Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (242)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    11-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rede en religie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Bij mijn jongste bezoek aan de Leuvense stadsbibliotheek Tweebronnen keek ik zoals altijd even in het rek met de nieuwe aanwinsten en vond er enkele recentelijk gepubliceerde boeken rond het thema dat mij zo intrigeert: religie.

    Een ervan is een Nederlandstalig boek van Michiel Leezenberg (heerlijke naam, dat!), universitair docent aan de Universiteit Amsterdam, ‘Rede en religie. Een verkenning.’, 205 blz., 2007. Het verschijnt in de jonge reeks Denkers over religie. Er is een bescheiden bibliografie, die enkel werken behelst die in het boek vermeld staan, dus helaas geen systematische bibliografie over het onderwerp in het Nederlands taalgebied, dat zou echt wel interessant geweest zijn. Het boek omvat ook een 60-tal pagina’s ‘leesteksten’: fragmenten of langere citaten van enkele belangrijke auteurs, waarvan een in het oorspronkelijk Engels. Voetnoten komen enkel in dat gedeelte en dan nog heel spaarzaam voor. Er is een beperkte ‘woordenlijst, een kruising van een index en een verklaring van de gebruikte termen, maar ook hier zonder enige bedoeling tot volledigheid. Verrassend vond ik een lijst van zeven bladzijden kleine druk met eindtermen, maar de inleiding, van de hand van de ‘Bcfvo’, de Begeleidingscommissie Filosofie in het Voortgezet Onderwijs, verklaart dit: het boek is geschreven in opdracht van de commissie en is ‘geschikt als examencahier bij het centraal examen filosofie op vwo voor de examenjaren 2008-2010’.

    De inhoud verraadt op vele punten de didactische doelstelling: het is een beetje een ‘cursus’, zoals ze dat in Leuven zeggen: notities bij de colleges, verzorgd door de docent. Als ik dit boek vergelijk met wat wij in de late jaren zestig kregen in Leuven, dan valt dit best mee. Het is goed geschreven, helder, evenwichtig, goed geïnformeerd, breeddenkend, niet vooringenomen, internationaal gericht… Ik vond het aangenaam lezen, interessant. Er zijn wat irritaties, zoals toch wel enkele storende tot zeer storende typefouten, die haal je er toch zo uit met elke spellingcontrole; ook enkele stroeve vertalingen van citaten, vooral uit het Frans; enkele gratuite uitspraken, zoals een aangehaald maar niet verklaard verschil tussen katholieke en protestantse bedienaars van de eredienst en imams; auteurs worden vermeld zonder hun geboorte en sterfdata, soms zelfs zonder hun voornaam.

    Inhoudelijk doet het ook denken aan hoorcolleges: er is een schema, een rode draad, een stramien, maar er zijn ook uitweidingen, waar de auteur blijft stilstaan bij een auteur die hem meer interesseert dan andere, die misschien wel belangrijker zijn. Er zijn ook heel wat verwijzingen naar actuele toestanden en gebeurtenissen, die het betoog moeten verlevendigen (of de aandacht van een auditorium moeten gaande houden), maar die de rustige gang van de redenering soms meer verstoren dan toelichten. Een gemengd oordeel, dus.

    Maar toen kwam ik aan de leesteksten. De eerste, erg kort, citeert het Godsbewijs van Anselmus. Leuk om dat eens in zijn oorspronkelijke gedaante te zien, maar nog interessanter was de Latijnse tekst geweest.

    Dan een ietwat bevreemdende tekst van Al-Farabi, een Arabisch auteur van rond het jaar 900 die mij en wellicht nog enkele anderen volkomen onbekend is; de reden voor de vermelding ontgaat me ook volkomen, tenzij als token-Moslim, excuus-Arabier.

    Bij het derde fragment, een extract uit John Locke’s ‘Brief over tolerantie’ had ik een heerlijke aha!-ervaring. Plots leek al de uitleg van Michiel Leezenberg te verschrompelen tot zeurderige prietpraat van een brave, nijvere aankomende docent die een vakantie had verdaan met het omwerken van zijn eerstejaarscursus-notities tot een examencahier met zekerheid van verkoop, een academische gortdroge verhaspeling van idées reçues, geeuwerige gemeenplaatsen, gevangen in een mystificerend carcan, dat de indruk moet wekken van originaliteit maar de bittere banaliteit van zijn lusteloze oppervlakkigheid niet kan verbergen. Locke leeft! (foto) Elke paragraaf bevat een oorspronkelijke gedachte, een frisse aanpak, een menselijke stellingname, een blijk van heilige verontwaardiging, maatschappelijke relevantie, gedreven ernst en bewogenheid, allemaal dingen die je in de vorige honderd bladzijden zo pijnlijk blijkt gemist te hebben. Ad Fontes! Zu den Sachen Selbst! Filosofie vind je, zoals ik destijds in Leuven al moest vaststellen, niet in cursusnotities of hoorcolleges en seminaries, maar in de lectuur van de filosofen zelf. Drie bladzijden Locke ‘brut’ zullen meer indruk maken en honderd maal langer bijblijven dan de ‘sec’ commentaren van onze docent.

    Helaas kan ik niet het zelfde zeggen van het Kant-citaat. Ik beken het: voor mij is Kant vrijwel onleesbaar, in het Duits, Engels of Nederlands. Het vraagt me zoveel moeite en het brengt zo weinig op dat ik er telkens danig kregelig van word. De grote Kant is voor velen dé filosoof en ik wil dat best wel geloven, maar dit citaat is nog maar eens een zeer overtuigend bewijs van mijn beperkingen: ik versta er niets van. Waarschijnlijk dient het enkel om indruk te maken op de studenten en andere bescheiden lezers.

    Émile Durkheim (1858-1917) daarentegen was dan weer een openbaring, even indrukwekkend en boeiend als de brief van John Locke; je wil zo de rest van de tekst gaan opzoeken. Ik citeer kort: ‘Zodra het gezag van de wetenschap is gevestigd, moet men er rekening mee houden; … Men kan niets bevestigen, wat de wetenschap ontkent, niets ontkennen wat zij bevestigt, niets beweren dat niet direct of indirect steunt op aan de wetenschap ontleende principes.’ Eat your heart out, Ratzinger!

    De meer recente auteurs Charles Taylor (1931-) en Michel Foucault (1926-1984) laat ik hier verder onvermeld, het zijn dada’s van onze docent.

    Nog even een woord over de ‘eindtermen’. Op dat punt is er vrijwel niets veranderd in Filosofia Academica. Ook wij kregen dergelijke vragen, die enkel tot doel hadden na te gaan of je de cursus van buiten geleerd had. Dit is het tegenovergestelde van opvoeden, een parodie van wat filosofie hoort te zijn, een aanfluiting van universitair onderwijs. Wat kan immers in Kantsnaam het nut zijn dat ‘de kandidaat kan uitleggen welke kritiek Taylor heeft op James. Hierbij kan hij aangeven hoe Taylor in zijn kritiek gebruik maakt van Wittgensteins privétaalargument.’ Zelfs als je vlekkeloos al de 74 opgesomde eindtermen haalt, dan, durf ik te stellen, weet je nog absoluut niets over rede, religie of wat dan ook. Dat was ook de conclusie die ik destijds trok na twee jaar filosofische studies aan de universiteit. Lees een filosoof, al is het maar één enkele bladzijde en vergeet al het gewauwel van de gezamenlijke docenten filosofie.

    Moet ik zo oud geworden zijn en mijn leven lang aan de universiteit gewerkt hebben om dat in te zien? Blijkbaar wel.

    Ad fontes! Zu den Sachen Selbst!


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie, levensbeschouwing, actualiteit
    10-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Echtscheiden doet lijden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Scheiden doet lijden, dat is zeker, anders was dit geen spreekwoord geworden. Wat we bedoelen is echter niet dat elk afscheid noodzakelijkerwijs pijnlijk zou moeten zijn: wij nemen maar al te graag afstand van onaangename omstandigheden. Een werknemer die door zijn baas wordt uitgebuit en slecht betaald, zal zonder veel scrupules, ja met plezier overstappen naar een betere baan. En een werkgever zal op zijn beurt een werkkracht die niet goed presteert en misbruik maakt, met plezier zien opstappen.

    Nee, wat we bedoelen is dat we niet graag een einde zien komen aan situaties waarin we ons goed voelen, al is het zelfs maar min of meer goed.

    Wij mensen zijn gewoontedieren, we zijn honkvast en meestal zo trouw als een muilezel. Wij hechten ons aan andere mensen, aan omstandigheden, aan dieren, aan plaatsen en aan dingen. En als we ooit aan iets verknocht zijn geraakt, dan zijn we bereid veel door de vingers te zien: het voorwerp van onze voorkeur hoeft niet het beste te zijn; onze emotionele band is veel belangrijker dan vele objectieve vergelijkingen. We blijven bij ons automerk, bij het bier of de wijn van onze keuze, bij onze vakantiebestemming, bij onze manier om onze vakantie door te brengen zelf, bij onze hobby’s…

    Wij zijn ook veeleer trouw in onze relaties. Vrienden zijn er vaak voor het leven, goede buren zijn voor veel mensen heel belangrijk, collega’s op het werk en in de vereniging ook. Onze sterkste bindingen zijn familiaal: onze partner, onze kinderen, de ruimere familie. Dat blijkt een zo fundamenteel gegeven te zijn, dat men er zelfs wetenschappelijke ‘bewijzen’ heeft voor gevonden: onze gehechtheid aan onze familieleden staat, globaal gesproken natuurlijk, zeer nauwkeurig in rechtstreekse verhouding tot onze graad van bloedverwantschap. Ook dat hebben we in spreekwoorden vastgelegd: het naaste bloed erft het goed, mijn eigen vlees en bloed, in het Engels: blood is thicker than water, Duits: Blut ist dicker als Wasser. De evolutionaire biologie heeft op overtuigende manier aangetoond dat dit werkelijk in onze genen zit. Niemand moet ons leren dat we voor onze partner en kinderen moeten zorgen: we vragen niet liever dan er te mogen voor zorgen.

    Maar…

    Dat zijn algemene, zeer algemene beginselen en principes. Tussen mensen kan het verkeerd gaan, zeer grondig verkeerd gaan en, zoals een ander spreekwoord zegt: het gebeurt in de beste families. Mensen kunnen elkaar kwetsen, onbewust maar soms zelfs gewild. Zij kunnen elkaar dingen kwalijk nemen. Ze kunnen in woede uitbarsten. Ze kunnen elkaar pijn doen, ook fysiek. Geweld gebeurt hoofdzakelijk binnen het gezin. Mensen kunnen ook op elkaar uitgekeken zijn, relaties kunnen stagneren, vervagen, in kwaliteit en intensiteit afnemen in de loop der jaren. Aan sommige menselijke verhoudingen komt soms een einde, door de beslissing van een of van beide partners.

    Daarmee zijn we aan de kwestie van de echtscheiding gekomen, die weer even in het nieuws is. De aanleiding is een voorstel om bij scheiding met wederzijdse instemming de twee verplichte verschijningen voor de rechter af te schaffen. Ik ben vorig jaar zelf door die procedure gegaan met mijn eerste echtgenote. Ik kan niet zeggen dat het een bijzonder kwetsende ervaring was, maar zeker wel dat het een volmaakt overbodige en nutteloze procedure is. De rechters deden er niet langer dan enkele minuten over en er was op geen enkel moment sprake van zelfs maar een schijn van verzoeningspoging of gesprek. De eerste keer vroegen ze of we wel degelijk instemden, de tweede keer moesten we alleen nog eens tekenen en dat was dat. Vele maanden later kregen we dan een schriftelijke bevestiging en nog later was ook het gemeentehuis op de hoogte. In het gerechtshof zaten we telkens met tientallen koppels te wachten op onze twee minuten in de rechtszaal. Zeker de tweede keer stond de verveling op eenieders gezicht af te lezen. Uit de terloopse commentaren was duidelijk dat men vond dat die rechters wel wat beter te doen hadden, bijvoorbeeld de gerechtelijke achterstand afwerken of hun procedures wat korter maken.

    Zelfs indien de rechters een poging zouden wagen tot verzoening, is het erg weinig waarschijnlijk dat zij veel kans op slagen zouden hebben bij koppels die voor de notaris al ten minste zes maanden te voren alles hebben geregeld (en betaald!) en die vaak al jaren uit elkaar zijn - in mijn geval was dat volle tien jaar - en meestal een nieuwe vaste relatie hebben.

    Als nu een politieke partij de moed heeft om deze procedure door te lichten en voorstelt om ze af te schaffen, dan zegt elk weldenkend mens: eindelijk! Dit zou ongetwijfeld de sereniteit ten goede komen van het echtscheidingsproces zelf, met name door het uit de juridische sfeer te halen: het gaat immers niet om misdaden, zoals vroeger, toen men zich moest laten ‘betrappen’ op overspel om te kunnen scheiden. Bij wederzijdse toestemming regelt men alles voor de notaris, die ook de rechtsgeldige tekst opstelt: je bent eigenlijk gescheiden van bij de ondertekening. De juridische wereld heeft er in de grond niets mee te maken, je gaat toch ook niet naar de rechter om te trouwen? Welke macht heeft een rechter om een huwelijk te verbreken dat hij niet heeft gesloten?

    En dan blijkt dat een andere politieke partij vanuit haar ‘christelijke’ ideologie zich verzet tegen dit redelijk voorstel. Het huwelijk mag geen formaliteit zijn, echtscheiding ook niet. Maar dat is precies wat het verplichte bezoek aan de rechter nu is: een loutere en voor de maatschappij kostelijke nutteloze formaliteit en dat is ook de reden waarom het beter afgeschaft wordt, als het zinvol zou zijn, dan zou men het niet hoeven af te schaffen. Maar neen: men ziet het onmiddellijk als een bedreiging voor het unieke en monogaam huwelijk, een van de krachtigste pijlers van de katholieke leer door de eeuwen heen. Gescheiden mensen mogen niet opnieuw voor de kerk huwen, wat het burgerlijk gezag ook moge beweren. Hertrouwde mensen mogen de eucharistie niet ontvangen, niet te communie gaan, tenzij ze geen seks hebben, want dat is overspel en zondig en dan ben je niet waardig om het lichaam van Christus te ontvangen. Ik heb het in mijn jeugd meegemaakt dat zo iemand tijdens de hoogmis de communie werd geweigerd, ten aanzien van de hele dorpsgemeenschap. Schrijnend.

    Men kan zich afvragen wat dat allemaal nog te maken heeft met God en godsdienst. We leven in een maatschappij waarin meer gescheiden wordt dan getrouwd. Mensen leven samen op allerlei manieren en hebben dat altijd al gedaan. Seksualiteit wordt beleefd op talloze manieren en dat is ook altijd al zo geweest. De katholieke huwelijksmoraal is altijd al veeleer een na te streven ideaal geweest dan een algemeen nageleefde regel, trouwens (no pun intended) net zoals de even krachtig opgelegde en verdedigde celibaatplicht voor priesters en religieuzen. In andere, ook christelijke godsdiensten staat men veel opener tegenover deze problematiek, Anglicaanse en orthodoxe priesters trouwen en hebben kinderen, zijn ze daarom minder goede priesters? De katholieke kerk laat hertrouwen uitzonderlijk wel toe en de verhalen die we horen over de werking van de kerkelijke rechtbanken zijn nu niet bepaald van aard om de geloofwaardigheid van de kerk in positieve zin te beïnvloeden.

    Is er nu werkelijk nog iemand in Vlaanderen die dit standpunt van de CD&V kan begrijpen, laat staan bijtreden? Is het dan echt onmogelijk om voor één keer redelijk te zijn over een praktische kwestie, in plaats van star dogmatisch in elke aangelegenheid die van ver of bij te maken heeft met het ‘ethische’? Wat hoopt men daarmee te winnen? Wat vreest men te verliezen? Waarom toch steeds die krampachtige, kopschuwe, onverbiddelijke bigotte pilaarbijterreacties, zelfs nog voor de katholieke kerk zelf een uitspraak heeft gedaan? Als ze in katholieke politieke middens echt bezorgd zijn om mensen en het gezin, dan zouden ze er bijvoorbeeld kunnen voor zorgen dat gehuwde koppels niet duizenden euro’s meer aan belastingen moeten betalen dan mensen die ongehuwd samenwonen; als ze echt bezorgd zijn om stemmen, dan zouden ze het best de statistieken eens nakijken van de echtscheidingen. Als ze echt willen afstand doen van hun wereldvreemde betweterij, dan zouden ze beter bij zo’n gelegenheden hun bek in hun pluimen houden. Fat chance, zoals ze zeggen in Amerika: geen schijn van een kans…

    Scheiden doet lijden, en zelden meer dan tussen geliefden. Maar ook aan liefdevolle relaties kan een einde komen, dat hebben mensen ervaren sinds ze zich van hun liefde bewust werden. Het is niet omdat een relatie niet een leven lang kan duren dat ze waardeloos was, het is niet omdat men een nieuwe relatie aangaat dat de ‘oude’ vergeten is, dat het afscheid geen pijn doet. En het is ronduit schandelijk dat een godsdienst en/of een politieke partij gescheiden mensen, mensen die hertrouwd zijn of die een partner van het zelfde geslacht kiezen, als minderwaardig, minder ethisch, kortom als minder menselijk aanziet.

    Scheiden doet al genoeg lijden. Natrappen hoeft niet, dank u.



    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    08-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kim Gevaert: con te partiro
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


     

    Op een morgen was Lut opgestaan met een melodie hardnekkig in haar hoofd gevangen, je weet hoe dat gaat; gelukkig kon ze enkele woorden, enkele noten en bij benadering de naam van de zanger suggereren. Voor mij was het net voldoende om de vage herinnering op te roepen aan het eerste wereldsucces van de blinde tenorzanger van opera en cross-over, Andrea Bocelli, op het festival van San Remo, in 1994: Con te partirò. Voor de aardigheid vind je hieronder de Italiaanse tekst, met daarna mijn werkvertaling. Het is voorwaar geen grote poëzie, de enkele verwijzingen naar zijn eigen blindheid en afhankelijkheid maken er samen met de algemene amoureuze thematiek net geen ‘levenslied’ van. Het succes is dus helemaal toe te schrijven aan de meeslepende muziek en de begeesterende vertolking van Bocelli. Wie er nog eens wil naar luisteren kan hier terecht: http://dilx.wrzuta.pl/audio/8dIr8aKsYO/andrea_bocceli_-_con_te_partir_11

    Wie naar het afscheid van Kim Gevaert gekeken heeft, heeft misschien gemerkt dat deze muziek te horen was toen ze het stadion werd binnengereden in de rode old-timer sportwagen.

    Het thema van de verre reis met je geliefde vind je wel meer in de literatuur. Uit onze schooltijd herinneren we ons L’invitation au voyage uit Les Fleurs du mal van Charles Baudelaire (1821-1867). Ook die tekst, zo oneindig veel beter dan het Italiaanse afgietsel, kan je hieronder lezen in het originele Frans, met daarna weer mijn vertaling, die probeert de sfeer weer te geven en desgewenst kan helpen bij het Frans, als dat nodig zou zijn, maar die helaas de rijke melodie van de Franse klankschoonheid niet kan benaderen, daarvoor herlees je nog maar eens het origineel. Dit gedicht is verscheidene keren op muziek gezet, onder meer door H. Andriessen, E. Chabrier, G. Charpentier, A. Diepenbrock, H. Duparc, B. Godard, A. Gretchaninov, L. Hillemacher, G. Hüe, J. Cressonois.

    Quando sono solo
    sogno all'orizzonte
    e mancan le parole
    si lo so che non c'è luce
    in una stanza quando manca il sole
    se non ci sei tu con me, con me
    Su le finestre
    mostra a tutti il mio cuore
    che hai acceso
    chiudi dentro me
    la luce che
    hai incontrato per strada

    Con te partirò
    paesi che non ho mai
    veduto e vissuto con te
    adesso si li vivrò
    con te partirò
    su navi per mari
    che io lo so
    no no non esistono più
    con te io li vivrò

    Quando sei lontana
    sogna all'orizzonte
    e mancan le parole
    e io si lo so
    che sei con me con me
    tu mia luna tu sei qui con me
    mio sole tu sei qui con me con me
    con me con me

    Con te partirò
    paesi che non ho mai
    veduto e vissuto con te
    adesso sì le vivrò
    con te partirò
    su navi per mari
    che io lo so
    no no non esistono più
    con te io li rivivrò

    Con te partirò
    su navi per mari
    che io lo so
    no no non esistono più
    con te io li rivivrò
    con te partirò
    Io con te

    Als ik eenzaam ben
    denk ik aan de horizont
    en dan schieten woorden tekort
    ik weet er is geen licht
    in een kamer waar de zon niet schijnt
    als jij daar niet bij me, bij me bent
    toon door alle ramen
    aan iedereen mijn hart
    dat jij in lichterlaaie hebt gezet
    verzegel diep in mij
    het licht
    dat je op je weg hebt ontmoet

    Met jou zal ik gaan
    naar landen die ik nog nooit
    zag of bezocht met jou
    nu zal ik ze echt beleven
    met jou zal ik gaan
    op schepen over zeeën
    waarvan ik wel weet
    dat ze niet meer bestaan
    met jou mag ik ze beleven

    Als jij ver weg bent
    denk dan aan de horizont
    dan schieten woorden tekort
    dan weet ik zo goed
    dat jij bij me bent, bij mij
    jij mijn maan, jij bent hier bij mij
    mijn zon, jij bent hier bij mij, bij mij
    bij mij, bij mij

    Met jou zal ik gaan
    naar landen die ik nog nooit
    zag of bezocht met jou
    nu zal ik ze echt beleven
    met jou zal ik gaan
    op schepen over zeeën
    waarvan ik wel weet
    dat ze niet meer bestaan
    met jou mag ik ze weer beleven

    met jou zal ik gaan
    op schepen over zeeën
    waarvan ik wel weet
    dat ze niet meer bestaan
    met jou mag ik ze weer beleven

    Met jou zal ik gaan
    jij en ik.



    L'invitation au voyage

    Mon enfant, ma soeur,
    Songe à la douceur
    D'aller là-bas
    vivre ensemble!
    Aimer à loisir,
    Aimer et mourir
    Au pays qui te ressemble!
    Les soleils mouillés
    De ces ciels brouillés
    Pour mon esprit ont les charmes
    Si mystérieux
    De tes traîtres yeux,
    Brillant à travers leurs larmes.

    Là, tout n'est qu'ordre et beauté,
    Luxe, calme et volupté.

    Des meubles luisants,
    Polis par les ans,
    Décoreraient notre chambre;
    Les plus rares fleurs
    Mêlant leurs odeurs
    Aux vagues senteurs de l'ambre,
    Les riches plafonds,
    Les miroirs profonds,
    La splendeur orientale
    Tout y parlerait
    A l'âme en secret
    Sa douce langue natale.

    Là, tout n'est qu'ordre et beauté
    Luxe, calme et volupté.

    Vois sur ces canaux
    Dormir ces vaisseaux
    Dont l'humeur est vagabonde;
    C'est pour assouvir
    Ton moindre désir
    Qu'ils viennent du bout du monde.
    Les soleils couchants
    Revêtent les champs,
    Les canaux, la ville entière,
    D'hyacinthe et d'or;
    Le monde s'endort
    Dans une chaude lumière.

    Là, tout n'est qu'ordre et beauté,
    Luxe, calme et volupté.


    Kindje, mijn zuster
    bedenk eens hoe heerlijk
    het moet zijn
    ginds samen te gaan leven
    ongehaast beminnen
    minnen en dan sterven
    in het land dat je zo gelijkt
    De vochtverzadigde zon
    aan de mistbeladen hemel
    lijkt mijn geest als vervuld
    met de geheimenisvolle gratie
    van je ogen die de glinstering
    verraden achter hun tranen

    Ginds is alles ordelijk schoon
    weelde, rust en wellust.

    Glanzende meubels
    gepolijst door de jaren
    zouden er onze kamer sieren
    de zeldzaamste bloemen
    er hun geuren mengen
    met het subtiele parfum van amber
    Rijkversierde zolderingen
    diepe weerspiegeling
    oriëntaalse schittering
    alles spreekt er tot de ziel
    zijn geheime moedertaal

    Ginds is alles ordelijk schoon
    weelde, rust en wellust.

    Zie hoe op de kanalen
    de kano’s dromen
    in hun zwervend gemoed
    om de minste van je verlangens
    te vervullen zijn ze gekomen
    van het andere eind van de wereld
    De neergaande zon
    bekleedt velden
    kanalen en de hele stad
    met hyacint en goud
    De wereld vindt de slaap
    in warmte en licht

    Ginds is alles ordelijk schoon
    weelde, rust en wellust.

    (vertalingen Karel D'huyvetters 2007)


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    07-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terra nullius: de vervolging van de Aboriginals
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Sven Lindqvist is niet meteen een naam die belletjes doet rinkelen. Op overtuigend enthousiast aanraden van iemand die ik toevallig ontmoette, ging ik op zoek naar het boek dat hij in 2005 schreef en dat in 2007 in een goede Nederlandse vertaling verscheen onder de titel: ‘Een reis door niemandsland. Hoe de Aboriginals Australië verloren’, 224 blz., tijdlijn, noten, literatuur, uitgegeven bij de De Geus. Ik vond, na een uur zoeken, het exemplaar dat in de Leuvense stadsbibliotheek aanwezig moest zijn volgens de computer, maar helaas onvindbaar was in de reisverhalen-sectie waarin het gecatalogeerd was; een van de bedienden opperde uiteindelijk de mogelijkheid dat het bij de ‘gewone’ romans was weggezet en dat bleek inderdaad het geval te zijn, een foutje bij het verwerken, zo bleek: op de kaft stond de code ‘reisverhaal’ niet vermeld. Zo raakt een boek misschien ongelukkiglijk voor altijd onvindbaar, of toch bijna.

    Ik weet niet hoe het gesteld is met jouw kennis van het koloniaal verleden van Australië, maar bij mij was dat zeer onontgonnen terrein, een witte vlek zo groot als het subcontinent zelf op vroege kaarten. Ik heb een vage herinnering aan een film op Tv waarin blanke kolonisten een hele stam Aboriginals uitmoordde zonder veel reden of aanleiding, maar ‘voorts van de rest’: niets.

    Na lezing van dit boek is daaraan niet echt verholpen, toch niet naar mijn smaak, maar het is wel een uitstekende entrée en matière, een goede start voor verder lectuur en opzoekingwerk, bijvoorbeeld aan de hand van de uitvoerige literatuurlijst van het boek.

    Het opzet… of is het nu de opzet? Van Dale zegt dat het opzet de betekenis heeft van een bedoeling, voornemen, plan, terwijl de opzet vooral verwijst naar een soort van statief, maar anderzijds ook naar het ‘op-touw-zetten’ (sic!) van iets, de wijze waarop iets opgezet is. Tja, dan wordt het moeilijk kiezen, want het verschil tussen een plan en de wijze waarop iets georganiseerd is, dat is voer voor haarklievers. Waarom die ironisch verbolgen ‘sic!’? Omdat de uitdrukking ‘iets op het touw zetten’ niet in Van Dale staat, althans niet als lemma, als je ernaar zoekt vind je het dus niet; het staat wel als een synoniem tersluiks verscholen bij de correcte uitdrukking ‘iets op het getouw zetten’, die evident haar oorsprong heeft in het spannen van de draden van de schering op een weefgetouw, waarmee men een stramien - lees daarover mijn bijdrage: klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=419 - vormt voor het latere weven. Ik weet het wel, je hoort vaker ‘op touw zetten’ dan ‘op het getouw zetten’, maar dat is nog geen reden om het inhoudelijk onzinnige ‘touw’ (wie zet er nu iets op een touw en wat kan daarvan de betekenis zijn?) te verkiezen boven het prachtige beeld van de wever die begint aan een project als een metafoor voor elke bedoeling, plan of voornemen?

    Laat ons het maar houden bij het opzet, dan. Welnu, in dit boek is dat vrij duidelijk van bij de aanvang. De auteur maakt met de auto een reis door Australië en doet daarbij vooral die steden en plaatsen aan, die in de geschiedenis van de ontsluiting van het land en de confrontatie met de oorspronkelijke bewoners een belangrijke rol gespeeld hebben. Erg spectaculair of heel interessant is dat gedeelte van het verhaal echter niet, op enkele korte geslaagde natuurbeschrijvingen na; voor het overige is het eerder teleurstellend banaal.

    Daartussen weeft de auteur allerlei wetenswaardigheden, inzichten en theorieën die hij heeft verzameld uit de literatuur, zowel recente en toeristische als meer gespecialiseerde antropologische vakliteratuur, over Australië zelf of basiswerken zoals dat van Lévi-Strauss, en historische en juridische documenten en monografieën. Deze gegevens maken veruit het grootste aandeel uit. Zij zijn de basis voor mijmeringen, uitwijdingen, bespiegelingen, opmerkingen en onverholen kritiek op de infame geschiedenis van de kolonisering van Australië door de Britten en de even verwerpelijke politieke geschiedenis van het land sinds zijn de facto onafhankelijkheid sinds het begin van de twintigste eeuw tot vrijwel op onze dagen.

    Het is een ontstellend verhaal van arrogante blanke suprematie en meedogenloos onbegrip, niet alleen hoewel zeker ook van de individuele kolonisten, maar vooral van de lokale en centrale overheden, de politie en het leger, de zogenaamde hulpverleners en de regenten van de Aboriginals en tenslotte ook van de antropologen. Het is onvoorstelbaar hoe men tot ver in onze tijd, dat wil zeggen zelfs tot rond 1970, nauwelijks een onderscheid maakte tussen de Aboriginals en de kangoeroes en de konijnen. Dat rauwe racisme is vandaag nog verre van uitgeroeid, maar het was werkelijk endemisch, dat wil zeggen dat op een paar uitzonderingen na iedereen ermee besmet was, gedurende het grootste gedeelte van de geschiedenis van de kolonisatie. Het uitte zich in een niets ontziend moorddadig miskennen van zelfs de meest fundamentele basisrechten waarop elke levend wezen recht heeft, zonder nog te spreken van mensenrechten. Wij spreken met afschuw over de Holocaust en de goelag (waarom mag hier geen hoofdletter, Van Dale? foei!), maar vermeende beschaafde naties en volkeren zoals de Britten hebben zich flagrant schuldig gemaakt aan echt wel vergelijkbare genocidale misdaden, zoals de ei zo na geslaagde uitroeiing van de Noord-Amerikaanse Indianen en inderdaad de Australische Aboriginals.

    Net zoals de persoon die bij onze toevallige ontmoeting zijn enthousiasme niet onvermeld kon laten over dit boek, wil ik het hierbij zelf ook graag aanbevelen, met dien verstande dat het vooral een goede aanleiding kan zijn voor verdere lectuur over dit krasse en belangwekkende onderwerp, bijvoorbeeld in meer gefundeerde historische werken. Misschien zullen die wat minder vlot leesbaar zijn dan dit werk, maar uiteindelijk ongetwijfeld toch meer overtuigend en dus ook meer bevredigend.
     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    04-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kuifje in Afganistan
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Zullen we het dan nooit leren? Nu is het weer een Belgische generaal die van mening is dat het leger er is om oorlog te voeren en bijvoorbeeld niet om onze nationale integriteit te verdedigen of de vrede te handhaven. Je hoort ook onze mooie minister van Oorlog stotterend van gezwollen zelfingenomenheid verklaren dat het leger de laatste jaren een soort van NGO geworden is, een soort van Artsen zonder Grenzen en hij bedoelt dat niet als een compliment!

    Ook de Nederlandse militairen en regering hebben nog niet genoeg gehad aan de les van Srebrenica, net zoals de Belgische blijkbaar niet heeft geleerd uit het Ruanda-debacle.

    Er zijn veertig landen actief in Afghanistan, meldt onze Oorlogsminister trots. Juist. En daarvoor waren er de Russen, en die zijn uiteindelijk gaan lopen, staart tussen de poten. Zelfs met veertig landen en de modernste apparatuur zijn we niet in staat om de Taliban, een zootje ongeregeld, ook maar enigszins te intimideren. Dit zijn volksstammen die nog nooit getemd zijn, ook niet door Alexander de Grote. Maar wij Belgen gaan nu de andere helft van de Afghanen, even linke vechtjassen als hun Taliban-broeders, leren hoe ze moeten oorlogvoeren, wij Belgen gaan hen militaire instructeurs sturen. Heb je dat goed gehoord? Het ongetwijfeld ervaren en goed opgeleid Belgisch leger (!) gaat in Afghanistan de ene groep onverslagen vechtjassen leren hoe ze de andere onverslagen groep kunnen klein krijgen!

    In Irak was er onlangs een duidelijke illustratie van hoe het wel kan. De Amerikanen zitten al meer dan vijf jaar in Irak, maar kregen een bepaalde provincie nooit onder controle. Uiteindelijk lieten ze de plaatselijke leiders de zaak overnemen en binnen de drie maand was Al Qaida verdreven, hun aanvoerders vermoord, hun aanhangers weer gewoon burgers.

    Onze soldaten worden opgeleid voor gevechtstaken en dus mogen zij verwachten dat zij ook de kans krijgen om… te vechten. Dat is een begrijpelijke redenering van uit de soldaten, of toch gedeeltelijk, want ze worden ook opgeleid om te marcheren en waar kan dat goed voor zijn? In een oorlogssituatie marcheer je het best niet en zeker niet met de fanfare voorop. Het is in feite een ongelooflijk stompzinnige redenering: wij leiden mensen op tot vechtjassen, dus moet er gelegenheid zijn tot vechten, niet zomaar, maar echt, met kans op doden en gewonden. Ik kan mijn oren niet geloven. En in plaats van daaruit dan te concluderen dat de soldaten absoluut niet mogen opgeleid worden tot vechtjassen, maar tot handhavers van de vrede, verwijt men de regering dat ‘onze jongens’ de gelegenheid niet krijgen om te laten zien hoe goed ze kunnen vechten… en sterven.

    Je moet al meer dan behoorlijk betoeterd zijn, als generaal en als minister, om niet te beseffen dat je de wereld op zijn kop zet op die manier. Het is wellicht precies omdat we soldaten, wapens en vooral hallucinerende generaals en ministers en presidenten hebben, dat wij als menselijke soort nog steeds oorlog voeren.

    Ik herinner hier aan wat ik al eerder over oorlog en geweld schreef. Men zegt: het doel heiligt de middelen. Men zegt: wie met het zwaard omgaat, zal door het zwaard vergaan. Dan is de vraag: heiligt het doel ook het zwaard?

    Laatst nog verzette Godfried Kardinaal Danneels zich voor de camera tegen de hongerstakende sans-papiers door te stellen dat een immoreel middel, zoals hongerstaking, nooit kan leiden tot een moreel verantwoord doel, in dit geval het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De misdaad in dit geval is: het mishandelen en misschien zelfs doden van het eigen lichaam door de hongerstaker.

    Er zijn middelen die immoreel zijn, en dus verboden. Het is een redenering die lijkt te kloppen: je mag je doel alleen op een aanvaardbare manier nastreven, je mag geen misdaden begaan om zelfs een nobel doel te bereiken.

    Wie over lijken gaat om te bekomen wat hij wil, bijvoorbeeld dictators zoals Stalin, Hitler, Mao, Pol Pot, wordt door iedereen veroordeeld, zou je denken. Maar zelfs een intellectueel zwaargewicht als Sartre heeft jarenlang het communisme, met al zijn zware tekortkomingen en ronduit genocide aberraties, onverdroten verdedigd. Het was, zoals Marx en Engels al gesteld hadden, een noodzakelijke gewelddadige tussenfase om de dictatuur van de adel en de kerk te breken en de macht zo aan het volk terug te geven. Eens dat doel bereikt was, zou men terugkeren naar een geweldloze maatschappij en naar democratie.

    Wij hebben gezien dat dit een vergissing was.

    Er zijn wel meer mensen, ook hier bij ons en vandaag nog, die denken dat er ook goede dictators zijn, die zich opofferen om eens en voor altijd komaf te maken met al wat er verkeerd is, tabula rasa, een schone lei. En dat daarbij lijken vallen, dat wil men er nog bijnemen, het is een prijs die men wil betalen.

    Helaas blijkt de redenering nooit te kloppen. De slachtoffers vallen wel, maar het kwaad raakt maar niet uitgeroeid, er moeten steeds nieuwe categorieën van mensen uitgeschakeld worden, er staan steeds nieuwe tegenstanders op, de heilsstaat is altijd voor morgen.

    En ook de dictators blijken niet die onzelfzuchtige redders in de nood te zijn, die na volbrachte taak de macht weer afstaan aan het volk dat hen luidkeels heeft toegejuicht toen ze de macht grepen. Ze worden keer op keer herverkozen, in steeds grondiger vervalste verkiezingen, of ze schaffen de verkiezingen en het parlement ‘tijdelijk’ af. Ze worden ‘Président Fondateur à vie’, en zelfs na hun dood regeren ze verder, in de persoon van hun zoon, Baby Doc, Kim bis of Kabila fils.

    Na enige tijd blijkt ook dat zij kwansuis enorme persoonlijke rijkdommen vergaren, die ze dan het liefst op buitenlandse banken plaatsen, waar hun familie er ook na de val nog kan van genieten. En dat ze zichzelf goed soigneren: ook de Sovjet dictators reden in Rolls Royces rond, zopen champagne en vraten kaviaar, namen luxevakanties, maîtresses… Het patroon is helaas voorspelbaar: als een man alle macht naar zich heeft toegetrokken, wordt hij een grootschalig moorddadig beest, een seksuele pervert, een ordinaire dief, een drugverslaafde, een leugenaar, bedrieger, schrift- en geschiedenisvervalser.

    Power corrupts, absolute power corrupts absolutely.

    Ook binnen de Rooms-katholieke kerk heeft het doel vaak de middelen geheiligd. De kruisvaarten zijn een gemakkelijk, maar onweerlegbaar voorbeeld met verschrikkelijke impact. Om de heilige plaatsen te vrijwaren van Moslim bezetting en desecratie werden totaal nutteloze oorlogen uitgevochten op een nooit geziene schaal van waanzin en wreedheid. Of neem de verovering van Amerika door Los Reyes Catolicos, waarbij in de naam van die ene god de gelovigen van elke andere gewelddadig werden bekeerd of gekeeld. De uitroeiing van de Katharen, Albigenzen, Hugenoten en andere protestanten… The Defenders of the Faith mochten alle middelen gebruiken, en maakten maar al te graag van dat privilege gebruik. Van onschuldige mannen en vrouwen werden bekentenissen afgedwongen door onwaarschijnlijk afschuwelijke foltering, en wanneer ze dan hun onbestaande schuld bekend hadden, werden ze publiekelijk verbrand.

    Ik ben geneigd om de Kardinaal voor één keer gelijk te geven: het is altijd verkeerd om moreel verwerpelijke middelen te gebruiken, want wie ze gebruikt, gaat er onvermijdelijk aan ten onder.

    Wie er met de vuile voeten doorgaat, heeft geen propere handen.

    Wie dus met het zwaard omgaat, zal erdoor vergaan. Helaas kan niet elk oor dat door Petrus is afgehouwen, miraculeus geheeld worden.

    Ik ben bang dat het met onze minister van Oorlog van kwaad naar erger gaat. Ik houd mijn hart vast als ik bedenk wat voor kwaad een machtsgeile maar van alle rede gespeende idioot kan aanrichten in een positie als de zijne. Is er dan niemand die eens met de CD&V en sommige ardente Lourdesbedevaarders kan spreken over immorele middelen? Mijnheer de Kardinaal?



    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    03-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.heet van de naald!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik krijg wel elke week een of andere reactie op mijn blog en dat vind ik best leuk, want het zijn steeds heel positieve reacties en dus een aanmoediging om ermee door te gaan. Niet zelden spreekt men zijn waardering uit voor het hoog niveau van de bijdragen, vooral in vergelijking met andere blogs. Zelf vind ik dat alles moet kunnen: oma met foto’s van haar kinderen en klein-, moppen voor in de kroeg, kitscherige plaatjes, het is allemaal tof want het is veel beter dan niets. Seniorennet zet tienduizenden mensen aan het werk, elk op zijn of haar manier en draagt zo bij tot de geestelijke gezondheid van ons allen.

    Soms hoor ik ook wel eens dat een of andere tekst wel erg lang en niet gemakkelijk te begrijpen is en dat zal wel zo zijn. Ik sta daar niet bij stil, ik weet niet op voorhand hoe lang een tekst gaat worden, ik heb geen vast plan als ik eraan begin. Ik richt me soms tot de lezer, maar meestal denk ik helemaal niet aan lezers en schrijf ik voor mezelf, om zo iets duidelijk te stellen, om het zelf te begrijpen. Als het voor mezelf klopt, als ik het begrijp, als ik de redenering sluitend vind en de argumenten overtuigend, dan is het goed en dan komt de tekst op de blog. Begrijpelijk dat een lezer daar soms wat moeite mee heeft: het heeft ook mij moeite gekost.

    Neem nu de tekst van gisteren over body and soul, materie en geest. Het is een moeilijk onderwerp, een raadsel voor de mens sinds hij is beginnen nadenken, dé vraag voor elke filosoof, de grondvraag voor elke wetenschap. De kwestie houdt mij bezig sinds mijn jeugd en mijn eerste verkenningen in de filosofie, in de laatste twee jaren van de humaniora. Tijdens de drie jaar aan de universiteit probeerde ik antwoorden te vinden in de cursussen, maar dat lukte maar gedeeltelijk. Nadien was er het ‘echte leven’: gezin, huis, carrière… Dan blijft het filosoferen jammer genoeg beperkt tot zeldzame momenten diep in de nacht.

    Toen ik vijf jaar geleden besliste halftijds te gaan werken, was er weer gelegenheid om wat meer na te denken en te lezen en sindsdien heeft de kwestie me niet meer losgelaten. De resultaten van mijn zoeken staan grotendeels hier in mijn Kroniek te lezen als sporen op een kronkelig pad. De tekst van gisteren is een poging om de verschillende draden die door de doolhof leiden bijeen te rapen en er een zinvol weefsel van te maken. Het werd een zeer intense namiddag, vijf uren van opperste en gelukzalige concentratie, brainstorming om het onderwerp duidelijk af te lijnen, het probleem voor te stellen en een mogelijke weg naar een beter begrip open te leggen. Het is niet niks. Het is geen wetenschappelijk artikel, met citaten en verwijzingen, geen puzzel van meningen van anderen die met elkaar vergeleken worden. Het is, in alle bescheidenheid gezegd, oorspronkelijk doorleefd nadenken en schrijven over iets dat me raakt in het diepste van mijn wezen. Het zijn gedachten die zich trachten te onttrekken aan de vaagheid en de inertie van het alledaagse. En ik durf zeggen, nog steeds even bescheiden, dat je deze dingen niet zomaar ergens anders kan lezen, ik althans heb wat ik zeg nog nergens zo klaar en duidelijk verwoord gezien. Dit is het – voorlopig - resultaat van een persoonlijk rijpingsproces en van een moeizame zoektocht.

    Het is ook geen herschreven tekst, niet beredeneerd en overlegd gestructureerd, maar de directe weerslag van het denkproces zelf, zonder enige didactische voorslag. Zo’n tekst schrijf je niet met een imaginaire lezer in gedachte of rekening houdend met een mogelijk publiek (dat je trouwens toch niet echt kent).

    Je zal in mijn Kroniek dus wellicht van alles blijven vinden, zowel de achteraf bezien inderdaad misschien wel (te) veeleisende bespiegelende teksten, als de leuke dingetjes zoals dat over de contrabas of de etymologische verkenningen van de taal, en af en toe ook eens een (te) geëngageerd pamflet over de politiek of de godsdienst. Dit is mijn Kroniek, mijn blog, dit ben ik, open en bloot, eerlijk met mezelf en met jou. Ik probeer niet een zo goed mogelijke blog te maken, ik maak gewoon een blog, het is een work in progress, met alle goede en minder leuke kanten van dien.

    Ach, ik weet het wel, zo zal ik nooit de top tien halen op Seniorennet, ik ben al blij en eigenlijk stom verbaasd dat ik constant in de top 100 sta! De rangschikking is bijzaak, al erken ik graag dat ik liever veel lezers heb dan geen, maar de kijkcijfers zullen me nooit beïnvloeden in wat en hoe ik schrijf, het is geen competitie. Soms denk ik er zelfs aan om mijn blog weg te halen uit Seniorennet, precies om de rangschikking, en een zelfstandige site op te bouwen. Maar dat is dan weer een heel project met vele technische kanten die me niet echt interesseren. Ik ben Seniorennet dankbaar voor de gratis ruimte en de vele andere mogelijkheden; als ik niet wil weten wat mijn rangschikking is, dan moet ik gewoon niet gaan kijken; maar een mens is maar een mens, nietwaar?

    Mijn kroniek krijg je heet van de naald, zoals het gezegde gaat. Heb je je als eens afgevraagd waarom de naald heet is? Omdat er met zoveel haast genaaid is dat de naald er figuurlijk heet van geworden is. In het Engels zegt men to work with a hot needle and burnt thread, in het Duits is het mit der heissen Nadel nähen; in het Frans: faire à la diable  en alle drie uitdrukkingen hebben een negatieve bijbetekenis: té snel gemaakt om goed te zijn.

     Als je ziet hoeveel ik schrijf, dan weet je meteen dat het maken van de teksten zelf bij mij steeds zeer snel vooruit gaat. Al het werk dat eraan vooraf ging, soms vele jaren vooraf en soms vele jaren lang, krijgt dan vaste vorm. Maar ik ben niet iemand die jaren aan een tekst sleutelt. Bij mij smeult het toetsenbord nog na als de tekst op Seniorennet verschijnt. Top gear!


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    02-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.lichaam en geest, body and soul
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Theologen zijn vindingrijk op een eenzame creatieve hoogte die menig belastingontduiker hen benijdt.

    Kardinaal Danneels verdedigt het gebruik van het condoom door Aidslijders als volgt: het condoom dient in dat geval niet om de bevruchting te vermijden, daarvoor is het trouwens niet 100% safe, maar om besmetting van een medemens te voorkomen. Zo blijft hij min of meer trouw aan de kerkelijke leer die het condoom altijd en overal verbiedt, maar laat in de praktijk toe dat het toch zonder beperkingen wordt gebruikt, want wie kan nu met absolute zekerheid weten dat hijzelf of zijn partner niet besmet is met wat dan ook?

    Zo was en is het ook met abortus, evenzeer kerkelijk verboden. In een aantal gevallen, waarbij het leven van de moeder in gevaar is, past men ook in katholieke ziekenhuizen sinds jaar en dag medische technieken toe die enerzijds het leven van de moeder redden, maar anderzijds tot gevolg hebben dat het ongeboren kind sterft. Is dat abortus? Welnee, want de bedoeling van de ingreep is niet de dood van het kind maar het leven van de moeder; de dood van het kind is een betreurenswaardig maar helaas onvermijdelijk neveneffect. Collateral damage, zeg maar. In de taal van de moraaltheologen: een daad met dubbel gevolg.

    Het was denkend aan dergelijke subtiele maar essentiële onderscheiden, dat ik bij de vraag kwam die me al enkele jaren actief bezig houdt, namelijk of er iets bestaat dat op geen enkele wijze materieel is.

    Ik heb hier al herhaaldelijk mijn overtuiging uitgesproken dat er niet zoiets is in de mens als een louter ‘geestelijke’ ziel, iets dat los staat van elke materie en toch bestaat, maar dan op een andere manier dan de materie. Het is de aloude vraag van de klassieke filosofie en theologie: lichaam en geest, body and soul. Alle klassieke antwoorden zijn voor mij niet alleen totaal onbevredigend maar wekken bovendien een wrevelige weerstand op door hun mystificaties en zweverigheid en door hun bewuste onverzoenbaarheid met elke ernstige wetenschappelijke benadering van de mens.

    Pas met de evolutietheorie en de sociobiologie/evolutionaire psychologie zijn we erin geslaagd om de tweedeling tussen materie en geest te doorbreken. De zeer ernstige wetenschappelijke boeken van Antonio Damasio over het bewustzijn tonen overduidelijk aan dat er geen geestelijke activiteit mogelijk is zonder een materiële grondslag. Geestelijke activiteit is een fysisch proces dat zich afspeelt in de hele mens en waarin de hersenen een belangrijke maar niet exclusieve rol spelen. Er is geen onderscheid tussen materie en geest, tenzij als aspecten van één realiteit. Daar ligt een verband met de daad met dubbel gevolg van onze moraaltheologen. Onze daden hebben vrijwel steeds meer dan één gevolg. Als je je arm naar omhoog doet en die vervolgens snel naar beneden brengt, dan kan je die beweging beschrijven van uit de bewegingsleer en nauwkeurig het fysisch proces beschrijven van de spieren, het skelet, de bloedsomloop &c. Maar wat als die beweging gemaakt wordt door een beul die iemand het hoofd afhakt? De fysische beschrijving is dan wel accuraat, maar zegt helemaal niets over het gevolg, voor de beul of zijn slachtoffer.

    Als we de hersenactiviteit louter fysisch beschrijven, kan die analyse zeer accuraat zijn, zelfs met de nog altijd relatief vrij beperkte technische middelen waarover we nu beschikken, maar het is zeer moeilijk om er met wetenschappelijke apparatuur meer uit af te leiden dan een vage aanduiding van het soort van denkproces dat zich afspeelt: herinnering, lust, genot, taal…

    Het denkproces is materieel, maar het heeft ook een aspect van betekenis, van zin. Net zoals een lichamelijke beweging veel meer is dan een activiteit van de spieren, is ook het denken veel belangrijker, rijker en betekenisvoller als wij het bekijken vanuit de gedachte-inhoud. De mens is geëvolueerd met zijn hersenen. Wij zijn de enige soort die over zoveel en zo’n complexe hersenen en aanverwante systemen beschikken. Onze denkvermogens hebben zich in de loop van onze ontwikkelingsgeschiedenis ontplooid in een parallelle opgang met de complexiteit van ons lichaam en vooral de hersenen, inzonderheid de hersenschors. Er is met andere woorden niet zoiets als een ziel die is ingestort en die van een aap plots een mens heeft gemaakt, het is een lang en zeer geleidelijk proces geweest tot we vandaag zijn waar we zijn. Onze lichamen en onze denkvermogens dragen nog steeds de diepe sporen van die ontwikkeling.

    Het heeft lang geduurd voor de mens inzag dat alles een materiële infrastructuur heeft. Natuurverschijnselen zoals de bewegingen van de hemellichamen, de gang van de seizoenen, eb en vloed, ziekte en gelukkig toeval, het werd allemaal toegeschreven aan machtige godheden of natuurkrachten. Onzichtbare, ontastbare dingen zoals de lucht, warmte, vochtigheid, magnetisme en later zwaartekracht, elektriciteit, kunstlicht, radiogolven, X-stralen, kernstraling: ze werden reëel met de vooruitgang van de wetenschap, ze werden herkend en erkend en omschreven in een sluitend systeem als vormen van materie en energie, ook al merkt men de krachten pas in hun uitwerking. Ook abstracte begrippen, zoals tijd en ruimte en beweging hebben we leren integreren in ons wereldbeeld, in een wetenschap die nog slechts voor specialisten enigszins begrijpelijk is, maar dat perfect leefbaar is voor elke mens: iedereen weet wat bedoeld wordt met tijd, het verloop is voor iedereen duidelijk, ook al is het begrip zo abstract dat niemand erin slaagt om er een afdoende definitie van te geven. Evenzo hebben we geleerd dat niet alle krachten een merkbare en relevante invloed hebben op de mens: de zon en de maan zijn krachtig genoeg om eb en vloed in beweging te brengen, maar de invloed van de hemellichamen op onze gedachten en gedragingen is zo goed als verwaarloosbaar.

    Toen homo sapiens eindelijk zijn intrede had gedaan en meteen ook zijn concurrenten had uitgeschakeld, merkte de mens stilaan dat hij zijn geestelijke vermogen kon aanwenden, dat hij “zijn verstand kon gebruiken”, letterlijk en figuurlijk: hij kon overleven in het heden en plannen maken voor de toekomst op basis van een redenering die gebruik maakte van zijn herinnering, zijn ervaring. Daarin bleek taal en elke andere vorm van communicatie van essentieel belang. Met taal, in de ruimste zin van het woord, kunnen wij ons meten met de natuur en met anderen, omdat we gedachte-inhouden kunnen overbrengen en bewaren, in het geheugen of in voorschriften en literatuur. Wij kunnen als het ware met onze geest communiceren.

    Maar daarbij vergeten we te gemakkelijk dat een materiële onderlaag absoluut nodig is. Net zoals we niet weten hoe ons lichaam precies werkt en er ook maar weinig controle over hebben, zo is het ook met onze ‘geest’: die werkt grotendeels autonoom, onze gedachten en emoties zijn slechts de bewustwording van de spontane activiteit. Freud heeft al dan niet accuraat verschillende lagen in ons bewustzijn ontdekt en er namen aan gegeven, maar het zijn slechts aspecten van één en dezelfde entiteit, onze geestelijke vermogens, die bestaan in zeer materiële lichamelijke activiteit. Psychologie beschrijft niet een louter geestelijke mens, maar een mens van vlees en bloed. Spreken gebeurt door ons hele lichaam, niet door onze geest alleen, zelfs met de beste wil van de wereld is gedachten lezen en zenden niet mogelijk als een betrouwbaar communicatiemiddel. Wij hebben ons lichaam nodig om te leven, het is een evidentie maar we staan er niet bij stil, we zijn zo vol van het geestelijke, inhoudelijk aspect van onze activiteiten dat we op de duur gaan denken dat ze zonder ons lichaam mogelijk zijn, dat we geestelijke wezens zijn, die helaas gevangen zitten in een onvolmaakt, hinderlijk lichamelijk lichaam.

    Men zegt dat de wetenschap niets kan zeggen over onze hogere geestelijke vermogens: wat weet de wetenschap over de liefde? Blijkt dat ze er heel wat over weet, zowel wat de processen in ons ruimtelijk lichaam betreft als over die in wat we onze geest noemen, ons ik, maar wat eveneens ons materieel lichaam is, onze hersenen en de ontelbare banen die ons lichaam tot een levend, functionerend geheel maken.

    Onze materie en onze geest zijn als de donder en de bliksem: twee aspecten van één fysisch verschijnsel. Er is nooit het ene zonder het andere. Wat is muziek? De noten op het blad? Het geluid dat de instrumenten voortbrengen? Het geluid dat ik waarneem? De emoties die het geluid en de andere omstandigheden in mij, met mijn hele voorgeschiedenis en mijn toekomstprojectie, oproepen?

    Het is onmogelijk de twee aspecten te scheiden; we kunnen het fysisch aspect niet wegdenken, maar ook het inhoudelijke niet, ze bestaan niet zonder elkaar, het is slechts één verschijnsel, betekenisvolle materiële activiteit van een individu in de wereld. Met de geestelijke vermogens van mijn lichaam voeg ik betekenis toe aan de wereld waarin ik leef. Dat gebeurt door communicatie met de buitenwereld en in mezelf.

    Freud heeft met klinische nauwkeurigheid vanuit het geestelijk standpunt beschreven wat er verkeerd kan gaan in de menselijke psyche; Damasio heeft even nauwkeurig aangetoond op welke plaats in de hersenen het daarbij verkeerd gaat. Het grote gevaar voor onze geestelijke vermogens is het verlies van het contact met de buitenwereld en de vervanging van de reële buitenwereld door een imaginaire, die zich louter binnen de denk- en voelcentra afspeelt: paranoia.

    Voor homo sapiens en zeker voor de moderne mens is de buitenwereld niet de ongerepte natuur, maar de wereld zoals hij hem voor een zeer groot gedeelte zelf heeft gemaakt, het is een beschaafde wereld, een cultuurwereld. Die cultuur is even reëel als de bergen en de bossen en de zee: arbeid, ontspanning, gezondheidszorg, sociaal leven, oorlog, maar ook opvoeding, literatuur en kunst, filosofie en godsdienst. Het is de manier van de mens om te leven, zoals het nachtelijk jagen voor een vleermuis. Maar de cultuur mag en kan de mens niet vervreemden van de natuur, van zijn basis. Zij mag geen barrière zijn tussen hem en de natuur en zijn medemens.

    Ideologieën, maatschappelijke stromingen, politiek en godsdienst vervullen functies, maar zij zijn niet de realiteit zelf, het zijn hulpmiddelen, structuren, hulpmiddelen voor het bereiken van een gemeenschappelijk vastgelegde en voortdurend aan te passen samenleving van individuen. Maar we moeten de relativiteit blijven inzien van onze pogingen, we mogen niets verabsoluteren, ook de godsdienst niet, dat zouden we nu toch al moeten weten.

    Elke mens blijft een uniek exemplaar, elke gedachte is origineel omdat ze zich voordoet bij een uniek wezen. Al onze abstracte begrippen worden in een mens op een unieke wijze vertaald. Spreken over ‘de mens’ is een verraderlijke conceptuele vergissing: er is slechts de verzameling van alle mensen die er ooit geweest zijn, die er nu zijn en die er ooit zullen zijn. Het is verkeerd om te spreken van ‘de liefde’, er zijn alleen liefhebbende mensen, elk op zijn unieke manier. Het is verkeerd om te spreken over één God: elke mens gaat op zijn manier om met het religieuze en elk verordend uniformiseren is een miskenning van de originaliteit en de waardigheid van elke mens. Elk abstraheren van het noodzakelijk onvolmaakte, tijdelijke, aardse, menselijke tot een goddelijk volmaakt ideale norm is een bedreiging van de menselijke vrijheid, die zich enkel door de vrijheid van de anderen beperkt mag weten. De mens is niet gericht op oneindigheid, volmaaktheid, transcendentie: hij is al blij als hij weet dat hij voldoende eten heeft voor zijn volgende maaltijd. Ideeën zijn maar nuttig om het reële aspect van ons bestaan te duiden, niet als onbereikbare maar desondanks na te streven idealen. Alleen de mens bestaat, niet de idealen die hij zich heeft geschapen.

    Zoals de idealen zijn al onze gedachten, begrippen, metaforen, beelden, ideeën maar reëel, bestaan maar als en op het moment dat zij gedacht worden door een mens. Als ze neergeschreven staan, komen ze maar tot leven wanneer ik ze lees. Het zijn communicatiemiddelen van fysieke mensen, zonder een eigen, autonoom, abstract ‘spiritueel’ bestaan. Het is dan ook verwarrend om een onderscheid te maken tussen de zogezegd materiële vorm van een gedachte en haar zogezegd geestelijke inhoud: het ene is niet mogelijk zonder het andere, er is nooit een gedachte zonder een denker, er is geen liefde zonder mensen, er is geen God zonder een gelovige.

    Onze gedachten zijn fysieke gebeurtenissen, activiteiten van ons hele lichaam, die betekenis hebben voor de zelfbewuste mens en die gebruikt worden in zijn ontmoeting met de wereld en de andere. Gedachten zijn origineel, ze moeten telkens opnieuw gedacht worden; als we ze communiceren, kunnen we er nooit zeker van zijn dat ze zullen begrepen worden zoals we ze bedoelen, al gebruiken we nog de meest versleten beelden en woorden.



    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie, levensbeschouwing, Spinoza
    01-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Twee van Paul Claes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Sinds we meer bewust gemaakt zijn van de noodzaak om zuinig om te springen met het milieu, zijn ook de Kringloopwinkels opgedoken. Het is een uitstekende combinatie van een tewerkstellingsproject voor langdurig werklozen en de herverkoop van bruikbare goederen die gratis in de centra afgeleverd worden. Wij zijn trouwe klanten van de drie centra in onze buurt: Leuven, Wespelaar en Aarschot en we hebben er al heel wat spullen gekocht, als je die term mag gebruiken voor de peulschil die men er vraagt.

    Rommelmarkten en brocanterieën hebben ook veel succes, naar verluidt meer bij de meer begoede klasse dan bij mensen die het financieel moeilijk hebben. Een vreemde situatie: de ‘armen’ kopen duur en waardeloos nieuw spul, de rijken goedkoop en degelijk oud spul.

    Ook in de literatuur is recyclage een bekend verschijnsel. Auteurs blijken in hun teksten graag terug te grijpen naar materiaal dat al eens eerder is gebruikt. Ze doen dat op vele manieren, van citaten en regelrecht plagiaat tot zo’n subtiele allusies dat ze voor de doorsnee lezer onmogelijk te herkennen zijn.

    Paul Claes (°1943), de bekende auteur van romans en gedichten, vertaler en essayist, houdt zich ook graag bezig met het opsporen van dergelijke kringlopen. Hij schreef over Hugo Claus en diens gebruik van elementen uit de klassieke wereld, maar ook over zijn spielereien, bijvoorbeeld het ‘fout’ citeren van Shakespeare in een motto boven een van zijn eigen teksten; Claus verwees op zijn beurt in interviews naar Claes’ speurtochten in zijn oeuvre. Paul Claes schreef twee boeken over dit thema en ik wil ze graag allebei warm aanbevelen. Toepasselijk is bovendien dat je ze waarschijnlijk in de ramsj of tweedehands zal vinden voor een zeer bescheiden som, dat is precies wat ik gedaan heb.

    Dat de tijden voor iedereen voorbijgaan, kan je merken aan de foto’s van de auteur die op de boeken prijken. Ik ontmoette Paul in 1965 aan de universiteit in Leuven, in mijn eerste jaar, hij zat toen al in de licenties Klassieke filologie. Wij waren samen lid van het Literair Genootschap, een onderdeel van het Verbond, het KVHV, waar ook Ernest Claes ooit nog lid van was. We werden vrienden en onderhielden goede contacten, ook in de onzalige periode toen Paul zijn legerdienst deed. We vertaalden samen Aristophanes en voerden die zelfs op voor de jaarvergadering van de Classici Lovanienses, met pikante dia’s die Maria Gilleir was gaan opzoeken. Later, toen ik aan het werk was en ook Paul voor zijn boterham moest zorgen, was er minder tijd voor ontmoetingen en zagen we elkaar minder, tot we uiteindelijk kennissen werden, die elkaar slechts occasioneel ontmoeten. Ik zal hem binnenkort eens opzoeken, want via Internet is hij incommunicado.

    Het eerste boek dateert al van 1992: Echo’s echo’s; het is een titel zoals alleen Paul die kan bedenken, zoals ook die van zijn herhaaldelijk bekroonde werk over Claus: De mot zit in de mythe, met de vele allusies die je met ‘mot’ en ‘mythe’ in het Nederlands en het Frans kan maken. De ondertitel van Echo’s echo’s luidt: de kunst van de allusie. En ik citeer (uiteraard, maar getrouw)) verder van het kaft: ‘De tragiek van de nimf Echo – die alleen de woorden van anderen kon weergalmen –is de tragiek van alle spreken, van alle literatuur. Altijd en overal hebben dichters en vertellers herhaald. Dat kon niet anders, want als zij werkelijk origineel waren geweest, zou geen mens hen hebben kunnen begrijpen. Het nieuwe is alleen dan te vatten als het door veel ouds is omringd. Zoals Narcissus is de literatuur op zichzelf verliefd? Het enige wat de literator kan doen, is de woorden die hij hoort tot eigen voordeel omvormen. De titel ‘Echo’s echo’s is niet alleen een toespeling op de mythologische nimf, maar ook op Umberto Eco, wiens familienaam in het Italiaans ‘echo’ betekent. Sinds De naam van de roos is ook de gemiddelde lezer in contact gekomen met een literatuur die alleen op citaten steunt. In Echo’s echo’s behandelt Paul Claes het literaire spel met teksten in zijn (sic) verschillende gedaanten: citaat, allusie, travestie, adaptatie, parodie en pastiche. De stijl van de essays is met opzet eenvoudig gehouden. De uiteenzetting is opgehangen aan concrete voorbeelden, b.v. gedichten van Faverey en Claus, romans van Joyce, Mulisch en Claus.’

    Ik voeg er nog aan toe dat Paul Claes samen met Mon Nys in 2004 het onvertaalbare boek van de grote allusionist James Joyce vertaalde: Ulysses, met naar eigen zeggen een Nederlandse variant voor elke allusie, elke pun, elk woordspelletje van het oorspronkelijke Engels. Onlangs zag ik op Tv een interview met Umberto Eco en toen viel mij zijn zeer frequent gebruikt stopwoord op… ‘ecco’, dat we misschien mogen vertalen als: voilà. Best grappig: de echo van Eco is ecco.

    Ik heb enorm veel plezier beleefd aan ‘De zoen van de ziel’, waarin Claes een klassieke locus volgt van in de oudheid tot bij… Hegel! Ook ‘De jacht op Heer Everzwijn’ is heerlijk om lezen: de speurtocht naar de bronnen van het gedicht van Hugo Claus, tot in de hoogste rekken van de faculteitsbibliotheek.

    In 2000 heeft Paul Claes zich nog eens gewaagd aan een analyse van recyclage, in ‘De gulden tak. Antieke mythe en moderne literatuur.’ Na een heldere uiteenzetting over wat een mythe nu eigenlijk is en hoe ze kan verwerkt en aangetroffen worden in wetenschap en literatuur, past hij zijn sleutels toe op Vondel en Euripides, Keats’ beroemde gedicht Ode on a Grecian Urn, gedichten van Rilke, Ida Gerhardt en Lucebert, een novelle van Mulisch, toneelwerk van Hugo Claus en nog meer poëzie, van Ten Berge en Faverey. De auteur heeft kennelijk zelf ook binnenpretjes aan de talloze ontdekkingen die hij ons kan meegeven. Alleen het stuk over Lucebert is wat minder leuk om lezen, maar dat ligt enkel aan het materiaal.

    Ik verklap één weetje: iemand heeft zich in 1790 al bezig gehouden met een uitgave van Shakespeare waarin al de ontleende of geïnspireerde woorden in het rood afgedrukt staan. En wat dacht je? Van de 6053 verzen zouden er 1771 woordelijk zijn overgenomen en 2373 bewerkingen zijn van bestaand materiaal… Het doet je nadenken.

    Nadenken doe je ook over het lezen en over literatuur. Moeten we al de lagen ontdekken, elke allusie zien en begrijpen en appreciëren, elke verborgen verwijzing of ontlening weten te ontcijferen? Moet er een handleiding bij elke boek, voetnoten bij elk gedicht, een Claes naast elke Claus? Een clausule bij elke tekst? Wordt literatuur op die manier niet echt een hel voor claustrofobe lezers? Een alchemie, een doolhof, een blanco puzzel, elk woord een crux interpretum?

    En wat is een boek als deze twee van Paul Claes dan: meta-literatuur? Een grafologisch grafschrift? Doorboorde voet-noten? Cultuur-acupunctuur?

    En wat is dan een tekst over een meta-tekst?


    Categorie:ex libris
    Tags:literatuur, boekbespreking
    31-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.contrabas
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Misschien weet je niet goed wat een contrabas is, maar je hebt er zeker al een gezien. En gehoord. Het is een soort viool, maar dan in het groot, in het héél groot: de meeste contrabassen zijn groter dan de meeste contrabasspelers, ongeveer 1,80 meter, zonder de pin waarop ze staan en die het bespelen gemakkelijker maakt. Ze zijn dus erg zichtbaar in elk ensemble of orkest en er zijn er weinig of geen die niet ten minste één contrabas hebben; een groot symfonieorkest kan er wel twaalf hebben en dat is zowel muzikaal als visueel ronduit indrukwekkend.

    In moderne bands is de contrabas meestal vervangen door de basgitaar, maar de functie is dezelfde. Zonder de ritmische lage klanken lijkt muziek, moderne of ‘oude’, heel vlak. Zet er een bas bij en plots ‘komt de muziek van de grond’, ze klinkt opeens veel breder, meer ruimtelijk, rijker, dieper, alsof er een dimensie aan toegevoegd is. En dat is ook een beetje zo, want de klanken die een contrabas voortbrengt zijn heel speciaal. Vooreerst zijn ze heel laag, de laagste noten die ze produceren zitten in de buurt van onze gehoorgrens, en die ligt rond 20 Hz. Dat voel je fysiek trillen in je borstbeen. Lage tonen hebben ook heel weinig richting: je hoort niet waar de klank vandaan komt, zoals bij instrumenten die hoge tonen voortbrengen, trompetten en violen; de klank van de bassen vult de ruimte op een heel mysterieuze, ongrijpbare manier. Lage klanken van strijkinstrumenten hebben minder kracht dan hoge, daarom zie je zoveel contrabassen in een groot orkest. In de moderne bands is de basgitaar elektrisch versterkt en bij een openluchtconcert kan je het bonken van de bassen mijlen ver horen, helaas…soms tot diep in de nacht.

    De oudste instrumenten zijn gebouwd naar het model van de viool, je ziet ze op Duitse schilderijen van rond 1550. Enkele Italiaanse instrumenten uit die tijd bespeelt men nog steeds. In Engeland zag men ze weinig voor 1680, in Frankrijk niet voor 1720. Men zegt wel eens dat een contrabas zou afgeleid zijn van de familie van de viola da gamba, en haar uiterlijke kenmerken laten dat inderdaad vermoeden: de ‘afhangende schouders’, de dikke buik, de aanwezigheid van fretten of dwarsrichels op de nek, zoals bij de gamba of de gitaar en de zes snaren op oudere modellen. Maar andere specialisten plaatsen de contrabas duidelijk in de familie van de viool omwille van de interne structuur van de bouw.

    Een moderne contrabas heeft vier snaren, maar dat is niet altijd zo geweest: soms waren het er zes, of vijf en in de 19de eeuw meestal maar drie. Alles hangt af van wat je met het instrument wil doen, hoe hoog of hoe laag je het wil laten klinken. Op een moderne bas zie je heel vaak een vreemde constructie helemaal bovenaan, een soort van verlengstuk dat boven de krul van de nek uitsteekt. Dat was me al enkele keren opgevallen bij uitvoeringen op Tv, maar ik wist niet wat dat vreemde ding was. Het blijkt dus een manier te zijn om de laagste snaar nóg lager te laten klinken, door ze nog langer te maken: hoe langer de snaar, hoe lager de toon.

    In klassieke muziek bespeelt men een contrabas zoals een cello, dus met een strijkstok, maar ook pizzicato, geplukt met de vinger of de duim. Het is precies die geplukte noten die het speciale ‘upliftende’ effect geven; in jazz en andere moderne muziek speelt men de contrabas vrijwel uitsluitend op die manier.

    Even technisch: de vier snaren zijn gestemd op de (lage) tonen mi – la – re – sol, het tegenovergestelde van een viool, die van laag naar hoog sol – re – la – mi speelt. Op een viool speel je dan vier opeenvolgende tonen, een kwint, op één snaar, bijvoorbeeld sol-la-si-do voor je aan de volgende snaar re komt. Op een cello speel je maar drie opeenvolgende tonen, een kwart, bijvoorbeeld mi-fa-sol en dan ga je naar de volgende snaar, la. Dat heeft alles te maken met de veel grotere lengte van de snaren en de afstand die je moet overbruggen met je vingers.

    Als je nog eens naar een muziekstuk luistert mét beeld, live of op het scherm, let dan eens speciaal op de contrabassen en probeer hun serieuze fysieke inspanningen te koppelen aan het geluid dat je hoort. En kijk ook eens naar die eigenaardige verlengstukken?



    29-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De toekomst van een illusie, S. Freud
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Die Zukunft einer Illusion is een boekje dat Freud schreef in 1927, hij was toen 71 jaar oud en een wereldberoemd man. In 1930 kreeg hij de Goetheprijs, een van de hoogste literaire onderscheidingen, die ook aan wetenschappers en beoefenaars van andere kunsten wordt gegeven. In 1933 kwamen de Nazi’s aan de macht en de boeken van Freud waren bij de eerste die door hen verbrand werden. Na de Anschluss van Oostenrijk in 1938 kreeg Freud herhaaldelijk de Gestapo op bezoek. Hij begreep dat hij en zijn familie niet meer veilig waren en vluchtte naar London. Op 23 september 1939, hij was toen 83 en leed sinds vele jaren aan keelkanker, liet hij zich een dodelijke dosis morfine inspuiten.

    Er wordt de laatste tijd veel, zeer veel geschreven over het atheïsme. Het boek van Richard Dawkins, The God Delusion, haalt verkoopcijfers van meer dan anderhalf miljoen in het Engels alleen al en is vertaald in 31 talen, er staat zelfs een exemplaar in onze gemeentelijke bibliotheek in Rotselaar. Als je gaat zoeken in Wikipedia krijg, in het Frans, Engels, Duits, Italiaans en Nederlands, bijvoorbeeld krijg je telkens een goed overzicht en een zeer uitgebreide bibliografie. Als je atheism goegelt, krijg je op 0,20 seconden 10.800.000 antwoorden. Er zijn talloze websites en forums die alleen daaraan gewijd (ce n’est pas vraiment le cas de le dire) zijn. Maar in vrijwel geen enkele van de recente boeken vind je een verwijzing naar het boek van Freud, dat nochtans uitsluitend een regelrechte en zeer fundamentele aanval is op elke godsdienst en op het christendom in het bijzonder. De titel van Dawkins’ boek is een echo van de Engelse vertaling van Freuds boek: The Future of an Illusion en verscheidene van zijn betere argumenten kunnen bijna niet anders dan daar hun oorsprong vinden. Maar hij vermeldt Freud niet en dat is spijtig want het is een uitstekend werkje, ondanks zijn beperkte omvang, nauwelijks honderd pagina’s, en eenvoudige taal.

    Freud zelf minimaliseert de invloed van zijn publicatie. De geschiedenis heeft hem gedeeltelijk gelijk gegeven: de mensen hadden wel wat anders te doen tussen 1930 en 1945 dan zich druk te maken over godsdienst en beschaving. Maar anderzijds is een van zijn profetieën uit dit boek althans gedeeltelijk bewaarheid. Enerzijds is er een zeer grote seculiere bewustwording gebeurd bij de intelligentsia, die in grote mate afstand heeft genomen van de aanspraken van de godsdienst op het privéleven en de maatschappij. En anderzijds hebben ook de grote massa’s, het Lumpenproletariat dat zo’n enorme indruk heeft gemaakt op Freud, de onderdrukten en ongeletterden, zich afgekeerd van elke kerkelijkheid. Maar deze laatste groep is wel op indrukwekkende manier veranderd: althans hier bij ons, en zeker ook in andere ‘beschaafde’ landen, is hun economische en sociale situatie zeer aanzienlijk verbeterd en is hun algemeen cultuurpeil danig gestegen. Misschien is de zogenaamde hoge cultuur nog steeds voor een beperkte elite, maar het is zeker zo dat vandaag een oneindig veel groter aantal mensen deelneemt, elk op zijn eigen manier, aan wat wij onze beschaving mogen noemen.


    28-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vriend of vijand?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vijand is een oud woord in onze taal, allicht niet zonder reden. Vandaag zijn wij allemaal heel beschaafde mensen, wij hebben geen vijanden meer, hoogstens nog enkele mensen die we iets minder graag zien. Dat was vroeger wel heel anders: denk aan de beginscène van 2001 A Space Odyssey in de filmversie van Stanley Kubrick, met de twee clans van onze aapachtige voorouders die elkaar bekampen rond een drinkplaats. Denk ook aan spreuken en gezegden zoals: uw vijanden slapen nooit, en: hoe meerder vijand, hoe groter zegepraal. Denken we ook aan onze geschiedenis, de oude en de meer recente, die er een is van oorlog en haat en geweld. En we leren het nooit: Irak, Afghanistan, Georgië… Een Jan Klaassen, een marionet als onze minister van Oorlog (eigenlijk Defensie, maar wat verdedigt België in hemelsnaam in Afghanistan?) en burgemeester van groot-Aalter, katholieke clown en modepop De Crem speelt nu feldwebel met onze dure straaljagers en de levens van ‘onze jongens’.

    Naar de vorm is vijand een tegenwoordig deelwoord, zoals lop-end, et-end, slap-end. Het nu vergeten werkwoord was dan iets als ‘vijen’ en het betekende haten, honen, beschuldigen, verfoeien. De vijende is dan diegene die ons haat, maar ook degene die wij haten, want dat gevoel is meestal wederzijds, haten doet men niet zonder reden of aanleiding, al dan niet vermeend of terecht. En zo zijn we bij ons woord: vijand.

    Het Engels heeft hetzelfde woord fiend, met dezelfde etymologie, net zoals het Duits: Feind en het Zweeds fiende.

    Het antoniem, vriend, E. friend (slechts één lettertje verschil met fiend, het ligt soms op een klein plaatsje), Du. Freund is op dezelfde manier gevormd, een tegenwoordig deelwoord of participium praesens van een ander werkwoord dat we nu nog kennen als ‘vrijen’ maar dat oorspronkelijk ‘liefhebben’ betekende. Vijen en vrijen, ook maar een ‘r’ verschil.

    De Romaanse talen zijn een andere weg gegaan, althans taalkundig, want vijanden hadden ze evengoed. Het begint met het Latijn: amicus, vriend, we zien daarin de stam van het eerste werkwoord dat we geleerd hebben op school: amo, amas, amat… zoals ook Jacques Brel zong, liefhebben. Een vriend is iemand die we beminnen en die ons op zijn of haar beurt graag ziet. Iemand die niet aan die omschrijving beantwoordt, noemen we een in-amicus, het voorvoegsel in- heeft in Romaanse talen en woorden die ervan afgeleid zijn vaak die functie: inactief, inacceptabel, inadequaat, zelfs incest; het is het equivalent van het Ned. ‘on-‘, zoals on-kuis, in-castus, vandaar incest. Van inamicus naar inimicus was maar een kleine stap. In het Frans is dat later ennemi (<> ami) geworden, in het Italiaans nemico (<> amico), in het Spaans enemigo (<>amigo).

    Vriend of vijand?!? Toch maar liever vriend, vind je niet?


    25-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het existentialisme van Jean-Paul Sartre
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In een boekje van zeer bescheiden omvang heeft Jean-Paul Sartre in 1946 enkele krachtlijnen van het existentialisme neergeschreven. Het is de neerslag van een lezing die hij heeft gehouden als antwoord op de vraag: Is het existentialisme een humanisme? De titel van het boekje laat er geen twijfel over bestaan: L’existentialisme est un humanisme.

    Sartre begint met zich te verdedigen tegen beschuldigingen, als zou het existentialisme zich vooral bezighouden met de slechtste kanten van het menselijk bestaan, zoals Zola deed in zijn romans. Maar van Zola lijkt men het te aanvaarden als een correcte afschildering van bepaalde sociale toestanden; waarom het dan kwalijk nemen aan het existentialisme? Dat komt enkel doordat men vasthoudt aan de overheersende normen en gebruiken: vecht niet tegen de gevestigde macht of tegen het geweld, probeer niet boven je eigen stand uit te reiken, blijf gehecht aan de traditie, experimenteer niet, want de geschiedenis toont aan dat de mens enkel het slechte wil, als er geen krachtige leiders zijn, is er anarchie. Maar wie daarbij zweert, heeft niet het recht het existentialisme een pessimisme ter verwijten, in tegendeel, het is een optimisme, want het ziet de mens als iemand die zelf een keuze kan maken.

    Wat is dan de grond van het existentialisme? In filosofische termen betekent het dat de existentie vóór de essentie komt, dat men moet vertrekken van de menselijke subjectiviteit. Sartre verwijst naar de klassieke filosofie en theologie, waarin de essentie eerst komt: de abstracte idee van de mens is bepalend voor al de individuele mensen, zoals een abstracte idee van een fietspomp bepalend is voor alle concrete fietspompen. Er is dan een God nodig die verantwoordelijk is voor alle essentie, voor alle volmaakte ideeën, waarnaar hij de concrete schepsels gemaakt heeft. De atheïstische filosofen van de 18de eeuw hebben wel de gedachte laten varen aan God, maar niet aan de ideeënleer, waarbij men meer aandacht geeft aan wat er gemeenschappelijk, universeel is in elke van de concrete mensen en fietspompen dan aan de concrete belichaming ervan.

    Het existentialisme stelt dat er ten minste een wezen is dat existeert vóór zijn essentie, vóór men kan zeggen wat zijn essentie is. De mens is geen resultaat van een blauwdruk, de mens bestaat, is zich bewust van zijn bestaan, van zijn aanwezigheid in de wereld en definieert zich daarin. Het is pas dan, achteraf, dat we kunnen zeggen wat voor mens iemand is. Er is met andere woorden geen algemene menselijk natuur, de mens is wat hij van zichzelf maakt, als een antwoord op wat hij van zichzelf wil maken. Maar niet van de vage voornemens die hij heeft, niet van al de dingen waar hij van droomt maar die hij niet kan waarmaken: de mens realiseert zich in zijn daden; men wordt niet als held of lafaard geboren, met doet bepaalde dingen of doet ze niet en dat maakt uit of men een held of lafaard is.

    Daarmee legt het existentialisme de volledige verantwoordelijkheid bij de mens zelf, niet alleen voor wat hij zelf is, maar ook voor de hele wereld. Dat universalisme is het tweede belangrijk kenmerk van het existentialisme: door onze keuzes zeggen we ook dat we wensen dat iedereen deze keuzes zou maken, want wij kiezen zelf enkel het goede en wat goed is kan dat nooit alleen voor onszelf zijn, maar steeds ook voor de anderen. Onze keuzes engageren ook de anderen, want zij moeten met onze keuzes leven.

    Sartre gaat dan in op wat men typische kenmerken van de existentiële levenshouding noemt: levensangst, verlatenheid, wanhoop. De angst is wel degelijk een kenmerk van ons bestaan: het betekent dat we verantwoordelijk zijn voor onze daden, dat we goed of verkeerd kunnen kiezen, dat we steeds opnieuw alles in vraag moeten stellen, dat er geen vaste bestaande normen zijn waarop we kunnen terugvallen, dat we onze verantwoordelijkheid niet op anderen of op regels en dogma’s kunnen afschuiven; dergelijke levenshouding brengt inderdaad angst mee, maar het is een gezonde, positieve kracht, die ons in staat stelt om ook moedig moeilijke beslissingen te nemen, die bijvoorbeeld het leven van anderen kunnen in het gevaar brengen, zoals in oorlogssituaties. Verantwoordelijkheid brengt angst mee, maar ze leidt niet tot laksheid, waarbij men elke beslissing weigert en zich terugtrekt in een veilige rust.

    De verlatenheid van de mens, zoals Heidegger die benadrukt, betekent in de eerste plaats dat er geen God is, dat de mens er alleen voor staat. Daaruit moet men de concrete gevolgen trekken. Er is geen moraal die vooraf gegeven is door God of godsdienst, er is niemand die voor ons kan beslissen wat goed is en wat niet, er is geen norm waaraan we moeten beantwoorden, niet in onszelf en niet in daarbuiten. De mens is vrij, de mens is vrijheid. Wij zijn alleen, zonder uitvluchten, wij zijn veroordeeld tot de vrijheid, wij kunnen er niet aan ontsnappen: we hebben niet om het leven gevraagd, en nu we er zijn is er niets of niemand die in onze plaats kan beslissen. We kunnen ons ook niet verschuilen achter onze passies, want die zijn onbetrouwbaar en ook voor onze passies zijn we uiteindelijk verantwoordelijk. De mens moet op elk ogenblik de mens ontdekken, creëren: de mens is zijn eigen toekomst, een toekomst die nergens vooraf gegeven is, ook niet in de hemel.

    Sartre geeft dan het zeer bekende voorbeeld van een jongeman die tijdens de oorlog moet kiezen tussen het onderhouden van zijn moeder of deelnemen aan het verzet: beide zijn waardevolle keuzes, er zijn geen absolute waarden, er is geen enkele moraal die toelaat om voor het ene of het andere te kiezen, niemand kan de jongeman raad geven: hij moet zelf beslissen en er de gevolgen van dragen, wetend dat ook anderen erdoor getroffen zullen worden. Het is niet zo dat men kiest vanuit een bepaald aanvoelen, maar veeleer andersom: we voelen pas als we handelen, het is in het handelen dat de gevoelens gerealiseerd worden: als de jongeman kiest voor zijn moeder, dan zal hij pas dan waarlijk trouwe liefde voelen; kiest hij voor het verzet, pas na de keuze moedige zelfopoffering.

    Zelfs indien men in de wereld aanwijzingen zou zien die onze beslissing kunnen beïnvloeden, dan nog is het aan ons om die autonoom te interpreteren, ze zijn nooit eenduidig en er zijn steeds ook de tegengestelde tekenen.

    De wanhoop of beter de hopeloosheid, désespoir, het sleutelwoord voor het existentialisme betekent niets anders dan dat wij op niets anders rekenen dan op onze eigen wil, binnen de mogelijkheden die elke actie biedt. Er is niets binnen of buiten de wereld, ook geen God, dat ook maar enige invloed kan uitoefenen op het verloop der dingen, dat ook maar iets kan aanpassen aan mijn verlangens. Natuurlijk zijn we afhankelijk van wat anderen doen en van de materiële omstandigheden, dat zijn gegevens die in grote mate onafhankelijk zijn van onze wil. We kunnen ons ook niet baseren op enige vaste menselijke natuur die zich noodzakelijk ontwikkelt, de geschiedenis bewijst dat het alle kanten kan uitgaan, er is geen vaste lijn, geen mogelijkheid tot voorspellen: wie had Hitler kunnen voorspellen, of de Franse revolutie?

    Maar ook dat betekent niet dat men zich niet engageren, zich inzetten samen met anderen om een of ander doel te bereiken dat we belangrijk achten: we moeten wel keuzes maken, want niet kiezen en niet handelen is ook een keuze, zoals duidelijk gebleken is met het Nazisme. Het is een lakse houding die zegt: ik kan het niet, ik weet het niet, laat de anderen het maar zeggen en doen. Het existentialisme staat daar lijnrecht tegenover, want het stelt dat de mens zich slechts realiseert in de actie, in wat hij doet, hij is slechts wat hij doet en voor zover hij iets doet, de mens is zijn leven, en niet al de gemiste kansen waarop hij terugkijkt; de enige liefde is die die we beleven, samen met anderen, niet de vage of hevige gevoelens die we nooit tot uiting brengen. Alle innerlijke twijfels en emoties zijn maar belangrijk in de mate dat ze onze daden voorbereiden en sturen en het is op onze daden dat we afgerekend worden, het is wat we doen dat bepaalt wie en wat we zijn. En dat schrikt natuurlijk mensen af: ze zouden liever hebben dat ze konden zeggen dat we niet anders kunnen handelen dan zoals we handelen, dat alles vastligt, vooraf bepaald is of gedetermineerd door de erfelijkheid. Het existentialisme stelt dat elke mens zelf verantwoordelijk is: een lafaard maakt zichzelf tot lafaard, de held maakt zich tot held, er is altijd een mogelijkheid om ervoor te kiezen om niet laf te zijn maar moedig, heldhaftig.

    Sartre verzet zich ook tegen de aanklacht dat zijn filosofie er een zou zijn van subjectivisme, waarin het individu het enige is dat telt. Hij vertrekt wel degelijk van de individuele waardigheid en verantwoordelijkheid van elke mens, in elke situatie weer opnieuw. Hij verzet zich tegen elk dogmatisme dat het anders zou willen en dat de mens berooft van die fundamentele vrijheid. Er is maar één absolute waarheid: de mens moet zich bewust zijn van zichzelf, zonder tussenpersonen. Dat is trouwens de enige filosofie die de waardigheid van de mens garandeert, die van hem geen voorwerp maakt. Er is ook geen sprake van egoïsme, want het zelfbewustzijn is meteen ook het bewustzijn van de wereld en van de andere. Wat wij zijn, ervaren we in de erkenning en de herkenning door de anderen. Als ik mezelf wil kennen, ben ik daarvoor aangewezen op de anderen. Voor mijn bestaan is de andere net zo belangrijk als mijn zelfbewustzijn. Het is in die intersubjectiviteit dat wij onszelf waarmaken.

    Als we aannemen dat er geen vooraf vastgelegde menselijke natuur is, dat alles telkens opnieuw nog moet gerealiseerd worden in vrijheid, dan moeten we toch vaststellen dat er zoiets is als een condition humaine. Voor de mens is niet alles mogelijk in deze wereld, er zijn beperkingen, er zijn fundamentele gegevenheden voor ons als mens in deze wereld. Daarmee bedoelt Sartre niet de specifieke omstandigheden, want die zijn verschillend in tijd en ruimte, maar de onmogelijkheid van de mens om niet in de wereld te zijn, niet werkzaam aanwezig te zijn, samen met anderen, niet onsterfelijk te zijn. Dat zijn universele gegevens, waarmee ook de vrije mens rekening moet houden. Dat maakt de mensheid tot één geheel, want ik kan mijzelf als gelijke herkennen in elke andere mens, al het fundamenteel menselijke is mij bekend en vertrouwd. En in al de veranderende omstandigheden, waar ook ter wereld, is er de absolute vrijheid van elke mens om keuzes te maken.

    Toch verwijt men het existentialisme dat het subjectief is: als de mens vrij is, elke mens, om om het even wat te doen, dan kan er alleen maar anarchie heersen; het is dan tevens onmogelijk om een oordeel uit te spreken over iemand anders, aangezien er geen vaste normen en waarden zijn; alle daden zijn gratuit, zinloos. Sartre ontkent dat ten stelligste: er is steeds de keuze, ja, maar ik ben ook verplicht van een keuze te maken en dat verhindert elke frivoliteit, elke fantasie. Ik moet keuzes maken tussen verschillende mogelijkheden die zich aanbieden en voor mijn keuzes draag ik een verantwoordelijkheid die mezelf overstijgt. Ook als mijn keuze niet bepaald wordt door een vooraf bepaalde norm, die mij door anderen is opgelegd of voorgehouden, dan nog kan ik niet zomaar kiezen: als mens ben ik een geëngageerd wezen, ik ben bezig mezelf te realiseren in de wereld en mijn keuzes zullen zich situeren binnen dat engagement, rekening houdend met de omstandigheden en de anderen. Zo is het leven van een mens als een kunstwerk, dat gaandeweg gemaakt wordt, niet lukraak of willekeurig, maar ook niet volgens een vooraf vastgelegd plan. Het kan ook niet beoordeeld worden volgens vaste normen, maar enkel op zijn verdiensten, achteraf bekeken.

    Dit geldt ook op het morele vlak. Wij hebben niets aan de verschillende morele systemen die in onze plaats bepalen wat mag en moet: zij bieden geen uitkomst voor de morele keuzen waarvoor wij ons geplaatst zien en verplichten ons zo om zelf onze afwegingen te maken en onze conclusies te trekken. Het blijft toch mogelijk om een oordeel uit te spreken over iemands daden: al zijn er geen vaste normen waarmee we kunnen vergelijken, toch kunnen we vaststellen of een keuze gemaakt is op basis van een vergissing of op basis van waarheid, niet moreel gezien, maar logisch. De mens heeft de vrije keuze, zonder excuses en zonder hulp en dus is elke mens die zich verbergt achter zijn emoties, elke mens die een of andere voorbestemdheid inroept, meteen te kwader trouw. Men kan inderdaad kiezen om zo oneerlijk te zijn, dat is zo, en ik kan over die keuze geen moreel oordeel uitspreken, maar ik kan wel stellen dat het een vergissing is om te kwader trouw te zijn, het is het tegenovergestelde van vrijheid en engagement. Zo is ook het inroepen van normen en waarden die buiten mij om bestaan of in eeuwigheid vastliggen, een blijk van kwade trouw en een negatie van de vrijheid. In het nastreven van onze vrijheid, stellen we vast dat we die enkel kunnen realiseren wanneer ook de vrijheid van de anderen over die vrijheid beschikken. Wie dat principe negeert door zich te verbergen achter drogredenen, is laf; wie de mens als het doel van de schepping stelt en zijn bestaan als noodzakelijk, terwijl mens-zijn noodzakelijk contingent is, vergankelijk, tijdelijk, die mensen noemt Sartre salauds, smeerlappen…

    Het komt erop aan authentiek te zijn, eerlijk met zichzelf en met de anderen, aangezien er geen vaste regels kunnen gevonden worden die gelden in elke omstandigheid; wat in één geval de juiste keuze is, kan voor iemand anders in een andere situatie verkeerd zijn. Maar, zal men opwerpen: dan kies je je waarden zelf! En dat is zo, want er is geen God om ze vast te leggen voor iedereen. Het leven is zinloos op zichzelf, het kan pas zin krijgen in het be-leven, wij moeten er zelf zin aan geven door het te leven, door de keuzes die we maken. En dat maakt het mogelijk om tot een leefbare gemeenschap van mensen te komen. Het existentialisme is wel degelijk een humanisme. De mens treedt voortdurend buiten zichzelf, in de wereld, naar de anderen en realiseert niet alleen zijn eigen leven, maar samen met anderen ook het leven dat zijn persoon overstijgt, het transcendente universum van de menselijke subjectiviteit.

    Het existentialisme is geen atheïsme dat zich zal uitputten in het bewijzen dat God niet bestaat. Zelfs als God zou bestaan, dan verandert dat niets aan de zaak. Sartre zegt erbij: niet dat ik zou geloven dat God bestaat, maar het probleem is niet daarin gelegen: de mens moet zichzelf ontdekken en moet tot de overtuiging komen dat niets of niemand hem kan redden van zichzelf, zelfs niet een eventueel valabel bewijs voor het bestaan van God. In die zin is het existentialisme optimistisch, een doctrine van de daad, en is het te kwader trouw dat de christenen het wanhopig, hopeloos noemen: zij dichten ons slechts hun eigen désespoir toe.



    23-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.voorkamerfibrillatie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op een dag, bijvoorbeeld na een etentje voor de verjaardag van je vrouw, voel je je wat minder goed: een lichte duizeligheid, een zweverig gevoel, je bent wat kortademig, je hart lijkt sneller te slaan, af en toe een slag te missen. Je denkt: ach, het eten is me misvallen, ik kan blijkbaar niet meer zo goed tegen de drank. Je gaat slapen, morgen zal het wel over zijn. Maar de slaap wil niet komen. Je draait en keert, want op je linkerzijde liggen is geen goed idee: je hart gaat ervan bonzen. Dat gaat zo enkele uren door, af en toe sukkel je even in slaap maar enkele minuten later dan ben je weer wakker. Je voelt je pols en merkt dat die inderdaad erg onregelmatig slaat en vrij snel. Je staat op, neemt een paar pijnstillers en iets voor de maag. Je slaapt een paar uur onvast. Na het ontbijt blijft het gevoel en nu weet je zeker dat het niet dat paar glaasjes wijn en dat glas champagne nadien was of het eten dat misvallen is: er is iets met je hart.

    Dan maar naar de dokter, die woont op wandelafstand. Hij meet je bloeddruk, die is normaal maar hij merkt meteen zelf ook dat je polsslag vrij snel is en duidelijk onregelmatig. Dan maar een EKG, een elektrocardiogram, waarbij je hartslag nauwkeurig gemeten wordt en afgedrukt op een strookje papier. Meteen ziet de huisarts dat er een piekje ontbreekt en zijn conclusie is: hartritmestoornis, meer bepaald VKF, voorkamerfibrillatie. Daarbij pompen de bovenste kamers van het hart, de atria (meervoud van atrium, Lat. voor voorkamer), ook wel de boezems genaamd, niet zoals het hoort. Dat pompen wordt geregeld door sinusknopen in je hart, die elektrische stroomstoten geven om de hartspier te doen samentrekken. Als die impulsen niet netjes in het ritme komen, dan gaat de hartspier onregelmatig kloppen en wordt het bloed niet rondgepompt zoals het hoort. Dat geeft de kortademigheid en de duizeligheid.

    En dan beslist de huisarts dat het tijd is om naar het ziekenhuis te gaan, spoedopname. Een ziekenwagen hoeft niet, maar naar huis wandelen mag ook niet: het hart niet belasten. Je krijgt een pilletje om het hartritme wat te verlagen en een speciaal hartaspirientje.

    Met de wagen naar het ziekenhuis, op de passagierszetel, ik rijd niet. De opname verloopt vlekkeloos en snel, de geneesheer-specialist is er meteen bij met wat toelichting en dan zet hij de hele procedure in gang: echo-onderzoek en röntgenfoto van de borstkast, bloedonderzoek, aan de monitor voor alle vitale functies, waarbij de onregelmatige hartslag duidelijk te zien is. Even later is het tijd voor de behandeling: het hartritme herstellen. Dat kan op twee manieren: chemisch of elektrisch. Men begint met een indrukwekkende injectiespuit, die via je infuus in je arm gaat. De jonge specialist en de verpleegster kijken gespannen naar de hartmonitor maar knikken dan gezamenlijk neen, neen, helaas. De dokter begint me uit te leggen dat sommige mensen niet reageren op de ingespoten stof. Er is een alternatief: met een (kleine!) elektrische stroomstoot het hart even doen opschrikken zodat het weer in de pas loopt. Maar al tijdens zijn uitleg onderbreekt hij zichzelf: vergeet maar wat ik je vertelde over die elektrische schok: het ingespoten product werkt toch, het had alleen wat meer tijd nodig, kijk eens hoe mooi het ritme nu is, prachtig, wat een goed product toch! Iedereen tevreden, ik niet in het minst. Ik blijf alleen achter in de kamer, verpleging en dokter hebben nog ander werk, ze gaan kijken of mijn kamer al klaar is.

    Nog even een complicatie: ik krijg een appelflauwte, ik draai weg, ik zie dubbel, dan niets meer, lichtvlekken voor mijn ogen en dan een heldere uiterst duidelijke foto van mijn hersenen, in bovenaanzicht, vreemd. Ik probeer de aandacht van de verpleging te trekken, maar er blijkt geen belletje te zijn in de behandelingskamer, duidelijk een structurele miskleun. Het duurt even voor ze mijn akelig roepen horen, maar dan is iedereen weer daar, voeten omhoog en stilaan zie ik de wereld weer zoals hij (waarschijnlijk) is: een plotse val van de bloeddruk, maar dat komt vanzelf weer goed, niets aan de hand.

    Even later lig ik op mijn kamer, met kabels en buisjes verbonden aan monitoren en infuus, de wonderen van de moderne techniek en onze onvolprezen medische verzorgingsinstellingen. Lut, mijn vrouw arriveert ook en is duidelijk opgelucht als ze ziet dat ik in goede handen ben en ook aan de beterhand. Ik moet nog een nacht en een dag onder controle blijven, maar dat is alleen voor de zekerheid, die van mij en die van de dokters. We praten wat, dan gaat Lut naar huis. Ik krijg wat te eten, nog een spuitje, een pilletje. Het hartritme blijft mooi, het ritme is ook niet te hoog, de bloeddruk gaat wat op en neer, maar binnen aanvaardbare grenzen.

    Ik lees wat, luister naar Beethovens strijkkwartetten op de draagbare Cd-speler die we meegebracht hebben, ik kijk naar het nieuws om zeven uur, dan verdiep ik me weer in het laatste boek van Steven Pinker: The Stuff of Thought en dat kost me geen moeite. Ik noteer enkele gedachten. Stilaan wordt het donker, ik maak me klaar voor de nacht. Die is onrustig, met al die snoeren en darmpjes en rond zes uur staat de verpleging al klaar om nog eens bloed te nemen, een spuitje te geven, een pilletje. Wat later meldt de verpleging dat ik die dag nog naar huis mag, ik mag me douchen, het ontbijt wordt gebracht en even later komen de dokters samen met de verpleging op hun ronde. Ik krijg nog enige toelichting en dan is het (te lang) wachten op de ontslagbrief, de dokter heeft andere prioriteiten, begrijpelijk. Rond 17 uur rijden we huiswaarts.

    Dat is het dan. Ik ben nu hartpatiënt. Het valt al bij al heel goed mee, zeker: het had veel ernstiger kunnen zijn. Dit soort hartritmestoornis komt voor bij 1 tot 2% van de mensen onder de 65 jaar, maar bij 15% boven de 65. Meestal slaagt men erin het ritme te herstellen zoals hierboven beschreven. Met medicatie, bètablokkers en hartaspirine onderhoudt men het ritme.

    In mijn geval heeft men ook een lichte functievermindering vastgesteld van de linker hartkamer, dat wil dus zeggen dat het hart wat beschadigd is. Over een maand zal men dat opnieuw nakijken, het is mogelijk dat het hart zich herstelt en dan ben ik weer (bijna) zo goed als nieuw; in het andere geval zal men nog wat onderzoeken doen en zal de medicatie blijvend moeten genomen worden.

    Gisterenavond nog heb ik mijn beide zonen een mailtje gestuurd met het medische nieuws. Vandaag schrijf ik deze blog. Het is een manier om precies te weten wat er aan de hand was: je zoekt wat op internet, probeert het te verstaan en dan mee te delen, wellicht zijn er lezers die het al meegemaakt hebben, de anderen kunnen er iets van opsteken. Het is ook een kans om de gebeurtenissen voor jezelf te verwerken, want het laat je toch niet ongemoeid, er was nooit paniek maar je bent er toch ook niet helemaal gerust in: je hebt maar één hart en als daarmee iets verkeerd gaat, is het vaak ernstig. Je ziet allerlei doemscenario’s voor je, zo is een mens nu eenmaal.

    Ik zal mijn leven wat moeten aanpassen. Geen alcohol meer, en ik dronk zo graag een glas Rioja bij het avondeten… Geen koffie meer, maar dat zal me gemakkelijker vallen, want sinds ik minder suiker moest gaan gebruiken smaakt die ene koffie me niet meer. Opletten met het eten: vet, zout, suiker, cholesterol, maar dat deed ik al een beetje. Wat meer bewegen…

    Zo, dat was het. Ik heb een beetje het gevoel, om het met een cliché te zeggen, dat dit de eerste dag is van de rest van mijn leven. Niet dat het voorheen zo vanzelfsprekend was, mijn omgeving en mijn lezers weten wel beter. Maar ik ben me nog veel meer en duidelijker dan vroeger bewust van de eindigheid van het leven en van de kwetsbaarheid van dat prachtige lichaam dat wij mensen hebben, zeker nu ik zo manifest ouder aan het worden ben: prostaatoperatie, hartritmestoornis…

    Ik ben blij dat ik hier de gelegenheid heb om deze ervaring met jullie te delen.

    Tot een volgende keer, dan zijn we weer in ons gewone doen. Of toch bijna.

    Karel



    20-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tijd
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Tijd is enkel merkbaar, men wordt er zich pas van bewust wanneer hij onderbroken wordt door een gebeurtenis: het rinkelen van een bel…

    De mens is zich bewust geworden van het voortschrijden van de tijd door de zichtbare natuurverschijnselen. Het meest evidente daarvan is de afwisseling van dag en nacht, het opgaan en ondergaan van de zon. Die wisseling is voor de mens gekenmerkt door de afwisseling van wakker zijn en slapen. Maar er zijn variabelen in het spel. Hoelang je slaapt verschilt soms wel heel erg van de ene nacht tot de andere. En de dagen worden korter en lengen. Op zijn kortst is een dag zo’n acht uur lang, op zijn langst ongeveer zestien uur. En omgekeerd voor de nacht, natuurlijk. Zelfs zonder dat men dat kon meten, merkte men dat er een groot verschil was.

    De seizoenen vormen een andere indeling van de tijd. Het bijzondere eraan is dat ze terugkomen: op elke winter volgt een lente. Er is dus een cyclus die langer is dan een dag, namelijk de tijd nodig om door de vier seizoenen te gaan, dus een jaar. Toen men ging tellen hoeveel dagen het duurde voor het weer lente werd, bijvoorbeeld, kwam men tot 365 dagen, of toch ongeveer. Dat blijkt de tijd te zijn die de aarde nodig heeft om een keer rond de zon te draaien, maar dat hadden we pas later door.

    Er is ook nog een andere cyclus. De maan is een bijna even opvallend natuurverschijnsel. Maar wat ze precies doet is minder duidelijk. Soms zie je ze niet, omdat er bewolking is, dan is het alsof ze er niet is. Dat is anders dan bij de zon: zelfs als er wolken zijn, weet je dat het dag is en geen nacht, toch in onze streken. De maan kent ook gedaantewisselingen: soms is ze rond, dan lijkt ze te krimpen tot helemaal niets meer en dan begint ze weer te groeien. Bij een beetje aandachtige waarneming zal zelfs de primitiefste mens daarin een regelmaat ontdekken: 29 dagen, of daaromtrent. Dat is de cyclus van de maan. Het is de tijd die de maan nodig heeft om één keer rond de aarde te draaien, dat ontdekte men ook veel later.

    En dan wordt het moeilijk. Je kan het jaar indelen in maan-den, dus periodes van 29 dagen, de tijd tussen de momenten waarop het volle maan is, bijvoorbeeld. In een jaar heb je dan 12 keer 29 of 348 dagen. Maar als je de dagen telt tussen twee keer volle zomer, dan had je 365 dagen. Een verschil dus van liefst 17 dagen. Je kan je daar niets van aantrekken, maar in de loop van onze geschiedenis hebben we dat wel gedaan. We hebben koortsachtig naar middelen gezocht om enerzijds die twee cycli, van de zon en van de maan, zo nauwkeurig mogelijk te meten, en anderzijds hebben we die twee meetsystemen proberen koppelen aan elkaar, dus een systeem waarin het aantal maanden precies past in een jaar. Dat worden dan rare maan-den, want ze komen natuurlijk niet meer overeen met de maancyclus. We houden dus enkel het idee van een periode van ongeveer 29 dagen over. Ongeveer, want we hebben er van 28, 29, 30 en 31 dagen. En die van 29 komen maar af en toe voor, in een schrikkeljaar, dus om de vier jaar en nog een aantal keer om de zoveel jaar. We kennen een middeltje om te weten hoeveel dagen er in een bepaalde maand zijn: je telt de knoken en de dalen ertussen van je gebalde vuisten: 31, 30 (maar dat is februari, en iedereen weet dat er dan maar 28 zijn), 31… en als je bij juli komt, dan is je ene vuist op, en je begint augustus weer op een knook, dus weer 31, en dan weer verder.

    En dan hadden we blijkbaar nog behoefte aan een kortere periode. Dat werd de week, zeven dagen. Het lijkt waarschijnlijk dat we dat aantal gehaald hebben uit het delen van de maandcyclus van 29 dagen in vier gelijke stukken. Maar het is een afspraak, er is geen cyclus van hemellichamen of zo die eraan beantwoordt. Toch komt de week zowat overal voor, ook bij primitieve volkeren. Maar als je wil weten welke dag het is, dan moet je ze tellen, en die telling bijhouden, zoals een gevangene in een cel. Dan heb je een kalender. De jaarwisseling kon je nog meten, door bijvoorbeeld een gebouw neer te zetten dat het zonnelicht op de middag laat schijnen op een gemarkeerde plaats, en als het de volgende zomer weer op die plaats schijnt, zoals in Stonehenge, dan heb je midzomer, dan is er weer een jaar voorbij. Maar weken breng je zelf aan: je benoemt de dagen, en als je begint bij zondag dan ben je zes dagen verder weer bij de zevende, en dan is het weer zondag. Die weekcyclus trekt zich dan weer niets aan van de maancyclus, want daar zijn 29 dagen in, en geen 28, dus…

    Het maken van kalenders en almanakken was dus een drukke en zinvolle bezigheid.

    Een andere was het maken van uurwerken. De slimste van de mensen zijn al vrij snel gaan zoeken naar manieren om de dag in te delen in regelmatige stukken. De beste manier was inderdaad te werken met uren van een vaste omvang, en niet wisselend met de seizoenen. Dat is gemakkelijker om afspraken te maken. Eens die afspraak er was, was het zoeken naar een mechanisch middel om de periode tussen twee middagen in te delen, te meten. Een opbrandende kaars waar je streepjes op trekt op vaste afstanden is een manier, een olielamp waarbij je het opbranden van de olie meet een andere, water dat uit een vat loopt... Maar dat is allemaal omslachtig en duur. Op zeker moment heeft iemand eraan gedacht om de slingerbeweging te gebruiken. Dat lijkt een vrij regelmatige beweging, links, rechts, links, rechts… Maar zo’n slinger valt na een tijdje stil als je hem geen duwtje geeft. Dat duwtje krijgt hij als je een slinger gaat combineren met een kracht, bijvoorbeeld een gewicht aan een koord dat om een as gewonden is, of nog beter: een veer die je kan opwinden. Dan heb je een uurwerk, en als je een paar eeuwen heel hard werkt, dan heb je een goed uurwerk.

    Zo kregen we dus het jaar, de maand, de week, de dag, het uur, de minuut, de seconde.

    Vandaag de dag staan we er niet meer bij stil, we kijken gewoon op een van de ontelbare toestellen die we hebben en die ons alles in detail vertellen: het jaar, de maand, de dag, het uur, zelfs de maanfase. Die toestellen werken autonoom en moeten af en toe bijgesteld worden omdat ze niet alles onthouden of niet helemaal ‘juist’ lopen. Ofwel worden ze op afstand bediend, zoals radiogestuurde klokken en uurwerken, zelfs polshorloges, die hun signaal toegestuurd krijgen van een centrale atoomklok, die uiterst juist loopt, en dus lopen ook haar ‘slaafjes’ volstrekt juist tot op de seconde, zonder dat je er iets moet aan doen, zomertijd of niet, schrikkeljaar of niet. We hebben al dat reken- en telwerk toevertrouwd aan machines, en die stellen hun kennis ter beschikking van iedereen, voor een prikje. Het is een luxe die men zich zelfs enkele jaren geleden onmogelijk kon voorstellen.

    Denk er eens aan als je nog eens vraagt: hoe laat is het?


    18-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Damasio Looking for Spinoza
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het zal sommige lezers niet ontgaan zijn dat ik recentelijk (niet: recent, dat is een bijvoeglijk naamwoord en hier hoort het bijwoord) enige belangstelling heb ontwikkeld voor Spinoza, klik hier voor een korte inleiding: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=454 .

    Ik besprak ook zijn bekende ‘definitie’ van de liefde: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=73675 .

    De naam van Spinoza duikt inderdaad steeds vaker op en niet met de banbliksems die tijdens zijn leven en in de daaropvolgende halve eeuw of zo gebruikelijk waren, maar met veel ontzag en niet vanwege de minsten: filosofen zoals Jacobi, Novalis, Lessing en ook Hegel, maar ook Goethe, Coleridge, Wordsworth, Shelley, Tennyson, George Eliot; belangrijke wetenschappers als Wundt, von Helmholtz , Claude Bernard, J. Müller; Freud vernoemt Spinoza nooit in zijn werk, maar in zijn briefwisseling erkent hij de belangrijke invloed die hij onderging en probeert hij de afwezigheid van elke verwijzing te verontschuldigen door op te merken dat hij over Spinoza niets kon zeggen dat al niet (beter) gezegd was, een beetje flauw toch; Lacan was eerlijker en vergeleek de weerstand tegen zijn eigen werk met de veroordeling die Spinoza opliep. Maar het is vooral het getuigenis van Einstein dat opvalt; hij prijst Spinoza uitvoerig en op de vraag of hij, Einstein, in God geloofde antwoordde hij steevast: ja, in de God van Spinoza. Ik vermeldde ook al de intense belangstelling en affiniteit van André Comte-Sponville.

    Maar het was een referentie naar een boek van Antonio Damasio die me ertoe bracht om zelf ook meer te gaan lezen over Spinoza. Ik vond namelijk een Nederlandse vertaling van Damasio’s boek: ‘Het gelijk van Spinoza’ in de Leuvense stadsbibliotheek, maar legde het opzij tot ik de twee eerder verschenen werken van Damasio had gelezen: Het ongelijk van Descartes
    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=8675 en Ik voel dus ik ben http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=85032 . Toen dat achter de rug was, ben ik eindelijk begonnen aan Looking for Spinoza. Joy, Sorrow and the Feeling Brain, 356 pp., 2003, verkrijgbaar bij elke goede boekhandelaar dus ook Club/Proxis, waar je ook de Nederlandse vertaling vindt. De Engelse versie is netjes uitgegeven, ook als paperback, in een goed leesbare letter en op wat beter papier. Dit is ongetwijfeld het meest interessante boek van Damasio. Voortbouwend op zijn vroegere werken komt hij nu tot de conclusies en syntheses die daarin voorgespiegeld waren. Het ontbreekt hier zeker niet aan zijn bekende wetenschappelijke argumenten en schitterende voorbeelden uit zijn praktijk als neuroloog, maar er zijn verscheidene hoofdstukken waarin hij zich heel duidelijk uitspreekt, aan de hand van sterk geformuleerde hypotheses, over fundamentele vragen voor de wetenschap, de filosofie, de mens en de maatschappij.

    Herhaaldelijk verwijst hij daarbij naar Spinoza en naar zijn eigen zoektocht naar diens gedachten en biografie, waarvan hij de resultaten als een rode draad (klik even hier als je wil weten waar de uitdrukking vandaan komt:
    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=179 ) door dit werk laat lopen. Dit is zonder enige twijfel het meest toegankelijke werk van Damasio voor ons, leken en ik meen dat het zo goed als verplichte lectuur is voor eenieder die de stand van de wetenschap en de filosofie wil weten in fundamentele kwesties als de werking van het menselijk brein, het ontstaan en de werking van bewustzijn en gevoelens, de ‘body and soul’-discussie om er maar enkele te noemen. Het is een overtuigend pleidooi voor een geïntegreerde benadering vanuit een eenheidsvisie op de mens als een onverbrekelijke eenheid van lichaam en ‘geest’ (voor een overzicht van deze terminologie klik je hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=464 ). Nog nooit is bij mijn weten op een zodanig magistrale en heldere manier overtuigend aangetoond hoe elke onnatuurlijke scheiding tussen die beide aspecten de menselijke realiteit onrecht aandoet. Hier wordt met brio de eenheid hersteld die sinds de mens begon na te denken steeds opnieuw in ’t gedrang is gekomen in filosofie, theologie, psychologie en ook in het maatschappelijk en politiek debat. Het is een verademing!

    Besluiten wil ik, voor je naar de winkel of de bibliotheek holt om je alles van Damasio aan te schaffen (wacht nog even voor je iets van Spinoza zelf koopt, dat is een hardere noot om kraken), met een heerlijk gedicht dat Voltaire (1694-1778) zelf schreef over Spinoza, met mijn werkvertaling:

    Alors un petit juif, au long nez, au teint blême,
    Pauvre, mais satisfait, pensif et retiré,
    Esprit subtil et creux, moins lu que célébré
    Caché sous le manteau de Descartes, son maître,
    Marchant à pas comptés, s’approche du grand être:
    Pardonnez-moi, dit-il, en lui parlant tout bas,
    Mais je pense, entre nous, que vous n’existez pas.

    Toen kwam er een joodje met een lange neus, bleek gelaat
    Arm maar tevreden, bedachtzaam, desolaat
    Subtiel van geest, op het lege af, meer geroemd dan gelezen
    Verstopt onder de mantel van Descartes, zijn meester
    En stapte met gemeten schreden naar het grote Wezen
    Excuseer zei hij met nauwelijks hoorbaar gefluister
    Maar ik denk, onder ons gezegd, dat u niet bestaat...



    16-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zevenslapers
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Heb je al gehoord van de zeven, de zeven
    Heb je al gehoord van de… zevenslapers?

    Ik las het vreemd verhaal van de zevenslapers heel lang geleden, toen de dieren nog spraken, in een of ander sprookjesboek. Maar het is een heel oud verhaal, geen sprookje van Moeder de Gans, die we voor het eerst terugvinden in de ondertitel van het beroemde sprookjesboek van Charles Perrault uit 1697 en waarin deze sindsdien alom bekende titels voorkomen:

    La Belle au bois dormant: Doornroosje
    Le Petit Chaperon rouge: Roodkapje
    La Barbe bleue: Blauwbaard
    Le Maître chat ou le Chat botté: de gelaarsde kat
    Les Fées: de twee dochters van de weduwe
    Cendrillon ou la petite pantoufle de verre: Assepoester
    Riquet à la houppe: letterlijk: Kuifje!
    Le Petit Poucet: Klein Duimpje

    Later werden er nog drie titels aan toegevoegd, die al eerder gepubliceerd waren:

    La Marquise de Salusses ou la Patience de Griselidis (1691): een prins stelt zijn geliefd herderinnetje danig op de proef voor hij haar naast zich op de troon wil
    Les Souhaits ridicules (1693): de drie wensen van een houthakker
    Peau d'Âne (1694): Ezelsvel.

    Maar dit terzijde. We hadden het over de Zevenslapers en deze legende, want dat is het, gaat terug tot vóór het jaar 500! En de gebeurtenissen waarover het gaat, zouden zich nog veel vroeger afgespeeld hebben, namelijk onder keizer Decius, die stierf in juni 251 en die een felle christenenvervolging op zijn naam heeft: de christenen werden onder meer schuldig geacht aan het uitbreken van de pest, die op haar hoogtepunt 5.000 doden per dag kostte in Rome alleen al.

    Zeven, of oorspronkelijk acht, maar dat is geen ‘heilig’ getal, zeven christelijke jongelui dus ontvluchtten de vervolging van keizer Decius (of de pest?) en verborgen zich in een spelonk nabij Efeze, in Klein-Azië, nu Turkije. Daar werden ze slapend aangetroffen en prompt ingemetseld. Enkele vrienden slaagden erin een document in de grot mee te laten inmetselen waarin opgetekend stond wat er gebeurd was. Onder keizer Theodosius II ‘de Kalligraaf’, die stierf in 450, werden ze weer wakker toen arbeiders de stenen van de muur die de grot afsloot weghaalden om er een ander gebouw mee op te trekken, een slechte gewoonte die geleid heeft tot de sloop van heel wat klassieke bouwwerken. Een van de ontwaakte jongelui ging in de stad een brood kopen en betaalde met een munt die 200 jaar oud was en zou kwam het verhaal uit. De jongelui prezen God en beleden hun geloof in de verrijzenis en sliepen weer in, volgens anderen stierven ze.

    Mogelijks is er een grond van waarheid in dit verhaal. Misschien werden er inderdaad enkele christenen ingemetseld, dat was toen een gangbare martelpraktijk en dat is het ook nog heel lang gebleven, ook Edgar Allan Poe heeft daarover een verhaal: Het vat Amontillado. Het is niet ondenkbaar dat de lichamen in de afgesloten ruimte geruime tijd intact bleven, gemummificeerd door de lucht. Het ontdekken van dergelijke lichamen in een grot kan de oorsprong geweest zijn voor de legende, waarin dan later allerlei andere elementen werden verweven. Een van de leukste (nu ja, niet voor de betrokkene, natuurlijk) is dat er ook een hond mee ingemetseld was.

    Op de plaats van de grot werd een kerk opgetrokken en het werd een populair bedevaartsoord. Meteen verspreidde de legende zich vanuit Syrië in allerlei geschriften over de hele westerse wereld, onder meer bij Jaqob van Sarug (ca. 500), Gregorius van Tours (+594) en de Legenda Aurea, de razend populaire compilatie van heiligenverhalen uit 1250 van Jacobus de Voragine, volgens sommigen het bekendste boek uit de Middeleeuwen. Er is zelfs een versie in de Koran (18de Soera, verzen 9-31). De Engelse koning Edward de Belijder (+1066), die in 1161 heilig verklaard werd en die nog altijd de patroon is van de Windsors, zag hen in een visioen nogmaals ontwaken en luisterde naar hun onheilsvoorspellingen, een beetje zoals die van Fatima. Sindsdien zegt men dat als zij zich omdraaien in hun graf, er kwalijke dingen te gebeuren staan.

    De legende werd heel actueel tijdens de kruistochten en verspreidde zich over heel de bekende wereld. Er zijn afbeeldingen in talloze geschriften en op kerkmuren, tot in Moskou, en in vele Turkse en Perzische miniaturen verschijnt de Koran-versie.

    Het is wat vreemd dat dergelijke verhalen, die eeuwen lang heel populair waren in de hele wereld en behoren tot het algemeen menselijk cultuurpatrimonium, op vrij korte tijd totaal in de vergetelheid geraakt zijn. Ongetwijfeld zijn ze mee ten onder gegaan in die verschillende letterlijke en figuurlijke beeldenstormen die het christendom heeft meegemaakt en waarin komaf werd gemaakt met al te fantastische volksverhalen en legenden zonder veel historische grond. Vanuit religieus oogpunt kan men dat als een sanatio in radice zien, een grote kuis die na eeuwen van volksdevotie wel eens hard nodig was indien men de kern van het geloof wou vrijwaren in een totaal veranderde wereld. Gezien vanuit de cultuurgeschiedenis moeten we het echter veeleer jammer vinden dat de zeven heilige kinderen, zoals ze heten in de Orthodoxe Kerk, met het vuile badwater weggegooid worden.

    Vandaar deze korte herneming van dit zo goed als verdwenen cultuurthema, dat zoveel sporen heeft nagelaten tot op onze dagen, bijvoorbeeld in recente verhalen van ongeneeslijk zieke rijke mensen die zich laten invriezen in de hoop ooit weer tot leven te komen in een tijd dat er een geneesmiddel is voor hun ziekte.

    Hoop doet evenwel niet altijd leven, vrees ik.


    14-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.sub rosa
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Deze tekst verscheen een hele tijd geleden in mijn Kroniek. Naar aanleiding van een commentaar van een vriendelijke lezer herlas ik hem zelf ook nog eens en ik vind het de moeite om hem hierbij nog eens naar de voorgrond te brengen. Ook voor jou kan het interessant zijn om hem eens te herlezen, het was al bij al een vrij stevige brok; en wie hem toen heeft gemist, krijgt hierbij een nieuwe kans aangeboden. Hier gaan we.

    De aanleiding voor deze etymologische verkenning is een hint (een Engels woord, dat Shakespeare voor het eerst gebruikte voor: een aanwijzing, een allusie) van mijn oudste zoon Dirk, die (gisteren) jarig was. Hij is classicus en wou weten waar de uitdrukking sub rosa vandaan komt. Zoals wel meer gebeurt, zette me dat op een pad met vele omwegen, valse sporen en doodlopende straatjes. Ik hoop dat je me ‘even’ wil vergezellen.

     

    De uitdrukking sub rosa komt in het Engels in 1654 voor. Volgens F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden. W.J. Thieme & Cie, Zutphen 1923-1925 (vierde druk), die je naast talrijke andere nuttige bronnen kan raadplegen op de website http://www.dbnl.org/ vinden we de uitdrukking in het Nederlands in de 16de eeuw. Ik citeer:

     

    1956. Onder de roos,

    d.w.z. in het geheim; vertaling van het lat. sub rosa, eene sedert de 16de eeuw bekende uitdrukking, die we lezen bij Kiliaen: Onder de roose, sub rosa dictum aut factum, dicitur, quod silentii fide stipulata inter lepidos sodales sit aut dicitur; Goedthals, 127: tis onder die roosen gheseyt; Campen, 122: tis onder die Reese; Marnix, Byenc. 125 v; Kluchtspel II, 92; Lichte Wigger, 3 r: Magme niet wat praten? t' is onder de roos hier; in Sweerts' Koddige en Ernstige Opschriften II, 117: Rontom een geschilderde roos boven een tafel:

     Al wat hier onder de roos geschiet

     Laat dat aldaar, en meld het niet.

    Dat de roos het zinnebeeld der stilzwijgendheid is geworden, moet hieraan worden toegeschreven, dat Harpocrates (de Egyptische god Heros), de god der stilzwijgendheid, van Cupido eene roos ontving, om hem te bewegen de minnarijen van Venus niet te verklappen1):

     Est rosa flos Veneris, cuius quo furta laterent

     Harpocrati matris dona dicavit Amor.

     Inde rosam mensis hospes suspendit amicis,

     Convivae ut sub ea dicta tacenda sciant.

    Vandaar dat de roos prijkte aan de zoldering van feestzalen, of zooals De Brune, Wetst. I, 254 mededeelt ‘in plaatzen van genucht aan den balk geschildert (werd), om de gasten daar deur in te scherpen dat zy de bedreve vrolikheden in stilswijgentheid (moesten) begraven’. Zie verder C. Wildsch. II, 150; Br. v. B. Wolff, 117; Nkr. VII, 26 April, p. 3; Noord en Zuid XIV, 216-219; Navorscher IV, 149; Schrader, 326-327 en Grimm VIII, 1179-1180; hd. unter der Rose; eng. under the rose.

    Catul. 72; Varro de L.L. 5, 57; Plut. de Is. 68; Kil. 540.

     

    De twee Latijnse citaten zijn te vinden bij Kiliaen, d.i. Cornelis van Kiel, 1528-1607, corrector aan de beroemde drukkerij van Plantijn te Antwerpen 1558, schrijver van het eerste Nederlands woordenboek met vertaling der woorden in het Latijn en Frans, 1574; herdrukt 1588, '99 enz. Ik citeer hem integraal, eveneens uit de dbnl, en vertaal naar best vermogen:

     

    Roose.

    Rosa. ger. rosen: sax. rose: gal. rose: ital. rosa: hisp. rosa: ang. rose Onder de roose. Sub rosa dictum aut factum dicitur, quod silentij fide stipulata inter lepidos sodales fit aut dicitur: vnde passim in caenaculis rosa lacunaribus supra mensae verticem affixa conspicitur, quo quisque sit memor silentij: qui quidem mos inde receptus est, quòd rosa Veneri sit dicata, &. Est Rosa flos Veneris, cuius quò furta laterent, Harpocrati matris dona dicauit amor. Inde rosam mensis hospes suspendit amicis, conuiuae ut sub ea dicta tacenda sciant.

     

    Onder de roos gezegd of gedaan; dit wordt gezegd van wat gebeurt of gezegd wordt onder goede vrienden onder vertrouwelijk beding van stilzwijgendheid; vandaar dat men hier en daar aan de zoldering van gelagzalen boven de kop van de tafel een roos bevestigd ziet, zodat elkeen zich de zwijgplicht zou indachtig zijn. Dit gebruik zou hierop teruggaan, dat de roos aan Venus zou gewijd zijn en dat de roos de bloem van Venus is; toen haar heimelijke overspelige liefde dreigde bekend te raken gaf Amor de roos aan Harpocrates als een geschenk van zijn moeder. Vandaar dat een gastheer een roos boven de tafel hangt als hij vrienden ontvangt, zodat de gasten weten dat over wat daaronder gezegd is, gezwegen wordt.

     

    Mooi verhaal. Catullus’ carmen 72 gaat niet daarover, maar in carmen 74 noemt hij een bedrogen echtgenoot een Harpocrates en in 102 vergelijkt hij zich met Harpocrates omdat hij over wat zijn trouwe vrienden hem vertrouwelijk meedeelden, het zwijgen zal bewaren. De tekst van Varro is een heel korte verwijzing naar Harpocrates als een soort van verpersoonlijking van het zwijgen, de ‘god’ van het zwijgen. Een van de emblemen van Erasmus, Silentium, herneemt dit thema, mét verwijzing naar Harpocrates.

     

    http://www.gutenberg.org/files/17451/17451-h/images/fig105.png

     

    Waar komt die ‘god’ vandaan? Dat is pas een leuk verhaal… Het begint allemaal in de Egyptische mythologie. Horus is de zoon van Isis (zo zegt ook de Plutarchus-referentie) en Osiris. Als volwassene is hij de zonnegod, die elke dag opkomt en de nacht verjaagt. Als opkomende zon is hij een kind en draagt dan de naam van heru pa khered, of "Horus het kind", de jonge Horus. Let op de hiëroglief voor kind aan het einde (zie foto). Het is namelijk dit symbool, een kind met zijn vinger of duim in de mond, dat in Egypte en later ook in Griekenland en in Rome, een enorme verspreiding zou kennen, onder de naam Harpocrates, een verbastering van heru pa khered. Hij werd de god van de vruchtbaarheid, de liefde en de wijn en zowat alle goede dingen, vaak afgebeeld rijdend op een gans of zittend op een hoorn des overvloeds, maar nog veel andere attributen en heel vaak ook op de schoot van zijn moeder, Isis, die hem de borst geeft, tiens, tiens, waar hebben we dat nog gezien?

     

    Dit Egyptisch onmiskenbaar symbool voor een kind, namelijk een persoon met een vinger of duim in de mond, krijgt bij de Romeinen de vinger áán of op de mond, een oeroud teken voor zwijgen. Als Harpocrates is hij dan de Romeinse god van het stilzwijgen, met enkele verwijzingen in de klassieke literatuur, zoals Catullus en Ovidius, en later ook tot bij Erasmus. Gek eigenlijk dat bij die cross-culturele beweging een symbool voor het kind-zijn foutief vertaald is als een symbool voor het zwijgen en de zwijgplicht.

     

    Afbeeldingen van kinderen zijn in alle culturen populair, ook vandaag nog, kijk maar eens naar al de poppen die we in huis hebben. Je kon dus ook in de oudheid al praktisch in elk huis een goedkoop terracotta beeldje vinden van Harpocrates, er zijn er vrij veel teruggevonden in alle gebieden die de Romeinen ooit ‘bevrijd’ hebben. Soms hebben ze een zeer uitgesproken, zeg maar uitgestoken fallus ofte penis, in Leiden staat er zo een beeldje in het museum waarbij het geslacht van Hapocrates gedragen wordt door maar liefst vier personen.

     

    Het ziet er naar uit dat er al in de oudheid een vermenging gebeurd is tussen Cupido en Harpocrates. De jonge Horus met de vinger in de mond werd een Cupido met de vinger op de lippen.

     

    Daarmee zitten we in de buurt van het zwijgen, dat sub rosa oplegt, maar geen stap dichter bij onze roos…

     

    De roos was al in de oudheid bekend en geliefd; in Rome was de roos echt een rage (van het Latijnse rabies, razernij), een hype (een modegril als resultaat van reclame en media-aandacht, mogelijke bronnen zijn het Griekse hyper, erover, zoals we vandaag zeggen, maar ook de Engelse woorden hyperbole, overdrijving; hypochondria, een vorm van waanzin en obsessieve depressie; hypodermic needle, een spuit voor drugs). Rozen waren onder meer voor hun geur zo geliefd en dat men toen iets nodig had om de stadsgeur en die van zijn medeburgers enigszins draaglijk te maken, ligt voor de hand; het gebruik zou nog heel lang meegaan, denk maar aan onze potpourri van gedroogde bloemen.

     

    Het is helemaal niet duidelijk dat de roos toen al een symbool was voor alles wat met de liefde te maken had. Deci(m)us Magnus Ausonius (° Burdigala (Bordeaux) ± 310 – † aldaar 393) noemt men vaak als de auteur van een idylle, de rosis nascentibus (over het ontluiken van de rozen), maar ook Vergilius, die driehonderd jaar eerder leefde wordt al eens genoemd, al staat de tekst slechts als ‘betwist’ in zijn bibliografie; laten we maar zeggen dat het een werk is van een onbekende ‘meester’, waarschijnlijk in de laat-klassieke periode. Het is wellicht de eerste en een van de zeldzame aanduidingen in de laatklassieke literatuur van een specifieke band tussen de roos en Venus. Die connectie vinden we in het (zeer) postklassieke en middeleeuwse Latijn wel vaker terug, onder meer bij Walter Map, fl. 1160–1196, † c. 1208–1210), een Welsh hoofs schrijver aan het Engelse hof, in zijn werk De nugis curialum, ‘over hoofse beuzelarijen’, waarin hij in een discussie over het huwelijk zegt: Hiis fidem habere decet, quia cum omni ueritate locuntur; hii sciunt ut placet dileccio et pungit dilectum; hii norunt quod flos Veneris rosa est, quia sub eius purpura multi latent aculei.

    Ik vertaal enkel wat vetjes staat: zij weten dat de bloem van Venus de roos is. Een duidelijke echo hiervan vinden we in het Kiliaen-citaat: est rosa flos Veneris.

     

    We zitten hier dus volop in de Middeleeuwen en dit is ook wat ik na twee dagen van zoeken in allerlei bronnen, op internet en in mijn naslagwerken meen te mogen stellen: de uitdrukking sub rosa is ‘recent’, in de zin van: niet uit de oudheid. Ze komt in geen enkel ‘klassiek’ woordenboek voor, in geen enkele klassieke tekst staat ze vermeld. Ook de roos als symbool van Venus is van veel latere datum en moet vrijwel zeker ten vroegste gesitueerd worden in de context van de hoofse literatuur, met als hoogtepunt natuurlijk Le Roman de la Rose van 1230. Van toen af was er geen ontkomen meer aan, het was een staande uitdrukking geworden, een cliché: de rode roos staat voor de liefde, meer bepaald de passionele liefde tussen man en vrouw. Dat is ook vandaag nog zo: rode rozen geef je in principe niet aan je oom, tenzij…

     

    Op het web vind je talloze teksten, waarvan de meeste van elkaar zonder scrupules (verkleinwoord of diminutief van L. scrupus, een scherpe steen, vandaar iets dat hindert, iets kleins maar hinderlijk) afgeschreven zijn, waarin men het gebruik van de roos als een aansporing tot zwijgen terugvoert naar de klassieke oudheid. Daarvoor is er echter geen enkel bewijs, geen enkel.

     

    In het Engels vinden we sub rosa voor het eerst onder Henry VIII, in een verordening van 1546. Het moet toen wel al een vaste uitdrukking geweest zijn. Van dan af zien we ze overal opduiken, ook bij Kiliaen in 1574, wellicht de vroegste vermelding in het Nederlands.

     

    Ik weet dat er in dit verhaal een missing link is. Ik heb herhaaldelijk referenties gevonden naar Kiliaens verhaal van Amor die een roos krijgt van zijn moeder Venus en ze daarop aan Harpocrates geeft om hem te doen zwijgen over haar escapades. Maar ik heb nergens een spoor gevonden naar het originele verhaal. Ook deze mythe of beter: legende en de bijhorende tekst situeert men in de oudheid, maar ik meen dat we ook hier veel verder in de tijd zitten, de hoofse middeleeuwen of zelfs het begin van de renaissance. Slechts één enkele Franse tekst uit de 19de eeuw verwijst naar Martialis, maar dat is (bijna…) zeker niet de auteur van dit epigram. Wie dan wel? Tja… ik heb geen vroegere bron gevonden dan Kiliaen, alle andere zijn kennelijk letterlijk van hem afgeschreven, tenzij er een verborgen of verloren gegane gemeenschappelijke bron is.

     

    Er is nog een tweede probleem met onze uitdrukking. Waar komt namelijk de band tussen Harpocrates en de roos vandaan? Want als in de postklassieke tijd en de middeleeuwen de roos al het symbool van de liefde was, dan was ze zeker niet meteen ook die van het stilzwijgen of de zwijgplicht, wat men er ook van zegt.

     

    Er zijn twee mogelijke verklaringen, die ik geheel voor eigen rekening neem.

     

    Enerzijds is er de wijdverspreide klassieke Romeinse traditie van de Harpocratesbeeldjes, die met de vermanende vinger op mond: wees niet loslippig, roddel niet. De Romeinen verloren snel het verband met de oorspronkelijke symboliek van de jonge Horus en vereenzelvigden de exotische Harpocrates met hun Cupido en Amor en zelfs met Priapus, zoals blijkt uit afbeeldingen, waar Harpocrates naast zijn oorspronkelijke Egyptische attributen (zoals de lange rechter haarlok) en houdingen ook Romeinse krijgt zoals de viagra-penis en de pijl en boog. Zo krijgen we een link (van het Engelse link, een schakel van een ketting, van een oud Indo-Germaans werkwoord dat buigen betekent, dus letterlijk een gebogen voorwerp) tussen Harpocrates en de liefdegod. Als men nu die beeldjes gaat interpreteren als liefdesgodjes met een vinger op de lippen (en niet een duim in de mond), dan krijg je al gauw de bijbetekenis van: vertel niet voort wat er in de slaapkamer gebeurt, of: wat in bed is gezegd, is met de lakens gedekt, een spreekwoord dat ik nergens terugvind… De cupido-beeldjes krijgen dus een specifieke functie: zij moeten amoureuze escapades verzwijgen.

     

    Maar dan zijn we er nog niet. We moeten nu veronderstellen dat die klassieke Romeinse beeldjes, die altijd een ten minste gedeeltelijk naakte jongen voorstelden, vaak met zijn edele delen of family jewels ‘in flagrante’, in het steeds preutser wordend christendom steeds ongepaster waren en dus verwijderd en niet meer gemaakt. Waarschijnlijk is dat de toestand die we meemaken in de meest duistere perioden van de middeleeuwen, van het einde van het Romeinse rijk tot de vroege middeleeuwen en de eerste heroplevingen van de 13de eeuw. Wellicht heeft men dan voor het eerst die oude traditie nieuw leven ingeblazen onder invloed van het prille nieuwe contact met de postklassieke teksten. Natuurlijk was een bloot ventje dan totaal ondenkbaar, en is men, aanvankelijk enkel in de literatuur, in plaats van een cupido het symbool van de liefde gaan gebruiken, de roos. Dit is in alle geval zo in de hoofse literatuur.

     

    En nog zijn we nog niet helemaal thuis, want we hebben nu wel een roos in plaats van een pikant Harpocratesje-Cupidootje, maar daarmee is ook het zwijgvingertje weg. De roos staat in allerlei latere teksten als symbool voor het stilzwijgen vermeld, maar waarom? Dat is mijn tweede, ietwat gedurfde veronderstelling: de roos is een symbool voor het gebruik van een zegel, zoals in verzegelen. Zegels zijn zo oud als het schrijven zelf en in de middeleeuwen was het sturen van een brief zonder zegel ondenkbaar. Zegels hadden de dubbele functie van het afschermen van de tekst voor onbevoegde blikken, naast de waarschijnlijk oorspronkelijke functie van het authenticeren: het zegel als handtekening, door het af- of indrukken met een signetring of een stempel. Dat kon in was, zegellak (rode of soms ook andere kleuren) en metaal, meestal lood. Een zegel, dan vooral in rode lak, ziet er precies uit als een roos, vind je niet? door de indruk van de meestal ronde stempel in een druppel warme lak krijg je die typische gekartelde ronde vorm van een gestileerde roos. Wat met een dergelijke ‘roos’ gesloten was, was geheim. Zo komen we bij de roos als symbool voor geheimhouding. My lips are sealed.

     

    Als we nu de twee pistes samen nemen (van het Italiaans pista, een spoor, een afdruk van de voeten; pistare was met de voeten verbrijzelen, kapot stampen; van spoor kwam de weg die sporen maken, dus pad en vandaar onze piste in beide betekenissen van spoor en weg), dan komen we in de buurt van de betekenis van sub rosa, die we dus pas van in de 16de eeuw in het Westen vinden: wat onder de roos is gezegd, moet geheim blijven, of dat nu een amoureuze zaak is of niet. Vandaar is men ook buiten de literatuur de roos gaan gebruiken zoals in de oudheid de beeldjes van Harpocrates/Cupido/Amor. Dat is wat Kiliaen heeft gezien en genoteerd en na hem vele anderen, onder meer Levinus (Livien) Lemnius (Lemse) (1505-1568) in zijn Tetrastichon, althans volgens Sir Thomas Browne Pseudodoxia Epidemica (1646;6th ed., 1672) V.xxii (pp. 309-316):

    When we desire to confine our words we commonly say they are spoken under the Rose; which expression is commendable, if the Rose from any natural property may be the Symbole of silence, as Nazianzene seems to imply in these translated verses:

    Utque latet Rosa Verna suo putamine clausa,
    Sic os vincla ferat, validisque arctetur habenis,
    Indicatque suis prolixa silentia labris:

     

    And is also tolerable, if by desiring a secrecy to words spoke under the Rose, we only mean in society and compotation, from the ancient custom in Symposiack meetings, to wear chaplets of Roses about their heads: and so we condemn not the German custom, which over the Table describeth a Rose in the cieling. But more considerable it is, if the original were such as Lemnius, and others have recorded; that the Rose was the flower of Venus, which Cupid consecrated unto Harpocrates the God of silence, and was therefore an Emblem thereof, to conceal the pranks of Venery; as is declared in this Tetrastick:

    Est Rosa flos veneris, cujus quo facta laterent
            Harpocrati matris, dona dicavit Amor;
    Inde Rosam mensis hospes suspendit Amicis,
            Convivæ ut sub ea dicta tacenda sciant.

     

    Ik citeer nog even een andere Engelse auteur, Henry Peacham (1576-1664), best bekend van zijn boek The Compleat Gentleman. Peacham zegt in Truths o' our Times (1638): in many places, as well in England, as the Low Countries, they have over their Tables a rose painted, and what is spoken under the Rose, must not be revealed. The reason is this: the rose being sacred to Venus, whose amorous and stolen sports, that they might never be revealed, her sonne Cupid would neede dedicate it to Harpocrates, the God of Silence. It thus became the emblem of silence, was placed over confessionals in the 16th century, and sculpted on ceilings of banquet halls to remind guests that what was spoken sub rosa, sub vino could not be broadcast sub divo ('in open air').

     

    Ik weet niet of iemand ooit zo’n roos heeft gezien in een oude of gerestaureerde woning of op een schilderij…

     

    Nu weten we er alles van, vrees ik, behalve dan wie het Latijnse epigram schreef, maar uit een vraag in Britse een krant uit 1850 blijkt dat ze het toen ook al niet wisten…

     

    Zo, nu nog enkel nog een afsluitertje. Iedereen kent de Marx Brothers, vooral Groucho, met zijn absurde humor. Maar daarnaast had je nog Harpo, Chico, Gummo (die heel vroeg gestopt is met acteren) en Zeppo. Het is natuurlijk over Harpo dat ik het even wil hebben. Hij speelde een ‘stomme’, hij praatte dus niet, misschien omdat Groucho voor vijf kletste; hij speelde op allerlei muziekinstrumenten, onder meer een harp en dus is zijn bijnaam misschien daarvan afgeleid. Zijn echte naam was Adolph, maar hij heeft die veranderd in Arthur, je zou het voor minder in de jaren dertig. Doet me denken aan dat oorlogsgrapje van een man die zich tijdens de bezetting aandient op de Kommandatur met het verzoek zijn naam te mogen veranderen: Adolph Schweinhund. De militaire overheden hadden daarvoor alle begrip en vroegen hem hoe hij wou heten, waarop hij zei: Winston Schweinhund.

     

    En nu echt de afsluiter: was de ‘stomme’ Harpo Marx een erg late maar slimme verwijzing naar Harpocrates-met-het-vingertje-op-de-lippen?

     

     


    13-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.A. Damasio, Bewustzijn en emoties
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik bracht hier onlangs verslag uit over het boek van Antonio Damasio: De vergissing van Descartes, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=8675 en ik beloofde toen om ook zijn volgend boek te verslaan. Ik kocht The Feeling of What Happens. Body, Emotion and the Making of Consciousness, 385 pp., 1999 via Internet in een genereuze hardcover, een ongelezen tweedehands boek voor de helft van de geadverteerde prijs. Er is een Nederlandse vertaling onder de niet echt attractieve titel: ‘Ik voel dus ik ben. Hoe gevoel en lichaam ons bewustzijn vormen.’ Bij Proxis/club te koop voor amper € 14,50, een zacht prijsje!

    De waarschuwing die ik vorige keer al meende te moeten geven, blijft onverminderd van kracht en is zeker voor enkele hoofdstukken in dit boek zelfs nog meer nodig: dit is een wetenschappelijk gefundeerd werk, geen vulgarisatie. Hoezeer de auteur ook zijn best doet om ons alles uit teleggen en elke term te verklaren en hoe goed hij daar ook in slaagt, het blijft voor een groot gedeelte een ernstig studieboek. Het positieve aspect is dat het, zoals wel vaker bij Amerikaanse wetenschappers, uiterst bevattelijk geschreven is voor een ruimer publiek van geïnteresseerde leken, studenten en wetenschappers van andere disciplines. Ik ben er zeker van dat ik niet alles begrepen heb, maar ik had ten minste het gevoel dat ik het kon begrijpen, als ik maar genoeg moeite deed. Enkel de zuiver neurologische passages waren duidelijk bestemd voor medisch geschoolden, al is de auteur zelfs daar erg in de weer om ook zijn andere lezers mee te krijgen.

    Waarover gaat het? Het is een zeer systematische en haarfijne analyse, steunend op klinisch onderzoek en wetenschappelijke theorieën, van wat er zich in ons lichaam, natuurlijk inclusief onze hersenen, afspeelt bij wat ik hier gemakshalve maar emoties zal noemen. Damasio steunt daarbij op de intuïties van William James (1842-1910), van wie ik hier al het bijzonder scherpzinnige en verhelderende boek besprak, de klassieker The Varieties of Religious Experience (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=284 ). Damasio vermeldt James wel, een beetje en passant vind ik en doet hem naar mijn aanvoelen te weinig eer aan, hij had bijvoorbeeld het bekende verhaal van James’ beer kunnen citeren, dat gaat zo. Stel dat we plots een beer zien. Je zou denken dat zoiets in onze tijd en omgeving niet meer voorkomt, maar dat was niet de ervaring van een Belgische toeriste die onlangs nog werd aangevallen door een zwarte beer in Yosemite Park (spreek uit: josémmittie), maar goed: stel dat we een beer zien, wat is dan onze reactie? We gaan lopen. Waarom? Omdat we schrik hebben van wat er zou gebeuren als we niet gaan lopen. Dus: we zien de beer, we hebben schrik, we gaan lopen. Niets van! zegt James (en Damasio): we zien de beer en gaan lopen, de schrik komt nadien, als een bewuste mentale reflectie op een spontane reactie van ons lichaam op de dreigende verschijning van de beer.

    Damasio werkt die gedachte veel verder uit en fundeert ze ook op klinisch onderzoek. Zo onderscheidt hij verschillende lagen van bewustzijn, gebaseerd op zijn bevindingen over wat mensen met verschillende soorten van hersenletsels al dan niet nog kunnen/kennen. Vervolgens bouwt hij een theoretisch model op van de verschillende momenten en fasen in de waarneming en de verbeelding en daarin zoekt hij dan naar de juiste volgorde van het complexe procedé van onze emoties.

    Het klinkt misschien ingewikkeld en vergezocht, maar het is heel wat begrijpelijker dan alles wat ik over dit onderwerp had gelezen vóór ik het werk van Damasio leerde kennen. Een verre voorafspiegeling vond ik in de filosofische ‘school’ die in mijn studententijd in Leuven ‘in’ was: de existentiële fenomenologie. Onder die titel schreef Pater Dr. W. Luijpen zijn zeer populaire boek, dat je nu overal tweedehands kan vinden voor enkele euro’s. Ook daarin werd de nadruk gelegd op de gerichte ontmoeting tussen het attent waarnemende ik en het waargenomene, in tegenstelling met pure materialisten of idealisten, die de realiteit respectievelijk exclusief in de zaken zelf buiten ons of uitsluitend in de gedachtewereld binnenin ons situeerden. Van die fenomenologie, waarvan Luijpen destijds met veel zelfvertrouwen stelde dat het de overheersende denkrichting was van de tweede helft van de 20ste eeuw, horen we nu nog nauwelijks iets, filosofen zoals Merleau-Ponty, Sartre, Marcel, Husserl, Heidegger worden nog maar zelden geciteerd en van Pater Luijpen (°1922) vind ik nergens een biografie of een sterfdatum. Trouwens, als men mij zou vragen wat de overheersende filosofische tendens is van onze tijd, dan zou ik het antwoord moeten schuldig blijven. Weet u het?

    Lezen over wat zich in je lichaam, inclusief en misschien vooral je hersenen, je verstand, je geest (klik nog eens hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=464 ) afspeelt, vooral de minder evidente dingen zoals waarneming, bewustzijn, geheugen, emotie, intelligentie: het is een precair en rustverstorend gebeuren. Je bent niet alleen bezig met de tekst voor je, maar ook met het voortdurend testen en checken of wat je leest ook beantwoordt aan de werkelijkheid in jezelf; je probeert voortdurend uit of wat de auteur zegt ook bij jou klopt, of je het herkent in je eigen lichaam en in je eigen hersenen. Ik kreeg er herhaaldelijk hoofdpijn van: de hersenen hebben het blijkbaar moeilijk met dat soort zelfonderzoek. Het is ook niet simpel, dat blijkt maar al te duidelijk uit dit boek, dat de complexiteit allerminst betwist maar veeleer in de verf zet; de grenzen van de wetenschap, het klinisch onderzoek en de menselijke geest worden herhaaldelijk scherp aangeduid en nederig erkend. Als wij denken dat een PC een ingewikkeld toestel is, en niemand zal ontkennen dat dat zo is, wat moeten we dan zeggen van de mens? Zelfs de krachtigste computer is niet in staat tot wat een kind van vijf al spelend kan, zelfs de meest ingewikkelde robot kan niet wat een peuter van drie moeiteloos doet.

    Na dit boek zal ik er waarschijnlijk nog andere lezen, van dezelfde auteur of van andere, over het zelfde onderwerp en over vele andere, maar nooit zal ik ook maar in de buurt komen van het ontsluieren van zelfs de meest elementaire werking van het menselijk lichaam in zijn totaliteit. Maar laten we dan nog maar eens de wapenspreuk van Willem van Oranje, de Zwijger citeren: Point n’est besoin d’espérer pour entreprendre ni de réussir pour persévérer.


    12-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Freud: het onbehagen in de cultuur
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Sigmund Freud (1856-1939): het is een naam die geschreven staat in vurige tongen in de wilde donderwolken boven de twintigste eeuw. Iedereen kent zijn naam en ook enkele begrippen en termen die ermee verbonden zijn: het Ego, het Onbewuste, psychoanalyse, Eros en Thanatos, de analyse van dromen. In elke opleiding komt ten minste een hoofdstuk of een paragraaf voor, waarin het gedachtegoed van Freud weergegeven wordt. Hij is beurtelings verafgood, verguisd en vergeten. Zijn boeken prijken in alle bibliotheken, meestal ongelezen. Ook voor mij was hij niet meer dan een naam en een icoon, een vage, vale vlag waaronder allerhande vreemde, irrationele en esoterische ideeën schuilgingen. Mijn nieuwsgierige belangstelling werd steeds getemperd door zijn kwalijke roep bij een aantal mensen, auteurs en wetenschappers op wiens opinie ik hoge prijs stelde. Dat, en de enorme literatuur van en over Freud, weerhield mij er steeds van om iets van hem te lezen.

    In mijn lectuur rond het atheïsme kwam ik voortdurend verwijzingen tegen naar een werk van Freud: Die Zukunft einer Illusion (1927); toen ik op zoek ging naar dit boek, stuitte ik op een andere titel, die sinds vele jaren vaag in mijn geheugen hing: Das Unbehagen in der Kultur (1930); ik bestelde zowel het ene als het andere, maar het laatstgenoemde kreeg ik al in handen, in het Duits en in een Engelse vertaling; van Die Zukunft einer Illusion kocht ik een Engelse vertaling, oorspronkelijk uitgegeven in Engeland door de Hogarth Press, geleid door Leonard en Virginia Woolf. Maar dat is voor later.

    Ik begon de lectuur van het dunne boekje dat Unbehagen bleek te zijn, niet meer dan 65 pagina’s kleine druk in een pocketje, op de trein, op weg naar een familiebijeenkomst, Freud zou daaraan al een vette kluif hebben gehad, zeker als hij geweten had van het nauwelijks verholen Unbehagen dat ik bij dergelijke ontmoetingen steeds ervaar. Ik was zeer aangenaam verrast door de grote leesbaarheid: ik had me verwacht aan verschrikkelijk jargon en nauwelijks te begrijpen vergezochte interpretaties van simpele dingen zoals vergeten waar je je sleutels achtergelaten hebt. Maar nee, in de eerste hoofdstukken is er een interessante, luimige causeur aan het woord, die ons vergast op ideeën over mens en gemeenschap die zonder enige moeite kunnen beaamd worden door de geïnteresseerde lezer, of die hem verrassen door hun helder inzicht en diep invoelen. Het begint met een beschrijving van het oceanisch gevoel van eenheid met het Al, dat aan de basis zou kunnen liggen van religieuze gevoelens. Dat brengt ons bij het Ego, het bewustzijn van de individuele mens van zijn eigen lichaam en van de wereld buiten hem, een structuur die men ook terugvindt in elke recent boek over evolutionaire psychologie. Van daar gaan we naar de twee basiservaringen van elke mens, van kindsbeen af: plezier en verdriet; we ontmoetten dit dubbele principe al herhaaldelijk in elk filosofisch, theologisch of psychologisch werk dat we lazen: het is de onverbiddelijke basis van elke discussie over de mens in zijn relatie tot de buitenwereld en zijn medemensen.

    In het tweede hoofdstuk beschrijft Freud de mogelijkheden die de mens heeft om te ontsnappen aan de vele bedreigingen en gevaren van het leven, zowel die van het eigen kwetsbare en vergankelijke lichaam als die uitgaande van de natuur en de gemeenschap. We kunnen die bedreigingen minimaliseren door ons te wijden aan het cultiveren van onze moestuin of een wetenschappelijke carrière, we kunnen vertroosting zoeken in kunst of andere uitingen van de fantasie; we kunnen ook gebruik maken van scheikundige preparaten, inclusief alcohol en drugs, die ons ongevoelig maken voor externe bedreigingen en pijn en op zichzelf een direct gevoel van gelukzaligheid kunnen teweegbrengen, zij het van korte duur en met mogelijke nadelige gevolgen achteraf. Het Lustprinzip doet de wereld draaien, maar anderzijds lijkt alles en iedereen in de hele wereld zich te verzetten tegen de bevrediging van de primitieve basisverlangens van het individu: honger, dorst, de nood aan beveiliging, seks. Daarom ontwikkelt de mens plaatsvervangende doelstellingen, die gemakkelijker kunnen bevredigd worden, omdat er minder conflicten met de natuurlijke vijanden zijn in onszelf of in de wereld om ons heen: arbeid, wetenschap, kunst. Maar we kunnen nog een stap verder gaan en ons geluk zoeken in illusies, in een goedgunstige fantasiewereld, zoals een kluizenaar die zich terugtrekt in de woestijn, of in een georganiseerde godsdienst, die troost biedt bij het lijden in deze wereld en redding belooft uit dit tranendal in een hemels hiernamaals voor wie de richtlijnen van de godsdienst volgt. Het is echter vooral aan de liefde en het nastreven ervan dat de mens het meest aandacht schenkt en waarvan het meest genot verwacht wordt; ontegensprekelijk is het ook het domein van zijn grootste angsten, pijn en teleurstelling.

    Maar geen enkele doelstelling biedt op zichzelf een kans op algehele bevrediging. Vandaar dat het nuttig lijkt om niet al zijn eieren in één mand te leggen, de risico’s op falen te spreiden en door op verscheidene paarden te wedden de kans op succes te vergroten.

    In het derde hoofdstuk gaat de aandacht naar al de aspecten die een bedreiging vormen voor het genotprincipe en die lijken uit te gaan van de beschaving. Het is de samenleving die de individuele vrijheid aan banden legt om de (beperkte) vrijheid van zoveel mogelijke leden van die gemeenschap te realiseren en te vrijwaren. Maar het individu verzet zich tegen elke beperking van zijn streven naar genot. Het is verkeerd om daarbij met heimwee te denken aan een soort primitieve samenleving van nobele wilden: een nauwkeurig antropologisch onderzoek toont aan dat in de nog bestaande dergelijke samenlevingen er allerminst vrijheid is, behalve eventueel voor de dominante mannetjes. Daartegenover biedt onze moderne maatschappij (het Duitsland van de jaren twintig, maar nog zoveel meer onze mondiale supertechnologische beschaving) overduidelijke voordelen voor een onvermoed groot aantal mensen. En toch was er toen en is er nog steeds een malaise, een Unbehagen met de samenleving, die als een bedreiging wordt beschouwd en die voor het individu niet de voordelen oplevert die het verwacht in ruil voor het opgeven van de onmiddellijke en ongebreidelde bevrediging van de primaire behoeften. Freud beschrijft die voordelen eerlijk en overtuigend.

    Vervolgens gaat Freud op zoek naar de oorsprong van elke samenleving, in een analyse die nog steeds zeer modern aandoet en die integraal terug te vinden is in de hedendaagse antropologie en bij sociobiologen als E. O. Wilson (zie http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=439 ). Ook zijn beschrijving van de liefde als de basisdrijfveer voor elk vorm van gemeenschap, nucleair of in maatschappelijk verband, is nog steeds zeer boeiend en relevant.

    In de volgende hoofdstukken gaat Freud op zoek naar de oorzaken van de destructieve neigingen van de mens, die hem zo duidelijk voor de geest stonden, zonder dat hij het expliciet vermeldt, in de voor hem recente geschiedenis van Duitsland, en die kort na zijn dood in 1939 weer de hele wereld zouden beroeren. Hij verwijst naar zijn bekende theorieën over Eros en Thanatos, liefde en dood, als de verstrengelde drijfveren van de mens, zoals die ook tot uiting komen in seksuele afwijkingen zoals sadisme; ook het ontstaan van het geweten als een substituut voor de bestraffende vaderfiguur komt ter sprake, schuldgevoelens, Oedipuscomplex: dit is de Freud uit de handboeken.

    Hij situeert de agressie bij de mens in de frustratie van de individuele drang naar onmiddellijke bevrediging van de lustgevoelens, in het verzet tegen de strenge autoriteit buiten hem (de maatschappij) en de sublimatie ervan in hem (het geweten). Maar anderzijds is Freud ook weer verrassend modern wanneer hij stelt dat het individu zich hoe dan ook maar kan realiseren in gemeenschap met anderen, dat de onmiddellijke en ongebreidelde bevrediging van de individuele lusten geen toekomst heeft, ook niet voor het individu. Het is in de samenleving dat het individu zichzelf optimaal realiseert. Maar het is niet in het (veel ouder dan) christelijk gebod ‘Bemin uw naaste zoals uzelf’ dat de gouden regel te vinden is: Freud maakt zich hier even duchtig vrolijk over iets dat hij ondoenbaar en dus nutteloos acht als ethische regel: hij suggereert als alternatief ‘bemin uw naaste zoals hij u bemint’ (waarvan we echo’s vinden tot bij Dawkins’ zelfzuchtige genen’); hij citeert ook een heerlijke parafrase van Heine op het gebod om zelfs uw vijanden te beminnen, ik vertaal vrij: “Ik ben een man met een zeer vreedzame ingesteldheid. Mijn wensen zijn deze: een nederige woning met een rieten dak, maar een goed bed, heerlijk verse melk en boter, bloemen voor het raam en een paar stevige bomen voor de deur; en als het God belieft om mijn geluk volkomen te maken, dan zal hij mij de voldoening schenken om zo’n zes of zeven van mijn ergste vijanden te zien bengelen aan de takken van die bomen. En voor ze doodgaan zal ik, ontroerd in het diepste van mijn hart, hen vergeven voor alles wat ze me gedurende hun leven hebben aangedaan. Zeker, het is waar: we moeten onze vijanden vergeven – maar niet alvorens ze opgeknoopt zijn!” Heerlijke vreselijk zwarte humor, toch!

    Freud heeft in de laatste periode van zijn leven de harde realiteit van de agressieve pool van de mens in actie gezien; zijn boeken werden door de Nazi’s verbrand en hij en zijn familie werden bedreigd en lastiggevallen. In 1938 kon hij ontkomen naar Engeland, maar hij stierf er, een jaar later, aan kanker. Hij was 83.

    Alles van Freud is vertaald in het Nederlands, in je plaatselijke bibliotheek vind je zeker ook dit werkje. Ik kan het je echt aanbevelen, zeker de eerste hoofdstukken zijn heel vlot en vrij van jargon of theorie en bovendien ook nog steeds heel actueel. Zo zie je maar: the proof of the pudding is in the eating, een spreekwoord zo oud als de pudding waarover sprake. Je weet echt maar iets over een auteur als je iets van hem of haar gelezen hebt; wat je erover gehoord hebt, klopt in het beste geval ten hoogste bij benadering, in het slechtste geval helemaal niet.



    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie, levensbeschouwing, actualiteit
    11-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dr. A.L.Constandse, humanist
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn Nederlandse lezers zal de naam van  dr. Anton Constandse (1899-1985) wellicht nog steeds vertrouwd in de oren klinken. Hij was schrijver, journalist, publicist, spreker, leraar en professor, maar vooral activist: hij was een onverdroten en gedreven voorvechter van de idealen waar hij voor stond, van in zijn jeugd tot zijn laatste snik. Die idealen waren het pacifisme en gedurende lange tijd ook het anarchisme; zijn ervaringen in de Spaanse burgeroorlog brachten hem ertoe het anarchisme niet meer te zien als een leefbaar politiek systeem, maar hij bleef gehecht aan de filosofische idealen van het ongebonden leven.

    Ik vond een interessante biografie: http://www.iisg.nl/bwsa/bios/constandse.html.

    Constandse was, hoe kan het ook anders, een overtuigd atheïst en schreef daarover verscheidene werken en hield overal te lande ontelbare lezingen, vaak in de vorm van debatten met vertegenwoordigers van de christelijke godsdiensten. Ik las van hem Geschiedenis van het Humanisme in Nederland, 190 blz., 1978²; de eerste editie is van 1967. De ondertitel vermeldt Geert Grote, Erasmus, Spinoza, Descartes, Tyssot de Patot, Frans Junghuhn, van Vloten, Multatuli, Busken Huet, Allard Pierson, Domela Nieuwenhuis.

    Enige tijd geleden moest ik hier vaststellen, naar aanleiding van de lectuur van enkele boeken van André Comte-Sponville, dat wij Vlamingen in feite vrijwel niets afweten van de culturele activiteiten in Frankrijk: wij kennen de grote (hedendaagse of klassieke) auteurs niet (meer), zijn niet vertrouwd met de publieke debatten die gevoerd worden, noch met de artistieke of politieke actualiteit. Ik moet helaas bekennen dat dezelfde opmerking geldt voor onze taal- en misschien straks wel landgenoten in Nederland. Voor mij was Constandse een volslagen onbekende en wat ik concreet weet over de namen in de ondertitel van dit boek, kan je op een bierviltje kwijt. Ik heb dus veel bijgeleerd, ook over de meer vertrouwde namen als Erasmus, Spinoza, Descartes en Multatuli. Constandse was vermaard, berucht zelfs om zijn scherpe tong en pen, maar dit boek uit zijn rijpere periode – hij was 68 bij de eerste druk – toont ons een overtuigd maar rustig man, erudiet, scherpzinnig, zakelijk zelfs, die zijn overtuigingskracht veeleer put uit argumenten en de aangehaalde feiten dan uit het pathos van zijn betoog of de retoriek van zijn taal.

    Het vage ‘humanisme’ uit de titel, waaronder hij uitersten als Erasmus en Multatuli vat, verduidelijkt Constandse in zijn inleiding, die ik hier even citeer:

    Het humanisme liep… uit op de aanvaarding van een aantal beginselen. In de eerste plaats zag men het gebeuren niet meer als een blijk van het ingrijpen ener persoonlijke godheide, maar als een causaal proces dat zonder wonderen verliep, waarin echter wel de menselijke wil een doelbewuste oorzaak kon zijn. Er werd naar gestreefd, ‘de wereld uit zichzelf te verklaren’, zonder een beroep te doen op de veronderstelling van het bestaan van dusgenaamde ‘bovennatuurlijke’ machten, doch met begrip voor haar evolutie. Ten tweede stonden de humanisten open voor de conclusies van de ervaringswetenschap: het logisch ordenen van hetgeen werd ontdekt in de natuur en het menselijk bewustzijn. De gevonden ‘wetten’, hypothesen die passen bij de mate van kennis ener bepaalde periode, bleken doeltreffend te kunnen worden toegepast en waren aan de praktijk te toetsen. De techniek maakte de mens ervan bewust, dat hij over vermogens beschikte, die voorheen waren toegekend aan de goden. De mythologische figuren en gestalten werden geanalyseerd en bleken te onthullen, wat de gelovigen zelf dachten, voelden, verlangden en vreesden. Kennis der goden bleek kennis der mensen. Ten derde werd het ethisch oordeel bevrijd van theologische veronderstellingen. Niet het handelen op zichzelf, maar de beweegredenen ertoe werd centraal gesteld. En als maatstaf voor de waarde van dat motief gold niet meer enig goddelijk gebod, noch kerkelijke zede, maar het autonome, zij het niet willekeurige geweten. De normen daarvan werden geacht voort te komen uit de identificatie met de medemens. Vandaar aanbevelingen als deze: “Doe een ander wat gij wilt dat men u doet; verlang niets voor uzelf, wat gij niet tevens voor uw medemens zoudt wensen; handel zo dat het motief van uw handelen algemeen geldend zou kunnen zijn.” En ten vierde was daar het ideaal van het algemeen welzijn op aarde, de vermeerdering der levenszekerheid en van materiële, zinlijke en geestelijke vreugden.

    De algemene indruk die ik aan de lectuur van dit boek heb overgehouden is vooral deze: blijkbaar is in Nederland, dat wij Vlamingen overduidelijk niet kennen, het openbaar debat over religie altijd al veel opener geweest dan hier in België. Vooreerst was het christendom er niet monolithisch zoals in Vlaanderen: het katholicisme speelde er een belangrijke rol, maar naast de protestantse kerken, in het meervoud, zodat de dogmatische stellingen van de enen steeds heilzaam werden gerelativeerd door de vaak antithetische van de even geloofwaardige en gerespecteerde anderen. Tevens komt het mij voor dat, misschien zelfs precies daardoor, ook de vrijzinnige levenshouding veel vroeger en veel uitgebreider aan bod is gekomen dan in het uiterst katholieke Vlaanderen en dat het op dezelfde manier als andere levensbeschouwingen erkend en gewaardeerd werd en niet vervloekt en verguisd en vervolgd zoals hier. Misschien is die indruk het gevolg van de blik door de ‘humanistische’ bril van Constandse, maar ik meen uit zijn feitelijke gegevens toch te mogen opmaken dat er in Nederland zeker vanaf het midden van de 19de eeuw een veel grotere diversiteit van gedachten en overtuigingen mogelijk was dan toen in Vlaanderen zelfs maar denkbaar was.

    Constandse schrijft zijn ‘geschiedenis’ vooral maar zeker niet uitsluitend aan de hand van de grote auteurs die hij in de ondertitel vermeldt; daarbij gaat hij soms veel dieper in op hun opvattingen dan strikt nodig is voor zijn doel: de beschrijving van het ontstaan en de ontwikkeling van het vrijzinnig gedachtegoed in Nederland, maar als onbevangen lezer kan ik hem dat nauwelijks ten kwade duiden: zijn analyses zijn helder, duidelijk en zeer nuttig voor een goed begrip van de ideologie en de politieke overtuigingen van zijn kopstukken. Deze personele methode zou, bij een minder begaafd of integere auteur, het gevaar inhouden dat de insulaire aller-individueelste expressie van de aller-individueelste religieuze emoties van enkele tendentieus gekozen personen wordt overgedragen op een ganse bevolking, die zich daarvan eventueel nauwelijks bewust zou zijn geweest en die vreemd zou hebben opgekeken wanneer men Nederland in dergelijke termen zou beschreven hebben. Ik ben slecht geplaatst om daarover te oordelen, maar Constandse doorspekt zijn prosopografie van het humanisme met vele aspecten van de receptie van deze ideeën bij het volk, in het onderwijs, de politiek en de religieuze debatten. Ook statistisch cijfermateriaal ontbreekt niet en ook dat spreekt duidelijke taal over de verdeeldheid van de bevolking in katholieken, protestanten en vrijzinnigen. Zijn leerrijke en zeer bevattelijke uitweidingen en commentaren, analytisch of synthetisch, garanderen dat ook meer algemene begrippen en maatschappelijke tendensen, die niet uitsluitend verbonden zijn aan één enkele van zijn titulaire denkers, ruimschoots aan bod komen en het veld zo verbreden dat het gul de beste kenmerken van een evenwichtige beschavingsgeschiedenis ten toon spreidt.

    Dit boek was voor mij een openbaring op verscheidene punten. Vooreerst, zoals ik zei, over het intellectuele leven in Nederland, vooral dan sinds het onzalige einde van de vereniging onzer provincies; daarnaast over de rol die een atheïstisch humanisme kan spelen in een burgerlijke maatschappij die niet gekenmerkt is door één allesoverheersende religie.

    Ik heb me daarbij ook vaak de bedenking gemaakt dat wat nu in de media bestempeld wordt als een nieuwe kruistocht tegen God, een hedendaagse Beeldenstorm van een kleine groep van vooral Angelsaksische auteurs, veeleer moet gezien worden als een voortzetting, indien al geen herhaling, van een historisch intellectueel elan dat zijn wortels inderdaad heeft in een geschiedenis die veel verder teruggaat. Waarschijnlijk is die tegenstroom zelfs samen met het religieuze ontstaan, misschien was religie zelfs niets anders dan een maatschappelijke reactie tegen het god-loze individualisme, zoals ook Freud lijkt te suggereren. Het is dank zij verstandige, rustige en uiteindelijk daardoor overtuigende boeken als dit werk van Constandse dat het verhaal van de autonome mens de aandacht krijgt die het zo vaak moet missen in de veel talrijker maar zoveel oppervlakkiger uitwendige geschiedenissen van de maatschappij. Ongetwijfeld toont Constandse met verve aan dat zijn hoofdfiguren de lichtende belichaming waren van essentiële, universele menselijke waarden en idealen, ja van de nobelste dromen van de mensheid zelf.




    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!