mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
14-05-2011
Suggesties
Enkele korte berichten.
Vooreerst enkele muzikale tips. Een van mijn meest geliefde
componisten is Dmitri Sjostakovitsj, je vindt op deze website verscheidene besprekingen
van zijn muziek, zoals zijn opera Lady MacBeth
van het Mstensk District, zijn eerste
strijkkwartet, zijn tweede,
zijn balletmuziek.
Van de opera kocht ik onlangs via Amazon een heel behoorlijke uitvoering met
Nadine Secunde en Christopher Ventris, een opname uit 2002 in Barcelona, op
EMI, voor slechts 8, niet te missen dus.
Een van mijn projecten is de bespreking, op een of andere
manier, van alle vijftien de strijkkwartetten van Sjostakovitsj; op die manier
kan ik mijn voorliefde voor dat muziekgenre combineren met mijn even
uitgesproken affectie voor deze componist. Dat is uiteraard een werk van lange
adem. Toen ik onlangs een volgende stap wou zetten op de ingeslagen weg, meldde
Amazon me dat er een nieuw boek stond te verschijnen, Music for Silenced Voices. Shostakovich and His Fifteen Quartets
van Wendy Lesser. Dat heb ik dan maar voorbesteld en enkele weken geleden is
het aangekomen. Het bleek een teleurstelling, jammer. Het gaat, zoals de
ondertitel al liet vermoeden, meer over de componist dan over zijn strijkkwartetten.
Het is geen onaardig boek, maar als je een biografie zoekt kan je beter terecht
bij een van de verscheidene biografieën die over hem verschenen zijn, zoals
Laurel Fay, Shostakovich:
A Life
Elizabeth Wilson, Shostakovich:
A Life Remembered
Solomon Volkov, Testimony,
een controversieel werk, al dan niet gebaseerd op echte of vermeende interviews
met de componist.
In het Nederlands verscheen onder meer:
Kroniek van een vriendschap: Sjostakovitsj, Dmitri, van de hand
van zijn boezemvriend Isaak Glikman, 376 blz., paperback
Dmitri Sjostakovitsj 1906-1975, Een leven in angst, door T.
Van Houten, 216 blz., pb
Sjostakovitsj, zijn leven, zijn werk, zijn tijd door Meyer,
Krzysztof, 560 blz., pb
Dmitri Sjostakovitsj,
door Gojowy, Detlef,
Sjostakovitsj, door Eric Rosenberry (Gottmer
componistenreeks)
Van dezelfde Volkov verscheen ook in het Nederlands:
Sjostakovitsj en Stalin. De kunstenaar en de tsaar. Sovjetcultuur in de jaren 30
en 40, 368 blz., paperback (gekocht bij de Slegte voor ongeveer 10.
Onlangs zijn de jaarlijkse Caeciliaprijzen
toegekend. Ik had de Cellosuites van Bach in de heerlijk levendige nieuwe
opname van Roel Dieltiens al gekocht bij Amazon voor ongeveer 17, maar ik heb
nu ook die andere bekroonde CD besteld: de Goldbergvariaties van Bach door
Andreas Staier, ook bij Amazon, voor ongeveer 10 (in plaats van de meer dan
20 in de winkel); ook een absolute aanrader.
Bij een recent bezoek aan De Slegte vond ik er tot mijn
verbazing de Nederlandse vertaling van het boek van Steven Nadler dat ik hier al
vermeldde: De Ketterij van Spinoza, Atlas, Adam & Antwerpen, 2008, 320
blz., ongeveer 7. Dat kon ik niet laten liggen, al zal ik het wellicht nooit
lezen aangezien ik het origineel met veel aandacht heb gelezen. Ik citeer het
einde van het voorwoord: Omwille van de
toegankelijkheid en de leesbaarheid - twee deugden die onder specialistische
schrijvers over Spinoza niet vaak worden aangetroffen gebruik ik, naar ik
vrees, een tamelijk grove kwast en laat ik in technisch opzicht het een en
ander onafgewerkt. ( ) Ik wil me echter niet verontschuldigen voor het feit dat
ik mij op het bos concentreer en niet op de bomen (en de takken en de twijgen);
deden meer historici van de filosofie dat maar. Wijze woorden en dus een
goede aanbeveling voor dit uitstekende boek, dat toch vooral vrienden van Spinoza
zal aantrekken.
Bij De Slegte vond ik toen ook In Darwins woorden. Leven, werk en denken van Charles Darwin. Aan
de hand van talrijke uitvoerige citaten uit zijn geschriften brengen drie
auteurs Darwin dichterbij. Ik heb het nog niet gelezen, maar minder dan 8
voor een propere paperback, gedateerd 2009, dat kan niet fout gaan.
Bij de Wereldbibliotheek verscheen recentelijk de eerste
moderne Nederlandse vertaling van Spinozas Korte
Verhandeling over God, de mens en zijn geluk, hertaald en bezorgd door Jan
Knol, 232 blz. Het is een vroeg werk, omstreeks 1660 ontstaan, een eerste aanzet
voor de Ethica die niet is opgenomen
in de verzamelde werken die na zijn dood verschenen. Een must voor wie van Spinoza
houdt.
11-05-2011
Twijfel in het Vicoriaans Tijdperk: Christopher Lane's The Age of Doubt
Vaak wanneer ik hier een boek bespreek dat ik gelezen heb,
vermeld ik meestal de prijs van dat boek bij Amazon, de grootste
internetboekhandel ter wereld. Naast de oorspronkelijke Amerikaanse zijn er ondertussen
ook al Britse, Franse, Duitse, Oostenrijkse, Italiaanse, Canadese, Chinese en Japanse
afdelingen. Het aanbod is overweldigend, zowel voor nieuwe boeken als voor
tweedehandse. Bovendien zijn er allerlei handige hulpmiddelen. Zo kan je een verlanglijst
aanleggen met de boeken die je speciaal interesseren. Je kan je aankopen
opvolgen, boeken recenseren of een beoordeling geven met één tot vijf sterren
enzovoort. Je krijgt ook individuele aanbevelingen, op basis van je koopgedrag.
Als er een nieuw boek verschijnt dat aanleunt bij jouw voorkeuren, dan brengt
Amazon je daarvan op de hoogte, soms nog voor het boek gepubliceerd is, via
mail en wanneer je inlogt op de website. Toegegeven, het is een elektronische
boekhandel, maar de service die je krijgt is onvergelijkbaar veel beter dan die
van zelfs de beste gewone boekhandel, om nog niet te spreken van het
aanzienlijke prijsvoordeel. En Amazon is niet enkel een boekhandel, ze verkopen
werkelijk alles. Cds en dvds koop ik uitsluitend daar, maar je vindt er ook
kleding, uurwerken, elektronica, computers, fotoapparaten enzovoort, gewoon
alles.
Een van die aanbevelingen die ik van Amazon kreeg, betrof
een boek onder de titel The Age of Doubt,
dat vanzelfsprekend meteen mijn gretige aandacht trok. Ik verwachtte een
zoveelste werk over de Verlichting, de periode die ruwweg loopt van 1700 tot 1800
en tijdens dewelke hier in het Westen het bestaande bestel en de traditionele
denkwijzen fundamenteel in vraag werden gesteld; ze eindigde met de Franse
Revolutie, waarin de daad bij het woord werd gevoegd.
Groot was mijn verbazing toen bleek dat de bedoelde age niet de 18de, maar de 19de
eeuw was, meer bepaald het Victoriaanse tijdperk, de periode na Franse Revolutie
en de revoluties van 1830, waaronder ook de Belgische. Queen Victoria regeerde gedurende meer dan zestig jaar, van 1837
tot 1901. Groot-Brittannië was in die periode een koloniale wereldmacht, een Imperium
dat het grootste deel van de wereld omvatte. Geen haar op mijn hoofd dat die
periode ooit zou associëren met doubt,
twijfel. Britannia Rules the Waves!
Als er ooit een zelfzekere natie was, dan Victoriaans Engeland.
En toch
Christopher LANE, The Age of Doubt. Tracing
the Roots of our Religious Uncertainty, Yale UP, New Haven & London, 2011, vii + 233 pp., endnotes, index, hardcover; normale
prijs £ 18, maar bij een van de onafhankelijke Amazon-verkopers kocht ik mijn (nieuw!)
exemplaar voor amper £ 4,50 en met de verzendkosten erbij kwam dat op 10. Het
Britse pond staat zeer laag genoteerd dezer dagen (mei 2011), maar dit was echt
een koopje. Bij Proxis-Azur betaal je 20,99 maar er wacht je een lange leveringsperiode.
Vanaf de eerste pagina was het duidelijk dat dit een
bijzonder leerzame ervaring zou worden. Toen ik me enkele jaren geleden begon
te verdiepen in de periode van de Verlichting, stelde ik vast dat ik er zo goed
als niets over wist en dat het weinige dat ik meende te weten totaal verkeerd
was. Over de Victoriaanse periode dacht ik iets meer te weten, het is minder
ver terug in het verleden. Maar indien mijn feitelijke kennis over deze periode
misschien iets uitgebreider was, dan bleek al gauw dat mijn gedachten over de beschavingsgeschiedenis
van deze merkwaardige tijd nauwelijks enige grond onder de voeten hadden. Alles
wat ik op school en aan de universiteit geleerd heb, al wat ik nadien heb
opgeraapt in een leven lang lezen en tv kijken, bleek zo goed als onbruikbaar te
zijn of zelfs gewoon fout. Ga maar eens na bij jezelf: heb je ooit een boek
gelezen van een Victoriaans auteur? Wat weet je concreet over de filosofie, de
literatuur en de beschaving van die tijd? De politiek? De wetenschap? De
sociale omstandigheden? De godsdienst? Juist, ik ook niet.
De eerste zin van dit boeiende boek is een citaat: Why is it thought so very wicked to be an
unbeliever? Het is een vraag die ik me herhaaldelijk stel sinds ik vijf
jaar geleden voor mezelf heb uitgemaakt dat ook ik een unbeliever ben, een ongelovige, een antiklerikaal en een overtuigde
atheïst. Wat is daar zo vreemd aan, waarom bekijkt men mij zo raar, wat heb ik
verkeerd gedaan of gezegd? De ondertitel van het boek geeft aan dat de auteur
met dezelfde vragen zit. Hij wil nagaan hoe de vragen die wij ons vandaag
stellen over geloof en ongeloof en over de rol van de godsdiensten in ons leven
en in onze samenleving, teruggaan op de terechte vragen die men zich stelde in
Groot-Brittannië nu tweehonderd jaar geleden.
Het citaat komt uit de min of meer autobiografische roman The Nemesis of Faith (1849) van James
Anthony Froude (1818-1894), fellow
aan de universiteit van Oxford en diaken in de Anglicaanse kerk. Het boek
veroorzaakte een publiek schandaal. Het werd als ketters in het openbaar
verbrand aan de universiteit, Froude moest zijn functie aan de universiteit
neerleggen en verliet de Anglicaanse kerk. Hij werd later een van de meest
bekende historici van zijn tijd.
Meteen zien we de gespletenheid van de Victoriaanse tijd.
Enerzijds is er het instituut, waarin vorst, politiek en kerk verenigd zijn om
het bestaande bestel in stand te houden en te verdedigen tegen elke mogelijke
kritiek. Maar anderzijds zijn er dissidenten, en niet van de minste. De
onwrikbare officiële houding van burgerlijke ongenaakbaarheid wordt constant
ondermijnd door de bouleversante ideeën van de intelligentsia. Dat gaat over de
rol van de godsdienst, zowel voor het individu als in het staatsbestel, zoals
bij Froude en vele anderen, maar ook over de politiek, vooral de koloniale
kwestie; over de spectaculaire nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en de
technologische vernieuwingen van de Industriële Revolutie, over de schrijnende
sociale toestanden, over de emancipatie van vrouw, over de infame slavenhandel
en het stuitend racisme, over het ontstaan van de mens en zijn plaats hier op
aarde en over nog zoveel meer. Alle pomp
and circumstance ten spijt was het Victoriaanse tijdperk een periode van
grote veranderingen op alle gebied, een revolutionaire tijd en dus ook een tijd
van grote onzekerheid, van twijfel over de oude zekerheden en van zoeken naar
nieuwe inzichten. Het beeld dat wij hebben over Victoriaans Engeland moet
hoogdringend bijgesteld en dat is wat professor Christopher Lane voor ons doet
in dit boek.
Hij brengt ons in levendig contact met figuren die wij in
het beste geval slechts oppervlakkig of van naam alleen kennen.
Al in 1781 werd een wet gestemd over het respecteren van de
zondag, The Lords Day. Het ging
daarbij niet, zoals je zou veronderstellen, over de zondagsrust, over het verbod
op werken op zondag, maar over een compleet verbod op frivole activiteiten,
zoals theaterbezoek, concerten, bijeenkomsten van niet-religieuze aard, profane
zondagscholen, het openhouden van cafés en restaurants enzovoort. Die wet is
pas vanaf 1932 (!) stilaan afgezwakt.
In een
reactie tegen die verregaande wet schreef de Britse scheikundige William
Nicholson een anoniem boek onder de titel The
Doubts of Infidels, or, Queries to Scriptural Inconsistencies &
Contradictions, Submitted for Elucidation to the Bench of Bishops &c. &c.
by a Weak but Sincere Christian. Het is een spectaculaire waslijst
van grieven, vragen, opmerkingen en stellingen die het christelijk geloof en de
kerken frontaal aanvallen. Zelfs voor de moderne lezer zijn de meeste van die
vragen nog steeds relevant. Vorig jaar verscheen er een herdruk van, zoek maar
eens bij Amazon. Je vindt op het net ook een zeer slecht leesbare
microfilmweergave van het origineel. Ook hier blijkt weer de tweespalt: het was
de bisschop van London die de fundamentalistische Theatre Act instigeerde, de verontwaardigde reactie kwam van een
gerespecteerd wetenschapper. Beiden zijn exponenten van hun tijd.
David Hume (1711-1776) was een bron van inspiratie voor
ongeveer alle auteurs na hem die over godsdienst en kerk hebben geschreven. Hij
is een van onze belangrijkste filosofen, maar moest in zijn tijd afrekenen met
beschuldigingen van atheïsme, die toen niet zonder levensgevaar waren. Zijn
ideeën leefden voort in de Victoriaanse tijd en werden keer op keer weer opgenomen
door filosofen, wetenschappers en denkers.
Vooral de nieuwe geologische wetenschap plaatste haar
beoefenaars voor reusachtige geloofstwijfels. Het was evident dat het Bijbels
scheppingsverhaal helemaal niet te verenigen was met de bevindingen te velde.
De aarde was geen zesduizend jaar oud, maar miljoenen jaren (dacht men toen) of
zelfs zonder begin. De zondvloed was ten hoogste een lokaal verschijnsel, het
verhaal van de redding van de dieren in Noahs Ark klopte niet. En als de
Bijbel aanwijsbaar onbetrouwbaar is op dat punt en op zoveel andere, wat is dan
nog de betrouwbaarheid van de Bijbel? Geologen zoals James Hutton probeerden de
bewijzen te verenigen met hun geloof, maar hadden het daar altijd maar
moeilijker mee. Van kerkelijke zijde werd meer en meer de nadruk gelegd op wat
wij vandaag het creationisme noemen: God heeft de wereld geschapen volgens
ingenieuze wetten, de sporen daarvan zijn overal terug te vinden. Het is het
bekende verhaal van bisschop Paley: als je ergens een zakhorloge vindt, dan
weet je zeker dat er ook een horlogemaker is; welnu, de wereld om ons heen zit
veel wonderbaarlijker ineen dan welk uurwerk dan ook; hoe zou dat kunnen zonder
dat er een Creator is, een Schepper die alles zo gemaakt heeft?
De beroemde geoloog Charles Lyell (1797-1875) worstelde zijn
hele leven lang met die vragen, maar zijn twijfels vinden we vrijwel
uitsluitend in zijn dagboeken. Zijn geloof verhinderde hem om ze ook in zijn
talrijke publicaties te verwoorden. Toch heeft hij door zijn invloedrijke
geschriften, waarin hij de natuur beschrijft vanuit een strikt wetenschappelijk
oogpunt, in belangrijke mate bijgedragen tot de onafhankelijke ontwikkeling van
de wetenschap en zo de kerkelijke stellingen over het ontstaan en de evolutie
van de wereld ernstig en blijvend ondermijnd. Charles Darwin had Lyell bij zich
op de Beagle en liet zich de nieuw
verschenen volumes nasturen tijdens zijn reis.
Thomas Carlyle (1795-1881), de Schotse satirische schrijver,
historicus en essayist, liet in zijn Sartor
Resartus (begonnen in 1833) zijn twijfels de vrije loop. Vandaag leest niemand
dit verrassende boek nog, terwijl we ongegeneerd onze tijd verdoen met de
vlugge maaksels van halfbakken winnaars van parochiale literaire prijzen.
John Henry Newman (1801-1890), daar hebben we wel al van
gehoord, al was het maar omdat vorig jaar paus Ratzinger hem zalig verklaard heeft
tijdens zijn fel gecontesteerd bezoek aan Engeland. Het is een complexe figuur
(Newman, niet Ratzinger), over wie het laatste woord nog niet gezegd of
geschreven is. Zijn twijfels gingen in de eerste plaats uit naar dat vreemde instituut,
de Anglicaanse kerk, ontstaan tijdens de Reformatie naar aanleiding van het
conflict met Rome over het huwelijk van Henry VIII. Zijn zoektocht leidde hem
naar de katholieke kerk, waar hij het zelfs tot kardinaal bracht, maar een simpele
gelovige was hij nooit en zijn opvattingen waren ook in Rome niet altijd
gesmaakt.
De gezusters Brontë, Charlotte, Emily en Anne en hun minder
bekende broer Branwell zijn schoolvoorbeelden voor de Victoriaanse literatuur.
Maar wie leest nu nog Jane Eyre,
Wuthering Heights, The Tenant of Wildfell Hall, nochtans erkende meesterwerken
van de wereldliteratuur? Religieuze twijfels vormen de basis van hun literaire
werk en hun personages belichamen die twijfels, soms in die mate dat het
slechts kartonnen figuren zijn die religieuze of filosofische ideeën vorm moeten
geven. Als vrouwelijke auteurs en door hun schitterende portretten van sterke jonge
vrouwen in een tijd van mannelijke suprematie en antifeminisme hebben ze veel
gedaan voor de emancipatie van de vrouw, maar ook voor het bespreekbaar maken
van religieuze twijfels en het doorbreken van het bastiondenken. Hun taal mag
dan ver van de onze verwijderd zijn, hun ideeën zijn dat allerminst.
Het eveneens anoniem verschenen Vestiges of the Natural History of Creation (1844) was als het ware
een voorloper van wat Darwin vijftien jaar later zou brengen. Het was een
poging van de Schotse auteur en uitgever Robert Chambers (1802-1871) om het scheppingsverhaal
te onderzoeken in het licht van de resultaten van de moderne wetenschap, vooral
de geologie en de biologie. Hij ging uit van de evolutiegedachte als verklaring
van de werkelijkheid, zowel de fysieke vorm van de aarde als de levende wezens.
We moeten wachten op Darwin voor het mechanisme van die evolutie duidelijk
wordt, maar de evolutiegedachte is veel ouder dan Charles Darwin. Het boek van
Chambers was een sensatie. Het werd door de kerk en door behoudsgezinde
wetenschappers furieus aangevallen en verketterd, in die mate dat pas na zijn
dood bekend gemaakt is dat hij de auteur was.
Een van de meest fascinerende figuren uit deze periode is
ongetwijfeld George Eliot (Marian Evans, 1819-1880), romanschrijfster, dichteres,
vertaalster, journaliste en uitgeefster. Ze koos een mannennaam, wellicht om haar
privacy te beschermen en zo aanvallen op haar persoon te vermijden (ze leefde ook
twintig jaar samen met een gehuwde man, die niet kon scheiden omdat hij de willens
en wetens de buitenechtelijke kinderen van zijn vrouw erkend had en haar dus niet
van huwelijksbedrog kon beschuldigen, toen de enige erkende reden om te
scheiden). Haar vertaling van Feuerbach is nog steeds de beste die er is; ze
vertaalde ook Strauss Das Leben Jesu
en introduceerde zo mede de revolutionaire Duitse Bijbelkritiek in Groot-Brittannië.
Haar romans behoren tot de wereldliteratuur en worden vandaag nog verfilmd en
bewerkt voor tv. Ze was jarenlang uitgever en de facto hoofdredacteur van de vooruitstrevende en kritische Westminster Review. Omwille van haar
ongehuwd (doch monogaam) samenleven met haar partner Lewes en zeker ook wegens
haar scherpe kritiek op godsdienst en kerk mocht ze niet begraven worden in
Westminster Abbey; ze rust nu met andere ketters en ongelovigen zoals Karl Marx
in Highgate Cemetery. In de Abbey heeft ze wel een gedenksteen in de Poets Corner.
Ik maak me daarbij de bedenking dat in onze tijd, die zoveel
meer vrijheid van meningsuiting garandeert, de kritiek op godsdienst en kerk
zoveel minder uitgesproken is als toen, zowel in de pers, in wetenschappelijke
publicaties, in de media als in de literatuur. Men is me dunkt vervallen in een
verfoeilijke en gevaarlijke onverschilligheid tegenover deze problematiek,
zowel bij de auteurs als bij de lezers. Enkel wanneer er weer eens een kerkelijk
schandaal losbarst of een hooggeplaatste geestelijke nog maar eens de
goegemeente choqueert, laait de verontwaardiging kortstondig op, maar dan
veeleer in hoofde van de schuldigen dan over het instituut, de leer of de
maatschappelijke rol van de kerk.
2009 was het Darwin-jaar. Charles Darwin (1809-1882)
publiceerde in 1859 zijn bestseller On te
Origin of Species &c. De storm die toen is opgelaaid is sindsdien niet
meer gaan liggen. Hoewel de wetenschap onomstotelijk bewezen heeft op duizenden
manieren dat zijn geniale intuïtie grotendeels juist was, geloven nog altijd
meer mensen het kinderlijke Bijbelverhaal van de schepping van de mens en de
dieren. De kerk heeft alle middelen ingezet om zijn ideeën te bestrijden en
ondanks enkele toegevingen (het bestaan van de evolutie) is zij het nog steeds
niet eens met het principe zelf van de evolutie: het spontaan ontstaan van het
leven en de ontwikkeling van de soorten volgens wetenschappelijke wetmatigheden
en de toevallige omstandigheden. In zijn tijd waren Darwins ideeën zo
revolutionair dat slechts weinigen er geloof aan hechtten. Zelfs zijn grootste
verdediger, Thomas Huxley volgde hem niet in al zij consequenties en Darwin
zelf heeft herhaaldelijk zijn standpunten bijgesteld in de talrijke nieuwe
uitgaven van zijn boek, waarin hij de rol van het toeval en de natuurlijke
wetmatigheden steeds verder minimaliseerde. Tot op vandaag is er discussie over
de vraag of hij een atheïst was, een agnosticus of een twijfelende gelovige.
Het feit alleen al dat hij zijn tekst tientallen jaren in de schuif hield en
eigenlijk van plan was om die slechts na zijn dood te laten uitgeven, is mijns
inziens een bewijs dat hij zich zeer goed bewust was van de implicaties van zijn
theorie voor de geloofwaardigheid van welke religie en kerk dan ook.
Zowel binnen de kerken als daarbuiten was de twijfel aan een
onstuitbare opgang toe. De verstandigste en meest eerlijke gelovigen en
bedienaars van de eredienst probeerden herhaaldelijk om het geloof uit te
zuiveren en de Bijbel gelovig maar kritisch te benaderen. Zij stuitten echter keer
op keer op de weerstand van (minder verstandige en minder eerlijke)
fundamentalistische medebroeders en op het officiële instituut, dat van geen
wijken wilde weten. Maar de twijfel was nu een erkend fenomeen, voor sommigen
een begrijpelijke reactie van de moderne mens, een tijdelijke inzinking die men
kon en moest bestrijden met gepaste middelen (en niet met de zweep); voor hen (zoals
nu nog voor mij) was twijfel een positief gegeven, een te waarderen teken van
leven, het tegenovergestelde van onverschilligheid, intellectuele oneerlijkheid,
de acedia of accidia uit het lijstje met de zeven doodzonden die in het Engels
zo mooi sloth heet, waar wij het
moeten doen met een vage omschrijving als geestelijke luiheid. Voor anderen
was het slechts de aanzet tot een bewuste afkeer van al wat dogmatisch was of
gebaseerd op kinderlijke openbaringsverhalen; voor hen leidde twijfel naar
agnosticisme, waarbij men de mens de mogelijkheid ontzegde om uitspraken te
doen over datgene dat hem overstijgt. Voor iedereen was het duidelijk dat
twijfel het vaakst uitmondde in ongeloof, afvalligheid en vandaar naar bewust
atheïsme en fervent antiklerikalisme.
De complexe gevoelens die hypersensitieve zielen van dichters
als de Jezuïet Gerard Manley Hopkins of Matthew Arnold tormenteerden, zullen
maar weinig invloed gehad hebben op de brede massas. Toen als nu was poëzie
het domein van de eenzaamheid en de stilte, van de happy few, far from the
madding crowd en hoi polloi. Maar ook daar knaagden de meest verheven
menselijk inzichten over de zin van ons bestaan aan het hart van zelfs de meest
gedwee volgzame en vragenloos toegewijde gelovigen.
Herbert Spencer (1820-1903) was een van de meest
invloedrijke filosofen in de periode 1860-1880. Hij was tevens bioloog,
socioloog en politoloog (of politicoloog) en schreef over een brede waaier van
onderwerpen, steeds vanuit het principe van de evolutie, dat voor hem de basis
vormde van alles in ons universum. Van hem hebben we de slogan survival of the fittest (struggle for life staat in de ondertitel
van Darwins Origin of Species). Men
associeert hem vaak met sociaal Darwinisme, de toepassing van Darwins
evolutietheorie op de samenleving, meestal in pejoratieve zin, als een excuus
voor racisme, eugenetische experimenten en sociale ongelijkheid. Deze eenzijdige
appreciatie van Spencer is zeer vertekenend en misleidend. Ze is hoofdzakelijk
gebaseerd op een bespreking van zijn werk door Richard Hofstadter uit 1944.
Zijn opvattingen zijn veel genuanceerder dan dat. Hij noemde zichzelf agnosticus
en hield voor dat zowel de wetenschap als de religie onmachtig zijn om
uitspraken te doen over het transcendente dat achter het zichtbare schuilgaat.
Voor hem was de godsdienst van de toekomst gebaseerd op dit besef van menselijk
onvermogen, een erkenning van datgene dat ons altijd en noodzakelijk overstijgt
in al wat we ondernemen. Zijn minder subtiele kerkse tijdgenoten beschuldigden
hem zonder meer van atheïsme. Hij was niet bang van boude uitspraken. Toen men
hem zijn mening vroeg over de vele Britse doden in de Tweede Afghaanse Oorlog
(1878-80, er is niets nieuws onder de zon), zei hij: Wanneer lieden zichzelf
te huur stellen om op bevel op andere mensen te gaan schieten zonder zich
vragen te stellen over de gerechtvaardigdheid van hun opdracht, dan maal ik er
niet om dat zij zelf ook overhoop geschoten worden. Welke hedendaagse filosoof
of politicus zou zoiets vandaag durven zeggen? Nochtans is de situatie identiek
dezelfde.
Ik besprak hier vroeger al Sir Leslie Stephen (1832-1904) en
zijn An Agnostics Apology. Behalve
dat hij de vader was van Virginia Woolf en haar zus Vanessa Bell (die beiden als
kind seksueel misbruikt werden door hun halfbroers), verdient hij veel meer
bekendheid dan nu het geval is, zoals ik toen heb aangetoond. Als een van de
meest bewonderde intellectueel en cultureel prominenten van zijn tijd heeft hij
zeer bijgedragen tot het aanvaardbaar maken van een publieke agnostische of atheïstische
levenshouding.
In een laatste kort hoofdstuk gaat de auteur dieper in op de
botsing tussen geloof en twijfel in de twintigste en het begin van de 21ste
eeuw. Vertrekken doet hij onvermijdelijk van Freuds twee boekjes van bescheiden
omvang maar des te groter invloed: Die
Zukunft Einer Illusion (1927) en Das
Unbehagen in der Kultur (1930). (Ik besprak beide werken hier uitvoerig, je
vindt ze met de zoekfunctie.) Hij gaat vandaar met een grote sprong naar de NewAtheists:
Dawkins, Hitchens, Harris. Ook hun werk kwam hier al herhaaldelijk ter sprake. Voor
mijn part had de auteur er beter aan gedaan om dit hoofdstukje niet op te nemen
in dit boek. Het is niet van dezelfde hoogstaande kwaliteit als de rest van
zijn betoog, waarschijnlijk omdat wij nu nog te dicht staan, zeker bij de
nieuwe atheïsten, om hun invloed en de kracht van hun argumenten voldoende naar
waarde te schatten. Zeker is in alle geval dat wanneer men over Richard Dawkins
spreekt, men het best zijn omvangrijk wetenschappelijk en vulgariserend werk zou
onder ogen nemen en veel minder dat ene overigens uitstekende boek, The God Delusion, dat hij niet als
wetenschapper maar als onbevangen intellectueel en als gedreven atheïst heeft
geschreven. Het is in zijn werk als etholoog en evolutionair bioloog dat hij de
grondslagen heeft gelegd voor een nieuwe benadering van de mens als individu en
denkend wezen, van het ethisch samenleven van mensen en van de toekomst van
onze aarde. Dat is van oneindig veel meer belang dan het heerlijk (en eerlijk) polemische
God als misvatting.
Alvast op basis van de uitgebreidheid van mijn bespreking
kan je opmaken dat ik van dit werk genoten heb. Het heeft mijn ogen geopend
voor aspecten van de Victoriaanse tijd en van de discussie over geloof,
individu en maatschappij waar ik zo goed als geen weet van had. Dat is geen
geringe verdienste. Bovendien is het een goed geschreven werk, helder en
stilistisch gezien zeer integer. De argumentatie is uitstekend opgebouwd en
steeds to the point, nergens verliest
hij zijn thema ook maar even uit het oog, nooit laat hij zich verleiden tot irritante
wijdlopigheid of nutteloze uitwijdingen. De hardcover is prachtig uitgegeven, gebonden
in een mooie stevige kaft, kwaliteitsvol zacht getint papier, mooie klassieke
letter, voldoende groot voor mijn tanende (en bij minder goede druksels vaak
tranende) ogen, verscheidene uitstekende en zeer toepasselijke zwart-wit illustraties.
Zon verzorgd boek is een streling voor het oog en voor de geest. Ik vond geen
Nederlandse vertaling, maar ik hoop voor mijn lezers die onze moedertaal
verkiezen van ganser harte dat die er spoedig komt. Ten zeerste aanbevolen,
zonder enige aarzeling.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
06-05-2011
De kerk op een keerpunt?
In de katholieke kerk, veel meer dan in de protestantse
kerken speelt de Traditie, in de vorm van de kerkelijke leerstellingen en
theologie, een uiterst belangrijke rol en dat sinds het begin van het
christendom. Pausen, bisschoppen, concilies, theologen, hervormers en zelfs
keizers namen de taak op zich om het geloof te verklaren en vast te leggen, de
Schrift te interpreteren en logische verklaringen te bedenken voor de goddelijke
waarheden. Augustinus en Thomas Aquinas zijn daarvan schitterende voorbeelden,
maar in onze tijd ook Pius X.
Dit benadrukken van de primordiale rol van de
kerk en van haar priesters in de verkondiging is in feite een vorm van secularisatie.
De goddelijke openbaring is op zichzelf niet voldoende of niet voldoende
duidelijk. De liturgische lezingen uit de brieven van vooral Paulus en uit het
evangelie worden onmiddellijk gevolgd door de homilie, de preek, waarin de gewijde
teksten verklaard worden en toegepast op het dagelijks leven. Daarbij besteden
de priesters steeds minder aandacht aan de letterlijke tekst van de Schrift en
steeds meer aan de interpretatie ervan. Dat is ook wel nodig, want de teksten
zelf, vooral die van het Oude Testament, staan bol van interne tegenspraken en
van weinig stichtelijke verhalen. Paulus is zonder uitleg zonder meer onbegrijpelijk
voor de gewone gelovige. De vele mirakels in het Evangelie zijn voor de meeste
gelovigen onaanvaardbaar als feitelijke gebeurtenissen en behoeven dus een
symbolische vergoelijking.
Maar door de afstand van de oorspronkelijke teksten steeds
groter te maken en door stijgende invloed van de enorme massa van verklarende
literatuur en dogmatiek, komt het algemeen menselijke stilaan in de plaats van
het goddelijke. De Schrift is op den duur niets meer dan een vertrekpunt voor
het menselijke verhaal, dat men lardeert met uit de context gerukte citaten om
het een zweem van heiligheid te geven en een autoriteit die het daarzonder zou missen.
Zeker in de katholieke kerk is de Traditie veel belangrijker dan de Schrift, de
kerk veel belangrijker dan de openbaring, de hiërarchie veel belangrijker dan
de persoonlijke inzichten van de gelovigen. Het evangelie is, herleid tot zijn
essentie, een boekje van niet meer dan dertig paginas (de gemiddelde omvang van
de vier evangelies, in een willekeurig gekozen Bijbel in mijn bezit), waarvan
de auteur onbekend is en dat zijn vaste vorm heeft gekregen enkele honderden
jaren na de feiten die erin beschreven staan. De verzameling daarentegen van slechts één
exemplaar van elk van de boeken die over die dertig paginas geschreven zijn,
is zo groot dat er geen gebouw is op de wereld dat groot genoeg is om ze te
huisvesten. De Catechismus van de Katholieke Kerk is een lijvig document van
meer dan zevenhonderd dichtbedrukte bladzijden, groot formaat.
Het katholicisme is in die zin de meest geseculariseerde
vorm van het christendom. Het is in de eerste plaats een verhaal van mensen,
mensen die zich uiteraard kunnen vergissen. Dat heeft onder meer geleid tot de
Reformatie, die de gelovigen terug naar de bron wou brengen, de Openbaring van
de Schrift, door rechtstreeks contact met de teksten die dan ook in de
volkstaal moesten beschikbaar zijn. Op het vertalen van Bijbelse teksten stond
de doodstraf, zoals Tyndale in Mechelen mocht ondervinden. Allerlei vormen van
het protestantisme benadrukten de persoonlijke bekering en de persoonlijke
verhouding die elk individu had met Jezus en met God zelf, los van de kerk. Dat
leidde dan weer tot zeer emotionele en zelfs ziekelijke toestanden: als
iedereen zijn geloof mag interpreteren zoals hij of zij dat wenst, als elke
zelfbenoemde priester en predikant zijn aberrante ideeën mag spuien en
goedgelovige volgelingen mag meeslepen in zijn religieuze waanzin, dan is er
geen eenheid meer in de kerk, geen doctrine, geen leer, geen gezag, geen
redelijkheid, dan is het hek van de dam. Voor veel intellectuelen was dat
onaanvaardbaar. Newman zag de katholieke kerk als een veilige intellectuele
haven in vergelijking met de verwarrende veelheid van protestante sekten en
stromingen, en een authentiek religieuze organisatie in vergelijking met de sterk
gepolitiseerde Anglicaanse staatskerk.
Het christendom beroept zich op een goddelijke openbaring, zichtbaar
in de geschiedenis en het verhaal van het Godsvolk Israel, maar vooral door het
leven en de dood van Jezus Christus. Die openbaring is echter van zeer
bedenkelijke aard. Haar bronnen zijn zeer aanvechtbaar en haar inhoud uiterst
enigmatisch en duister. Zonder een uitgebreide en goed gestructureerde priesterkaste
om ze te verklaren en toe te passen is ze onwerkbaar. Maar priesters zijn
mensen en mensen zijn een onberekenbare mengeling van emoties en verstand. Het
geloof kan dus alle kanten uit.
Legt men de nadruk op het hart, dan komt men terecht in een louter
emotionele belevingsgodsdienst en verliest men onvermijdelijk de
intellectuelen; verkiest men het verstand, dan verliest men de band met de
openbaring en belandt men in een louter menselijke organisatie, die op den duur
geen nood meer heeft aan die onbeholpen en voor intellectuelen zelfs storende
en uiteindelijk onaanvaardbare openbaring. De idee zelf van de godheid wordt dan
zodanig uitgehold dat het verschil met een seculiere levensopvatting en ethiek in
de praktijk onbestaand is. Men zal de kerk dan als een louter wereldlijke organisatie
uitsluitend beoordelen op haar leer en op de integriteit en de
geloofwaardigheid van haar bedienaars en haar leden, los van elk buitenaards
gezag.
Dat is de uitdaging voor een kerk met katholieke (letterlijk:
over heel de wereld) en apostolische ambities: ofwel blijven zweren bij de
bovennatuurlijke openbaring door een transcendente God en het risico lopen dat
steeds meer goed opgeleide gelovigen zich van een dergelijke primitieve openbaringsgodsdienst
afkeren, ofwel een seculiere, burgerlijke en politieke organisatie worden. De
katholieke kerk vecht met dat dilemma sinds haar ontstaan en kan ook nu nog
altijd de keuze niet maken. Voor miljarden nauwelijks geschoolde gelovigen
houdt zij vast aan het amechtige verhaal van de goddelijke openbaring, voor de
intellectuelen overal ter wereld verdedigt zij een zo goed als burgerlijke
moraal. Maar het is niet mogelijk om op die manier ook maar enige geloofwaardigheid
te behouden. Wat je zegt voor de enen, zullen de anderen kwalijk nemen. Door
vast te houden aan de irrationele doctrine van de goddelijke openbaring en het
principe van de transcendente godheid en de onsterfelijkheid van de ziel, kiest
de katholieke kerk voor het verleden en de irrationaliteit en brengt ze zo haar
eigen toekomst en, wat veel erger is, die van haar leden in gevaar.
Het is immers overduidelijk dat de toekomst van de mensheid behoort
aan een seculiere, hoogtechnologische vorm van samenleving. Enkel op die manier
kunnen we de zeven miljard mensen van vandaag voeden en de aarde bewoonbaar
maken voor nog vele miljarden meer. Een samenleving die gebouwd is op een mystiek
openbaringsgeloof, gebaseerd op twijfelachtige documenten uit een ver en wazig verleden
is daartoe niet in staat. Een dergelijke kerk heeft geen afdoend en
geloofwaardig antwoord op de vele vragen die het samenleven van zoveel mensen vandaag
met zich meebrengt.
Indien zij zich nog enigszins kon en kan handhaven in
primitieve maatschappijen, lijkt haar toekomst in een wereld die zich steeds
verder en sneller ontwikkelt tot een uiterst complexe samenleving op termijn
uitzichtloos. Zij is nu al maatschappelijk grotendeels gemarginaliseerd en
zeker in de meest ontwikkelde gebieden zwaar gehypothekeerd in haar
voortbestaan door het desastreus ontbreken van roepingen en de spectaculaire
terugval van het kerkbezoek. Enkel door afstand te nemen van haar bovennatuurlijke
grondbeginselen en zich te concentreren op haar louter menselijke inhoud kan ze
overleven, maar dan zal ze, verstoken van elke goddelijke tussenkomst, de
concurrentie moeten aangaan met alle andere seculiere filosofische, ideologische
en maatschappelijke groeperingen, zo niet belandt ze binnen de kortste keren in
het weinig benijdenswaardige gezelschap van de pathologische religieuze sekten
of de commerciële en zelfs misdadige pseudoreligieuze organisaties.
Het ziet ernaar uit dat de katholieke kerk voor deze laatste
oplossing heeft gekozen en dat verbaast me geenszins, ik had nooit anders
verwacht. Haar ware aard komt ook nu weer naar boven. Wie zich met haar
associeert, ook al gebeurt dat met de beste bedoelingen, moet beseffen waar hij
of zij mee bezig is. Als er een rechtvaardige God is, zal zijn oordeel over hen
immers ongetwijfeld zeer streng zijn op de Jongste Dag. Als er geen God is, waarom
zich dan met godsdienst inlaten? Er is meer dan genoeg te doen om onze wereld
leefbaar te maken dan dat men zijn kostbare tijd zou verdoen met een fictie van
uiterst bedenkelijk allooi.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
05-05-2011
Gertrude Himmelfarb en de Verlichting
Gertrude Himmelfarb is een kranige dame. Ze werd geboren in
Brooklyn, New York op 8 augustus 1922. Haar laatste boek dateert van 2004 en
daarin verwerkt ze materiaal van lezingen die ze al eerder hield. In Groot-Brittannië
verscheen het voor het eerst in 2008, met een voorwoord van de toenmalige socialistische
Prime Minister Gordon Brown, die
ondertussen na een smadelijke verkiezingsnederlaag van het politieke toneel verdwenen
is. De officiële prijs van de paperbackuitgave is £ 8,99 en dat is op zichzelf
al een koopje, maar ik kocht mijn exemplaar bij Amazon.uk voor £ 1,69; met de
verzendkosten erbij kwam dat op 6,76. In de US kan je al een exemplaar kopen
voor minder dan één dollar
Ik wil daar toch even bij stilstaan. De auteur heeft hard
gewerkt aan de tekst, waarin ze ten minste een goed deel van de kennis en de
wijsheid van een leven lang studeren en nadenken heeft samengevat. Het
schrijven zelf van de tekst, ongeveer driehonderd bladzijden, moet haar enige
moeite gekost hebben. Ik weet niet of ze met de pen schrijft, met een
typemachine of op de computer, maar in alle geval is het tot stand komen van
een dergelijke tekst, met talrijke citaten en verwijzingen naar andere
wetenschappelijke werken en naar soms moeilijk te vinden originele teksten uit
de 17de en 18de eeuw, met copieuze eindnoten en een
degelijke index, een prestatie waarvoor de meesten onder ons begrijpelijkerwijze
terugdeinzen, zelfs wanneer we nog niet een vierde deel hebben bereikt van de
jaren die professor Himmelfarb telt. Zelfs indien ze daarbij praktische hulp
kreeg van assistenten aan haar universiteit en haar uitgever, dan nog verdient een
dergelijk project onze bewondering en dankbaarheid.
Wanneer een tekst dan klaar is om naar de drukker te gaan,
is er een hele industrie die op gang komt. Men neemt beslissingen over de
lay-out, het lettertype, de noten, de cover of omslag, de blurbs Het drukken
zelf en de productie van het boek gebeurt met hoogtechnologische en peperdure apparatuur
in supermoderne industriële complexen. De distributie en de publiciteit voor
het boek wordt ondersteund door een uitgekiend marketingproces. Als we alle
aspecten van de publicatie van dit boek in rekening brengen, en ik heb er hier
zeker nog ettelijke overgeslagen, als we bedenken hoeveel kennis, knowhow, inspanningen,
energie, materiële middelen, geld en wat nog al meer erin verwerkt is, hoeveel
mensen hebben meegewerkt om het voorbeeldig afgewerkt product op mijn schoot te
laten belanden, dan sta ik versteld dat mij dat nog geen zeven euro kost, dat
men dat in Groot-Brittannië en in de USA voor géén geld kan kopen. Als er
mensen zijn die eraan twijfelen dat de wereld erop vooruitgegaan is sinds de
Middeleeuwen, dan moeten zij misschien net als ik even verwijlen bij een zo
ogenschijnlijk banaal voorwerp als deze simpele paperback.
Gertrude Himmelfarb is hier bij ons niet zo bekend. Op de
Nederlandstalige Wikipedia zal je haar niet vinden, enkel in het Engels, het
Spaans en het Hebreeuws en dat is opvallend weinig. Ik vond geen boeken van
haar in de catalogus van de Vlaams-Brabantse openbare bibliotheken. Bij
Azur-Proxis zijn enkel haar Engelstalige boeken te koop, niets in het
Nederlands. Dat toont nog maar eens aan hoe beperkt onze horizon is hier in
Vlaanderen. Akkoord, je kan haar in het Engels lezen en bij specialisten zal ze
genoegzaam bekend zijn. De Leuvense universitaire bibliotheekcatalogus geeft 18
items op haar naam (sommige zijn dubbel). In de US is ze een vooraanstaande wetenschapper
met talrijke eretitels en lid van alle belangrijke wetenschappelijke
instellingen in haar domein.
Ze is ook politiek actief, vaak onder de naam Bea
Kristol, naar haar echtgenoot sinds 1942 Irving Kristol, een van de godfathers van de neoconservatieve
beweging in de US. Ook in Joodse middens is ze een prominente figuur. Over het
algemeen plaatst men haar aan de conservatieve rechterzijde als een
vertegenwoordigster van de gevestigde macht en de gangbare opinie en een
tegenstandster van vernieuwing, zowel politiek als wetenschappelijk. Dat is haar
echter zeer tekort doen op elk gebied. In de keuze van haar onderwerpen zowel
als in de haar karakteristieke manier van ermee om te gaan, in haar
interpretaties en haar voorkeuren is ze inderdaad meer begaan met de meer gematigde
figuren en stromingen, maar dat maakt haar nog geen fundamentalistische
neo-con, noch een gefossiliseerd overblijfsel van de 19de-eeuwse
manier van wetenschapsbeoefening, wel in tegendeel.
Het boek in
kwestie is Gertrude Himmelfarb, The Roads to Modernity. The British, French
and American Enlightenments, Vintage, 2008 (paperback), xviii + 284 pp.,
endnotes, index.
Ik zal me voor één keer niet wagen aan een uitgebreide
bespreking. Er is geen Nederlandse vertaling en lezers die het Engels machtig
zijn, vinden gemakkelijk uitstekende en uitgebreide recensies onder meer bij
amazon.uk. Mijn eigen ervaring is dat dit een erg vlot leesbaar boek is,
geschreven in een voorname taal en stijl, zonder enige agressiviteit. Het is
een zeer welkome aanvulling bij onder anderen Jonathan Israel, die zich zoals
bekend op de meer radicale vertegenwoordigers van de Verlichting richt. Hoewel
ik mij, zoals eveneens bekend, meer aangetrokken voel door de aanpak van
Jonathan Israel, heb ik toch bij het lezen van dit boek bij mijzelf nergens
enige spontane irritatie, weerzin of zelfs afkeer gemerkt. Het is, toegegeven,
een alternatieve lezing van de intellectuele geschiedenis, maar in mijn ogen
een valabele en interessante. Alleen moeten we voor ogen houden dat het een onmiskenbaar
selectieve lezing is, met veel nadruk op de Britse Verlichting en op de
bijdrage van de minst radicale onder de Britse denkers.
Himmelfarb bepleit de
erkenning van figuren als Burke (bekend als de goeroe van Bart De Wever),
Adam Smith en zelfs de wel zeer religieuze John Wesley, de stichter van de
Methodisten, als volwaardige vertegenwoordigers van de Verlichting. Historisch
gezien is daarop niets aan te merken: zij leefden in de periode met die naam en
hebben daarin zonder enige twijfel een belangrijke rol gespeeld. Maar zij
verschilden in hun opvattingen (soms zeer!) van de figuren die men het vaakst
met de Verlichting associeert, zelfs in Groot-Brittannië. Himmelfarb heeft
ongetwijfeld het recht om die richting te bespreken als een onderdeel van de
vele studies die aan de Verlichting gewijd zijn. Zij bewijst ons een dienst
door onze aandacht op deze figuren te vestigen en op aspecten van de
Verlichting die ons anders waarschijnlijk zouden ontgaan.
Er is één punt waarover ik me wel wat opgewonden heb.
Himmelfarb spreekt herhaaldelijk zeer lovend over de inspanningen van de kerken
voor de opvoeding van de kinderen en de jeugd, ook voor de kinderen van de
minstbedeelden. Zij contrasteert dat met de houding van Voltaire en andere
Franse philosophes en meer radicale
vertegenwoordigers van de Verlichting die de opvoeding van la canaille (letterlijk: een meute honden), het plebs dus, als
totaal onbelangrijk en zelfs nefast beschouwden (terwijl ze zelf in de scholen
van de Jezuïeten opgeleid waren ). Als ik terugdenk aan mijn eigen opvoeding en
schoolse vorming, eveneens uitsluitend aan katholieke instellingen, dan ben ik
inderdaad dankbaar voor wat ik daar geleerd heb, al was het maar lezen en
schrijven en rekenen, wat volgens een aantal groten van de Verlichting niet nuttig
was voor kinderen uit bescheiden gezinnen zoals ik.
Maar ik ben ook zeer
teleurgesteld in dat katholiek onderwijs, vooral omdat het zo eenzijdig was, om
wat het mij niet heeft bijgebracht, wat het me zelfs bewust onthouden heeft.
Ook voor het onderwijs door verlichte religieuzen in Groot-Brittannië moeten
we zeer kritisch durven zijn. Het is niet omdat men kinderen leert lezen,
schrijven en tellen dat men hen een goede opvoeding geeft. Wat heeft men
daarnaast gedaan? En wat heeft men niet gedaan? Het was zonder meer een
regelrechte agressieve religieuze indoctrinatie, door ongehoorde intimidatie en
zelfs met de harde hand. Men heeft de waarden erin gehamerd en erin geslagen,
letterlijk, in plaats van de kinderen en de jongeren zelfstandig te leren denken
zodat ze zelf voor hun waarden konden kiezen, ook als die verschilden van die
van hun opvoeders.
Het is een goed voorbeeld van de benadering van Himmelfarb:
ze wijst als historica terecht op de reële inspanningen die religieuze
bewegingen en instellingen hebben geleverd voor de volksontwikkeling, maar ze
is te weinig kritisch voor de manier waarop dat gebeurd is en voor de
onderliggende ideologische principes van die bewegingen, die in mijn ogen
althans nauwelijks iets met Verlichting te maken hebben en die door velen terecht
veeleer als exponenten van contrabewegingen zullen beschouwd worden.
Een waardevol en zelfs belangrijk boek dus, maar te lezen
met de nodige voorzichtigheid.
Categorie:historisch Tags:levensbeschouwing
02-05-2011
amateurkunsten in Tremelo en Werchter
Tijdens de jaarlijkse week van de amateurkunsten (WAK) organiseerde Kunstkring Gesigneerd uit buurgemeente Tremelo ook dit jaar een heuse kunstwandeling in een heerlijk stukje natuurgebied vlak bij de dorpskern. Lut is lid van de kunstkring en zo komt het dat ik een aanbod kreeg om met enkele gedichten mee te doen. Het werd een boeiende combinatie van beeldende kunstenaars en dichters. Aanvankelijk was ik wat onwennig, maar het contact met de andere amateurkunstenaars en hun werk en met het vrij talrijk opgekomen publiek was echt deugddoend. We hadden het weer ook echt wel mee.
Mijn lezers kennen de gedichten die ik mocht tentoonstellen wellicht al, je kan ze selecteren door hiernaast links onder categorieën op poëzie te klikken. Voor enkele sfeerbeelden klik je hier.
Volgend weekend, op zondag 8 mei 2011, van 11 tot 18 uur is er dan de Kunstroute in Werchter, die gaat onder de veelbetekenende benaming t alent: in het dialect van de streek betekent dat bij jullie; in diezelfde taal verwijst het naar de ligging van Werchter als een eiland tussen Demer, Dijle en Laak. En ten slotte slaat het vanzelfsprekend ook op het soms wat schuchtere maar toch onmiskenbare talent van de deelnemers. Het is een aantrekkelijke wandel- en/of fietsroute in het landelijke dorp dat wereldwijde bekendheid geniet, maar dan om heel andere activiteiten. Je kan er op huisbezoek bij een aantal kunstenaars van alle slag. Beginnen doe je het best in het Cultuurhuis Jack-Op. Het ligt aan de oever van de Dijle, goed verscholen in het riet, in de schaduw van de kerktoren, naast de werkplaatsen van de internationaal bekende bouwers van podia voor rockconcerten Stageco. Daar krijg je een plannetje met de adressen; je kan er ook terecht voor een versnapering, onder meer het weer tot leven gewekte plaatselijke bier, de Jack-Op en er is ook live muziek door plaatselijke artiesten, van wie sommige zelfs nationale faam genieten.
Ook ons huis staat op de agenda, Lut laat vooral recent werk zien en licht het graag toe. In de marge kan je kennis maken, als dat nog nodig zou zijn, met mijn website, de blog die je nu leest, maar ook die van Lut en vooral met ons beiden, in levenden lijve, in onze natuurlijke habitat, onze biotoop. Een verfrissing of een kop thee of koffie bieden we je graag aan.
Van harte welkom!
Categorie:poëzie
27-04-2011
Russisch Orthodoxe muziek
De muziek van Rusland is zoals het land zelf:
onmetelijk groot en eindeloos verscheiden. Als je dan iets wil zeggen of
schrijven over die muziek, dan kan je niet anders dan je beperken tot een
aspect daarvan. Maar waarvoor kies je dan? Is er zoiets als typisch Russische
muziek? Allerlei muziekflarden komen uit mijn muzikaal geheugen naar boven
gedreven. Is er één bepaald kenmerk dat alle Russische muziek gemeen heeft? Is
de roemruchte en zo vaak bezongen mystieke Russische ziel terug te vinden in de
muziek?
Laten we het niet te moeilijk maken. Waaraan denken we
spontaan als we het over Russische muziek hebben? Voor mij is dat zonder enige
twijfel de muziek van de Russisch Orthodoxe kerk. Ik heb die in mijn jeugd voor
het eerst gehoord en de herinnering daaraan is steeds levendig gebleven. Dat
heeft me ertoe aangezet om in de voorbije vijftig jaar telkens wanneer de
gelegenheid zich voordeed of wanneer een rusteloos knagend heimwee naar de
sfeer van die eerste contacten zich liet voelen, steeds dankbaar terug te
grijpen naar de mysterieuze aantrekkingskracht die voor zoveel mensen uitgaat
van deze huiveringwekkende, pakkende muziek.
Ik zal je niet vervelen met een geleerd overzicht van
de invloeden die deze muziek heeft ondergaan en hoe ze gegroeid is. Het is
voldoende te weten dat ze geënt is op de Byzantijnse ritus: dat is de manier
waarop het christendom Rusland heeft bereikt. Maar die vroege Grieks-orthodoxe oorsprong
hebben heeft zich vermengd met de volksmuziek van de talrijke volkeren die het
Russische rijk uitmaakten. Later hebben Bulgaarse, Poolse en nog veel andere invloeden
hun stempel gedrukt op de vorm en de inhoud van wat men nu de Russisch orthodoxe
religieuze muziek noemt.
De Russische kerk heeft zich steeds verzet tegen het gebruik
van muziekinstrumenten voor de liturgische vieringen en doet dat vandaag nog
steeds. De kerkmuziek van Rusland is dus steeds onbegeleid gezongen, a capella. Dat is zo voor de strikt liturgische
teksten van de eredienst, maar ook voor alle andere muziek die de bijeenkomsten
opluistert. Ze is vaak monodisch, eenstemmig, maar later ook meerstemmig,
polyfoon en zelfs polychoraal, met twee of meer koren die samen zingen in tal
van partijen.
Lange tijd waren dat steeds mannenkoren, vrouwen
moesten op alle manieren zwijgen in de kerk. In de katholieke kerk had men
dezelfde strenge regels en daar probeerde men het ontbreken van de hoogste stemregisters
te compenseren door het merkwaardige en onmenselijke aberrante verschijnsel van
de castraten en het al even perfide systeem van knapenkoralen, waarvoor al te
jonge kinderen met een goede stem brutaal bij hun ouders weggehaald werden om opgeleid
(en seksueel misbruikt) te worden in scholen verbonden aan abdijen, kerken en
paleizen. Wanneer die kinderen de baard in de keel kregen werden ze zonder meer
gedumpt en kwamen ze niet zelden in de mannelijke prostitutie terecht.
In de Russische kerkmuziek cultiveerde men het gebruik
van de falsetstem, de kopstem, zegt men ook. Russische tenoren slaagden erin om
op die manier de hoogst zingbare regionen te verkennen, maar niet met de
spectaculaire kracht en de briljante schittering van de westerse knapen en
castraten, maar met de zachte gouden glans en de ingehouden luister van de
lichtste en meest kwetsbare, tedere mannenstemmen. Ook in de diepte zocht men
steeds verder naar de uitersten en ontwikkelde zich een traditie die naast de
gebruikelijke bariton- en basstemmen ook nog de basso profundo cultiveerde: de aller-diepste bassen, die aan een
koor nog meer klankkleur geven, nog meer orkestrale diepgang als van een
machtig ensemble van de donkerst grommende contrabassen.
De Russische liturgische muziek ontwikkelde zich samen
met haar kerk tot een artistieke praktijk die een voorname plaats innam in de
maatschappij. Kloosters en kerken groeiden uit tot belangrijke culturele
centra, met professionele koren en eeuwenoude muziektradities. Voor zangers,
koorleiders en componisten was er maar een beroepskeuze: de kerk. Daar konden
ze hun artistieke gaven ontplooien en er ook hun boterham mee verdienen; in het
burgerlijk leven was daartoe geen enkele mogelijkheid. Dat hoeft ons niet te
verwonderen, het is hier bij ons lange tijd niet anders geweest, de traditie
van wereldse muziek is ook hier pas ontstaan wanneer naast de kerk ook de
wereldse heren, de keizers, koningen, prinsen, graven en edelen allerhande en
nadien de rijkste burgers zich muziek en muzikanten konden veroorloven. De
keuze voor het klooster was voor de koristen in de eerste plaats ingegeven door
artistieke motieven, niet door religieuze.
Wij in het Westen hebben de Russisch Orthodoxe
liturgische muziek leren kennen na de Revolutie van 1917. De Russische kerk had
in dat conflict vanzelfsprekend resoluut de kant gekozen van de tsaar, de
edelen en de feodale traditie, tegen de dictatuur van het proletariaat. Voor de
communistische machtshebbers was dat voldoende om haar als een politieke vijand
te beschouwen en haar dus met alle middelen te bestrijden. De Sovjetstaat was,
in de grote Marxistische traditie, ook ideologisch et Hhhhheen tegenstander van de godsdienst en dus rabiaat
en agressief atheïstisch. Het einddoel van de revolutie was niet alleen het
scheppen van een arbeidersparadijs, maar ook de uitroeiing van het
godsdienstige uit de maatschappij. Kerken en kloosters werden gesloten en
gesloopt, elke godsdienstige praktijk of opvoeding verboden, de priesters en
monniken verbannen of vermoord. Enkel tijdens de gruwel van de Tweede
Wereldoorlog zocht Stalin bij de kerk steun voor zijn oorlogsplannen en de strijd
tegen het Nazisme die miljoenen Russen het leven zou kosten. Onder Nikita
Chroestjov kwam er een nieuwe golf van antiklerikalisme en vervolging. Het
heeft geduurd tot de ineenstorting van de Sovjet-Unie vooraleer een beperkte herleving
van de godsdienst mogelijk werd.
Het waren vooral de edelen en de meest gegoede burgers
die massaal Rusland ontvluchtten na de Revolutie. Miljoenen Russen verspreidden
zich over de hele wereld en stichtten overal kleine maar soms vrij aanzienlijke
Russische enclaves, waar ze hun taal, hun cultuur, hun tradities en dus ook hun
godsdienst trouw bleven en zo ook als enigen bewaarden voor het nageslacht. Het
is in de Russische kerken in het Westen, in Berlijn, Parijs, Brussel, Londen en
in Amerika dat wij kennis hebben gemaakt met de rijke, overdadige Russisch
Orthodoxe liturgie en haar imponerende muziek. Ook niet-religieuze koren ontstonden
om in te spelen op het succes van deze nieuwe, onbekende muziek, onder meer het
alom gekende Don-kozakkenkoor van Serge Jaroff, dat talrijke plaatopnames
maakte.
Vandaag vind je die muziek op talloze cds, dvds en kan
je ze ook in concert beluisteren. In de abdij van Chevetogne belijdt men naast
de Latijnse ook de Byzantijnse ritus.
Het is aangrijpende muziek voor de zeldzame verstilde
momenten in je leven, in het halfduister van gedempt kaarslicht dat flakkerend
een icoon belicht, misschien zelfs met een geurig wierookstokje De weelde van
de wijde waaier van ruisende bruisende stemmen, de organische eenheid in diepe
verscheidenheid van klankkleur, het samenspel van de vele koorpartijen, de
majestueuze ontplooiing van de traag voorschrijdende melodie Het is een unieke,
diepe en beklijvende emotionele ervaring.
Maar is het niet een beetje vreemd voor ons, moderne en
geseculariseerde westerse mensen en zeker voor deze overtuigde atheïst, om zo
de lof te zingen van religieuze muziek uit een ver land en een even ver
verleden?
Ik heb daar helemaal geen problemen mee. Misschien is
dat omdat ik die muziek nauwelijks associeer met de kerk en de maatschappij waarin
ze is ontstaan. De teksten versta ik evenmin als de Russische gelovigen
destijds: meestal is het kerkelijk Oud-Slavisch, een beetje zoals voor de Rooms-katholieke
christenen het Latijn. De inhoud stoort me dus niet. Ik associeer ze ook niet
met liturgische vieringen, ik heb die notoir langdurige festiviteiten nooit
meegemaakt. Voor mij is het een muzikale kunstvorm zoals een andere.
Dat was
overigens ook zo voor de meeste Russen uit de tsarentijd: ze gingen niet naar
de mis om de preek te horen, overigens het enige onderdeel dat in het Russisch
was, als er al een preek was; de liturgische teksten in het Oud-Slavisch verstonden
ze niet. Ze gingen, zoals gelovigen overal ter wereld en in alle eeuwen, om de
esthetische ervaring, omdat het mooie diensten waren. De rijke burgers in de
trotse Duitse steden deden een beroep op Buxtehude en Bach om hun diensten op
te luisteren, ze betaalden solisten, koren en muzikanten en bouwden kerken die
rijker waren dan de prinselijke paleizen om naar hun muziek te gaan luisteren.
Zo ook in Italië, in Spanje, in Frankrijk en de Nederlanden. De dag dat de kerk
geen geld meer had om de mis op te luisteren op een artistieke manier, was de
laatste dag dat de mensen nog naar de kerk gingen. De enige manier om nu nog
een kerk vol te krijgen voor een mis, is een concertuitvoering van een mis van
Palestrina, Vivaldi, Bach, Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert, Fauré, Rutter of
Arvo Pärt.
Is er dan niets religieus aan de muziek van de Russisch
Orthodoxe kerk?
Dat is een moeilijke vraag. Wat is religie? Is dat de
leer van de kerk, de theologie, de dogmas zoals de georganiseerde godsdienst
die heeft opgesteld in geleerde boeken en afgerammelde geloofsbelijdenissen? In
dat geval weet de gewone gelovige minder dan niets over zijn godsdienst. Voor
hem en voor haar gaat het veeleer over gewoonten, gebruiken, traditie, liturgie,
met daarnaast enkele restanten van het schoolse godsdienstonderricht uit de
jeugd en enkele algemeen menselijke waarden die men deelt met elke humanist.
Naar liturgische vieringen gaat haast niemand meer, maar de muziek die daaruit
ontstaan is, zowel in Rusland als hier in het Westen, wordt vandaag meer en
beter uitgevoerd dan ooit tevoren en is voor een prikje te koop in elke
platenzaak.
Wij worden nu zoals vroeger aangetrokken door het muzikale, het
artistieke, met het daarbij horende algemeen menselijke natuurlijke ontzag voor
het onzegbare, het immer ontroerend mysterie van ons mens-zijn hier op aarde, een
stip in het universum, een oogwenk in de tijd, in diepe verbondenheid met
elkaar en met de generaties die ons voorafgingen en die ons nog zullen volgen.
Dat zijn de gevoelens die bij mij opborrelen bij het beluisteren van de verstilde
gewijde klanken van de Russisch Orthodoxe liturgie. Het is muziek van alle
tijden, die mensen overal ter wereld blijvend aanspreekt en moeiteloos ontroert
door haar diepmenselijke luister en pracht.
Categorie:muziek Tags:muziek
24-04-2011
Pedoseksualiteit: naar de grond van de zaak
Godsdienstige sekten beweren dat ze hun morele en liturgische voorschriften rechtstreeks van hun godheid hebben, door een openbaring, vastgelegd in heilige boeken en verklaard door een priesterkaste. In feite zijn het menselijke inzichten, die historische gegroeid zijn. Het verschil met seculiere inzichten, zoals de filosofie, is vooral hierin gelegen, dat godsdiensten hun voorschriften opleggen met alle middelen, terwijl seculiere denkers hun mening enkel opperen en anderen alleen maar proberen te overtuigen. De seculiere staat steunt op de ideeën die leven in de gemeenschap en die de test van het democratisch debat hebben doorstaan en die juridisch en intellectueel adequaat kunnen geformuleerd worden. Een goed voorbeeld daarvan is de Universele verklaring van de rechten van de mens.
Zowel de godsdienstige sekten als de staat gebruiken wetten om de samenleving te ordenen. Ogenschijnlijk is er geen verschil: het kerkelijk voorschrift dat de gelovigen verbiedt om euthanasie toe te passen, actief of passief, heeft dezelfde vorm als een burgerlijke wet die alle Belgen het recht op euthanasie toekent. De kerk beroept zich op goddelijke inspiratie (Gij zult niet doden), de staat beroept zich op het aanvoelen van de meerderheid van de mensen, vertolkt door de verkozenen des volks.
Wanneer wij godsdienstige sekten het recht ontzeggen om met enig gezag algemeen geldende morele voorschriften uit te vaardigen of het navolgen ervan af te dwingen, dan moeten wij ons meteen de vraag stellen wie dat dan wel mag. Het antwoord is onvermijdelijk dat enkel de democratische staat dat vermag. Maar de staat zal zich ertoe beperken om voorschriften op te leggen waarover de gemeenschap het eens is. Enkel wetten die door het parlement worden gestemd, zijn rechtsgeldig. Men zal alleen wetten stemmen die nodig zijn, of zelfs noodzakelijk. In het geval van euthanasie, bijvoorbeeld, was het zo, dat onder invloed van de overheersende godsdienst euthanasie ook in de burgerlijke wetgeving beschouwd werd als moord. Artsen die eraan meewerkten, riskeerden een veroordeling en een strenge bestraffing. Men moest dus wel een nieuwe wetgeving opstellen die het verbod ophief en euthanasie expliciet toeliet en die de voorwaarden bepaalde.
Waarop steunde de wetgever zich om euthanasie toe te laten? Is het voldoende dat er een meerderheid is bij de stemming in het parlement? Formeel gezien wel en dat is in feite de enige garantie die we hebben voor de deugdelijkheid van onze wetten. Wanneer een meerderheid een immorele of een absurde wet stemt, dan is die evengoed wet als elke andere, zolang die niet strijdig is met de andere wetten. In Hongarije stemde de meerderheid onlangs wetten die regelrecht ingaan tegen Europese en internationale wetten en die strijdig zijn met de Universele verklaring van de rechten van de mens, bijvoorbeeld inzake het homohuwelijk en -gezin, abortus om medische redenen, de rechten van holebis &c. Er is ook een zeer omstreden regel die het mogelijk maakt om mensen te veroordelen tot levenslange gevangenisstraf zonder mogelijkheid tot vervroegde vrijlating. Het is dus perfect mogelijk dat een democratisch verkozen parlement onethische wetten stemt. Men steunt zich op de eigen opvattingen en als genoeg mensen hetzelfde denken, dan kunnen zij hun wil opleggen aan de anderen. Eenmaal een wet van kracht is, kan de staat niets anders doen dan hem uitvoeren.
Wij zien het gevaar: niet alleen in ondemocratische staten kan het verkeerd gaan, ook zogenaamd beschaafde landen kunnen wetten hebben die in strijd zijn met algemeen erkende waarden en rechten. Maar zelfs die algemene normen, bijvoorbeeld de Universele verklaring van de rechten van de mens, zijn niet volmaakt. Er is immers geen absolute grond meer die we kunnen inroepen, zoals de godsdiensten beweren. De Bijbel of de Koran bieden ons geen enkele garantie op objectieve waarheid. We moeten het stellen met onze onvolmaakte menselijke inzichten. Zo ontbreken er zelfs een aantal nochtans fundamentele rechten in de Universele verklaring. Er staat niets in over de doodstraf of over het recht op omzetting van doodstraf. De vrijheid van drukpers, de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek, het stakingsrecht, het recht op eigen taal en naam en het individueel klachtrecht (bij internationale organisaties) ontbreken ook, en verder: de bescherming van vrouwen tegen geweld (waaronder seksueel geweld en vrouwenbesnijdenis) en de bescherming van kinderen tegen schadelijke kinderarbeid. Latere verdragen hebben daar slechts gedeeltelijk aan verholpen.
In de afwezigheid van een opperste gezagsinstantie en in het bewustzijn van het menselijk falen, moeten we ons afvragen of we nog wel enige vaste grond hebben voor onze rechtsregels en onze moraal.
Laten we dat eens toepassen op een concreet geval. Ik neem hier het delicate maar ongetwijfeld belangrijke en actuele thema van de pedoseksualiteit, de seksuele contacten tussen volwassenen en niet-volwassenen.
De katholieke kerk veroordeelt dergelijke contacten, omdat zij niet gebeuren in het kader van de voortplanting. Om dezelfde reden is ook masturbatie verboden, evenals het gebruik van voorbehoedsmiddelen, prostitutie, seks tussen personen van hetzelfde geslacht, bestialiteit. Bovendien situeert men die voortplanting binnen het monogame huwelijk, wat meteen voorhuwelijkse betrekkingen en alle buitenhuwelijkse seks uitsluit. Men vertrekt van een principe dat men als onaanvechtbaar beschouwt en leidt daaruit de logische consequenties af. Het principe is hier: seksualiteit dient voor de voortplanting. Die seksualiteit voor iets anders gebruiken is dan tegennatuurlijk.
Het is echter evident dat wij altijd al onze seksualiteit op een veel ruimere manier beleefd hebben. Elk van de kerkelijke verboden wijst op een bestaande praktijk, die soms veel ruimer verspreid en toegepast is dan de verbodsregel zelf. Er zijn meer mensen die ooit masturberen dan mensen die dat nooit doen. Er zijn meer mensen die verscheidene sekspartners hebben in hun leven dan exclusief monogame mensen. Een op tien van de mensen is niet heteroseksueel. Iedereen die dat kan, gebruikt voorbehoedsmiddelen.
Wat is de grond waarop de kerk haar seksuele moraal bouwt? Het woord van haar godheid, zoals het in de heilige boeken staat. Maar dat is een twijfelachtige grond, zelfs voor gelovigen. Voor ongelovigen zijn die heilige boeken niets meer dan historisch gegroeide menselijke geschriften van een bepaalde stam ergens in het Midden-Oosten, twee tot drieduizend jaar geleden. Interessante lectuur in het beste geval, maar geen teksten met absoluut gezag. Ook de interpretatie van die teksten door de kerk mist dat gezag, al was het maar omdat de kerk zich in de loop van de geschiedenis zo verschrikkelijk heeft vergist, vooral in haar houding tegenover de menselijke seksualiteit, bijvoorbeeld door het opleggen van de celibaatsverplichting, de aanmoediging van de maagdelijkheid, de miskenning van de vrouw en de desastreuze gevolgen die dat heeft gehad voor vele miljoenen mensen.
Als de mening van de meerderheid op zichzelf geen garantie is voor zuivere ethische begrippen, als ook de godsdienst tekortschiet, wat blijft er dan over? Vrijwel niemand denkt ernstig dat in dat geval alles mag, hoewel men dat verwijt voortdurend aan niet-gelovigen toestuurt. Slechts weinigen kunnen zelfs maar een begin van een antwoord bedenken wanneer zij gevraagd worden naar de grond van hun morele overtuigingen en dat is in feite vreemd, is het niet? Je zou denken dat de mensen die hun ethische opvattingen met klem, nadruk, verontwaardiging en grote vanzelfsprekendheid verdedigen ook in staat zijn om die enigszins toe te lichten, maar dat is ijdele hoop.
Laten we duidelijk zijn: er zijn slechts heel weinig mensen die zullen beweren dat seks tussen volwassenen en minderjarigen, vooral seksueel onrijpe kinderen, zonder meer kan. Anderzijds is het een vaak voorkomend verschijnsel, occasioneel in werkelijk alle middens maar ook op een bijna industriële schaal in het internationaal sekstoerisme, in de porno-industrie en op internet. We kunnen onmogelijk zeggen dat het niet bestaat, maar het is nergens officieel toegelaten en alleen in bepaalde omstandigheden helaas gedoogd. Waarom dan dat algemeen negatief aanvoelen en waarom komt het desondanks zo enorm vaak voor?
Ik zal hier niet te veel ingaan op de fysieke details, maar we moeten toch ook durven zeggen waarover we praten. De wet maakt een onderscheid tussen verscheidene vormen van seksueel contact en houdt daarbij ook rekening met de leeftijd van de betrokkenen, waarbij overtredingen op de jongste kinderen het sterkst bestraft worden, dwang en geweld altijd een verzwarende omstandigheid is, evenals het feit dat het gebeurt met bloedverwante kinderen of met kinderen aan iemands zog toevertrouwd.
Men zou kunnen zeggen, zoals de voormalige bisschop van Brugge dat helaas onlangs publiekelijk mocht doen, dat dergelijke seks niet altijd brutaal is. Laat het ons hopen. Maar zelfs op aanrakingen, het betasten staan strenge straffen: vijf tot tien jaar opsluiting. Het maken, verspreiden of in bezit hebben van kinderporno (met personen van minder dan 18 jaar) is in België en in Nederland strafbaar.
Het gaat dus niet zozeer over het al dan niet brutaal zijn van de seks: alle seksuele contacten met minderjarigen zijn verboden. Men moet een kind geen pijn doen bij de seks om strafbaar te zijn, zelfs het tederste minnekozen is niet aanvaardbaar. De overtreding gaat niet over slagen en verwondingen, dat is een verzwarende omstandigheid. Het gaat om het pure feit van seksuele omgang, of daden die seksueel geaard zijn. Dat is op zich vreemd, want het gaat om daden die onder andere omstandigheden, met andere partners, tot de hoogste menselijke geneugten behoren en die in de literatuur met de meest extatische termen worden omschreven. Lichamelijk contact, stoeien met kinderen, je eigen of andere, daar is niets verkeerd mee, dat is zelfs goed voor ons en voor hen.
Pedoseksuelen tonen zich vaak verbaasd over de verontwaardiging die hun gedrag oproept, zie zien werkelijk niet in wat er nu zo erg is aan wat zij doen. Voor hen is het niet meer dan wat knuffelen, misschien een beetje doktertje spelen (wat overigens niet strafbaar is onder kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd).
Het gaat dus in de beste gevallen over daden die op zich niet fysiek schadelijk zijn voor de betrokken minderjarigen. Als men die daden dan toch veroordeelt, dan moet er een andere duidelijke en objectieve reden zijn. Een puriteinse verontwaardiging op zichzelf is daarbij totaal onvoldoende: destijds was men al verontwaardigd over een enkel die eventjes zichtbaar was (met kous!) onder een rok die tot de grond reikte. Ook het kerkelijk argument dat het om seks buiten de voortplanting gaat is ontoereikend. Er moet met andere woorden sprake zijn van een andere vorm van schade. Het is evenmin voldoende dat wij denken dat dergelijke contacten schadelijk zijn, de schade moet aanwijsbaar zijn. Anders vervallen we in dwaze redeneringen zoals die waarbij men ons het masturberen probeerde te ontraden, zonder veel succes overigens, door ons ervan te overtuigen dat we er blind zouden van worden. Het is dus niet erg zinvol dat we met zijn allen staan schreeuwen over smeerlappen die met hun poten van onze kinderen moeten blijven, dat een mens zoiets nu eenmaal niet doet, dat geen straf zwaar genoeg is. We moeten zelf goed weten waarom we zo verontwaardigd zijn, zodat we het ook aan de daders te kunnen uitleggen.
Is pedoseksualiteit schadelijk voor de betrokkenen? Laten we het om te beginnen alvast hebben over de minderjarige slachtoffers. Over het algemeen neemt men in de wetenschappelijke literatuur daarover aan dat dergelijke seksuele contacten bij de slachtoffers kunnen leiden tot ernstige en langdurige psychische en/of fysieke problemen, afhankelijk van de omstandigheden. Dat betekent concreet dat de ene persoon er absoluut geen enkel vaststelbaar negatief gevolg van ondervindt, maar het is veel waarschijnlijker en zelfs aantoonbaar dat er in de meeste gevallen wel degelijk kwalijke gevolgen zullen zijn, tot de meest ernstige en zelfs zelfdoding toe. Dat is op zichzelf al voldoende om het verbod in de wetgeving op te nemen en de straffen ten minste zo streng te maken als ze nu zijn en de verjaringstermijn niet al te zeer te beperken, gelet op de enorme drempels die slachtoffers moeten overschrijden.
Zo zijn we eindelijk bij de grond van de zaak terechtgekomen: pedoseksualiteit is verkeerd omdat ze schadelijk kan zijn en dat meestal ook is voor de slachtoffers, dat heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond. De staat heeft meteen de plicht om de maatschappij te beschermen door strenge wetten uit te vaardigen en overtredingen gepast te bestraffen.
Merk op dat het kerkelijk standpunt, namelijk dat dergelijke vormen van seksualiteit strijdig zijn met een of andere vermeende natuurwet, hier helemaal niet meespelen. Ook het populaire aanvoelen dat het om iets vies, walgelijk, afstotelijk of zelfs onmenselijk gaat, is weinig relevant en meestal erg hypocriet. Merk ook op dat de staat onvermijdelijk verplicht is om de mogelijke slachtoffers te beschermen, een verplichting waaraan zelfs een hypothetische parlementaire pedofiele meerderheid zich niet kan onttrekken. Het gaat immers om een basisrecht van alle mensen, namelijk dat elkeen recht heeft op bescherming van zijn of haar leven, welzijn en integriteit.
De publieke verontwaardiging tegenover pedoseksuelen is dus volkomen terecht, het zijn wel degelijk misdadigers. Ook als zij zelf niet overtuigd zijn van de negatieve gevolgen van hun daden voor de slachtoffers, moeten zij zich toch schikken naar de wetten van het land, die dergelijke seksuele contacten streng verbieden. Zij kunnen niet pleiten dat zij daarvan niet op de hoogte zijn, daarover is er niet de minste twijfel. Het is ook geen argument dat er in hun geval in feite geen sprake is van schadelijke gevolgen: ook dan zijn hun daden verboden. Het is aan de rechtbank om te oordelen of er eventueel verzachtende omstandigheden zijn. Zij kunnen ook niet aanvoeren dat zij handelden onder een onweerstaanbare drang, tenzij het gaat om totaal ontoerekeningsvatbare personen; in dat geval zal men hen interneren. Maar een persoon die zich op alle of de meeste andere punten min of meer normaal gedraagt in de maatschappij, is zich ervan bewust dat zijn of haar pedoseksuele daden, ook wanneer zij het gevolg zijn van zelfs een sterke neiging, aandrang of drift, niet toegelaten of gedoogd worden door de maatschappij. Zij moeten derhalve elke gelegenheid mijden die hen zou aanzetten tot dergelijk gedrag of die hun driften zou aanwakkeren.
De hevige emotionele weerstand die pedoseksualiteit oproept, heeft ongetwijfeld te maken met enerzijds de ongelijke machtsverhouding tussen dader en slachtoffer; prepuberale kinderen genieten in elke beschaafde maatschappij een absolute bescherming. Toch valt het mij op dat in sommige middens de verontwaardiging veel groter is over occasioneel seksueel misbruik, bijvoorbeeld in het eigen gezin, in de kerk, in schoolverband of bij de sportbeoefening, dan in gevallen van economische uitbuiting van kindslaven, de gedwongen rekrutering van kindsoldaten of zelfs de seksindustrie. Ongetwijfeld speelt daarnaast het buitengewoon sterke taboe op seksualiteit in het algemeen en vooral op pedoseksualiteit in opvoedingssituaties een belangrijke rol in de felle reacties wanneer er weer een schandaal uitbreekt. Wij leven in een tijd waarin wij stilaan beginnen inzien welke omvang pedoseksualiteit heeft gehad in ons verleden en hoe vaak het nog steeds voorkomt. Enkel door dat taboe te doorbreken, kunnen we tot een goed inzicht komen in deze problematiek en kunnen we er ook samen aan werken.
Ik heb het nog niet gehad over de zorg voor de daders. Niemand zal het me kwalijk nemen dat mijn bezorgdheid eerst naar de slachtoffers uitgaat. Maar zelfs vanuit dat standpunt is het nuttig om aan de daders te denken: door hun misdaden te voorkomen of recidieven te vermijden, kunnen we het aantal slachtoffers beperken. Bij sommige therapieën blijkt dat zelfs in 70% van de gevallen een gunstig effect te hebben. Anderzijds tonen de statistieken ook aan dat hervallen bijna onvermijdelijk is. Het lijkt billijk dat wij de beperkte middelen waarover de maatschappij beschikt in de eerste plaats besteden aan de begeleiding en de verzorging van de slachtoffers. Een gedeelte van onze inspanningen moeten wij daarnaast besteden aan de behandeling van daders, met het oog op preventie en het vermijden van herhaling. Deze zorg moet zo snel mogelijk na de arrestatie beginnen en blijven doorlopen na de vrijlating. De gemeenschap kan daarbij een belangrijke rol spelen, maar dan is het noodzakelijk dat men de veroordeelde pedoseksuelen kent, opdat men de vereiste sociale controle zou kunnen laten spelen. Dat zou gemakkelijker verlopen wanneer er een werkelijk open maar discrete communicatie zou zijn over alle gevallen van seksueel misbruik. Dan zouden wij immers inzien dat het niet gaat om hier en daar een pater, een bisschop, een coach, een nonnetje of een leraar, maar over ons allemaal.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
22-04-2011
Sam Harris, The Moral Landscape
Sam Harris, The Moral Landscape. How Science Can Determine Human Values, 291 pp., Free Press, New York, 2010; notes (p. 195-238), references (p. 239-279), index; $ 26,99 hardcover, gekocht bij Amazon voor ongeveer 15, maar daar al te koop voor amper $ 7,85 plus verzendingskosten.
Ik besprak hier al de twee vorige boeken van Sam Harris, klik hier en hier.
Je kan het nog eens nalezen en dan zal je merken dat ik geen fan ben van Sam Harris. Ik heb dan ook lang geaarzeld voor ik zijn nieuwste boek kocht en nu ik het gelezen heb, is mijn mening over hem niet veranderd. Zijn eindnoten zijn nog altijd even irriterend: nu eens een droge referentie, dan weer een bladzijden lange excursus of tirade. De bibliografie is een ongestructureerde en daardoor vrijwel onbruikbare opeenstapeling van uiterst diverse elementen, van belangrijke boeken voor een ruimer publiek tot arcane artikels in hooggespecialiseerde en ontoegankelijke wetenschappelijke tijdschriften. Een van de redenen daarvoor is wellicht dat dit boek gedeeltelijk gebaseerd is op zijn doctoraatsverhandeling in de neurowetenschap.
Ook nu weer zijn er briljante bladzijden, maar ook veel teleurstellende uitwijdingen die niet verder gaan dan snel voorbijgestreefde journalistieke controverse. Hijzelf verwijst herhaaldelijk naar dit boek als een filosofisch werk, maar dat is het slechts af en toe en dan nog zelden op een diepgaande manier. Ook de titel en vooral de ondertitel kan hij maar heel gedeeltelijk waarmaken: kan de wetenschap, en daarmee bedoelt hij de positieve wetenschappen, morele waarden vastleggen, vaststellen, ontdekken en vooral ook opleggen?
Hij begint nochtans goed. Vertrekkend van de vaststelling dat wij mensen oordelen over goed en kwaad en dat dit gebeurt in onze hersenen (waar anders, inderdaad), gaat hij opzoek naar de mogelijkheden om in de hersenactiviteiten objectief waarneembare sporen te vinden van dit oordelen. Dat is een goed idee op zich, maar alles hangt natuurlijk af van wat men vindt, van het resultaat van dat onderzoek. Het is immers wel evident dat er sporen zullen gevonden worden van die activiteit, maar helemaal niet zeker dat die sporen uniek en dus significant zullen zijn. Het zou best wel eens kunnen dat activiteiten in bepaalde hersencentra niet specifiek zijn voor één bepaalde inhoud, maar een hele lading aan verscheidene activiteiten dekken.
En dat is het probleem van dit boek. Nergens slaagt de auteur erin om een concrete, bruikbare link te leggen tussen de wetenschappelijk waarneembare hersenactiviteit en de inhoud daarvan. Hij moet dat zelf ook toegeven, maar zegt dan voortdurend dat het niet is omdat we nu nog geen concrete resultaten hebben, dat die er nooit zullen komen. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan bewezen, in het Engels noemt men dat een truism, een truïsme, een waarheid als een koe; in het Frans heet dat een lapalissade, naar Jacques de Chabannes, seigneur de La Palisse (1470-1525), op wie Bernard de La Monnoye (15 juni 1641, Dijon - 15 oktober 1728) een populair chanson gemaakt heeft waarin een aantal dergelijke evidenties opgesomd worden, waarvan de bekendste is: hij zou nog steeds in leven zijn, ware het niet dat hij gestorven was, of: cinq minutes avant sa mort, il était toujours en vie.
Het is zeer de vraag of we ooit met apparatuur de hersenen zullen kunnen lezen als een open boek. We moeten ons zelfs afvragen of dat wel wenselijk is. Harris verkneukelt zich herhaaldelijk in het vooruitzicht dat wij ooit over perfecte leugendetectors zullen beschikken, die overal in rechtbanken, parlementen en vergaderzalen allerhande zouden aangebracht zijn en die bij de minste oneerlijkheid een alarm zouden doen weerklinken. Zeker, de rechtspraak zou er veel eenvoudiger op worden en ook internationale bijeenkomsten zouden aan moreel gezag winnen. Maar wie zou een zon wereld willen leven? Harris blijkbaar wel, ik niet. Ik hoop dat we ooit allemaal altijd en overal volkomen eerlijk zullen zijn, uit overtuiging. Harris rekent op de wetenschap om dat af te dwingen. Ik ben een utopist, een optimist, Harris is een pessimist. In feite is hij niet beter dan de fundamentalistische gelovigen die hij zo verfoeit, want ook zij rekenen op zon Big Brother, namelijk God, om de mensen te dwingen om eerlijk te zijn.
Nu we het toch over Harris antiklerikale en antigodsdienstige overtuiging hebben, die in zijn vorige boeken en in talloze artikels in kranten en tijdschriften van zijn hand zo nadrukkelijk aanwezig is, moeten we vaststellen dat hij zich ook nu weer uitvoerig van die kant laat zien. Ik heb vanzelfsprekend geen enkel probleem met die gevoelens, noch met de manier waarop Harris die vertolkt. Ik deel zijn opvattingen volkomen en zijn taal en stijl verschilt niet zoveel van wat je hier al herhaaldelijk hebt kunnen lezen.
Maar ik vind de irritante en ongepaste vermenging van literaire genres in dit boek helemaal niet overtuigend. Ofwel schrijf je een ernstig en evenwichtig boek over de werking van de hersenen en het verband met onze gedachten en onze morele overtuigingen, en zon boek zou ik heel graag lezen, ofwel roer je nog maar eens in de grieventrommel van de atheïst, en ook dat mag voor mijn part gerust nog een tijdje doorgaan. Maar wanneer je de twee probeert te combineren zoals Sam Harris hier gedaan heeft, doet het ene afbreuk aan het andere, veeleer dan het te versterken.
De kwestie die Harris in dit boek wenst ter sprake te brengen is nochtans van zeer groot belang. Wanneer wij onze morele of ethische overtuigingen niet meer wensen te zoeken in dubieuze zogenaamd heilige boeken, in mystieke openbaringen of in de arbitraire verordeningen van godsdienstige sekten, waar kunnen we dan nog terecht? Wat is goed en wat niet? Harris heeft het bij het rechte eind wanneer hij stelt dat het welzijn van de mens de basis van alles is. Maar hij gaat mijns inziens niet ver genoeg op die weg door. Het welzijn van de mens, of de mensheid, is inderdaad de essentie van de zaak, maar dan alleen of in hoofdzaak voor de mens. In mijn opvatting is de mens echter maar een onderdeel van het geheel van het leven hier op aarde en moeten we derhalve ook rekening houden met alle andere levensvormen en met het geheel van onze omgeving. Vervolgens moeten we stellen dat de mens nooit alleen is: mens zijn is altijd medemens zijn. Dat heeft natuurlijk enorme consequenties als we spreken over het welzijn van de mens.
Moraal of ethiek, twee termen voor hetzelfde, heeft te maken met waarden: wat beschouwen wij als waardevol? We kunnen daarbij vertrekken van de meest oppervlakkige zaken, bijvoorbeeld: wij houden van zoete dingen. Als we wat dieper gaan graven, komen we bij meer fundamentele behoeften en hun bevrediging: honger, dorst, behoefte aan beschutting en beveiliging, seksualiteit, zinvolle arbeid en het genot van de vruchten daarvan, solidariteit Als we nog verder gaan, dan komen we bij de grond zelf van alle waarden, de voorwaarde en voor-waarde van alles: het leven zelf. Niets is belangrijker voor elke levensvorm dan het leven, het in leven zijn, het behoud ervan en de voortzetting ervan. Al de andere waarden kunnen we daarvan afleiden en ze er ook op terugvoeren.
Dat is een belangrijke vaststelling: voor het leven hier op aarde is dat leven de hoogste waarde. We moeten dus niet zoeken naar waarden of zingeving buiten de aarde. Aangezien alle leven eindig is, moeten we ook niet zoeken naar iets dat na dit leven zou komen. Het leven is een tijdelijk organisme, dat na verloop van tijd afsterft en waarvan al de samenstellende delen weer overgaan in andere vormen. Het leven is geëvolueerd in grote verscheidenheid en de meest opvallende levensvorm is (nu) de mens, die gekenmerkt is door een uiterst verfijnd verstand. Met dat verstand is de mens in staat om de aard en de samenhang van de dingen enigermate te doorgronden, steeds vanuit het menselijk standpunt. Ook het samenleven van de mensen en de plaats van het individu daarin is voorwerp van onze overpeinzingen en ook daar moeten we met niets anders rekening houden dan wat er hier op aarde is.
Maar ik betwijfel of de positieve wetenschap en meer bepaald de neurowetenschappen, het experimenteel onderzoek van de werking van onze hersenen, ons op langere termijn veel kan bijbrengen, zoals Sam Harris beweert in dit boek, over wat waardevol is voor de mens. Er zijn teveel onbeantwoorde fundamentele vragen die in dat verband steeds weer de kop opsteken. Zelfs indien we zouden ontdekken wat een mens gelukkig maakt, door in de hersenen te gaan zoeken naar de fysieke verschijnselen die met geluk te maken hebben, wat hebben we dan vastgesteld en wat hebben we daaraan? De verleiding lijkt me groot om dan te proberen dezelfde fysieke toestand van de hersenen te veroorzaken op een kunstmatige manier, zoals we nu al doen wanneer we allerlei drugs gebruiken of toedienen. Bovendien is het vinden van één ultieme optimale hersentoestand een dwaze illusie en een ellendige verarming: onze hersenen zijn zo complex en individueel gedifferentieerd, zowel qua fysieke structuur en functioneren, om nog te zwijgen van de gedachte-inhouden, dat het geluk niet kan herleid worden tot één bepaalde vorm van orgastische of mystieke climax. Om Harris eigen redenering te volgen: het is niet omdat bij een grote gelukservaring de hersenen een bepaalde vaststelbare fysieke activiteit ontplooien, dat er geen andere gelukservaringen mogelijk zijn bij identieke hersenactiviteit, of geen andere hersenactiviteiten bij even grote of nog grotere gelukservaringen.
Waar Harris van droomt is een wereld van heroïneverslaafden. Zelfs onze zeer onvolmaakte maar menselijke wereld, waarin zoveel mensen nodeloos lijden onder het geweld, het egoïsme en de machtswellust van hun medemens, is nog veruit te verkiezen boven een wereld waarin de wetenschap ons in staat stelt om met zijn allen gelukzalig aan een stel infusen te liggen tot in eeuwigheid.
Sam Harris is een begaafd auteur, maar het is geen belangrijke wetenschapper en nog veel minder een groot filosoof. Lees hem dus met mate, veeleer als tijdverdrijf, voor het oppervlakkig plezier, maar altijd met gepaste argwaan en het nodig mentaal voorbehoud als het over de diepste grond der dingen gaat; zeker op dat vlak is hij een onbetrouwbare en dus onveilige gids. Of nog beter: lees hem toch maar beter niet, lees liever eens iets dat wel echt belangrijk is.
Met genoegen en met enige familiale trots kan ik mijn lieve lezers aankondigen dat Lut ook begonnen is met een blog op Seniorennet.
In de vijf jaar dat ik hier actief ben, was dat al enkele keren ter sprake gekomen, maar nu is de beslissing genomen en ik juich ze van harte toe. Het is voor haar immers een uitstekende manier om haar literaire en artistieke talenten ten toon te spreiden voor een ruimer publiek.
Op haar blog toont ze haar eigen kunstwerken en licht ze toe met verwijzingen naar het leven en hoe ze dat ervaart. Maar je vindt er ook haar heel persoonlijk commentaar bij tentoonstellingen en andere culturele activiteiten en nog veel meer, wie weet waar haar enthousiasme haar nog leidt
Ik had de naam van Susan Neiman al enkele keren ontmoet in mijn recente lectuur, maar toen ik enkele recensies las over haar werk, leek het me niet tot het meest onmisbare te behoren. Onlangs echter sprak iemand me over haar in zeer lovende bewoordingen, eraan toevoegend dat ze in Leuven kwam spreken op 9 april 2011. Dat bracht me ertoe twee van haar boeken te bestellen en een ervan heb ik ook meteen gelezen: Susan Neiman, Moral Clarity. A Guide for Grown-Up Idealists, 467 pp., Harcourt, Orlando &c., 2008, hardcover, $ 27, gekocht via Amazon France voor 2,44 plus 5,99 verzendingskosten.
De enige reden waarom ik aan dit boek een korte bespreking wijd, is om eventuele geïnteresseerden te waarschuwen: laat je niet misleiden door de titel noch de ondertitel; je zal in dit boek het ene noch het andere vinden.
Een van de oorzaken daarvan is, dat dit boek in feite een allegaartje is van lezingen die de auteur heeft gehouden, op uitnodiging van opportunistische universiteiten zoals die van Leuven, die ongetwijfeld gecharmeerd waren door haar titels en die van haar boeken en die maar al te blij waren dat ze een vrouwelijke spreker, een moeder van drie kinderen, een filosofe en een Joodse bovendien, konden uitnodigen om te laten zien hoe open en vooruitstrevend ze wel waren.
Neiman (°1955) vermeldt in haar boek ergens dat een van haar professoren haar tijdens haar studies rond 1970 aanraadde om een ander domein uit te kiezen dan filosofie. Zij haalt dat aan als een flagrant bewijs van de vrouwonvriendelijke houding van de academische wereld van toen. Voortgaande op dit boek, meen ik evenwel dat de kans groot is dat haar prof haar toen veeleer een welgemeende persoonlijke stille wenk gaf dan hij een oordeel uitsprak over de geschiktheid van vrouwen überhaupt om aan filosofie te doen. Typisch voor haar dat ze dat toen niet doorhad en blijkbaar nog steeds niet door heeft.
Helderheid van welkdanige soort dan ook ontbreekt ten enenmale in dit boek. De verschillende hoofdstukken vertonen nauwelijks enige structuur of onderlinge samenhang. De stijl is die van de zogenaamd onderhoudende lezing, doorspekt met de klassieke filosofische anekdotes, flauwe grapjes en eindeloos veel verwijzingen naar de kranten, het nieuws en de Amerikaanse politiek. Heel vervelend vond ik de hebbelijkheid die ze heeft om anderen aan het woord te laten in haar eigen woorden; zo laat ze Socrates, Kant &c in de directe rede spreken, dus niet: Kant zegt dat je de mens nooit als een middel mag gebruiken, maar: Gebruik een mens nooit als een middel. In dit voorbeeld is het evident dat het om Kant gaat, omdat het een rechtstreeks en bekend citaat is, maar voortdurend laat Neiman de lezer in het ongewisse of hij nu Kant aan het lezen is (in de gepopulariseerde stijl van Neiman), dan wel Neiman zelf, en het onderscheid tussen de twee is wel belangrijk (en groot!).
Met een titel zoals de hare, mag een mens toch iets verwachten over de fundamenten van onze moraal, en dat op een verhelderende manier. Ik althans heb het niet gevonden. Er worden heel wat klassieke themas aangekaart, naast veel voorbeelden uit de recente geschiedenis, maar dat gebeurt allemaal op een zeer oppervlakkige, vage, verwarde, nodeloos ingewikkelde, wijdlopige en ongestructureerde manier.
Ik kan de verleiding niet weerstaan om haar rechtstreeks te citeren (p. 416): When we look for moral clarity, what we often get is kitsch.
Daarmee is voor mij alles gezegd over dit zeer teleurstellende boek. Misschien verklaart dat ook zijn belachelijke prijs.
Zoals je kan zien is het boek in het Nederlands vertaald, 17,99 paperback.
Zeker op één punt zijn Lut en ik het nogal oneens: de tuin. Zij houdt van netjes onderhouden perken en kort afgereden gras, zonder onkruid of mos, een ijdel verlangen. Ik ben veeleer een voorstander van een meer verwilderde tuin. Van mij mag ongeveer alles blijven staan wat groeit, veel zogenaamd onkruid is me even lief als aangeplante bloemen en struiken. Een plant mag al eens woekeren, vind ik, je moet niet te snel snoeien of uitdunnen. Planten zijn ook mooi in hun laatste levensfase, je moet ze niet meteen na de bloei uitrukken en op de composthoop gooien. Ook wieden en harken doe ik node, natuurlijke bodembedekkers zijn een veel aantrekkelijker alternatief. Lege plekken vul ik liever op met compost en gehakseld snoeisel.
Dat geeft wel eens aanleiding tot een hartelijk gesprek. Aanvankelijk werkten we samen in de tuin, maar wegens onze verschillende instelling was dat onhoudbaar. Dus liet ik Lut maar doen en ze werkte echt wel heel hard, terwijl ik me bescheiden terugtrok. Maar met het voorbijgaan van de jaren wordt het allemaal een beetje veel voor haar, ze heeft immers ook andere bezigheden. Van de andere kant vond ik zelf ook dat de tuin niet uitsluitend haar temperament en voorkeuren moest weerspiegelen, ik kijk er tenslotte ook graag naar, in al de seizoenen en als het warm genoeg is zit ik graag buiten te lezen of te mijmeren, in de schaduw weliswaar.
Uiteindelijk hebben we een compromis bereikt. Het zwaarste werk, zoals het jaarlijks snoeien en hakselen van de zeven acacias in de voortuin en enkele andere struiken, nam ik toch al voor mijn rekening. De rest van de tuin hebben we verdeeld: in de voortuin is Lut de baas, van de achtertuin heb ik het gedeelte onder mijn beheer waarop ik uitkijk van uit mijn werkkamer. Dat omvat ook de vijver. Gras afrijden doen we allebei.
De discussie laaide onlangs weer even op toen in mijn gedeelte plots de judaspenningen de kop opstaken. Je ziet ze op de afbeelding hierbij. De Lunaria annua is ondanks haar naam (annua betekent jaarlijks) een tweejarige plant, dat wil zeggen dat ze twee jaar leeft. Het eerste jaar maakt ze uit een zaadje wortels, een stengel en bladeren. In de winter verdwijnen die, maar in de lente schiet de plant weer uit en dan bloeit ze ook uitvoerig. Daarna sterft ze af. Haar naam heeft ze te danken aan haar hauwtjes, de ronde droge zaaddoosjes die er uitzien als penningen of muntstukken. Het is een volkse verwijzing naar de dertig zilverlingen, de prijs die Judas Iskariot volgens de Bijbel kreeg voor zijn verraad van Jezus. Volgens de legende zouden de muntstukken op de grond gevallen zijn toen hij zich in zijn wanhoop verhing en als Judaspenningen opgeschoten zijn.
Ook in het Deens heet de Lunaria zo. In het Frans is het lunaire maar ook monnaie du pape, vandaar dat men hier bij ons ook wel eens spreekt van sint-pieterspenning, wellicht om de vermaledijde naam van Judas niet in de mond te moeten nemen, een eufemisme dus, maar het is geen algemeen verspreid gebruik. In het Engels is de naam Honesty, eerlijkheid; het is een verwijzing naar de zaadjes, die heel goed zichtbaar zijn in de hauwtjes, niet verborgen dus. In Azië noemt men haar geldplant, zoals wij, maar dan zonder de Bijbelse Judas natuurlijk. In Amerika spreekt men van Silver Dollars.
Lut is er bezorgd om dat de Judaspenningen de andere planten, vooral de vaste zoals de Hosta, niet gaan overwoekeren. Daarom verwijdert ze het liefst de uitgebloeide planten kort nadat ze de typische zaaddoosjes hebben gevormd waaraan ze hun naam danken. Ik laat ze liever staan, zelfs de hele winter door, ze zijn heel mooi als ze berijpt zijn. En dan planten ze zich veel beter voort, natuurlijk. In het najaar heb ik ze dus lang laten staan en dit jaar zien we daarvan de gevolgen, tot mijn tevredenheid maar tot ernstig ongenoegen van Lut, die me meewarig waarschuwt dat als ik niet ingrijp, de tuin straks helemaal ingenomen wordt door woekerende planten.
We zullen wel zien. Voorlopig geniet ik van de overvloedige bloemenpracht van de Judaspenningen, die bovendien ook nog veel vlinders aantrekt.
Categorie:wetenschap Tags:planten
08-04-2011
Mijn gedacht
Gisteren stelden we hier dat iedereen vrij moet zijn om te denken, te zeggen en te schrijven wat hij of zij wil. We noemden dat een voorwaarde voor het volwaardig mens zijn. We voegden daar wel onmiddellijk aan toe dat niet alle gedachten en ideeën evenwaardig zijn en haalden het racisme aan als een duidelijk minder nobele manier van denken. Hoe moeten we dan omgaan met afwijkende en zelfs ronduit verwerpelijke opvattingen?
Een eerste moeilijkheid is deze: hoe maken we het onderscheid tussen goed en kwaad als het over gedachten, opvattingen, ideologieën gaat? Een opvatting kan negatieve gevolgen hebben op verschillende manieren en voor verschillende mensen, voor de betrokkene zelf en/of voor anderen. We blijven dus bij onze stelling dat niet het hebben van een opvatting verkeerd is; enkel de gevolgen ervan kunnen we aan een oordeel onderwerpen.
Laten we bij ons voorbeeld blijven: racisme. Er zijn mensen die zo denken, dat is evident. Zolang het daarbij blijft, kan men niet van een misdaad spreken. Maar onze gedachten hebben steeds een invloed op het gedrag, ze zijn niet vrijblijvend. Iemand die mensen van andere rassen als minderwaardig beschouwt, zal dat allicht ook laten blijken. Hij of zij zal die andere mensen niet behandelen zoals eigen rasgenoten en zal hen bijvoorbeeld bepaalde rechten ontzeggen, of hen beschimpen of zelfs geweld aandoen. Racisme kunnen we als een minder goede manier van denken beschouwen omwille van de negatieve gevolgen ervan voor de mensen die erdoor uitgesloten en gediscrimineerd worden. Racisme kan ook negatieve gevolgen hebben voor de persoon zelf. Door zich zo op te stellen, sluit men zich af van anderen, niet alleen van de mensen die men als minderwaardig beschouwt, maar ook van de meerderheid van de mensen, die racisme terecht afwijzen en de praktijk ervan zelfs bij wet verbieden. Men miskent de fundamentele mensenrechten van een deel van de bevolking. Men plaatst zich zo in een situatie en een gezelschap waarin men van kwaad tot erger kan gaan. Ideologische racisten worden dan geweldenaars die andere mensen schade toebrengen, alleen omdat ze een andere huidskleur hebben.
Racisme en andere vormen van discriminatie zijn strijdig met het gelijkheidsbeginsel, dat zegt dat alle mensen over dezelfde fundamentele rechten beschikken. We kunnen dus globaal dezelfde morele criteria toepassen op gedachten, ideeën en ideologieën als op daden. In de grondwet van de U.S.A staat dat alle mensen als gelijken geboren worden, maar het heeft geduurd tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw eer zij hun burgerrechten konden opeisen. Belgische vrouwen kregen pas in 1946 stemrecht. Er is vandaag nog overal rabiaat racisme en zware discriminatie.
Ook de twee andere principes, vrijheid en solidariteit zijn goede toetsstenen voor de opvattingen die mensen hebben. De meest gehoorde kreet bij alle revoluties is deze: vrijheid! Elke ideologie die de individuele vrijheid van mensen nodeloos en willekeurig aan banden legt, kunnen we zonder meer afwijzen. Even zo voor de solidariteit: wanneer mensen de solidariteit afwijzen en de onbeperkte vrijheid van het individu prediken, kunnen we meteen zeggen dat dit een afkeurenswaardig standpunt is. Het extreem communisme en het onbeperkt kapitalisme zijn dus geen van beide goede ideologieën.
Wij weten nu dat we onze morele regels ook mogen toepassen op de ideeën die mensen hebben. Maar wij zijn vertrokken van de gedachte dat de gedachten vrij zijn, ook als ze moreel verwerpelijk zijn. Enerzijds keuren we het racisme terecht af, maar anderzijds blijven we beweren dat mensen de vrijheid moeten hebben om racistisch te denken, te spreken en te schrijven. Hoe rijmen we dat tezamen?
Het antwoord vinden we in het feit dat de vrije meningsuiting een algemeen recht is. Racisten mogen racistisch denken en die mening ook verkondigen, maar antiracisten mogen dat ook. Men mag dus de mening van anderen betwisten en zelfs bestrijden, maar steeds binnen het domein van de gedachten, het gesprek en de media. Het gaat pas fout wanneer er door de enen of de anderen geweld wordt gebruikt, wanneer men ideeën met andere middelen dan het woord opdringt. Dat kan bijvoorbeeld door individuele of collectieve hersenspoeling, door massale propagandatechnieken, door een opvoedingssysteem of met bruut geweld, door het elimineren van ideologische tegenstanders en andersdenkenden. Hitler heeft zo onder meer naar eigen zeggen de vrijzinnigheid in Duitsland uitgeroeid, Robespierre schakelde meedogenloos alle politieke tegenstanders uit, net zoals Stalin, Pol Pot
Wij weten nu dat wij ideeën kunnen beoordelen op dezelfde manier als daden. We weten ook dat we de ideeën die wij als verwerpelijk beschouwen zonder meer mogen bestrijden, zolang dat we dat op een niet-gewelddadige manier doen, dus niet door ze te verbieden of door de mensen die ze verspreiden te bestraffen, maar wel door aan te tonen waar ze verkeerd gaan en door ze te confronteren met andere en betere ideeën. Wij mogen dus andersdenkenden proberen te overtuigen van ons gelijk en hun ongelijk. Dat is meteen een oproep tot alle mensen van goede wil om zich voortdurend waakzaam op te stellen tegenover alle gevaarlijke ideeën, maar ook om de goede, de beter en de beste ideeën zoveel als mogelijk te propageren. Wij mogen ons nooit laten verleiden tot laksheid op dat punt. Al te vaak zijn het de mensen met de meest betwistbare ideeën die het hoge woord voeren, terwijl de waarden die door de meerderheid worden gedragen en door de moreel meest hoogstaande vertegenwoordigers worden vertolkt, niet de aandacht krijgen die ze verdienen.
Evenmin mogen we ons verschuilen achter vage formuleringen en traditionele maar ongegronde opvattingen. Elke politieke partij heeft het over waarden, zelfs over fundamentele waarden, maar zij preciseren nooit wat ze daarmee bedoelen of waarop deze waarden gesteund zijn. In Vlaanderen is dat vooral bij de christendemocraten een blijvend probleem. Men verwijst voortdurend naar de christelijke waarden, maar men distantieert zich keer op keer terecht van het kerkelijk instituut dat die waarden omschrijft, fundeert en oplegt. Wanneer men aan christelijke politici vraagt welke die christelijke waarden zijn, krijgt men nauwelijks enig antwoord, hoogstens enkele algemeenheden die elkeen kan onderschrijven. En dat terwijl de principes zelf van het christendom en daardoor veel van de concrete voorschriften, radicaal in tegenspraak zijn met de universeel aanvaarde mensenrechten en niet te verenigen zijn met een objectieve menselijke ethiek. Enkele voorbeelden volstaan om dat aan te tonen. De vrouw heeft in de kerk niet dezelfde rechten als de man; de kerk heeft zelfs vastgelegd dat dit onderwerp niet meer kan besproken worden. Dat is ook zo voor het verplichte celibaat voor de priester. Deze beide voorschriften zijn strijdig met de meest fundamentele mensenrechten, er is geen enkele objectieve waarde die door deze wetten wordt bevorderd of gevrijwaard. Het zijn gewoon historisch gegroeide inhumane afwijkingen, het resultaat van eeuwenoude perverse opvattingen over de vrouw en over de menselijke seksualiteit. Het zou de denkers en de ideologen van een christelijke EN democratische partij sieren indien zij daarover een duidelijk standpunt zouden innemen, in plaats van telkens wanneer men hen met deze vragen confronteert, de vlucht te nemen in een verwijzing naar een scheiding van kerk en staat die in flagrante tegenspraak is met de benaming zelf van hun partij.
Ik betreur het dat men in het maatschappelijk debat zo weinig aandacht schenkt aan het verspreiden en bespreken van de vrijzinnige standpunten, terwijl de uiterst vage en ongesubstantieerde zogenaamd christelijke als een onaantastbaar gedachtegoed blijven verspreid worden. En dat gaat echt niet over loze leuzen of vage begrippen. Een voorbeeld zal dat duidelijk maken.
Vandaag is euthanasie een onderwerp dat zeer concreet is voor een groot aantal Vlaamse mensen. Wij worden ouder, veel ouder dan vroeger en dat heeft zijn gevolgen. Er zijn nu meer ouderen van dagen in de maatschappij en zij hebben veel meer te maken met allerlei ouderdomsverschijnselen. De medische kennis is er enorm op vooruitgegaan, ook en misschien vooral in de gerontologie. Ouderenzorg, zowel in rust-en verzorgingsinstellingen als via de thuiszorg, is een belangrijke maatschappelijke taak. Dat alles brengt met zich mee dat heel veel ouderen het levenseinde zien naderen. Velen van hen, of van ons, want ik ben ook officieel een senior, zijn nog zeer actief, gezond en bewust. Maar anderen zijn soms erg beperkt in hun mogelijkheden, lijden aan pijnlijke ziekten zoals kanker, of hebben te maken met mentale achteruitgang of totale dementie. Onze kinderen en kleinkinderen en iedereen die met ons te maken heeft, staat voor de vraag naar de actieve levensbeëindiging, de euthanasie. Op welk moment nemen wij afscheid van het leven? In hoeverre mogen wij ingrijpen in dat proces? Dat is een prangende vraag voor velen onder ons.
Voor de katholieke kerk is het een onbespreekbare zaak: actieve levensbeëindiging is verboden, het is een vorm van moord. Maar in de praktijk zien we dat er allerlei achterpoortjes zijn en schimmige protocollen, waarbij wel degelijk ingegrepen wordt in het sterfproces. Er is de palliatieve zorg, waarbij men het lijden verzacht, door het bestrijden van de symptomen en een doorgedreven onderdrukking van de pijn. Men beweert dat dit voor de meeste patiënten kan volgehouden worden tot aan hun natuurlijke dood, met het behoud van een aanvaardbare levenskwaliteit, ook wat betreft het bewustzijn. In mijn eigen directe omgeving heb ik kunnen vaststellen dat dit zeker niet bij iedereen het geval is.
In de palliatieve zorg probeert men de ongeneeslijk zieke mens dus niet te genezen, maar wel het lijden draaglijk te maken. In een recent artikel in de Campuskrant van de Leuvense universiteit stelt men: Slechts bij een à twee procent van de patiënten kunnen we de symptomen niet voldoende bestrijden om een comfortabel einde te garanderen. Dan is het goed dat we in die uitzonderlijke situaties kunnen beschikken over de mogelijkheden van palliatieve sedatie of voor sommigen euthanasie.
Wat bedoelt men precies? Palliatieve sedatie gebeurt door het toedienen, tijdens de allerlaatste levensfase, van een zo grote dosis chemische producten (we kunnen het geen echte geneesmiddelen noemen) dat de patiënt wegzinkt in een diepe verdoving, waaruit hij of zij niet meer verondersteld wordt te ontwaken. Het overlijden zelf gebeurt dan spontaan, niet ten gevolge van de toegediende middelen, binnen een periode die tot zeven dagen en meer kan gaan. Omdat de echte dood als het ware natuurlijk is, onafhankelijk van de verdoving, zal men geneigd zijn om het ogenblik waarop men overstapt naar palliatieve sedatie, zo lang mogelijk uit te stellen. De reden waarom men de patiënt in een verdoving brengt die men als onomkeerbaar beschouwt, is immers dat de normale palliatieve pijn- en symptoombestrijding niet meer als afdoende ervaren wordt, door de patiënt en door de omgeving.
Meteen zien we een aantal problemen opduiken. Men heeft geen controle over het tijdstip van het begin en over de duur van de sedatie. Men moet dus proberen om die periode zo kort mogelijk te houden, het is niet de bedoeling dat ze maanden duurt, bijvoorbeeld. Men zal dus zo lang mogelijk wachten met het begin ervan en daarbij een afweging maken tussen de pijn en het ongemak dat iemand nog aankan enerzijds en de noodzaak om de periode van de sedatie niet onmenselijk lang te rekken. Maar wat als de pijn zo groot wordt en de symptomen zo ondraaglijk, terwijl er geen enkele reden is om aan te nemen dat de natuurlijke dood nabij is? Mensen kunnen soms een zeer lange en zeer pijnlijke doodstrijd doormaken, waarbij geen gewone verdoving helpt, tenzij de sedatieve.
Wat weten wij over wat er gebeurt met het bewustzijn van iemand die definitief sedatief verdoofd is? Welke middelen gebruikt men daarvoor? Hebben die invloed op de verstandelijke vermogens? Op allemaal? Op de emoties? Totaal? Blijft men vocht en voedsel toedienen? Zuurstof? Dromen sedatieve patiënten? Hebben zij nog passief contact met de buitenwereld? Horen zij? Het is niet omdat iemand uiterlijk zeer kalm is en er bijna gelukzalig bij ligt dat hij of zij volledig buiten bewustzijn is, dat weet men van comateuze patiënten die na lange tijd toch ontwaken of van patiënten die soms jaren volledig verlamd zijn maar al die tijd een belangrijke vorm van intern bewustzijn en zelfs waarneming bewaren, zonder dat ze daaraan uitdrukking kunnen geven.
Men antwoordt altijd geruststellend en met een ongefundeerde zelfzekerheid op dergelijke vragen, maar ik heb daarbij ernstige twijfels, want zeker weet men het niet. Maar stel dat het inderdaad zo is dat de palliatieve sedatie zeer efficiënt is, dat de patiënt in feite in een diepe, irreversibele coma of hoe men het ook noemen wil, gebracht wordt, dat er geen enkele hersenactiviteit meer kan vastgesteld worden. In feite heeft men dan actief de patiënt hersendood gemaakt, in afwachting dat ook de rest van zijn lichaam de strijd staakt. Indien dat het geval is, en dat zou best zo zijn, om zeker te zijn dat men niet zomaar iemand oppervlakkig verdooft voor het oog van de omstanders, terwijl hij of zij in een hel belandt, wat is dan nog het verschil met euthanasie, waarbij men niet alleen de hersenfuncties uitschakelt, maar tegelijk alle levensfuncties?
De sedatie waarvan sprake is in feite een vorm van euthanasie, daar kan men niet om heen. Wanneer men iemand hersendood maakt, is die persoon in feite gestorven. Het is een onomkeerbaar proces, of het is althans zo bedoeld. Patiënten die geen enkele hersenactiviteit meer vertonen, laat men in de praktijk altijd sterven, men houdt ze niet kunstmatig in leven, tenzij in perverse situaties, waarbij de omgeving of de leiding van de instelling dat om principiële of vaker nog religieuze redenen eisen. Sedatie is dus als term een eufemisme voor euthanasie, meer niet. Palliatieve sedatie is echter ook een onnodige complicatie in wat men eigenlijk doet, namelijk het actief beëindigen van het menselijk leven van de patiënt. Het is niet omdat het proces waarbij de levensfuncties een na een stilvallen langer duurt, dat het daardoor ook een meer menselijk of minder pijnlijk proces is, voor de patiënt of voor de familie.
Waarom doet men het dan? Omdat het, volgens een bepaalde handige maar grondig oneerlijke interpretatie, geen actieve levensbeëindiging is, die verboden is door de katholieke leer. En dus kiest men in katholieke ziekenhuizen, die in Vlaanderen de overgrote meerderheid uitmaken, voor die formule en weigert men patiënten de euthanasie waarom ze soms vragen. Men verzorgt de patiënt palliatief zolang men kan; als dat onmogelijk geworden is, dan maakt men hem of haar hersendood (dat hoop ik althans). De rest van het lichaam zal dan een natuurlijke dood sterven, na enige tijd. Al die tijd zorgt men voor een gepaste begeleiding, van de patiënt en van de omgeving. De kosten vallen grotendeels ten laste van de ziekteverzekering, dat wil zeggen van de gemeenschap.
Ook ongelovigen en atheïsten zullen wellicht vaak kiezen voor deze ogenschijnlijk zachte, schroomvolle, niet overhaaste, niet agressieve formule. Om de redenen die ik hierboven heb uiteengezet, is dat niet mijn keuze. Het is niet meer dan het uitstellen, zogenaamd ten behoeve van de familie, van wat toch moet gebeuren. Het lijkt op het eerste zicht voor sommigen een meer aantrekkelijke verpakking van hetzelfde, namelijk euthanasie, waarbij men op een bepaald ogenblik een einde maakt aan alle levensfuncties, meestal door eerst te verdoven en dan het hart te laten stoppen.
Dit lijkt me een eerlijker procedure. Men kan het moment van de euthanasie net zo goed afspreken met de patiënt en de omgeving als dat van het inzetten van de sedatie. Het enige verschil is dat het lichaam bij euthanasie niet nog een tijdje nodeloos warm gehouden wordt, zonder dat er enige menselijke waardigheid of activiteit is. Ik zou dat persoonlijk niet wensen: als ik afscheid neem, dan is dat met heel mijn lichaam, niet alleen met mijn bewustzijn. Wanneer ik het laatste vaarwel heb gezegd aan mijn geliefden, wens ik dat ik helemaal dood ga, niet half, niet misschien, eventueel of enigszins en dat men nog een tijdlang opgescheept zit men mijn stoffelijk overschot.
Palliatieve sedatie is een nodeloze, zinloze complicatie van een ingrijpend maar zeer eenvoudig en onvermijdelijk proces: sterven. Wanneer wij ons afvragen welke waarden en rechten hier beschermd worden, dan blijven wij het antwoord schuldig. Het gaat om een louter cosmetische procedure, die in feite maar twee oorzaken of (drog-)redenen heeft: enerzijds het kerkelijk verbod op de normale euthanasie en anderzijds de toch wel zeer merkwaardige veronderstelling dat het voor de omgeving minder pijnlijk zou zijn indien het lichaam van hun geliefde, van wie men als persoon definitief afscheid genomen heeft, nog enige tijd kunstmatig in een uiterst bedenkelijke vorm van leven gehouden wordt, waarbij het afbraakproces dat door de ziekte was ingezet onverminderd doorgaat en de onbeschrijflijke pijn van die doodsstrijd alleen nog kan onderdrukt worden, indien dat al het geval is, door een definitieve uitschakeling van alle bewustzijnsvermogens en dus van de mens zelf.
Dit is een voorbeeld van het toepassen van de vage religieuze vooroordelen die de kerk bij onze Vlaamse mensen gedurende generaties ingehamerd heeft, zonder er veel over na te denken, enkel en alleen vertrekkend van een kerkelijk dogma, dat men als eeuwig en absoluut geldend verdedigt tegen alle beter weten in. En om het dogma, in dit geval: gij zult niet doden, te redden, praat men de mensen een formule aan die in de grond in niets verschilt van datgene wat verboden is, niet vanuit het theologische dogma zelf, natuurlijk, want dat zou niemand echt overtuigen, maar vanuit een typisch christelijke zweverige verdoezeling van de feiten, waarbij over de patiënt niet meer gesproken wordt, want die heeft men de facto uitgeschakeld en waarbij alle aandacht kan gaan naar de omgeving, die zogezegd troost zou vinden in het feit dat de geliefde daar wel ligt te creperen, enige tijd, maar het toch wellicht niet meer voelt. Dat is je reinste hypocrisie en een cynisch spel met de gevoelens van de mensen onder de moeilijkste van alle omstandigheden. Voor mij is dat helemaal geen troost, maar een waarlijk verschrikkelijke gedachte.
Als iedereen een eigen mening mag hebben en die ook verkondigen, betekent dat dan dat alle meningen evenwaardig zijn? Vanzelfsprekend niet. De vrijheid van meningsuiting is eigenlijk een verbod, een negatieve waarde: men zal de vrijheid van mening niet onderdrukken. Dat is de boodschap, maar die zegt niets over de respectieve waarde van elke mening. Er wordt enkel gesteld dat in een samenleving het onderdrukken van meningen verkeerd is. Het is evident dat racisme verkeerd is, maar men kan iemand niet veroordelen op basis van zijn racistische overtuigingen, doch enkel op grond van het aanzetten tot rassenhaat of wanneer iemand op racistische gronden mensen discrimineert.
In een democratie moet men toelaten dat iedereen denkt wat hij of zij denkt en zegt en schrijft, ook als dat ideeën zijn die niet met de waarheid, de moraal of de welvoeglijkheid stroken. Een dief zal menen dat diefstal mag, een overspelige vindt overspel toegelaten enzovoort. In een democratie mag dat, ik bedoel: zij mogen dat denken en zelfs zeggen en schrijven. We kunnen en mogen nu eenmaal geen ideeënpolitie op de been brengen.
Maar in een democratie zijn er wel wetten die sommige activiteiten verbieden, verbodsregels die we afspreken in onderling overleg. Diefstal behoort daartoe, omdat het toelaten van diefstal tot chaos leidt. Geweld evenzo.
Maar wat met overspel bijvoorbeeld? Vroeger was dat bij wet verboden en strafbaar. Is dat nog zo? In 1987 werd overspel in België als misdrijf afgeschaft, in 2007 werd overspel als grond voor echtscheiding uit het wetboek geschrapt. Het feit van een seksuele verhouding te hebben met een andere persoon dan de echtgenoot is op zichzelf dus niet meer strafbaar, tenzij in enkele zeer specifieke gevallen: minderjarigen, de eigen kinderen of die van de partner. In sommige landen is incest tussen volwassenen, bijvoorbeeld broer en zus, nog steeds verboden bij wet; overtreders kunnen in de gevangenis belanden, hun kinderen kunnen hen ontnomen worden.
Als we aannemen dat de maatschappij bepaalde handelingen kan verbieden, zoals diefstal, moeten we dan ook aanvaarden dat ze incest kan verbieden, ook een huwelijk tussen een broer en zus die bij de geboorte gescheiden werden? Wij moeten ons telkens afvragen op welke gronden dit zou kunnen gebeuren. Iets is niet verboden omdat het altijd al zo geweest is, of omdat een godsdienst het zegt. Wij moeten zelf nadenken over wat mag en wat niet.
Voor de godsdienstige moraal is het eenvoudig: de kerk verbiedt het en beroept zich daarbij op een goddelijk verbod, vermeld in een heilige Schrift, of op de interpretatie daarvan, of op een traditie, gestaafd door teksten van heiligen en belangrijke theologen en vastgelegd in kerkelijke documenten met dwingende kracht. Dat kan ook de vorm aannemen van een beroep op de menselijke natuur, zoals de kerk die interpreteert.
Voor de ongelovige heeft dat geen bindende kracht, aangezien hij of zij niet aanvaardt dat er een goddelijke openbaring is waarop de kerk zich zou kunnen steunen. De kerk is een vereniging van mensen, meer niet en alle mensen kunnen zich vergissen, niemand is onfeilbaar. De traditie is niet meer dan dat: een gewoonte; er zijn goede en slechte gewoonten, er is dus geen reden om de traditie als een absoluut argument te aanvaarden. Wat de kerk bestempelt als de menselijke natuur is slechts één opinie en het feit dat die opinie in de loop der tijden ook binnen de kerk aan veranderingen onderhevig is geweest en het voorwerp van intense discussie, wijst erop dat de kerkelijke inzichten niet onveranderlijk zijn en dus niet absoluut.
Heeft een ongelovige dan niets om zich op te steunen en mag men alles doen, zoals men ook alles mag denken en zeggen en schrijven?
Dat is een ernstige denkfout. Wanneer men in de universele rechten van de mens de vrijheid van mening heeft opgenomen en ook de bescherming van de meningsuiting, dan is dat omdat het tegendeel, het beperken of verbieden van de vrije meningsuiting en het bestrijden van opvattingen steeds leidt tot ergere inbreuken op de mensenrechten: vervolging, broodroof, foltering, moord op onschuldige burgers. Er kan geen individuele vrijheid zijn wanneer men niet vrij is in zijn denken en wanneer men zijn gedachten niet mag verwoorden en propageren. Een maatschappij kan nooit alleen maar het koesteren van bepaalde gedachten als een misdrijf beschouwen, noch kan ze het simpel uiten van meningen bestraffen. Dit behoort immers tot de onvervreemdbare rechten van elke mens. Wie daaraan raakt, raakt aan de fundamenten van het mens-zijn zelf: een mens die niet vrij kan denken en spreken, is geen mens meer in de volle betekenis van het woord.
Dat is het principe. Vanzelfsprekend zal men in de praktijk verplicht zijn om sommige beperkingen op te leggen, om misbruik van dit recht tegen te gaan. Een goed voorbeeld staat al in de Tien Geboden: gij zult geen vals getuigenis afleggen. Een maatschappij kan niet aanvaarden dat men manifest liegt over belangrijke zaken en zo anderen ernstig benadeelt. Ook hier wordt onze vrijheid van spreken begrensd door de vrijheid en de integriteit van anderen. Vandaar dat laster en eerroof nog steeds strafbaar zijn.
Ethische principes en regels hebben te maken met het samenleven van mensen. Iemand die erin zou slagen om helemaal alleen te leven, heeft geen behoefte aan een dik wetboek. Als wij iets verkeerds doen, heeft dat meestal te maken met anderen.
Wij moeten daarbij vooral een onderscheid maken tussen denken en doen. Denken gebeurt in de intimiteit van de persoon en niemand mag daarin binnendringen en met geweld beperkingen opleggen of iemand dwingen om in een bepaalde richting te denken of niet te denken. Wij mensen moeten onze gedachten ook kunnen verwoorden, voor onszelf en voor anderen, want het is pas dan dat ze vaste vorm krijgen en kunnen getoetst worden op hun waarde. Denken en het uiten van de gedachten kan nooit verkeerd zijn en mag dus nooit verhinderd of belemmerd worden. Men kan in principe nooit iemand schaden door iets te denken of die gedachte te formuleren.
Ik zeg wel: in principe. We zagen het al: wanneer iemand een leugen vertelt over iemand anders en die persoon daarmee ernstig moreel of materieel nadeel berokkent, dan is er geen sprake meer van het louter formuleren van een mening, maar van een bewuste daad met de bedoeling te schaden. Men mag met andere woorden wel denken dat politici zakkenvullers zijn, men mag die mening ook uiten, zelfs in geschrifte, maar het is iets anders als men een bepaalde politicus ervan beschuldigt dat hij zich onrechtmatig heeft verrijkt in zijn functie. Dat is immers een beschuldiging van corruptie en dat is geen mening, maar een manifeste daad, een directe aanslag op de eerbaarheid van de betrokkene en dan moet men ook kan bewijzen wat men zegt.
Retournons à nos moutons. We zien dus dat er een essentieel verschil is tussen denken en doen. Daar waar het denken een individuele bezigheid is, moeten we het handelen als een maatschappelijke activiteit omschrijven. In een samenleving is het noodzakelijk voor de goede orde dat we de omgang tussen de mensen en hun manier van zich te gedragen in de wereld op bepaalde punten regelen. Het is de mens zelf die de tijdelijke, steeds bespreekbare regels daarvoor vastlegt op een evenwichtige en democratische manier. De grondslag voor die regels is de mens als individu, samenlevend met anderen op deze aarde en de elementaire waarden voor de mens zijn vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Dat kan verder uitgewerkt worden. Zo zijn we stilaan gaan inzien dat ook de andere levensvormen op aarde bestaansrechten hebben die we moeten respecteren. Ook moeten we de mensenrechten uitbreiden tot de komende generaties, wat meebrengt dat wij hun toekomst niet in het gedrang mogen brengen. We moeten er anderzijds op letten dat we ons niet laten verleiden tot al te gedetailleerde regelgeving. Vaak is het verstandiger om de grote principes duidelijk vast te leggen. Over de toepassing kan een rechtbank desnoods uitsluitsel bieden. Justitie is niet het blind toepassen van miljoenen regeltjes, maar het wijs bewaken van de fundamentele rechten en plichten.
Zo komen we tot een onderliggende waarde, die nog voorafgaat aan de drie traditionele inzichten van de Verlichting. Ik bedoel het biologisch leven zelf. Al onze wetten en voorschriften steunen uiteindelijk immers daarop: het in stand houden van het leven.
Nochtans is het biologisch leven op aarde in feite een toevallig verschijnsel. Wij kennen geen andere plaats waar er zelfs maar een spoor van leven is in het universum. De kans dat wij ooit in contact komen met een andere intelligente levensvorm is statistisch gezien nihil. Het leven is hier spontaan ontstaan, uit de combinatie van de basiselementen waaruit de aarde bestaat. Er is dus geen Schepper, die alles gemaakt heeft, al dan niet met een bedoeling, zeker niet met de bedoeling uiteindelijk de mens te laten ontstaan. De hele evolutie is een spel van toeval en van de wetmatigheden van de materie. Er had even goed geen mens kunnen zijn, of een totaal andere oppersoort, de dinosaurussen bijvoorbeeld, of de mieren. Maar als het leven toevallig is, waarom is het dan zo belangrijk? Op zich heeft het leven immers geen enkel belang, het is geen absolute waarde. Op de maan en misschien wel in heel het quasi oneindige universum is er geen leven en daar heeft het leven dan ook geen enkele waarde, alleen hier. In het geheel van het universum en van de eeuwigheid is het leven hier op aarde overigens totaal onbeduidend.
Het leven heeft bijgevolg enkel belang voor al wat leeft. Het is een relatieve waarde die enkel geldt voor levende wezens, hoe groot of hoe klein ook. Want het leven kenmerkt zich door deze zeer duidelijke eigenschap: het wil in leven blijven en/of het leven doorgeven. Dat zien we in elk leven en dus ook in de mens. Het leven is genetisch zo geëvolueerd dat die individuen en soorten die het meest kans hebben om te overleven, geselecteerd worden en dat de andere uitsterven of aan belang inboeten. Op dit ogenblik is de mens de hoogst ontwikkelde levensvorm, met de grootste impact op de aarde en haar onmiddellijke omgeving.
Is het bestaan en het voortbestaan van het biologisch leven op aarde (of ergens anders) een absolute waarde? Ja, voor dat leven zelf, voor alle betrokken levende wezens en dus ook voor de mens. Biologisch zijn wij gericht op het in stand houden van ons lichaam en dat van onze naasten en op de voortplanting, het ononderbroken in stand houden van het leven. Wij maken deel uit van het geheel van het leven op aarde en delen zo in de élan vital, in de ontplooiing van het leven op aarde. Dat is het absolute basisgegeven en dat weerspiegelt zich in al onze wetten. Gij zult niet doden! Niets is zo heilig als het leven zelf. Niets is belangrijker dan in leven blijven. En aangezien we sterfelijk zijn, is niets belangrijker dan de voortplanting, of we dat nu zelf doen of niet. Er is geen enkel geval bekend van een levensvorm die als doelstelling heeft om zichzelf uit te roeien. Het verhaal van de lemmingen die zich in een collectieve suïcide in zee storten, is totaal verzonnen. De beelden in de Disney film daarover zijn opgezet spel: men had de arme diertjes ergens anders gevangen en slingerde ze over de rand van de klippen met een soort van lopende band
Gevallen van zelfdoding en zelfopoffering bij de mens doen daaraan niets af. De mens heeft als soort een verstand ontwikkeld dat in staat is om de basisinstincten te negeren en tegen te werken. Het vermijden van ongewenste zwangerschappen is al heel vroeg een typisch menselijke bezigheid geweest, die op onze dagen tot in de perfectie technisch gerealiseerd hebben. Dat laat seksualiteit toe buiten elke context van voortplanting. Mensen kunnen beslissen om zich helemaal niet voort te planten. Mensen vermoorden andere mensen in onvoorstelbaar groten getale, om allerlei redenen, geen van alle valabel. Met ons verstand zijn we bij machte om dingen te doen waartoe geen enkel dier in staat is, ten goede en ten kwade. Maar dat neemt niet weg dat in elke mens toch die genetische voorbestemdheid zeer sterk aanwezig is om het eigen leven en dat van de genetisch meest gelijkenden te beschermen en voort te zetten.
Onze ethiek zal derhalve met dit fundamenteel gegeven rekening moeten houden. Elke wet, hoe algemeen of specifiek ook, kunnen en moeten wij toetsen op zijn compatibiliteit met de biologische levenswet. Dat is evenwel niet altijd gemakkelijk. Er zijn schrijnende situaties waarin we keuzes moeten maken tussen tegenstrijdige biologische belangen die beide op zichzelf helemaal te verdedigen zijn. Wanneer bij een gecompliceerde zwangerschap het kind enkel kan overleven door de moeder te laten of zelfs te doen sterven, of omgekeerd, dan is de keuze niet tussen leven en dood maar tussen het leven van de ene en dat van de andere mens. In dat geval zal men andere elementen moeten inroepen en dat zullen voor elke persoon andere argumenten zijn, steeds met dramatische gevolgen voor alle personen die in het conflict betrokken zijn.
In zeker één geval kan men de vraag zeer scherp en principieel stellen, namelijk voor de doodstraf. Mag de maatschappij of mag een andere mens iemand ombrengen omdat hij of zij een misdaad heeft begaan, hoe zwaar ook? Ik meen van niet. Ik meen dat het niet geoorloofd is dat men een medemens bewust doodt, zonder dat daartoe een noodzaak bestaat en zolang er andere middelen zijn om te verhinderen dat die persoon nog andere zware misdaden zou begaan. De dood kan nooit als straf gebruikt worden, want voor de persoon in kwestie is dat geen straf in de echte betekenis van het woord, namelijk een lijden dat men iemand oplegt. De dood is geen lijden, de dood heft in tegendeel alle lijden op. Een terdoodveroordeling is steeds een wraakactie, geen bestraffing. Dit is een duidelijk voorbeeld van een geval waarbij men uit de fundamentele gegevenheid van de mens als biologisch levend wezen kan afleiden of een bepaalde maatschappelijke afspraak, in dit geval de doodstraf, moreel verantwoord is. Een mens mag in die omstandigheden nooit over het leven van een medemens oordelen, dat recht heeft hij niet, het recht op leven gaat in dit geval voor op de wraak of de vermeende bestraffing door de maatschappij.
Ik zeg wel: in deze omstandigheden, dus wanneer een rechter een oordeel uitspreekt over die vorm van bestraffing van een misdadiger. Wanneer men mij anderzijds zou vragen of men een rechter daarvoor dan moet vervolgen, dan antwoord ik negatief: de rechter moet zich houden aan de bestaande wetten, of ontslag nemen. Ook zo voor iemand die een passionele moord pleegt, of zeker voor wie iemand doodt bij de verdediging van zijn eigen leven of dat van zijn geliefden. Wij moeten aanvaarden dat wanneer er een conflict is tussen het leven van de aangevallene en de aanvaller, de aangevallene het recht heeft om zijn eigen leven en dat van zijn geliefden te laten voorgaan op dat van de belager.
Hoever kunnen we daarin gaan? Mag men ook doden om have en goed te beschermen? De rechtspraak is daarin duidelijk: het is verboden, maar in de meeste gevallen zal men beslissen om opschorting van straf te verlenen.
Zelfs de bescherming van het leven is dus geen absolute wet. En als dat er geen is, dan zijn er geen absolute wetten. Dat is het grote verschil met de moraal van de godsdiensten. De geboden en verboden zijn daar absoluut of worden toch zo gesteld: Gij zult niet doden! Gij zult niet masturberen! Gij zult geen vlees eten op vrijdag! Gij zult geen overspel plegen! Het verbod geldt dan gewoon omdat het voorgeschreven is en het is voorgeschreven op grond van Gods woord, er moet niet over gediscuteerd worden en als er moet over gepraat worden dan is het de kerk die het laatste woord heeft, het gezag berust bij haar.
Voor een atheïst is dat onaanvaardbaar: enkel de burgerlijke maatschappij mag wetten opstellen en doen naleven. Wanneer de burgerlijke wetgeving niets zegt over een of ander onderwerp of het uitdrukkelijk toelaat, dan kan geen enkele andere instantie dat verbieden of (doen) bestraffen. Let wel: de gelovigen kunnen zich vrijwillig onderwerpen aan bepaalde religieuze regels, in zoverre die niet in strijd zijn met de algemene wetten. Zo kan niemand gedwongen worden om een abortus uit te voeren of iemand the euthanaseren. Maar wanneer het leven van de moeder in gevaar is, of wanneer een terminale patiënt onmenselijke pijnen lijdt en er is geen enkele andere arts ter beschikking, dan primeert de algemene wetgeving op het religieus verbod. De maatschappij kan en moet dan de arts die zich onttrekt aan zijn burgerlijke plicht veroordelen en op een gepaste, begripsvolle manier bestraffen.
Moeten wij dan ook wetten naleven die tegen onze eigen opvattingen indruisen? Jazeker, indien die wetten legaal en op democratische wijze tot stand gekomen zijn. In de meeste gevallen voorzien onze wetten trouwens voldoende voorzieningen om individuen die zich door die wetten benadeeld achten, de kans te geven om zich eraan te onttrekken op een volkomen wettelijke manier. Wie geen legerdienst wenste te doen om principiële redenen kon vroeger, toen de legerdienst verplicht was, een alternatieve burgerdienst doen. Een jurylid dat zich van bij de aanvang van een belangrijk proces uitspreekt tegen de doodstraf zal steeds gewraakt worden door de aanklager. In de landen waar de doodstraf nog bestaat, zal men niemand verplichten om die zelf uit te voeren.
Men kan de bestaande en als onrechtvaardig ervaren wetten bestrijden, men kan proberen om ze te veranderen, maar zolang ze gelden, moeten wij ze naleven, dat zei Socrates al en lang na hem ook Spinoza en dat geldt nog steeds. Wanneer wij ermee instemmen om in een bepaalde maatschappij te leven, dan moeten wij daarvan de consequenties dragen en beseffen dat elke maatschappij onvolmaakt is. Wij moeten er dan ook voortdurend op toezien dat de maatschappij geen wetten oplegt die een bedreiging vormen voor het leven hier op aarde. Wat de mens betreft, moet men steeds voor ogen houden dat elk individu beschikt over onvervreemdbare fundamentele rechten en vrijheden, die wij samen afgesproken hebben.
Laten we dat tot slot eens toepassen op het geval van incest tussen een broer en een zus die bij de geboorte van elkaar gescheiden werden, apart opgroeiden en toevallig op elkaar verliefd werden, en vervolgens op een bepaald moment tot de ontdekking kwamen dat ze biologisch broer en zus zijn. Wat moet hier de houding zijn van de maatschappij?
Ik meen dat de maatschappij het recht niet heeft om daarin autoritair tussen te komen. Men kan met de betrokkenen overleggen, hen wijzen op de mogelijke gevaren voor de gezondheid van de kinderen die uit hun huwelijk zouden geboren worden, hen psychologisch begeleiden in hun bijzondere relatie enzovoort. Maar wanneer die twee individuen beslissen om samen te leven als een koppel en ook kinderen te verwekken, welke grond zou de maatschappij kunnen inroepen om dat te verbieden, om wetten goed te keuren die dat verbod vastleggen? Tegen welk principe zondigen die twee mensen? Kunnen wij uit de fundamentele biologische wet afleiden dat hun verhouding immoreel is? Ik meen van niet. Zij betekenen vanuit hun specifieke relatie geen gevaar voor zichzelf of voor hun omgeving. De gevaren voor hun eventuele kinderen kunnen perfect medisch opgevolgd worden en bij ernstige afwijkingen kan en moet men tijdig ingrijpen. Incest is met andere woorden in dat geval geen misdaad, er zijn geen slachtoffers, er hoeven er geen te zijn, er is geen overtreding van een morele wet. De betrokkenen waren zich niet bewust van enige overtreding, aangezien ze niet eens wisten dat ze broer en zus waren. Het feit alleen van het ontdekken van hun biologische verwantschap vormt geen bedreiging van de openbare orde en verandert op zich ook niets aan de relatie die ze als individu samen aangegaan hebben.
De kerk zal dergelijke relaties steeds zonder meer veroordelen: incest is verboden, punt. Waarom? Daarom!
Als ongelovige humanist en atheïst kunnen wij gelukkig wel praten over dit en dergelijke gevallen, in alle vrijheid en openheid en zonder vooroordelen. Wij kunnen afwegen wat wij als maatschappij zouden winnen met het brutaal afdwingen van een betwistbare, op taboes en onwetendheid gestoelde wet en wat de concrete betrokkenen verliezen, als vrij individu, als koppel, als gezin; wij kunnen overwegen welk onnoemelijk leed wij hen zouden aandoen door hen met geweld te scheiden, hen te bestraffen en op te sluiten, hun kinderen af te nemen en waarom? In wiens naam?
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
06-04-2011
atheïsme belijden en beleven
In een democratie is er vrijheid van mening. Iedereen heeft ook het recht om zijn mening te uiten. Je krijgt dan wel een vrolijk allegaartje te horen en te zien. De meeste opiniemakers zullen het centrum opzoeken omdat ze weten dat ze daar het grootste publiek vinden, maar er zijn ook andere die meer extreme of afwijkende ideeën naar voren brengen. Het is niet altijd gemakkelijk om daarmee het grote publiek te bereiken. De media, die vrijwel helemaal draaien op reclame of op staatssubsidies, zullen erop toezien dat er niet te veel zogenaamd storende meningen gedebiteerd worden, de lezers en kijkers willen nu eenmaal vooral een bevestiging van wat ze zelf denken en aanvoelen. Tegendraadse opvattingen zullen enkel een plaats krijgen als kruiderij, als contrast, als exotisch toetje. Men zal ze niet aanbieden als een waardig alternatief maar veeleer als een omgekeerde bevestiging van het tegendeel: zie eens hoe ergerlijk of hoe dwaas deze afwijkende opvatting is! Of men zal ze een plaats geven waar ze niet veel kwaad kunnen of niet veel weerstand of ergernis zullen oproepen. De laatavondprogrammas op tv zijn daarvan een voorbeeld; daar kan al eens een niet-sensationele reportage over biseksualiteit verschijnen, zoals onlangs op Canvas.
Sommige opvattingen zijn zo afwijkend dat men zich terecht de vraag kan stellen of ze wel een forum moeten krijgen in de algemene media, die toch vooral een afspiegeling zullen willen zijn van wat er vooral leeft in de maatschappij. De hoogst persoonlijke opvatting van één individu zal allicht minder aandacht krijgen dan bijvoorbeeld de mening van een aanzienlijke belangengroep zoals een vakbond, een partij, een godsdienst De tijd is voorbij dat elke zuil een eigen krant had, alle kranten proberen nu gewoon zoveel mogelijk lezers te boeien, letterlijk en figuurlijk en hoeden zich dus voor extreme of eenzijdige standpunten. Geen enkele uitgever of redactie bindt zich nog helemaal aan een zuil, al zijn er natuurlijk wel sympathieën. De media richten zich op de meerderheid en vermijden al te excentrieke onderwerpen of opinies. Ze bieden een forum aan maatschappelijke groepen en aan hun vertegenwoordigers. Enkel als het over literatuur en kunst gaat, is men bereid om individuen rechtstreeks aan het woord te laten, binnen brede grenzen van welvoeglijkheid.
Hoe staat het vandaag met de aanwezigheid van ideologische standpunten? Vroeger, nog niet zo lang geleden, stonden de kranten en tijdschriften vol christelijke en in Vlaanderen meer bepaald katholieke standpunten en kerkelijk nieuws. Vandaag is dat veeleer uitzonderlijk en is er over de kerk enkel sprake als er iets spectaculairs gebeurd is, of als er een schandaal aan het licht gekomen is, wat de laatste tijd helaas maar al te vaak het geval is.
Maar wat met het atheïsme? Als de ideologie van een niet onbelangrijke groep in onze maatschappij zou je verwachten dat het een vaste plaats zou hebben in de media. Dat is echter helemaal niet het geval. Atheïsten hebben hetzelfde recht om hun mening te uiten als alle andere mensen. Maar het gebeurt veel minder dan men zou verwachten, rekening houdend met de concrete overtuiging van de hedendaagse mens en met de enorme terugval van de kerkelijkheid.
Als we het over atheïsme hebben, dan kunnen we een nuttig onderscheid maken tussen een meer actieve en een veeleer passieve vorm van deze levenshouding. Passief noem ik de houding van mensen die zich in de praktijk afgekeerd hebben van actieve kerkelijkheid en van de christelijke levensopvatting en die dus de facto niet meer geloven in de God van het christendom of van een alternatief zoals de Islam. Het boeddhisme is geen echte godsdienst, omdat er geen ene God aanbeden wordt. Over het hindoeïsme is er twijfel op dat punt, maar aangezien het hier bij ons niet erg verbreid is, kunnen we die kwestie voorlopig onbesproken laten, voorlopig omdat de vraag zich vroeg of laat toch zal stellen: er zijn 1,2 miljard Indiërs.
De passieve atheïsten gedragen zich op alle punten als niet-gelovigen. De actieve atheïsten doen dat ook, maar zij gaan daarnaast bewust op zoek naar alternatieven voor het aanbod van de godsdiensten. Zij verzetten zich opvallend en typisch zeer nadrukkelijk tegen zowel de fundamenten als een aantal van de concrete voorschriften van de godsdiensten en stellen daar hun eigen opvattingen tegenover. Ze bestrijden de georganiseerde religie en het klerikalisme en ijveren voor een volledige scheiding van kerk en staat.
Het is belangrijk om daarbij op te merken dat het atheïsme inderdaad niet gaat om een louter afwijzen van de godsidee en van de christelijke moraal, zonder dat er iets in de plaats gesteld wordt. In die zin is de term a-theïsme als benaming ontoereikend en misleidend. De essentie is inderdaad niet dat men God en godsdienst uitsluit: dan begint het pas!
De actieve atheïst is zich behalve van zijn individuele vrijheid (ni dieu, ni maître!) zeer bewust van de verbondenheid onder de mensen en van het onmiskenbare belang van hun plaats in de maatschappij en in het milieu. Dat brengt met zich mee dat er afspraken gemaakt worden om het samenleven te regelen, niet alleen zoals links of rechts rijden, maar ook over belangrijke ethische normen, zoals de vrijheid van meningsuiting, de gelijkheid van man en vrouw en van alle rassen, kortom de universele mensenrechten. We hebben dus behoefte aan een ethiek, die op heel wat punten onvermijdelijk verschillend zal zijn van die van de christelijke of moslimmoraal. Er is dus nood aan overleg tussen atheïsten om tot inzichten te komen die we kunnen delen, zonder dat het dogmas en morele regels worden die afgedwongen worden. We hebben ook behoefte aan mensen die daarover bewust en actief nadenken en zo komen tot zinvolle voorstellen voor die afspraken. We hebben nood aan een forum om het gesprek over een atheïstische ethiek te voeren.
En ten slotte moeten we met de resultaten daarvan naar buiten treden, via de media en hen voortdurend overhalen om onze alternatieve visie en onze standpunten, ook over concrete onderwerpen als abortus, euthanasie, homohuwelijk, maar ook ontwikkelingshulp, immigratie en asiel, als ten minste evenwaardig met de christelijke aan het publiek aan te bieden. Wij mogen ons niet neerleggen bij een feitelijke, historisch gegroeide situatie waarbij het christendom de overwegende ideologie is. Wij stellen immers voortdurend vast dat er helemaal geen eensgezindheid bestaat, ook niet onder gelovigen, over die zogezegd overwegende ideologie: onder gelovigen kent men ze nauwelijks en zelfs aan de meest fundamentele elementen van de officiële leer twijfelt men of schenkt men geen aandacht.
Er is nog een ander aspect, dat in het klassieke atheïsme misschien te weinig aandacht krijgt. Atheïsten stelt men meestal voor als nogal rationele mensen, in die zin dat ze terecht stellen dat de mens zelf beslist over goed en kwaad en dat wij mensen daarvoor uiteindelijk steeds een beroep doen op onze verstandelijke vermogens. Wanneer men dat echter te nauw interpreteert, zoals in het verleden zeker gebeurd is en ook vandaag nog de algemene indruk is, dan sluit men al te gemakkelijk al het emotionele en het artistieke uit, terwijl dat zonder enige twijfel ook verstandelijke vermogens zijn. Onze emoties spelen zich af in ons lichaam, maar vooral in onze hersenen. Ook onze artistieke begaafdheden en ons cultureel aanvoelen moeten we daar situeren, waar anders? Het gaat dus niet op om atheïsten te bestempelen als kortzichtige en rigoureuze rationalisten, die zich enkel op de strenge logica zouden beroepen en die geen rekening zouden houden met het menselijke beleven. Een dergelijk atheïsme is mij vreemd en ik ken trouwens geen enkele atheïst die een dergelijke stelling zou verdedigen.
Ook wie niet in een God gelooft en niet kerkelijk is, heeft gevoelens, emoties, voorkeuren en afkeren, gewoonten, tradities, kortom: beleving. Het zou kunnen dat zeer bewuste atheïsten zich misschien minder spontaan en onnadenkend laten leiden door hun emoties en irrationele voorkeuren, maar ik zou daarop geen geld willen verwedden Atheïsten zijn in alles heel gewone mensen, geen abstracte genieën of voorbeelden van rationaliteit of moreel onaantastbare en onwrikbare idealisten. Het zijn zwakke mensen die hun best doen, zoals trouwens de meeste gelovigen en die dus voortdurend tekortschieten in hun relaties tot hun medemensen en tegenover het milieu en de komende generaties. Atheïsme is niet identiek met een amoreel nihilisme, noch met een ethische onfeilbaarheid. Voor atheïsten geldt wat Ovidius (in zijn Medea) zegt: ik zie het goede en ik beaam het, maar ik doe het slechte. Paulus herhaalt dat in de Romeinenbrief voor de christenen: Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik. Wij zijn niet volmaakt en we volgen soms andere ingevingen dan de beste, of we nu gelovig zijn of niet. Atheïsten kunnen zeer emotioneel zijn en zich te buiten gaan aan weinig rationele donderpreken en zeer gepassioneerde tirades, mijn lezers zullen dat beamen.
Atheïsten hebben evenzeer als andere mensen behoefte aan samenhorigheid en gezamenlijke beleving met gelijkgezinden, dat is mijn diepe overtuiging. Het is echter niet gemakkelijk om daartoe te komen. Contacten met de zogenaamde passieve atheïsten gebeuren slechts occasioneel, wanneer bij een toevallige ontmoeting het gesprek iets dieper gaat dan gewoonlijk en men gemeenschappelijke ideeën en inzichten ontdekt. De georganiseerde vrijzinnigheid staat in Vlaanderen nog in haar kinderschoenen en is niet te vergelijken met de verticaal en horizontaal sterk uitgebouwde christelijke zuil, hoe zeer die vandaag ook onder druk staat en door interne twijfel en verdeeldheid aangetast is.
Er zijn overigens steeds een niet te verwaarlozen aantal atheïsten die zoals men dat zegt, de kerk niet willen inruilen voor de tempel. Ze verwijzen daarmee vooral naar de Vrijmetselarij en ook ik wens me niet aan te sluiten bij een strak georganiseerd en bovendien geheim genootschap, met een onaanvechtbare hiërarchie, vreemde regels en weinig democratische dogmas en met rituelen die steunen op tradities en gebruiken die soms nog minder zinvol zijn dan de christelijke. Ik weet dat er ook binnen de Vrijmetselarij meer moderne, fundamenteel vrijzinnige en zeer democratische loges zijn, begrijp me niet verkeerd. Maar wanneer men vandaag nog vrouwen (of mannen) uitsluit, of wanneer men vasthoudt aan totaal voorbijgestreefde rituelen en symbolen, dan is het onderscheid tussen de kerk en de tempel inderdaad soms beperkt.
Maar ik blijf erbij dat ook een atheïstische of ongelovige mens behoefte heeft aan min of meer frequente contacten met gelijkgezinden. Hoe dat uit te bouwen is een belangrijke vraag en een blijvende opgave.
Categorie:God of geen god? Tags:maatschappij
01-04-2011
Modernisme volgens Peter Gay
Wie zoals ik erg geïnteresseerd is in de Verlichting, die belangrijke periode in de Westerse beschaving die zich ruwweg situeert tussen het einde van de Dertigjarige godsdienstoorlogen in West-Europa (Vrede van Münster, 1648) en van de Tachtigjarige Oorlog in de Nederlanden, en het begin van de Romantiek, kan moeilijk om het werk van Peter Gay (°1923) heen. In de periode tussen 1959 en 1969 schreef hij een aantal uitvoerige studies aan die periode gewijd en die obligaat vermeld staan in elk boek dat sindsdien over dat onderwerp gepubliceerd is en dat zijn er gelukkig voor ons heel veel. Zijn opinies worden echter steeds meer als voorbijgestreefd ervaren en dat heeft me er steeds van weerhouden om mij erin te verdiepen.
Toen ik onlangs merkte dat er een paperback uitgave verschenen was van een vrij recent boek van zijn hand, met name over het modernisme, liet ik me verleiden om het mij aan te schaffen, te meer daar het helemaal niet duur was voor een dergelijk lijvig werk. En het thema leek me boeiend, zodoende.
Peter Gay, Modernism. The Lure of Heresy. From Baudelaire to Beckett and Beyond, xxii + 610 pp., Vintage, London, 2007, paperback 2009; notes, bibliographical essay, index, B/W illustrations in the text, colour plates. Bij Amazon te koop voor ongeveer 12, verzendingskosten inbegrepen.
Ik zal het meteen maar toegeven, in de hoop dat je nu niet meteen gaat lopen: het boek is grotendeels een teleurstelling geweest voor mij. Misschien waren mijn verwachtingen te hoog gespannen, maar halverwege had ik de neiging om het boek opzij te leggen. Niet dat het niet interessant zou zijn, dat niet. Je krijgt immers een vrij goed gedocumenteerde cultuurgeschiedenis aangeboden, gaande van ongeveer 1840 tot bijna op vandaag, door een gerenommeerd auteur met vijfentwintig boeken op zijn naam, een gevierd historicus en een specialist in Freud en in de psychoanalytische lezing van de geschiedenis en van de beschaving. Als inleiding in de hedendaagse cultuurgeschiedenis is dit zeker een interessant opgezet werk.
Wat is dan mijn probleem?
Peter Gay heeft, zoals de titel aangeeft, geprobeerd om de recente cultuur en beschavingsgeschiedenis te benaderen van uit één kenmerkend principe: het modernisme. Hij bestudeert elke kunstenaar, elke beweging, stroming, alle gebeurtenissen van uit dat ene oogpunt. Men is modern, modernist of men is het niet, dat is telkens de conclusie. Men kan niet zeggen dat dit vergezocht is: weinigen zullen ontkennen dat modern een epitheton is dat de periode sinds 1850 kenmerkt. Het lijkt zelfs een tautologie: is het meest recente niet ipso facto modern? Is modern niet het tegendeel van voorbijgestreefd, ouderwets?
De vraag of modern een zinvol onderscheid is, hangt inderdaad volledig af van de invulling die men eraan geeft. Traditioneel noemt men in de geschiedenis de Moderne Tijd de brede periode tussen de Middeleeuwen en de Hedendaagse Tijd. Dat plaatst het begin van het moderne wel heel ver terug in de tijd, namelijk bij de ontdekking van Amerika door Columbus in 1492. Meteen zien we dat men altijd al met modern een opvallende vernieuwing heeft bedoeld en dat die vernieuwingen van alle tijden zijn. Copernicus, Galilei: wie zal ontkennen dat zij een grote ommekeer hebben ingeluid en dus uiteraard modern waren, al in de eerste helft van de 17de eeuw?
Modern is, zoals mode, afgeleid van het Latijnse modus, manier, wijze waarop en van modo, enigszins, een beetje. In het laat-Latijn bedoelde men met modernus iets dat recent was, actueel.
Is Peter Gay dan vernieuwend wanneer hij modernism gebruikt als een kenmerkende eigenschap van de cultuur van het einde van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw? Niet echt. In die periode hebben zich ongetwijfeld belangrijke vernieuwingen voorgedaan op alle gebied. Misschien is er nooit een periode geweest waarin de veranderingen in zich zon razendsnel tempo afspeelden. Dat is op zich dan misschien al voldoende om die periode modern te noemen. In alle geval heeft het cultuurhistorici en filosofen en zelfs theologen ertoe gebracht om die periode met die term te kenmerken. Paus Pius X heeft zich tegen dat modernisme uitgesproken in twee vlammende encyclieken in 1907. Met Moderne Kunst bedoelt men zeer nadrukkelijk de bewegingen die vooral in Parijs in die periode ontstonden. De literatuur van de twintigste eeuw bestempelt men terecht als modern, ze onderscheidt zich in alle opzichten van het grootste deel van die van de 19de. De moderne dans en het moderne ballet zijn in die periode ontstaan. De architectuur is in dezelfde periode grondig van uitzicht veranderd. De muziek van de twintigste eeuw is modern, zo modern dat sommigen ze zelfs niet meer als muziek herkennen of erkennen.
Hoewel modern dus kan slaan op elke vernieuwing, is het niet helemaal onterecht om de honderd jaar die achter ons liggen te omschrijven als die van het modernisme. Maar daarmee hebben we alleen maar aangegeven dat het een tijd van grote en snelle veranderingen is geweest. We hebben niets gezegd over de inhoud van die veranderingen, over de richting die ze uitgingen, over het inhoudelijke verschil tussen het oude, voorbijgestreefde en het nieuwe, over de redenen, de oorzaken en de aanleidingen voor die veranderingen, over de vraag of alle veranderingen ook verbeteringen geweest zijn. Evenmin hebben we ons afgevraagd of er een of meer gemeenschappelijke kenmerken zijn bij al die veranderingen, of bij de personen die ze hebben veroorzaakt, die zich erbij hebben aangesloten en ze hebben verspreid. Modernisme is voorlopig alleen de meest recente, tumultueuze periode. Het is in die zin moeilijk om een precies begin aan te geven van die tijd en helemaal onmogelijk om te zeggen wanneer die eindigt: wij hebben niet de indruk dat er al een einde is gekomen aan de steeds maar ingrijpender veranderingen die onze samenleving ondergaat, dat het modernisme is afgenomen of zelfs beëindigd.
In zijn inleiding probeert de auteur nochtans die stelling te verdedigen. Hij meent twee typerende kenmerken te kunnen aangeven van die periode, die haar onderscheidt van wat voorafging en wat erop gevolgd is. Dat is enerzijds, eveneens uit de titel van zijn boek: the Lure of Heresy, de verleiding van de ketterij en anderzijds a commitment to a principled self-scrutiny, wat ik probeer te vertalen als: een engagement voor een principieel zelfonderzoek. Laten we die beide kenmerken even van naderbij bekijken, niet in zoveel detail als Gay doet, maar toch. De auteur beweert immers dat dit de enige twee specifieke kenmerken zijn van het modernisme. Alle pogingen om een ander gemeenschappelijk kenmerk zouden volgens hem nutteloos zijn.
Het is een open deur intrappen als we zeggen dat het nieuwe het oude verwerpt. Veel vernieuwingen zijn ongetwijfeld reacties tegen het bestaande. Maar ook daarmee hebben we nog niets inhoudelijks gezegd, enkel dat het om twee tegengestelde standpunten gaat. Ongetwijfeld is de manier van schilderen van Picasso verschillend van die van zijn voorgangers. Met heresy, ketterij bedoelen we echter veel meer dan alleen maar: verschillend. Iets is geen ketterij omdat het verschilt van iets anders, daar is meer voor nodig, namelijk dat de vernieuwing door de vertegenwoordigers van het oude ervaren wordt als een onaanvaardbare afwijking van de onaantastbare regels en anderzijds dat ze door de vernieuwers aangevoerd wordt als een veroordeling van het oude, niet omdat het oud is, maar omdat het verkeerd is, fout, onverantwoord.
Waarom schilderde Picasso anders? Het is immers genoegzaam bekend dat hij en andere moderne kunstenaars uitstekende traditionele artiesten waren en het oude metier perfect beheersten. Het is dus voor de besten onder de modernen niet zo dat ze moderne kunst produceerden omdat ze de oude niet beheersten. Het gaat dus om een bewuste keuze om iets anders te doen. Wat waren dan de redenen daarvoor? Het kan niet anders zijn dan een onvrede met het bestaande, maar ook daarmee raken we nog niet aan de kern van de zaak. Picasso kon zijn carrière evengoed uitbouwen in de klassieke manier van schilderen en Van Gogh, Gauguin en anderen zouden zeker in hun beginperiode (of tijdens hun leven) veel meer geld verdiend hebben indien ze zich niet hadden laten verleiden door het afwijkende, het ongebruikelijke, het nieuwe, het moderne. Waarom hebben ze het dan toch gedaan?
Volgens de auteur heeft dat te maken met de houding van de moderne artiest: hij wil uniek zijn, totaal verschillend van alle anderen en zeker van wat voorafging en van de gevestigde waarden. Hij wil zijn eigen leven leiden, door niets of niemand gehinderd of beïnvloed. Hij wil doen wat hij zelf noodzakelijk vindt, wat hem dwingt, waaraan hij niet kan weerstaan.
Ook aan deze definitie schort evenwel een en ander. Aangenomen dat een auteur, een componist, een beeldhouwer of een schilder, een danser of wat dan ook resoluut een eigen richting wil uitgaan, verschillend van al het andere, dan hebben wij nog helemaal geen reden om aan te nemen dat het resultaat daarvan een ander gemeenschappelijk kenmerk zal vertonen dan enkel en alleen precies dat: dat het niet hetzelfde is als iets anders. Met andere woorden, het modernisme is niet herkenbaar aan wat het is, maar aan wat het niet is. Picasso is modern omdat het geen Breughel of Rubens is. De muziek van Bartok is modern omdat ze niet van Mozart is. Je ziet meteen de val waarin Gay is getrapt: net zoals modern historisch gezien van alle tijden is en zich dus evengoed in de oudheid, de middeleeuwen, de renaissance &c kon voordoen en voorgedaan heeft als in onze tijd, net zo is de voorwaarde dat iets anders is dan wat er al is toepasselijk op alle tijden. In die zin is Copernicus zonder meer uitermate modern, maar ook Spinoza, Erasmus, Thomas van Aquino, Aristoteles, Socrates
Bovendien is niet elke zelfs spectaculaire evolutie in een nieuwe richting een ketterij, een verwerping op morele gronden van wat voorafging. Men kan nieuwe paden betreden in het volle bewustzijn dat wat voorafging goed en zelfs uitstekend was, maar dat men daar niet hoeft bij stil te staan tot het einde der tijden. Vernieuwers zijn niet altijd ketters, of zijn het enkel in de ogen van hen die te lui zijn om zelf na te denken. Er is veel meer continuïteit tussen de modernen en hun voorgangers dan Peter Gay bereid is toe te geven of ons wil laten geloven. Voor de objectieve toeschouwer is er, zeker van op de afstand die ons nu reeds van hen scheidt, veel minder verschil tussen het zogenaamde iconoclasme van de ketterse vernieuwers van honderd jaar geleden en wat eraan vooraf ging en erop gevolgd is.
Hier zien we de diepe onvolkomenheid van de analyse die Gay maakt van de beschaving en de cultuur van de 20ste eeuw.
Hij gebruikt twee principes die wel van toepassing zijn op die tijd, misschien zelfs bij uitstek zo, maar die zeker ook gelden voor andere periodes, denk maar aan de Renaissance, de Verlichting, de Romantiek.
Peter Gay heeft zich mijns inziens grondig vergist door die precies die twee kenmerken als leidende principes aan te nemen voor zijn studie van de schare van filosofen, kunstenaars van alle disciplines, auteurs enzovoort. Modernisme is voor hem een ingesteldheid van de hedendaagse mens, niet een kenmerk van wat die mens produceert. De moderne kunstenaar kan immers alle kanten uit, al wat hij doet is modern zolang het maar afwijkt van al het andere, zowel het voorbije als het wat andere moderne kunstenaars vanuit hun unieke eigen standpunt produceren. Dat maakt dat Peter Gay allerlei kunstenaars tot zijn modernisme kan rekenen, die men van uit een ander standpunt wellicht niet als toonbeelden van dat modernisme zou aanzien.
Ik meen, in alle bescheidenheid, dat de auteur de echte kenmerken van de moderniteit niet heeft onderkend of heeft afgewezen. Voor hem is ongeveer alles en iedereen modern in de beschreven periode. Daarmee ben ik het niet eens en ik ben niet de enige. Als moderniteit enkel betekent dat men afwijkt van iets anders, dan is alles modern, behalve het schaamteloos kopiëren ervan. Maar het heeft wel degelijk belang waarom men afwijkt, in welke richting men afwijkt, en wat het resultaat is van dat afwijken. Het volstaat niet om te schilderen in een moderne stijl om echt modern te zijn. De vele epigonen van grote kunstenaars als Picasso en Monet of Mondriaan zijn helemaal niet modern, maar volgen alleen een mode. Dat geldt ook voor de literatuur en de muziek, de beeldhouwkunst en het ballet en al wat je kan bedenken.
Moderniteit is in mijn ogen en die van vele anderen niet datgene wat in de mode is, noch wat men avant-garde noemt. Echte vernieuwers zijn, zoals Picasso, de erfgenamen van hun verleden. Zij kennen hun vak en zijn perfect in staat om zich binnen de gevestigde wereld te handhaven, zelfs om daarin een belangrijke positie te verwerven. Maar door een verstandige en gedreven verkenning van alle mogelijkheden van hun gekozen medium slagen zij erin om de grenzen van hun kunst zinvol te verleggen. Het gaat dus niet om het afwijzen van wat er is, maar om het voortbouwen op het bestaande, met kennis van zaken en zo de kunst langs nieuwe paden tot nieuwe ongekende hoogten te voeren. Het is dus niet voldoende dat men alleen maar origineel is, of choquerend, aanstootgevend, zoals veel kunstenaars en toeschouwers denken, om echt modern te zijn.
Het echte kenmerk van moderniteit is, naast een grondige vertrouwdheid met het verleden en een hoge mate van ambachtelijkheid, een visionaire blik op de onontgonnen hoogstaande mogelijkheden die verborgen liggen in de omgang van de mens met zijn omgeving, in welke uiting van de menselijke vindingrijkheid dan ook.
Een cloacamachine die het spijsverteringsstelsel imiteert is misschien wel origineel in de zin van: nog niet door iemand anders gemaakt (hoewel Delvoye stiekem in de leer is gegaan bij de bio-ingenieurs in de Gentse universiteit), maar het is een allesbehalve hoogstaande artistieke innovatie en verdient daarom voor mij niet de eretitel modern, daar is meer voor nodig. Maar als Picasso met enkel een oud fietszadel en stuur een formidabele stierenkop creëert, dan buig je nederig het hoofd en erkent: hier is een genie aan het werk geweest, dit zou een gewone sterveling niet kunnen, hoewel elke stommeling het nadien gewoon kan nadoen, natuurlijk.
Moderniteit heeft dus te maken met het verleggen van artistieke grenzen, maar dan wel zo dat men nooit de grond van de zaak uit het oog verliest, namelijk dat wij allen mensen zijn met dezelfde fundamentele en universele rechten; dat niemand het recht heeft om zijn wil aan anderen op te leggen en dat niemand alleen is op de wereld, dat wij allen afhankelijk zijn van elkaar. Dat klinkt misschien hoogdravend, maar het helpt me toch telkens wanneer het nodig is om het onderscheid te maken tussen wat goed is en wat niet.
Wanneer ik lees hoe J.-J. Rousseau wel een leidraad voor de opvoeding van kinderen heeft geschreven, maar de vijf of zes kinderen die hij bij een eenvoudige wasvrouw heeft verwekt telkens onmiddellijk na de geboorte naar het weeshuis liet brengen en daar nog over pochte ook, dan weet ik dat ik te maken heb met een harteloos man. Zo iemand mag dan schrijven wat hij wil, maar ik zal het ten hoogste met de grootste achterdocht lezen. T.S. Eliot geldt voor velen als een groot modern dichter, maar hij was een religieuze fundamentalist en een onverbeterlijke racist en dat maakt hem voor mij een allesbehalve moderne kunstenaar. Dat men de schilderijen van Van Gogh nu verkoopt voor vele miljoenen dollars is gewoon obsceen en dat geldt ook voor de nieuwe grootmeester van de Vlaamse schilderkunst die dezer dagen in Brussel gevierd wordt: het werk van Tuymans kan me niet boeien, het is op zijn best modieus, meer niet.
In tegenstelling tot wat Peter Gay stelt, meen ik dat men modernisme, zoals pornografie, niet zomaar herkent als men het ziet. Het is niet voldoende dat iets nieuw is, ongezien. Het moet ook de moeite zijn. Veel van de figuren en stromingen die de auteur beschrijft in zijn boek hebben niets met moderniteit te maken en alles met oppervlakkig modieus vertoon. De echte geschiedenis van de moderniteit telt veel minder coryfeeën dan de lange lijst die Gay ten tonele voert en al bij al veel te oppervlakkig behandelt. Hij heeft er ook enkele heel belangrijke totaal gemist, ik denk aan de componist Sjostakovitsj (die enkel een vermelding krijgt bij de bespreking van het Stalinisme) en aan de schrijver Vladimir Nabokov die helemaal ontbreekt en vooral aan Charles Darwin, die in zijn eentje de grondslagen zelf legde voor het moderne denken in de periode die Peter Gay bestudeert.
Ik besef het, het is een beetje aanstellerig om iemand als Peter Gay tegen te spreken en wel op de fundamenten zelf van zijn analyse. Maar ik ben oud genoeg om me niet te moeten storen aan wat men van mij zegt of denkt, ik ben een vrije mens en ik vind dat ik mag zeggen en schrijven wat ik wil, zolang ik ook argumenten aanbreng die eenieder kan aanvaarden of verwerpen. Ik dwing niemand om mijn opinies te delen. Je krijgt ze hier gratis aangeboden, je hebt ten hoogste je tijd verdaan door te lezen wat ik schrijf.
Wat het boek van Peter Gay betreft: je kan mijns inziens je geld en je tijd beter aan iets anders besteden, dat is wel duidelijk.
Categorie:historisch Tags:geschiedenis
31-03-2011
de strapatsen van de prins
Strapatsen Lang geleden dat we dat nog eens gehoord hebben. De context was de reis van Laurent, de jongste zoon van de Belgische koning, naar het land dat ooit het privébezit was van een van zijn voorvaderen, Leopold de Tweede Metdebaard: Kongo. Als we bedenken wat die daar toen heeft uitgevreten, mag het een wonder heten dat de mollige prins heelhuids is thuisgekomen. De relatie van het volk en de machthebbers van onze voormalige kolonie met ons koningshuis zal ons wellicht blijven bevreemden.
Ik weet niet wat Laurent daar gaan zoeken is, wellicht weet hij het zelf niet. Hij is geen uitblinker in het weten. Ongetwijfeld heeft hij zich laten meeslepen door de mensen die hem omringen en die nauwe banden hebben met de bedenkelijke machthebbers van dat prachtige maar zo zwaar geteisterde land aan de evenaar. Het staat nog altijd goed om met een lid van de koninklijke familie voor de dag te komen, zelfs als dat de in alle opzichten totaal onbetekenende prins Laurent is. Ze hadden een of andere expert kunnen inhuren, of een universiteitsprofessor strikken met een snoepreisje, dan had geen haan ernaar gekraaid. De inhoudelijke meerwaarde van Laurent voor de zogenaamd wetenschappelijke aangelegenheid waarover het hier zou gegaan hebben, daarover maakt werkelijk niemand zich ook maar enige illusie. Laurent en wetenschap dat is bijna zo gek als het eredoctoraat dat zijn oudere broer Philippe mocht in ontvangst nemen aan de zogenaamd katholieke universiteit van Leuven, in ruil voor de overigens erg toepasselijke baronstitel voor de toenmalige rector, wiens naam we hier zelfs niet meer wensen te vermelden. Van strapatsen gesproken!
Wat zijn dat eigenlijk, strapatsen? Dit is wat Van Dale erover weet:
1 ongemakken waaraan iem. op een tocht of bij een onderneming en vooral waaraan een soldaat te velde blootstaat
2 buitensporigheden, bokkensprongen
Laten we maar aannemen dat het bij le petit prince om de tweede betekenis ging. Laurent kreeg immers wel een of andere vorm van opleiding aan de Militaire School en behaalde (nou ja ) het brevet van helikopterpiloot en van duiker, maar ik raad niemand, zelfs niet de nooddruftige regering van de Kongo, aan om op hem een beroep te doen in die hoedanigheden, zeker niet in noodgevallen. Hij is ook kapitein ter zee, maar gelukkig voor iedereen, de Somalische piraten niet te na gesproken, onthoudt hij zich ook van het uitoefenen van die taak. Laurent als soldaat te velde, dat is bijna zo gek als het eredoctoraat Maar nee, dat hebben we al verteld, t is waar.
Bokkensprongen dus, buitensporigheden. De reis zelf kan het probleem niet zijn: er gaan voortdurend Belgische koningen, prinsen, ministers, senatoren en parlementsleden naar de Kongo. Niemand zal ooit de pompeuze Franse volzin vergeten die Wilfried huile frit Martens, wellicht tengevolge van een equatoriale zonnesteek of een overdosis aan de plaatselijke mede, zich daar ooit liet ontvallen: jaime ce pays, jaime ce peuple et ses dirigents De gevolgen van lamour des Belges in de Kongo laten zich nog altijd afmeten aan de aanzienlijke aantallen personen van gemengde afkomst die hier en ginds rondlopen, maar dat geheel terzijde.
Wat heeft dan al deze dwaze heibel veroorzaakt? Blijkbaar vond de regering het ongepast dat Laurent zich naar de Kongo zou begeven, althans voor een dergelijke korte reis. Een definitieve emigratie daarentegen Onze eerste minister van de ontslagnemende maar niet krijgende regering had hem op het hart gedrukt om thuis te blijven en Pappa Albèr had hem in dezelfde zin vermaand. Een nieuwe Belgische expeditie naar the heart of darkness was niet aangewezen en ook niet strikt nodig, Stanley had Dr. Livingstone immers al enige tijd geleden teruggevonden, levend en wel, I presume. Maar Laurent, zich daarvan allicht niet bewust, ging toch. En dat is wat wij hier in België een strapats noemen, voilà, zoals wij in Vlaanderen zeggen.
Van Dale meent dat wij het woord, zoals ons koningshuis, overgenomen hebben uit het Duits: Strapaze. Kan zijn, maar waarom niet van het Frans strapasser of estrapasser? De gemeenschappelijke basis is het Italiaanse strapazzo, strapazzare. We zien daarin het Latijnse voorzetsel extra en het werkwoord pati, dat we kennen van passie, passioneel De betekenis is dus: extra lijden of afzien, of doen afzien, mishandelen en dat vinden we terug in al de talen die het woord hebben overgenomen, ook in het Nederlands. In sommige talen is er dan die tweede betekenis bijgekomen, namelijk rare toeren uithalen, zich aanstellen, ergerlijke dingen doen. Waarschijnlijk is dat zo gekomen: wie zijn gereedschap, of een dier, of een medemens doet afzien, misbruikt, die stelt zich ook aan, die doet iets dat niet mag, dat hem verboden is. Zoals de prins.
Kan iemand mij overigens eens uitleggen wat de mogelijke rol van een prins zou kunnen zijn in een parlementaire democratie? Of van een koning? Of waarom zelfs het derde (legitieme) kind van de Belgische koning een dotatie moet krijgen van 25.000 per máánd, schoon?
Neen? Waarom schaffen we dat dan allemaal niet af?
Categorie:etymologie Tags:etymologie
30-03-2011
Burgerlijkheid, nog maar eens
Enkele lezers reageerden op mijn recente tekst waarin ik het had over burgerlijkheid, meer bepaald in het geval van mensen die in de terminale fase van een ziekte zijn. Vooreerst wil ik die lieve lezers, die ondertussen ook vaste correspondenten geworden zijn, van harte danken voor hun reacties. Ze hebben me doen nadenken, me uitgenodigd om mezelf te bevragen en hebben me zo tot betere inzichten gebracht. Meteen wil ik ook andere lezers die de drempel van de schroom ten onrechte nog niet overwonnen hebben en me nog nooit geschreven hebben, hierbij aanmoedigen om dat toch maar eens te doen. Wellicht heb ook jij al eens gedacht: daar ben ik het niet mee eens, dat zie ik toch anders! Of: dat stoort me echt, dat kan niet door de beugel! Of nog: dat heeft me heel sterk aangesproken, dat vertolkt ook mijn gevoelens Wat je reactie ook is, ik hoor het graag van jou. Op alle (redelijke) reacties reageer ik naar best vermogen.
In mijn teksten maak ik wel eens een sprong van het bijzondere naar het algemene: ik vertrek van een concreet voorbeeld en bouw daarop een redenering die een bredere toepassing kent. Zo ook toen. Naar aanleiding van een bezoek aan een terminale kankerpatiënt in mijn onmiddellijke omgeving, maakte ik een ruimere bespiegeling over dat typische burgerlijke trekje om je ware gevoelens te verbergen, zeker als die met ziekte, lijden en dood te maken hebben. Zon veralgemening kan zinvol zijn, omdat ze iets blootlegt dat ons als mensen kenmerkt. Wij staan niet alleen met onze gevoelens, ze zijn typisch voor de mens, we lijken heel sterk op elkaar. Het aanwijzen van dergelijke algemeen menselijke karakteristieken verenigt ons en kan zelfs troostend werken.
Er is echter een gevaar verbonden aan veralgemeningen. Op elke regel zijn er uitzonderingen. Identieke karaktertrekken kunnen zelfs een zeer verschillende oorsprong en interpretatie hebben. We mogen ons niet laten verleiden om al te haastig tot oppervlakkige algemene conclusies te komen. Vaak schuilt er veel meer achter de uiterlijke verschijning dan we zouden vermoeden. Indien ik al de indruk zou gewekt hebben, in mijn beschrijving van het concrete geval dat ik beschreef, dat elke terminaal zieke patiënt een zielige bourgeois zou zijn die zijn echt menselijke gevoelens verdringt en zich daardoor ook afsluit van elk oprecht contact met zijn omgeving, dan wil ik me daarvoor om te beginnen meteen verontschuldigen en vervolgens beklemtonen dat dit helemaal niet mijn bedoeling is geweest. Ik heb, zeer integendeel, een diepe bewondering voor zieken en andere mensen die met ernstig lijden geconfronteerd worden en die erin slagen hun soms ondraaglijk leed te dragen met een diepmenselijke waardigheid die ons soms uit ons lood slaat en die terecht onze bewondering, ja ons ontzag opwekt. Er is niets kleinburgerlijks, in de pejoratieve betekenis die ik eraan gaf, aan een dergelijke houding. Er is immers een hemelsbreed verschil tussen mensen die in het aanschijn van de dood toch nog de kracht kunnen opbrengen om met hun eigen gevoelens en met die van hun omgeving op een eerlijke, openhartige maar waardige manier om te gaan en anderen die niet bij machte zijn, om welke reden dan ook, om de feiten onder ogen te zien en zich dan maar verbergen achter een masker van oppervlakkige, lege en helaas totaal doorzichtige vormelijkheid. In het ene geval berust de waardigheid op een bewuste wil om het leven in al zijn aspecten en zelfs tot het bittere einde toe te aanvaarden. In het andere is het niet meer dan een houding die men aanneemt tegenover zijn omgeving, omdat dat nu eenmaal zo hoort, omdat men zijn ware gevoelens niet mag tonen, omdat men diepe emoties niet kan of wil delen, omdat men die gevoelens negeert en ontkent en hoopt dat ze daardoor zullen verdwijnen.
Dit gezegd zijnde, en ik meen elk woord dat ik daarover heb geschreven, wil ik nog even terugkomen op die burgerlijke houding. Het woord zegt het zelf: het gaat om een herleiding, een reductie van de mens tot burger, waarbij vooral zijn maatschappelijke rol wordt benadrukt, ten koste van zijn persoonlijkheid, van de mens zoals hij is voor zichzelf en voor zijn naaste omgeving. In het slechtste geval is er alleen nog de burger, zelfs in de eenzaamheid van de eigen gedachten en in de omgang met de geliefden: de levensgezel, de kinderen, vrienden Het masker wordt nooit afgezet, zodat men er op de duur gaat aan twijfelen of er achter de uiterlijke vorm wel een mens van vlees en bloed schuil gaat. En misschien is die twijfel wel terecht. Want wanneer iemand zijn hele leven lang enkel bezig is met het in stand houden van de schone schijn zoals de burgerlijke maatschappij die voorschrijft, dan kan het niet anders dan dat op den duur de meest diepe menselijke gevoelens totaal afgestompt geraken. Wij krijgen dan een soort van marionetten te zien die in naam van de burgerlijkheid in staat zijn tot zelfs de meest onmenselijke misdaden. Ik moet daarbij steeds denken aan de legerleiding aan beide kanten van het front in de Groote Oorlog, die vanuit louter strategische overwegingen miljoenen soldaten een zekere maar zinloze dood instuurden.
Voor mij, maar ook voor sommige lezers, stelt zich dan de vraag naar de rol en de verantwoordelijkheid van de maatschappij en die van het individu. Zeker, iedereen is in staat om zijn verstand te gebruiken en te reageren, zelfs tegen de regels die de maatschappij voorschrijft en oplegt. Daarvan kennen wij zelfs heroïsche voorbeelden. Maar meestal is dat niet gemakkelijk. De maatschappelijke druk is zeer groot en werkt op een tersluikse maar zeer efficiënte manier, denk aan de hidden persuaders (Vance Packard, 1957), de verborgen verleiders. Denk ook aan de macht van de propaganda, zeker in totalitaire staten. De collectieve waanzin in Nazi Duitsland was ondenkbaar zonder Goebbels Ministerie van Propaganda. In de Sovjet-Unie werden de leugens (onder meer) verspreid door een krant die de Pravda heette: Waarheid. In combinatie met een almachtig repressief politieapparaat leidde dit in beide gevallen tot de algehele morele verblinding die een noodzakelijk voorwaarde is voor elke genocide.
Het is zonder meer duidelijk, of we het nu hebben over Victoriaans Engeland of over het Nazisme en het Sovjet regime, dat de maatschappij een enorme druk uitoefent op de burger, op elk individu, expliciet, met de grove middelen, of impliciet, meer subtiel, door de opvoeding en de censuur. Je zal mij nooit horen zeggen dat het individu niet bij machte is om zich te verzetten tegen zelfs de meest agressieve maatschappelijke druk. Maar ik ben ook de eerste om toe te geven dat misschien wel de overgrote meerderheid van de mensen zich het grootste gedeelte van de tijd gewillig (want onbewust) laat leiden door invloeden van buiten uit. Zelfstandig denken vraagt grote inspanningen van het individu. Je moet om te beginnen al doorhebben dat er externe beïnvloeding is, dat je bijvoorbeeld geen krant of tijdschrift, zelfs geen blogtekst kan lezen zonder ten minste enigszins gemanipuleerd te zijn. Vervolgens moet je voortdurend de vraag stellen: is dit wel zo? Is er geen alternatief? Ben ik het hiermee wel eens? Is dit wel verantwoord? Geef toe: meestal slikken wij de informatie die ons op alle mogelijke manieren bereikt, of die nu gemanipuleerd is of niet. Dat is de normale houding. Slechts af en toe stellen we ons vragen, meestal beamen we maar al te gretig wat men ons voorzegt. Ga het maar eens na: in vrijwel alle gesprekken die we voeren, herhalen we wat we ergens in de media gehoord of gelezen hebben, soms zelfs letterlijk.
De rol en dus verantwoordelijkheid van de maatschappij voor de ingesteldheid van haar burgers is uitzonderlijk groot. De meeste mensen kunnen in het allergrootste gedeelte van de gevallen niet anders dan zich schikken naar wat voor normaal doorgaat in een maatschappij. In een katholiek land als Ierland, bijvoorbeeld, is praten over abortus onmogelijk, omdat er geen maatschappelijk debat over gevoerd kan worden, omdat abortus zonder meer verboden is bij wet. In België is dat vandaag (en niet vijftig jaar geleden) anders en het gevolg is dat er minder abortussen zijn bij ons dan in Ierland.
Het is meteen duidelijk dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor de wetten en de gebruiken van een land of een gemeenschap een cruciale rol spelen in de beïnvloeding van de maatschappij en dus van de burger: de politiek, de educatieve instellingen, justitie, de godsdienst, de sociale en maatschappelijke organisaties, maar ook de literatuur en de kunsten. Dat is wat ik probeerde aan te tonen in het tweede gedeelte van mijn tekst over de burgerlijkheid. Wanneer wij zien dat generaties lang mensen gebukt gingen onder vooroordelen, dan moeten wij ons durven afvragen waar die ideeën vandaan kwamen, hoe ze tot stand zijn gekomen, hoe ze verspreid zijn en vooral: waarom dat gebeurd is, wie daar voordeel bij had.
Als we even bij ons voorbeeld blijven: abortus, dan zien we dat het verbod altijd al verbonden is geweest aan een zeer duidelijk en heftig godsdienstig verbod, dat door de burgerlijke maatschappij werd overgenomen en bestraft. Het verbod berust dus op een ideologische, dogmatisch afgekondigde stelling van een bepaalde groep binnen de maatschappij, namelijk de georganiseerde godsdienst, in ons geval het christendom. Het is echter gebleken dat beschaafde, welopgevoede, verstandige en moreel hoogstaande mensen van mening kunnen verschillen over ethische kwesties zoals voorbehoedsmiddelen, abortus, euthanasie, de onverbreekbaarheid van het huwelijk enzovoort. Vandaar dat men in beschaafde landen probeert om een duidelijk onderscheid te maken tussen kerk en staat en dat men ervan afziet om de bestraffing van godsdienstige overtredingen, zonden te laten gebeuren door de staat, zoals dat vroeger steeds het geval was. De maatschappij zal zelf democratisch bepalen wat zij wil bestraffen, gedogen en aanmoedigen, los van elke geopenbaarde waarheid en elke zelfverklaarde morele autoriteit.
Wij zien enerzijds dat de individuele mens wel degelijk in staat is om zich een oordeel te vormen over belangrijke aangelegenheden en dat ook voortdurend doet, maar dat de maatschappij anderzijds een onmiskenbare en indringende invloed heeft op elk van ons. Wij leven met elkaar en wij leren van elkaar. Wij beïnvloeden elkaar voortdurend. Dat is wat samenleven met zeven miljard anderen met ons doet. Wij moeten dus voortdurend op onze hoede zijn. Als wij zien tot wat een uitspatting van onmenselijke waanzin de eensgezinde burgerlijke maatschappij van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw heeft geleid op wereldvlak en in de harten van ontelbare individuen, dan moeten wij ons daarbij heel ernstige vragen stellen.
Wij moeten ook ten minste een deel van de schuld voor de mislukkingen en de misdaden tegen de mensen en tegen de mensheid durven leggen bij degenen die ervoor verantwoordelijk zijn. Dat zijn zij die op grond van ideologische, religieuze, commerciële of andere overwegingen een beslissende invloed hebben gehad op wat wij als mensen gedaan hebben of nagelaten te doen. De ongemeen nefaste rol van de godsdiensten daarin, dat zal niemand ontkennen, is buitensporig groot geweest. En wanneer wij dan nagaan wat er achter de grote morele verontwaardiging van het christendom schuilging en nog steeds schuilgaat, dan is het niets anders dan een ongebreidelde machtswellust in hoofde van een onvoorstelbaar kleine minderheid van wereldvreemde oude, ongehuwde, mannelijke despoten die hun obscene rijkdommen opstapelen in hun enorme nutteloze gebouwen. Zij verschillen daardoor in niets van alle andere dictators ter wereld, vroeger en nu.
Kijk om je heen en zeg me dan het niet waar is
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
29-03-2011
Luigi Cherubini
Wie de naam Luigi Cherubini hoort, zal even fronsen en dan de schouders ophalen. Misschien een tijdgenoot van Monteverdi? Nee, daar zitten twee volle eeuwen tussen Een Italiaanse operacomponist? Ja, en neen, want vanaf zijn dertigste heette hij Marie Louis Cherubini en leefde in Frankrijk tot aan zijn dood; zijn meest bekende operas schrijft hij in en voor Parijs; naast operas schreef hij vooral religieus werk. Het is duidelijk: Cherubini is vandaag niet de meest bekende onder de componisten.
Dat was ooit wel anders. Beethoven bewonderde zijn dramatisch werk en dat deden ook andere tijdgenoten zoals Haydn, Rossini, Chopin en Viotti. Ingres was een goede vriend en schilderde zijn portret. Cherubini was twee jaar hofcomponist in Londen, bekleedde daarna de hoogste functies in Parijs, toen ook de muzikale hoofdstad van Europa. Gedurende vijfentwintig jaar leidde hij het Parijse Conservatorium. Hij was lid van de AcadémiedesBeaux-Arts en was de eerste buitenlander die Commandeur de la légion dhonneur werd. Om maar te zeggen dat hij niet zomaar de eerste de beste was. Dat zou op zichzelf de moeite moeten zijn om eens na te gaan waaraan hij zijn roem en de bewondering van zijn collegas te danken had en of zijn werk ook vandaag nog het beluisteren waard is.
Cherubini leefde in een turbulente tijd. Hij was geboren in 1760 in Firenze, waar hij een degelijke muzikale opleiding kreeg van zijn vader, klavecinist en accompagnateur aan het plaatselijke muziektheater. Van andere Italiaanse leraars in Bologna en Milaan erfde hij een grondige vertrouwdheid met de polyfone muziek zoals Palestrina die had uitgewerkt. In 1785 is hij in Londen en heeft er voldoende succes met zijn operas om zich gedurende twee jaar hofcomponist te mogen noemen. Samen met zijn vriend Viotti, een uitzonderlijk violist en componist en directeur van operagezelschappen, reisde hij in 1787 naar Parijs. Hij zou de rest van zijn lange leven grotendeels in de Franse hoofdstad doorbrengen. Hij overleefde de Franse Revolutie, die hij volop steunde, werkte voor Napoleon, hoewel hun karakters herhaaldelijk botsten en hij uiteindelijk toch in ongenade viel. Dat was een moeilijke tijd voor hem en hij keerde zich zelfs tijdelijk af van de muziek. Na 1815 werd hij weer opgevist onder de Restauratie, kreeg belangrijke opdrachten en hoge functies en was de leidende figuur in het Franse muziekleven. Na zijn conflict met Napoleon schreef hij nog maar één opera (Les Abencérages, 1813) en richtte zijn aandacht vooral op religieuze werken: missen, Te Deums, Requiems, 34 motetten, en ook zes strijkkwartetten en een strijkkwintet. Hij stierf in 1842. Zijn graf bevindt zich op Père Lachaise, nauwelijks enkele meters van dat van zijn vriend Chopin.
Maar terwijl Chopin vandaag voor iedereen een icoon is van de westerse muziek, is Cherubini en zijn werk grotendeels vergeten. Riccardo Muti, de dirigent die onlangs nog de belangrijke Birgit Nilsson-prijs kreeg, heeft enkele van zijn missen opgenomen en van zijn opera Médée zijn er enkele goede opnames. Toen ik onlangs op de radio een kort stukje uit een strijkkwartet van Cherubini hoorde, was mijn aandacht meteen gewekt. Tot mijn verrassing vond ik snel een volledige heruitgave van zijn zes kwartetten op het nooit genoeg geroemde goedkope label Brilliant Classics, door het geliefde Melos Quartett. Het gaat om een oudere DG opname uit 1973 en 1975, maar de kwaliteit is in alle opzichten superieur en vergelijkbaar met hedendaagse opnames. Wat vroeger ongetwijfeld een serieuze financiële aderlating zou geweest zijn, is nu een koopje: bij Amazon vind je al aanbiedingen voor ongeveer 12, verzendingskosten inbegrepen, voor een mooi gepresenteerde set van drie cds, samen bijna drie uur uitstekende muziek.
Ik ben een groot liefhebber van de muziek voor strijkkwartet, dat weten mijn lieve lezers ondertussen wel al en ik verzamel langzaam aan de belangrijkste componisten die dit medium gebruikt hebben. Beethoven en Sjostakovitsj zijn voor mij geliefde oude bekenden, maar ook Mozart, Haydn, Schubert, Mendelssohn, Schumann, Brahms, Arriaga, Dvořak, Debussy, Grieg, Sibelius, Nielssen, Janaček, Britten, Ives, Reger en zelfs Poulenc, Roussel en Fauré staan klaar om keer op keer beluisterd te worden. Mijn laatste aanwinst, Cherubini, bevalt me zeer en ik aarzel dus geen ogenblik om deze supergoedkope aanbieding van Brilliant Classics aan te bevelen. Waar kan je nu nog voor twaalf euro drie uur onverdeeld plezier genieten? En dat niet een keer, maar telkens je er zin in hebt
Categorie:muziek Tags:muziek
23-03-2011
Keeping Up Appearances: de schone schijn van de bourgeoisie
Onlangs bezocht ik een hier niet nader te noemen persoon die te horen had gekregen dat zijn kanker in de terminale fase getreden was. Hij zag er ook zo uit: vel over de benen, een skelet, niet meer. Alle spieren waren geatrofieerd. Maar hij liet zich niet gaan. Hij was netjes, zelfs stijlvol aangekleed en ontving ons in zijn ruime landelijke woning met alle egards. Hij hield mee het gesprek op gang, ook over zijn ziekte en aanstaande dood. Hij sprak daarover rustig, zakelijk. Dat maakte de ontmoeting voor ons draaglijk. Toen we het daarna nog over andere onderwerpen hadden, bleek telkens zijn scherp verstand en zijn heldere geest, ondanks de zware medicatie en de morfine. Het was een indrukwekkend bewonderenswaardige prestatie van zijn kant, die hem ongetwijfeld veel moeite moet gekost hebben, maar die hij volhield tot bij het afscheid toe.
Toen ik achteraf nog erg onder de indruk nadacht over wat misschien wel onze laatste ontmoeting zal geweest zijn, vroeg ik me af wat hem die sterkte gaf, die kracht om zich krap te zetten, om de schijn hoog te houden, om zich niet kwetsbaar te tonen, om de goede vorm in acht te nemen ondanks alles.
Enerzijds is het ongetwijfeld een overlevingsstrategie. Als je toegeeft aan je ziekte, als je echt een patiënt wordt, dan ben je geen mens meer, dan neemt de ziekte jou over. De omgeving behandelt je dan niet meer als een homo sapiens, maar als een ziek dier, een lichaam dat moet verzorgd worden, tot de dood toe. In een ziekenhuis ben je een geval, een ziekte: de beenbreuk van kamer 14, de terminale kanker van kamer 27. Vooral oudere mensen spreekt men aan alsof ze doof en dement zijn, met aanspreektitels als peetje, baasje, ventje, madammeke of een collectieve voornaam, Jefke of Maria. Dat je in je leven prof was aan de universiteit, monseigneur, bankdirecteur, schrijver, het doet er niet toe: ziekte maakt ons allen eender, als voorbereiding op de dood die niemand ontloopt.
Sommigen verzetten zich daartegen met hand en tand en eisen het respect op dat hen toekomt, onder meer door hun uiterlijk te blijven verzorgen. Je ziet ze niet in pyjama of ongewassen, ongeschoren of ongekamd. Ze halen hun beste kleren uit de kast, zitten rechtop, zijn aandachtig en attent voor hun omgeving. Hoe zeer hun leed ook blijkt uit hun lichamelijke verschijning, ze doen er alles aan om te vermijden dat men hen als een zieke behandelt. Ze ontkennen hun ziekte en aanstaande dood niet, integendeel, ze praten er gemakkelijk over, ernstig, maar beheerst, zonder hun emoties de vrije loop te laten. Op die manier vermijden ze dat ze het slachtoffer worden van hun ziekte en behouden ze hun menselijke waardigheid. Dat is de buffer die ze opwerpen tegen de ziekte. Ze geven er niet aan toe en op die manier houden ze de ziekte op een afstand, ze voelen zich zelfs minder ziek. Misschien leven ze zelfs langer dan anderen, die zich door de ziekte laten overweldigen.
Er is echter ook een andere uitleg. De man over wie ik sprak heeft zijn hele leven zo geleefd. Hij was een aantrekkelijke, sportieve man, altijd bezorgd om zijn uiterlijk en om de goede vorm. Hij reed met mooie wagens, woonde in een prachtig huis, at en dronk goed, maakte grote reizen, gaf grote feesten, had vrienden en kennissen van hetzelfde kaliber. Uit alles bleek dat hij behoorde tot de gegoede stand. Hij was nochtans niet echt rijk en zelfs van eenvoudige komaf. Maar hij had niets tekort en leefde goed, zeer goed. En zo wenst hij ook zo te sterven, in zijn villa op het platteland, zijn zaken goed geregeld met de notaris, waardig tot het einde.
Er is een naam voor mensen zoals die man, die ik echter met schroom vermeld wanneer ik over hem spreek, omwille van de negatieve bijklank die het woord heeft: bourgeois. Niet alleen Jacques Brel gebruikte die term als een scheldwoord, wij deden dat allemaal in onze jeugd. Dat was het ergste dat je kon overkomen: dat je een dikke bourgeois werd. Maar Brel had het goed gezien: dat worden we allemaal, er is geen ontkomen aan.
Een clochard, een landloper, een verlopen dronkaard: ze hebben niets en dat zie je eraan. Zij hebben geen schijn om hoog te houden. Ze laten zich gaan, ze verzorgen zich niet meer, waarom zouden ze? Ze leven zoals ze wensen, trekken zich van niets of niemand iets aan. Ze schamen zich nergens voor, steken hun miserie of hun drankverslaving voor niemand weg. Ze liggen hun roes uit te slapen op de straat, onder vuile dekens of karton en beantwoorden je onbegrijpende blikken met een uitdagende grimlach.
Een bourgeois, een burger, dat is iemand die bezittingen heeft. Misschien heeft hij wat geld of bezit geërfd, wellicht heeft hij ook zelf goed zijn brood verdiend omdat hij een goede opvoeding heeft gekregen. Ongetwijfeld heeft hij zijn geld goed beheerd en belegd, zuinig geleefd, maar als hij iets kocht moest het wel degelijk zijn, of van het beste merk. Wat hij had, heeft hij onderhouden, verzorgd, verbeterd, uitgebreid. Hij heeft altijd geleefd en gehandeld als een goede huisvader, en bon père de famille.
Er is niets verkeerd met dergelijke mensen, toch?
Was het maar waar. Burgermannetjes en vrouwtjes zijn altijd al door hun medemensen op de korrel genomen. Molière schreef zijn Bourgeois-Gentilhomme tot groot vermaak van de adel en later van de bourgeois die hij zo fel hekelde. In onze tijd bewijst het blijvend succes van Keeping Up Appearances, het hilarische Schone Schijn op alle tv-zenders, dat het vermaak om de bourgeoismentaliteit van alle tijden is. Flaubert, Zola, Dickens, de Bröntes, Galsworthy, Trollope: zij schetsten een vaak ontluisterend beeld van de bourgeois mentaliteit. Maar het was vooral Freud die de duistere kant van de bourgeois blootlegde, dat wat schuilging onder de schone schijn. Voor de bourgeois telt alleen de reputatie. Achter Doctor Jekyll ligt een Mr. Hyde op de loer, klaar om toe te slaan.
De eerste bourgeois of burgers waren handelaars die hun waren sleten aan de poorten en de wallen van de steden, in de schaduw van de versterkte burchten, waar ze zichzelf en hun koopwaar in veiligheid konden brengen wanneer er gevaar dreigde en waar ze konden genieten van hun bezit, van de winst die ze hadden gemaakt door dingen voor meer geld te verkopen dan ze er zelf hadden voor betaald, of door de meerwaarde die ze eraan gaven door hun gespecialiseerde arbeid, hun kennis, hun ervaring, hun ambachtelijkheid, hun metier, hun kunst. Bij de bourgeois mentaliteit draait daar alles om bezit, om eigendom.
Elk bezit is oorspronkelijk verworven, veroverd, toegeëigend, ingepalmd, vaak met veel moeite of zelfs geweld. Wie iets bezit, wil dat behouden en moet het dus beschermen, moet verhinderen dat anderen het weer afnemen. Dat kan door het te verbergen, zoals in Plautus Gouden Pot, maar wat heb je er dan aan? Wie bezittingen heeft, wil dat ook laten zien. Wie het breed heeft, laat het breed hangen, dat is de helft van het plezier. Men moet dus mogelijke belagers afschrikken. Je kan dat doen met wapens en zo gebeurde het ook aanvankelijk. De adel, de eerste bezitters, waren soldaten of hadden soldaten in dienst. Wie je iets afnam, kon rekenen op represailles. Rooftochten bleven nooit onbeantwoord. Onze hele geschiedenis is het verhaal van steeds grotere conflicten tussen adellijke heren, tot in de twintigste eeuw toe. Bezit wordt verdedigd met militaire macht. Conflicten worden opgelost met geweld. Maar het kan ook met wetten, die het gebruik van geweld uitstellen, die er enkel mee dreigen.
De wet wordt in de eerste plaats uitgevaardigde door de bezitters, de eigenaars en is enkel gericht op hun eigen bezit. Maar als er meer bezitters komen, is het de bezittende gemeenschap die macht grijpt en de wetten uitvaardigt. Zo zijn de steden ontstaan en de burgerlijke maatschappij. Die wetten zijn fundamenteel conservatief: zij zijn er om het bezit te bewaren. Ze zijn gebaseerd op het eigenbelang van de bezitters en slechts indirect op het belang van de hele gemeenschap. De gemeenschap zal welvaren wanneer elkeen maximaal voor zichzelf zorgt. Dat kan ook inhouden dat men de gemeenschap in stand houdt, de vrede bevordert, de cultuur &c omdat het bezit pas veilig is in een vreedzame omgeving.
We hebben in het voorgaande herhaaldelijk het woordje eigen gebruikt, vooral in samenstellingen als eigenbelang, eigenaar en eigendom. Wat van jou is, dat is je eigendom, het is je eigen bezit, je kan zeggen: dat is het mijne. Onze beschaving is daarop gebouwd. Iedereen streeft ernaar om dingen te bezitten, om dat bezit uit te breiden en het veilig te stellen. Het ergste dat men vreest is oorlog, onlusten, ongeregeldheden, wanneer bezit verloren gaat of waardeloos wordt. Het zinloos vernielen van waardevolle goederen is het einde van de beschaving.
In het Engels zegt men: own, zowel voor ons eigen als voor ons werkwoord bezitten: to own. Een eigenaar is een owner. In het Frans kennen we propre: sa propre maison, je eigen huis. Dan ben je een propriétaire, je hebt een propriété. Die woorden zijn afgeleid van het Latijnse proprius, dat eigen betekent en proprietas, eigendom. We vinden dat terug in het Engels: property, proprietor, property owner.
Er zijn enkele merkwaardige verschuivingen gebeurd in de betekenis van deze woorden.
Wat eigen is aan iets of iemand, dat is een eigenschap, een kenmerk. Vandaar dat men proper en propre ook gaat gebruik in de zin van: typerend, kenschetsend. A proper bastard: een echte smeerlap. Le mot propre: het juiste woord.
Nog een kleine stap verder en we komen bij proper in de zin van: zoals het hoort. That is the proper way to do things. En dicht in de buurt: une maison propre, een huis waar alles netjes is, een proper huis, zo kennen wij het ook in onze taal: proper, zindelijk, verzorgd, netjes gewassen.
In het Engels is er nog een andere betekenis bijgekomen. Propriety is iets anders dan property, bezit, eigendom. Propriety zouden wij welvoeglijkheid noemen, de dingen doen en zeggen en schrijven zoals het hoort, zonder aanstoot te geven: appropriate(ly), gepast, geschikt, welvoeglijk. Het is een typische burgerlijke eigenschap en die betekenis stamt niet toevallig uit de burgerlijke 18de eeuw. In het Frans zegt men: approprié, dat wat past, aangepast is aan de omstandigheden.
Niet toevallig vinden we dezelfde stam terug in woorden die met bezit te maken hebben, met eigendom. To appropriate: iets in bezit nemen, tot het zijne maken, afgeleid van het Latijnse appropriare met dezelfde betekenis.
Eigendom, bezit en welvoeglijkheid en zelfs properheid gaan samen. Property andPropriety, Propriété et approprié. Alleen de bezittende klasse draagt proper ondergoed. Armoede stinkt.
Molières rijke bourgeois wou niet alleen rijk zijn, maar ook beschaafd, hij wou een Gentilhomme zijn, iemand van adel, of zich toch zo gedragen: hij wou kunnen meepraten over poëzie en kunst en filosofie en nam daarvoor leraren in dienst, die natuurlijk niets konden aanvangen met een onderontwikkelde nouveauriche. Toen de Fransen Brugge binnenreden net voor de Brugse Metten merkten ze op dat de burgervrouwen er gekleed gingen als edele dames: de Vorstinnen van Brugge. De burgers willen eruit zien als de adel, op alle gebied, dat is hun grote ambitie. Daarom pappen alle bourgeois aan bij wie hoger geplaatst is of rijker dan zij zelf. In de 19de eeuw droeg elke belangrijke burger een uniform, met eretekens, dat zijn functie of rang aanduidde. Ook vandaag nog is de hoogste beloning van een Belgisch zakenman zijn verheffing in de adel door de Vorst.
In elke gemeenschap zijn het de leden van die gemeenschap die bepalen wat goed is en wat niet, wat getolereerd wordt, beloond of bestraft, wat verboden is en wat niet, wat gepast is, welvoeglijk, proper, propre, appropriate. Er moeten wetten zijn en reglementen. Godsdiensten leggen de oorsprong van die wetten bij de godheid, maar in feite zijn het nog altijd gewoon mensen die menselijke wetten maken voor andere mensen. Seculiere staten, zoals de Verenigde Staten nadat ze zich hadden bevrijd van het Britse koloniale juk, maken hun wetten zonder verwijzingen naar goddelijk gezag of naar een geopenbaarde waarheid, maar enkel gebaseerd op het belang van de staat, bijvoorbeeld tegenover andere staten, en uiteindelijk met het oog op het belang van de inwoners. Het communisme maakt het individueel belang totaal ondergeschikt aan het staatsbelang of het algemeen belang.
Maar steeds zien we dat in de praktijk slechts een gedeelte van de bevolking de meeste voordelen krijgt, namelijk de gezagsdragers zelf en hun familie en hun trouwe medewerkers. De wetgevers zorgen in de eerste plaats voor zichzelf. Dat was zo onder de Romeinse keizers, maar ook in het feodaal stelsel in de Middeleeuwen, onder de Renaissancevorsten, onder het al dan niet verlichte absolutisme, onder de burgerlijke koningen van de 19de eeuw en zelfs nog in de 20ste eeuw. Er was steeds een kleine toplaag die het laken naar zich toe trok en de rest van de bevolking in de kou liet. Stilaan groeide het besef dat dit niet de juiste manier was: het past niet dat de ene mens de andere onderdrukt om zichzelf te verrijken en zijn eigen machtspositie te vrijwaren. De Franse Revolutie formuleerde het kort en krachtig: liberté, égalité, fraternité. Behalve dat we die broederlijkheid vandaag minder seksistisch formuleren als solidariteit, hoeft daaraan niet veel veranderd te worden.
Gedaan dus met wetten die enkel gericht zijn op het voordeel en de macht van een elite. Maar wat is dan de grond van de wet, als het niet het eigenbelang van enkelingen is? Wat zijn de principes die ten grondslag moeten liggen van een wetgeving die iedereen gelijk behandelt? Dat kan niet anders dan de ethiek zijn, die bepaalt hoe mensen met elkaar omgaan. Goed is wat goed is voor de mens. De mensheid legt de basisprincipes daarvan zo goed als mogelijk vast in universele verklaringen van de rechten van de mens, van elke mens. Dat zijn de grondregels en daaraan mag niet getornd worden. Elke mens moet zich op die rechten kunnen beroepen, het fundamenteel individueel belang mag nooit opgeofferd worden aan het staatsbelang of het belang van andere individuen of belangengroepen. Dit is de toetssteen voor elke wetgeving.
Een democratie biedt de beste waarborgen voor een samenleving die gesteund is op deze principes, maar zelfs in de beste democratie zijn er nog belangenconflicten. Zelfs in de meest egalitaire samenleving is er nog ongelijkheid. Zelfs met de meest doorgedreven sociale zekerheid, gesteund op solidariteit, zijn er mensen die tussen de mazen van het vangnet vallen. Geen enkele democratie is volmaakt, voorlopig of misschien zelfs voor altijd. Wij zijn maar mensen en mensen zijn hardleers.
In onze complexe maatschappij zijn er steeds meer specifieke wetten en voorschriften die de concrete afspraken expliciteren en detailleren, aangepast aan de omstandigheden van tijd en plaats. Het gevaar is echter groot dat de mentaliteit al gauw te legalistisch wordt, dat het doen naleven van de letter van de wet belangrijker wordt dan de grondslagen van de wet zelf. The law is a ass (Oliver Twist). Wie zich strikt houdt aan de wet en aan de gebruiken, maar vergeet waarom die er zijn, en die achter de rug van de mensen toch enkel voor zichzelf zorgt, wie stiekem overtuigd is dat misdaad veroorloofd is, zolang men niet betrapt wordt, dat is een conformist, een conservatief, een bourgeois, een burgerlijk persoon. Een goede wetgeving is nutteloos wanneer sommigen ze stelselmatig misbruiken en omzeilen. Het is niet voldoende dat het openbaar leven geregeld wordt door de wet, terwijl achter de schermen nog steeds het recht van de sterkste heerst. De wetten moeten niet zozeer in de boeken staan en afdwingbaar zijn, ze moeten in de harten van de bevolking leven, van hoog tot laag.
De burgerlijke maatschappij heeft enkel oog voor zichzelf. Haar beschaving reikt niet verder dan de eigen klasse. Burgerlijkheid is de zekerheid voor de burgers dat zij in hun bestaan niet bedreigd worden. In zijn beste vorm is het de garantie dat het openbare leven op een beschaafde manier verloopt. In zijn ergste vorm is het een leeg formalisme, dat de nadruk legt op de uiterlijkheden en geen rekening houdt met wat mensen aanvoelen als waar en goed, met emoties en oprechte gevoelens. De burgerlijke moraal is oppervlakkig en verbergt achter een laagje vernis de primaire gevoelens en ambities van de mens: machtswellust, veroveringsdrang, strijd en geweld en onderdrukking van de medemens. De burgerlijke maatschappij leidt, dat hebben we gezien, tot uitbuiting en dus sociale onrust, kolonisatie, oorlogen, genocide, vernedering, psychoses, depressie, wanhoop en zelfdoding. De burgerlijkheid is een beperking van de vrijheid van het individu, van de sociale gelijkheid en van de menselijke solidariteit.
De wet is er voor de mens, niet de mens voor de wet. Men moet de mensen geen wetten opleggen, maar hen de grondslagen voor de wetten duidelijk maken, zodat ze ook uit zichzelf kunnen weten wat goed is en slecht. De grond van elke ethiek is de samenleving van individuen in hun gemeenschap, op een gemeenschappelijke aarde, de instandhouding van het menselijk geslacht als een onderdeel van het leven op aarde, de optimalisering van de levensomstandigheden.
Vanaf de jaren zestig kwam er verzet tegen de burgerlijke maatschappij die gefaald had in al haar doelstellingen: de vrede bewaren, de voorspoed en het persoonlijk geluk van de burgers bevorderen. Niet de uiterlijke vorm is belangrijk, maar de innerlijke overtuiging en wat verborgen bleef onder de uiterlijke vorm. Gezondheid is belangrijker dan uitzicht, dus geen korsetten meer. Geen uiterlijke deftigheid, maar gezonde hygiëne. Er is niets verkeerd met bloot. Niet de maatschappij primeert, maar de individuen. Niet het oordeel van anderen, maar het bewustzijn dat men het goede doet. Niet het establishment telt, maar de burgers, alle burgers, dus geen standenmaatschappij, geen kolonialisme, geen inmenging in andere staten, geen oorlog: make love, not war. Doen wat je zelf goedvindt, niet de lege, zinloze verplichtingen die men je voorschrijft.
De wereld is echter niet echt veranderd in de jaren 60 en het is zeer de vraag of hij ooit definitief grondig zal veranderen. De voorbije samenlevingsvormen zijn niet helemaal verdwenen: er is nog altijd feodalisme, kolonialisme, absolutisme, anarchisme, dictatuur, zowel op staatsniveau als in de relaties tussen mensen onderling, en er is nog zeer veel burgerlijkheid in onze maatschappij. We moeten dat erkennen en de structuren daarvan blootleggen, om te komen tot een betere samenleving, een die meer aandacht heeft voor de grondprincipes, voor de fundamentele mensenrechten van iedereen en minder voor de onbelangrijke uiterlijkheden.
Godsdienst is fundamenteel conservatief en onlosmakelijk verbonden met macht. Het christendom heeft zich steeds geënt op de wereldlijke macht. Nu heeft het uitvaardigen van leefregels, door welke gezagsdragers ook, op zichzelf niet noodzakelijk te maken met macht, maar het gevaar is wel groot dat gezagsdragers, wereldlijke of religieuze, ten minste een moreel gezag zullen ambiëren om de leefregels te implementeren, om ze af te dwingen. De staat heeft een gerechtelijk apparaat nodig en politie om de orde te handhaven. Godsdiensten proberen steeds op alle mogelijke manieren de maatschappij te creëren die ze voorstaan met hun leefregels en bouwen daartoe op hun beurt een wetgevend instituut uit, met ambtenaren die het gezag vertegenwoordigen en die straffen kunnen uitspreken. Zij zouden het zout der aarde moeten zijn en de mensen wijzen op hun morele plichten. Dat doen ze, maar door er een God bij te betrekken verleggen ze het accent van de mens naar een transcendente wereld, waartoe ook de mens geroepen is. Niet alles wat godsdiensten voorschrijven is daarom ook verwerpelijk, natuurlijk. Maar zij maken de mensen iets wijs: de regels zijn niet door God geopenbaard, ze zijn door de kerk uitgevonden. Ze moeten dus beoordeeld worden als menselijke voorschriften en kunnen geen enkele legitimatie krijgen uit het al dan niet bestaan van een transcendente god. Godsdiensten hebben maar zin als ze overtuigen, inspireren, verheffen, niet als ze verplichten, ontmoedigen, vernederen en veroordelen. Godsdienst moet mensendienst zijn. Als er een God is, heeft die aan zichzelf genoeg.
Schone schijn, uiterlijk vertoon, vormelijkheid, het heeft zijn belang, maar het mag niet overdreven zijn, noch mag het een scherm zijn dat een veel minder fraaie realiteit verbergt. Helaas is dat laatste maar al te vaak wat we vaststellen. Steeds weer vallen mensen door de mand, ook die van wie we het niet verwachtten. Dat maakt ons terecht wantrouwig tegenover overdreven burgerlijkheid. Ik zou geen 68er zijn indien ik dat grondig wantrouwen niet deelde.
Wellicht zal men ook mij als een bourgeois betitelen, als men voortgaat op mijn maatschappelijke positie en mijn uiterlijke verschijning. Maar ik hoop dat wie mij leest, wie met mij praat en wie met mij omgaat nooit een reden of zelfs een aanleiding zal hebben om te vermoeden dat er onder het deksel van mijn vermeende burgerlijkheid een beerput van machtswellust, egoïsme, oneerlijkheid, bedrog, misprijzen en seksuele perversie zou schuilen, zoals bij de vele bourgeois die wij kennen uit de geschiedenis en de literatuur.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
19-03-2011
Mijn blog is reclamevrij!
Dank zij mij staat hier geen reclame meer!
Ik ben dan toch maar gezwicht voor de platvloerse chantage van de beheerders van Seniorennet: om de vaak schabouwelijke reclame, zoals voor dating sites en voor een persoonlijke goddelijke tussenkomst in jouw leven van mijn blog te bannen, heb ik de vereiste 29 euro betaald voor een Oxy-Pass; het enige voordeel dat ik me daarmee wellicht ooit zal doen, heb ik ondertussen al genoten: mijn blog is vanaf nu bevrijd van die storende reclamespots bovenaan de pagina.
Ik blijf uitkijken naar andere mogelijkheden voor mijn blog. Een enorm obstakel is dit: als ik al mijn 925 bestaande teksten moet overbrengen naar een nieuwe site, heb ik daar zes maand werk aan, oninteressant technisch werk dat me bovendien zou weerhouden van het schrijven van nieuwe teksten. Die keuze was snel gemaakt...
Ik heb dus beslist om hier te blijven, maar dan zonder reclame. Af en toe moet een mens zich neerleggen bij de feiten en zijn principiële stellingnames reserveren voor echt belangrijke dingen. De reclame-kwestie op Seniorennet behoorde niet tot die categorie, vandaar.