mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
19-02-2009
Ophelia
Daar is een mens verdronken
Zo luidt de titel van het boek (1950) van Ernest Claes, in 1983 bewerkt voor televisie door Dré Poppe. Ook vandaag nog versmoren er mensen, zoals we dat in Eeklo zeiden. Wereldwijd is verdrinking de doodsoorzaak in 0,67% van de gevallen; als we naar zelfdoding kijken, dan is dat 1,53%. Zelfdoding door verdrinking is zeer ongebruikelijk: het komt slechts in ongeveer 2% van de zelfmoordgevallen voor.
Je kan het ook anders bekijken: op 100.000 mensen sterven er per jaar 916,1 gemiddeld, er zijn wat meer mannen dan vrouwen bij. Daarvan zijn er slechts gemiddeld 6,1 verdrinkingen, maar hier zijn er zelfs twee keer zoveel mannen als vrouwen; zelfdoding staat op 14 en ook hier zijn er duidelijk meer mannen dan vrouwen: 17,4 tegenover 10,6. Er zijn dus in alle opzichten betrekkelijk weinig vrouwen die uit het leven treden door verdrinking. En toch spreken die tot de verbeelding. Denk maar aan Virginia Woolf (1882-1942) en het boek en de succesvolle film The Hours (2002) met Nicole Kidman.
Wie herinnert zich niet de ontroerend figuur van Ophelia, de tragische geliefde van Hamlet? Wanneer Hamlet zich van haar afkeert in zijn vermeende waanzin en hij ook nog bij vergissing haar vader Polonius doodt, verliest zij haar verstand en verdrinkt. Gertrude, Hamlets moeder, brengt het verhaal:
Hamlet IV 7 (ca. 1600)
There is a willow grows aslant a brook, That shows his hoar leaves in the glassy stream. There with fantastic garlands did she come Of crowflowers, nettles, daisies, and long purples, That liberal shepherds give a grosser name, But our cold maids do dead men's fingers call them. There on the pendant boughs her coronet weeds Clamb'ring to hang, an envious sliver broke, When down her weedy trophies and herself Fell in the weeping brook. Her clothes spread wide And, mermaid-like, awhile they bore her up; Which time she chaunted snatches of old tunes, As one incapable of her own distress, Or like a creature native and indued Unto that element; but long it could not be Till that her garments, heavy with their drink, Pull'd the poor wretch from her melodious lay To muddy death.
Er groeit een wilg over een beek
die zijn vale blaren in het glazig water glanzen laat.
Daar kwam zij met verbazende guirlandes aan
van koekoeksbloem, netels, madelief en lange purperen
die vrijmoedige herders een boertiger naam geven
maar die onze koele meiden dodemansvingers noemen.
Aan de wijkende twijgen wou ze neigend reiken
haar kruidenkroon, toen een na-ijverige zode brak
en naar beneden haar onkruidtrofeeën en zijzelf
viel in de wenende beek. Haar kledij spreidde wijd
en hield haar als een meermin nog even boven.
Dan zong ze verwarde flarden van oude lauden
als was ze t eigen onheil ongewis
of was ze geboren en getogen
in dat ander element; maar lang kon t niet zijn
voor haar gewaden, bezwaard met hun drank
de arme stakker aan haar melodieus gezang onttrokken
naar de modderen dood.
(eigen vertaling, 2009)
Het is niet onmogelijk dat Shakespeare zich voor Ophelias dood heeft laten inspireren door een waar gebeurd verhaal, de verdrinkingsdood in de rivier Avon, in 1579, onder verdachte omstandigheden, van de jonge Katherine Hamlet (!). Shakespeare was toen zestien jaar.
De naam Ophelia verschijnt voor het eerst in Hamlet, maar heeft nadien de wereld veroverd en met de naam is ook het verhaal opgenomen in de wereldcultuurcanon. Ontelbaar zijn de kunstwerken die aan haar ongelukkige liefde en haar zelfdoding gewijd zijn, zowel in de beeldende kunst en in de literatuur.
Ongetwijfeld was dit een gedroomd motief voor een poète maudit (naar de gelijknamige verzamelbundel van onbekende dichters, in 1884 uitgegeven door Paul Verlaine, 1844-1896) als Artur Rimbaud (1854-1891), die overigens met Verlaine een stormachtige verhouding had, tot en met revolverschoten Zijn gedicht Ophélie van 1870 (hij was toen ook zestien ) is een van de meest gelezen Franse gedichten.
I
Sur l'onde calme et noire où dorment les étoiles
La blanche Ophélia flotte comme un grand lys,
Flotte très lentement, couchée en ses longs voiles ...
- On entend dans les bois lointains des hallalis.
Voici plus de mille ans que la triste Ophélie
Passe, fantôme blanc, sur le long fleuve noir;
Voici plus de mille ans que sa douce folie
Murmure sa romance à la brise du soir.
Le vent baise ses seins et déploie en corolle
Ses grands voiles bercés mollement par les eaux;
Les saules frissonnants pleurent sur son épaule,
Sur son grand front rêveur s'inclinent les roseaux.
Les nénuphars froissés soupirent autour d'elle;
Elle éveille parfois, dans un aune qui dort,
Quelque nid, d'où s'échappe un petit frisson d'aile:
- Un chant mystérieux tombe des astres d'or.
II
O pâle Ophélia ! belle comme la neige !
Oui, tu mourus, enfant, par un fleuve emporté!
- C'est que les vents tombant des grands monts de Norvège
T'avaient parlé tout bas de l'âpre liberté;
C'est qu'un souffle, tordant ta grande chevelure,
A ton esprit rêveur portait d'étranges bruits ;
Que ton cur écoutait le chant de la Nature
Dans les plaintes de l'arbre et les soupirs des nuits;
C'est que la voix des mers folles, immense râle,
Brisait ton sein d'enfant, trop humain et trop doux ;
C'est qu'un matin d'avril, un beau cavalier pâle,
Un pauvre fou, s'assit muet à tes genoux!
Ciel ! Amour ! Liberté ! Quel rêve, ô pauvre Folle!
Tu te fondais à lui comme une neige au feu :
Tes grandes visions étranglaient ta parole
- Et l'Infini terrible effara ton il bleu!
III
- Et le Poète dit qu'aux rayons des étoiles
Tu viens chercher, la nuit, les fleurs que tu cueillis,
Et qu'il a vu sur l'eau, couchée en ses longs voiles,
Je verwacht van mij nu misschien een Nederlandse vertaling, maar dan moet ik je teleurstellen: er bestaat namelijk een letterlijk onverbeterlijke vertaling van de hand van meester-vertaler Paul Claes in zijn tweetalige uitgave van een ruime selectie van Rimbauds gedichten, bij Athenaeum Polak & Van Gennep, 1998. Je moet dus daar terecht, want er rust copyright op het hele boek. Ik zal Paul bij gelegenheid vragen of er een uitzondering kan gemaakt worden voor mijn blog, wie weet.
Een vertaling in het Duits van Rimbauds Ophélie kwam er pas in 1910, maar die gaf toen meteen aanleiding tot een kleine stortvloed van Duitse navolgers.Ik vond deze zeer leerrijke website met verscheidene voorbeelden en nuttige toelichting: klik hier http://vdeutsch.eduhi.at/literatur3/ex_verfall_vtfg.htm#Shakespeare.
Daar vond ik ook een oude kennis (en de aanleiding voor deze tekst) terug, namelijk een lied van Bertolt Brecht (1898-1956) uit zijn allereerste toneelstuk Baal, geschreven in 1918 en ur-opgevoerd in 1923; hij componeerde blijkbaar ook zelf de muziek. Het verscheen in 1922 als een zelfstandige ballade in de krant. Nadien werd het opgenomen in Berliner Requiem (1928), een toonzetting door Kurt Weil van zes liederen van Bertolt Brecht. Het gaat om de merkwaardige ballade Vom ertrunkenen Mädchen:
1 Als sie ertrunken war und hinunterschwamm Von den Bächen in die größeren Flüsse Schien der Opal des Himmels sehr wundersam Als ob er die Leiche begütigen müsse.
2 Tang und Algen hielten sich an ihr ein So daß sie langsam viel schwerer ward. Kühl die Fische schwammen an ihrem Bein Pflanzen und Tiere beschwerten noch ihre letzte Fahrt.
3 Und der Himmel ward abends dunkel wie Rauch Und hielt nachts mit den Sternen das Licht in der Schwebe. Aber früh ward er hell, daß es auch Noch für sie Morgen und Abend gebe.
4 Als ihr bleicher Leib im Wasser verfaulet war Geschah es (sehr langsam), daß Gott sie allmählich vergaß Erst ihr Gesicht, dann die Hände und ganz zuletzt erst ihr Haar. Dann ward sie Aas in Flüssen mit vielem Aas.
Baal is in het stuk eveneens een poète maudit, die Johanna verleidt en haar dan achterlaat, waarop ze zich verdrinkt. Hijzelf zingt/zegt de tekst.
Naar verluidt schreef Brecht dit gedicht naar aanleiding van de moord op Rosa Luxemburg (1871-1919), de marxistische filosofe en activiste van Joods-Poolse afkomst, die in Berlijn meewerkte aan de opstand van de Spartakisten, maar door tegenstanders werd neergeslagen met geweerkolven en afgemaakt met een genadeschot in de slaap; haar lichaam werd in een kanaal gegooid en werd pas weken later teruggevonden. Zo waren toen de politieke zeden, waarin ook Hitlers onzalig gedachtegoed broedde.
Er zijn verscheidene zeer goede uitvoeringen van dit lied, maar kenners zweren bij een van de versies van Lotte Lenya, de echtgenote van Kurt Weil. Aanbevolen!
En dit is mijn Nederlandse versie, dan moet je niet zoeken en het leest ook gemakkelijker dan in de partituur:
Wanneer zij dan verdronken was en drijvend verder gleed
door de beken naar waar de rivier tot stroom verbreedt
glansde de hemel wonderbaarlijk als opaal
alsof hij het lichaam rustig maken moest en egaal.
Wieren en algen zetten zich op haar vast
zodat ze langzaam steeds zwaarder werd belast.
Kil zwommen alen tegen haar benen aan;
Flora en fauna bezwaarden nog haar laatste heengaan.
Tegen de schemering werd de hemel duister als een walm
en hield s nachts met de sterren het licht onzeker kalm
maar in de vroegte lichtte het fel op, om nog even
ook haar ochtend en een avond te kunnen geven.
En toen haar verbleekte lijk in het water was vergaan
is ze, traagzaam, allengs ook uit Gods gedacht gegaan:
eerst haar aangezicht, dan de handen en op t allerlaatst haar haren.
Dan werd ze aas in een stroom waar nog meer aas en krengen waren.
In een BBC-productie van Baal zong David Bowie ook een versie, op deze tekst:
Once she had drowned and started her slow descent Down the streams to where the great rivers broaden Oh, the open sky chant most magnificent As if it was acting as her body's guardian Wreck and duck weed slowly increased her weight By clasping her in their slimy grip Through her limbs, the cold blooded fishes played Creatures and plant life kept on, thus obstructing her last trip
And the sky that same evening grew dark as smoke And its stars through the night kept the brightness still soaring But it quickly grew clear when dawn now broke To see that she got one further morning Once her pallid trunk had rotted beyond repair It happened quite slowly that she gently slipped from God's thoughts First with her face, then her hands, right at the last with her hair Leaving those corpse-choked rivers just one more corpse.
Het erfrecht is een complexe aangelegenheid, dat weet iedereen die al eens iets geërfd heeft, of, zoals men in Nederland soms hoort: geörven. Het principe zelf is zo in onze tradities verweven dat we er niet meer bij stilstaan. Reden genoeg om dat toch eens te doen.
Ongetwijfeld is het principe afkomstig uit ons verste verleden, toen wij nog in families en clans rondzwierven in een nauwelijks beschaafde wereld. Het bezit van de familie, het vee, de tenten, de wapens en de werktuigen, juwelen en cultusvoorwerpen: het bleef in de familie, ook als de pater familias, het stamhoofd stierf. Hij werd opgevolgd, meestal door de oudste zoon, die het recht van de eerstgeborene had. In het Oude Testament is dat zo, al wordt daar al eens een loopje mee genomen, zoals in het verhaal van Jacob en Esau, de tweelingkinderen van Isaac en Rebecca in Genesis 25.25; Esau, de eerste die de moederschoot verliet, schenkt zijn eerstgeboorterecht weg voor een bord linzenmoes met de woorden: Ach, ik ga toch dood, wat heb ik daaraan! De broers waren duidelijk geen eeneiige of identieke tweelingen, want de ene was ros (vandaar zijn bijnaam Edom, de Rosse) en bij de geboorte sterk behaard als een dier, en dat werd later een jager, een buitenmens; de ander zag er normaal uit en werd een rustig man, die in tenten leefde.
Toch gold dat recht niet altijd en overal: de Salische Wet bij de Franken voorzag in de verdeling van het bezit onder de zonen en dat leidde tot versnippering, maar soms ook tot hereniging als een lijn uitstierf en het bezit weer aan een van de oorspronkelijke broers toekwam. In de Franse feodaliteit was erfopvolging in vrouwelijke lijn de gewoonte, dergelijke rijke erfgenamen waren een begeerde partij, denk aan Margaretha van Male, geen schoonheid, naar verluidt, maar wel begeerd door zowat alle koningshuizen. In ons eigen land is het recht op troonopvolging in vrouwelijke lijn heel laat, in 1991, goedgekeurd en pas toen verdween de Salische wet helemaal uit ons rechtssysteem.
Toen de bevolking toenam en de samenlevingsvormen veranderden in een feodaal stelsel, met een getrapt systeem van vazallen en leenheren, moest alle bezit zorgvuldig geregeld worden. Als de Franse koning een leengoed, zeg maar Vlaanderen, te leen gaf aan zijn vazal, de graaf van Vlaanderen, dan hield dat in dat diens wettige erfgenamen het leengoed zouden erven. Enkel indien de lijn uitstierf, indien er geen wettige erfgenamen in rechte lijn waren, kwam het goed weer aan de leenheer toe. Men noemde dat la main morte, de dode hand, er was immers geen warme hand om te erven.
Dat begrip heeft twee belangrijke uitbreidingen gekregen in de loop van de geschiedenis.
Vooreerst gold dat voor de onderdanen van de leenheren en hun vazallen, de lijfeigenen; die konden wel bezittingen verwerven tijdens hun leven, maar na hun dood verviel alles weer aan de heer. Mensen die geen erfenis konden nalaten, die geen testament mochten maken, noemde men les gens de la main morte. Lijfeigenen mochten ook niet trouwen met iemand van buiten het leen (formariage), anders was er het risico dat een deel van het goed naar een andere heer zou overgaan of naar een vrije stadsbewoner.
Soms kon een begoede onderdaan dat recht afkopen, hetzij om te trouwen buiten het domein, hetzij om te erven. In dat laatste geval nam de heer genoegen met een deel van het erfgoed, bijvoorbeeld een deel van de meubelen of het beste stuk vee (droit du meilleur catel; we denken bij dat laatste woord onmiddellijk aan het Engelse cattle, vee; de oorsprong ligt bij het Latijnse caput, hoofd of kop; kapitaal heeft de zelfde oorspronkelijke betekenis, want vee maakte meestal het belangrijkste deel van het bezit uit). Later werd het systeem van de main morte voor de inwoners van een regio of een land stilaan vervangen door een belasting op erfenissen, zoals wij dat nog altijd kennen.
Een tweede betekenis kreeg mainmorte of mortemain toen de Kerk op grote schaal grond verwierf van de leenheren, in ruil voor geld of diensten. Aangezien priesters en monniken (althans in principe en de iure) celibatair waren en dus geen afstammelingen hadden, moest volgens de gewone regels het bezit van kerken, abdijen en kloosters bij het overlijden van de abten en bisschoppen overgaan naar de heren van wie ze het in leen gekregen hadden. Maar dat zou natuurlijk het einde betekend hebben van deze instellingen. Dat gold ook voor hospitalen en andere verenigingen, waarbij er verscheidene eigenaars of gemeenschappelijk bezit was. De leenheer en later de koningen zagen af van hun droit de la main morte en hieven in ruil een belasting, een amortissement, een woord dat wij nog gebruiken, maar dan met één s: amortiseren, amortisatie: het afschrijven van de waarde van iets. Na een betekenisverschuiving ging men bezittingen die net niet onder main morte vielen, precies die naam geven, main morte, het onroerend bezit van religieuze gemeenschappen, kerken, kloosters, abdijen, hospitalen, scholen.
In de meeste democratische landen genieten religieuze instellingen nog steeds van uitzonderingen op het erfrecht en belangrijke belastingsvoordelen. Dat leidde ongetwijfeld ook tot misbruiken, waarbij men onder het mom van een godsdienstige beweging al dan niet louche winstgevende zaakjes opzette, zoals de zeer omstreden Scientology Church van sf-schrijver Ron Hubbard.
Categorie:etymologie Tags:la main morte, de dode hand, de warme hand
16-02-2009
Michel Petrucciani 1962-1999
Michel Petrucciani (1962-1999) heeft ons tien jaar geleden verlaten.
Voor jazzliefhebbers is hij een begrip, voor vele anderen een totale onbekende. Tien jaar na zijn overlijden besteedt men weer wat aandacht aan deze uitzonderlijke muzikant. Zo was er onlangs een indringend avondvullend programma op Mezzo, met interviews, opnames van repetities en concerten. Vooral de vroege opnames waren ontwapenend verrassend; ze toonden een jonge snaak, een echte puber.
Wie Michel Petrucciani nooit heeft gezien, live, op foto of tv of dvd, zal verrast zijn door zijn verschijning. Hij werd geboren met een genetisch defect, waardoor zijn beenderen onvoldoende ontwikkelden. Daardoor werd zijn groei geremd: hij kwam met zijn neus nauwelijks tot aan de toetsen van de piano. Zijn benen waren vrijwel onbruikbaar, zeker om te stappen; pas op latere leeftijd, en hij is amper 36 geworden, was hij in staat om zich met krukken zelfstandig voort te bewegen. Hij liet zich graag dragen. Zijn handen waren normaal van afmetingen.
Hij kwam uit een muzikale familie: zijn vader en ooms waren professionele artiesten en muziekleraars. Zijn belangstelling ging al heel vroeg naar de piano. Toen hij na lang zagen een soort speelgoedpianootje kreeg, vroeg hij om een hamer en sloeg prompt het ding aan diggelen. Zijn ouders begrepen toen dat ze dat kleine mismaakte mormel au sérieux moesten nemen Hij studeerde jarenlang klassieke piano, maar jazz en vooral Duke Ellington hadden zijn voorkeur. Zijn eerste concert gaf hij toen hij dertien was. Op zijn achttiende week hij uit naar de V.S.
Het liefst trad hij op met kleine ensembles, in trios met wisselende samenstelling, vaak met andere grootheden van de jazz: Charles Lloyd (die hij weer aan het spelen kreeg), Wayne Shorter, Jim Hall, Dizzy Gillespie, Joe Lovano, Stéphane Grappelli. In zijn eigen composities komen vaak Braziliaanse themas aan bod; men ziet er ook invloeden in van Bill Evans en Keith Jarrett.
In 1994 kreeg hij een Légion dhonneur.
Hij was getrouwd en gescheiden en had daarna nog twee relaties. Hij liet twee kinderen en een stiefzoon na, een van zijn kinderen heeft zijn aandoening geërfd.
Hij stierf aan longcomplicaties, een gevolg van zijn genetische afwijking.
Door de Koningin Elizabethwedstrijden en andere concerten op tv zijn velen onder ons vertrouwd met pianomuziek, ook visueel. We verbazen ons over de virtuositeit van de artiesten (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=239296). Als die solist bovendien een zeer ernstige fysieke handicap heeft zoals Michel Petrucciani, dan is onze verbazing en verwondering terecht nog dieper. De aantrekkingskracht en het succes van de hoogste artistieke prestaties ligt ongetwijfeld voor een groot deel aan het uitzonderlijk technisch niveau, aan het meesterschap. Wanneer die uiterste virtuositeit met een misleidende vanzelfsprekendheid bereikt wordt door een artiest die niet kan beschikken over al zijn fysieke vermogens, dan staan we versteld. Bovendien was Petrucciani zon gedreven maar ook opgewekte figuur, iemand die zijn handicap perfect kon relativeren en de eerste om er grapjes over te maken (in zijn jeugd liet hij zich wel eens in een valies binnensmokkelen in hotels, om te besparen op de kamerkosten), een echte sympathieke kerel, dat je niet anders kan dan gegrepen te worden door zijn verschijning en zijn prestaties. Je wordt voortdurend heen en weer geslingerd tussen de gevoelens van vertedering en ontroering die zijn uiterlijke verschijning nu eenmaal oproept, en het diepe respect voor de normale mens die in dat mismaakte lichaam schuilt. Ik had hem het eerst leren kennen van zijn opnames op cd, ik wist dus aanvankelijk niet van zijn handicap en toen ik hem dan eens bezig zag op tv, viel ik van de ene verbazing in de andere.
Michel Petrucciani is niet alleen een technisch volmaakte pianist, hij is ook een zeer gevoelig artiest, een exuberant muziekbeest, een enthousiast performer. Hij speelde liever niet solo: hij wou geen kunstjesmaker zijn, maar een partner, in gesprek met zijn collegas, hij wou dat er iets gebeurde op het podium.
Een van zijn uitspraken uit een interview zal me lang bijblijven: Je suis un mec qui na pas de temps à perdre Wij zijn dankbaar om de vele opnames die hij ons heeft nagelaten. Je vindt er zeker in je plaatselijke mediatheek.
Dit zijn enkele links waar je meer informatie vindt:
Op 12 februari 1809 werd Charles Darwin geboren. De media hebben heel wat aandacht besteed aan die verjaardag. Op de BBC loopt een reeks van uitzendingen. In het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel loopt een tentoonstelling: http://www.natuurwetenschappen.be/.
Maar er is ook een tegenstroom, nog altijd. Darwins theorie is algemeen aanvaard en duizend maal bewezen in de wetenschap, er is geen enkele ernstige wetenschapper die er ook maar een seconde aan twijfelt dat de het leven op aarde geëvolueerd is volgens het principe van de natuurlijke selectie. Dat inzicht was een revolutionaire gedachte, met een impact die meestal terecht vergeleken wordt met die van Copernicus, die aantoonde dat niet de aarde het middelpunt is van ons planetenstelsel, maar de zon.
Nochtans weten nog veel te weinig mensen, ook intellectuelen en zelfs wetenschappers buiten het vakgebied van de biologie, wat de essentie is van die natuurlijke selectie.
Het begrip evolutieleer zegt niet genoeg. Ook al voor Darwin wist men dat er een evolutie was geweest, je hoefde geen genie te zijn om dat in te zien: elke boer en elke dierenliefhebber wist dat je door geduldig en verstandig kweken bepaalde kenmerken spectaculair kon benadrukken in een volgende generatie. Darwin zelf experimenteerde jarenlang met sierduiven en correspondeerde daarover met talrijke duivenliefhebbers. Lamarck had theorieën over de aanpassing van diersoorten aan hun omgeving nog voor Darwins geboorte.
Maar dat is Darwins theorie niet. Het probleem met Lamarck is dat eigenschappen die dieren (en mensen) ontwikkelen tijdens hun leven, NIET overgedragen worden op het nageslacht: al wat ik in mijn leven bijgeleerd heb, verdwijnt bij mijn dood, of nog voordien, niets daarvan gaat over in mijn kinderen en kleinkinderen, toch niet op een biologische manier, genetisch zeggen we nu.
Het verhelderende inzicht van Darwin was dat hij, zonder goed te weten hoe het gebeurde, aantoonde dat er bij de voortplanting af en toe, toevallig, kleine afwijkingen gebeuren en dat sommige van die variaties een voordeel opleveren voor het overleven in de concrete omstandigheden. Op de duizenden vinken die er uit het ei kruipen waren er sommige die een bek hadden die net iets beter geschikt was om de zaadjes los te peuteren uit de besjes van precies die boomsoort die op dat precieze eiland overdadig voorhanden was. De vink die meer zaadjes eet, krijgt daardoor meer kans om te overleven en zich voort te planten, zodat dat soort de bek na enige tijd meer zal voortkomen in die vinkensoort. En na een groot aantal generaties krijg je vinken met een sterk afwijkende bek en na nog meer generaties krijg je een soort vinken die niet meer kan paren met de originele soort. Darwins lumineus idee was een wetenschappelijke verklaring voor de evolutie, niet de ontdekking van die evolutie. Later zou men, op basis van het werk van Mendel, de genetische grondslag voor Darwins theorie ontdekken, iets wat Darwin amper kon vermoeden.
De gevolgen van dat inzicht waren spectaculair van bij het verschijnen van On the Origin of Species in 1859. De discussies over de afschaffing van de slavernij en de emancipatie van de vrouw bijvoorbeeld kregen een wetenschappelijke grondslag: er was geen essentieel onderscheid tussen de rassen, zelfs de meest wilde exemplaren van het menselijk ras waren volwaardige mensen; de vrouw was een evenwaardige partner van de man. Ook filosofische en theologische inzichten moesten herbekeken worden, want het overheersende Godsbeeld was onverenigbaar met de nieuwe inzichten.
Het is pas laat in de 20ste eeuw dat men begon in te zien hoe grondig Darwins theorie ongeveer de hele wetenschap overhoop haalde, ook de humane. Stilaan begon men ook door te denken op de filosofische implicaties en de gevolgen op maatschappelijk vlak, niet alleen voor de vele ethische kwesties zoals euthanasie, abortus, kunstmatige bevruchting, maar ook voor de wereldpolitiek, met themas als de democratie en het recht op zelfbeschikking, het klimaat, oorlog en geweld, ethisch handelen en een eerlijke verdeling van de rijkdom
Darwins verdienste is deze: hij heeft het onweerlegbaar wetenschappelijk bewijs geleverd voor het systeem achter de evolutie, zodat al wie na hem kwam daarop kon voortbouwen. Vandaag zien we de verbluffende resultaten om ons heen. De wereld is sinds 1859 ingrijpend gewijzigd en bijna alle veranderingen hebben iets te maken met dat ene inzicht in de werking van de evolutie van het leven op aarde.
Maar er is ook, zoals bij het verschijnen van On the Origin of Species, nog steeds een tegenstroom. Niet iedereen is overtuigd van de theorie van Darwin. Er is niet alleen een grote onwetendheid en veel misverstanden over wat Darwin precies gezegd heeft. Wij stammen bijvoorbeeld niet van de apen af, wij hebben gewoon gemeenschappelijke voorouders. Een Engelse bisschop heeft zich in een berucht publiek debat onsterfelijk belachelijk gemaakt toen hij honend uithaalde naar Darwin en vroeg of hij nu langs vaders- of langs moederskant afstamde van een aap.
Er is vanaf de eerste dag inderdaad een zeer hevige reactie geweest vanwege de religie. Men zag onmiddellijk in dat de evolutie niet samen te rijmen was met het bestaan van een Scheppende God en met de verhalen van de Bijbel. Merkwaardig genoeg zijn we vandaag nauwelijks een stap verder in die discussie dan 150 jaar geleden. De argumenten die godsdiensten aanbrengen tegen de evolutie zijn nog steeds dezelfde, ook al zijn ze al duizend keer weerlegd. Er zijn nog steeds heel wat mensen die geloven dat de aarde geschapen is zoals ze nu is, in al haar verscheidenheid, door God, zesduizend jaar geleden. Het Christendom, de Islam en het Jodendom verwerpen de evolutieleer formeel en verdedigen opvattingen die fundamenteel tegenstrijdig zijn met de moderne wetenschap, zelfs al hebben die niets te maken met hun godsdienst. Men gaat zelfs zover dat men een heuse pseudo-wetenschap heeft uitgewerkt, dat is een eufemisme voor klinkklare onzin in een geleerd kleedje: het creationisme en Intelligent Design. Met een overvloed aan financiële middelen en grote politieke druk probeert men de wereld te overtuigen van opvattingen die, als de getuigen van Jehova ze aan je deur komen verkondigen, enkel een korzelige glimlach of een slaande deur tot gevolg hebben.
Ik heb daar veel moeite mee, ik begrijp dat verzet niet goed. In de wetenschappelijke wereld heeft iedereen al lang ingezien dat het creationisme zelfs met de beste wil van de wereld niet goed te praten valt, je kan op die basis gewoon niet aan wetenschap doen vandaag, het werkt niet, zo simpel is het. Onze samenleving is gebouwd op principes die wel in overeenstemming zijn met evolutie is als leidend principe. Men kan er dus niet meer om heen. Vroeg of laat zal het ook voor de meest eenvoudige mensen een vanzelfsprekendheid zijn dat het leven op aarde ontstaan is uit een nietig beginsel, zonder tussenkomst van wie dan ook, en van daaruit verder geëvolueerd is volgens de grote lijnen die Darwin heeft getrokken en die na hem door talloze geleerden zijn verfijnd. Misschien zullen er altijd wel enkele hardnekkigen zijn die er een andere opinie op nahouden: er zijn er helaas ook nog enkele die menen dat de zon om de aarde draait of de dat aarde plat is; maar dat zijn stellingen die men zelfs in Rome niet vaak meer hoort.
Maat het is merkwaardig dat een instelling als de katholieke kerk, die er prat op gaat dat zij een van de peilers van onze beschaving is, het nodig en nuttig acht om een verbeten strijd aan te gaan met de wetenschap op dit punt. Wat kunnen ze erbij winnen? Wat hebben ze te verliezen? Zoals de wetenschap zich heeft moeten aanpassen, niet zonder moeite, aan Darwins inzichten, zo kunnen ook de kerken dat toch? Stephen Gould pleitte al voor een dergelijke cohabitatie van niet overlappende domeinen: de wetenschap doet geen uitspraken over de religie, de religie niet over de wetenschap (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=62362). Ik zie het niet zo gemakkelijk gebeuren, maar ik kan me een religie voorstellen, zelfs het Christendom, de Islam of de Joodse godsdienst, die zich zonder aarzelen schaart achter álle onbetwiste wetenschappelijke verworvenheden en desondanks toch een belangrijke rol te vervullen heeft in de wereld, in getrouwheid aan haar basisinzichten en haar traditie. Elk van die godsdiensten heeft dat in het verleden trouwens al gedaan, zij zijn inderdaad steunpilaren van onze beschaving, uitgerekend zij hebben de wetenschap bewaard en overgeleverd aan het nageslacht, zonder hen zouden we nog (of terug) in holen wonen. Het hoogtij van de godsdienst valt samen met de hoogtepunten van de beschaving, de wetenschap en de kunst, wanneer de beoefenaars ervan steun, aanmoediging en bescherming vinden in de gevestigde godsdiensten en de godsdiensten instaan voor het verbreiden van de beschaving.
Het is dan ook een uiterst diepe vergissing voor elke religie, voor elke religieuze mens om zich af te keren van of te keren tegen een wetenschappelijke benadering van de wereld en tegen onweerlegbare resultaten van het wetenschappelijk onderzoek. Het is een houding die des te moeilijker te verklaren is omdat die zelfde religies, die zelfde mensen zonder enige aarzeling vertrouwen op die wetenschap en op de maatschappij die erop gebouwd is, als het gaat om hun materieel welzijn, hun gezondheid, hun veiligheid, hun toekomst en (desgevallend) die van hun kinderen.
In een vorige aflevering hadden we het over ballet en balletmuziek: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=153442. We zagen hoe het ballet ontstaan is uit enerzijds primitieve volksdansen en anderzijds uit de vertoningen aan de adellijke hoven, waar de edellieden zich vermaakten met het opvoeren van spektakels waarin theater, muziek, zang, dans en mime gecombineerd werden rond verhalen uit de literatuur. Daarin kwam verandering toen gaandeweg niet alleen de muziek maar ook het dansen meer en meer werd toevertrouwd aan professionele artiesten. In de ballets daction verdween rond 1700 het gesproken en gezongen woord helemaal en kregen we een zuivere combinatie van mime en dans: het ballet was geboren. Daarin verscheen ook voor het eerst de prima ballerina die in virtuositeit niet moest onderdoen voor de fysieke prestaties van de mannelijke dansers. Daarvoor trok ze gepaste, losse kledij aan, die ook het benen- en voetenwerk liet zien. Stilaan lieten ook serieuze componisten zich verleiden tot het schrijven van werken voor deze nieuwe kunstvorm: Campra, Rameau, Lully, Gluck, Beethoven, Hérold, Halévy.
Rond 1830 begon een nieuwe evolutie, die tot rond 1900 zou duren en die men de periode van het het Romantisch ballet noemt. Dit nieuwe ideaal werd het eerst belichaamd in de slanke, tengere ballerina Marie Taglioni (1804-1884), die een stijl ontwikkelde waarin de bewegingen zo licht mogelijk waren, uiterst gracieus en met een lieflijke bescheidenheid. De kleding werd daaraan aangepast, met een halflange doorschijnende klokvormige rok en een aansluitende corsage; pointes versterkten nog het lichtvoetige van haar figuur. Het ballet werd een kunst van illusies, een uitdrukking van het romantisch gevoel dat zo gevoelig tot uiting kwam in de muziek van die tijd: Berlioz, Chopin, en in de literatuur van Walter Scott en Victor Hugo.
Ballet werd nu ook opgenomen in de opera, waar dat paste in het verhaal, bijvoorbeeld in verleidingsscènes of om verschijningen en geesten uit te beelden, die nu overal opdoken.
Met Carlotta Grisi (1819-1899), een nichtje van de operazangeressen Giuditta en Giulia Grisi, brak ook in Parijs het romantisch ballet door, met als hoogtepunt de opvoeringen van Gisèle in 1841, in een samenwerking tussen de dichter Théophile Gautier en de componist Adolphe Adam; dit ballet wordt vandaag nog steeds opgevoerd met veel succes. Later ging Grisi ook in Londen dansen in gelijksoortige opvoeringen, maar de muziek was vaak minderwaardig en weinig meer dan het aangeven van het ritme en het bijhouden van het tempo.
In Kopenhagen ontstond in die tijd de belangrijke Deense ballettraditie. Voor ons is Herman Lövenskjold een onbekende, maar hij componeerde wel aantrekkelijke muziek, bijvoorbeeld voor La Sylphide, die we vandaag nog af en toe op de radio horen en die nog steeds gebruikt wordt voor het ballet. Die sylfides waren bos- maar vooral luchtgeesten uit de Romeinse mythologie maar speciaal ook uit de Germaanse en Keltische mythologie, die zo veel aandacht kregen in de Romantiek. Carl Maria von Weber componeerde zijn opera Silvana (1810) rond een dergelijke mysterieus zwijgzame dansende figuur; ook in zijn Preciosa, Euryanthe en Oberon zijn er verscheidene dansscènes, een traditie die in de opera gedurende de hele 19de eeuw zou voortleven. Glinka maakte er gebruik van in zijn operas Ivan Suzanin en Ruslan en Ludmilla, waarvan we vooral de heel bekende snelle ouverture kennen. Rossini laste twee balletten in in zijn Willem Tell (1829), eveneens bekend van de expressieve ouverture met het lange crescendo. In Meyerbeers Robert le diable (1831) is de dansscène een gepast middel om de held van het rechte pad af te leiden.
Maar voor het Parijse publiek was het ballet stilaan een vast element geworden in de opera, iets dat er nu eenmaal bij hoorde, in zoverre dat een opera zonder ballet zelfs niet meer kon. Grote componisten zoals Verdi en Wagner konden hun operas daar maar opgevoerd krijgen als ze erin toestemden om een ballet toe te voegen, ook al moesten ze dat speciaal voor de gelegenheid componeren en al paste het niet echt in de rest van de opera. En alleen iemand met de faam van een Verdi kon zich af en toe verzetten tegen deze modevereiste. Wagner nam een loopje met de traditie door zijn toegevoegd ballet voor Tannhäuser (1861) helemaal aan het begin van de eerste acte te plaatsen; het Parijse publiek, dat gewoon was om heel laat toe te komen, na de ouverture en zelfs later, merkte misnoegd dat ze het ballet hadden gemist en onderbrak de opvoering met de eis om het ballet nog eens op te voeren, buiten alle zinvolle context van de opera de tijden zijn wel veranderd, ondertussen!
Vanaf 1850 was het artistieke peil van het romantisch ballet in verval. Men beperkte zich tot spectaculair vertoon van individuele kunstjes, maar meestal was het ballet van een zeer middelmatig niveau. Grote componisten beperkten zich tot het behoud van balletscènes in hun operas: Berlioz, Gounod, Massenet. Anderen schreven naast operas ook echte balletten: Adam, Auber, Delibes; van deze laatste kennen we nu nog zijn Copélia (1870) en Sylvia (1876).
Enkel in Rusland was in die periode het ballet nog echt geliefd en kwalitatief hoogstaand. De grote choreografen, dansers en ballerinas trokken vaak voor lange periodes naar Sint-Petersburg en Moskou en vormden er de basis voor een traditie die tot op vandaag voortleeft. Vooral de naam van Marius Petipa is daarmee onlosmakelijk verbonden. Hij maakte de overgang van het romantisch naar het klassiek ballet; aanvankelijk gebruikte hij nog de gebruikelijke muziek, maar stilaan liet hij aangepaste muziek schrijven, eerst door Minkus, voor klassiekers zoals De schone slaapster (1890), Don Quixote (1896), La Bayadère (1877), Paquita (1881), Le corsaire (1899), maar uiteindelijk deed hij ook een beroep op Tchaikovsky, die instond voor het nog steeds beroemde Zwanenmeer (1880), en De notenkraker (1892). Later werkten Petipa en zijn medewerker Ivanov nog samen met Borodin (van de Polovtsiaanse dansen, het ballet uit de opera Prins Igor) en Glazunov (Raymonda, 1898).
Vermelden we nog dat de tradities van het Russische ballet voortleven, op technisch vlak niet in het minst dank zij de zogenaamde Stepanov-notering van de choreografie, die het mogelijk maakte om die ook in het Westen uit te voeren toen de Russische school hier bekend werd in de twintigste eeuw. Maar daarover later meer.
Categorie:muziek Tags:ballet, dans, muziek
07-02-2009
Het Spinozahuis
Sinds enkele jaren wordt mijn aandacht herhaaldelijk getrokken op de Nederlandse filosoof Spinoza (1632-1677).
Ik vind voortdurend verwijzingen naar hem in allerlei boeken en artikelen, zowel wetenschappelijke als meer algemene, de ene nog meer lovend dan de andere. En wat doet een mens dan? Je gaat al eens kijken op Google, je leest het artikel in de Britannica, je zoekt hem op in Störig en je belangstelling is gewekt. Dan ga je op zoek in de stadbibliotheek, je begint op hem te letten als je in de tweedehanseboekhandel bent, je snuistert al eens in eBay.
Ik was fel onder de indruk van het uitstekend geschreven boek van Stewart over Spinoza en Leibniz: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=179996, maar niet van het boekje in de reeks Kopstukken Filosofie over Spinoza, van de hand van de bedenkelijk geëvolueerde Roger Scruton.
Ondertussen heb ik nog enkele andere, oudere werken over Spinoza gevonden links en rechts, daarover later misschien meer, en ik heb me ook zijn hoofdwerk, de Ethica aangeschaft, eerst in een Engelse vertaling die ik goedkoop op eBay vond, dan in de mooi uitgegeven tweetalige face-à-face versie, Latijn-Nederlands, met de vertaling van Henri Krop, zomaar gevonden bij Het Trojaanse Paard in Leuven, waar je altijd wel enkele euros minder betaalt.
Op internet is er van alles te vinden, maar dat moet je zelf ontdekken. Ik vermeld hier enkel de Vereniging Het Spinozahuis: http://www.spinozahuis.nl/ omdat ik me, tegen mijn principes in, toch heb opgegeven als lid. Je krijgt dit jaar als welkomstgeschenk een zeer fraai uitgegeven en rijkelijk geïllustreerd boekje van Wiep van Bunge: Filosoof van Vrede. De Haagse Spinoza, een zeer geslaagde inleiding op het leven en werk en op zichzelf al het lidgeld van 25 waard, en ook nog een aflevering van de wetenschappelijke Mededelingen vanwege Het Spinozahuis.
Spinoza is in Nederland opgenomen in de officiële canon, de lijst van belangrijke personen die men verplicht moet behandelen in het secundair onderwijs: hij is de belangrijkste filosoof van Nederland. Nu kan het zijn dat je daar als Vlaming nog niet al te zeer onder de indruk van bent, maar stel je dan eens de vraag welke belangrijke filosofen wij hier bij ons zoal gehad hebben; persoonlijk ben ik dan blij met Spinoza, de prins der filosofen van de Nederlanden, zo is hij toch ook een beetje van ons, de man op wie zo mooi het Bijbelwoord past (Joh. 1, 47): ecce vere Israhelita in quo dolus non est, ziedaar een ware Israëliet, in wie geen bedrog is, al moeten we dat ware Israëliet of Jood enigszins nuanceren na de verschrikkelijke woorden van de herem waarmee de Amsterdamse Joodse gemeente Spinoza excommuniceerde in 1656: http://www.tau.ac.il/~kasher/pspin.htm.
Het aantal bezoekers is net opgelopen tot boven de 75.000 en het aantal gelezen bladzijden bijna tot 95.000.
Ik ben 1.111 dagen geleden met deze website gestart.
In de top-20 van de afdeling cultuur sta ik vandaag op de tweede plaats, in de top-200 van alle Seniorennet-blogs op de 47ste.
Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om mijn lezers te groeten, zowel zij die me op de voet volgen als de toevallige passanten, zoals onlangs nog een vriendelijke lezeres uit Canada.
Dank voor jullie belangstelling en tot binnenkort,
Karel
05-02-2009
Daniel Dennett: de betovering van het geloof - Breaking the Spell
Daniel Dennett, Breaking the Spell. Religion as a Natural Phenomenon, 448 pp.,2006, Penguin paperback £ 9,99, bij Proxis/Club 17,70 of 12,05(!). Zoals gewoonlijk waarschuw ik collega-senioren voor het bedenkelijk kleine lettertype van de Penguins.
Vertaald als: Betovering Van Het Geloof (Religie Als Een Natuurlijk Fenomeen), Poema en Pandora Pockets, bij Proxis/Club 26,90 (!!).
Dit boek van Daniel Dennett wachtte al enkele maanden ongeduldig op mijn leestafel op mijn onverdeelde aandacht en ik heb het nu net uit. Uit een eerdere boekbespreking (http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=47045) en terloopse commentaren bij het werk van Dennett moge blijken dat ik een grote bewondering heb voor de inzichten van deze auteur maar vooral ook voor de uitzonderlijk boeiende manier waarop hij die bij zijn lezers brengt. Dat is ook hier het geval. Dennett is een raconteur, een begenadigd verteller, met een bloemrijke taal en een direct aansprekende, meeslepende stijl. Dat helpt, als je onderwerp niet alledaags is en wat je erover te vertellen hebt diepzinnig, origineel, controversieel, wetenschappelijk verantwoord, filosofisch sterk onderbouwd.
Het onderwerp is het geloof, maar dan als een natuurlijk fenomeen, gewoon als een van de dingen die we in de wereld aantreffen, eentje waar we niet naast kunnen kijken. Hij is niet de eerste om dat te doen. William James deed al iets dergelijks met zijn Varieties of Religious Experience (1902) (zie: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=284). Het verschil ligt vooral hierin, dat James op zoek ging naar de persoonlijke religieuze ervaring van individuele mensen, terwijl Dennett meer oog heeft voor godsdienst als een historisch maatschappelijk verschijnsel.
Het onderwerp moge dan al controversieel zijn, onder meer omdat Dennett een overtuigd atheïst is en gelovigen nu eenmaal steigeren wanneer ongelovigen hun domein betreden, maar het betoog kan men onmogelijk als stuitend of zelfs verontrustend kenmerken. Dennett is hier op zijn best, rustig overtuigend, niet combattief; redenerend, niet prekend of verwensend. Waarom, inderdaad, niet op een wetenschappelijke manier kijken naar dit verschijnsel, zonder vooringenomenheid? Wat kan daar verkeerd mee zijn?
Godsdienst, zegt men, is van alle tijden en het einde is niet in zicht. Voor atheïsten is dat een teer punt, een frustratie: voor hen is het zo evident dat de mens en de wereld ook zonder God voort kunnen, ja zelfs beter af zijn zonder dat vreemde begrip. Maar het is niet zo, vooral niet als je het mondiaal bekijkt. Zeker, er zijn allerlei vormen en nuances, gradaties in het inzicht en het fanatisme van de beleving, in de politieke en maatschappelijke consequenties. Godsdienst neemt vele vormen aan, die blijkbaar beantwoorden aan verscheidene noden van de mens. Maar ook ongelovigen kunnen diep geraakt worden door religieuze rituelen of artistieke godsdienstbelevingen, de Matteuspassie van Bach, gisteren nog op Mezzo, of de Messias van Haendel zijn daarvan maar enkele van de talloze onbetwistbare voorbeelden. Mensen zoeken van alles in godsdienst en vinden er vaak wat ze zoeken, of toch in zekere mate, anders zou godsdienst al lang weg-geëvolueerd zijn, zoals inderdaad met vele vormen gebeurd is, denk maar aan de Griekse en Romeinse godenwereld en de Germaanse
Maar niet alles wat ze zoeken is godsdienstig: ook in niet- of zelfs anti-godsdienstige manifestaties en rituelen kunnen mensen zich vinden. En in een aantal typisch of traditioneel godsdienstige, zoals de zondagsmis, vinden de meeste mensen helemaal niets meer en blijven dan ook zonder meer thuis. Een Kerk die daaruit geen andere conclusies trekt dan de strategie van de bedreigde egel, loopt het gevaar het trieste lot van dat dier te delen op de drukbereden wegen van het geloof.
Godsdienst kan dus nuttig zijn of althans beantwoorden aan een of andere nood. Dat betekent echter niet dat godsdienst de enige manier is om aan die nood tegemoet te komen. Maar mensen zijn nu eenmaal erg traditioneel, zeker als ze op een doordringende manier geïndoctrineerd zijn of cultureel geconditioneerd.
Dennett zegt: het is zoals met rode wijn; toen hij ergens las dat één glas per dag goed is voor je gezondheid, was hij opgelucht en verheugd. Maar hij zegt erbij dat hij zijn glaasje wil blijven drinken, ook als dat niet goed is voor hem. Zo is het ook een beetje met godsdienst: mensen hebben er iets aan, zijn er aan gewoon, aan het lichtjes euforische effect, aan het onmiddellijke genoegen, misschien zijn ze er zelfs een beetje aan verslaafd, doen ze al eens overdaad, gaan ze eraan dood, maar ze blijven wel drinken.
Bij die erg passende beeldspraak wil ik een persoonlijke bedenking maken: na mijn hartcomplicaties vorige zomer kreeg ik van de dokters de duidelijke raad om geen alcohol, koffie, thee of andere stimulantia te drinken. Ik heb me daar zonder veel moeite bij neergelegd. Ik kan wél zonder, als blijkt dat het niet goed is voor mij.
Dit eerlijke, objectieve en ongemeen boeiende boek van Daniel Dennett kan ik zowel gelovigen als anderen aanbevelen. Breaking the spell betekent letterlijk: de betovering doorbreken (dus het tegenovergestelde van de Nederlandse titel). Dat is wat Dennett hier ambieert: op een rustige, redelijke manier praten over God en godsdienst, hoe het kan ontstaan zijn, hoe het werkt, wat er goed aan is, wat minder Enkel mensen die hun godsdienst op een extatische, fanatieke, onredelijke manier beleven, zullen het daarmee moeilijk hebben. Het zou mooi zijn als ook zij dit boek tot het einde zouden (durven) doorlezen.
Categorie:ex libris Tags:atheïsme
03-02-2009
William Trevor, Family Sins
Het is allemaal hoe je het bekijkt.
Misschien wel. Neem nu de maan. Soms ziet die er veel groter uit dan anders, namelijk als ze net opkomt in het oosten of als ze ondergaat in het westen. Waarom is dat? De maan is immers altijd even groot, ze komt ook niet periodiek dichter bij de aarde of zo. En toch is het opvallend. Men weet het nog niet zo heel goed, maar het feit dat we de maan groter zien als ze laag bij de horizon staat en klein als ze hoog aan de hemel prijkt, doet ons vermoeden dat het te maken heeft met de achtergrond. Tegenover bomen, huizen en andere elementen uit het vermenselijkt landschap lijkt de maan groot, in de open lucht is er geen nabij vergelijkingspunt en heeft ze weer haar normale afmetingen. Men zegt zelfs dat als je die grote maan bekijkt door voorover te buigen en tussen je benen achterom te kijken, het vergrotingseffect verloren gaat. Probeer het eens op een zomernacht bij volle maan, maar dan het liefst op een eenzame plaats, zodat niemand zich vragen hoeft te stellen over je geestelijke gezondheid.
Je kan ook de mens op verscheidene manieren bekijken. Ik heb in de voorbije drie jaar, sinds ik op pensioen ben, heel wat boeken gelezen over hoe de mens ontstaan is, hoe zijn mentale mogelijkheden ontwikkeld zijn, hoe de beschaving zich ontwikkelde, welke rol de religie daarin speelde. Allemaal diepzinnige, ja filosofische kwesties waarmee ontelbare mensen zich hebben beziggehouden: wat is de mens?
Er is ook een ander standpunt. Ik las laatst het slotverhaal uit de bundel Family Sins (1990) van William Trevor (de volledige bibliografie, met de Nederlandse vertalingen vind je hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=452).
Het heeft geen zin me hier weer te gaan uitputten in allerlei superlatieven, al zijn dat wel de enige waardige woorden voor deze verbazingwekkend schitterende verzameling subtiele kortverhalen van de onbetwiste levende (°1928) grootmeester van het genre in het Engelse taalgebied. Als ik zijn sublieme, intimistische schilderingen lees van mensen om hem heen, dan ben ik mij verrast bewust van de enorme afstand die er gaapt tussen deze benadering en de even subtiele wetenschappelijke studies van bijvoorbeeld Richard Dawkins of Daniel Dennett. Trevor tekent niet de mens, maar mensen, zeer concrete mensen in hun dagelijkse bezigheden, met hun kleine en grote zorgen, hun primitieve of onthutsend verdraaide emoties. Hij maakt zich, zoals zijn personages, geen zorgen over kosmologische discussies, de Big Bang of de relativiteitstheorie. Wij zien de wereld door de ogen van echte, levende mensen, individuen, eenmalige creaturen van de liefde en het toeval, onvolmaakt, eigenzinnig, uniek. Hij gunt ons een blik op een hoekje van die wereld op een bepaald moment, met zijn bewoners van toen. Er gebeurt wat, maar belangrijker is vaak wat er niet gebeurt, datgene waarop men wacht, waarnaar men verlangt. Dit is de microkosmos, de kijk door de bril van een concrete mens op zijn medemensen, met een zuinige economie van duidelijk sprekende details, met kleine verhalen over wat er gebeurd is, of net niet, hoe het had kunnen zijn, hoe het misschien was, misschien ook niet.
En toch In al zijn boeken, novellen, kortverhalen, milieuschilderingen en autobiografische teksten overstijgt Trevor magistraal en soeverein het pietluttig anekdotische, het parochiale of provinciale. Zijn mineure, sjofele of burgerlijke maar onvergetelijke personages vormen samen een beeldige, bonte macrokosmos: de wereld waarin wij leefden, de wereld die wij geërfd hebben, met een paradigmatische bevolking die elk een stukje tonen van wat het is om mens te zijn en zo van wat dé mens is.
Zowel Dennett als Dawkins beseffen maar al te goed en erkennen graag dat naast hun analytisch onderzoek en hun tentatieve theorieën niet alleen ruim plaats dient gelaten voor een alternatieve, verhalende duiding, maar dat in de meest bevoorrechte gevallen de literatuur met enkele treffende woorden aspecten kan blootleggen van het mens-zijn waaraan de wetenschap, ook de menswetenschap, nog lang niet toe is.
Er is verhelderende wetenschap, gelukkig, maar niet alles laat zich op die manier ontsluieren, soms is wetenschap al te ontluisterend. Er zijn verhulde maar essentiële inzichten in onze menselijkheid die wellicht nooit een passende plaats zullen vinden in zelfs de meest ingenieuze handboeken van psychologie, filosofie of antropologie. Voor de tedere ontroering van onze diepste gevoelens zijn we voor altijd aangewezen op andere, meer subtiele en daardoor de enige efficiënte middelen: de literatuur, de muziek, de beeldende kunsten, het theater, het ballet: de poëzie van de taal, het beeld, de klank die tot ons spreekt met het niet te evenaren gemak van onbemiddelde emotieve communicatie.
We bedoelen met dat woord dat iemand de hoogste toppen scheert in zijn domein van specialisatie. Meestal gaat het dan over muziek of een andere kunstvorm, maar het kan ook een meer algemene kunde of vaardigheid zijn; naast virtuozen op een muziekinstrument kan je bijvoorbeeld ook een chirurg of een psychiater of zelfs een sportman of vrouw met die eretitel bekleden. Enkel heel overmoedige sprekers zullen dit gebruik uitbreiden tot minder veeleisende doch even achtenswaardige bezigheden zoals kasseien leggen, afvoeren ontstoppen of huisvuil ophalen. De gedachte is dat men niet alleen uitzonderlijk goed is in zijn vak, maar ook dat het vak uitzonderlijk moeilijk is.
Reken niet op Van Dale voor etymologieën, je komt bedrogen uit of ten minste teleurgesteld: het Franse virtuosité is net zo afgeleid van een ander woord als ons Nederlandse en kan dus niet als een rechtmatige of ook maar enigszins zinvolle etymologie gelden.
Het Latijnse woord vir is de stam en dat betekent man, mannelijke mens. Virtus kan dan niets anders zijn dan al de goede kenmerken van een (mannelijke) mens: kracht, sterkte, dapperheid, moed, geschiktheid, bekwaamheid, waarde, excellentie, deugd. Virtuosus is het adjectief dat zo iemand omschrijft. In onze moderne talen heeft het, meer dan waarschijnlijk van uit het Italiaans, de betekenis gekregen van iemand die uitblinkt in de kunsten.
Ik ben s avonds wel eens geboeid door Mezzo, de muziekzender op tv. Je hebt daar een uitstekend aanbod aan klassieke muziek; later op de avond komt ook jazz aan bod. Er zijn wat oudere opnamen, maar ook gloednieuwe; qua genre en bezetting is er de grootste verscheidenheid. Zeker de recente opnames zijn van een schitterende kwaliteit, zowel van beeld als van klank, zeker als je digitaal kijkt op een wat groter LCD-scherm en luistert via je stereo-installatie. Je zit met je neus op de uitvoerende kunstenaars, je ziet de kleinste details in haarscherpe close-ups en je hoort het resultaat in al zijn akoestische pracht. De muziek krijgt daardoor een extra dimensie. Doordat je ziet dat de triangel aangetikt wordt, hoor je hem ook beter. Je bent dus nog meer geboeid, je ontdekt aspecten, klankkleuren en instrumentale combinaties die je nooit eerder had vermoed en je ziet hoe ze tot stand komen. Zo neemt je ontzag voor de fysieke en technische vaardigheid van de muzikanten hand over hand toe. Wat sommige virtuozen uit hun instrument toveren is gewoon verbluffend, je houdt het niet voor mogelijk.
Laatst zag ik de pianist Abdul Rahman El Bacha, ooit eerste laureaat van de Koningin Elizabethwedstrijd, in een of andere solosonate van Prokofiev en in sommige passages bewogen zijn handen zo snel, dat zelfs de digitale beelden niet konden volgen en je nog enkel een wirwar van handen boven en op de toetsen zag.
Dat deed me nadenken over het metier van de kunstenaar, over de eindeloze uren die zelfs het meest begaafde natuurtalent moet doorbrengen met intensieve studie, van jongs af aan, om zich de vaak onnatuurlijke bewegingen en de snelheid van uitvoering feilloos eigen te maken. Laatst was er op tv de film La tourneuse de pages, waarin de gespannen wereld van de uitvoerende kunstenaars raak geschilderd werd.
Als je zomaar op de radio een muziekstuk hoort, dan sta je er zo niet bij stil, maar op tv kan je er gewoon niet naast kijken. Dit is de hoogste virtuositeit, dit is het hoogste wat menselijk mogelijk is en het slaat je met verstomming.
Maar heel even sluipt ook de twijfel naar binnen: is dit nog wel menselijk? Ook vroeger al deden verhalen de ronde over duivelskunstenaars en hun heksentoeren: Paganini en Liszt zijn de meest voor de hand liggende namen; ongetwijfeld hebben ze dat om commerciële redenen zelf sterk aangemoedigd. Wij weten dat het niet meer is dan de combinatie van uiterst uitzonderlijk natuurtalent met eindeloos oefenen. Precies met dat laatste heb ik het soms wat moeilijk: is het leven van een virtuoos nog wel menselijk? Is de verenging tot alleen maar pianist niet tegelijk een bekroning van de menselijke mogelijkheden én een ontluistering, een herleiding tot slechts één volmaakte technische vaardigheid? Hoeveel mensen kunnen dat soort leven aan?
Zeer bekend is de uitspraak van Thomas Alva Edison dat succes gegrond is op tien procent inspiratie en negentig procent transpiratie. Maar het is ook zo dat hoe minder genie, hoe meer er moet gezweet worden; uitzonderlijke kunstenaars op hun hoogtepunt slagen er (soms ) in om fantastisch te presteren met een minimum aan oefenen, terwijl bescheiden amateurs zelfs met eindeloze inspanningen nog niet aan hun enkels reiken. Het hoeft ons niet te verbazen dat zoveel liefhebbers, zelfs na jarenlange gestage inspanningen, vooral in hun jeugd, het niet meer aankunnen en gefrustreerd opgeven.
Bij de beelden van de oogverblindende pianistieke vaardigheid van El Bacha dacht ik spontaan aan de experimenten van de Amerikaanse experimentele componist Conlon Nancarrow (lees hierover meer en klik op deze link: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=155).
Het is een uitdaging voor een mens om bepaalde aartsmoeilijke stukken met de opgelegde snelheid (of nog rapper, helaas) te spelen, maar voor een mechanische piano, zeker de meest recente exemplaren van de grote firmas is dat kinderspel. En maak je geen zorgen over de subtiliteit van de menselijke touch of toucher: ook daarin is voorzien, alles is programmeerbaar. Ook Glenn Gould werkte uiteindelijk en feitelijk zo, zij het dan op een andere manier, namelijk in de montagekamer. De meeste klassieke muziekopnames zijn niet live opgenomen, in één ruk, maar tot in de perfectie bewerkt.
Als menselijke performance moeten we natuurlijk de voorkeur geven aan een echte pianist. Men heeft daartoe zelfs de muziek van Nancarrow uitgeschreven in het klassieke notenschrift en moderne pianisten hebben zich met succes gewaagd aan (sommige van) die onmogelijke stukken, in directe competitie met de mechanische monsters.
Maar we mogen ons evengoed afvragen of er geen toekomst is voor geprogrammeerde, automatisch uitgevoerde muziek, niet alleen op puur elektronische apparaten, dus via luidsprekers, maar ook op klassieke instrumenten die zich lenen tot mechanisch aansturen, zoals de piano, het orgel, slagwerk, misschien zelfs blaasinstrumenten en wie weet, ook strijkers? We hebben dat al honderden jaren gedaan, denk aan de Kaporgels, maar onze technologische hulpmiddelen zijn nu zo gesofisticeerd dat de resultaten echt wel de moeite zijn en bij blindtesten zelfs specialisten om de tuin leiden. Ik huiver een beetje als ik eraan denk, maar de reacties van grote uitvoerders op bijvoorbeeld een computergestuurde Bösendorfer waren uiterst lovend. Als je dan denkt aan de menselijke inspanning die voorafgaat aan zelfs een bescheiden recitalletje van een amateur of een concert van een dure professional Bovendien luisteren we misschien wel duizend keer meer naar opgenomen muziek dan naar live uitvoeringen.
Maar de mensen zouden niet eens komen opdagen voor een piano die op het podium staat te spelen, zonder pianist, net zo min als voor een concert via cd. Men wil kunst zien gemaakt worden, met alle risicos van het vak, dat is een groot deel van de fascinatie, van de bewondering, de extase: weten dat het hopeloos fout kan gaan en meemaken dat het daarentegen allemaal lukt, dat de meest veeleisende klus met grote virtuositeit wordt geklaard, live, zonder de mogelijkheid om te hernemen, zonder elektronische trucjes.
We weten niet wat de toekomst zal brengen. Ongetwijfeld zullen publieke uitvoeringen door menselijke uitvoerders altijd blijven bestaan en zullen die muzikanten zich moeten blijven bekwamen tot echte virtuozen, topspecialisten, meesters in hun vak. Maar de elektronica is aan een opmars bezig, in de populaire muziek maar ook al in de ernstige genres, voorlopig in een ondersteunende rol en met het oog op reproductie, maar er zijn hoopvolle perspectieven voor een verdere evolutie. Zo mogen we ons hopelijk verwachten aan het naast elkaar bestaan van de uitersten, bijvoorbeeld oude muziek uitgevoerd op originele instrumenten, naast zuivere elektronisch muziek, met daartussen wellicht vele mogelijke gelukkige combinaties van de twee.
Menselijke virtuositeit kan zich op allerlei manieren uiten.
Categorie:muziek Tags:muziek, etymologie
29-01-2009
Gedichtendag 2009
Lopend langs de vloedlijn
volgen we de grens van het tij
waar water aarde raakt
zee strand kust
hier verrijst de bodem tot land
voor mensen achter de duinen
hier bezwijkt aarde onder golven
bedolven ontaard onvruchtbaar domein
en wij lopen langs de vloedlijn
op de breuklijn van de tijd
waar gisteren onder de golven verglijdt
waar wij voldaan elkaar raken en ontglippen
en ik jou jij mij met zilte lippen
zacht zo zacht ontsloten kust
hier rust gisteren even in gemijmer
hier ligt morgen achter de levenseinder
wij leven langs de vloedlijn
op de zwaartelijn van de tijd
tot de getijden ons dieper raken
en wij ontdaan van alle waken
aan elkaar verzaken
tot de tijd de vloedlijn wist
het tij de tijd verwijdt
en de wind
alleen nog wolken golven
en de lage duinen vindt.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
28-01-2009
In memoriam John Updike (1932-2009)
John Updike is overleden op 27 januari 2009. Hij was geboren op 18 maart 1932. Ik leerde zijn werk kennen toen een collega op het werk me attent maakte op The New Yorker, dat moet in 1975 of 1976 geweest zijn. Ik heb meer dan dertig jaar een abonnement gehad op dat uitzonderlijke weekblad en dus heb ik vele tientallen bijdragen van Updike daarin gelezen, wat me ook aanspoorde om zijn romans telkens bij verschijnen te kopen en te lezen. De laatste, The Widows of Eastwick, ligt al enkele maanden klaar op mijn leestafel. Ik zal er straks aan beginnen, met gemengde gevoelens.
Zijn voorlaatste boek, Terrorist, besprak ik hier:
Updike is een auteur met wie ik me altijd gemakkelijk vereenzelvigd heb, en zijn verkoopcijfers bewijzen dat ik niet de enige was. Hij schrijft vanuit een standpunt dat je als vanzelfsprekend overneemt. Hij is een menselijke auteur, zijn personages zijn door en door menselijk, de situaties die hij beschrijft zijn uit het leven gegrepen. Maar vergis je niet: hij beschrijft niet zonder meer, het is niet zomaar het leven, het is vaak het leven zoals we zouden willen dat het is, of dat het niet is. Hij verwerkt in zijn boeken wat het is om mens te zijn, in deze tijd of in alle tijden, maar hij voegt er ook al onze dromen en onze nachtmerries aan toe.
Er komt meer seks in zijn boeken en verhalen voor dan althans ik voor mogelijk houd in het leven van een mens; dat is hem vaak genoeg verweten, hij heeft ooit een prijs gekregen van het tijdschrift Literary Review, een lifetime award for crude, tasteless or ridiculous sexual passages in modern literature. Zo erg is het nu ook weer niet, maar het valt wel op, ja. Dat maakte veertig jaar geleden zeker een deel uit van de aantrekkingskracht, we waren toen nog niet veel gewoon op dat punt, de seksuele revolutie kwam toen pas op gang en de personages van Updike belichaamden de fantasieën, zo niet het dagelijks leven, van mensen zoals wij: de intellectuele upper-middenklasse. Wij surften mee op de wilde golven van de economische bloei en de vele mogelijkheden die dat meebracht: buitenlandse vakanties, feestjes, recepties. Ook ons cultureel leven werd veel actiever: concerten, theater, tentoonstellingen, opera, weekbladen en boeken in verscheidene talen. We gingen ook meer aan sport doen, vaak die sporttakken die vroeger voorbehouden waren voor de echt rijke mensen: tennis, golf, skiën, langlaufen, surfen, zeilen, allemaal ondenkbaar in onze jeugd. Updike beschreef een wereld waarin dat allemaal normaal was, ook al was er altijd een ondertoon van twijfel, van aarzeling, een diep bewustzijn dat het allemaal maar schijn was, bijna puberale natte dromen. Dat was onze wereld, de realiteit doorspekt met onze wildste dromen.
Sommige van die dromen hebben we waar gemaakt, de meeste niet, natuurlijk en ik kan niet zeggen dat al wat wij hebben uitgeprobeerd ons zelfs maar al het kortstondig plezier, laat staan het blijvend geluk heeft gebracht dat Updike ons voorspiegelde; misschien hebben we, verblind door passie zoals zijn bange helden, zijn inherente smalende ironie vergeten en zo de hilarische dwaasheid van het vreemdgaan gemist, de bittere ontgoochelingen van de ontrouw die hij steeds weer met waarlijk sardonisch genoegen beschrijft.
Updike, de auteur, is steeds aanwezig in zijn verhalen, hij geeft doorlopend commentaar en toelichting, meestal geamuseerd onderhuids, tongue in cheek. Hij schildert niet met de ruwe borstel, maar in laag na laag van veelbetekenende glacistinten en subtiel gesuggereerde secundaire gevoelens. Niets menselijks is hem vreemd.
John Updike is een erkend meester van het woord, een exuberante stilist. Zijn Engels is een literaire hogeschool voor de attente lezer, een onuitputtelijke bron van verbazing en bewondering, een speels genot.
Zijn dood laat ons toe even stil te staan bij de wereld die hij voor ons heeft opgeroepen, met de opwinding van de ontdekking van onbeperkte mogelijkheden, maar ook de valse beloften, de niet-ingeloste verwachtingen, de bitterzoete herinneringen, bij de gemengde gevoelens die steeds twinkelden in zijn lachende ogen en die blijven sprankelen op elke gave bladzijde die hij ons naliet.
Anne Provoost (1964) is een Vlaams auteur, ga eens kijken op haar verzorgde website: http://www.anneprovoost.be/nl/pmwiki.php/Auteur/Auteur. Ze is atheïst en schreef daarover dit zeer leesbare pamflet, dat ik u hierbij graag aanbeveel. Het is een eerlijke, bedachtzame tekst, niet opruiend, die vrij goed de situatie schetst in Vlaanderen inzake geloof en zeden.
Bij de lectuur maakte ik volgende bedenkingen.
Het geloof van moderne christengelovigen hier bij ons staat meestal op een laag pitje. Het is vrijwel onmogelijk om uit iemands doen en laten op te maken of hij of zij gelovig is of niet. Men spreekt er niet over, men voelt niet de behoefte om zich kenbaar te maken, ook niet als ongelovige. Waarover we niet kunnen spreken, daarover zwijgen we. En verder halen we de schouders op: ieder zijn of haar gedacht. Dat gaat goed zolang het werkelijk zijn of haar gedacht is, en niet dat van anderen, van de Kerk, de Paus, het Humanistisch Verbond, de Islam of een of andere atheïstische auteur. Wij zijn individualisten, onze ideeën halen we niet zomaar ergens anders, we denken zelf wel na, dank u wel. En zo wordt de omertà onderhouden, de zwijgplicht over geloof en zeden die vooral onder intellectuelen heerst. Dat laat alle ruimte om te praten over om het even wat, al is dat meestal iets dat in de krant of het weekblad stond, of een reportage op tv, of een boek waarover iedereen het heeft maar dat heel wat minder mensen ook gelezen hebben.
Aangezien niemand nog echt gelooft, met alle heftigheid en bekeringsdrang van een Paulus, is alle onderscheid tussen gelovigen en ongelovigen zo goed als verdwenen, op recepties, in concerten, in theater- en filmzalen, op terrasjes en in cafés, op het werk en op vakantie, in bad en in bed.
Moderne gelovigen storen zich niet meer aan de voorschriften van de Kerk, die ze overigens niet eens meer kennen; de zondagsplicht onderhouden ze niet, ze houden ook hun Pasen niet; biechten doen ze niet meer, want zijn er nog wel zonden? Waar de wetten van het land twijfel zou laten, beslist hun rekkelijk geweten over goed en kwaad, niet de Paus in Rome. De Bijbel, zelfs in de meest moderne onherkenbaar makende hertaling, lezen ze niet, want ze hebben hem niet eens in huis. Ze stemmen op dezelfde kopstukken, op dezelfde patijen als de ongelovigen, want een partij van louter gelovigen of alleen maar ongelovigen is er niet meer, en ook geen Brugse bisschop om dat te verplichten of te verbieden.
Moderne ongelovigen van hun kant zijn geen libertijnen. Ze leven zoals hun buren, de moderne gelovigen. Ze onderhouden de wetten van het land en luisteren naar hun geweten, dat gevormd is in de zelfde scholen, de zelfde cultuur, de zelfde samenleving. Ze zijn even behoudsgezind als hun gelovige collegas, en even vooruitstrevend, al naargelang. En zoals Anne Provoost aan het einde van haar betoog zegt: zij eisen al de goede menselijke eigenschappen op die (volgens de gelovigen) voorbehouden zijn aan gelovigen, en recupereren begrippen als naastenliefde, heil en redding, vrede, opoffering, barmhartigheid, bezinning, soberheid, eerlijkheid, gelijkheid, inkeer, heiligheid, moraal; ze beoefenen de zeven kapitale deugden en vermijden de zeven hoofdzonden (klik hier voor de details:
Modern geloof is een persoonlijke zaak geworden. Wat men gelooft en welke consequenties daaraan vasthangen, beslist men zelf. Geen mens die nog een catechismus of een geloofsboek ter hand neemt, een encycliek of een herderlijk schrijven, een parochieblad of een Osservatore Romano. Geen mens die nog de dogmas kent, laat staan hun geschiedenis of betekenis. De morele standpunten van de Kerk legt men naast zich neer; het begon met het verbod op de pil en condooms, dan abortus, dan euthanasie, dan kunstmatige bevruchting. Wat goed en slecht is, dat maakt elk voor zich wel uit.
Maar dat is de situatie hier in Vlaanderen en in misschien ook in delen van West-Europa. Dat is de situatie onder intellectuelen of toch mensen die aan de schoolplicht voldaan hebben. Dat zijn, laat ons eens ruim schatten: 50 of 100 miljoen mensen? En wat met die andere zes miljard?
Godsdienst stelt de zaken echt wel anders. Voor de gelovige is er een Opperwezen, Iemand waarmee men rekening moet houden, die ingrijpt in deze wereld, ten goede of ten kwade, naarmate men zijn geboden volgt of niet, en die uiteindelijk op basis daarvan zal beslissen over ons lot in eeuwigheid. Er is ook een Kerk die namens Hem gezagsvol spreekt, apostolisch, zonder tegenspraak, onfeilbaar. Een Kerk die niet democratisch is verkozen, niet democratisch wordt geleid, maar op Zijn gezag. Er is ook een Boek, een Bijbel, waarin Gods woord geïnspireerd staat opgetekend, en dat de Weg wijst, de Waarheid en het Leven. Er zijn geboden die zeggen wat goed is en wat niet, niet in het algemeen en het vage, maar heel duidelijk en precies, niet alleen over God maar ook over de mens en de samenleving; niet alleen over jou maar over alle mensen.
Wij mogen dat vergeten zijn, gemakshalve, maar dat is niet voor iedereen zo. In Amerika is er een sterke beweging om een en ander weer in voege te brengen, niet als een persoonlijke overtuiging in de beslotenheid van je hart, maar als een publiek afgelegde geloofsbelijdenis, met alle consequenties van dien. Wat je zelf ook moge denken, je behoort in alle gevallen te doen wat de Kerk voorschrijft, zonder morren. Als die kerk, jouw kerk beslist dat de evolutieleer onwaar is, dan moet je dat niet alleen gelovig aanvaarden, je moet die evolutieleer ook bestrijden, bijvoorbeeld door hem te laten verbieden op de school van je kinderen, of door te eisen dat men ook het Bijbels scheppingsverhaal als alternatieve wetenschappelijke waarheid aanleert, het creationisme.
Naast de bijna twee miljard christenen van alle soorten en gezindten en alle gradaties van vroomheid en Bijbelvastheid, zijn er ook nog moslims, een miljard of iets meer wellicht. Ook voor hen geldt wat ik net zei, met dat verschil dat ze het Boek, de Bijbel wat herschreven hebben en hun dogmas wat anders geformuleerd. Ook hen wordt voorgehouden wat ze moeten doen en dat is niet zelden erg gewelddadig, zoals het opblazen van eeuwenoude beelden, of van de gelovige zelf, samen met zoveel mogelijk onschuldige slachtoffers op een bus of een marktplein; dat is het met geweld onderdrukken en ombrengen van vrouwelijke gelovigen; dat is het publiek terechtstellen van homoseksuelen, afvalligen en andersdenkenden.
Het is dus niet voor iedereen elk zijn gedacht, geloof is niet altijd en overal een privé kwestie waarover men niet spreekt in beschaafd gezelschap.
En ook bij ons laaien de gemoederen op als godsdienst ter sprake komt, in het hoofddoekendebat, bij relletjes over Gaza, bij al dan niet beledigende uitspraken, vermeende of vermoede religieuze discriminatie, bij de vraag of in publieke gebouwen nog kruisen mogen hangen, of in Amerika in de discussies tot voor het Hoogste Gerechtshof over de Pledge of Allegiance, die bij officiële gelegenheden en bij het begin van de dag in publieke scholen vereist wordt: "I pledge allegiance to the flag of the United States of America, and to the Republic for which it stands: one Nation under God, indivisible, With Liberty and Justice for all." En heb je de eedaflegging gevolgd van Barack Hussein Obama II? Heb je de verwijzingen naar God geteld? Heb je gezien hoe hij de eed aflegde met zijn hand op de Bijbel, vastgehouden door zijn echtgenote en op de vraag van de Chief Justice So help you God? met overtuiging antwoordde: So help me God!! (Het geeft ons een goed idee van de voorbeeldige en vlotte rechtsgang in de States als zelfs de Chief Justice er niet eens in slaagt deze woorden af te lezen van een spiekbriefje: "I do solemnly swear (or affirm) that I will faithfully execute the Office of President of the United States, and will to the best of my ability, preserve, protect and defend the Constitution of the United States", zodat ze het s anderendaags nog even moesten overdoen). Een presidentskandidaat die zou verklaren of zelfs maar laten vermoeden dat hij ook maar enigszins twijfelt aan het bestaan van God, heeft evenveel kans om verkozen te worden als, zeg maar, die andere (Saddam) Hoessein.
Anne Provoost doet een oproep om, in het licht van die nieuwe golf van rabiaat geloof en onredelijkheid die op ons afkomt, als atheïst niet lauw te zijn, de zwijgplicht te doorbreken, mondig te worden, argumenten te zoeken en aan te brengen voor het atheïsme, indien niet tegen het geloof. Daarin kan ik haar zonder aarzelen bijtreden. Maar ik leg wellicht iets meer nadruk op wat overtuigde atheïsten scheidt van overtuigde gelovigen dan zij doet in haar pamflet, dat qua taal en stijl nauwelijks beantwoordt aan de tweede, gebruikelijke betekenis die Van Dale aan dat woord geeft, en ik citeer hem hier voor één keer graag met de etymologische verklaring:
pamflet (pam·flet)
het; -ten
(1790) <Eng. pamphlet, uit de Lat. persoonsnaam Pamphilus uit het populaire me. Lat. dichtstuk Pamphilus seu de Amore, na uitvinding van het boekdrukken een semiliterair genre, een als brochure verspreid traktaat over actuele zaken
1· gedrukt geschrift van geringe omvang over een actueel onderwerp
2· een geschrift dat zich op felle toon tegen iem. of iets richt
synoniem: libel, schotschrift.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
26-01-2009
Normaal gesproken: Kim D.
Normaal: niets is zo simpel als dat, we weten allemaal wat daarmee bedoeld is. Doe eens normaal. Normaal gesproken. Een normaal verschijnsel. Dat is de normale toestand. Normaliter. Das normaal. Dat beantwoordt aan een norm.
Van Dale houdt zich over de oorsprong van dat woord weer eens van den domme: komt van het Frans, norme. Ja, ja, zo kan ik ook woordenboeken maken. Als we het echt willen weten, dan moeten we wel wat verder terug gaan. Franse woorden hebben vaak hun wortels in het Latijn en dat is hier evident ook zo: norma. Maar Latijnse woorden gaan vaak terug op Griekse; het Grieks was voor de Romeinen de cultuurtaal, zoals het Frans in de Vlaamse betere kringen in de vorige eeuwen en het Engels nu. Onze Griekse link is gnoorisma, waarbij zoals vaak de moeilijke nasale gn een gewone n werd en is het lange woord gemakshalve wat ingekort. De stam gnoo- slaat altijd op kennen en kunnen, het is zelfs het zelfde woord, denk aan kende en konden, dat zijn omkeringen van kne- en kno-. In het Grieks is kennen gignooskein, in het Latijn noscere. Wij kennen diagnose, gnosis, ignorant &c. Gnoorismos betekent: wel bekend, gnoorisma is een herkenningsteken. In het Latijn kreeg norma een heel specifieke technische betekenis: het was een hulpmiddel voor handwerklui, metsers, houtbewerkers, schilders, om rechte hoeken te maken, een vierkant of een winkelhaak. Later kreeg het in het Latijn de betekenis die we het best kennen: een figuurlijke maatstaf, een regel, een patroon, een voorschrift, een norm.
Wie of wat niet aan normen beantwoordt, is niet normaal.
En daarover wou ik het vandaag even hebben. Soms weten we het heel zeker, we moeten ons niet afvragen: is dat wel normaal? Bij sommige gebeurtenissen is onze reactie meteen: dat is niet meer normaal. Bij sommige mensen ook: die is niet normaal, hij is niet goed wijs. We doen daar soms wat lacherig over, uit onbegrip of om ons onbehagen te verbergen. Van mensen die duidelijk niet normaal zijn verdragen we iets meer en dat moet wel want ze worden veel minder vaak opgesloten dan vroeger, de muren en de stalen hekkens van de krankzinnigengestichten zijn gesloopt, de gekken of zotten zijn nu patiënten, vaak ambulant of slechts tijdelijk opgenomen.
Alles verandert evenwel wanneer een normale mens op een dag plots niet normaal blijkt te zijn, iets doet dat niet mag, niet kan, zoals de moordaanslag in Sint-Gillis-Dendermonde. Dan spreken we niet meer over zomaar wat abnormaal gedrag: er is een zware misdaad begaan en onze eerste reactie is om die te beoordelen op de feiten zelf, niet op de motieven, de aanleidingen, de verre oorzaken: de dader wordt opgepakt en opgesloten. Maar we weten het onmiddellijk: dit is niet normaal, een normale mens doet zoiets niet, er moet dus iets meer aan de hand zijn. In de eerste berichten sprak men over een psychiatrisch en zelfs gerechtelijk verleden, hij was bekend bij de politie: het was iemand die niet normaal was en zo konden we zijn daden duiden, konden we het beginnen begrijpen: we konden ons aan zoiets verwachten, hij was immers niet normaal.
Daarna kwam de twijfel: nee, hij was veel jonger dan eerst gedacht; hij was niet bekend bij het gerecht, zoals bijna elke verdachte die in het nieuws komt; hij had geen psychiatrisch verleden, het was een gewone jongen, stil, teruggetrokken, maar normaal. Dan maar een ander cliché: bij hem waren de stoppen doorgeslagen (voor uitleg over die uitdrukking klik je op deze link http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=309). Er was iets gebeurd in zijn hoofd, hij was gek geworden, dat kon niet anders: een normaal mens doet zoiets niet, daarover is iedereen het eens.
Dat is een verschil met bijvoorbeeld de moord op die politieagente: dat waren zware criminelen, niet aan het proefstuk en de moord gebeurde tijdens een overval, een carjacking. Dat maakte hen tot gewetenloze misdadigers, mensen zonder scrupules, schurken, bandieten, uitschot, geen discussie.
Maar een gewone jongen die uitgerekend een kinderkribbe binnenvalt, dat is iets anders. Vrienden, collegas, kennissen, buren, oud-leraars staan verstomd: niemand had dit zien aankomen.
Wij zijn gewoon om ervan uit te gaan dat alles normaal is. Als de trein twee minuten te laat is, als de postbode niet langs komt, als de elektriciteit uitvalt, als de afloop verstopt raakt, als de piloten staken, dan zijn we verbaasd, kregelig, verontwaardigd. We rekenen erop dat alles en iedereen normaal is, terwijl we heel goed weten dat het niet zo simpel is. We denken in zwart-wit: ofwel werkt het, ofwel is het stuk, terwijl het meestal grijs is: meestal werkt het, maar soms ook niet. We zouden al moeten blij zijn dat het af en toe werkt, dat het meestal nogal meevalt, maar onze verwachtingen zijn hoger gespannen: das toch niet meer normaal!
Ook over mensen doen we aan zwart-witdenken: je bent normaal of je bent het niet. Maar zo is het niet. Mensen zijn allesbehalve normaal, want wat is de norm? Wie is de ideale mens, op wie niets aan te merken valt? We mogen al blij zijn dat het meestal nogal meevalt, dat de meeste mensen meestal niet al te abnormaal doen. We zouden moeten weten, uit eigen ervaring, met onszelf en met anderen, dat de grens tussen normaal en abnormaal niet zo scherp te trekken is: dat had je nu nooit van hem of haar gedacht, zelfs niet van mensen die je al jaren kent. Tiens, heeft die ook een depressie doorgemaakt? Slik jij ook Prozac? Is die opgepakt voor zedenfeiten? Is de bankdirecteur uit je dorp met de kas gaan lopen? Heeft die zijn vrouw en zijn kinderen vermoord?
Je brengt je kind rap-rap naar de kribbe, waarvoor je al voor de geboorte ingeschreven had. Je vertrouwt je eigen vlees en bloed toe aan een goed georganiseerde, moderne instelling en je haast je naar je werk. En dan gebeurt het onvoorstelbare, of toch wat enkel in Amerika gebeurt of Finland of zo, of in de weekendfilm. En ja, het is jouw kind, in jouw kribbe, in jouw dorp. Paniek. Is het gekwetst, dood? Waar ligt het?
In de nieuwsberichten vernemen we er niets over, maar ook de dader heeft ouders, familie. Ook zij vernemen het: ja, het is hun kind. Ook hun wereld stort in. Hadden zij dat ooit gedacht? Hadden zij het moeten zien aankomen? Treft ook hen schuld? En hoe moet het nu verder, want hij blijft hun kind, ook al is hij voor altijd veranderd in iemand die ze niet meer herkennen.
En wij, het publiek, weten het nu weer: we kunnen nooit helemaal zeker zijn, al doen we wel alsof. Het onvoorstelbare kan wel gebeuren, de weekendfilm is gemaakt door mensen die het zich wel kunnen voorstellen, voor mensen die dat even vergeten waren: niets is onvoorstelbaar voor mensen. Wij kunnen nu nadenken over maatregelen, beveiliging, wetgeving, in een tot mislukking gedoemde poging om alles te voorzien, alles te voorkomen, ook het onvoorstelbare, het abnormale.
Luc Verbeke, 15 februari 1991, uit 'Terugblik' 1994 blz. 60
Engelse vertaling: Karel Dhuyvetters, 25 januari 2009
Categorie:poëzie Tags:poëzie
23-01-2009
Sam Harris: The End of Faith en het begin van het leven
The End of Faith is de titel van het boek dat Sam Harris in 2004 schreef en dat een jaar later als paperback uitkwam. De ondertitel, Religion, Terror and the Future of Reason, geeft de inhoud vrij goed weer, achteraf gezien. Er kwam veel reactie, van verscheidene kanten en het antwoord daarop van Harris verscheen in boekvorm: Letter to a Christian Nation.
Harris is een felle tegenstander van elke vorm van geloof, vanuit een zuiver intellectueel standpunt, maar ook omwille van de nefaste invloed die geloof heeft op mensen. Daarvan geeft hij talloze voorbeelden, vooral uit de Islamwereld en men moet toegeven dat hij die voorbeelden niet ver heeft moeten zoeken. Daarnaast meent hij dat wat goed is in godsdienst, net zo goed zonder godsdienst kan: gemeenschapsvorming, ethisch leven
Het is een vreemd, frustrerend boek. Er zijn uitstekende passages, overtuigend geschreven, met sterke argumenten. Er zijn ook ronduit agressieve passages, die duidelijk geschreven zijn met de bedoeling om te schokkeren; ik zal niet zo ver gaan om van kwaadwilligheid te spreken, maar het is toch wel duidelijk dat Harris de Islam geen goed hart toedraagt. Sommige passages zijn dan weer weinig meer dan journalistieke controverse. Al bij al is het, naar mijn aanvoelen, een te snel geschreven werk, met meer retoriek dan nuttig, een ongelijke opeenstapeling van gedachten en redeneringen, waarvan de samenhang vaak zoek is. Daardoor is het uiteindelijk onevenwichtig en verliest het aan overtuigingskracht. Het laatste deel is een verrassend pleidooi voor het Boeddhisme en meditatietechnieken; ook vanuit atheïstische hoek is hem dat nogal kwalijk genomen.
Technisch gezien had ik het moeilijk met de zeer talrijke eindnoten: 62 bladzijden zeer kleine druk; soms is het gewoon een referentie naar een artikel of boek, soms een kort commentaar, soms ook een excursus van enkele bladzijden. Dat is ergerlijk storend: je weet op voorhand niet of de noot nodig is om het verdere betoog te volgen, dan wel een simpele verwijzing; je zit dus telkens heen en weer te bladeren, met twee bladwijzers en in de helft van de gevallen stel je dan met een zucht vast dat het weer gewoon een bibliografische verwijzing is, die je helemaal niet nodig hebt op dat moment, wreed ambetant; het is nog een bewijs voor de gebrekkige structurele opbouw van het boek.
In de tijd van de Verlichting mocht je als auteur van een antireligieus boek al blij zijn dat het gedrukt werd; als er van de oplage van enkele honderden exemplaren een tiental niet in beslag genomen werden, dan had je geluk. De tijden zijn veranderd: Harris heeft honderdduizenden exemplaren verkocht, hij stond 33 weken op de bestsellerslijsten. Ik vond geen Nederlandse vertaling.
Ik wil even wat dieper ingaan op een van de vele discussies die hij aansnijdt in The End of Faith, namelijk de kwestie van het gebruik van stamcellen. We hebben er allemaal wel al over gehoord, maar waarover gaat het precies? De Paus is ertegen en George Bush heeft alle overheidssteun onttrokken aan onderzoek op stamcellen. Je zou dan verwachten dat het gaat om het ultra-conservatief verzet van fundamentalistische christenen tegen de evidente vooruitgang van de wetenschap en zo stelt Harris het ook voor. Maar zo eenvoudig is het niet, vind ik.
Vooreerst moeten we een onderscheid maken tussen stamcellen afkomstig van embryos en die van volwassenen. Bij de volwassen mens zorgen stamcellen voor de constante vernieuwing van het lichaam. Men kan ze onttrekken aan navelstrengbloed en aan het ruggenmerg om ze te gebruiken om allerlei ziekten te bestrijden. Stamcellen komen ook voor in de eerste fase na de bevruchting van menselijke eicellen, de eerste drie tot vijf dagen, als er ongeveer 50 tot 150 cellen gevormd zijn. Het interessante aan die cellen is dat ze voor ongeveer alles kunnen ingezet worden, ze zijn nog niet gespecialiseerd. Door cloning en andere technieken bekomt men cellen met een hoge therapeutische inzetbaarheid. Op dit ogenblik gebeurt er op verscheidene plaatsen in de wereld wel onderzoek op embryonale stamcellen, maar is er nog geen goedgekeurde therapie. Naast technische moeilijkheden is er namelijk ook een ethische kwestie: bij het aanmaken van stamcellen voor therapeutisch gebruik wordt het zeer prille embryo vernietigd. Daarom werkt men nu vrijwel overal met stamcellen van volwassenen, of zoekt men naar technieken die de embryos niet vernietigen.
De geneeskunde en de farmaceutische industrie verwacht zeer veel van het therapeutisch gebruik van stamcellen voor ziekten waarvoor men nu nog geen therapie heeft: kanker, Parkinson en vele andere vaak voorkomende ziekten. Stamcelonderzoek is grensverleggend, een topprioriteit aan universiteiten en medische centra.
Harris maakt geen onderscheid tussen embryonale en volwassen stamcellen; hij verdedigt met aandrang het onderzoek op blastocysten, de bevruchte cellen in het vroegste stadium. Hij doet dat op een naar mijn aanvoelen grove manier: na drie of vijf dagen kan men helemaal nog niet spreken van een mens; die 150 cellen kunnen geen pijn voelen, dus mag men er zonder meer alles mee doen wat nuttig kan zijn voor de bestrijding van belangrijke ziekten, in de eerste plaats onderzoek, maar hij sluit ook therapeutische gebruik, wanneer dat mogelijk zou zijn, niet uit.
Ik heb het daar zeer moeilijk mee. Een bevruchte eicel is geen mens, dat is evident. Maar het is ook niet niets. Dergelijke cellen komen ter beschikking tijdens het proces van in-vitrofertilisatie: het zijn overschotjes, als het ware, bevruchte eicellen die men heeft aangemaakt maar die niet ingeplant worden om een of andere reden. Ik vermoed dat de meeste mensen hopen dat men met die cellen een beetje eerbiedig omspringt: van de ingeplante exemplaren hoopt men dat ze uitgroeien tot een mens en dat maakt ze heel speciaal. Het is dus niet verwonderlijk dat men ook voor de niet-geselecteerde bevruchte eicellen enig respect verwacht; ik hoorde ooit een onderzoeker verklaren dat die gewoon weggegooid werden, zonder meer, met het afwaswater, letterlijk. Experimenten op levende cellen, die al een aantal dagen aan het ontwikkelen zijn en waarbij een einde gesteld wordt aan de verdere ontwikkeling om bepaalde onderdelen te gebruiken voor therapieën, zijn overal ter wereld controversieel. Het is dan ook ongepast om zo brutaal elk bezwaar van uit religieuze zijde tegen embryonaal stamcelonderzoek af te wijzen. In dit geval verwoordt de rechterzijde een algemeen menselijk aanvoelen en het verbaast me dat Harris dit aangrijpt als een voorbeeld van de nefaste invloed van religie op de maatschappij. Ik ben eigenlijk verbijsterd dat hij dat zelf niet aanvoelt. Hij bewijst daarmee het atheïsme of de redelijkheid, waarmee hij zo hoog oploopt, helemaal geen dienst. Men kan niet alles rationaliseren, er zijn grenzen, er zijn principes, en het begin van het menselijk leven is te belangrijk om er zo lichtvaardig over te spreken en te schrijven. Het helpt ook niet om te verwijzen naar evoluties in het aanvoelen van de mens: ik wens niet te leven in een maatschappij waarin men zonder enige scrupule tijdelijke vormen van menselijk leven zou gaan kweken met als enig doel het oogsten van therapeutisch materiaal, zelfs indien er geen andere therapie zou zijn, wat overigens helemaal niet het geval is.
Ik sta dan ook zeer huiverig tegenover experimenten zoals aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar men blijkt te werken op embryonale stamcellen, maar dan zonder de cellen te doden: men kloont cellen en neemt dan de klonen weg. Ik vraag me dan af wat er verder gebeurt met de bevruchte eicellen: worden ze na het klonen nog gebruikt om in te planten? Want als dat niet zo is, dan moeten ze vroeg of laat toch afgevoerd worden, want helemaal in vitro kunnen we nog geen mensen maken.
Net als de meesten onder ons weet ik te weinig over deze technieken om een gefundeerd oordeel te vormen. Toch pleit ik voor de grootste voorzichtigheid hieromtrent. Het is een discussie die mijlen ver af staat van bijvoorbeeld het probleem van abortus, waar toch altijd sprake is van een noodsituatie, bij het kind of de ouders. Hier gaat het daarentegen om het therapeutisch gebruik, mogelijks op industriële schaal, van menselijk materiaal dat in essentie bezig is uit te groeien tot een volwaardig zelfstandig persoon en waarbij door een klinische ingreep een einde wordt gesteld aan dat leven.
Je moet voorwaar geen gelovige zijn om daartegen zeer principiële bezwaren te hebben.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
22-01-2009
Goddelijke Voorzienigheid
Ik weet niet waar mijn Moeder zaliger het allemaal vandaan haalde, ze heeft nauwelijks de lagere school doorlopen, maar veel religieuze begrippen en tradities heb ik van haar geërfd, ze zou blij zijn dat te horen. Ze heeft altijd gehoopt dat ik ooit nog zou terugkeren naar de Kerk. Op dat punt, zoals op vele andere, wellicht, moet ik haar teleurstellen. Anderzijds hoop ik dat ze, zoals ze tijdens haar leven noodgedwongen deed, zich kan neerleggen bij mijn eerlijke overtuiging en daaraan heimelijk de voorkeur zou geven boven de lauwheid die ook in de Bijbel wordt uitgespuwd.
Ik hoorde haar vaak verwijzen naar de Goddelijke Voorzienigheid: die zorgde ervoor dat een gevaar onverhoopt vermeden werd, of een gunst je onverwacht in de schoot viel. Vandaag hoor je daar niet meer over praten, maar het is wel een fundament van het geloof, vroeger en nu. Geloven betekent dat men aanvaardt dat er een Hoger Wezen is, dat in een liefdevolle verhouding staat tegenover de mens, elke mens persoonlijk. Dat wil zeggen dat God voor de mens zorgt, dat hij vooruitkijkt, de mens behoedt voor gevaren. Dat is de letterlijke betekenis van voorzienigheid, pro-videntie, vooruitziendheid en we vinden die zorg terug in het Oude Testament, in het Nieuwe en in elke theologie, bij Augustinus, Thomas maar evenzeer bij Calvijn en Luther.
Een God die niet voor de mensen zorgt, die niet ingrijpt in de wereld ten gunste van de mens, dat is een uitvinding van de Deïsten, die enkel een God nodig hadden om de wereld te scheppen, om hem in gang te steken, zodat hij, als een perfect uurwerk, daarna gewoon op eigen kracht kon verder tikken: Locke, Voltaire, Leibniz, Newton, dus een God van filosofen en wetenschappers, een wetenschappelijk postulaat, een principe dat men nodig had om de wereld en de natuurwetten te verklaren. Het probleem daarmee is natuurlijk dat als men ontdekt dat de wereld ook draait zonder dat principe, dat de zwaartekracht niet afhankelijk is van het bestaan van God, zoals Newton nog dacht, die God redelijk overbodig wordt.
Men mag het draaien en keren zoals men wil, maar het is verdomd moeilijk om ook maar één bewijs, één betrouwbare aanduiding, een redelijke grond te vinden voor die goddelijke voorzienigheid. De Bijbelse verhalen van het Oude Testament kunnen ons niet overtuigen: God heeft zijn volk vaker in de steek gelaten dan gered en niet alle straffen waren verdiend. De mirakels en profetieën, die zelfs voor Pascal een voldoende reden waren om te geloven, zijn nu totaal ongeloofwaardig, letterlijk genomen, en kunnen ten hoogste nog een symbolische betekenis hebben. Het Godsvertrouwen was en is een zeer vermetele weddenschap. De zon schijnt op de bozen zoals op de goeden, de zaligsprekingen van de Bergrede zijn mooie dromen, er zijn geen garanties dat men zal beloond worden voor het goede, misdaad loont vaak wel, en misdadigers ontlopen hun terechte straf vaak genoeg. Het is een illusie om zo te denken, dat weten we allemaal en in de praktijk is ons leven gebaseerd op die harde realiteit. Wie ons vertrouwen wil krijgen, moet het verdienen en we blijven waakzaam, want helemaal zeker kan je nooit zijn, zelfs niet in de meest liefdevolle verhouding. We zijn realisten, pragmatici, soms zelfs een beetje cynisch, liever dan goedgelovig. Als politici over vertrouwen spreken, boer pas op uw kippen!
Geloven in de Goddelijke Voorzienigheid was en is de grondhouding van de gelovige. Het is aanvaarden dat men zijn lot niet in eigen handen heeft, dat er een almachtige God is die ons heeft geschapen, die ons elke dag in leven houdt en die alles over ons weet, ook wat de toekomst brengt. Dat is een ander aspect van voorzienigheid: God kan vooruitkijken en zien wat ons te wachten staat. In zijn almacht heeft hij alles beschikt. Vandaar dat men is gaan denken dat, vanuit het standpunt van God, alles al van in eeuwigheid vastligt, wij zijn voorbestemd, al weten we dat niet. Als je daarop de nadruk gaat leggen, dan kom je bij de predestinatieleer van Calvijn en komt de menselijke vrijheid in het gedrang: alles ligt vast, ook het uur van onze dood. Waarom ons dan nog zelf zorgen maken over ons leven hier op aarde? God zal voor ons zorgen, is het niet hier, dan later, na de dood, tot in eeuwigheid.
Voor elke theologie is het probleem van de vrije wil een struikelblok. Teveel goddelijke almacht en de mens is een onooglijk radertje zonder enige originaliteit of persoonlijke verantwoordelijkheid, wij leven slechts bij de gratie Gods. Teveel menselijke vrijheid en de almacht en het bestaan zelf van God komt in het gedrang. Het zijn vrijwel onverzoenbare standpunten, zodat we ons onvermijdelijk vragen gaan stellen over de begrippen zelf. Vandaag is het moeilijk om onder redelijke mensen nog op die manier te spreken over God; wie dat toch doet, wordt al gauw onredelijk en gaat standpunten verdedigen en ook daden stellen die niet meer stroken met onze beschaving. Maar we mogen of kunnen onze ogen niet sluiten voor het feit dat miljarden mensen met minder of meer fanatisme op die manier in het leven staan. Mensen hebben daar behoefte aan, zegt men, en het bewijs lijkt meteen geleverd voor de waarde van het geloof, alsof het feit dat mensen alcohol tot zich nemen de waarde van alcohol zou bewijzen.
Sommige extreem cynische denkers beweren dat een gelovige houding, ook al berust ze op een illusie, toch waardevol kan zijn, omdat ze de mens rust geeft, hem helpt te overleven, zin geeft aan wat anders een zinloos bestaan zou zijn. Om een andere drug als voorbeeld te nemen, zoals Marx al deed: religie is de opium van het volk, het is de illusie die mensen omhelzen wanneer ze geen andere uitweg meer zien uit hun miserie. Ook Oosterse religies (de aanhalingstekens staan er omdat de meeste Oosterse godsdiensten zelfs het woord God niet eens kennen) zijn op dat principe gebaseerd: als je maar de juiste levenshouding aanneemt, kan je alles aan. Haal diep adem, mediteer een half uurtje, wordt één met de natuur
Dergelijke oplossingen zijn evenwel slechts povere lapmiddelen voor zeer reële menselijke problemen: een dergelijke boodschap heeft vandaag in Gaza bijvoorbeeld maar een geringe kans op slagen. Als je een moeder of vader die een kind verliezen een pilletje geeft of een borrel, of een dosis morfine, of een yoga sessie, of een verwenweekend, of een Bijbelwake, of klinisch-psychologische begeleiding, dan zal dat telkens wel effect hebben. Maar het gaat uiteindelijk toch slechts over symptoombestrijding, om tijdelijk soelaas. Het echte leed wordt niet gelenigd, het steekt later hardnekkig weer de kop op, tot het, in het beste geval, slijt met de tijd. Na de alcohol komt de gore kater, na de euforie de zwarte ontnuchtering, na de berusting de doffe pijn, na de illusie de bittere, bittere ontgoocheling.
In de beschavingsgeschiedenis zijn er naast de talloze versies van godsdienstigheid ook steeds mensen geweest die getwijfeld hebben aan het religieuze model, ook wanneer een bepaalde godsdienst alomtegenwoordig was en met alle middelen doorgedrukt, zodat het zelfs voor de meest originele en begaafde mensen een ware heldendaad was om zich dergelijke vragen te gaan stellen. Zoals men er blijkbaar een mens niet kan van weerhouden om zich tot een God te wenden, zo kan de mens ook niet laten om zich van die God af te wenden en radicaal anders te denken over zichzelf, de medemens en de wereld: er is geen God, er is geen goddelijke voorzienigheid; God heeft de wereld niet geschapen; de Bijbel is niet het woord van God, mirakels zijn onmogelijk, goede of kwade of heilige geesten bestaan niet; profeten kunnen de toekomst niet voorspellen; priesters zijn mensen zoals wij; de Kerk is een organisatie van mensen met menselijke doelstellingen; er is geen leven na de dood, de mens heeft geen onsterfelijke ziel, er is geen verrijzenis, geen laatste oordeel; Jezus is niet de zoon van God, niemand kan uit een maagd geboren worden, Jezus noch Maria zijn met hun lichaam in de hemel opgenomen; er is geen hemel en geen hel, geen vagevuur en geen erfzonde.
Er is het (bijna?) oneindige universum, met een onooglijke, kwetsbare maar verbluffend rijke aarde, waarop ooit (als enige?) leven is ontstaan dat zon spectaculaire diversiteit heeft ontwikkeld, met als (voorlopig?) hoogtepunt de mens, de denkende materie. Dit is een radicaal inzicht, wars van al het steriele en verderfelijk strijdbare fanatisme dat alle godsdiensten noodzakelijk kenmerkt. Het is een extreem eenvoudige houding, die geen behoefte heeft aan lapmiddelen, zoethoudertjes of illusies en die niets in de plaats stelt van de oude afgodenbeelden. Het is een volstrekt neutrale positie, die niemand veroordeelt of bestrijdt, die alles tracht te begrijpen en te verklaren vanuit de gegevens zelf, Ockhams mes in de hand. Het is een nederige, niet-dogmatische ingesteldheid, die zichzelf voordurend ten gronde in vraag stelt en altijd open staat voor nieuwe inzichten. Het is ook een eis tot radicale solidariteit met het hele universum, met alle medemensen, alle andere vormen van leven en onze hele omgeving. Het is een ontzaglijke verantwoordelijkheid, in het licht van de voorbije geschiedenis en in het vooruitzicht van de toekomst.
Het is wellicht de onverbiddelijke uitdaging van deze volmaakte zuiverheid die mensen, vertwijfeld door hun tergende onvolkomenheid, zo doet huiveren en die zo onbegrijpelijk veel rauwe agressie oproept tegenover hen die haar desondanks toch betrachten en die, gelouterd door het bevrijdende vuur van een ultieme catharsis, niet anders kunnen dan de blik gevestigd te houden op de horizon, waarachter een betere wereld daagt.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
19-01-2009
Jonathan Israel, Radical Enlightenment - Radicale Verlichting
Jonathan I. ISRAEL, Radical Enlightenment. Philosophy and the Making of Modernity 1650-1750, xix + 810 pp., Bibliography: Published Primary Sources, Secundary Literature; Index, illustrations; Oxford University Press, 2001, 2002 paperback.
Vertaald als:
Radicale Verlichting: Hoe radicale Nederlandse denkers het gezicht van onze cultuur voorgoed veranderden, uitg. Van Wijnen, 944 pp., 2005.
Laten we beginnen met de prozaïsche maar onvermijdelijke kwestie van de prijs van dit boek. Ik kocht de Engelse paperback via Amazon.UK en betaalde 18,36 £ voor het boek en ongeveer 5 £ voor verzending. Het Britse pond is nu ongeveer 1,1 waard. De Engelstalige hardcover, die de zelfde afmetingen heeft en het zelfde lettertype, kost daar ongeveer 50 £. Bij Club-Proxis betaal je voor de hardcover 60 , voor de paperback 45,50 , als je een klantenkaart hebt krijg je 10% korting. De Nederlandse vertaling is wat rijker geïllustreerd en heeft, met haar meer dan 100 blz. extra, hopelijk een wat groter lettertype dan het onverantwoord minuscule en pijnlijke van de oorspronkelijke Engelse; kostprijs: helaas 79,50 . Aan de lezer om de conclusies te trekken. De Leuvense Stadsbibliotheek heeft het niet, die van jou misschien wel. Wetenschappelijke bibliotheken hebben het zeker in huis.
Waarom vestig ik je aandacht op een boek dat zo dik, zo duur en zo moeilijk lijkt? Omdat het een meesterwerk is. Je hoeft het van mij niet aan te nemen, lees gerust een van de talrijke recensies bij het verschijnen, dat bespaart me trouwens de aanzienlijke moeite om hier zelf een recensie te schrijven, dat was ik trouwens ook niet van plan, ik ken mijn grenzen. Ik zal me beperken tot enkele gedachten die bij het lezen de afgelopen dagen naar voren kwamen.
Enlightenment, Aufklärung, de Verlichting: we hebben er allemaal over gehoord (op school) en misschien gelezen en dan denk je dat je weet waarover het gaat. Tot je dit boek ter hand neemt en na de eerste bladzijde beseft dat je er niets over weet, niets. Als je het boek dichtslaat na de laatste bladzijde, weet je meer, veel meer, maar weet dat Jonathan Israel een tweede deel heeft geschreven, Enlightenment Contested, bijna duizend bladzijden. En geloof het of niet, ik had dat tweede deel al halverwege het eerste besteld, om zeker te zijn dat ik het in huis zou hebben op het moment dat het eerste uit was, en zo geschiedde. Tussen haakjes: deel twee is er nog niet in het Nederlands, in het Engels kost de paperback ongeveer 20 £, de hardcover ongeveer 30 £, bij Amazon.UK.; bij Proxis-Club resp. 53 en 48 , inderdaad de hardcover is goedkoper dan de paperback, maar koop ze toch maar beter in Engeland.
Niemand zal eraan twijfelen: dit is een wetenschappelijk werk, maar dan een van het superieure soort, dat torenhoog boven de meeste andere uitsteekt en zoals je er maar zelden een leest in je hele leven! Je mag dit werk bekijken vanuit elk mogelijk oogpunt, de beoordeling kan enkel in superlatieven uitgedrukt worden. Het is in de eerste plaats een ongemeen intellectueel en literair genot voor de geïnteresseerde lezer met een normale algemene ontwikkeling. Ik geef het toe: Joyces Ulysses, Tolstoïs Oorlog en Vrede, ook dikke kanjers, leg ik (telkens) na enkele paginas zuchtend naast me neer. Maar voor dit werk heb ik enkele dagen niets anders gedaan dan het ineens gewoon uitlezen. Het is meeslepend van het begin tot het einde. De auteur (°26 januari 1946, precies tien dagen jonger dan ik) is prof in Princeton en heeft zich toegelegd op de intellectuele geschiedenis van Europa tussen 1600 en 1800; het is zijn stelling dat de (noordelijke ) Nederlanden daarin, zeker rond 1650, een totaal onderschatte maar onweerlegbaar primordiale rol hebben gespeeld, met als onbetwistbare maar fel betwiste hoofdfiguur Spinoza.
Mocht je eraan twijfelen dat de Verlichting een belangrijke periode is geweest in de menselijke beschavingsgeschiedenis, dan zal dit boek je snel op betere gedachten brengen. Het is een echt keerpunt geweest, waarop definitief afstand genomen werd van al het voorgaande en de basis gelegd werd voor onze huidige samenleving en de krachtlijnen werden uitgezet voor de komende eeuwen. Het volstaat ons politiek bestel, onze economie, onze intellectuele, artistieke, filosofische en religieuze wereld te vergelijken met bijvoorbeeld de Middeleeuwen en de Renaissance, om te beseffen hoe grondig alles veranderd is, in een richting die zeer expliciet en met een verbluffende helderheid tijdens de Verlichting werd uitgewerkt. De Franse Revolutie en de ingrijpende veranderingen in gans Europa; de Verenigde Staten; democratie; de ontvoogding van de wetenschap en de ontwikkeling van de technologie; de autonomie van de kunstenaar: alles ondenkbaar zonder de Verlichting.
Het is evenwel niet vanzelf gegaan. Radicale denkers hebben het nooit gemakkelijk gehad, dat is vandaag niet anders. Maar ook dat is ingrijpend veranderd: vandaag kunnen mensen op heel veel plaatsen in de wereld vrij denken en zelfs schrijven wat ze willen en als dat zo is, dan is dat mede dank zij de principes en de rechten die in de Verlichting werden opgeëist. Helaas eindigen al te veel van de levensbeschrijvingen waarmee dit boek rijkelijk doorspekt is, in mineur: miskenning, uitsluiting, vervolging; de hoofdfiguren eindigen opgesloten en verkommerd in de gevangenis van vorst of kerk, verbannen, ziek, van alle bezittingen beroofd; zelfdoding, de brandstapel, de galg, depressie, waanzin, alle boeken in beslag genomen en verbrand, het is zoals Multatuli zegt, geen opgewekt verhaal. De talrijke standbeelden die men nadien heeft opgericht zijn geen zinvol eerherstel, maar veeleer een pijnlijke herinnering aan de misdadige manier waarop wij met onze grote denkers uit de Verlichting zijn omgegaan.
De problematiek die de Verlichting kenmerkt, is helaas ook nog steeds brandend actueel. Neem nu alleen nog maar de verhouding tussen kerk en staat, de rol van de religie in de maatschappij, de plaats van het individu in de gemeenschap, de vrijheid van meningsuiting, het leven na de dood, het bestaan van God, het onderscheid tussen goed en kwaad, de samenleving van de volkeren, oorlog en vrede Vierhonderd jaar geleden zijn daarover belangrijker uitspraken gedaan dan je in je krant of weekblad te lezen krijgt en wie de geschiedenis vergeet, zal ze opnieuw moeten beleven: ook vandaag zijn godsdienstige tegenstellingen de oorzaak van oorlog en terreur; veroordeelt men mensen om wat ze denken of omwille van hun seksuele geaardheid of voorkeur; leggen dictatoriale regimes hun wil op aan hun onderdanen; is er uitbuiting en slavernij.
Is de Verlichting dan mislukt? Verre van: alleen al het bestaan en het succes van de Westerse democratieën is het rechtstreeks resultaat van de intellectuele revolutie in het midden van de zeventiende eeuw; onze technologische samenleving is ondenkbaar zonder de rationele wetenschappelijke instelling die toen is ontstaan. Maar er blijven en er zullen wellicht altijd haarden blijven van verzet, waar men blijft dromen van absolutisme, verlicht despotisme, theocratie; er zullen wellicht altijd mensen zijn die hun medemens met geweld of bedrog benaderen; egoïsme en materialisme zijn veel meer dan enkel verborgen verleiders. Wij hebben in de voorbije vier eeuwen een lange, pijnlijke weg afgelegd, en de wereld ziet er vandaag totaal, onbeschrijflijk anders uit dan toen, maar de mens zelf is nog vaak de zwakke zelfde. Daarom is het goed om terug naar de krachtige bron te gaan van de radicale vernieuwing die de Verlichting is.
Dit boek van Jonathan Israel is een onvergetelijke ervaring, een machtige pelgrimstocht in de turbulente geschiedenis van eerlijke, originele, moedige en nobele, idealistische voorouders, die hier vlak bij ons leefden en die we zo tergend ten onrechte vergeten zijn. Hun namen lichten laaiend op van de prachtige bladzijden van dit onweerstaanbare boek. Ze behoren in goud gegrift te zijn in de muren van onze openbare gebouwen, onze cultuurtempels en onze onderwijsinstellingen, en vooral in het hart, het geheugen en het verstand van elk van ons, de onverdiend rijke erfgenamen van hun radicale nieuwe inzichten en van hun ongelijke strijd voor de waardigheid van elke mens.
Lees dit boek en herlees het, het zal je voor altijd met andere ogen doen kijken, zowel naar het verleden als naar het heden en, zo hoop ik, naar de toekomst.
Een vriendelijke en blijkbaar hoopvolle lezer schreef me dit bericht:
Beste Karel,
Ik zag vanavond op TV bij "Ik wed dat ik het kan" een verbluffende vertoning van een man die in 2 minuten van 20 willekeurige datums kon vertellen welke dag in de week het was. Ik was versteld over de snelheid waarmee hij dat kon berekenen, hij hield zelfs 28 seconden over!
Ik heb al tijdje gezocht op Internet hoe het berekenen werkt, maar ik kan de simpele ' truc' maar niet vinden.
Het gaat hier duidelijk niet om trucjes, maar om wiskunde. Als je een wiskundeknobbel hebt (figuurlijk! Je moet niet gaan voelen onderaan je achterhoofd ) dan kan je een aantal berekeningen die een simpele mens op papier of zelfs met een rekenmachine wat tijd en concentratie vragen, bliksemsnel uitvoeren uit het hoofd, zeker als je een goed geheugen hebt voor getallen. En als je veel oefent, beland je uiteindelijk in een Tv-programma.
Afsluiten doe ik met een citaat van Heinrich Heine (1797-1856): "Dort wo man Bücher verbrennt, // verbrennt man auch am Ende Menschen." - Almansor, Vers 243f. Aanleiding daarvoor zijn enkele verwijzingen in mijn recente lectuur naar auteurs die hun boeken verbrand zagen. Vanzelfsprekend denken we daarbij aan de Nazis en ook aan de pakkende futuristische film Fahrenheit 415 (de temperatuur waarop papier begint te branden). Dat een maatschappij of een gezaghebber zover kan gaan dat men boeken verbrandt omwille van de ideeën die erin staan, lijkt ons vandaag het toppunt van barbarij. Een triest hoogtepunt is wel het verhaal van William Tyndale (1494-1536), de eerste die de Bijbel uit de grondtekst vertaalde in modern Engels en die vertaling ook liet drukken. Voor die misdaad werd hij een jaar lang opgesloten in de gevangenis in Vilvoorde en ten slotte veroordeeld als ketter en op de brandstapel omgebracht.
Een zelfde lot trof Étienne Dolet. Hij werd vijfhonderd jaar geleden geboren in Orléans en stierf, amper 37 jaar later, in 1546, vierhonderd jaar voor mijn geboorte, na marteling op de brandstapel, verbrand samen met de atheïstische boeken die hij had geschreven en/of uitgegeven; zijn atheïsme bestond er eveneens in dat hij pleitte voor het lezen van de Bijbel in de volkstaal.
Hij zou, op weg naar de brandstapel, deze gelegenheidsverzen hebben uitgesproken: Non dolet ipse Dolet, sed pia turba dolet (Dolet zelf treurt niet, de vrome massa doet het). We horen daarin de echo van wat Arria aan haar echtgenoot Paetus zei: Paete, non dolet! In het jaar 42 kreeg Paetus van keizer Claudius na een opstand het bevel om zich van het leven te beroven; toen hij blijkbaar moeite had om tot de daad over te gaan, nam Arria de dolk uit zijn handen, stak die in haar borst en gaf hem dan het wapen terug met die illustere woorden: Paetus, het doet geen pijn
Ook tijdens de Verlichting, de periode 1650-1750, werden er in heel Europa nog publieke boekenverbrandingen georganiseerd met veel vertoon, waarbij vrijwel uitsluitend theologische, filosofische en, in mindere mate, politieke geschriften geviseerd werden.
Dan ben ik blij dat ik vandaag hier op mijn blog mag schrijven wat ik wil over wie of wat dan ook, zonder gevaar te lopen dat de politie straks voor mijn deur staat. En als ik al eens iemand tegen de schenen of nog gevoeliger plaatsen zou schoppen, lieve lezer, aanminnige lezeres, denk dan eens aan al die mensen die hun leven hebben gegeven om wat ze dachten en schreven en aan al de geschriften die in vlammen zijn opgegaan, alleen maar omdat er gedachten in stonden die niet strookten met die van iemand anders.
Cicero zei het al: Liberae sunt nostrae cogitationes. In het Duits is dat in een volkslied verschenen: Die Gedanken sind frei, een tekst die onder de Nazis natuurlijk verboden was; lees daarover eens (in het Duits of het Engels), deze uitstekende tekst: http://de.wikipedia.org/wiki/Die_Gedanken_sind_frei.
Categorie:tijd Tags:tijdsrekening
12-01-2009
Kurk
Met de feestdagen zijn de champagnekurken ons om de oren gevlogen. Het is immers een lange traditie om feestelijke gelegenheden met die bruisende drank te vieren. En waar dat vroeger nog een zeldzame speciale gelegenheid was, die in restaurants bijvoorbeeld onthaald werd op bewonderend applaus van de andere gasten, zijn de gelegenheden om een fles te kraken nu legio. Champagne of een van de vele imitaties is nu ook gewoon een aperitiefdrank.
Ik wou het vandaag hebben over die kurken, en eigenlijk zelfs over kurk. Weer zoiets waar we niet bij stilstaan, maar waar komt kurk vandaan? Wat is het eigenlijk?
De etymologie van het woord zet ons op weg. En er zijn er twee: volgens de meeste bronnen is ons woord afgeleid van het Latijnse cortex, bast, schors, omhulsel, dat ook toen al de specifieke betekenis had van kurk. Een tweede, mogelijke wortel voor ons woord is de Latijnse naam van de boom die ons kurk levert, de eik, meer bepaald de Quercus suber of kurkeik. Via het Arabisch al-qurq zou kurk in het Spaans opgenomen zijn als alcorque, eigenlijk een kurken zool, het gewone Spaanse woord voor kurk is corcho.
Het woord is afkomstig van de boom en zo is het ook met kurk, de stof, het materiaal. Kurkeiken hebben de eigenschap dat ze op hun binnenste bast een laag vormen, waarschijnlijk als bescherming tegen de wisselende weersomstandigheden en het klimaat rond de Middellandse Zee, waar ze het meest voorkomen. De bast van de boom produceert een uniform en ononderbroken groeiend weefsel, dat, als men de buitenste schors verwijdert, ongeveer 2,5 tot 5cm dik kan worden op een periode van drie tot tien jaar. De eerste productie is nog erg ruw; tijdens de eerste twintig jaar is de opbrengst ook vrij gering. Na vijftig jaar is de opbrengst ongeveer 50 kg, na tachtig jaar kan dat oplopen tot 250 kg of meer. Meestal oogst men om de negen jaar. Kurkeiken kunnen tot 200 jaar oud worden.
Kurk bestaat uit zeer sterke met lucht gevulde cellen, met wanden die een zeer hoog vetgehalte hebben. Elke cel is een waterdicht, heel flexibel compartimentje en vormt zo een voor de boom een beschermende, perfecte isolatie tegen wind, droogte of overvloedige regen, warmte en kou. De mens heeft dat al heel vroeg opgemerkt en vond zo allerlei toepassingen voor dit materiaal. Als men kurk versnijdt, snijdt men ook de buitenste cellen door en die vormen dan heel kleine holle halve bollen, zuignapjes eigenlijk, een beetje zoals de rubberen Wc-ontstoppers of de napjes die we gebruiken om iets op te hangen op een glad oppervlak, zoals glas. Kurk is vrij gemakkelijk samendrukbaar en neemt nadien weer soepel zijn oorspronkelijke vorm aan; het is smaakloos, geurloos, voelt aangenaam aan en heeft een vrij neutrale kleur. Het isoleert zeer goed, ook thermisch én akoestisch en is goed bestand tegen sleet en veroudering. Het is chemisch inert en goed bestand tegen allerlei chemische producten. Het drijft ook, wegens de lucht in de cellen en werd daarom al heel snel gebruikt bij het zwemmen en om vlotten te bouwen.
Maar het is vooral als flessenstop dat de mens het is gaan gebruiken, in die mate dat in verscheidene talen, zoals het Latijn, Spaans, Nederlands, Engels &c. het woord voor kurk ook flessenstop betekent. De lengte van een kurk, traditioneel ongeveer 24 mm, is de natuurlijke dikte van de kurklaag.
Men heeft sindsdien talloze toepassingen gevonden voor dit uitzonderlijk nuttige materiaal. Linoleum is er maar een van.
Met de opkomst van synthetische materialen zijn er wel concurrenten opgedaagd, ook voor flessenstoppen. Men staat voor keuzes, die onze toekomst zullen bepalen: gaat men de natuur cultiveren, zoals in de langzame, tijdrovende en onzekere, arbeidsintensieve en vrij ambachtelijke teelt van de kurkeik, een vorm van zonne- of hernieuwbare energie, of gaat men superefficiënte maar energieverslindende synthetische alternatieven ontwikkelen in steeds meer geautomatiseerde fabrieken in lagelonenlanden?
Recentelijk is men in onze bollenparken, de containerparken waar we ons afval kwijt kunnen, begonnen met de gescheiden inzameling van gebruikte kurken: kurk is een uitstekend recyclagemateriaal.
Nog even een taalkundige uitstap. In het Frans zegt men liège en dat heeft niets te maken met de Waalse stad van die naam, maar met het Lat. levis, licht, een van de typische en interessante eigenschappen van kurk. En als je zou denken dat schors afgeleid is van Lat. cortex, dan heb je het mis: daarvoor moeten we naar het Franse écorce en nog verder naar het Lat. scortea, een leren mantel, van scorteus, leren, van leer gemaakt. Scortum is een oud Latijnse woord voor leer, huid (van een dier), maar in het klassiek Latijn was het de naam voor hoer, prostitué, misschien omdat de huid zon diepe invloed heeft op vrijwel al onze zintuigen? Maar laten we niet afdwalen en het maar houden bij de feestelijke champagne van de voorbije weken en de knallende kurken. Hoor ik daar iemand opperen dat als je naar de hoeren ging, er altijd een fles champagne geserveerd werd? Wordt?