bloem met die naam: Saint-Anthony's turnip; een turnip is een raapje, maar dit is geen raap maar gewoon een buttercup, een boterbloem, Ranunculus bulbosus, die een wat verdikte wortel heeft. Geef toe dat de boterbloem een beetje op de teunisbloem lijkt, die in het Engels ook suncup heet.
Sint-Antonius is meestal afgebeeld met het Kindeke Jezus op zijn arm. Bijna steeds zie je ook, zoals op de afbeelding hierbij, bloemen, lelies volgens sommigen, maar met enige moeite kan je er ook de teunisbloem in herkennen. De band van de heilige met bloemen is daarmee toch onmiskenbaar aangetoond.
Hoe dan ook, de andere veronderstelling: fleur de Tunis lijkt daarmee definitief naar de pseudo-wetenschappelijke achtergrond verwezen en Sintantoinkes, zoals ze hem hier in Brabant noemen, is hierbij in zijn eigen bloempjes gezet.
Van economie weet ik vrijwel niets. De wereld van de beurs en de aandelen is mij vreemd. Beleggingen, zelfs gewone spaarboekjes, maken me zenuwachtig. Dat is altijd al zo geweest en het is alleen maar erger geworden met de jaren. Toen ik met pensioen ging, nu bijna drie jaar geleden, kreeg ik mijn groepsverzekering uitgekeerd, een vrij aanzienlijke som in mijn termen, maar toch ook aanzienlijk minder dan ik gedacht had, in feite niet veel meer dan een appel(tje) voor de dorst. Daarnaast was er ook een meer bescheiden spaarpotje van het pensioensparen, dus samen toch al de moeite om even na te vragen hoe ik dat het best kon beleggen. Bijna was ik scheep gegaan met een van de banken die nu serieus in opspraak gekomen zijn, met een belegging die lichtjes speculatief was. De goedgeklede, knappe en vertrouwen inboezemende bankdirecteur deed me het bekende verhaal: zijn bank was bij de grootste van België en van Europa, er kon niets gebeuren, de winsten op korte termijn waren spectaculair, op lange termijn was ik zeker van een grotere winst dan ik ooit op een spaarboekje kon krijgen, waarom dus aarzelen?
En toch en toch heb ik geaarzeld en uiteindelijk alles op spaarboekjes gezet, dan was ik tenminste zeker van mijn kapitaal, al was de interest bescheiden. Ik heb dus geen aandelen of beursgebonden beleggingen en vandaag is dat een enorme geruststelling, moet ik zeggen. Ik hoef me bij de onheilsberichten op radio en Tv geen zorgen te maken over de mijn kapitaal(tje): het is veilig. Dat is ook wel nodig, want met het pensioen dat ik zoals iedereen krijg van de Rijksdienst voor Pensioenen is het amper mogelijk om zelfs maar te leven zoals ik gewend was: die interesten zijn echt wel een noodzakelijke aanvulling en dan doen we nog geen gekke dingen: grote reizen, dure vakanties of andere luxe-uitgaven.
Ik heb destijds dus de juiste beslissing genomen, zeker emotioneel: ik krijg geen hartkloppingen als de aandelen weer eens een duik nemen; ik ben er zeker van dat ik op het einde van het jaar mijn interesten krijg en ik ben er gerust in dat mijn geld er ook de volgende jaren zal zijn, om weer de interest op te brengen die ik nodig heb als aanvulling bij mijn pensioentje, als een zekerheid voor als er iets gebeurt en ten slotte als een erfenis voor de kinderen.
Ik weet het wel, er zijn mensen die echt bezig zijn met hun geld en die wellicht ook wel goede zaken doen, maar dat is niets voor mij. Met geld speel je niet, vind ik, niet met je eigen al dan niet zuur verdiende centen en ook niet met dat van een ander. Geld lenen om daarmee op de beurs te spelen, dat doe je toch niet, denkt een mens, maar het is precies wat men wel heeft gedaan, op supergrote schaal, steeds weer, tot de bom is gebarsten, eerst door de frivole risicos van enkele bankbedienden, dan door de wanhopige acquisities en reddingsoperaties van de banken zelf, dan door de ronduit misdadige sprongen van het systeem en nu ook door de inzet van honderden miljarden door de regeringen zelf, van onze eigen al dan niet zuurverdiende centen. De Iranese president, een schertsfiguur die normaal zowat de geloofwaardigheid geniet van een verkoper van zevendehandse autos of, op een ander vlak, de getuigen van Jehova, voorspelt nu de ineenstorting van het Westers kapitalisme en iedereen denkt: het zou wel eens kunnen
Weer is het pijnlijk duidelijk geworden dat er geen zekerheden (meer) zijn. De ASLK, de Generale bank, AG, Lehman, JP Morgan, UBS en talloze andere klinkende namen overal ter wereld, wie had dat ooit voor mogelijk gehouden? En wie koopt de zieltogende giganten van gisteren op? Kadafi! China! De Russische maffia! De oliesjeiks! Banken, verzekeraars, maar ook multinationale bedrijven en nationale luchtvaartmaatschappijen veranderen van eigenaar en van naam en komen en gaan met een onwaarschijnlijke vanzelfsprekendheid en een totaal gebrek aan verbazing of bezorgdheid, ook bij de Bankcommissie en andere vastbenoemde en dus sluimerende waakhonden. CEOs en andere topmanagers volgen elkaar op en passeren telkens langs de kassa voor hun astronomische jaarwedde, bonussen, bevoorrechte aandelen, voordelen in natura en, bij nota bene slechte resultaten, hun gouden handdruk.
Als ik al dat geld in het niets zie verdwijnen, dan denk: ach, het was toch maar Monopoly-geld, gebakken lucht: een aandeel is maar een stuk papier, een akte van geloof, de ene dag is het honderd euro waard, de volgende maar tien, vijf, één niets, denk aan L&H. Maar zoals bij L&H zijn er wel altijd verliezers, zij die de gebakken lucht gekocht hebben op aanraden van de grote spelers en de goedbedoelende adviseurs: de kleine belegger, de spaarzame huisvader en huismoeder, de simpele burger. Wie denk je dat de aandelen nu voor een spotprijsje koopt van de paniekerige kleine man die de schade nog probeert te beperken? En denk je nu echt dat de familie Lippens een euro armer is geworden?
Ik weet niets van economie af, nog altijd niet. De beurs zal wel een nuttig of zelfs noodzakelijk element zijn in het kapitalistisch systeem, net zoals de zakenbanken met al hun futuristische producten. Maar voor jou en mij is het in dat milieu zoals in het spreekwoord: eerste gewin is kattengespin.
Maar een mens is een mens, we zijn speelvogels, we blijven geloven in Sinterklaas. Hoeveel mensen hebben er laatst ingezet bij EuroMillions? Hoeveel was er te winnen? En hoeveel kans had je om te winnen?
Juist.
28-09-2008
halcyon days: de ijsvogel
Ik weet nog goed wanneer ik hem voor het eerst zag. Het was een zomerse middag in 1998 in het Justus Lipsius-college in Leuven, tijdens de middagpauze. De kleine refter voor het personeel bevindt zich op een overbrugging van de Dijle en de vensters zien uit op de bescheiden bruine rivier die zich slingert tussen het statige neo-gotieke college en de vervallende gebouwen van de Faculteit Geneeskunde. Door het open raam zagen we plots een opvallend gekleurde vogel over het water wegvliegen als een helle schicht. Ik wist niet wat het was, ik dacht een ontsnapte exotische vogel, misschien een kleine papagaai of een perruche, een parkiet.
Een jaar of zo later, toen we in Werchter gingen wonen, groeven Lut en ik samen een vijver, vertrekkend van de diepe kuilen die waren overgebleven na het eveneens eigenhandig verwijderen van de stronken en wortels van enkele bomen die het licht benamen. Van aan mijn schrijftafel zie ik de nu mooi ingegroeide vijver, zes op tien meter. Het was daar dat ik enkele jaren geleden weer die kleurige flits van een vogel zag en toen wist ik het ineens: een ijsvogel! Nooit bij stil gestaan dat die hier inheems was, al prijkt hij in al zijn splendide exotische veelkleurigheid op de voorpagina van mijn exemplaar van Michael Lohmanns Vogelgids, een handige en knap geïllustreerde gids voor onze streken.
Sindsdien zien we hem hier in de tuin heel vaak, maar met gemengde gevoelens, want hij komt niet zomaar op bezoek: net zoals de reiger is hij uit op de vissen in de vijver. Er zitten enkele goud- en zilverwinden in, goed zichtbare en sierlijke zwemmers; een paar zwarte zeelten en dan een massa kleinere visjes, vetjes en andere die ik niet kan identificeren, maar die blijkbaar goed kweken, in tegenstelling tot de winden. Vorig jaar hebben we er ook een tiental goudvissen bij gezet, maar daar schieten er maar twee of drie van over. Ook de winden waren met twee keer tien begonnen, maar die zijn maar met zijn vieren meer. De reiger(s) en de ijsvogel(s) en misschien ook wel de katten van de buren zijn met het merendeel gaan lopen/vliegen.
De reigers zijn heel schuw. Ze komen vooral s avonds, onopvallend grijs in de schemering en bewegen zich schoorvoetend, schroomvallig naar de waterkant, je ziet nauwelijks dat ze zich verplaatsen, alleen hun poten bewegen, maar bij de minste verstoring in de omgeving, een weerkaatsing in het raam, een hoofdknik, een arm of been dat je strekt en hups, daar gaat de reiger met zijn enorme spanwijdte.
Ook de ijsvogel is heel achterdochtig, als je een betere positie zoekt bij het raam om hem te zien, heeft hij het al gemerkt en scheert hij over het water weg, een totaal onverwachte schitterende explosie van turkoois en roestbruin-rood en wit, een opvallend lange en sterke bek. Als je geluk hebt, kan je hem zien fladderen als een kolibrie, surplacend in de lucht, speurend naar beweging onder het wateroppervlak. Het liefst zit hij doodstil op een tak die over het water hangt, of op de hoogste van de rotsachtige boordstenen; dan kan je hem plots zien duiken en met een glinsterende vis in de bek rakelings over het water scherend zien verdwijnen: weer een visje minder in de vijver
Verschuren zoekt de etymologie met een voorzichtig (wschl) in de richting van ijzer-vogel, wegens het staalblauw van de rug (en het roestige rood van de buik?). Dat wordt bevestigd in Kluges Duits etymologisch woordenboek; aanvankelijk gebruikte men ijzer, eigenlijk staal, niet zozeer voor gebruiksvoorwerpen maar, wegens de zeldzaamheid en de hoge kost, voor sieraden. De gelijkenis met het geblauwde staal is inderdaad heel sprekend. Ook het Deens isfugl en het Zweeds isfagl zijn (wschl) zo gevormd. Van Dale weet weer van niets, net zo min als peperdure Philippa (Etymologisch woordenboek van het Nederlands).
In het Frans is het martin-pêcheur, met echos in het Italiaanse martin pescatore en het Spaanse martin pescador. In het Italiaans zegt men ook (martin) vetrilio, en dat is letterlijk vitriool, zwavelzuur, dat in zijn zuivere chemische vorm inderdaad precies de kleur heeft van de rug van onze vogel. Meteen zijn we beland bij de hoofdactiviteit van de ijsvogel: vissen. Ook het Engels heeft dat door: kingfisher is hun prachtige naam voor deze opvallende visser, oorspronkelijk kings fisher, maar het is onduidelijk waarom; de benaming komt ook voor in andere talen, zoals het Zweedse kungfiskare. In het Spaans zegt men ook guardarrio, in het Portugees guarda-rios en dat is ook wat ie doet: naar de rivier kijken, of beter: naar de vissen in het water.
Er zijn drie families, die in heel de wereld voorkomen: Alcedinidae (rivier-ijsvogels), Halcyonidae (boom-), and Cerylidae (water-). Met de wetenschappelijke benaming Halcyonidae zijn we bij de Griekse naam van de ijsvogel: alkuoon en niet halkuoon, dat is een volksetymologie, van Gr. hals kuein, op zee bevallen: de mythologische ijsvogel zou zijn nest op zee bouwen, natuurlijk enkel bij kalme zee. Het is een topos geworden in de literatuur, een vaste stijlfiguur, de alkuonides hèmerai zijn een periode van rustig weer rond de winterzonnewende, rond 21 december dus, als de nachten het langst en de dagen het kortst zijn (niet te verwarren met de Indian Summer rond 21 september, als de dagen en de nachten even lang zijn).
De uitdrukking is nu het best bekend in het Engels: halcyon days betekent daar een periode van rust en weldadigheid in de natuur, maar vooral ook figuurlijk een gelukzalige, helaas meestal korte periode in iemands leven. Het weze ons: u, lieve lezers en ook mij, vergund er nog zo enkele te beleven.
Aangevuurd door mijn enthousiasme pikte ik in de Stadbibliotheek van Leuven de recente vertaling op van zijn jongste boek: The Stuff of Thought. Language as a Window into Human Nature, Notes, References, Index, 499 pp. Die vertaling, verschenen bij Bruna onder de titel: De stof van het denken, viel best mee, maar ik ben er na het eerste hoofdstuk toch mee gestopt. Enerzijds lees ik nu eenmaal liever Engels dan Nederlands, na veertig jaar is dat echt een gewoonte geworden; bovendien gaat dit boek over taal, met talloze voorbeelden uit het Engels en dat is een probleem, ook voor de vertaler, die meestal ook het Engels erbij vermeldt. Voor mij was het dus evident dat ik dit boek in zijn oorspronkelijke taal zou lezen. Ik bestelde meteen maar de hardcover, ik heb een intense fysieke afkeer opgedaan van het petieterige lettertype van Penguin paperbacks. Ik vond een gloednieuw exemplaar voor een prijsje op eBay, nieuw is het 25.
Andermaal kan ik niets anders dan goeds zeggen over deze Pinker. Natuurlijk, dit is geen romannetje, het is ernstige wetenschap, maar dan geschreven door een uiterst begenadigd auteur, in een literaire taal die menig romancier hem mag benijden. De soms hilarische (> Gr. hilaros, opgewekt, maar ssst! Niet vertellen aan Van Dale, die denkt dat het van het Franse hilarité komt) dus dolkomische voorbeelden maken er een echt feest van voor elke taalliefhebber, en wie van u is dat niet, lieve lezers?
Ik ga me ook nu niet wagen aan een analyse of een samenvatting, je kan die gemakkelijk vinden, de Wikipedia-pagina gewijd aan het (Engelstalig) boek is een goede plek om het zoeken te beginnen. Ik wil je wel verklappen dat er een heel hoofdstuk is over namen en een ander over taboewoorden zoals vloeken, seks-, pis-en-kak en etnische scheldwoorden &c., telkens met uitvoerige voorbeelden, allen daarheen! Hoe de vertaler het er van afgebracht heeft, weet ik niet, toen was ik al in het Engels aan het lezen
Ik heb veel bijgeleerd over taal en over onze menselijke natuur. Een van de meest interessante inzichten was dat wij niet denken in taal, expliciete taal, met woorden en volledige zinnen, maar met veel vagere concepten. Als je leest, dan lees je de letters, maar daarvan ben je je niet bewust; je leest ook de woorden, de zinnen en paragrafen, maar dat merk je evenmin: je leest de betekenis! En soms moet je een paragraaf twee keer lezen eer je het door hebt, soms heb je aan enkele woorden genoeg en vliegen je ogen over het blad. Bij spannende lectuur lees je veel sneller, zeker als het gaat om nogal voorspelbare situaties, waarbij het vooral de actie is die ons interesseert. Wij denken nu eenmaal veel sneller dan we kunnen lezen.
Dit uiterst boeiende jongste boek van Steven Pinker is dus weer een aanrader. Lees het vooral rustig, neem er de tijd voor, het is een schatkamer van plezierige anekdoten, puns, grappen en zelfs een paar grollen, maar ook een zeer toegankelijke, heldere, vaak verrassende maar vooral indrukwekkende uiteenzetting van hoe ons bewustzijn werkt en hoe we met taal omgaan, als spreker of als luisteraar. Je zal geen ogenblik spijt hebben van de tijd die je erin gestoken hebt. Kan je dat ook zeggen van de uren van je laatste ontspanning?
20-09-2008
teunisbloem
Enkele jaren geleden, toen we onze tuin aan het inrichten waren, kregen we van een schoonzus met zéér groene vingers enkele bakjes vol met scheuten en stekken van allerlei planten. Het jaar daarop begonnen die overal te wassen. Een van de meest opvallende was de teunisbloem, met haar zeer heldere gele bloemen, die bij valavond heel snel ontluiken: je kan ze zien opengaan als je erbij blijft staan, zo snel gaat het. Het is ook een plant die zich gemakkelijk voortplant: je vindt ze overal in de tuin na enkele seizoenen.
In de Flora van de lage landen, 704 blz., 2000 van Jan Marijnissen, een heerlijk geïllustreerd werk, vinden we drie soorten uitvoerig beschreven: de grote, de kleine en, wat dacht je, de middelste teunisbloem. Bij ons is de kleine vrij zeldzaam, de grote en de middelste vind je volop, evenals allerlei kruisingen. Precies omdat het kruisen zo gemakkelijk gaat, gebruikte Hugo De Vries (1848-1935), de Nederlandse bioloog-plantkundige die in 1901 een van de drie her-ontdekkers was van de wetten van Mendel, de grote teunisbloem voor zijn experimenten. Zijn mutatietheorie bracht die de theorieën van Darwin eindelijk in verband met de wetten van Mendel, wat dé grote doorbraak was voor de hedendaagse genetica.
De Latijnse benaming van de soort is Oenothera; het Nederlandstalige Wikipedia-artikel geeft een als etymologie: ezelsvanger, van het Grieks oeno (ezel) en thera (vangen). Vreemd, want in het Grieks is ezel onos, niet oinos dus kan dat moeilijk oi- of in het Latijn oe- worden. Meer waarschijnlijk is de afleiding van Gr. oinos, wijn: de wortels van de plant zouden naar wijn ruiken, ze zijn dus op zoek, op jacht (Gr. thèra) naar wijn. De plant zou ook gebruikt zijn om wijn op smaak te brengen. Maar er is ook een versie in het Grieks die inderdaad onothèra geeft en een Grieks synoniem is onagra, wat ons bij de onager brengt, de veld-ezel (Gr. onosagrios>onagros). De connectie met de ezels verschijnt ook in de naam van de familie waartoe de oenothera behoort, namelijk de Onagraceae. Onagra betekent letterlijk ezelsvoeder, misschien aten de ezels de plant of de wortels graag. Onagra is ook Grieks voor de oleander, maar dat is een andere plant In het Frans is onze teunisbloem een oenothère, herbe aux ânes, met als synoniem: onagre, de familie heet Onagracée. Verwarring alom dus. De wetenschappelijke naam, daarover is men het nu eens, is oenothera, dat heeft Linnaeus zelf vastgelegd.
Maar waarom zeggen wij teunisbloem? Dat klinkt echt Nederlands, zoals in Antheunis, van Ant(h)onius. Van Dale leidt het af van fleur de Tunis en ik vond daarvan één bevestiging, in een geleerd boek over de molecularisering van het wereldbeeld; wellicht hebben ze het van Hugo De Vries zelf? In sommige dialecten is teunisbloem de naam van de grote wederik, Lysimachia vulgaris, ook een plant met gele bloemen die rond dezelfde tijd bloeit.
Mijn zoektocht naar een Franse referentie leverde niets op: geen enkel Frans woordenboek kent de uitdrukking fleur de Tunis, het is ook geen synoniem voor de oenothère/onagre. De oorsprong van de bloem zelf ligt overigens niet in Afrika, maar in Noord-Amerika, van waar ze ingevoerd is in Europa in de 17de eeuw of zo.
In het Duits zeggen ze Nachtkerze, wellicht wegens de avondlijke bloei: nachtkaars; het is een zeer toepasselijke naam, je ziet ze echt oplichten in het halfduister. In het Engels is het evening primrose (primrose isde primula of sleutelbloem), suncups, sundrops.
Maar dat brengt ons allemaal niet dichter bij onze teunisbloem.
Die plant zou haar naam gekregen hebben wegens haar bloei rond de feestdag van Sint-Jan, 24 juni. Is het denkbaar dat onze teunisbloem naar Antonius van Padua (1195-1231) genoemd is, die zijn feest heeft op 13 juni? Dit is de populaire Franciscaanse heilige die men ter hulp roept om verloren voorwerpen terug te vinden. De plant bloeit weelderig van in juni tot laat in september, het kan dus.
Verschurens Modern Woordenboek zegt: waarschijnlijk van Tunisbloem, waarmee de afrikaan bedoeld wordt; dat is dan de tagetes, het afrikaantje, maar die komt ook al uit Amerika.
Laten we het maar op Antonius, Teunis dus teunisbloem houden, bij gebrek aan beter. Het lijkt aannemelijker dan de Franse referentie, die niet in het Frans terug te vinden is.
Ik vermeld nog dat de hele plant eetbaar is, de wortels zouden heel lekker zijn. De plant is ook zeer olierijk, de olie heeft naar verluidt homeopathische eigenschappen.
Wij staan er niet meer bij stil: een druk op de knop bepaalt het lettertype dat we gebruiken, een tweede klik en ook de grootte van de letters is bepaald of gewijzigd. Het was ooit wel anders.
Letterzetters in drukkerijen moesten loden letters een voor een uit kasten bijeenrapen, de onderkast voor de gewone letters, de bovenste kast voor de hoofdletters. In het Engels spreekt men nog altijd van UPPER en lower case. Wij kennen die kasten als toonkasten voor verzamelobjecten.
De letters waren in spiegelbeeld, zodat de afdruk ervan dat net niet was; ze werden op een letterhaak een voor een in de volgorde van de tekst gerangschikt, van achter naar voor en ondersteboven. Zelfs met die drievoudige handicap deden ervaren letterzetters dat zelfs voor ingewikkelde teksten en minuscule lettergroottes met een verbazingwekkende snelheid en zonder al te veel tussenkomsten van de beruchte zetduivel.
Als je eens wil zien hoe het vroeger in zijn werk ging, breng dan een bezoek aan het Plantijn-Moretusmuseum in Antwerpen, erkend als werelderfgoed en inderdaad een van de interessantste en mooiste plekjes van ons land en zelfs van de hele wereld, echt waar!
Op onze PC zien we de lettergrootte uitgedrukt in een cijfer: voor platte tekst, dus alles behalve de titels en de voetnoten en zo, is 10 zowat de norm, 12 is aan de grote kant, 8 is al lastig voor senioren.
Deze tekst schreef ik oorspronkelijk in 12 punt, wat ermee gebeurde door hem op Seniorennet te plaatsten weet ik niet. Op je scherm kan je de tekst vergroten door tegelijk ctrl en + in te drukken. Twaalf of tien of acht, maar 10 wat? Geen centimeters of millimeters, dus wat dan wel? Waar komt die aanduiding van de grootte vandaan?
De eenheid van lettergrootte, of de korpsgrootte, is de punt.
We spreken dus van 10 punt etc. Dat gaat terug op een zeer oude traditie in de drukkunst, die in West-Europa haar opbloei kende rond 1500. Aanvankelijk deed iedereen wat hij wou met de vorm en de afmetingen van de letters, maar stilaan kwam er de nood aan een ordening, het is nu eenmaal gemakkelijker te spreken van 10 punt dan van ongeveer zó groot.
De eerste succesvolle poging was die van Pierre Simon FOURNIER (le Jeune, 1712-1768). De courante lengtemaat voor zowat alles was in die tijd de voet, zoals nu nog in de Angelsaksische wereld en onze voeten zijn, met de nodige variatie, ongeveer 30 centimeter lang. Die voet was toen onderverdeeld in een twaalfdelig stelsel, nog een traditie die Napoleon rond 1800 drastisch en definitief afschafte en die in enkel Amerika en Engeland is blijven voortleven. Er waren twaalf duim in een voet, elke duim was twaalf lijnen groot, en elke lijn had 12 punten. Fournier stelde voor om een typografische eenheid te nemen die wat groter was de al te kleine theoretische punt (0,18 mm, of bijna onzichtbaar ), namelijk twee dergelijke punten, dus 0,36 mm. Dat was in 1764.
Een letterteken, gemeten van het hoogste punt van de k tot het laagste punt van de q, was dan bijvoorbeeld 12 punt groot, een courante maat, die men ook wel cicero noemde, waarschijnlijk omdat een belangrijke vroege tekstuitgave van die Romeinse auteur in die lettergrootte gezet was.
Ondertussen was de voet ook gestandaardiseerd in de pied du roi, die in onze maten 32,84 cm zou zijn. De typografische punt daarvan afgeleid door François Ambroise DIDOT (1732-1795) in 1775 was dus iets groter: 0,376 mm dan die van Fournier. Twaalf punt Fournier is even groot als elf punt Didot. Een van de meest gangbare Didot-korpsgroottes was de cicero of pica, letterlijk (cest bien le cas de le dire) de ekster, twaalf punt. In Europa gebruikte iedereen al gauw de Didot-punten en dat bleef zo tot op heden. Maar uitgerekend in België is men zeer lang Fournier-punten blijven gebruiken in onze drukkerijen.
Met Napoleon kwam dus het metriek stelsel in voege in ongeveer heel Europa. Tradities sterven langzaam, en in de drukkerswereld nog het traagst. Rond 1880 stelde Berthold, de belangrijke Duitse fabrikant van lettertypes, voor om 30 cm gelijk te stellen met 798 punt. Dat maakt dat een punt 0,3759 mm is, dan weer afgerond tot 0,375 mm, of 3/8 mm.
Dat is nog niet het einde van het verhaal. In Engeland en later Amerika was er een heel andere evolutie. Daar vertrok men van dat bekend lettertype, de pica van twaalf punt. Een punt was 1/72 van een (Amerikaanse of Britse) voet of 1/6 van een inch, de plaatselijke duim, maar ook die maat lag nog niet helemaal vast; lees eens mijn tekst daarover en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=20636
Rond 1885 vond men het ginds ook welletjes en werd de grootte van de pica-punt vastgelegd: 35 cm is 83 pica van 12 punt, dus 996 punt; de pica-punt is dus 0,3541 mm.
De Europese Unie heeft beslist dat alle maten in het metriek stelsel moeten weergegeven worden, dus ook die in de drukkerswereld. Maar ik heb de stellige indruk dat men nog altijd met lettergroottes werkt die in punt uitgedrukt zijn, net zoals wij doen op onze PC. Welke punten dat zijn, Fournier, Didot, Berthold, pica, wie het weet mag het zeggen.
Mensen houden vaak op een bijna onredelijke manier vast aan tradities uit het verleden. Als dat het geval is voor iets zo onschuldigs als de grootte van onze letters, dan is dat eigenlijk ook niet erg. Het leek me interessant om even terug te gaan in de geschiedenis en zo te zien wat de achtergrond is van iets waar we dagelijks mee omgaan zonder er een punt van te maken!
Categorie:wetenschap Tags:typografie
17-09-2008
Ein Mensch ist kein Tier
Ein Mensch ist kein Tier
Bertolt Brecht, Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny
Wat bezielt een mens toch?
Natuurlijk stellen we ons die vraag als een jongeman in zijn razernij drie mensen neerschiet. Of als een andere om een MP3-speler iemand afmaakt met een mes.
Laatst was er een reportage over een geval van verkeersagressie; na een twist over een parkeerplaats achtervolgde een man zijn rivaal en schoot hem een kogel in het hoofd.
Wat bezielt een mens?
Een mens leeft op deze aarde in de eerste plaats als een individu. Wij zijn ons bewust van onszelf, wij zijn voortdurend met onszelf bezig, wij bekijken alles vanuit ons eigen oogpunt, wij zijn het centrum van de wereld. Wij hebben een stel hersenen dat onophoudelijk gedachten genereert en die gedachten zijn de onze, wij zijn die gedachten. Die enorme complexe voorraad van kennis, herinneringen, gevoelens in onze geest is als een wervelende Melkweg, onmetelijk diep en vrijwel onbeheersbaar, een wilde draaikolk van invallen, reacties, projecties. Onze zintuigen confronteren ons met de wereld en vooral met de andere individuen in onze omgeving. En daar begint het drama.
Wij kennen onszelf anders dan al de andere mensen. Nooit kunnen wij iemand anders kennen zoals wij onszelf kennen. De andere is ook een mens, natuurlijk, maar hij is niet-ik, hij is fundamenteel anders dan ik.
Het is zeer moeilijk om de andere als een ook-ik te bekijken en te behandelen. Het ligt in de natuur van de mens om altijd eerst aan zichzelf te denken. Lijfsbehoud, overleven, bedreigingen afweren, niet onderdoen voor de andere, de eerste zijn, de betere. Alle godsdiensten en filosofieën worstelen met die primaire drang en met de verhouding van de mens tot zijn medemens, die met diezelfde drift behept is.
Bij de dieren is lijfsbehoud en het recht van de sterkste de norm. Wie macht heeft, eet, de andere wordt opgegeten. Er is maar één uitzondering: de zorg voor de jongen. Voor het overige is het de wet van de jungle: a struggle for life and survival of the fittest.
Met vallen en opstaan heeft de mens in de paar duizend jaar van zijn bestaan moeten leren dat voor hem andere wetten gelden. Als we met elkaar omgaan als Kaïn en Abel is het snel met ons gedaan. Als de stam elke aanslag moet vergelden, moorden we elkaar uit tot er niemand over is.
Uiteindelijk moeten we aanvaarden dat de andere er is, en dat samen beter is dan alleen. We hebben de andere nodig, hij of zij kan iets hebben of kunnen dat ons van nut kan zijn bij het overleven, of om gelukkig te zijn.
Eigen lijfsbehoud wordt geconfronteerd met diezelfde drang in de andere. En voor een denkend wezen is dat de grond van alle goed en kwaad.
Want voor een kudde schapen is dat zo geen probleem, of voor een zwerm bijen. Daar zorgt elk lid van de groep voor zichzelf en zo voor het voortbestaan van de groep. Individuele leden komen en gaan, en er wordt niet bij stilgestaan. Bij sommige diersoorten zoals olifanten ziet men soms iets als verdriet bij het afsterven van een individu, maar enkel de mens is in staat om daaraan zelf ook kapot te gaan. De mens is een ziek dier, zegt men dan.
En als die mens in een hoek gedreven wordt, dan doet hij soms vreemde sprongen. Homo homini lupus, de mens is een wolf voor zijn medemens.
Het is bekend dat zelfs uiterst beschaafde mensen, die normaal geen vlieg kwaad doen, in hun wagen of op hun moto plots veranderen in onverdraagzame, irrationele, oorlogvoerende woestelingen. In het verkeer komen alle regels van de jungle weer aan bod: mijn parkeerplaats, mijn plaats in de file, mijn voorrang, mijn recht om rapper te rijden.
De regels van het samenleven aanvaarden we maar node. We gehoorzamen, maar enkel omdat het moet, omdat we anders bestraft worden. En hoe algemener de regel, hoe abstracter, hoe moeilijker we buigen. In een school ontstaat brand omdat iemand rookte op de kamer. Nieuwe regel: niemand rookt op de kamer. We gaan ermee akkoord, we tekenen het schoolreglement, maar als we zin hebben in die ene sigaret, dan steken we die toch op zeker? Dubbel parkeren of op de plaats voor personen met een handicap gaan staan, natuurlijk mag dat niet, maar ik moet alleen maar een brood kopen, of die brief in de bus steken
Wij zijn individuen, geen mens die ons zal tegenhouden! En hoe harder men het toch probeert, hoe grimmiger de tegenreactie. Wij zijn geen lammetjes
Het is veel veiliger en zelfs sneller als we blokrijden naar de kust, dat is bewezen. Maar geen mens die het gelooft. Je kan zon blok bekijken als verkeersdeskundige, als socioloog, en dan zie je een massa die zich voortbeweegt aan een vaste snelheid in een zelfde richting. Maar als je elk van de individuen achter het stuur bekijkt, dan zit onder dat schapengedrag een bende bloeddorstige wolven verborgen, razend op al die anderen die uitgerekend nu ook naar de kust moeten, op de echtgenoot die nog maar eens herhaalt dat je toch beter een uur vroeger vertrokken was, op de kinderen die zitten te bekvechten, op de wetgever en de politieagenten, en de zon schijnt onbarmhartig en had je toch maar die airco-optie genomen
Ons vermogen om onze hersenen te gebruiken, is onze zegen en onze vloek. Onze medemens is onze laatste bedreiging en ons enig heil. Haat ligt diep in onze genen, liefhebben moeten we leren, elke dag van ons leven, als we niet alleen als individu maar ook als groep willen overleven.
Misschien is dat nu precies de onderliggende wrevel in onze rijke Westerse wereld: wij zijn met teveel. Ik word als individu geremd in mijn mogelijkheden, ik moet met teveel anderen delen, ik moet schaap spelen, en dat ligt me niet. Misschien moeten de zwakkeren, de trageren, die me tegenhouden, eruit?
Een topmanager krijgt hetzelfde loon als al zijn werknemers samen, en vindt dat hij dat nog verdient ook. Mijn wagen is twee keer zo groot en snel als de uwe (en tien keer zo duur), waarom zou ik dan achter jou aan blijven sukkelen?
Onze maatschappij lijkt erop gericht om het individualisme te cultiveren. Van elk voorwerp of product zijn er eindeloos veel soorten, zodat niemand hetzelfde hoeft te kopen. De Sovjet-Unie is ten onder gegaan aan staatsdirigisme, met één soort schoenen voor alle Russen, iedereen dezelfde wodka, iedereen in de rij voor brood. In China droeg iedereen een eender Mao-pak. Maar de mens is geen dier. Zelfs in China lukt het niet om van de mens een kuddedier te maken. De ontwikkeling van de mens, de vooruitgang van de beschaving gaat hand in hand met de ontvoogding van het individu. Mens-zijn is individu zijn, autonoom.
Sonnet
Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten, En zit in 't binnenst van mijn ziel ten troon Over mij zelf en 't al, naar rijksgeboôn Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten.
En als een heir van donkerwilde machten Joelt aan mij op en valt terug, gevloôn Voor 't heffen van mijn hand en heldere kroon: Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten.
-- En tóch, zo eindloos smacht ik soms om rond Úw overdierb're leên den arm te slaan, En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed
En trots en kalme glorie te vergaan Op úwe lippen in een wilden vloed Van kussen, waar 'k niet langer woorden vond.
Willem Kloos (1859-1938)
16-09-2008
De Matthäuspassion van Bach
Gisteren op Mezzo: de Mattheuspassie van Bach in een uitvoering van Ton Koopman c.s. (cum suis, met de zijnen, dus met zijn vertrouwde medewerkers en solisten), opgenomen in de Sint-Joriskerk in Amersfoort in 2005. Dit is waarschijnlijk een van de beste interpretaties in de oorspronkelijke stijl die men zich kan voorstellen. Ik heb met ontroering zitten luisteren en kijken van het begin tot het einde.
Is dat niet vreemd voor iemand die zich zo nadrukkelijk atheïst noemt? Ik vind van niet. Het gebeurt me wel eens dat ik me bij het beluisteren van oude religieuze muziek druk maak over de liturgische teksten, die slechts een aanleiding zijn voor de componist om zich uit te leven. Een mis van Palestrina of Dufay bijvoorbeeld, daarbij geniet ik enkel van de muziek, die vrijwel niets te maken heeft met de inhoud van de teksten. En ook sommige devote teksten van Bach zijn werkelijk niet te pruimen, zelfs niet voor vrome gelovigen, het zijn gewoon karamellenverzen van een of andere niet erg begaafde amateur.
Niet zo bij de monumentale Mattheuspassie. Enerzijds heb ik die al zo vaak gehoord, ook enkele keren live, dat ik ze ongeveer van buiten ken. Het is een deel van mijn leven geworden, een vertrouwd cultuurgoed dat ik koester zonder enige aarzeling of bijgedachte: dit behoort gewoon tot het mooiste dat er is op deze wereld. Niet te verwonderen dat de meeste muziekliefhebbers het daarmee eens zijn: in lijsten van de top tien staat dit telkens helemaal bovenaan.
Ik kan ook onmogelijk mijn katholieke opvoeding in het gezin en op school, noch de dertig jaar als secretaris van de Theologische faculteit in Leuven en mijn hele loopbaan aan de Katholieke Universiteit zo maar vergeten of doen alsof ze er niet geweest zijn. Evenmin is het mogelijk om de ogen en oren te sluiten voor het feit dat onze cultuurgeschiedenis op talloze manieren verweven is met religie. Het is niet omdat ik sinds enkele jaren voor mezelf heb uitgemaakt dat een atheïstische levenshouding meer overeenstemt met mijn inzichten en overtuigingen dat plots de hele wereld en de hele geschiedenis van het mensdom verandert, noch dat ik zou willen dat ik het kon veranderen. Wij zijn wie we zijn, we dragen ons verleden met ons mee, onze persoonlijke geschiedenis en die van onze beschaving. En in die beide verhalen is de Mattheuspassie een ongeëvenaard hoogtepunt.
Ik vermoed dat Bach niet bepaald een groot theoloog was. Maar hij heeft zonder enige twijfel meer gedaan voor het geloof van de mensen dan alle theologen samen. Ik maak me vaak druk over geloofspunten, over de standpunten van de kerk in maatschappelijke debatten, over de structuur en het bestuur van de kerk. Maar ik ben niet blind of ongevoelig voor het eenvoudig geloof van een niet onaanzienlijke groep mensen in het verleden. Ik respecteer ook de mensen die vandaag iets hebben aan dat geloof, die er een kracht uit putten. Zij weten vrijwel niets af van wat de kerk en theologen erover zeggen en dat is maar goed ook; zij hebben enkele basisinzichten met hun opvoeding meegekregen en dat is voor hen voldoende, ze hebben dat opgenomen in hun levenshouding en dat geeft hen inderdaad kracht en rust, vooral op moeilijke of cruciale momenten van het leven. Waarom zouden we hen dat kwalijk nemen? Waarom zouden we hen iets verwijten? Het zijn geen fundamentalisten, geen hekkenspringers, geen pilaarbijters, maar meestal bescheiden, vriendelijke medemensen, geëngageerd in de maatschappij, met standpunten die zonder veel moeite kunnen gedeeld worden door anderen, verdraagzaam ook voor anderen, gedienstig, sociaal wat wil je nog meer? Ik in alle geval niet veel.
Het is voor die mensen dat Bach het passieverhaal op muziek zette in 1727 en hij is in zijn opzet beter geslaagd dan wie ook voor en na hem. Ik kan me niet voorstellen dat iemand ooit op enige manier aanstoot zou kunnen nemen aan dit meesterwerk, of het met andere dan de meest ingetogen gevoelens zou kunnen beleven. Maak dus eens een paar uur vrij en lever je over aan wat wellicht het beste in jezelf is.
15-09-2008
respijt
Hartpatiënten moeten genoeg bewegen. Ik dus naar een les figuurtraining, zogenaamd een rustige manier om je hele lichaam in conditie te brengen. Maar na veertig jaar zonder sport is dat lichaam nog juist goed om in de zetel te zitten, dat werd me al snel duidelijk. Terwijl de andere gegadigden nog allerlei oefeningen aan het doen waren, lag ik languit uit te puffen, bekaf, buiten adem, in het zweet, rood aangelopen, een hartslag ruim boven het gebruikelijke. Het was ontnuchterend, want zoals een mens denkt dat hij mentaal nog dezelfde is als veertig jaar geleden, zo vermoedt hij dat hij nog altijd een handstand kan doen, een uur zwemmen, twintig keer opdrukken en dies meer als hij zestig is. Niet dus.
De docente trachtte me te troosten: je moet jezelf wat respijt geven, dit was de eerste les, het gaat nadien wel beter. Dat kan wel zijn, maar ik ga toch maar een wat rustiger manier zoeken om toch wat in beweging te komen: fietsen, wandelen, zwemmen? Wat er ook van zij, een ding is duidelijk: op enkele maanden tijd ben ik er mij pijnlijk bewust van geworden dat ik oud geworden ben, of toch een heel stuk ouder dan ik dacht. Zo gaat het dus, dit is wat anderen voor mij overkomen is en dat ik nu zelf doe, in plaats van er naar te kijken en te zeggen: tiens, hij is wel veel ouder geworden op korte tijd! Hij ziet er ouder uit! Of zoals mijn oudste broer placht te zeggen: hij zal nooit zo oud worden als hij er uitziet!
Ik wou het nog even hebben over dat respijt. Hoeveel respijt heb ik nog? Dat is ook een van de kenmerken van ons leven: we weten niet op voorhand wanneer het zal eindigen en hoe, tot het te laat is.
Respijt is een tijdsspanne, een periode waarin iets wordt opgeschort, een uitstel of onderbreking, een verpozing of verademing. Wat de docente bedoelde is dat ik beter nu niet meteen beslis om af te haken, maar mijn oordeel even opschort, wat geduld heb. Wij hebben het woord overgenomen uit het Frans, lang geleden al, in de middeleeuwen al, nog voor we de Franse edelen van hun Gulden Sporen bevrijd hadden.
Het oud-franse respit komt dan weer zoals gewoonlijk van het Latijn, van het werkwoord respicere, letterlijk omkijken, terugkijken, omzien, omzichtig te werk gaan. Respectus is dan het omzien, zoals in de uitdrukking zonder omzien, of niet naar iemand omzien. Wie wel naar iets omziet respecteert het, heeft er respect voor. Maar naast respect is er in het Frans rond 1100 een ander woord van respectus afgeleid: respit, dat later répit werd, maar ondertussen hadden wij het al overgenomen als respijt, met dezelfde betekenis als in het Frans. Het Engelse respite dat ongeveer klinkt zoals ons respijt, heeft ook die betekenis.
Ik vermeld nog even dat spijt afgeleid is van het oud-Frans despit, modern Frans dépit, met als voorouder Lat. despectus, letterlijk naar beneden kijken, verachting dus, misprijzen; er is wel een betekenisverschuiving gebeurd, want in het Frans is dépit veeleer een soort van woede, vooral omwille van amoureuze afwijzing, dus wel spijt in onze betekenis, maar niet met droefenis, verdriet zoals in het Nederlands. Het Franse en dépit de en het Engelse in spite of betekenen allebei wat wij bedoelen met ten spijt: alle inspanningen ten spijt, kwam hij toch deerlijk te laat. Het Engelse spite heeft de oorspronkelijke betekenis van despectus behouden: kwaadwilligheid: he did it out of spite. Merk op dat beide het voorzetsel de- verloren hebben: spijt, spite.
Een afsluitertje. Het Duits heeft het prachtige Schadenfreude, dat wij vertalen als leedvermaak, plezier als iemand (schade) lijdt. Niet netjes, dus. Maar hoe zeg je dat in één woord in het Engels? Of het Frans? Het Italiaans, Spaans? Zijn wij dan samen met de Duitsers werkelijk de enigen die zich moeten schamen over zon laaghartige gevoelens?
Toevallig, vreemd genoeg, stemde ik gisteren af op BBC2 voor een aangekondigd prom-concert en wat bleek: het was Last night of the Proms! Promenadeconcerten waren oorspronkelijk, zoals het woord zelf zegt: wandelconcerten, waarbij niet de muziekanten maar het publiek rondwandelt of dat toch kan doen, een concert in open lucht dus meestal, zonder zitplaatsen. In Londen is het een acht weken durend festival in de Royal Albert Hall, een rotonde met plaats voor zes duizend toehoorders. De/het parterre, gelijkvloers heeft ongeveer duizend staanplaatsen en is steeds uitverkocht, net zoals de andere plaatsen, voor alle tachtig concerten. Van het laatste concert, de seizoensafsluiter, maken ze er altijd een feest van. Het orkest is feestelijk uitgedost, de dirigent, altijd een bekende, meestal Britse, dit jaar Sir Roger Norrington, ook; hij mag een korte speech houden. De artiesten zijn ook de allerbeste, vorig jaar Netrebko en Hrostovski, dit jaar Hélène Grimaud en Bryn Terfel.
Het programma is niet bepaald licht, gedurfd zelfs, maar wel altijd heel boeiend. Dit jaar was er een eerbetoon aan Ralph Vaughan Williams, die vijftig jaar geleden overleed. Het tweede deel, na de pauze, was vroeger op en top British, met onder meer jarenlang de onvermijdelijke Fantasia on British Sea Songs, met de spontane reacties van het publiek. Enkele jaren geleden vond men dat dan toch té voorspelbaar en sindsdien zijn er andere, vergelijkbare muziekstukken, maar ook zeer verrassende, zoals dit jaar een opdracht aan een dertigjarige onbekende Schotse componiste, zeer modern, met satellietverbinding naar steden in Wales, Schotland, Ierland en naar Hyde Park, waar er een eigen Last Night is voor veertig duizend luisteraars! Op geen enkel moment doet men toegevingen aan de populaire smaak, kitsch ondenkbaar, cross-over ook. De meezingers zijn nog altijd Land of Hope and Glory, de hymne Jerusalem, op een gedicht van William Blake, het God save the Queen en dan als afsluiter, a capella, Auld Lang Syne.
Tussendoor zijn er korte, vriendelijke interviews en wat snelle commentaar en aan- en afkondigingen, maar alles up-tempo in een opgewekte, wervelende presentatie. Een muzikaal feest zonder weerga, meeslepend, begeesterend! Wie zich stoort aan de onvermijdelijke patriottische trekjes is een kniesoor.
Ik hoop dat ik er nog veel mag meemaken.
Dat brengt me bij het Klara-festival. Af en toe hoor ik daarover iets op Klara, aankondigingen en af en toe een heruitzending, maar op een avond vertelde mijn Tv-toestel me dat als ik op de rode knop drukte, ik rechtstreeks naar het Klara-festival kon zappen. Ik heb met veel aandacht zitten kijken en luisteren naar het tweede deel van het concert, met een symfonie van Silvestrov, een hedendaags Russisch componist, met Gergiev als dirigent: een ervaring. Waarom wist ik van niets? De aankondigingen van Canvas+ laten zeer te wensen over, ik vermoed dat ik niet de enige ben die dit bijzonder concert (bijna helemaal) gemist heeft. Als we dan al eens iets goed doen, dan verstoppen we het nog. Jammer.
Categorie:muziek Tags:muziek
12-09-2008
God zonder religie?
God zonder religie is de uidagende titel van het boek van Sankara Saranam, uitgegeven bij Servire in 2008, de vertaling van God without Religion (2005), 320 blz., enkele voetnoten, uitvoerig register. Het is een interessant maar ook een ongewoon boek.
Enerzijds spaart de auteur zijn kritiek niet op de gevestigde godsdiensten en hun geschiedenis. Maar in tegenstelling tot de talrijke anderen die dat lang geleden of recentelijk ook deden, wenst hij een alternatief aan te bieden, een uitweg uit de impasse. Hij onttrekt zich zo aan de kritiek die gelovigen niet volkomen onterecht uiten op de beeldenstormers: en dan? Wat nu? We weten nu wat er fout is, maar hoe moet het dan wel?
De bedoeling van onze auteur moge dan al prijzenswaardig zijn, al gauw blijkt dat beeldenstormen een veel gemakkelijker klus is dan kathedralen bouwen.
Wie zich verwacht aan een systematische uiteenzetting van het alternatief, zal wellicht teleurgesteld zijn, zoals ook ik was. Een aantal begrippen en termen duiken op, zonder veel uitleg, alsof ze bij iedereen bekend zijn. Maar ik althans vond ze meestal vrij vaag. Anderzijds is het discours, de taal, de redenering steeds helder en rationeel. Het is dus even zoeken.
Er zijn enkele hoofdstukken die, met veel waarschuwingen en zelfkritiek, de wat esoterische kant op gaan. Toch zijn ook die zeer leesbaar en interessant; we zijn hier zeer ver van wat je bijvoorbeeld in goedkope horoscopen kan lezen, gelukkig maar.
Onze auteur is, zijn (aangenomen?) naam laat het vermoeden, een adept van oosterse spiritualiteit, meditatie en lichaamstechnieken. Stel u daarbij geen zweverige new age toestanden voor, in tegendeel: hij waarschuwt zeer scherp tegen allerlei modieuze en commerciële charlatans. Hij heeft ongetwijfeld gelijk wanneer hij zegt dat wij te weinig met ons lichaam bezig zijn, ons hele lichaam, inclusief onze geestelijke vermogens. De meesten onder ons weten niets af van de invloed die er kan uitgaan van lichamelijke houdingen en praktijken voor ons bewustzijn. Daar ligt zeker voor westerlingen een onontgonnen terrein, dat naast onze geestelijke ook onze lichamelijke gezondheid wezenlijk kan bevorderen. Het boek biedt daarvoor concrete en heldere praktische richtlijnen en suggesties.
Toch schuilt er een gevaar in zijn titel en zijn raadgevingen. Het lijkt er af en toe toch wel op dat hij in de plaats van de gevestigde godsdiensten als alternatief toch een of andere vorm van religie plaatst, met eigen rituelen, grote figuren, morele praktijken, gemeenschappen &c. Het is onduidelijk hoe men in een dergelijk systeem al de fouten kan vermijden die de bestaande godsdiensten gemaakt hebben. Hij moge dan al het enorme voordeel hebben van te kunnen beginnen met een onbeschreven blad, een grondige kennis van al wat verkeerd is gegaan bij de anderen en de allerbeste intenties, het kan me dunkt niet echt lang duren eer hij noodgedwongen zal kennismaken met de concrete zwakke, onvoorspelbare, onvolmaakte en soms ronduit misdadige mens in al zijn complexiteit. Dan zal wellicht blijken dat zijn alternatief niet grondig verschilt van de even zuivere ideeën die aan de grondslag lagen van de boodschap elke religieuze hervormer, elke profeet, elke politieke leider.
Toch is dit een zeer moedig boek, onbevangen, open, waardig, verstandig, echt de moeite waard. Het zal misschien iets meer die mensen aanspreken die belangstelling hebben voor lichamelijke beleving, spirituele praktijk en actieve meditatie dan hen die, zoals ik, de problematiek meestal veeleer op een louter intellectuele manier benaderen. Maar ik geef graag toe dat ook ik in de grond die eerste aanpak feitelijk de betere en meer geïntegreerde vind. Het is een waardevol boek, waaruit wij allen zeer veel kunnen leren op verscheidene niveaus van ons bestaan en denken.
Toch een waarschuwing: ik weet totaal niets af van de activiteiten van de auteur of van enige organisatie waarmee hij verbonden is en kan daarover dan ook niets zeggen. Ik heb enkel dit boek gelezen en mijn beoordeling steunt alleen maar daarop.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
11-09-2008
Rede en religie
Bij mijn jongste bezoek aan de Leuvense stadsbibliotheek Tweebronnen keek ik zoals altijd even in het rek met de nieuwe aanwinsten en vond er enkele recentelijk gepubliceerde boeken rond het thema dat mij zo intrigeert: religie.
Een ervan is een Nederlandstalig boek van Michiel Leezenberg (heerlijke naam, dat!), universitair docent aan de Universiteit Amsterdam, Rede en religie. Een verkenning., 205 blz., 2007. Het verschijnt in de jonge reeks Denkers over religie. Er is een bescheiden bibliografie, die enkel werken behelst die in het boek vermeld staan, dus helaas geen systematische bibliografie over het onderwerp in het Nederlands taalgebied, dat zou echt wel interessant geweest zijn. Het boek omvat ook een 60-tal paginas leesteksten: fragmenten of langere citaten van enkele belangrijke auteurs, waarvan een in het oorspronkelijk Engels. Voetnoten komen enkel in dat gedeelte en dan nog heel spaarzaam voor. Er is een beperkte woordenlijst, een kruising van een index en een verklaring van de gebruikte termen, maar ook hier zonder enige bedoeling tot volledigheid. Verrassend vond ik een lijst van zeven bladzijden kleine druk met eindtermen, maar de inleiding, van de hand van de Bcfvo, de Begeleidingscommissie Filosofie in het Voortgezet Onderwijs, verklaart dit: het boek is geschreven in opdracht van de commissie en is geschikt als examencahier bij het centraal examen filosofie op vwo voor de examenjaren 2008-2010.
De inhoud verraadt op vele punten de didactische doelstelling: het is een beetje een cursus, zoals ze dat in Leuven zeggen: notities bij de colleges, verzorgd door de docent. Als ik dit boek vergelijk met wat wij in de late jaren zestig kregen in Leuven, dan valt dit best mee. Het is goed geschreven, helder, evenwichtig, goed geïnformeerd, breeddenkend, niet vooringenomen, internationaal gericht Ik vond het aangenaam lezen, interessant. Er zijn wat irritaties, zoals toch wel enkele storende tot zeer storende typefouten, die haal je er toch zo uit met elke spellingcontrole; ook enkele stroeve vertalingen van citaten, vooral uit het Frans; enkele gratuite uitspraken, zoals een aangehaald maar niet verklaard verschil tussen katholieke en protestantse bedienaars van de eredienst en imams; auteurs worden vermeld zonder hun geboorte en sterfdata, soms zelfs zonder hun voornaam.
Inhoudelijk doet het ook denken aan hoorcolleges: er is een schema, een rode draad, een stramien, maar er zijn ook uitweidingen, waar de auteur blijft stilstaan bij een auteur die hem meer interesseert dan andere, die misschien wel belangrijker zijn. Er zijn ook heel wat verwijzingen naar actuele toestanden en gebeurtenissen, die het betoog moeten verlevendigen (of de aandacht van een auditorium moeten gaande houden), maar die de rustige gang van de redenering soms meer verstoren dan toelichten. Een gemengd oordeel, dus.
Maar toen kwam ik aan de leesteksten. De eerste, erg kort, citeert het Godsbewijs van Anselmus. Leuk om dat eens in zijn oorspronkelijke gedaante te zien, maar nog interessanter was de Latijnse tekst geweest.
Dan een ietwat bevreemdende tekst van Al-Farabi, een Arabisch auteur van rond het jaar 900 die mij en wellicht nog enkele anderen volkomen onbekend is; de reden voor de vermelding ontgaat me ook volkomen, tenzij als token-Moslim, excuus-Arabier.
Bij het derde fragment, een extract uit John Lockes Brief over tolerantie had ik een heerlijke aha!-ervaring. Plots leek al de uitleg van Michiel Leezenberg te verschrompelen tot zeurderige prietpraat van een brave, nijvere aankomende docent die een vakantie had verdaan met het omwerken van zijn eerstejaarscursus-notities tot een examencahier met zekerheid van verkoop, een academische gortdroge verhaspeling van idées reçues, geeuwerige gemeenplaatsen, gevangen in een mystificerend carcan, dat de indruk moet wekken van originaliteit maar de bittere banaliteit van zijn lusteloze oppervlakkigheid niet kan verbergen. Locke leeft! (foto) Elke paragraaf bevat een oorspronkelijke gedachte, een frisse aanpak, een menselijke stellingname, een blijk van heilige verontwaardiging, maatschappelijke relevantie, gedreven ernst en bewogenheid, allemaal dingen die je in de vorige honderd bladzijden zo pijnlijk blijkt gemist te hebben. Ad Fontes! Zu den Sachen Selbst! Filosofie vind je, zoals ik destijds in Leuven al moest vaststellen, niet in cursusnotities of hoorcolleges en seminaries, maar in de lectuur van de filosofen zelf. Drie bladzijden Locke brut zullen meer indruk maken en honderd maal langer bijblijven dan de sec commentaren van onze docent.
Helaas kan ik niet het zelfde zeggen van het Kant-citaat. Ik beken het: voor mij is Kant vrijwel onleesbaar, in het Duits, Engels of Nederlands. Het vraagt me zoveel moeite en het brengt zo weinig op dat ik er telkens danig kregelig van word. De grote Kant is voor velen dé filosoof en ik wil dat best wel geloven, maar dit citaat is nog maar eens een zeer overtuigend bewijs van mijn beperkingen: ik versta er niets van. Waarschijnlijk dient het enkel om indruk te maken op de studenten en andere bescheiden lezers.
Émile Durkheim (1858-1917) daarentegen was dan weer een openbaring, even indrukwekkend en boeiend als de brief van John Locke; je wil zo de rest van de tekst gaan opzoeken. Ik citeer kort: Zodra het gezag van de wetenschap is gevestigd, moet men er rekening mee houden; Men kan niets bevestigen, wat de wetenschap ontkent, niets ontkennen wat zij bevestigt, niets beweren dat niet direct of indirect steunt op aan de wetenschap ontleende principes. Eat your heart out, Ratzinger!
De meer recente auteurs Charles Taylor (1931-) en Michel Foucault (1926-1984) laat ik hier verder onvermeld, het zijn dadas van onze docent.
Nog even een woord over de eindtermen. Op dat punt is er vrijwel niets veranderd in Filosofia Academica. Ook wij kregen dergelijke vragen, die enkel tot doel hadden na te gaan of je de cursus van buiten geleerd had. Dit is het tegenovergestelde van opvoeden, een parodie van wat filosofie hoort te zijn, een aanfluiting van universitair onderwijs. Wat kan immers in Kantsnaam het nut zijn dat de kandidaat kan uitleggen welke kritiek Taylor heeft op James. Hierbij kan hij aangeven hoe Taylor in zijn kritiek gebruik maakt van Wittgensteins privétaalargument. Zelfs als je vlekkeloos al de 74 opgesomde eindtermen haalt, dan, durf ik te stellen, weet je nog absoluut niets over rede, religie of wat dan ook. Dat was ook de conclusie die ik destijds trok na twee jaar filosofische studies aan de universiteit. Lees een filosoof, al is het maar één enkele bladzijde en vergeet al het gewauwel van de gezamenlijke docenten filosofie.
Moet ik zo oud geworden zijn en mijn leven lang aan de universiteit gewerkt hebben om dat in te zien? Blijkbaar wel.
Scheiden doet lijden, dat is zeker, anders was dit geen spreekwoord geworden. Wat we bedoelen is echter niet dat elk afscheid noodzakelijkerwijs pijnlijk zou moeten zijn: wij nemen maar al te graag afstand van onaangename omstandigheden. Een werknemer die door zijn baas wordt uitgebuit en slecht betaald, zal zonder veel scrupules, ja met plezier overstappen naar een betere baan. En een werkgever zal op zijn beurt een werkkracht die niet goed presteert en misbruik maakt, met plezier zien opstappen.
Nee, wat we bedoelen is dat we niet graag een einde zien komen aan situaties waarin we ons goed voelen, al is het zelfs maar min of meer goed.
Wij mensen zijn gewoontedieren, we zijn honkvast en meestal zo trouw als een muilezel. Wij hechten ons aan andere mensen, aan omstandigheden, aan dieren, aan plaatsen en aan dingen. En als we ooit aan iets verknocht zijn geraakt, dan zijn we bereid veel door de vingers te zien: het voorwerp van onze voorkeur hoeft niet het beste te zijn; onze emotionele band is veel belangrijker dan vele objectieve vergelijkingen. We blijven bij ons automerk, bij het bier of de wijn van onze keuze, bij onze vakantiebestemming, bij onze manier om onze vakantie door te brengen zelf, bij onze hobbys
Wij zijn ook veeleer trouw in onze relaties. Vrienden zijn er vaak voor het leven, goede buren zijn voor veel mensen heel belangrijk, collegas op het werk en in de vereniging ook. Onze sterkste bindingen zijn familiaal: onze partner, onze kinderen, de ruimere familie. Dat blijkt een zo fundamenteel gegeven te zijn, dat men er zelfs wetenschappelijke bewijzen heeft voor gevonden: onze gehechtheid aan onze familieleden staat, globaal gesproken natuurlijk, zeer nauwkeurig in rechtstreekse verhouding tot onze graad van bloedverwantschap. Ook dat hebben we in spreekwoorden vastgelegd: het naaste bloed erft het goed, mijn eigen vlees en bloed, in het Engels: blood is thicker than water, Duits: Blut ist dicker als Wasser. De evolutionaire biologie heeft op overtuigende manier aangetoond dat dit werkelijk in onze genen zit. Niemand moet ons leren dat we voor onze partner en kinderen moeten zorgen: we vragen niet liever dan er te mogen voor zorgen.
Maar
Dat zijn algemene, zeer algemene beginselen en principes. Tussen mensen kan het verkeerd gaan, zeer grondig verkeerd gaan en, zoals een ander spreekwoord zegt: het gebeurt in de beste families. Mensen kunnen elkaar kwetsen, onbewust maar soms zelfs gewild. Zij kunnen elkaar dingen kwalijk nemen. Ze kunnen in woede uitbarsten. Ze kunnen elkaar pijn doen, ook fysiek. Geweld gebeurt hoofdzakelijk binnen het gezin. Mensen kunnen ook op elkaar uitgekeken zijn, relaties kunnen stagneren, vervagen, in kwaliteit en intensiteit afnemen in de loop der jaren. Aan sommige menselijke verhoudingen komt soms een einde, door de beslissing van een of van beide partners.
Daarmee zijn we aan de kwestie van de echtscheiding gekomen, die weer even in het nieuws is. De aanleiding is een voorstel om bij scheiding met wederzijdse instemming de twee verplichte verschijningen voor de rechter af te schaffen. Ik ben vorig jaar zelf door die procedure gegaan met mijn eerste echtgenote. Ik kan niet zeggen dat het een bijzonder kwetsende ervaring was, maar zeker wel dat het een volmaakt overbodige en nutteloze procedure is. De rechters deden er niet langer dan enkele minuten over en er was op geen enkel moment sprake van zelfs maar een schijn van verzoeningspoging of gesprek. De eerste keer vroegen ze of we wel degelijk instemden, de tweede keer moesten we alleen nog eens tekenen en dat was dat. Vele maanden later kregen we dan een schriftelijke bevestiging en nog later was ook het gemeentehuis op de hoogte. In het gerechtshof zaten we telkens met tientallen koppels te wachten op onze twee minuten in de rechtszaal. Zeker de tweede keer stond de verveling op eenieders gezicht af te lezen. Uit de terloopse commentaren was duidelijk dat men vond dat die rechters wel wat beter te doen hadden, bijvoorbeeld de gerechtelijke achterstand afwerken of hun procedures wat korter maken.
Zelfs indien de rechters een poging zouden wagen tot verzoening, is het erg weinig waarschijnlijk dat zij veel kans op slagen zouden hebben bij koppels die voor de notaris al ten minste zes maanden te voren alles hebben geregeld (en betaald!) en die vaak al jaren uit elkaar zijn - in mijn geval was dat volle tien jaar - en meestal een nieuwe vaste relatie hebben.
Als nu een politieke partij de moed heeft om deze procedure door te lichten en voorstelt om ze af te schaffen, dan zegt elk weldenkend mens: eindelijk! Dit zou ongetwijfeld de sereniteit ten goede komen van het echtscheidingsproces zelf, met name door het uit de juridische sfeer te halen: het gaat immers niet om misdaden, zoals vroeger, toen men zich moest laten betrappen op overspel om te kunnen scheiden. Bij wederzijdse toestemming regelt men alles voor de notaris, die ook de rechtsgeldige tekst opstelt: je bent eigenlijk gescheiden van bij de ondertekening. De juridische wereld heeft er in de grond niets mee te maken, je gaat toch ook niet naar de rechter om te trouwen? Welke macht heeft een rechter om een huwelijk te verbreken dat hij niet heeft gesloten?
En dan blijkt dat een andere politieke partij vanuit haar christelijke ideologie zich verzet tegen dit redelijk voorstel. Het huwelijk mag geen formaliteit zijn, echtscheiding ook niet. Maar dat is precies wat het verplichte bezoek aan de rechter nu is: een loutere en voor de maatschappij kostelijke nutteloze formaliteit en dat is ook de reden waarom het beter afgeschaft wordt, als het zinvol zou zijn, dan zou men het niet hoeven af te schaffen. Maar neen: men ziet het onmiddellijk als een bedreiging voor het unieke en monogaam huwelijk, een van de krachtigste pijlers van de katholieke leer door de eeuwen heen. Gescheiden mensen mogen niet opnieuw voor de kerk huwen, wat het burgerlijk gezag ook moge beweren. Hertrouwde mensen mogen de eucharistie niet ontvangen, niet te communie gaan, tenzij ze geen seks hebben, want dat is overspel en zondig en dan ben je niet waardig om het lichaam van Christus te ontvangen. Ik heb het in mijn jeugd meegemaakt dat zo iemand tijdens de hoogmis de communie werd geweigerd, ten aanzien van de hele dorpsgemeenschap. Schrijnend.
Men kan zich afvragen wat dat allemaal nog te maken heeft met God en godsdienst. We leven in een maatschappij waarin meer gescheiden wordt dan getrouwd. Mensen leven samen op allerlei manieren en hebben dat altijd al gedaan. Seksualiteit wordt beleefd op talloze manieren en dat is ook altijd al zo geweest. De katholieke huwelijksmoraal is altijd al veeleer een na te streven ideaal geweest dan een algemeen nageleefde regel, trouwens (no pun intended) net zoals de even krachtig opgelegde en verdedigde celibaatplicht voor priesters en religieuzen. In andere, ook christelijke godsdiensten staat men veel opener tegenover deze problematiek, Anglicaanse en orthodoxe priesters trouwen en hebben kinderen, zijn ze daarom minder goede priesters? De katholieke kerk laat hertrouwen uitzonderlijk wel toe en de verhalen die we horen over de werking van de kerkelijke rechtbanken zijn nu niet bepaald van aard om de geloofwaardigheid van de kerk in positieve zin te beïnvloeden.
Is er nu werkelijk nog iemand in Vlaanderen die dit standpunt van de CD&V kan begrijpen, laat staan bijtreden? Is het dan echt onmogelijk om voor één keer redelijk te zijn over een praktische kwestie, in plaats van star dogmatisch in elke aangelegenheid die van ver of bij te maken heeft met het ethische? Wat hoopt men daarmee te winnen? Wat vreest men te verliezen? Waarom toch steeds die krampachtige, kopschuwe, onverbiddelijke bigotte pilaarbijterreacties, zelfs nog voor de katholieke kerk zelf een uitspraak heeft gedaan? Als ze in katholieke politieke middens echt bezorgd zijn om mensen en het gezin, dan zouden ze er bijvoorbeeld kunnen voor zorgen dat gehuwde koppels niet duizenden euros meer aan belastingen moeten betalen dan mensen die ongehuwd samenwonen; als ze echt bezorgd zijn om stemmen, dan zouden ze het best de statistieken eens nakijken van de echtscheidingen. Als ze echt willen afstand doen van hun wereldvreemde betweterij, dan zouden ze beter bij zon gelegenheden hun bek in hun pluimen houden. Fat chance, zoals ze zeggen in Amerika: geen schijn van een kans
Scheiden doet lijden, en zelden meer dan tussen geliefden. Maar ook aan liefdevolle relaties kan een einde komen, dat hebben mensen ervaren sinds ze zich van hun liefde bewust werden. Het is niet omdat een relatie niet een leven lang kan duren dat ze waardeloos was, het is niet omdat men een nieuwe relatie aangaat dat de oude vergeten is, dat het afscheid geen pijn doet. En het is ronduit schandelijk dat een godsdienst en/of een politieke partij gescheiden mensen, mensen die hertrouwd zijn of die een partner van het zelfde geslacht kiezen, als minderwaardig, minder ethisch, kortom als minder menselijk aanziet.
Scheiden doet al genoeg lijden. Natrappen hoeft niet, dank u.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
08-09-2008
Kim Gevaert: con te partiro
Op een morgen was Lut opgestaan met een melodie hardnekkig in haar hoofd gevangen, je weet hoe dat gaat; gelukkig kon ze enkele woorden, enkele noten en bij benadering de naam van de zanger suggereren. Voor mij was het net voldoende om de vage herinnering op te roepen aan het eerste wereldsucces van de blinde tenorzanger van opera en cross-over, Andrea Bocelli, op het festival van San Remo, in 1994: Con te partirò. Voor de aardigheid vind je hieronder de Italiaanse tekst, met daarna mijn werkvertaling. Het is voorwaar geen grote poëzie, de enkele verwijzingen naar zijn eigen blindheid en afhankelijkheid maken er samen met de algemene amoureuze thematiek net geen levenslied van. Het succes is dus helemaal toe te schrijven aan de meeslepende muziek en de begeesterende vertolking van Bocelli. Wie er nog eens wil naar luisteren kan hier terecht: http://dilx.wrzuta.pl/audio/8dIr8aKsYO/andrea_bocceli_-_con_te_partir_11
Wie naar het afscheid van Kim Gevaert gekeken heeft, heeft misschien gemerkt dat deze muziek te horen was toen ze het stadion werd binnengereden in de rode old-timer sportwagen.
Het thema van de verre reis met je geliefde vind je wel meer in de literatuur. Uit onze schooltijd herinneren we ons Linvitation au voyage uit Les Fleurs du mal van Charles Baudelaire (1821-1867). Ook die tekst, zo oneindig veel beter dan het Italiaanse afgietsel, kan je hieronder lezen in het originele Frans, met daarna weer mijn vertaling, die probeert de sfeer weer te geven en desgewenst kan helpen bij het Frans, als dat nodig zou zijn, maar die helaas de rijke melodie van de Franse klankschoonheid niet kan benaderen, daarvoor herlees je nog maar eens het origineel. Dit gedicht is verscheidene keren op muziek gezet, onder meer door H. Andriessen, E. Chabrier, G. Charpentier, A. Diepenbrock, H. Duparc, B. Godard, A. Gretchaninov, L. Hillemacher, G. Hüe, J. Cressonois.
Quando sono solo sogno all'orizzonte e mancan le parole si lo so che non c'è luce in una stanza quando manca il sole se non ci sei tu con me, con me Su le finestre mostra a tutti il mio cuore che hai acceso chiudi dentro me la luce che hai incontrato per strada
Con te partirò paesi che non ho mai veduto e vissuto con te adesso si li vivrò con te partirò su navi per mari che io lo so no no non esistono più con te io li vivrò
Quando sei lontana sogna all'orizzonte e mancan le parole e io si lo so che sei con me con me tu mia luna tu sei qui con me mio sole tu sei qui con me con me con me con me
Con te partirò paesi che non ho mai veduto e vissuto con te adesso sì le vivrò con te partirò su navi per mari che io lo so no no non esistono più con te io li rivivrò
Con te partirò su navi per mari che io lo so no no non esistono più con te io li rivivrò con te partirò Io con te
Als ik eenzaam ben denk ik aan de horizont en dan schieten woorden tekort ik weet er is geen licht in een kamer waar de zon niet schijnt als jij daar niet bij me, bij me bent toon door alle ramen aan iedereen mijn hart dat jij in lichterlaaie hebt gezet verzegel diep in mij het licht dat je op je weg hebt ontmoet
Met jou zal ik gaan naar landen die ik nog nooit zag of bezocht met jou nu zal ik ze echt beleven met jou zal ik gaan op schepen over zeeën waarvan ik wel weet dat ze niet meer bestaan met jou mag ik ze beleven
Als jij ver weg bent denk dan aan de horizont dan schieten woorden tekort dan weet ik zo goed dat jij bij me bent, bij mij jij mijn maan, jij bent hier bij mij mijn zon, jij bent hier bij mij, bij mij bij mij, bij mij
Met jou zal ik gaan naar landen die ik nog nooit zag of bezocht met jou nu zal ik ze echt beleven met jou zal ik gaan op schepen over zeeën waarvan ik wel weet dat ze niet meer bestaan met jou mag ik ze weer beleven
met jou zal ik gaan op schepen over zeeën waarvan ik wel weet dat ze niet meer bestaan met jou mag ik ze weer beleven
Met jou zal ik gaan jij en ik.
L'invitation au voyage
Mon enfant, ma soeur, Songe à la douceur D'aller là-bas vivre ensemble! Aimer à loisir, Aimer et mourir Au pays qui te ressemble! Les soleils mouillés De ces ciels brouillés Pour mon esprit ont les charmes Si mystérieux De tes traîtres yeux, Brillant à travers leurs larmes.
Là, tout n'est qu'ordre et beauté, Luxe, calme et volupté.
Des meubles luisants, Polis par les ans, Décoreraient notre chambre; Les plus rares fleurs Mêlant leurs odeurs Aux vagues senteurs de l'ambre, Les riches plafonds, Les miroirs profonds, La splendeur orientale Tout y parlerait A l'âme en secret Sa douce langue natale.
Là, tout n'est qu'ordre et beauté Luxe, calme et volupté.
Vois sur ces canaux Dormir ces vaisseaux Dont l'humeur est vagabonde; C'est pour assouvir Ton moindre désir Qu'ils viennent du bout du monde. Les soleils couchants Revêtent les champs, Les canaux, la ville entière, D'hyacinthe et d'or; Le monde s'endort Dans une chaude lumière.
Là, tout n'est qu'ordre et beauté, Luxe, calme et volupté.
Kindje, mijn zuster bedenk eens hoe heerlijk het moet zijn ginds samen te gaan leven ongehaast beminnen minnen en dan sterven in het land dat je zo gelijkt De vochtverzadigde zon aan de mistbeladen hemel lijkt mijn geest als vervuld met de geheimenisvolle gratie van je ogen die de glinstering verraden achter hun tranen
Ginds is alles ordelijk schoon weelde, rust en wellust.
Glanzende meubels gepolijst door de jaren zouden er onze kamer sieren de zeldzaamste bloemen er hun geuren mengen met het subtiele parfum van amber Rijkversierde zolderingen diepe weerspiegeling oriëntaalse schittering alles spreekt er tot de ziel zijn geheime moedertaal
Ginds is alles ordelijk schoon weelde, rust en wellust.
Zie hoe op de kanalen de kanos dromen in hun zwervend gemoed om de minste van je verlangens te vervullen zijn ze gekomen van het andere eind van de wereld De neergaande zon bekleedt velden kanalen en de hele stad met hyacint en goud De wereld vindt de slaap in warmte en licht
Ginds is alles ordelijk schoon weelde, rust en wellust.
(vertalingen Karel D'huyvetters 2007)
Categorie:muziek Tags:muziek
07-09-2008
Terra nullius: de vervolging van de Aboriginals
Sven Lindqvist is niet meteen een naam die belletjes doet rinkelen. Op overtuigend enthousiast aanraden van iemand die ik toevallig ontmoette, ging ik op zoek naar het boek dat hij in 2005 schreef en dat in 2007 in een goede Nederlandse vertaling verscheen onder de titel: Een reis door niemandsland. Hoe de Aboriginals Australië verloren, 224 blz., tijdlijn, noten, literatuur, uitgegeven bij de De Geus. Ik vond, na een uur zoeken, het exemplaar dat in de Leuvense stadsbibliotheek aanwezig moest zijn volgens de computer, maar helaas onvindbaar was in de reisverhalen-sectie waarin het gecatalogeerd was; een van de bedienden opperde uiteindelijk de mogelijkheid dat het bij de gewone romans was weggezet en dat bleek inderdaad het geval te zijn, een foutje bij het verwerken, zo bleek: op de kaft stond de code reisverhaal niet vermeld. Zo raakt een boek misschien ongelukkiglijk voor altijd onvindbaar, of toch bijna.
Ik weet niet hoe het gesteld is met jouw kennis van het koloniaal verleden van Australië, maar bij mij was dat zeer onontgonnen terrein, een witte vlek zo groot als het subcontinent zelf op vroege kaarten. Ik heb een vage herinnering aan een film op Tv waarin blanke kolonisten een hele stam Aboriginals uitmoordde zonder veel reden of aanleiding, maar voorts van de rest: niets.
Na lezing van dit boek is daaraan niet echt verholpen, toch niet naar mijn smaak, maar het is wel een uitstekende entrée en matière, een goede start voor verder lectuur en opzoekingwerk, bijvoorbeeld aan de hand van de uitvoerige literatuurlijst van het boek.
Het opzet of is het nu de opzet? Van Dale zegt dat het opzet de betekenis heeft van een bedoeling, voornemen, plan, terwijl de opzet vooral verwijst naar een soort van statief, maar anderzijds ook naar het op-touw-zetten (sic!) van iets, de wijze waarop iets opgezet is. Tja, dan wordt het moeilijk kiezen, want het verschil tussen een plan en de wijze waarop iets georganiseerd is, dat is voer voor haarklievers. Waarom die ironisch verbolgen sic!? Omdat de uitdrukking iets op het touw zetten niet in Van Dale staat, althans niet als lemma, als je ernaar zoekt vind je het dus niet; het staat wel als een synoniem tersluiks verscholen bij de correcte uitdrukking iets op het getouw zetten, die evident haar oorsprong heeft in het spannen van de draden van de schering op een weefgetouw, waarmee men een stramien - lees daarover mijn bijdrage: klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=419 - vormt voor het latere weven. Ik weet het wel, je hoort vaker op touw zetten dan op het getouw zetten, maar dat is nog geen reden om het inhoudelijk onzinnige touw (wie zet er nu iets op een touw en wat kan daarvan de betekenis zijn?) te verkiezen boven het prachtige beeld van de wever die begint aan een project als een metafoor voor elke bedoeling, plan of voornemen?
Laat ons het maar houden bij het opzet, dan. Welnu, in dit boek is dat vrij duidelijk van bij de aanvang. De auteur maakt met de auto een reis door Australië en doet daarbij vooral die steden en plaatsen aan, die in de geschiedenis van de ontsluiting van het land en de confrontatie met de oorspronkelijke bewoners een belangrijke rol gespeeld hebben. Erg spectaculair of heel interessant is dat gedeelte van het verhaal echter niet, op enkele korte geslaagde natuurbeschrijvingen na; voor het overige is het eerder teleurstellend banaal.
Daartussen weeft de auteur allerlei wetenswaardigheden, inzichten en theorieën die hij heeft verzameld uit de literatuur, zowel recente en toeristische als meer gespecialiseerde antropologische vakliteratuur, over Australië zelf of basiswerken zoals dat van Lévi-Strauss, en historische en juridische documenten en monografieën. Deze gegevens maken veruit het grootste aandeel uit. Zij zijn de basis voor mijmeringen, uitwijdingen, bespiegelingen, opmerkingen en onverholen kritiek op de infame geschiedenis van de kolonisering van Australië door de Britten en de even verwerpelijke politieke geschiedenis van het land sinds zijn de facto onafhankelijkheid sinds het begin van de twintigste eeuw tot vrijwel op onze dagen.
Het is een ontstellend verhaal van arrogante blanke suprematie en meedogenloos onbegrip, niet alleen hoewel zeker ook van de individuele kolonisten, maar vooral van de lokale en centrale overheden, de politie en het leger, de zogenaamde hulpverleners en de regenten van de Aboriginals en tenslotte ook van de antropologen. Het is onvoorstelbaar hoe men tot ver in onze tijd, dat wil zeggen zelfs tot rond 1970, nauwelijks een onderscheid maakte tussen de Aboriginals en de kangoeroes en de konijnen. Dat rauwe racisme is vandaag nog verre van uitgeroeid, maar het was werkelijk endemisch, dat wil zeggen dat op een paar uitzonderingen na iedereen ermee besmet was, gedurende het grootste gedeelte van de geschiedenis van de kolonisatie. Het uitte zich in een niets ontziend moorddadig miskennen van zelfs de meest fundamentele basisrechten waarop elke levend wezen recht heeft, zonder nog te spreken van mensenrechten. Wij spreken met afschuw over de Holocaust en de goelag (waarom mag hier geen hoofdletter, Van Dale? foei!), maar vermeende beschaafde naties en volkeren zoals de Britten hebben zich flagrant schuldig gemaakt aan echt wel vergelijkbare genocidale misdaden, zoals de ei zo na geslaagde uitroeiing van de Noord-Amerikaanse Indianen en inderdaad de Australische Aboriginals.
Net zoals de persoon die bij onze toevallige ontmoeting zijn enthousiasme niet onvermeld kon laten over dit boek, wil ik het hierbij zelf ook graag aanbevelen, met dien verstande dat het vooral een goede aanleiding kan zijn voor verdere lectuur over dit krasse en belangwekkende onderwerp, bijvoorbeeld in meer gefundeerde historische werken. Misschien zullen die wat minder vlot leesbaar zijn dan dit werk, maar uiteindelijk ongetwijfeld toch meer overtuigend en dus ook meer bevredigend.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
04-09-2008
Kuifje in Afganistan
Zullen we het dan nooit leren? Nu is het weer een Belgische generaal die van mening is dat het leger er is om oorlog te voeren en bijvoorbeeld niet om onze nationale integriteit te verdedigen of de vrede te handhaven. Je hoort ook onze mooie minister van Oorlog stotterend van gezwollen zelfingenomenheid verklaren dat het leger de laatste jaren een soort van NGO geworden is, een soort van Artsen zonder Grenzen en hij bedoelt dat niet als een compliment!
Ook de Nederlandse militairen en regering hebben nog niet genoeg gehad aan de les van Srebrenica, net zoals de Belgische blijkbaar niet heeft geleerd uit het Ruanda-debacle.
Er zijn veertig landen actief in Afghanistan, meldt onze Oorlogsminister trots. Juist. En daarvoor waren er de Russen, en die zijn uiteindelijk gaan lopen, staart tussen de poten. Zelfs met veertig landen en de modernste apparatuur zijn we niet in staat om de Taliban, een zootje ongeregeld, ook maar enigszins te intimideren. Dit zijn volksstammen die nog nooit getemd zijn, ook niet door Alexander de Grote. Maar wij Belgen gaan nu de andere helft van de Afghanen, even linke vechtjassen als hun Taliban-broeders, leren hoe ze moeten oorlogvoeren, wij Belgen gaan hen militaire instructeurs sturen. Heb je dat goed gehoord? Het ongetwijfeld ervaren en goed opgeleid Belgisch leger (!) gaat in Afghanistan de ene groep onverslagen vechtjassen leren hoe ze de andere onverslagen groep kunnen klein krijgen!
In Irak was er onlangs een duidelijke illustratie van hoe het wel kan. De Amerikanen zitten al meer dan vijf jaar in Irak, maar kregen een bepaalde provincie nooit onder controle. Uiteindelijk lieten ze de plaatselijke leiders de zaak overnemen en binnen de drie maand was Al Qaida verdreven, hun aanvoerders vermoord, hun aanhangers weer gewoon burgers.
Onze soldaten worden opgeleid voor gevechtstaken en dus mogen zij verwachten dat zij ook de kans krijgen om te vechten. Dat is een begrijpelijke redenering van uit de soldaten, of toch gedeeltelijk, want ze worden ook opgeleid om te marcheren en waar kan dat goed voor zijn? In een oorlogssituatie marcheer je het best niet en zeker niet met de fanfare voorop. Het is in feite een ongelooflijk stompzinnige redenering: wij leiden mensen op tot vechtjassen, dus moet er gelegenheid zijn tot vechten, niet zomaar, maar echt, met kans op doden en gewonden. Ik kan mijn oren niet geloven. En in plaats van daaruit dan te concluderen dat de soldaten absoluut niet mogen opgeleid worden tot vechtjassen, maar tot handhavers van de vrede, verwijt men de regering dat onze jongens de gelegenheid niet krijgen om te laten zien hoe goed ze kunnen vechten en sterven.
Je moet al meer dan behoorlijk betoeterd zijn, als generaal en als minister, om niet te beseffen dat je de wereld op zijn kop zet op die manier. Het is wellicht precies omdat we soldaten, wapens en vooral hallucinerende generaals en ministers en presidenten hebben, dat wij als menselijke soort nog steeds oorlog voeren.
Ik herinner hier aan wat ik al eerder over oorlog en geweld schreef. Men zegt: het doel heiligt de middelen. Men zegt: wie met het zwaard omgaat, zal door het zwaard vergaan. Dan is de vraag: heiligt het doel ook het zwaard?
Laatst nog verzette Godfried Kardinaal Danneels zich voor de camera tegen de hongerstakende sans-papiers door te stellen dat een immoreel middel, zoals hongerstaking, nooit kan leiden tot een moreel verantwoord doel, in dit geval het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De misdaad in dit geval is: het mishandelen en misschien zelfs doden van het eigen lichaam door de hongerstaker.
Er zijn middelen die immoreel zijn, en dus verboden. Het is een redenering die lijkt te kloppen: je mag je doel alleen op een aanvaardbare manier nastreven, je mag geen misdaden begaan om zelfs een nobel doel te bereiken.
Wie over lijken gaat om te bekomen wat hij wil, bijvoorbeeld dictators zoals Stalin, Hitler, Mao, Pol Pot, wordt door iedereen veroordeeld, zou je denken. Maar zelfs een intellectueel zwaargewicht als Sartre heeft jarenlang het communisme, met al zijn zware tekortkomingen en ronduit genocide aberraties, onverdroten verdedigd. Het was, zoals Marx en Engels al gesteld hadden, een noodzakelijke gewelddadige tussenfase om de dictatuur van de adel en de kerk te breken en de macht zo aan het volk terug te geven. Eens dat doel bereikt was, zou men terugkeren naar een geweldloze maatschappij en naar democratie.
Wij hebben gezien dat dit een vergissing was.
Er zijn wel meer mensen, ook hier bij ons en vandaag nog, die denken dat er ook goede dictators zijn, die zich opofferen om eens en voor altijd komaf te maken met al wat er verkeerd is, tabula rasa, een schone lei. En dat daarbij lijken vallen, dat wil men er nog bijnemen, het is een prijs die men wil betalen.
Helaas blijkt de redenering nooit te kloppen. De slachtoffers vallen wel, maar het kwaad raakt maar niet uitgeroeid, er moeten steeds nieuwe categorieën van mensen uitgeschakeld worden, er staan steeds nieuwe tegenstanders op, de heilsstaat is altijd voor morgen.
En ook de dictators blijken niet die onzelfzuchtige redders in de nood te zijn, die na volbrachte taak de macht weer afstaan aan het volk dat hen luidkeels heeft toegejuicht toen ze de macht grepen. Ze worden keer op keer herverkozen, in steeds grondiger vervalste verkiezingen, of ze schaffen de verkiezingen en het parlement tijdelijk af. Ze worden Président Fondateur à vie, en zelfs na hun dood regeren ze verder, in de persoon van hun zoon, Baby Doc, Kim bis of Kabila fils.
Na enige tijd blijkt ook dat zij kwansuis enorme persoonlijke rijkdommen vergaren, die ze dan het liefst op buitenlandse banken plaatsen, waar hun familie er ook na de val nog kan van genieten. En dat ze zichzelf goed soigneren: ook de Sovjet dictators reden in Rolls Royces rond, zopen champagne en vraten kaviaar, namen luxevakanties, maîtresses Het patroon is helaas voorspelbaar: als een man alle macht naar zich heeft toegetrokken, wordt hij een grootschalig moorddadig beest, een seksuele pervert, een ordinaire dief, een drugverslaafde, een leugenaar, bedrieger, schrift- en geschiedenisvervalser.
Power corrupts, absolute power corrupts absolutely.
Ook binnen de Rooms-katholieke kerk heeft het doel vaak de middelen geheiligd. De kruisvaarten zijn een gemakkelijk, maar onweerlegbaar voorbeeld met verschrikkelijke impact. Om de heilige plaatsen te vrijwaren van Moslim bezetting en desecratie werden totaal nutteloze oorlogen uitgevochten op een nooit geziene schaal van waanzin en wreedheid. Of neem de verovering van Amerika door Los Reyes Catolicos, waarbij in de naam van die ene god de gelovigen van elke andere gewelddadig werden bekeerd of gekeeld. De uitroeiing van de Katharen, Albigenzen, Hugenoten en andere protestanten The Defenders of the Faith mochten alle middelen gebruiken, en maakten maar al te graag van dat privilege gebruik. Van onschuldige mannen en vrouwen werden bekentenissen afgedwongen door onwaarschijnlijk afschuwelijke foltering, en wanneer ze dan hun onbestaande schuld bekend hadden, werden ze publiekelijk verbrand.
Ik ben geneigd om de Kardinaal voor één keer gelijk te geven: het is altijd verkeerd om moreel verwerpelijke middelen te gebruiken, want wie ze gebruikt, gaat er onvermijdelijk aan ten onder.
Wie er met de vuile voeten doorgaat, heeft geen propere handen.
Wie dus met het zwaard omgaat, zal erdoor vergaan. Helaas kan niet elk oor dat door Petrus is afgehouwen, miraculeus geheeld worden.
Ik ben bang dat het met onze minister van Oorlog van kwaad naar erger gaat. Ik houd mijn hart vast als ik bedenk wat voor kwaad een machtsgeile maar van alle rede gespeende idioot kan aanrichten in een positie als de zijne. Is er dan niemand die eens met de CD&V en sommige ardente Lourdesbedevaarders kan spreken over immorele middelen? Mijnheer de Kardinaal?
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
03-09-2008
heet van de naald!
Ik krijg wel elke week een of andere reactie op mijn blog en dat vind ik best leuk, want het zijn steeds heel positieve reacties en dus een aanmoediging om ermee door te gaan. Niet zelden spreekt men zijn waardering uit voor het hoog niveau van de bijdragen, vooral in vergelijking met andere blogs. Zelf vind ik dat alles moet kunnen: oma met fotos van haar kinderen en klein-, moppen voor in de kroeg, kitscherige plaatjes, het is allemaal tof want het is veel beter dan niets. Seniorennet zet tienduizenden mensen aan het werk, elk op zijn of haar manier en draagt zo bij tot de geestelijke gezondheid van ons allen.
Soms hoor ik ook wel eens dat een of andere tekst wel erg lang en niet gemakkelijk te begrijpen is en dat zal wel zo zijn. Ik sta daar niet bij stil, ik weet niet op voorhand hoe lang een tekst gaat worden, ik heb geen vast plan als ik eraan begin. Ik richt me soms tot de lezer, maar meestal denk ik helemaal niet aan lezers en schrijf ik voor mezelf, om zo iets duidelijk te stellen, om het zelf te begrijpen. Als het voor mezelf klopt, als ik het begrijp, als ik de redenering sluitend vind en de argumenten overtuigend, dan is het goed en dan komt de tekst op de blog. Begrijpelijk dat een lezer daar soms wat moeite mee heeft: het heeft ook mij moeite gekost.
Neem nu de tekst van gisteren over body and soul, materie en geest. Het is een moeilijk onderwerp, een raadsel voor de mens sinds hij is beginnen nadenken, dé vraag voor elke filosoof, de grondvraag voor elke wetenschap. De kwestie houdt mij bezig sinds mijn jeugd en mijn eerste verkenningen in de filosofie, in de laatste twee jaren van de humaniora. Tijdens de drie jaar aan de universiteit probeerde ik antwoorden te vinden in de cursussen, maar dat lukte maar gedeeltelijk. Nadien was er het echte leven: gezin, huis, carrière Dan blijft het filosoferen jammer genoeg beperkt tot zeldzame momenten diep in de nacht.
Toen ik vijf jaar geleden besliste halftijds te gaan werken, was er weer gelegenheid om wat meer na te denken en te lezen en sindsdien heeft de kwestie me niet meer losgelaten. De resultaten van mijn zoeken staan grotendeels hier in mijn Kroniek te lezen als sporen op een kronkelig pad. De tekst van gisteren is een poging om de verschillende draden die door de doolhof leiden bijeen te rapen en er een zinvol weefsel van te maken. Het werd een zeer intense namiddag, vijf uren van opperste en gelukzalige concentratie, brainstorming om het onderwerp duidelijk af te lijnen, het probleem voor te stellen en een mogelijke weg naar een beter begrip open te leggen. Het is niet niks. Het is geen wetenschappelijk artikel, met citaten en verwijzingen, geen puzzel van meningen van anderen die met elkaar vergeleken worden. Het is, in alle bescheidenheid gezegd, oorspronkelijk doorleefd nadenken en schrijven over iets dat me raakt in het diepste van mijn wezen. Het zijn gedachten die zich trachten te onttrekken aan de vaagheid en de inertie van het alledaagse. En ik durf zeggen, nog steeds even bescheiden, dat je deze dingen niet zomaar ergens anders kan lezen, ik althans heb wat ik zeg nog nergens zo klaar en duidelijk verwoord gezien. Dit is het voorlopig - resultaat van een persoonlijk rijpingsproces en van een moeizame zoektocht.
Het is ook geen herschreven tekst, niet beredeneerd en overlegd gestructureerd, maar de directe weerslag van het denkproces zelf, zonder enige didactische voorslag. Zon tekst schrijf je niet met een imaginaire lezer in gedachte of rekening houdend met een mogelijk publiek (dat je trouwens toch niet echt kent).
Je zal in mijn Kroniek dus wellicht van alles blijven vinden, zowel de achteraf bezien inderdaad misschien wel (te) veeleisende bespiegelende teksten, als de leuke dingetjes zoals dat over de contrabas of de etymologische verkenningen van de taal, en af en toe ook eens een (te) geëngageerd pamflet over de politiek of de godsdienst. Dit is mijn Kroniek, mijn blog, dit ben ik, open en bloot, eerlijk met mezelf en met jou. Ik probeer niet een zo goed mogelijke blog te maken, ik maak gewoon een blog, het is een work in progress, met alle goede en minder leuke kanten van dien.
Ach, ik weet het wel, zo zal ik nooit de top tien halen op Seniorennet, ik ben al blij en eigenlijk stom verbaasd dat ik constant in de top 100 sta! De rangschikking is bijzaak, al erken ik graag dat ik liever veel lezers heb dan geen, maar de kijkcijfers zullen me nooit beïnvloeden in wat en hoe ik schrijf, het is geen competitie. Soms denk ik er zelfs aan om mijn blog weg te halen uit Seniorennet, precies om de rangschikking, en een zelfstandige site op te bouwen. Maar dat is dan weer een heel project met vele technische kanten die me niet echt interesseren. Ik ben Seniorennet dankbaar voor de gratis ruimte en de vele andere mogelijkheden; als ik niet wil weten wat mijn rangschikking is, dan moet ik gewoon niet gaan kijken; maar een mens is maar een mens, nietwaar?
Mijn kroniek krijg je heet van de naald, zoals het gezegde gaat. Heb je je als eens afgevraagd waarom de naald heet is? Omdat er met zoveel haast genaaid is dat de naald er figuurlijk heet van geworden is. In het Engels zegt men to work with a hot needle and burnt thread, in het Duits is het mit der heissen Nadel nähen; in het Frans: faire à la diable en alle drie uitdrukkingen hebben een negatieve bijbetekenis: té snel gemaakt om goed te zijn.
Als je ziet hoeveel ik schrijf, dan weet je meteen dat het maken van de teksten zelf bij mij steeds zeer snel vooruit gaat. Al het werk dat eraan vooraf ging, soms vele jaren vooraf en soms vele jaren lang, krijgt dan vaste vorm. Maar ik ben niet iemand die jaren aan een tekst sleutelt. Bij mij smeult het toetsenbord nog na als de tekst op Seniorennet verschijnt. Top gear!
Theologen zijn vindingrijk op een eenzame creatieve hoogte die menig belastingontduiker hen benijdt.
Kardinaal Danneels verdedigt het gebruik van het condoom door Aidslijders als volgt: het condoom dient in dat geval niet om de bevruchting te vermijden, daarvoor is het trouwens niet 100% safe, maar om besmetting van een medemens te voorkomen. Zo blijft hij min of meer trouw aan de kerkelijke leer die het condoom altijd en overal verbiedt, maar laat in de praktijk toe dat het toch zonder beperkingen wordt gebruikt, want wie kan nu met absolute zekerheid weten dat hijzelf of zijn partner niet besmet is met wat dan ook?
Zo was en is het ook met abortus, evenzeer kerkelijk verboden. In een aantal gevallen, waarbij het leven van de moeder in gevaar is, past men ook in katholieke ziekenhuizen sinds jaar en dag medische technieken toe die enerzijds het leven van de moeder redden, maar anderzijds tot gevolg hebben dat het ongeboren kind sterft. Is dat abortus? Welnee, want de bedoeling van de ingreep is niet de dood van het kind maar het leven van de moeder; de dood van het kind is een betreurenswaardig maar helaas onvermijdelijk neveneffect. Collateral damage, zeg maar. In de taal van de moraaltheologen: een daad met dubbel gevolg.
Het was denkend aan dergelijke subtiele maar essentiële onderscheiden, dat ik bij de vraag kwam die me al enkele jaren actief bezig houdt, namelijk of er iets bestaat dat op geen enkele wijze materieel is.
Ik heb hier al herhaaldelijk mijn overtuiging uitgesproken dat er niet zoiets is in de mens als een louter geestelijke ziel, iets dat los staat van elke materie en toch bestaat, maar dan op een andere manier dan de materie. Het is de aloude vraag van de klassieke filosofie en theologie: lichaam en geest, body and soul. Alle klassieke antwoorden zijn voor mij niet alleen totaal onbevredigend maar wekken bovendien een wrevelige weerstand op door hun mystificaties en zweverigheid en door hun bewuste onverzoenbaarheid met elke ernstige wetenschappelijke benadering van de mens.
Pas met de evolutietheorie en de sociobiologie/evolutionaire psychologie zijn we erin geslaagd om de tweedeling tussen materie en geest te doorbreken. De zeer ernstige wetenschappelijke boeken van Antonio Damasio over het bewustzijn tonen overduidelijk aan dat er geen geestelijke activiteit mogelijk is zonder een materiële grondslag. Geestelijke activiteit is een fysisch proces dat zich afspeelt in de hele mens en waarin de hersenen een belangrijke maar niet exclusieve rol spelen. Er is geen onderscheid tussen materie en geest, tenzij als aspecten van één realiteit. Daar ligt een verband met de daad met dubbel gevolg van onze moraaltheologen. Onze daden hebben vrijwel steeds meer dan één gevolg. Als je je arm naar omhoog doet en die vervolgens snel naar beneden brengt, dan kan je die beweging beschrijven van uit de bewegingsleer en nauwkeurig het fysisch proces beschrijven van de spieren, het skelet, de bloedsomloop &c. Maar wat als die beweging gemaakt wordt door een beul die iemand het hoofd afhakt? De fysische beschrijving is dan wel accuraat, maar zegt helemaal niets over het gevolg, voor de beul of zijn slachtoffer.
Als we de hersenactiviteit louter fysisch beschrijven, kan die analyse zeer accuraat zijn, zelfs met de nog altijd relatief vrij beperkte technische middelen waarover we nu beschikken, maar het is zeer moeilijk om er met wetenschappelijke apparatuur meer uit af te leiden dan een vage aanduiding van het soort van denkproces dat zich afspeelt: herinnering, lust, genot, taal
Het denkproces is materieel, maar het heeft ook een aspect van betekenis, van zin. Net zoals een lichamelijke beweging veel meer is dan een activiteit van de spieren, is ook het denken veel belangrijker, rijker en betekenisvoller als wij het bekijken vanuit de gedachte-inhoud. De mens is geëvolueerd met zijn hersenen. Wij zijn de enige soort die over zoveel en zon complexe hersenen en aanverwante systemen beschikken. Onze denkvermogens hebben zich in de loop van onze ontwikkelingsgeschiedenis ontplooid in een parallelle opgang met de complexiteit van ons lichaam en vooral de hersenen, inzonderheid de hersenschors. Er is met andere woorden niet zoiets als een ziel die is ingestort en die van een aap plots een mens heeft gemaakt, het is een lang en zeer geleidelijk proces geweest tot we vandaag zijn waar we zijn. Onze lichamen en onze denkvermogens dragen nog steeds de diepe sporen van die ontwikkeling.
Het heeft lang geduurd voor de mens inzag dat alles een materiële infrastructuur heeft. Natuurverschijnselen zoals de bewegingen van de hemellichamen, de gang van de seizoenen, eb en vloed, ziekte en gelukkig toeval, het werd allemaal toegeschreven aan machtige godheden of natuurkrachten. Onzichtbare, ontastbare dingen zoals de lucht, warmte, vochtigheid, magnetisme en later zwaartekracht, elektriciteit, kunstlicht, radiogolven, X-stralen, kernstraling: ze werden reëel met de vooruitgang van de wetenschap, ze werden herkend en erkend en omschreven in een sluitend systeem als vormen van materie en energie, ook al merkt men de krachten pas in hun uitwerking. Ook abstracte begrippen, zoals tijd en ruimte en beweging hebben we leren integreren in ons wereldbeeld, in een wetenschap die nog slechts voor specialisten enigszins begrijpelijk is, maar dat perfect leefbaar is voor elke mens: iedereen weet wat bedoeld wordt met tijd, het verloop is voor iedereen duidelijk, ook al is het begrip zo abstract dat niemand erin slaagt om er een afdoende definitie van te geven. Evenzo hebben we geleerd dat niet alle krachten een merkbare en relevante invloed hebben op de mens: de zon en de maan zijn krachtig genoeg om eb en vloed in beweging te brengen, maar de invloed van de hemellichamen op onze gedachten en gedragingen is zo goed als verwaarloosbaar.
Toen homo sapiens eindelijk zijn intrede had gedaan en meteen ook zijn concurrenten had uitgeschakeld, merkte de mens stilaan dat hij zijn geestelijke vermogen kon aanwenden, dat hij zijn verstand kon gebruiken, letterlijk en figuurlijk: hij kon overleven in het heden en plannen maken voor de toekomst op basis van een redenering die gebruik maakte van zijn herinnering, zijn ervaring. Daarin bleek taal en elke andere vorm van communicatie van essentieel belang. Met taal, in de ruimste zin van het woord, kunnen wij ons meten met de natuur en met anderen, omdat we gedachte-inhouden kunnen overbrengen en bewaren, in het geheugen of in voorschriften en literatuur. Wij kunnen als het ware met onze geest communiceren.
Maar daarbij vergeten we te gemakkelijk dat een materiële onderlaag absoluut nodig is. Net zoals we niet weten hoe ons lichaam precies werkt en er ook maar weinig controle over hebben, zo is het ook met onze geest: die werkt grotendeels autonoom, onze gedachten en emoties zijn slechts de bewustwording van de spontane activiteit. Freud heeft al dan niet accuraat verschillende lagen in ons bewustzijn ontdekt en er namen aan gegeven, maar het zijn slechts aspecten van één en dezelfde entiteit, onze geestelijke vermogens, die bestaan in zeer materiële lichamelijke activiteit. Psychologie beschrijft niet een louter geestelijke mens, maar een mens van vlees en bloed. Spreken gebeurt door ons hele lichaam, niet door onze geest alleen, zelfs met de beste wil van de wereld is gedachten lezen en zenden niet mogelijk als een betrouwbaar communicatiemiddel. Wij hebben ons lichaam nodig om te leven, het is een evidentie maar we staan er niet bij stil, we zijn zo vol van het geestelijke, inhoudelijk aspect van onze activiteiten dat we op de duur gaan denken dat ze zonder ons lichaam mogelijk zijn, dat we geestelijke wezens zijn, die helaas gevangen zitten in een onvolmaakt, hinderlijk lichamelijk lichaam.
Men zegt dat de wetenschap niets kan zeggen over onze hogere geestelijke vermogens: wat weet de wetenschap over de liefde? Blijkt dat ze er heel wat over weet, zowel wat de processen in ons ruimtelijk lichaam betreft als over die in wat we onze geest noemen, ons ik, maar wat eveneens ons materieel lichaam is, onze hersenen en de ontelbare banen die ons lichaam tot een levend, functionerend geheel maken.
Onze materie en onze geest zijn als de donder en de bliksem: twee aspecten van één fysisch verschijnsel. Er is nooit het ene zonder het andere. Wat is muziek? De noten op het blad? Het geluid dat de instrumenten voortbrengen? Het geluid dat ik waarneem? De emoties die het geluid en de andere omstandigheden in mij, met mijn hele voorgeschiedenis en mijn toekomstprojectie, oproepen?
Het is onmogelijk de twee aspecten te scheiden; we kunnen het fysisch aspect niet wegdenken, maar ook het inhoudelijke niet, ze bestaan niet zonder elkaar, het is slechts één verschijnsel, betekenisvolle materiële activiteit van een individu in de wereld. Met de geestelijke vermogens van mijn lichaam voeg ik betekenis toe aan de wereld waarin ik leef. Dat gebeurt door communicatie met de buitenwereld en in mezelf.
Freud heeft met klinische nauwkeurigheid vanuit het geestelijk standpunt beschreven wat er verkeerd kan gaan in de menselijke psyche; Damasio heeft even nauwkeurig aangetoond op welke plaats in de hersenen het daarbij verkeerd gaat. Het grote gevaar voor onze geestelijke vermogens is het verlies van het contact met de buitenwereld en de vervanging van de reële buitenwereld door een imaginaire, die zich louter binnen de denk- en voelcentra afspeelt: paranoia.
Voor homo sapiens en zeker voor de moderne mens is de buitenwereld niet de ongerepte natuur, maar de wereld zoals hij hem voor een zeer groot gedeelte zelf heeft gemaakt, het is een beschaafde wereld, een cultuurwereld. Die cultuur is even reëel als de bergen en de bossen en de zee: arbeid, ontspanning, gezondheidszorg, sociaal leven, oorlog, maar ook opvoeding, literatuur en kunst, filosofie en godsdienst. Het is de manier van de mens om te leven, zoals het nachtelijk jagen voor een vleermuis. Maar de cultuur mag en kan de mens niet vervreemden van de natuur, van zijn basis. Zij mag geen barrière zijn tussen hem en de natuur en zijn medemens.
Ideologieën, maatschappelijke stromingen, politiek en godsdienst vervullen functies, maar zij zijn niet de realiteit zelf, het zijn hulpmiddelen, structuren, hulpmiddelen voor het bereiken van een gemeenschappelijk vastgelegde en voortdurend aan te passen samenleving van individuen. Maar we moeten de relativiteit blijven inzien van onze pogingen, we mogen niets verabsoluteren, ook de godsdienst niet, dat zouden we nu toch al moeten weten.
Elke mens blijft een uniek exemplaar, elke gedachte is origineel omdat ze zich voordoet bij een uniek wezen. Al onze abstracte begrippen worden in een mens op een unieke wijze vertaald. Spreken over de mens is een verraderlijke conceptuele vergissing: er is slechts de verzameling van alle mensen die er ooit geweest zijn, die er nu zijn en die er ooit zullen zijn. Het is verkeerd om te spreken van de liefde, er zijn alleen liefhebbende mensen, elk op zijn unieke manier. Het is verkeerd om te spreken over één God: elke mens gaat op zijn manier om met het religieuze en elk verordend uniformiseren is een miskenning van de originaliteit en de waardigheid van elke mens. Elk abstraheren van het noodzakelijk onvolmaakte, tijdelijke, aardse, menselijke tot een goddelijk volmaakt ideale norm is een bedreiging van de menselijke vrijheid, die zich enkel door de vrijheid van de anderen beperkt mag weten. De mens is niet gericht op oneindigheid, volmaaktheid, transcendentie: hij is al blij als hij weet dat hij voldoende eten heeft voor zijn volgende maaltijd. Ideeën zijn maar nuttig om het reële aspect van ons bestaan te duiden, niet als onbereikbare maar desondanks na te streven idealen. Alleen de mens bestaat, niet de idealen die hij zich heeft geschapen.
Zoals de idealen zijn al onze gedachten, begrippen, metaforen, beelden, ideeën maar reëel, bestaan maar als en op het moment dat zij gedacht worden door een mens. Als ze neergeschreven staan, komen ze maar tot leven wanneer ik ze lees. Het zijn communicatiemiddelen van fysieke mensen, zonder een eigen, autonoom, abstract spiritueel bestaan. Het is dan ook verwarrend om een onderscheid te maken tussen de zogezegd materiële vorm van een gedachte en haar zogezegd geestelijke inhoud: het ene is niet mogelijk zonder het andere, er is nooit een gedachte zonder een denker, er is geen liefde zonder mensen, er is geen God zonder een gelovige.
Onze gedachten zijn fysieke gebeurtenissen, activiteiten van ons hele lichaam, die betekenis hebben voor de zelfbewuste mens en die gebruikt worden in zijn ontmoeting met de wereld en de andere. Gedachten zijn origineel, ze moeten telkens opnieuw gedacht worden; als we ze communiceren, kunnen we er nooit zeker van zijn dat ze zullen begrepen worden zoals we ze bedoelen, al gebruiken we nog de meest versleten beelden en woorden.
Sinds we meer bewust gemaakt zijn van de noodzaak om zuinig om te springen met het milieu, zijn ook de Kringloopwinkels opgedoken. Het is een uitstekende combinatie van een tewerkstellingsproject voor langdurig werklozen en de herverkoop van bruikbare goederen die gratis in de centra afgeleverd worden. Wij zijn trouwe klanten van de drie centra in onze buurt: Leuven, Wespelaar en Aarschot en we hebben er al heel wat spullen gekocht, als je die term mag gebruiken voor de peulschil die men er vraagt.
Rommelmarkten en brocanterieën hebben ook veel succes, naar verluidt meer bij de meer begoede klasse dan bij mensen die het financieel moeilijk hebben. Een vreemde situatie: de armen kopen duur en waardeloos nieuw spul, de rijken goedkoop en degelijk oud spul.
Ook in de literatuur is recyclage een bekend verschijnsel. Auteurs blijken in hun teksten graag terug te grijpen naar materiaal dat al eens eerder is gebruikt. Ze doen dat op vele manieren, van citaten en regelrecht plagiaat tot zon subtiele allusies dat ze voor de doorsnee lezer onmogelijk te herkennen zijn.
Paul Claes (°1943), de bekende auteur van romans en gedichten, vertaler en essayist, houdt zich ook graag bezig met het opsporen van dergelijke kringlopen. Hij schreef over Hugo Claus en diens gebruik van elementen uit de klassieke wereld, maar ook over zijn spielereien, bijvoorbeeld het fout citeren van Shakespeare in een motto boven een van zijn eigen teksten; Claus verwees op zijn beurt in interviews naar Claes speurtochten in zijn oeuvre. Paul Claes schreef twee boeken over dit thema en ik wil ze graag allebei warm aanbevelen. Toepasselijk is bovendien dat je ze waarschijnlijk in de ramsj of tweedehands zal vinden voor een zeer bescheiden som, dat is precies wat ik gedaan heb.
Dat de tijden voor iedereen voorbijgaan, kan je merken aan de fotos van de auteur die op de boeken prijken. Ik ontmoette Paul in 1965 aan de universiteit in Leuven, in mijn eerste jaar, hij zat toen al in de licenties Klassieke filologie. Wij waren samen lid van het Literair Genootschap, een onderdeel van het Verbond, het KVHV, waar ook Ernest Claes ooit nog lid van was. We werden vrienden en onderhielden goede contacten, ook in de onzalige periode toen Paul zijn legerdienst deed. We vertaalden samen Aristophanes en voerden die zelfs op voor de jaarvergadering van de Classici Lovanienses, met pikante dias die Maria Gilleir was gaan opzoeken. Later, toen ik aan het werk was en ook Paul voor zijn boterham moest zorgen, was er minder tijd voor ontmoetingen en zagen we elkaar minder, tot we uiteindelijk kennissen werden, die elkaar slechts occasioneel ontmoeten. Ik zal hem binnenkort eens opzoeken, want via Internet is hij incommunicado.
Het eerste boek dateert al van 1992: Echos echos; het is een titel zoals alleen Paul die kan bedenken, zoals ook die van zijn herhaaldelijk bekroonde werk over Claus: De mot zit in de mythe, met de vele allusies die je met mot en mythe in het Nederlands en het Frans kan maken. De ondertitel van Echos echos luidt: de kunst van de allusie. En ik citeer (uiteraard, maar getrouw)) verder van het kaft: De tragiek van de nimf Echo die alleen de woorden van anderen kon weergalmen is de tragiek van alle spreken, van alle literatuur. Altijd en overal hebben dichters en vertellers herhaald. Dat kon niet anders, want als zij werkelijk origineel waren geweest, zou geen mens hen hebben kunnen begrijpen. Het nieuwe is alleen dan te vatten als het door veel ouds is omringd. Zoals Narcissus is de literatuur op zichzelf verliefd? Het enige wat de literator kan doen, is de woorden die hij hoort tot eigen voordeel omvormen. De titel Echos echos is niet alleen een toespeling op de mythologische nimf, maar ook op Umberto Eco, wiens familienaam in het Italiaans echo betekent. Sinds De naam van de roos is ook de gemiddelde lezer in contact gekomen met een literatuur die alleen op citaten steunt. In Echos echos behandelt Paul Claes het literaire spel met teksten in zijn (sic) verschillende gedaanten: citaat, allusie, travestie, adaptatie, parodie en pastiche. De stijl van de essays is met opzet eenvoudig gehouden. De uiteenzetting is opgehangen aan concrete voorbeelden, b.v. gedichten van Faverey en Claus, romans van Joyce, Mulisch en Claus.
Ik voeg er nog aan toe dat Paul Claes samen met Mon Nys in 2004 het onvertaalbare boek van de grote allusionist James Joyce vertaalde: Ulysses, met naar eigen zeggen een Nederlandse variant voor elke allusie, elke pun, elk woordspelletje van het oorspronkelijke Engels. Onlangs zag ik op Tv een interview met Umberto Eco en toen viel mij zijn zeer frequent gebruikt stopwoord op ecco, dat we misschien mogen vertalen als: voilà. Best grappig: de echo van Eco is ecco.
Ik heb enorm veel plezier beleefd aan De zoen van de ziel, waarin Claes een klassieke locus volgt van in de oudheid tot bij Hegel! Ook De jacht op Heer Everzwijn is heerlijk om lezen: de speurtocht naar de bronnen van het gedicht van Hugo Claus, tot in de hoogste rekken van de faculteitsbibliotheek.
In 2000 heeft Paul Claes zich nog eens gewaagd aan een analyse van recyclage, in De gulden tak. Antieke mythe en moderne literatuur. Na een heldere uiteenzetting over wat een mythe nu eigenlijk is en hoe ze kan verwerkt en aangetroffen worden in wetenschap en literatuur, past hij zijn sleutels toe op Vondel en Euripides, Keats beroemde gedicht Ode on a Grecian Urn, gedichten van Rilke, Ida Gerhardt en Lucebert, een novelle van Mulisch, toneelwerk van Hugo Claus en nog meer poëzie, van Ten Berge en Faverey. De auteur heeft kennelijk zelf ook binnenpretjes aan de talloze ontdekkingen die hij ons kan meegeven. Alleen het stuk over Lucebert is wat minder leuk om lezen, maar dat ligt enkel aan het materiaal.
Ik verklap één weetje: iemand heeft zich in 1790 al bezig gehouden met een uitgave van Shakespeare waarin al de ontleende of geïnspireerde woorden in het rood afgedrukt staan. En wat dacht je? Van de 6053 verzen zouden er 1771 woordelijk zijn overgenomen en 2373 bewerkingen zijn van bestaand materiaal Het doet je nadenken.
Nadenken doe je ook over het lezen en over literatuur. Moeten we al de lagen ontdekken, elke allusie zien en begrijpen en appreciëren, elke verborgen verwijzing of ontlening weten te ontcijferen? Moet er een handleiding bij elke boek, voetnoten bij elk gedicht, een Claes naast elke Claus? Een clausule bij elke tekst? Wordt literatuur op die manier niet echt een hel voor claustrofobe lezers? Een alchemie, een doolhof, een blanco puzzel, elk woord een crux interpretum?
En wat is een boek als deze twee van Paul Claes dan: meta-literatuur? Een grafologisch grafschrift? Doorboorde voet-noten? Cultuur-acupunctuur?
En wat is dan een tekst over een meta-tekst?
Categorie:ex libris Tags:literatuur, boekbespreking