mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
06-04-2011
atheïsme belijden en beleven
In een democratie is er vrijheid van mening. Iedereen heeft ook het recht om zijn mening te uiten. Je krijgt dan wel een vrolijk allegaartje te horen en te zien. De meeste opiniemakers zullen het centrum opzoeken omdat ze weten dat ze daar het grootste publiek vinden, maar er zijn ook andere die meer extreme of afwijkende ideeën naar voren brengen. Het is niet altijd gemakkelijk om daarmee het grote publiek te bereiken. De media, die vrijwel helemaal draaien op reclame of op staatssubsidies, zullen erop toezien dat er niet te veel zogenaamd storende meningen gedebiteerd worden, de lezers en kijkers willen nu eenmaal vooral een bevestiging van wat ze zelf denken en aanvoelen. Tegendraadse opvattingen zullen enkel een plaats krijgen als kruiderij, als contrast, als exotisch toetje. Men zal ze niet aanbieden als een waardig alternatief maar veeleer als een omgekeerde bevestiging van het tegendeel: zie eens hoe ergerlijk of hoe dwaas deze afwijkende opvatting is! Of men zal ze een plaats geven waar ze niet veel kwaad kunnen of niet veel weerstand of ergernis zullen oproepen. De laatavondprogrammas op tv zijn daarvan een voorbeeld; daar kan al eens een niet-sensationele reportage over biseksualiteit verschijnen, zoals onlangs op Canvas.
Sommige opvattingen zijn zo afwijkend dat men zich terecht de vraag kan stellen of ze wel een forum moeten krijgen in de algemene media, die toch vooral een afspiegeling zullen willen zijn van wat er vooral leeft in de maatschappij. De hoogst persoonlijke opvatting van één individu zal allicht minder aandacht krijgen dan bijvoorbeeld de mening van een aanzienlijke belangengroep zoals een vakbond, een partij, een godsdienst De tijd is voorbij dat elke zuil een eigen krant had, alle kranten proberen nu gewoon zoveel mogelijk lezers te boeien, letterlijk en figuurlijk en hoeden zich dus voor extreme of eenzijdige standpunten. Geen enkele uitgever of redactie bindt zich nog helemaal aan een zuil, al zijn er natuurlijk wel sympathieën. De media richten zich op de meerderheid en vermijden al te excentrieke onderwerpen of opinies. Ze bieden een forum aan maatschappelijke groepen en aan hun vertegenwoordigers. Enkel als het over literatuur en kunst gaat, is men bereid om individuen rechtstreeks aan het woord te laten, binnen brede grenzen van welvoeglijkheid.
Hoe staat het vandaag met de aanwezigheid van ideologische standpunten? Vroeger, nog niet zo lang geleden, stonden de kranten en tijdschriften vol christelijke en in Vlaanderen meer bepaald katholieke standpunten en kerkelijk nieuws. Vandaag is dat veeleer uitzonderlijk en is er over de kerk enkel sprake als er iets spectaculairs gebeurd is, of als er een schandaal aan het licht gekomen is, wat de laatste tijd helaas maar al te vaak het geval is.
Maar wat met het atheïsme? Als de ideologie van een niet onbelangrijke groep in onze maatschappij zou je verwachten dat het een vaste plaats zou hebben in de media. Dat is echter helemaal niet het geval. Atheïsten hebben hetzelfde recht om hun mening te uiten als alle andere mensen. Maar het gebeurt veel minder dan men zou verwachten, rekening houdend met de concrete overtuiging van de hedendaagse mens en met de enorme terugval van de kerkelijkheid.
Als we het over atheïsme hebben, dan kunnen we een nuttig onderscheid maken tussen een meer actieve en een veeleer passieve vorm van deze levenshouding. Passief noem ik de houding van mensen die zich in de praktijk afgekeerd hebben van actieve kerkelijkheid en van de christelijke levensopvatting en die dus de facto niet meer geloven in de God van het christendom of van een alternatief zoals de Islam. Het boeddhisme is geen echte godsdienst, omdat er geen ene God aanbeden wordt. Over het hindoeïsme is er twijfel op dat punt, maar aangezien het hier bij ons niet erg verbreid is, kunnen we die kwestie voorlopig onbesproken laten, voorlopig omdat de vraag zich vroeg of laat toch zal stellen: er zijn 1,2 miljard Indiërs.
De passieve atheïsten gedragen zich op alle punten als niet-gelovigen. De actieve atheïsten doen dat ook, maar zij gaan daarnaast bewust op zoek naar alternatieven voor het aanbod van de godsdiensten. Zij verzetten zich opvallend en typisch zeer nadrukkelijk tegen zowel de fundamenten als een aantal van de concrete voorschriften van de godsdiensten en stellen daar hun eigen opvattingen tegenover. Ze bestrijden de georganiseerde religie en het klerikalisme en ijveren voor een volledige scheiding van kerk en staat.
Het is belangrijk om daarbij op te merken dat het atheïsme inderdaad niet gaat om een louter afwijzen van de godsidee en van de christelijke moraal, zonder dat er iets in de plaats gesteld wordt. In die zin is de term a-theïsme als benaming ontoereikend en misleidend. De essentie is inderdaad niet dat men God en godsdienst uitsluit: dan begint het pas!
De actieve atheïst is zich behalve van zijn individuele vrijheid (ni dieu, ni maître!) zeer bewust van de verbondenheid onder de mensen en van het onmiskenbare belang van hun plaats in de maatschappij en in het milieu. Dat brengt met zich mee dat er afspraken gemaakt worden om het samenleven te regelen, niet alleen zoals links of rechts rijden, maar ook over belangrijke ethische normen, zoals de vrijheid van meningsuiting, de gelijkheid van man en vrouw en van alle rassen, kortom de universele mensenrechten. We hebben dus behoefte aan een ethiek, die op heel wat punten onvermijdelijk verschillend zal zijn van die van de christelijke of moslimmoraal. Er is dus nood aan overleg tussen atheïsten om tot inzichten te komen die we kunnen delen, zonder dat het dogmas en morele regels worden die afgedwongen worden. We hebben ook behoefte aan mensen die daarover bewust en actief nadenken en zo komen tot zinvolle voorstellen voor die afspraken. We hebben nood aan een forum om het gesprek over een atheïstische ethiek te voeren.
En ten slotte moeten we met de resultaten daarvan naar buiten treden, via de media en hen voortdurend overhalen om onze alternatieve visie en onze standpunten, ook over concrete onderwerpen als abortus, euthanasie, homohuwelijk, maar ook ontwikkelingshulp, immigratie en asiel, als ten minste evenwaardig met de christelijke aan het publiek aan te bieden. Wij mogen ons niet neerleggen bij een feitelijke, historisch gegroeide situatie waarbij het christendom de overwegende ideologie is. Wij stellen immers voortdurend vast dat er helemaal geen eensgezindheid bestaat, ook niet onder gelovigen, over die zogezegd overwegende ideologie: onder gelovigen kent men ze nauwelijks en zelfs aan de meest fundamentele elementen van de officiële leer twijfelt men of schenkt men geen aandacht.
Er is nog een ander aspect, dat in het klassieke atheïsme misschien te weinig aandacht krijgt. Atheïsten stelt men meestal voor als nogal rationele mensen, in die zin dat ze terecht stellen dat de mens zelf beslist over goed en kwaad en dat wij mensen daarvoor uiteindelijk steeds een beroep doen op onze verstandelijke vermogens. Wanneer men dat echter te nauw interpreteert, zoals in het verleden zeker gebeurd is en ook vandaag nog de algemene indruk is, dan sluit men al te gemakkelijk al het emotionele en het artistieke uit, terwijl dat zonder enige twijfel ook verstandelijke vermogens zijn. Onze emoties spelen zich af in ons lichaam, maar vooral in onze hersenen. Ook onze artistieke begaafdheden en ons cultureel aanvoelen moeten we daar situeren, waar anders? Het gaat dus niet op om atheïsten te bestempelen als kortzichtige en rigoureuze rationalisten, die zich enkel op de strenge logica zouden beroepen en die geen rekening zouden houden met het menselijke beleven. Een dergelijk atheïsme is mij vreemd en ik ken trouwens geen enkele atheïst die een dergelijke stelling zou verdedigen.
Ook wie niet in een God gelooft en niet kerkelijk is, heeft gevoelens, emoties, voorkeuren en afkeren, gewoonten, tradities, kortom: beleving. Het zou kunnen dat zeer bewuste atheïsten zich misschien minder spontaan en onnadenkend laten leiden door hun emoties en irrationele voorkeuren, maar ik zou daarop geen geld willen verwedden Atheïsten zijn in alles heel gewone mensen, geen abstracte genieën of voorbeelden van rationaliteit of moreel onaantastbare en onwrikbare idealisten. Het zijn zwakke mensen die hun best doen, zoals trouwens de meeste gelovigen en die dus voortdurend tekortschieten in hun relaties tot hun medemensen en tegenover het milieu en de komende generaties. Atheïsme is niet identiek met een amoreel nihilisme, noch met een ethische onfeilbaarheid. Voor atheïsten geldt wat Ovidius (in zijn Medea) zegt: ik zie het goede en ik beaam het, maar ik doe het slechte. Paulus herhaalt dat in de Romeinenbrief voor de christenen: Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik. Wij zijn niet volmaakt en we volgen soms andere ingevingen dan de beste, of we nu gelovig zijn of niet. Atheïsten kunnen zeer emotioneel zijn en zich te buiten gaan aan weinig rationele donderpreken en zeer gepassioneerde tirades, mijn lezers zullen dat beamen.
Atheïsten hebben evenzeer als andere mensen behoefte aan samenhorigheid en gezamenlijke beleving met gelijkgezinden, dat is mijn diepe overtuiging. Het is echter niet gemakkelijk om daartoe te komen. Contacten met de zogenaamde passieve atheïsten gebeuren slechts occasioneel, wanneer bij een toevallige ontmoeting het gesprek iets dieper gaat dan gewoonlijk en men gemeenschappelijke ideeën en inzichten ontdekt. De georganiseerde vrijzinnigheid staat in Vlaanderen nog in haar kinderschoenen en is niet te vergelijken met de verticaal en horizontaal sterk uitgebouwde christelijke zuil, hoe zeer die vandaag ook onder druk staat en door interne twijfel en verdeeldheid aangetast is.
Er zijn overigens steeds een niet te verwaarlozen aantal atheïsten die zoals men dat zegt, de kerk niet willen inruilen voor de tempel. Ze verwijzen daarmee vooral naar de Vrijmetselarij en ook ik wens me niet aan te sluiten bij een strak georganiseerd en bovendien geheim genootschap, met een onaanvechtbare hiërarchie, vreemde regels en weinig democratische dogmas en met rituelen die steunen op tradities en gebruiken die soms nog minder zinvol zijn dan de christelijke. Ik weet dat er ook binnen de Vrijmetselarij meer moderne, fundamenteel vrijzinnige en zeer democratische loges zijn, begrijp me niet verkeerd. Maar wanneer men vandaag nog vrouwen (of mannen) uitsluit, of wanneer men vasthoudt aan totaal voorbijgestreefde rituelen en symbolen, dan is het onderscheid tussen de kerk en de tempel inderdaad soms beperkt.
Maar ik blijf erbij dat ook een atheïstische of ongelovige mens behoefte heeft aan min of meer frequente contacten met gelijkgezinden. Hoe dat uit te bouwen is een belangrijke vraag en een blijvende opgave.
Categorie:God of geen god? Tags:maatschappij
01-04-2011
Modernisme volgens Peter Gay
Wie zoals ik erg geïnteresseerd is in de Verlichting, die belangrijke periode in de Westerse beschaving die zich ruwweg situeert tussen het einde van de Dertigjarige godsdienstoorlogen in West-Europa (Vrede van Münster, 1648) en van de Tachtigjarige Oorlog in de Nederlanden, en het begin van de Romantiek, kan moeilijk om het werk van Peter Gay (°1923) heen. In de periode tussen 1959 en 1969 schreef hij een aantal uitvoerige studies aan die periode gewijd en die obligaat vermeld staan in elk boek dat sindsdien over dat onderwerp gepubliceerd is en dat zijn er gelukkig voor ons heel veel. Zijn opinies worden echter steeds meer als voorbijgestreefd ervaren en dat heeft me er steeds van weerhouden om mij erin te verdiepen.
Toen ik onlangs merkte dat er een paperback uitgave verschenen was van een vrij recent boek van zijn hand, met name over het modernisme, liet ik me verleiden om het mij aan te schaffen, te meer daar het helemaal niet duur was voor een dergelijk lijvig werk. En het thema leek me boeiend, zodoende.
Peter Gay, Modernism. The Lure of Heresy. From Baudelaire to Beckett and Beyond, xxii + 610 pp., Vintage, London, 2007, paperback 2009; notes, bibliographical essay, index, B/W illustrations in the text, colour plates. Bij Amazon te koop voor ongeveer 12, verzendingskosten inbegrepen.
Ik zal het meteen maar toegeven, in de hoop dat je nu niet meteen gaat lopen: het boek is grotendeels een teleurstelling geweest voor mij. Misschien waren mijn verwachtingen te hoog gespannen, maar halverwege had ik de neiging om het boek opzij te leggen. Niet dat het niet interessant zou zijn, dat niet. Je krijgt immers een vrij goed gedocumenteerde cultuurgeschiedenis aangeboden, gaande van ongeveer 1840 tot bijna op vandaag, door een gerenommeerd auteur met vijfentwintig boeken op zijn naam, een gevierd historicus en een specialist in Freud en in de psychoanalytische lezing van de geschiedenis en van de beschaving. Als inleiding in de hedendaagse cultuurgeschiedenis is dit zeker een interessant opgezet werk.
Wat is dan mijn probleem?
Peter Gay heeft, zoals de titel aangeeft, geprobeerd om de recente cultuur en beschavingsgeschiedenis te benaderen van uit één kenmerkend principe: het modernisme. Hij bestudeert elke kunstenaar, elke beweging, stroming, alle gebeurtenissen van uit dat ene oogpunt. Men is modern, modernist of men is het niet, dat is telkens de conclusie. Men kan niet zeggen dat dit vergezocht is: weinigen zullen ontkennen dat modern een epitheton is dat de periode sinds 1850 kenmerkt. Het lijkt zelfs een tautologie: is het meest recente niet ipso facto modern? Is modern niet het tegendeel van voorbijgestreefd, ouderwets?
De vraag of modern een zinvol onderscheid is, hangt inderdaad volledig af van de invulling die men eraan geeft. Traditioneel noemt men in de geschiedenis de Moderne Tijd de brede periode tussen de Middeleeuwen en de Hedendaagse Tijd. Dat plaatst het begin van het moderne wel heel ver terug in de tijd, namelijk bij de ontdekking van Amerika door Columbus in 1492. Meteen zien we dat men altijd al met modern een opvallende vernieuwing heeft bedoeld en dat die vernieuwingen van alle tijden zijn. Copernicus, Galilei: wie zal ontkennen dat zij een grote ommekeer hebben ingeluid en dus uiteraard modern waren, al in de eerste helft van de 17de eeuw?
Modern is, zoals mode, afgeleid van het Latijnse modus, manier, wijze waarop en van modo, enigszins, een beetje. In het laat-Latijn bedoelde men met modernus iets dat recent was, actueel.
Is Peter Gay dan vernieuwend wanneer hij modernism gebruikt als een kenmerkende eigenschap van de cultuur van het einde van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw? Niet echt. In die periode hebben zich ongetwijfeld belangrijke vernieuwingen voorgedaan op alle gebied. Misschien is er nooit een periode geweest waarin de veranderingen in zich zon razendsnel tempo afspeelden. Dat is op zich dan misschien al voldoende om die periode modern te noemen. In alle geval heeft het cultuurhistorici en filosofen en zelfs theologen ertoe gebracht om die periode met die term te kenmerken. Paus Pius X heeft zich tegen dat modernisme uitgesproken in twee vlammende encyclieken in 1907. Met Moderne Kunst bedoelt men zeer nadrukkelijk de bewegingen die vooral in Parijs in die periode ontstonden. De literatuur van de twintigste eeuw bestempelt men terecht als modern, ze onderscheidt zich in alle opzichten van het grootste deel van die van de 19de. De moderne dans en het moderne ballet zijn in die periode ontstaan. De architectuur is in dezelfde periode grondig van uitzicht veranderd. De muziek van de twintigste eeuw is modern, zo modern dat sommigen ze zelfs niet meer als muziek herkennen of erkennen.
Hoewel modern dus kan slaan op elke vernieuwing, is het niet helemaal onterecht om de honderd jaar die achter ons liggen te omschrijven als die van het modernisme. Maar daarmee hebben we alleen maar aangegeven dat het een tijd van grote en snelle veranderingen is geweest. We hebben niets gezegd over de inhoud van die veranderingen, over de richting die ze uitgingen, over het inhoudelijke verschil tussen het oude, voorbijgestreefde en het nieuwe, over de redenen, de oorzaken en de aanleidingen voor die veranderingen, over de vraag of alle veranderingen ook verbeteringen geweest zijn. Evenmin hebben we ons afgevraagd of er een of meer gemeenschappelijke kenmerken zijn bij al die veranderingen, of bij de personen die ze hebben veroorzaakt, die zich erbij hebben aangesloten en ze hebben verspreid. Modernisme is voorlopig alleen de meest recente, tumultueuze periode. Het is in die zin moeilijk om een precies begin aan te geven van die tijd en helemaal onmogelijk om te zeggen wanneer die eindigt: wij hebben niet de indruk dat er al een einde is gekomen aan de steeds maar ingrijpender veranderingen die onze samenleving ondergaat, dat het modernisme is afgenomen of zelfs beëindigd.
In zijn inleiding probeert de auteur nochtans die stelling te verdedigen. Hij meent twee typerende kenmerken te kunnen aangeven van die periode, die haar onderscheidt van wat voorafging en wat erop gevolgd is. Dat is enerzijds, eveneens uit de titel van zijn boek: the Lure of Heresy, de verleiding van de ketterij en anderzijds a commitment to a principled self-scrutiny, wat ik probeer te vertalen als: een engagement voor een principieel zelfonderzoek. Laten we die beide kenmerken even van naderbij bekijken, niet in zoveel detail als Gay doet, maar toch. De auteur beweert immers dat dit de enige twee specifieke kenmerken zijn van het modernisme. Alle pogingen om een ander gemeenschappelijk kenmerk zouden volgens hem nutteloos zijn.
Het is een open deur intrappen als we zeggen dat het nieuwe het oude verwerpt. Veel vernieuwingen zijn ongetwijfeld reacties tegen het bestaande. Maar ook daarmee hebben we nog niets inhoudelijks gezegd, enkel dat het om twee tegengestelde standpunten gaat. Ongetwijfeld is de manier van schilderen van Picasso verschillend van die van zijn voorgangers. Met heresy, ketterij bedoelen we echter veel meer dan alleen maar: verschillend. Iets is geen ketterij omdat het verschilt van iets anders, daar is meer voor nodig, namelijk dat de vernieuwing door de vertegenwoordigers van het oude ervaren wordt als een onaanvaardbare afwijking van de onaantastbare regels en anderzijds dat ze door de vernieuwers aangevoerd wordt als een veroordeling van het oude, niet omdat het oud is, maar omdat het verkeerd is, fout, onverantwoord.
Waarom schilderde Picasso anders? Het is immers genoegzaam bekend dat hij en andere moderne kunstenaars uitstekende traditionele artiesten waren en het oude metier perfect beheersten. Het is dus voor de besten onder de modernen niet zo dat ze moderne kunst produceerden omdat ze de oude niet beheersten. Het gaat dus om een bewuste keuze om iets anders te doen. Wat waren dan de redenen daarvoor? Het kan niet anders zijn dan een onvrede met het bestaande, maar ook daarmee raken we nog niet aan de kern van de zaak. Picasso kon zijn carrière evengoed uitbouwen in de klassieke manier van schilderen en Van Gogh, Gauguin en anderen zouden zeker in hun beginperiode (of tijdens hun leven) veel meer geld verdiend hebben indien ze zich niet hadden laten verleiden door het afwijkende, het ongebruikelijke, het nieuwe, het moderne. Waarom hebben ze het dan toch gedaan?
Volgens de auteur heeft dat te maken met de houding van de moderne artiest: hij wil uniek zijn, totaal verschillend van alle anderen en zeker van wat voorafging en van de gevestigde waarden. Hij wil zijn eigen leven leiden, door niets of niemand gehinderd of beïnvloed. Hij wil doen wat hij zelf noodzakelijk vindt, wat hem dwingt, waaraan hij niet kan weerstaan.
Ook aan deze definitie schort evenwel een en ander. Aangenomen dat een auteur, een componist, een beeldhouwer of een schilder, een danser of wat dan ook resoluut een eigen richting wil uitgaan, verschillend van al het andere, dan hebben wij nog helemaal geen reden om aan te nemen dat het resultaat daarvan een ander gemeenschappelijk kenmerk zal vertonen dan enkel en alleen precies dat: dat het niet hetzelfde is als iets anders. Met andere woorden, het modernisme is niet herkenbaar aan wat het is, maar aan wat het niet is. Picasso is modern omdat het geen Breughel of Rubens is. De muziek van Bartok is modern omdat ze niet van Mozart is. Je ziet meteen de val waarin Gay is getrapt: net zoals modern historisch gezien van alle tijden is en zich dus evengoed in de oudheid, de middeleeuwen, de renaissance &c kon voordoen en voorgedaan heeft als in onze tijd, net zo is de voorwaarde dat iets anders is dan wat er al is toepasselijk op alle tijden. In die zin is Copernicus zonder meer uitermate modern, maar ook Spinoza, Erasmus, Thomas van Aquino, Aristoteles, Socrates
Bovendien is niet elke zelfs spectaculaire evolutie in een nieuwe richting een ketterij, een verwerping op morele gronden van wat voorafging. Men kan nieuwe paden betreden in het volle bewustzijn dat wat voorafging goed en zelfs uitstekend was, maar dat men daar niet hoeft bij stil te staan tot het einde der tijden. Vernieuwers zijn niet altijd ketters, of zijn het enkel in de ogen van hen die te lui zijn om zelf na te denken. Er is veel meer continuïteit tussen de modernen en hun voorgangers dan Peter Gay bereid is toe te geven of ons wil laten geloven. Voor de objectieve toeschouwer is er, zeker van op de afstand die ons nu reeds van hen scheidt, veel minder verschil tussen het zogenaamde iconoclasme van de ketterse vernieuwers van honderd jaar geleden en wat eraan vooraf ging en erop gevolgd is.
Hier zien we de diepe onvolkomenheid van de analyse die Gay maakt van de beschaving en de cultuur van de 20ste eeuw.
Hij gebruikt twee principes die wel van toepassing zijn op die tijd, misschien zelfs bij uitstek zo, maar die zeker ook gelden voor andere periodes, denk maar aan de Renaissance, de Verlichting, de Romantiek.
Peter Gay heeft zich mijns inziens grondig vergist door die precies die twee kenmerken als leidende principes aan te nemen voor zijn studie van de schare van filosofen, kunstenaars van alle disciplines, auteurs enzovoort. Modernisme is voor hem een ingesteldheid van de hedendaagse mens, niet een kenmerk van wat die mens produceert. De moderne kunstenaar kan immers alle kanten uit, al wat hij doet is modern zolang het maar afwijkt van al het andere, zowel het voorbije als het wat andere moderne kunstenaars vanuit hun unieke eigen standpunt produceren. Dat maakt dat Peter Gay allerlei kunstenaars tot zijn modernisme kan rekenen, die men van uit een ander standpunt wellicht niet als toonbeelden van dat modernisme zou aanzien.
Ik meen, in alle bescheidenheid, dat de auteur de echte kenmerken van de moderniteit niet heeft onderkend of heeft afgewezen. Voor hem is ongeveer alles en iedereen modern in de beschreven periode. Daarmee ben ik het niet eens en ik ben niet de enige. Als moderniteit enkel betekent dat men afwijkt van iets anders, dan is alles modern, behalve het schaamteloos kopiëren ervan. Maar het heeft wel degelijk belang waarom men afwijkt, in welke richting men afwijkt, en wat het resultaat is van dat afwijken. Het volstaat niet om te schilderen in een moderne stijl om echt modern te zijn. De vele epigonen van grote kunstenaars als Picasso en Monet of Mondriaan zijn helemaal niet modern, maar volgen alleen een mode. Dat geldt ook voor de literatuur en de muziek, de beeldhouwkunst en het ballet en al wat je kan bedenken.
Moderniteit is in mijn ogen en die van vele anderen niet datgene wat in de mode is, noch wat men avant-garde noemt. Echte vernieuwers zijn, zoals Picasso, de erfgenamen van hun verleden. Zij kennen hun vak en zijn perfect in staat om zich binnen de gevestigde wereld te handhaven, zelfs om daarin een belangrijke positie te verwerven. Maar door een verstandige en gedreven verkenning van alle mogelijkheden van hun gekozen medium slagen zij erin om de grenzen van hun kunst zinvol te verleggen. Het gaat dus niet om het afwijzen van wat er is, maar om het voortbouwen op het bestaande, met kennis van zaken en zo de kunst langs nieuwe paden tot nieuwe ongekende hoogten te voeren. Het is dus niet voldoende dat men alleen maar origineel is, of choquerend, aanstootgevend, zoals veel kunstenaars en toeschouwers denken, om echt modern te zijn.
Het echte kenmerk van moderniteit is, naast een grondige vertrouwdheid met het verleden en een hoge mate van ambachtelijkheid, een visionaire blik op de onontgonnen hoogstaande mogelijkheden die verborgen liggen in de omgang van de mens met zijn omgeving, in welke uiting van de menselijke vindingrijkheid dan ook.
Een cloacamachine die het spijsverteringsstelsel imiteert is misschien wel origineel in de zin van: nog niet door iemand anders gemaakt (hoewel Delvoye stiekem in de leer is gegaan bij de bio-ingenieurs in de Gentse universiteit), maar het is een allesbehalve hoogstaande artistieke innovatie en verdient daarom voor mij niet de eretitel modern, daar is meer voor nodig. Maar als Picasso met enkel een oud fietszadel en stuur een formidabele stierenkop creëert, dan buig je nederig het hoofd en erkent: hier is een genie aan het werk geweest, dit zou een gewone sterveling niet kunnen, hoewel elke stommeling het nadien gewoon kan nadoen, natuurlijk.
Moderniteit heeft dus te maken met het verleggen van artistieke grenzen, maar dan wel zo dat men nooit de grond van de zaak uit het oog verliest, namelijk dat wij allen mensen zijn met dezelfde fundamentele en universele rechten; dat niemand het recht heeft om zijn wil aan anderen op te leggen en dat niemand alleen is op de wereld, dat wij allen afhankelijk zijn van elkaar. Dat klinkt misschien hoogdravend, maar het helpt me toch telkens wanneer het nodig is om het onderscheid te maken tussen wat goed is en wat niet.
Wanneer ik lees hoe J.-J. Rousseau wel een leidraad voor de opvoeding van kinderen heeft geschreven, maar de vijf of zes kinderen die hij bij een eenvoudige wasvrouw heeft verwekt telkens onmiddellijk na de geboorte naar het weeshuis liet brengen en daar nog over pochte ook, dan weet ik dat ik te maken heb met een harteloos man. Zo iemand mag dan schrijven wat hij wil, maar ik zal het ten hoogste met de grootste achterdocht lezen. T.S. Eliot geldt voor velen als een groot modern dichter, maar hij was een religieuze fundamentalist en een onverbeterlijke racist en dat maakt hem voor mij een allesbehalve moderne kunstenaar. Dat men de schilderijen van Van Gogh nu verkoopt voor vele miljoenen dollars is gewoon obsceen en dat geldt ook voor de nieuwe grootmeester van de Vlaamse schilderkunst die dezer dagen in Brussel gevierd wordt: het werk van Tuymans kan me niet boeien, het is op zijn best modieus, meer niet.
In tegenstelling tot wat Peter Gay stelt, meen ik dat men modernisme, zoals pornografie, niet zomaar herkent als men het ziet. Het is niet voldoende dat iets nieuw is, ongezien. Het moet ook de moeite zijn. Veel van de figuren en stromingen die de auteur beschrijft in zijn boek hebben niets met moderniteit te maken en alles met oppervlakkig modieus vertoon. De echte geschiedenis van de moderniteit telt veel minder coryfeeën dan de lange lijst die Gay ten tonele voert en al bij al veel te oppervlakkig behandelt. Hij heeft er ook enkele heel belangrijke totaal gemist, ik denk aan de componist Sjostakovitsj (die enkel een vermelding krijgt bij de bespreking van het Stalinisme) en aan de schrijver Vladimir Nabokov die helemaal ontbreekt en vooral aan Charles Darwin, die in zijn eentje de grondslagen zelf legde voor het moderne denken in de periode die Peter Gay bestudeert.
Ik besef het, het is een beetje aanstellerig om iemand als Peter Gay tegen te spreken en wel op de fundamenten zelf van zijn analyse. Maar ik ben oud genoeg om me niet te moeten storen aan wat men van mij zegt of denkt, ik ben een vrije mens en ik vind dat ik mag zeggen en schrijven wat ik wil, zolang ik ook argumenten aanbreng die eenieder kan aanvaarden of verwerpen. Ik dwing niemand om mijn opinies te delen. Je krijgt ze hier gratis aangeboden, je hebt ten hoogste je tijd verdaan door te lezen wat ik schrijf.
Wat het boek van Peter Gay betreft: je kan mijns inziens je geld en je tijd beter aan iets anders besteden, dat is wel duidelijk.
Categorie:historisch Tags:geschiedenis
31-03-2011
de strapatsen van de prins
Strapatsen Lang geleden dat we dat nog eens gehoord hebben. De context was de reis van Laurent, de jongste zoon van de Belgische koning, naar het land dat ooit het privébezit was van een van zijn voorvaderen, Leopold de Tweede Metdebaard: Kongo. Als we bedenken wat die daar toen heeft uitgevreten, mag het een wonder heten dat de mollige prins heelhuids is thuisgekomen. De relatie van het volk en de machthebbers van onze voormalige kolonie met ons koningshuis zal ons wellicht blijven bevreemden.
Ik weet niet wat Laurent daar gaan zoeken is, wellicht weet hij het zelf niet. Hij is geen uitblinker in het weten. Ongetwijfeld heeft hij zich laten meeslepen door de mensen die hem omringen en die nauwe banden hebben met de bedenkelijke machthebbers van dat prachtige maar zo zwaar geteisterde land aan de evenaar. Het staat nog altijd goed om met een lid van de koninklijke familie voor de dag te komen, zelfs als dat de in alle opzichten totaal onbetekenende prins Laurent is. Ze hadden een of andere expert kunnen inhuren, of een universiteitsprofessor strikken met een snoepreisje, dan had geen haan ernaar gekraaid. De inhoudelijke meerwaarde van Laurent voor de zogenaamd wetenschappelijke aangelegenheid waarover het hier zou gegaan hebben, daarover maakt werkelijk niemand zich ook maar enige illusie. Laurent en wetenschap dat is bijna zo gek als het eredoctoraat dat zijn oudere broer Philippe mocht in ontvangst nemen aan de zogenaamd katholieke universiteit van Leuven, in ruil voor de overigens erg toepasselijke baronstitel voor de toenmalige rector, wiens naam we hier zelfs niet meer wensen te vermelden. Van strapatsen gesproken!
Wat zijn dat eigenlijk, strapatsen? Dit is wat Van Dale erover weet:
1 ongemakken waaraan iem. op een tocht of bij een onderneming en vooral waaraan een soldaat te velde blootstaat
2 buitensporigheden, bokkensprongen
Laten we maar aannemen dat het bij le petit prince om de tweede betekenis ging. Laurent kreeg immers wel een of andere vorm van opleiding aan de Militaire School en behaalde (nou ja ) het brevet van helikopterpiloot en van duiker, maar ik raad niemand, zelfs niet de nooddruftige regering van de Kongo, aan om op hem een beroep te doen in die hoedanigheden, zeker niet in noodgevallen. Hij is ook kapitein ter zee, maar gelukkig voor iedereen, de Somalische piraten niet te na gesproken, onthoudt hij zich ook van het uitoefenen van die taak. Laurent als soldaat te velde, dat is bijna zo gek als het eredoctoraat Maar nee, dat hebben we al verteld, t is waar.
Bokkensprongen dus, buitensporigheden. De reis zelf kan het probleem niet zijn: er gaan voortdurend Belgische koningen, prinsen, ministers, senatoren en parlementsleden naar de Kongo. Niemand zal ooit de pompeuze Franse volzin vergeten die Wilfried huile frit Martens, wellicht tengevolge van een equatoriale zonnesteek of een overdosis aan de plaatselijke mede, zich daar ooit liet ontvallen: jaime ce pays, jaime ce peuple et ses dirigents De gevolgen van lamour des Belges in de Kongo laten zich nog altijd afmeten aan de aanzienlijke aantallen personen van gemengde afkomst die hier en ginds rondlopen, maar dat geheel terzijde.
Wat heeft dan al deze dwaze heibel veroorzaakt? Blijkbaar vond de regering het ongepast dat Laurent zich naar de Kongo zou begeven, althans voor een dergelijke korte reis. Een definitieve emigratie daarentegen Onze eerste minister van de ontslagnemende maar niet krijgende regering had hem op het hart gedrukt om thuis te blijven en Pappa Albèr had hem in dezelfde zin vermaand. Een nieuwe Belgische expeditie naar the heart of darkness was niet aangewezen en ook niet strikt nodig, Stanley had Dr. Livingstone immers al enige tijd geleden teruggevonden, levend en wel, I presume. Maar Laurent, zich daarvan allicht niet bewust, ging toch. En dat is wat wij hier in België een strapats noemen, voilà, zoals wij in Vlaanderen zeggen.
Van Dale meent dat wij het woord, zoals ons koningshuis, overgenomen hebben uit het Duits: Strapaze. Kan zijn, maar waarom niet van het Frans strapasser of estrapasser? De gemeenschappelijke basis is het Italiaanse strapazzo, strapazzare. We zien daarin het Latijnse voorzetsel extra en het werkwoord pati, dat we kennen van passie, passioneel De betekenis is dus: extra lijden of afzien, of doen afzien, mishandelen en dat vinden we terug in al de talen die het woord hebben overgenomen, ook in het Nederlands. In sommige talen is er dan die tweede betekenis bijgekomen, namelijk rare toeren uithalen, zich aanstellen, ergerlijke dingen doen. Waarschijnlijk is dat zo gekomen: wie zijn gereedschap, of een dier, of een medemens doet afzien, misbruikt, die stelt zich ook aan, die doet iets dat niet mag, dat hem verboden is. Zoals de prins.
Kan iemand mij overigens eens uitleggen wat de mogelijke rol van een prins zou kunnen zijn in een parlementaire democratie? Of van een koning? Of waarom zelfs het derde (legitieme) kind van de Belgische koning een dotatie moet krijgen van 25.000 per máánd, schoon?
Neen? Waarom schaffen we dat dan allemaal niet af?
Categorie:etymologie Tags:etymologie
30-03-2011
Burgerlijkheid, nog maar eens
Enkele lezers reageerden op mijn recente tekst waarin ik het had over burgerlijkheid, meer bepaald in het geval van mensen die in de terminale fase van een ziekte zijn. Vooreerst wil ik die lieve lezers, die ondertussen ook vaste correspondenten geworden zijn, van harte danken voor hun reacties. Ze hebben me doen nadenken, me uitgenodigd om mezelf te bevragen en hebben me zo tot betere inzichten gebracht. Meteen wil ik ook andere lezers die de drempel van de schroom ten onrechte nog niet overwonnen hebben en me nog nooit geschreven hebben, hierbij aanmoedigen om dat toch maar eens te doen. Wellicht heb ook jij al eens gedacht: daar ben ik het niet mee eens, dat zie ik toch anders! Of: dat stoort me echt, dat kan niet door de beugel! Of nog: dat heeft me heel sterk aangesproken, dat vertolkt ook mijn gevoelens Wat je reactie ook is, ik hoor het graag van jou. Op alle (redelijke) reacties reageer ik naar best vermogen.
In mijn teksten maak ik wel eens een sprong van het bijzondere naar het algemene: ik vertrek van een concreet voorbeeld en bouw daarop een redenering die een bredere toepassing kent. Zo ook toen. Naar aanleiding van een bezoek aan een terminale kankerpatiënt in mijn onmiddellijke omgeving, maakte ik een ruimere bespiegeling over dat typische burgerlijke trekje om je ware gevoelens te verbergen, zeker als die met ziekte, lijden en dood te maken hebben. Zon veralgemening kan zinvol zijn, omdat ze iets blootlegt dat ons als mensen kenmerkt. Wij staan niet alleen met onze gevoelens, ze zijn typisch voor de mens, we lijken heel sterk op elkaar. Het aanwijzen van dergelijke algemeen menselijke karakteristieken verenigt ons en kan zelfs troostend werken.
Er is echter een gevaar verbonden aan veralgemeningen. Op elke regel zijn er uitzonderingen. Identieke karaktertrekken kunnen zelfs een zeer verschillende oorsprong en interpretatie hebben. We mogen ons niet laten verleiden om al te haastig tot oppervlakkige algemene conclusies te komen. Vaak schuilt er veel meer achter de uiterlijke verschijning dan we zouden vermoeden. Indien ik al de indruk zou gewekt hebben, in mijn beschrijving van het concrete geval dat ik beschreef, dat elke terminaal zieke patiënt een zielige bourgeois zou zijn die zijn echt menselijke gevoelens verdringt en zich daardoor ook afsluit van elk oprecht contact met zijn omgeving, dan wil ik me daarvoor om te beginnen meteen verontschuldigen en vervolgens beklemtonen dat dit helemaal niet mijn bedoeling is geweest. Ik heb, zeer integendeel, een diepe bewondering voor zieken en andere mensen die met ernstig lijden geconfronteerd worden en die erin slagen hun soms ondraaglijk leed te dragen met een diepmenselijke waardigheid die ons soms uit ons lood slaat en die terecht onze bewondering, ja ons ontzag opwekt. Er is niets kleinburgerlijks, in de pejoratieve betekenis die ik eraan gaf, aan een dergelijke houding. Er is immers een hemelsbreed verschil tussen mensen die in het aanschijn van de dood toch nog de kracht kunnen opbrengen om met hun eigen gevoelens en met die van hun omgeving op een eerlijke, openhartige maar waardige manier om te gaan en anderen die niet bij machte zijn, om welke reden dan ook, om de feiten onder ogen te zien en zich dan maar verbergen achter een masker van oppervlakkige, lege en helaas totaal doorzichtige vormelijkheid. In het ene geval berust de waardigheid op een bewuste wil om het leven in al zijn aspecten en zelfs tot het bittere einde toe te aanvaarden. In het andere is het niet meer dan een houding die men aanneemt tegenover zijn omgeving, omdat dat nu eenmaal zo hoort, omdat men zijn ware gevoelens niet mag tonen, omdat men diepe emoties niet kan of wil delen, omdat men die gevoelens negeert en ontkent en hoopt dat ze daardoor zullen verdwijnen.
Dit gezegd zijnde, en ik meen elk woord dat ik daarover heb geschreven, wil ik nog even terugkomen op die burgerlijke houding. Het woord zegt het zelf: het gaat om een herleiding, een reductie van de mens tot burger, waarbij vooral zijn maatschappelijke rol wordt benadrukt, ten koste van zijn persoonlijkheid, van de mens zoals hij is voor zichzelf en voor zijn naaste omgeving. In het slechtste geval is er alleen nog de burger, zelfs in de eenzaamheid van de eigen gedachten en in de omgang met de geliefden: de levensgezel, de kinderen, vrienden Het masker wordt nooit afgezet, zodat men er op de duur gaat aan twijfelen of er achter de uiterlijke vorm wel een mens van vlees en bloed schuil gaat. En misschien is die twijfel wel terecht. Want wanneer iemand zijn hele leven lang enkel bezig is met het in stand houden van de schone schijn zoals de burgerlijke maatschappij die voorschrijft, dan kan het niet anders dan dat op den duur de meest diepe menselijke gevoelens totaal afgestompt geraken. Wij krijgen dan een soort van marionetten te zien die in naam van de burgerlijkheid in staat zijn tot zelfs de meest onmenselijke misdaden. Ik moet daarbij steeds denken aan de legerleiding aan beide kanten van het front in de Groote Oorlog, die vanuit louter strategische overwegingen miljoenen soldaten een zekere maar zinloze dood instuurden.
Voor mij, maar ook voor sommige lezers, stelt zich dan de vraag naar de rol en de verantwoordelijkheid van de maatschappij en die van het individu. Zeker, iedereen is in staat om zijn verstand te gebruiken en te reageren, zelfs tegen de regels die de maatschappij voorschrijft en oplegt. Daarvan kennen wij zelfs heroïsche voorbeelden. Maar meestal is dat niet gemakkelijk. De maatschappelijke druk is zeer groot en werkt op een tersluikse maar zeer efficiënte manier, denk aan de hidden persuaders (Vance Packard, 1957), de verborgen verleiders. Denk ook aan de macht van de propaganda, zeker in totalitaire staten. De collectieve waanzin in Nazi Duitsland was ondenkbaar zonder Goebbels Ministerie van Propaganda. In de Sovjet-Unie werden de leugens (onder meer) verspreid door een krant die de Pravda heette: Waarheid. In combinatie met een almachtig repressief politieapparaat leidde dit in beide gevallen tot de algehele morele verblinding die een noodzakelijk voorwaarde is voor elke genocide.
Het is zonder meer duidelijk, of we het nu hebben over Victoriaans Engeland of over het Nazisme en het Sovjet regime, dat de maatschappij een enorme druk uitoefent op de burger, op elk individu, expliciet, met de grove middelen, of impliciet, meer subtiel, door de opvoeding en de censuur. Je zal mij nooit horen zeggen dat het individu niet bij machte is om zich te verzetten tegen zelfs de meest agressieve maatschappelijke druk. Maar ik ben ook de eerste om toe te geven dat misschien wel de overgrote meerderheid van de mensen zich het grootste gedeelte van de tijd gewillig (want onbewust) laat leiden door invloeden van buiten uit. Zelfstandig denken vraagt grote inspanningen van het individu. Je moet om te beginnen al doorhebben dat er externe beïnvloeding is, dat je bijvoorbeeld geen krant of tijdschrift, zelfs geen blogtekst kan lezen zonder ten minste enigszins gemanipuleerd te zijn. Vervolgens moet je voortdurend de vraag stellen: is dit wel zo? Is er geen alternatief? Ben ik het hiermee wel eens? Is dit wel verantwoord? Geef toe: meestal slikken wij de informatie die ons op alle mogelijke manieren bereikt, of die nu gemanipuleerd is of niet. Dat is de normale houding. Slechts af en toe stellen we ons vragen, meestal beamen we maar al te gretig wat men ons voorzegt. Ga het maar eens na: in vrijwel alle gesprekken die we voeren, herhalen we wat we ergens in de media gehoord of gelezen hebben, soms zelfs letterlijk.
De rol en dus verantwoordelijkheid van de maatschappij voor de ingesteldheid van haar burgers is uitzonderlijk groot. De meeste mensen kunnen in het allergrootste gedeelte van de gevallen niet anders dan zich schikken naar wat voor normaal doorgaat in een maatschappij. In een katholiek land als Ierland, bijvoorbeeld, is praten over abortus onmogelijk, omdat er geen maatschappelijk debat over gevoerd kan worden, omdat abortus zonder meer verboden is bij wet. In België is dat vandaag (en niet vijftig jaar geleden) anders en het gevolg is dat er minder abortussen zijn bij ons dan in Ierland.
Het is meteen duidelijk dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor de wetten en de gebruiken van een land of een gemeenschap een cruciale rol spelen in de beïnvloeding van de maatschappij en dus van de burger: de politiek, de educatieve instellingen, justitie, de godsdienst, de sociale en maatschappelijke organisaties, maar ook de literatuur en de kunsten. Dat is wat ik probeerde aan te tonen in het tweede gedeelte van mijn tekst over de burgerlijkheid. Wanneer wij zien dat generaties lang mensen gebukt gingen onder vooroordelen, dan moeten wij ons durven afvragen waar die ideeën vandaan kwamen, hoe ze tot stand zijn gekomen, hoe ze verspreid zijn en vooral: waarom dat gebeurd is, wie daar voordeel bij had.
Als we even bij ons voorbeeld blijven: abortus, dan zien we dat het verbod altijd al verbonden is geweest aan een zeer duidelijk en heftig godsdienstig verbod, dat door de burgerlijke maatschappij werd overgenomen en bestraft. Het verbod berust dus op een ideologische, dogmatisch afgekondigde stelling van een bepaalde groep binnen de maatschappij, namelijk de georganiseerde godsdienst, in ons geval het christendom. Het is echter gebleken dat beschaafde, welopgevoede, verstandige en moreel hoogstaande mensen van mening kunnen verschillen over ethische kwesties zoals voorbehoedsmiddelen, abortus, euthanasie, de onverbreekbaarheid van het huwelijk enzovoort. Vandaar dat men in beschaafde landen probeert om een duidelijk onderscheid te maken tussen kerk en staat en dat men ervan afziet om de bestraffing van godsdienstige overtredingen, zonden te laten gebeuren door de staat, zoals dat vroeger steeds het geval was. De maatschappij zal zelf democratisch bepalen wat zij wil bestraffen, gedogen en aanmoedigen, los van elke geopenbaarde waarheid en elke zelfverklaarde morele autoriteit.
Wij zien enerzijds dat de individuele mens wel degelijk in staat is om zich een oordeel te vormen over belangrijke aangelegenheden en dat ook voortdurend doet, maar dat de maatschappij anderzijds een onmiskenbare en indringende invloed heeft op elk van ons. Wij leven met elkaar en wij leren van elkaar. Wij beïnvloeden elkaar voortdurend. Dat is wat samenleven met zeven miljard anderen met ons doet. Wij moeten dus voortdurend op onze hoede zijn. Als wij zien tot wat een uitspatting van onmenselijke waanzin de eensgezinde burgerlijke maatschappij van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw heeft geleid op wereldvlak en in de harten van ontelbare individuen, dan moeten wij ons daarbij heel ernstige vragen stellen.
Wij moeten ook ten minste een deel van de schuld voor de mislukkingen en de misdaden tegen de mensen en tegen de mensheid durven leggen bij degenen die ervoor verantwoordelijk zijn. Dat zijn zij die op grond van ideologische, religieuze, commerciële of andere overwegingen een beslissende invloed hebben gehad op wat wij als mensen gedaan hebben of nagelaten te doen. De ongemeen nefaste rol van de godsdiensten daarin, dat zal niemand ontkennen, is buitensporig groot geweest. En wanneer wij dan nagaan wat er achter de grote morele verontwaardiging van het christendom schuilging en nog steeds schuilgaat, dan is het niets anders dan een ongebreidelde machtswellust in hoofde van een onvoorstelbaar kleine minderheid van wereldvreemde oude, ongehuwde, mannelijke despoten die hun obscene rijkdommen opstapelen in hun enorme nutteloze gebouwen. Zij verschillen daardoor in niets van alle andere dictators ter wereld, vroeger en nu.
Kijk om je heen en zeg me dan het niet waar is
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
29-03-2011
Luigi Cherubini
Wie de naam Luigi Cherubini hoort, zal even fronsen en dan de schouders ophalen. Misschien een tijdgenoot van Monteverdi? Nee, daar zitten twee volle eeuwen tussen Een Italiaanse operacomponist? Ja, en neen, want vanaf zijn dertigste heette hij Marie Louis Cherubini en leefde in Frankrijk tot aan zijn dood; zijn meest bekende operas schrijft hij in en voor Parijs; naast operas schreef hij vooral religieus werk. Het is duidelijk: Cherubini is vandaag niet de meest bekende onder de componisten.
Dat was ooit wel anders. Beethoven bewonderde zijn dramatisch werk en dat deden ook andere tijdgenoten zoals Haydn, Rossini, Chopin en Viotti. Ingres was een goede vriend en schilderde zijn portret. Cherubini was twee jaar hofcomponist in Londen, bekleedde daarna de hoogste functies in Parijs, toen ook de muzikale hoofdstad van Europa. Gedurende vijfentwintig jaar leidde hij het Parijse Conservatorium. Hij was lid van de AcadémiedesBeaux-Arts en was de eerste buitenlander die Commandeur de la légion dhonneur werd. Om maar te zeggen dat hij niet zomaar de eerste de beste was. Dat zou op zichzelf de moeite moeten zijn om eens na te gaan waaraan hij zijn roem en de bewondering van zijn collegas te danken had en of zijn werk ook vandaag nog het beluisteren waard is.
Cherubini leefde in een turbulente tijd. Hij was geboren in 1760 in Firenze, waar hij een degelijke muzikale opleiding kreeg van zijn vader, klavecinist en accompagnateur aan het plaatselijke muziektheater. Van andere Italiaanse leraars in Bologna en Milaan erfde hij een grondige vertrouwdheid met de polyfone muziek zoals Palestrina die had uitgewerkt. In 1785 is hij in Londen en heeft er voldoende succes met zijn operas om zich gedurende twee jaar hofcomponist te mogen noemen. Samen met zijn vriend Viotti, een uitzonderlijk violist en componist en directeur van operagezelschappen, reisde hij in 1787 naar Parijs. Hij zou de rest van zijn lange leven grotendeels in de Franse hoofdstad doorbrengen. Hij overleefde de Franse Revolutie, die hij volop steunde, werkte voor Napoleon, hoewel hun karakters herhaaldelijk botsten en hij uiteindelijk toch in ongenade viel. Dat was een moeilijke tijd voor hem en hij keerde zich zelfs tijdelijk af van de muziek. Na 1815 werd hij weer opgevist onder de Restauratie, kreeg belangrijke opdrachten en hoge functies en was de leidende figuur in het Franse muziekleven. Na zijn conflict met Napoleon schreef hij nog maar één opera (Les Abencérages, 1813) en richtte zijn aandacht vooral op religieuze werken: missen, Te Deums, Requiems, 34 motetten, en ook zes strijkkwartetten en een strijkkwintet. Hij stierf in 1842. Zijn graf bevindt zich op Père Lachaise, nauwelijks enkele meters van dat van zijn vriend Chopin.
Maar terwijl Chopin vandaag voor iedereen een icoon is van de westerse muziek, is Cherubini en zijn werk grotendeels vergeten. Riccardo Muti, de dirigent die onlangs nog de belangrijke Birgit Nilsson-prijs kreeg, heeft enkele van zijn missen opgenomen en van zijn opera Médée zijn er enkele goede opnames. Toen ik onlangs op de radio een kort stukje uit een strijkkwartet van Cherubini hoorde, was mijn aandacht meteen gewekt. Tot mijn verrassing vond ik snel een volledige heruitgave van zijn zes kwartetten op het nooit genoeg geroemde goedkope label Brilliant Classics, door het geliefde Melos Quartett. Het gaat om een oudere DG opname uit 1973 en 1975, maar de kwaliteit is in alle opzichten superieur en vergelijkbaar met hedendaagse opnames. Wat vroeger ongetwijfeld een serieuze financiële aderlating zou geweest zijn, is nu een koopje: bij Amazon vind je al aanbiedingen voor ongeveer 12, verzendingskosten inbegrepen, voor een mooi gepresenteerde set van drie cds, samen bijna drie uur uitstekende muziek.
Ik ben een groot liefhebber van de muziek voor strijkkwartet, dat weten mijn lieve lezers ondertussen wel al en ik verzamel langzaam aan de belangrijkste componisten die dit medium gebruikt hebben. Beethoven en Sjostakovitsj zijn voor mij geliefde oude bekenden, maar ook Mozart, Haydn, Schubert, Mendelssohn, Schumann, Brahms, Arriaga, Dvořak, Debussy, Grieg, Sibelius, Nielssen, Janaček, Britten, Ives, Reger en zelfs Poulenc, Roussel en Fauré staan klaar om keer op keer beluisterd te worden. Mijn laatste aanwinst, Cherubini, bevalt me zeer en ik aarzel dus geen ogenblik om deze supergoedkope aanbieding van Brilliant Classics aan te bevelen. Waar kan je nu nog voor twaalf euro drie uur onverdeeld plezier genieten? En dat niet een keer, maar telkens je er zin in hebt
Categorie:muziek Tags:muziek
23-03-2011
Keeping Up Appearances: de schone schijn van de bourgeoisie
Onlangs bezocht ik een hier niet nader te noemen persoon die te horen had gekregen dat zijn kanker in de terminale fase getreden was. Hij zag er ook zo uit: vel over de benen, een skelet, niet meer. Alle spieren waren geatrofieerd. Maar hij liet zich niet gaan. Hij was netjes, zelfs stijlvol aangekleed en ontving ons in zijn ruime landelijke woning met alle egards. Hij hield mee het gesprek op gang, ook over zijn ziekte en aanstaande dood. Hij sprak daarover rustig, zakelijk. Dat maakte de ontmoeting voor ons draaglijk. Toen we het daarna nog over andere onderwerpen hadden, bleek telkens zijn scherp verstand en zijn heldere geest, ondanks de zware medicatie en de morfine. Het was een indrukwekkend bewonderenswaardige prestatie van zijn kant, die hem ongetwijfeld veel moeite moet gekost hebben, maar die hij volhield tot bij het afscheid toe.
Toen ik achteraf nog erg onder de indruk nadacht over wat misschien wel onze laatste ontmoeting zal geweest zijn, vroeg ik me af wat hem die sterkte gaf, die kracht om zich krap te zetten, om de schijn hoog te houden, om zich niet kwetsbaar te tonen, om de goede vorm in acht te nemen ondanks alles.
Enerzijds is het ongetwijfeld een overlevingsstrategie. Als je toegeeft aan je ziekte, als je echt een patiënt wordt, dan ben je geen mens meer, dan neemt de ziekte jou over. De omgeving behandelt je dan niet meer als een homo sapiens, maar als een ziek dier, een lichaam dat moet verzorgd worden, tot de dood toe. In een ziekenhuis ben je een geval, een ziekte: de beenbreuk van kamer 14, de terminale kanker van kamer 27. Vooral oudere mensen spreekt men aan alsof ze doof en dement zijn, met aanspreektitels als peetje, baasje, ventje, madammeke of een collectieve voornaam, Jefke of Maria. Dat je in je leven prof was aan de universiteit, monseigneur, bankdirecteur, schrijver, het doet er niet toe: ziekte maakt ons allen eender, als voorbereiding op de dood die niemand ontloopt.
Sommigen verzetten zich daartegen met hand en tand en eisen het respect op dat hen toekomt, onder meer door hun uiterlijk te blijven verzorgen. Je ziet ze niet in pyjama of ongewassen, ongeschoren of ongekamd. Ze halen hun beste kleren uit de kast, zitten rechtop, zijn aandachtig en attent voor hun omgeving. Hoe zeer hun leed ook blijkt uit hun lichamelijke verschijning, ze doen er alles aan om te vermijden dat men hen als een zieke behandelt. Ze ontkennen hun ziekte en aanstaande dood niet, integendeel, ze praten er gemakkelijk over, ernstig, maar beheerst, zonder hun emoties de vrije loop te laten. Op die manier vermijden ze dat ze het slachtoffer worden van hun ziekte en behouden ze hun menselijke waardigheid. Dat is de buffer die ze opwerpen tegen de ziekte. Ze geven er niet aan toe en op die manier houden ze de ziekte op een afstand, ze voelen zich zelfs minder ziek. Misschien leven ze zelfs langer dan anderen, die zich door de ziekte laten overweldigen.
Er is echter ook een andere uitleg. De man over wie ik sprak heeft zijn hele leven zo geleefd. Hij was een aantrekkelijke, sportieve man, altijd bezorgd om zijn uiterlijk en om de goede vorm. Hij reed met mooie wagens, woonde in een prachtig huis, at en dronk goed, maakte grote reizen, gaf grote feesten, had vrienden en kennissen van hetzelfde kaliber. Uit alles bleek dat hij behoorde tot de gegoede stand. Hij was nochtans niet echt rijk en zelfs van eenvoudige komaf. Maar hij had niets tekort en leefde goed, zeer goed. En zo wenst hij ook zo te sterven, in zijn villa op het platteland, zijn zaken goed geregeld met de notaris, waardig tot het einde.
Er is een naam voor mensen zoals die man, die ik echter met schroom vermeld wanneer ik over hem spreek, omwille van de negatieve bijklank die het woord heeft: bourgeois. Niet alleen Jacques Brel gebruikte die term als een scheldwoord, wij deden dat allemaal in onze jeugd. Dat was het ergste dat je kon overkomen: dat je een dikke bourgeois werd. Maar Brel had het goed gezien: dat worden we allemaal, er is geen ontkomen aan.
Een clochard, een landloper, een verlopen dronkaard: ze hebben niets en dat zie je eraan. Zij hebben geen schijn om hoog te houden. Ze laten zich gaan, ze verzorgen zich niet meer, waarom zouden ze? Ze leven zoals ze wensen, trekken zich van niets of niemand iets aan. Ze schamen zich nergens voor, steken hun miserie of hun drankverslaving voor niemand weg. Ze liggen hun roes uit te slapen op de straat, onder vuile dekens of karton en beantwoorden je onbegrijpende blikken met een uitdagende grimlach.
Een bourgeois, een burger, dat is iemand die bezittingen heeft. Misschien heeft hij wat geld of bezit geërfd, wellicht heeft hij ook zelf goed zijn brood verdiend omdat hij een goede opvoeding heeft gekregen. Ongetwijfeld heeft hij zijn geld goed beheerd en belegd, zuinig geleefd, maar als hij iets kocht moest het wel degelijk zijn, of van het beste merk. Wat hij had, heeft hij onderhouden, verzorgd, verbeterd, uitgebreid. Hij heeft altijd geleefd en gehandeld als een goede huisvader, en bon père de famille.
Er is niets verkeerd met dergelijke mensen, toch?
Was het maar waar. Burgermannetjes en vrouwtjes zijn altijd al door hun medemensen op de korrel genomen. Molière schreef zijn Bourgeois-Gentilhomme tot groot vermaak van de adel en later van de bourgeois die hij zo fel hekelde. In onze tijd bewijst het blijvend succes van Keeping Up Appearances, het hilarische Schone Schijn op alle tv-zenders, dat het vermaak om de bourgeoismentaliteit van alle tijden is. Flaubert, Zola, Dickens, de Bröntes, Galsworthy, Trollope: zij schetsten een vaak ontluisterend beeld van de bourgeois mentaliteit. Maar het was vooral Freud die de duistere kant van de bourgeois blootlegde, dat wat schuilging onder de schone schijn. Voor de bourgeois telt alleen de reputatie. Achter Doctor Jekyll ligt een Mr. Hyde op de loer, klaar om toe te slaan.
De eerste bourgeois of burgers waren handelaars die hun waren sleten aan de poorten en de wallen van de steden, in de schaduw van de versterkte burchten, waar ze zichzelf en hun koopwaar in veiligheid konden brengen wanneer er gevaar dreigde en waar ze konden genieten van hun bezit, van de winst die ze hadden gemaakt door dingen voor meer geld te verkopen dan ze er zelf hadden voor betaald, of door de meerwaarde die ze eraan gaven door hun gespecialiseerde arbeid, hun kennis, hun ervaring, hun ambachtelijkheid, hun metier, hun kunst. Bij de bourgeois mentaliteit draait daar alles om bezit, om eigendom.
Elk bezit is oorspronkelijk verworven, veroverd, toegeëigend, ingepalmd, vaak met veel moeite of zelfs geweld. Wie iets bezit, wil dat behouden en moet het dus beschermen, moet verhinderen dat anderen het weer afnemen. Dat kan door het te verbergen, zoals in Plautus Gouden Pot, maar wat heb je er dan aan? Wie bezittingen heeft, wil dat ook laten zien. Wie het breed heeft, laat het breed hangen, dat is de helft van het plezier. Men moet dus mogelijke belagers afschrikken. Je kan dat doen met wapens en zo gebeurde het ook aanvankelijk. De adel, de eerste bezitters, waren soldaten of hadden soldaten in dienst. Wie je iets afnam, kon rekenen op represailles. Rooftochten bleven nooit onbeantwoord. Onze hele geschiedenis is het verhaal van steeds grotere conflicten tussen adellijke heren, tot in de twintigste eeuw toe. Bezit wordt verdedigd met militaire macht. Conflicten worden opgelost met geweld. Maar het kan ook met wetten, die het gebruik van geweld uitstellen, die er enkel mee dreigen.
De wet wordt in de eerste plaats uitgevaardigde door de bezitters, de eigenaars en is enkel gericht op hun eigen bezit. Maar als er meer bezitters komen, is het de bezittende gemeenschap die macht grijpt en de wetten uitvaardigt. Zo zijn de steden ontstaan en de burgerlijke maatschappij. Die wetten zijn fundamenteel conservatief: zij zijn er om het bezit te bewaren. Ze zijn gebaseerd op het eigenbelang van de bezitters en slechts indirect op het belang van de hele gemeenschap. De gemeenschap zal welvaren wanneer elkeen maximaal voor zichzelf zorgt. Dat kan ook inhouden dat men de gemeenschap in stand houdt, de vrede bevordert, de cultuur &c omdat het bezit pas veilig is in een vreedzame omgeving.
We hebben in het voorgaande herhaaldelijk het woordje eigen gebruikt, vooral in samenstellingen als eigenbelang, eigenaar en eigendom. Wat van jou is, dat is je eigendom, het is je eigen bezit, je kan zeggen: dat is het mijne. Onze beschaving is daarop gebouwd. Iedereen streeft ernaar om dingen te bezitten, om dat bezit uit te breiden en het veilig te stellen. Het ergste dat men vreest is oorlog, onlusten, ongeregeldheden, wanneer bezit verloren gaat of waardeloos wordt. Het zinloos vernielen van waardevolle goederen is het einde van de beschaving.
In het Engels zegt men: own, zowel voor ons eigen als voor ons werkwoord bezitten: to own. Een eigenaar is een owner. In het Frans kennen we propre: sa propre maison, je eigen huis. Dan ben je een propriétaire, je hebt een propriété. Die woorden zijn afgeleid van het Latijnse proprius, dat eigen betekent en proprietas, eigendom. We vinden dat terug in het Engels: property, proprietor, property owner.
Er zijn enkele merkwaardige verschuivingen gebeurd in de betekenis van deze woorden.
Wat eigen is aan iets of iemand, dat is een eigenschap, een kenmerk. Vandaar dat men proper en propre ook gaat gebruik in de zin van: typerend, kenschetsend. A proper bastard: een echte smeerlap. Le mot propre: het juiste woord.
Nog een kleine stap verder en we komen bij proper in de zin van: zoals het hoort. That is the proper way to do things. En dicht in de buurt: une maison propre, een huis waar alles netjes is, een proper huis, zo kennen wij het ook in onze taal: proper, zindelijk, verzorgd, netjes gewassen.
In het Engels is er nog een andere betekenis bijgekomen. Propriety is iets anders dan property, bezit, eigendom. Propriety zouden wij welvoeglijkheid noemen, de dingen doen en zeggen en schrijven zoals het hoort, zonder aanstoot te geven: appropriate(ly), gepast, geschikt, welvoeglijk. Het is een typische burgerlijke eigenschap en die betekenis stamt niet toevallig uit de burgerlijke 18de eeuw. In het Frans zegt men: approprié, dat wat past, aangepast is aan de omstandigheden.
Niet toevallig vinden we dezelfde stam terug in woorden die met bezit te maken hebben, met eigendom. To appropriate: iets in bezit nemen, tot het zijne maken, afgeleid van het Latijnse appropriare met dezelfde betekenis.
Eigendom, bezit en welvoeglijkheid en zelfs properheid gaan samen. Property andPropriety, Propriété et approprié. Alleen de bezittende klasse draagt proper ondergoed. Armoede stinkt.
Molières rijke bourgeois wou niet alleen rijk zijn, maar ook beschaafd, hij wou een Gentilhomme zijn, iemand van adel, of zich toch zo gedragen: hij wou kunnen meepraten over poëzie en kunst en filosofie en nam daarvoor leraren in dienst, die natuurlijk niets konden aanvangen met een onderontwikkelde nouveauriche. Toen de Fransen Brugge binnenreden net voor de Brugse Metten merkten ze op dat de burgervrouwen er gekleed gingen als edele dames: de Vorstinnen van Brugge. De burgers willen eruit zien als de adel, op alle gebied, dat is hun grote ambitie. Daarom pappen alle bourgeois aan bij wie hoger geplaatst is of rijker dan zij zelf. In de 19de eeuw droeg elke belangrijke burger een uniform, met eretekens, dat zijn functie of rang aanduidde. Ook vandaag nog is de hoogste beloning van een Belgisch zakenman zijn verheffing in de adel door de Vorst.
In elke gemeenschap zijn het de leden van die gemeenschap die bepalen wat goed is en wat niet, wat getolereerd wordt, beloond of bestraft, wat verboden is en wat niet, wat gepast is, welvoeglijk, proper, propre, appropriate. Er moeten wetten zijn en reglementen. Godsdiensten leggen de oorsprong van die wetten bij de godheid, maar in feite zijn het nog altijd gewoon mensen die menselijke wetten maken voor andere mensen. Seculiere staten, zoals de Verenigde Staten nadat ze zich hadden bevrijd van het Britse koloniale juk, maken hun wetten zonder verwijzingen naar goddelijk gezag of naar een geopenbaarde waarheid, maar enkel gebaseerd op het belang van de staat, bijvoorbeeld tegenover andere staten, en uiteindelijk met het oog op het belang van de inwoners. Het communisme maakt het individueel belang totaal ondergeschikt aan het staatsbelang of het algemeen belang.
Maar steeds zien we dat in de praktijk slechts een gedeelte van de bevolking de meeste voordelen krijgt, namelijk de gezagsdragers zelf en hun familie en hun trouwe medewerkers. De wetgevers zorgen in de eerste plaats voor zichzelf. Dat was zo onder de Romeinse keizers, maar ook in het feodaal stelsel in de Middeleeuwen, onder de Renaissancevorsten, onder het al dan niet verlichte absolutisme, onder de burgerlijke koningen van de 19de eeuw en zelfs nog in de 20ste eeuw. Er was steeds een kleine toplaag die het laken naar zich toe trok en de rest van de bevolking in de kou liet. Stilaan groeide het besef dat dit niet de juiste manier was: het past niet dat de ene mens de andere onderdrukt om zichzelf te verrijken en zijn eigen machtspositie te vrijwaren. De Franse Revolutie formuleerde het kort en krachtig: liberté, égalité, fraternité. Behalve dat we die broederlijkheid vandaag minder seksistisch formuleren als solidariteit, hoeft daaraan niet veel veranderd te worden.
Gedaan dus met wetten die enkel gericht zijn op het voordeel en de macht van een elite. Maar wat is dan de grond van de wet, als het niet het eigenbelang van enkelingen is? Wat zijn de principes die ten grondslag moeten liggen van een wetgeving die iedereen gelijk behandelt? Dat kan niet anders dan de ethiek zijn, die bepaalt hoe mensen met elkaar omgaan. Goed is wat goed is voor de mens. De mensheid legt de basisprincipes daarvan zo goed als mogelijk vast in universele verklaringen van de rechten van de mens, van elke mens. Dat zijn de grondregels en daaraan mag niet getornd worden. Elke mens moet zich op die rechten kunnen beroepen, het fundamenteel individueel belang mag nooit opgeofferd worden aan het staatsbelang of het belang van andere individuen of belangengroepen. Dit is de toetssteen voor elke wetgeving.
Een democratie biedt de beste waarborgen voor een samenleving die gesteund is op deze principes, maar zelfs in de beste democratie zijn er nog belangenconflicten. Zelfs in de meest egalitaire samenleving is er nog ongelijkheid. Zelfs met de meest doorgedreven sociale zekerheid, gesteund op solidariteit, zijn er mensen die tussen de mazen van het vangnet vallen. Geen enkele democratie is volmaakt, voorlopig of misschien zelfs voor altijd. Wij zijn maar mensen en mensen zijn hardleers.
In onze complexe maatschappij zijn er steeds meer specifieke wetten en voorschriften die de concrete afspraken expliciteren en detailleren, aangepast aan de omstandigheden van tijd en plaats. Het gevaar is echter groot dat de mentaliteit al gauw te legalistisch wordt, dat het doen naleven van de letter van de wet belangrijker wordt dan de grondslagen van de wet zelf. The law is a ass (Oliver Twist). Wie zich strikt houdt aan de wet en aan de gebruiken, maar vergeet waarom die er zijn, en die achter de rug van de mensen toch enkel voor zichzelf zorgt, wie stiekem overtuigd is dat misdaad veroorloofd is, zolang men niet betrapt wordt, dat is een conformist, een conservatief, een bourgeois, een burgerlijk persoon. Een goede wetgeving is nutteloos wanneer sommigen ze stelselmatig misbruiken en omzeilen. Het is niet voldoende dat het openbaar leven geregeld wordt door de wet, terwijl achter de schermen nog steeds het recht van de sterkste heerst. De wetten moeten niet zozeer in de boeken staan en afdwingbaar zijn, ze moeten in de harten van de bevolking leven, van hoog tot laag.
De burgerlijke maatschappij heeft enkel oog voor zichzelf. Haar beschaving reikt niet verder dan de eigen klasse. Burgerlijkheid is de zekerheid voor de burgers dat zij in hun bestaan niet bedreigd worden. In zijn beste vorm is het de garantie dat het openbare leven op een beschaafde manier verloopt. In zijn ergste vorm is het een leeg formalisme, dat de nadruk legt op de uiterlijkheden en geen rekening houdt met wat mensen aanvoelen als waar en goed, met emoties en oprechte gevoelens. De burgerlijke moraal is oppervlakkig en verbergt achter een laagje vernis de primaire gevoelens en ambities van de mens: machtswellust, veroveringsdrang, strijd en geweld en onderdrukking van de medemens. De burgerlijke maatschappij leidt, dat hebben we gezien, tot uitbuiting en dus sociale onrust, kolonisatie, oorlogen, genocide, vernedering, psychoses, depressie, wanhoop en zelfdoding. De burgerlijkheid is een beperking van de vrijheid van het individu, van de sociale gelijkheid en van de menselijke solidariteit.
De wet is er voor de mens, niet de mens voor de wet. Men moet de mensen geen wetten opleggen, maar hen de grondslagen voor de wetten duidelijk maken, zodat ze ook uit zichzelf kunnen weten wat goed is en slecht. De grond van elke ethiek is de samenleving van individuen in hun gemeenschap, op een gemeenschappelijke aarde, de instandhouding van het menselijk geslacht als een onderdeel van het leven op aarde, de optimalisering van de levensomstandigheden.
Vanaf de jaren zestig kwam er verzet tegen de burgerlijke maatschappij die gefaald had in al haar doelstellingen: de vrede bewaren, de voorspoed en het persoonlijk geluk van de burgers bevorderen. Niet de uiterlijke vorm is belangrijk, maar de innerlijke overtuiging en wat verborgen bleef onder de uiterlijke vorm. Gezondheid is belangrijker dan uitzicht, dus geen korsetten meer. Geen uiterlijke deftigheid, maar gezonde hygiëne. Er is niets verkeerd met bloot. Niet de maatschappij primeert, maar de individuen. Niet het oordeel van anderen, maar het bewustzijn dat men het goede doet. Niet het establishment telt, maar de burgers, alle burgers, dus geen standenmaatschappij, geen kolonialisme, geen inmenging in andere staten, geen oorlog: make love, not war. Doen wat je zelf goedvindt, niet de lege, zinloze verplichtingen die men je voorschrijft.
De wereld is echter niet echt veranderd in de jaren 60 en het is zeer de vraag of hij ooit definitief grondig zal veranderen. De voorbije samenlevingsvormen zijn niet helemaal verdwenen: er is nog altijd feodalisme, kolonialisme, absolutisme, anarchisme, dictatuur, zowel op staatsniveau als in de relaties tussen mensen onderling, en er is nog zeer veel burgerlijkheid in onze maatschappij. We moeten dat erkennen en de structuren daarvan blootleggen, om te komen tot een betere samenleving, een die meer aandacht heeft voor de grondprincipes, voor de fundamentele mensenrechten van iedereen en minder voor de onbelangrijke uiterlijkheden.
Godsdienst is fundamenteel conservatief en onlosmakelijk verbonden met macht. Het christendom heeft zich steeds geënt op de wereldlijke macht. Nu heeft het uitvaardigen van leefregels, door welke gezagsdragers ook, op zichzelf niet noodzakelijk te maken met macht, maar het gevaar is wel groot dat gezagsdragers, wereldlijke of religieuze, ten minste een moreel gezag zullen ambiëren om de leefregels te implementeren, om ze af te dwingen. De staat heeft een gerechtelijk apparaat nodig en politie om de orde te handhaven. Godsdiensten proberen steeds op alle mogelijke manieren de maatschappij te creëren die ze voorstaan met hun leefregels en bouwen daartoe op hun beurt een wetgevend instituut uit, met ambtenaren die het gezag vertegenwoordigen en die straffen kunnen uitspreken. Zij zouden het zout der aarde moeten zijn en de mensen wijzen op hun morele plichten. Dat doen ze, maar door er een God bij te betrekken verleggen ze het accent van de mens naar een transcendente wereld, waartoe ook de mens geroepen is. Niet alles wat godsdiensten voorschrijven is daarom ook verwerpelijk, natuurlijk. Maar zij maken de mensen iets wijs: de regels zijn niet door God geopenbaard, ze zijn door de kerk uitgevonden. Ze moeten dus beoordeeld worden als menselijke voorschriften en kunnen geen enkele legitimatie krijgen uit het al dan niet bestaan van een transcendente god. Godsdiensten hebben maar zin als ze overtuigen, inspireren, verheffen, niet als ze verplichten, ontmoedigen, vernederen en veroordelen. Godsdienst moet mensendienst zijn. Als er een God is, heeft die aan zichzelf genoeg.
Schone schijn, uiterlijk vertoon, vormelijkheid, het heeft zijn belang, maar het mag niet overdreven zijn, noch mag het een scherm zijn dat een veel minder fraaie realiteit verbergt. Helaas is dat laatste maar al te vaak wat we vaststellen. Steeds weer vallen mensen door de mand, ook die van wie we het niet verwachtten. Dat maakt ons terecht wantrouwig tegenover overdreven burgerlijkheid. Ik zou geen 68er zijn indien ik dat grondig wantrouwen niet deelde.
Wellicht zal men ook mij als een bourgeois betitelen, als men voortgaat op mijn maatschappelijke positie en mijn uiterlijke verschijning. Maar ik hoop dat wie mij leest, wie met mij praat en wie met mij omgaat nooit een reden of zelfs een aanleiding zal hebben om te vermoeden dat er onder het deksel van mijn vermeende burgerlijkheid een beerput van machtswellust, egoïsme, oneerlijkheid, bedrog, misprijzen en seksuele perversie zou schuilen, zoals bij de vele bourgeois die wij kennen uit de geschiedenis en de literatuur.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
19-03-2011
Mijn blog is reclamevrij!
Dank zij mij staat hier geen reclame meer!
Ik ben dan toch maar gezwicht voor de platvloerse chantage van de beheerders van Seniorennet: om de vaak schabouwelijke reclame, zoals voor dating sites en voor een persoonlijke goddelijke tussenkomst in jouw leven van mijn blog te bannen, heb ik de vereiste 29 euro betaald voor een Oxy-Pass; het enige voordeel dat ik me daarmee wellicht ooit zal doen, heb ik ondertussen al genoten: mijn blog is vanaf nu bevrijd van die storende reclamespots bovenaan de pagina.
Ik blijf uitkijken naar andere mogelijkheden voor mijn blog. Een enorm obstakel is dit: als ik al mijn 925 bestaande teksten moet overbrengen naar een nieuwe site, heb ik daar zes maand werk aan, oninteressant technisch werk dat me bovendien zou weerhouden van het schrijven van nieuwe teksten. Die keuze was snel gemaakt...
Ik heb dus beslist om hier te blijven, maar dan zonder reclame. Af en toe moet een mens zich neerleggen bij de feiten en zijn principiële stellingnames reserveren voor echt belangrijke dingen. De reclame-kwestie op Seniorennet behoorde niet tot die categorie, vandaar.
Welkom op mijn reclamevrije blog!
Karel
16-03-2011
Transcendent of immanent?
Mijn vaste lezers weten het: ik durf wel eens een moeilijk woord gebruiken en ik vergeet wel eens een beetje plagerig om er wat uitleg bij te geven. Anderzijds denk ik dat mijn vaste lieve lezers daar wellicht minder moeite mee hebben dan de toevallige ongeïnteresseerde surfer of de verdwaalde pornozoeker. Je wordt geen vaste en dus lieve lezer van mijn erg selecte Kroniek als je niet ten minste enige algemene culturele achtergrond hebt. Regelrechte cultuurbarbaren haasten zich verschrikt weg naar veiliger oorden, waar ze zich ongestraft kunnen laven aan karamellenverzen en fotos van huisdieren in schattige pakjes. Elk zijn meug, voor mij niet gelaten.
Vandaag wil ik, als contrastervaring met al die andere blogs, even stilstaan bij twee van de meest zware filosofische termen: transcendent en immanent. Nee, niet gaan lopen!
Laten we beginnen met immanent. Dat woord kwam onlangs nog in het nieuws toen de aartsdomme bisschop van Mechelen, ik bedoel de aartsbisschop van het bisdom Mechelen, het gebruikte in de sindsdien ook in Vlaanderen gevleugelde combinatie: immanente gerechtigheid. Hij had het over het terechte gevolg voor homos en andere onverlaten die zich schuldig maken aan foute seks: aids. Ik waste toen zijn hovaardige bol, klik hier.
In-manent, Latijn voor in-blijvend; het wordt gezegd van iets dat onlosmakelijk verbonden is met iets anders, dat men niet los ervan kan zien. Léonard gebruikte toen alleen maar de Franse staande uitdrukking justice immanente, het is niet iets dat hij uitgevonden heeft. In de ethiek staat ze voor een vorm van als het ware automatische rechtvaardigheid: de straf volgt onvermijdelijk uit de misdaad zelf, er is geen onderzoek, veroordeling of proces nodig. Wie zich schuldig maakt aan bepaalde misdaden, vindt precies daarin zijn straf. Léonard geeft daarvan ook een goed voorbeeld: als wij de natuur verknoeien, zullen wij in een verknoeide natuur moeten leven. Wie het nest bevuilt, vindt zijn straf in het feit dat hij in een vuil nest moet zitten.
Immanent gebruiken we echter vooral in een andere context. Trouwe lezers van mijn kroniek weten al waar ik naartoe wil. Een van de grondvragen van de filosofie, de theologie en van elk menselijk nadenken is deze: bestaat er iets buiten deze wereld, buiten het universum? Is er iemand die alles gemaakt heeft, al dan niet volgens een vast plan, die zelf fundamenteel boven zijn schepping verheven is, die er dus niet onlosmakelijk mee verbonden is, die dus niet immanent is? Zijn er dingen die niet tot het universum behoren, die erbovenuit stijgen, in het Latijn transcendere, trans & scandere, over-klimmen. Is er een dimensie van het zijn die wij niet kunnen kennen, of toch niet helemaal, maar die er toch is, die wij kunnen vermoeden, of waarin we moeten geloven? Is er een God, een hemel, een hel, engelen, duivelen, een hiernamaals, een eeuwig leven? Of is er enkel maar deze wereld en voor ons, hier op aarde, alleen maar dit leven, samen met anderen? Dat is de vraag.
Wie meent dat er iets anders is, om welke reden en op welke grond dan ook, gelooft in het transcendente. Wie meent dat er geen enkele reden noch enige grond is voor een dergelijk geloof, die blijft bij het immanente, bij alles wat onlosmakelijk verbonden is met de materie.
Begrijp me nu niet verkeerd. Ik zeg niet dat alles materie is, ook dat weten mijn geliefde vaste lezers ondertussen wel. De essentie van blauw, wat wij met dat woord echt bedoelen, de betekenis die het heeft als wij het gebruiken om iets uit te spreken, om iets duidelijk te maken, dat is niet materieel zoals een steen dat is. Maar er is niet zoiets als de idee van blauw die ons universum overstijgt en dat ergens in een andere, ideële wereld bestaat. De gedachte aan blauw is een hersenactiviteit van levende mensen, ze is onlosmakelijk verbonden met taal, met communicatie. Zonder mensen is er geen blauw. Let wel: de materie kan dan nog altijd fysische kenmerken vertonen die, indien er mensen waren, als blauw zouden geïnterpreteerd worden. Ook in die zin is blauw onlosmakelijk verbonden met deze wereld. In beide betekenissen blijven we bij het immanente, bij wat er werkelijk is, bij wat de wereld niet overstijgt of transcendeert.
Mensen die geloven dat er iets is buiten en boven de wereld, nemen een wel zeer gedurfd standpunt in. Ze stellen immers dat er niet alleen iets is buiten het waarneembare, maar bovendien dat die andere dimensie een invloed heeft op het waarneembare en dus uiteindelijk toch weer waarneembaar is, dat het transcendente dus wel degelijk te maken heeft met het immanente. En dat, lieve lezers, geliefde en andere, al zie ik natuurlijk iedereen graag, maar niet even graag, helaas, is een contradictio in terminis, een innerlijke tegenspraak, ook wel nonsens genoemd, onzin.
Het bovenwereldse heeft niets te maken met de wereld, anders is het niet bovenwerelds. We kunnen er geen sporen van ontdekken, we kunnen er niets over zeggen, zelfs niet dat het er is, of niet is. Het is een gans andere dimensie, die ons volledig overstijgt of transcendeert. Stellen dat precies dat onkenbare niet slechts een beetje maar werkelijk alles te maken heeft met onze wereld, dat onze wereld totaal afhankelijk is, tot in zijn bestaan zelf, van die andere dimensie, dat kan niet, dan maken we een ongeoorloofde en immense gedachtesprong. We verbinden dan het bovenwereldse weer met de wereld, terwijl we eerst hadden gezegd dat het kenmerk van het transcendente precies is dat het boven de wereld verheven is. Het is het een of het ander, transcendent of immanent, er is geen tussenweg, als we verstaanbaar met elkaar willen praten.
Wie dus over een God wil praten die met deze wereld te maken heeft, die de wereld met alles erop en eraan zelfs gemaakt heeft en wel met een vast plan, een God die alles weet en alles kan en de mens liefheeft en voor hem zorgt, die naar zijn smeekbede luistert en hem verhoort, die rechtstreeks en onrechtstreeks tot de mens spreekt, die zegt wat goed en kwaad is, die zijn Enige Zoon heeft gestuurd om te sterven als een echte mens en daarna ook zijn Heilige Geest, maar ook de duivel, die moet aanvaarden dat die God niet transcendent is, maar immanent.
In zon God wil zelfs ik geloven, want dat is een God die integraal door mensen is bedacht in al zijn aspecten, vanaf zijn Zijn zelf tot in de kleinste details. Godsdienst wordt dan een menselijke aangelegenheid en niets menselijks is mij vreemd. Maar dan aanvaarden we ook zonder meer dat mensen zich kunnen vergissen, in alles, ook in wat ze zeggen over God en het transcendente. En de ervaring leert ons dat spreken over God een zware, zeer zware vergissing is, die ontelbare miljoenen met hun leven hebben moeten bekopen, die miljarden mensen ook vandaag diep ongelukkig maakt en die de toekomst van onze wereld zwaar hypothekeert.
Wij zijn veel beter af zonder godsdienst. Dat is een les die we langzaam leren. In de praktijk leven we al als God in Frankrijk, maar we houden nog wel even aarzelend vast aan een aantal gebruiken en tradities, ook al zijn we al lang de godsdienstige betekenis ervan vergeten. Zo zijn destijds ook de Egyptische, Griekse en Romeinse goden verdwenen: op den duur wist niemand nog waar ze vandaan kwamen, wat ze verondersteld werden te doen. Men verstond zelfs de taal niet meer waarin over hen gesproken werd. Ovidius doet daarover zijn beklag als hij de Romeinse religieuze feesten beschrijft, met priesters in vreemde gewaden die gezangen aanheffen in een Latijn dat niemand nog begrijpt, met oude, vergane woorden, die ook de priesters zelf niet meer kunnen verklaren, maar die men blijft zingen, omdat me zo altijd gezongen heeft op die dag van het jaar. De tienduizenden kijklustigen bij de Heilig Bloedprocessie in Brugge zullen dat gevoel herkennen.
We hebben nog kerken, maar ze staan leeg. We hebben nog kerkelijke rituelen, af en toe, als een folklore of omwille van de grootouders, maar stilaan schakelen we over naar meer aantrekkelijke burgerlijke alternatieven. Veel koppels trouwen niet meer en als ze het doen is het niet voor de kerk. De weinige priesters die er nog zijn, hebben het zeer moeilijk, ze worden oud, zeer oud en kunnen hun werk niet meer aan, ook niet inhoudelijk. De kerk is blijven steken in haar 19deeeuwse gebruiken en levensopvattingen, ze heeft geweigerd mee te evolueren en draagt daar nu de gevolgen van. Stilaan ontdekken we dat de kerk en haar priesters zondig waren en nog steeds zijn, dat ze ons al die tijd bedrogen hebben en alleen aan zichzelf hebben gedacht. We realiseren ons dat er geen transcendente God is, maar alleen immanente rechtvaardigheid: wie de mensen misprijst, vernedert, terroriseert, misbruikt, bedriegt, besteelt, bestraft en vermoordt, kan niet anders dan daaraan zelf ten onder gaan.
Dat is mijn rotsvaste overtuiging. Maar het kan wel even duren, want we zijn maar mensen en we moeten nog veel leren voor we weten dat alleen de eerbied voor het leven ons kan redden.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
14-03-2011
Erfzonde
In een vorige aflevering had ik het over Genesis, het verhaal van Adam en Eva, klik hier. Ik probeerde daar een hedendaagse positieve lezing te geven van het mythische Bijbelse verhaal over de schepping en de zondeval. Het is niet onbelangrijk te vermelden dat de Katholieke Kerk helemaal niet opgezet is met dat soort van actualiserende interpretaties.
Toen de Nederlandse bisschoppen na het Concilie in 1966 een eigen Nieuwe Katechismus uitgaven, waarin vooral Piet Schoonenberg en Edward Schillebeeckx zich aan eigentijdse formuleringen waagden, liep die prompt een officiële veroordeling op door de hoogste kerkelijke instanties: de Romeinse Curie en ten slotte ook Paulus VI zelf. Omdat zowel de auteurs als de bisschoppen weigerden om de opgelegde wijzigingen aan de tekst aan te brengen, werden de opmerkingen van Rome in 1969 afzonderlijk gepubliceerd. De Nieuwe Katechismus was overigens een enorm verkoopsucces in Nederland en Vlaanderen en kende heel snel verscheidene vertalingen. Het was een wereldsucces. Hij bleef van kracht in Nederland tot de publicatie van de behoudsgezinde officiële Catechismus van de Katholieke Kerk in 1992, de Nederlandse vertaling in 1995 en de definitieve tekst in 1997.
Als je die laatste versie vergelijkt met die van 1966, lijkt het alsof die datums omgewisseld zijn: de oudere tekst is op alle punten veel moderner dan de meer recente. De klok is resoluut teruggedraaid. Op elke zelfs timide vernieuwing binnen de Kerk volgt onvermijdelijk een harde restauratie. Dat zegt veel over de evolutie van de katholieke kerk, en niet alleen in de laatste vijftig jaar. Het is tevens een pijnlijke analyse van de vele gestrande hervormingsbewegingen binnen de kerk en bijgevolg van haar overlevingskansen in een voortdurend veranderende wereld.
De Kerk, zowel in haar centrale gezagsorganen als in haar onderzoekscentra, de theologische faculteiten en de opleidingscentra van priesters en religieuzen, is in hoofdzaak steeds zeer conservatief geweest. Vernieuwende of afwijkende opvattingen werden in de kiem gesmoord, door veroordelingen, disciplinaire maatregelen, vervolging, excommunicatie, ja tot de doodstraf op de brandstapel toe. Dat heeft enerzijds te maken met de typische vrees die elk centraal gezag nu eenmaal heeft voor zelfs de geringste aantasting van zijn autoriteit. Toegeven dat men zich kan vergissen zou immers kunnen uitgelegd worden als een teken van zwakte. Erkennen dat iemand die niet tot de gevestigde gezagsstructuur behoort desondanks toch iets verstandigs zou kunnen zeggen of schrijven, zou meteen betekenen dat met het gelijk ook het gezag zou verschuiven van het centrum naar de periferie of naar een nieuw gezagscentrum. Er kan maar één gezag zijn, centraal, allesomvattend en onfeilbaar.
Anderzijds is de gevestigde macht uiteraard ook steeds bevreesd voor elke verandering, ook van binnenuit. Zij steunt haar gezag en haar gelijk immers uitsluitend op onwrikbare, vaste principes van zogenaamd goddelijke oorsprong. Elke twijfel, elke kritiek, elke afwijkende interpretatie, ja elke nieuwe formulering van de oude waarheden kan dan niet anders zijn dan een rechtstreekse bedreiging van de macht. Binnen de katholieke kerk heeft dat geleid tot een fundamenteel conservatisme, het betonneren van alle regels, het voor eeuwig vastleggen van de geloofswaarheden in onveranderlijke termen en het letterlijk interpreteren daarvan, tot in het absurde.
Dat is ook zo voor Genesis, het verhaal over de schepping en de zondeval.
Van bij het ontstaan van het christendom en vooral onder de nefaste invloed van Paulus, is men de relevante teksten van het Oude Testament nog veel meer letterlijk gaan interpreteren dan de Joodse gemeenschap ooit gedaan had en dat wil wat zeggen. In het verhaal over het gevecht van Jacob met de Engel (klik hier) raakt de Engel Jacobs heup aan; dat was voldoende om de joden voor de rest van de eeuwigheid te verbieden om het lekkerste stukje van het rund, de ossenhaas, te eten.
Nadien is hetzelfde gebeurd met alle mogelijke kerkelijke teksten: de brieven van Paulus en de apostelen, de evangelies, de concilieteksten, de pauselijke verordeningen en de teksten van erkende theologen. De kerk besliste wat tot de canon behoorde en dat waren dan de heilige teksten. Wat niet aanvaard werd, was ketterij.
Die dubbele geestelijke armoede, de onzalige combinatie van het letterlijk interpreteren van (geselecteerde) teksten met de botte weigering om nieuwe inzichten onder ogen te nemen, is kenmerkend voor alle godsdiensten. Men vindt ze ook in de Islam, in het Protestantisme, bij Jehovas Getuigen, bij de Mormonen, ja zelfs in sommige Boeddhistische strekkingen. Het is een zekere weg naar de afbrokkeling en de uiteindelijke totale ondergang, dat heeft de geschiedenis ten overvloede bewezen. Enkel wie zich aanpast, overleeft. Er zijn immers geen absolute waarheden, vastgelegd en geopenbaard door de goden. Er zijn enkel voorlopige, tijdelijke menselijke inzichten binnen een snel evoluerende maatschappij. Wie zich vastklampt aan voorbijgestreefde opvattingen, staat uiteindelijk helemaal alleen met zijn grote ongelijk. Qui a raison contre tout le monde, a tort.
In de loop van de geschiedenis van het christendom is het verhaal van Adam en Eva uitgegroeid tot een van de basisteksten van het geloof. Wat daarin vermeld staat, is waar en wel zoals het er staat en met al wat het impliceert. Dat was vroeger zo en dat is nog altijd zo in de Catechismus van 1997. Wat oorspronkelijk een literair verhaal was, een allegorie, een mythe van een nomadische volksstam ergens in het Midden-Oosten, werd een heilige tekst voor een wereldgodsdienst. Geen wonder dat het ondenkbaar was en is dat iemand aan die tekst zou raken of er een nieuwe interpretatie zou aan geven. Dat hebben ook de auteurs van de Nieuwe Katechismus mogen ervaren.
Het is nauwelijks voorstelbaar hoe absurd ver de Kerk daarin is gegaan. Een goed voorbeeld daarvan is de erfzonde. Zelfs de meest trouwe en vrome gelovigen en de meest gezagsgetrouwe priesters van vandaag weten niet goed wat ze daarover moeten denken of zeggen en dus wordt er vooral nadrukkelijk over gezwegen. Niet zo in de Catechismus van 1997 nochtans en ook niet in de loop van de kerkgeschiedenis. De erfzonde was en is een kernpunt van het geloof. Wie daaraan twijfelt, loopt ook nu nog meteen de meest strenge veroordeling op van de kerkelijke hiërarchie.
Laten we even proberen achterhalen waarover het gaat.
Eva en Adam, zo lezen we in Genesis, hoofdstuk twee en drie, overtreden de wet van God en worden daarom door hem zwaar gestraft; niet alleen zijzelf, maar ook heel hun nageslacht. Aangezien zij de eerste mensen waren, het unieke mensenpaar, betekent dat: iedereen, elke mens die ooit geboren wordt. Ikzelf interpreteerde dat als een verwoording van ons algemeen aanvoelen dat wij als mens onvolmaakt zijn in wat we doen, dat de wereld om ons heen en onze medemensen het ons vaak moeilijk maken, dat het leven een strijd is en geen onverdeeld geluk. Het verhaal over de mythische eerste mensen is niet meer of minder dan dat: een vrij geslaagde beschrijving van onze conditionhumaine, van onze menselijke natuur.
Maar als dat verhaal het onveranderlijke woord wordt van God zelf, en niet van Mosje de Verteller, dan is dat een heel andere zaak. De Kerk houdt vast aan elk woord van die tekst alsof haar leven ervan afhing (en dat is waarschijnlijk ook zo). Adam en Eva zijn voor haar dus geen literaire figuren, maar echte mensen, die echt bestaan hebben, die echt door God geschapen zijn zoals Genesis het vertelt. Het serpent is geen verpersoonlijking van het kwaad, maar het Kwaad in hoogsteigen persoon, Satan, de Duivel, een geest, een engel die God heeft geschapen, maar die opstandig is geworden en die door God verbannen is, na een felle strijd, naar de hel, waar hij de zielen teistert van de mensen die gezondigd hebben. De boom was geen sprookjeselement maar een echte boom, met echte vruchten en het is door daarvan te eten dat Eva en daarna ook Adam de wraak van God opriepen. De tuin van Eden heeft echt bestaan, er zijn landkaarten waarop de plaats nauwkeurig aangeduid staat. Adam en Eva waren de unieke voorvaderen van het menselijk geslacht, iedereen stamt van hen af. De zonde die zij bedreven hebben wij geërfd door de voortplanting, vandaar: de erfzonde. Elke mens wordt geboren beladen met die formidabele smet op zijn ziel.
Dat heeft natuurlijk zo zijn gevolgen.
Elke veronderstelling dat de mens afstamt van vroegere levensvormen is uit den boze. Darwins opvattingen zijn onmiddellijk door de Kerk als onaanvaardbaar en strijdig met de rechte leer en met de Schrift verworpen. Darwin, die al heel vroeg in zijn leven een agnostische en later een openlijk atheïstische levenshouding had aangenomen, was zich daarvan wel bewust. Onder meer om de gevoelens van zijn vrome echtgenote niet te kwetsen, maar tevens uit vrees voor het schandaal dat zijn ontdekkingen zou verwekken, borg hij zijn teksten op in een gesloten envelop en liet in zijn laatste wilsbeschikking een bijzonder legaat opnemen om ze na zijn dood te laten uitgeven. Gelukkig voor ons werd hij door omstandigheden gedwongen om er toch mee naar buiten te komen, namelijk toen een concurrent onafhankelijk van hem tot dezelfde conclusies kwam en met publicatie dreigde. Vandaag verwerpt de Kerk de evolutietheorie nog steeds integraal. Zij aanvaardt ten hoogste, onder de onweerlegbare druk van de wetenschap, dat de mens fysiek zou afstammen van andere levensvormen, maar ziet in die evolutie de rechtstreeks scheppende hand van God, die de gebeurtenissen zo geleid heeft dat uiteindelijk homo sapiens tot stand kwam, helemaal zoals hij het gepland had. Op dat moment heeft God hem een onsterfelijke ziel gegeven, zoals hij nog steeds doet bij de conceptie van elk menselijk wezen in de moederschoot, daarbij puttend uit een onuitputtelijke voorraad die hij van in den beginne heeft geschapen.
De kerkelijke leer over de erfzonde heeft zich trouwens al heel snel toegespitst op die kinderen in de moederschoot. Als de erfzonde overgaat van de ouders op de kinderen, dan worden de kinderen geboren als zondaars en moeten zij ook vergiffenis krijgen voor die overgeërfde zonde. Sinds Paulus neemt dat de vorm aan van het doopsel. Door het doopsel wordt de gelovige lid van de kerk, worden al zijn zonden vergeven en kan zijn of haar onsterfelijke ziel later in de hemel komen, verenigd met zijn of haar verheerlijkt lichaam. Als men ook dat letterlijk gaat nemen, namelijk het doopsel als een fysieke gebeurtenis, het overgieten met water onder het uitspreken van specifieke woorden, dan is het hek helemaal van de dam en staat de deur wijd open voor de meest afschuwelijke misbruiken. Ik geef u daarvan enkele ongemeen schrijnende voorbeelden. Ik baseer mij daarvoor op het verbluffende boek van Georges Minois, Les origines du mal. Une histoire du péché originel, 439 p., Fayard, 2002 dat ik onlangs met stijgende verbazing heb gelezen en u zeer kan aanbevelen, maar je zal het wel in het Frans moeten lezen, er is jammer genoeg geen Nederlands vertaling.
De grootste schande is ongetwijfeld de barbaarse opvatting dat kinderen die geboren worden maar sterven voor ze kunnen gedoopt worden, veroordeeld zijn om voor de rest van de eeuwigheid verstoken te blijven van de hemelse zaligheid. De grootste kerkgeleerden, inzonderheid Augustinus zelf, en opeenvolgende concilies bevestigen dit keer op keer en voegen eraan toe dat die kinderen zullen branden in de hel, hoe hard dat ook moge aankomen voor de ouders en de familieleden. Sommigen binnen de kerk hebben af en toe minder strenge gevolgen bedacht voor die ongedoopte babys, onder meer een soort van voorgeborchte van de hel, waar ze niet gemarteld worden door de duivel, maar toch zoals alle zondaars voor alle eeuwigheid getormenteerd worden door het besef van de afwezigheid van Gods nabijheid. Recentelijk berichtte ik hier over dat voorgeborchte, klik hier.
Vandaag houdt de kerk nog steeds vast aan de regel dat niemand zonder het doopsel naar de hemel kan, maar vertrouwt voor de rest op de oneindige goedheid van God. De menselijke kerk is dus een heel stuk hardvochtiger voor achteloze babys dan wat men verwacht van God zelf.
Kinderen moesten dus snel gedoopt worden, want kindersterfte was vroeger afschuwelijk hoog. Bovendien moest die doop gebeuren volgens de regels en de beste garantie daarvoor was om het te laten doen door een priester. In nood mochten ook anderen dopen, maar de risicos waren enorm. Zo volstond het dat men zich versprak om het doopsel ongeldig te maken. Wie een letter veranderde aan de Latijnse formule was eraan voor de moeite.
Een voorbeeld. Wie per ongeluk, omdat hij of zij geen Latijn kende, zei: in nomine Matris (in plaats van Patris), et Filii, et Spiritus Sancti, diende een ongeldig doopsel toe. Wie zich om dezelfde reden vergiste en in plaats van In nomine Patris enzovoort zei: Innominis of het grammaticaal meer correcte In nominibus Patris veroordeelde daarmee het kind, bijvoorbeeld zijn eigen kind, tot de eeuwige hellebrand. Het gebruik van de meervoudsvorm (in de namen van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest) zou er immers kunnen op wijzen dat men in twijfel trok dat er slechts één God is, in drie goddelijke personen, weliswaar. Ik verzin dit niet, ik verzeker het u en er is nog erger op komst.
Wat te doen bij een gecompliceerde bevalling? Als het kind in gevaar kwam, was het essentieel dat het gedoopt werd. Volgens sommigen volstond het dat er bijvoorbeeld een armpje of een been naar buiten stak om het doopsel te kunnen toedienen. Maar voor de meeste priesters moest het het hoofdje zijn, het hele hoofdje wel te verstaan. Wanneer de moeder stierf voor de geboorte, of zelfs wanneer ze nog aan het zieltogen was, probeerde men door een soort van brutale keizersnede het eventueel nog levende kind alsnog te redden om het te kunnen dopen. Dat was geen werk voor priesters, maar voor nonnetjes die zich daarin gespecialiseerd hadden. Dat heeft geduurd tot enkele nonnen beschuldigd werden van moord op een moeder bij hun al te voortvarende pogingen om het kind te bereiken om het te kunnen dopen.
Zwangere moeders die stierven voor hun kind geboren was namen hun ongeboren en ongedoopt kind mee naar de hemel of naar de hel, al naargelang, waar ze de eeuwigheid zwanger zouden doorbrengen. Enkele Belgische dokters bedachten daarom een systeem, een soort klisteerspuit waarmee wijwater in utero, in de baarmoeder op het hoofdje van het kind kon gespoten worden. Echt waar!
Vreselijk zijn de verhalen over kinderen van rijke burgers die ongedoopt gestorven waren en die naar speciaal daartoe bestemde kapellen gebracht werden, waar de lijkjes op het altaar werden gelegd in afwachting van een wonderbaarlijke opstanding onder invloed van de missen, de gebeden en de wierook die malafide priesters en religieuzen gedurende weken en zelfs maanden opdroegen, ten koste van aanzienlijke geldsommen van de bedroefde en wanhopige ouders. Wanneer de geur van de rottende lijkjes te erg werd, stootte een misdienaar tegen het altaar, of wekte men door het lichtspel van de walmende kaarsen de indruk dat de vale lijkkleur veranderd was, waarop de priester extatisch uitriep voor de louter toevallig aanwezige familieleden: het leeft! En het meteen doopte, innomine Patris Ik maak u niets wijs, lieve lezer, ik zou niet durven, over zo een indroevige kwestie. Het beste bewijs dat dergelijke praktijken echt bestaan hebben, vinden we in de uiteindelijke officiële veroordeling ervan door de Paus zelf.
Ik heb even geaarzeld, maar ik wil u dit niet onthouden. Steeds vanuit haar obsessionele ijver om alle zieltjes te redden en alle kinderen zoveel mogelijk te laten dopen, veroorzaakte de Kerk een ware terreur onder de gelovigen. Ouders die hun kinderen niet tijdig hadden laten dopen, waren dus verantwoordelijk voor hun eeuwige verdoemenis. De lijkjes konden niet christelijk begraven worden maar werden in ongewijde grond gestopt. Alsof dat niet voldoende was, vertelde men aan de betrokken ouders dat die kinderlijkjes bij het Laatste Oordeel uit hun graf zouden opstaan om als getuige ten laste te zorgen voor de veroordeling van de ouders. Dit heeft geleid tot een ruim verspreid gebruik om die ongedoopte kinderlijkjes met een houten spie vast te pinnen in hun kistjes, zodat ze niet zouden kunnen verrijzen Het is onvoorstelbaar, maar het is wel waar. Kan u zich de gevoelens indenken van de ouders die een kind hadden verloren en die wisten wat er met dat lichaampje zou gebeuren? Zo ver ging de vrome wreedheid.
En zo ver gaat ze nog steeds. Ik hoor in gedachten nog steeds de van waanzin doortrokken stem van bisschop Léonard weerklinken die tijdens een toespraak in een kerk de meisjes en vrouwen die een abortus lieten plegen, waarschuwt voor de dag des oordeels, wanneer de onschuldige, vermoorde foetus hen 'zal aanspreken met hun ware naam: Moeder!'
Laten we even terugkeren naar de erfzonde zelf. Ik zei al dat ze de kern vormt van het christelijk geloof. Dat gaat zo. Adam was de eerste mens en hij heeft gezondigd en de hele mensheid met zich meegesleept. Maar God is genadig. Hij stuurde zijn enige Zoon als een nieuwe Adam naar de wereld. Hij stierf aan het kruis in opdracht van zijn Vader (niet mijn wil maar de uwe geschiede ). Door zijn gehoorzaamheid tot de dood, als mens, heeft hij de mensheid gered. Van nu voort staat de hemel weer open, althans voor wie in hem gelooft en die leeft zoals hij het heeft voorgedaan en zoals de Kerk het voorschrijft. Er is een noodzakelijk verband tussen de erfzonde en de verlossing, tussen Adam en Christus. Als Adam de erfzonde niet had begaan, hoefde Jezus niet geboren te worden of te sterven. Als er geen zondeval was, moest de mens ook niet gered worden. Wie dus het verhaal van Adam en Eva en van hun zondeval in twijfel trekt, doet het christelijk geloof op zijn grondvesten daveren.
De kerk heeft de zondige mens nodig om hem te kunnen redden. De Catechismus benadrukt het voortdurend: men kan over de zonde niet spreken zonder te spreken over de overweldigende genade en grenzeloze goedheid van God. Maar ook het omgekeerde geldt: er is maar sprake van de oneindige goedheid van God als er een zondige mens is. Meteen zien we de ongelooflijke kwetsbaarheid van het christelijk geloof: wie twijfelt aan de zondigheid van de mens, heeft geen behoefte aan een Verlosser, geen nood aan het verhaal van het zoenoffer, de kruisdood van Jezus van Nazareth, noch aan een geschapen eerste mensenpaar, aan een mysterieuze zondeval, aan een buitenmaatse bestraffing. Het hele kaartenhuisje stort ineen wanneer men ook maar even nadenkt over de grond van de zaak.
Dat lukt nog het best in het geval van de ongedoopt gestorven kinderen. Tweeduizend jaar na Paulus afschuwelijke boodschap en na tweeduizend jaar de mensheid geterroriseerd te hebben met de meest afschuwelijke verhalen en de meest lugubere praktijken heeft de Kerk uiteindelijk toch deze kleine toegeving gedaan: God is (gelukkig voor ons!) niet gebonden aan zijn eigen wetten (of beter: die van zijn Kerk), hij kan de ongedoopte babys en de miljarden mensen die sterven zonder gedoopt te zijn toch gratie verlenen als hij dat wil.
Maar het is voor heel veel mensen, vroeger en nu, zonder meer duidelijk: er is geen erfzonde. De mens is niet intrinsiek slecht, dat wil zeggen van nature. Wij zijn niet beladen met een erfelijke schuld. Wij stammen niet af van een stel volmaakte, onsterfelijke voorouders die desondanks door hun eigen dwaasheid uit het paradijs verjaagd zijn en gedegradeerd zijn tot sterfelijke onvolmaakte wezens, niet veel beter dan de dieren in wier vellen God hen hulde om hun schaamte te verbergen. Er is geen enkele reden, behalve dwaze theologische verzinsels, voor de grondig pessimistische opvatting van de mens die de Kerk kenmerkt.
Neen, de mens stamt af van andere levende wezens die nog niet over zijn typische hogere verstandelijke vermogens beschikten. Hij onderscheidt zich van hen door een zelfbewustzijn dat hem, met vallen en opstaan, in staat stelt om in een wankele harmonie te leven met zijn omgeving. De mens is goed noch slecht van nature, hij is eminent in staat tot beide. Hij kent ook het verschil tussen goed en kwaad, in zoverre heeft Genesis gelijk: wij hebben gegeten van de boom van de kennis van goed en kwaad. Wij kunnen, door zelf na te denken, door met elkaar te overleggen en afspraken te maken, beslissen wat wij als goed zullen aanvaarden en wat wij als slecht zullen veroordelen en bestraffen. We kunnen ons vergissen, maar ook uit die vergissingen kunnen we leren, langzaam maar zeker. Misschien hebben we nog honderd miljard jaren nodig voor we zover zijn, maar wij hopen allemaal dat we ooit, liefst zo spoedig mogelijk, in een echt, letterlijk aards paradijs zullen leven, dat we ooit hier op deze aarde of een andere, in vrede met elkaar zullen kunnen leven en sterven.
Godsdiensten vertrekken altijd van een mensbeeld dat het slechte in ons benadrukt. Wij zijn slecht en we moeten beter worden. De Kerk zal ons daarbij helpen. Zij zal voor ons uitmaken wat goed en slecht is, zij zal ons dat opleggen en zij zal ons bestraffen als we falen en belonen als we doen wat zij voorhoudt. De Kerk steunt zich daarbij op informatie die zij rechtstreeks van God zelf ontvangen heeft en die ze autonoom interpreteert. Zij is de enige redding voor de zondige mens. Alleen wie zich volledig aan haar toevertrouwt, zal niet sterven, maar eeuwig gelukzalig leven, niet hier op aarde maar in de hemel. Wie zich afkeert van de Kerk is verdoemd om in eeuwigheid te lijden in de hel, ook al begaat hij geen enkele zonde in zijn of haar hele leven.
Wat een contrast met het humanistisch wereldbeeld! Een mens is geen ziek dier, geen mislukte mythische heldenfiguur, maar werkelijk de (voorlopige) bekroning van de evolutie, de koning der dieren die aan elke soort haar naam geeft en voor hen zorgt, de verantwoordelijke tuinman van dit aards paradijs. Een mens is niet zondig, maar vrij en verantwoordelijk. Wij kunnen zelf het goede kennen en het kwade vermijden, samen met onze medemensen. Wij kunnen ons vergissen, wij zijn in staat tot afschuwelijke wreedheid. Maar wij zijn wat wij zijn. Wij hoeven ons niet te meten met volmaakte mythische voorouders in een fictief verhaal, noch met een volmaakte God. Wij hoeven hier op aarde rekening te houden met een al even volmaakt maar mythisch hiernamaals, waar we weer alles zouden zijn wat we hier niet zijn. De mens is sterfelijk, wij hebben alleen dit leven en dat is ons genoeg. Het is onze enige kans om gedurende korte tijd gelukkig te zijn en anderen gelukkig te maken, of niet. Wat we hier ook doen of laten, heeft alleen gevolgen voor hier en nu, en hier en later, maar niet voor ons als wij er niet meer zijn.
Als we het heel cru bekijken, gaat het echter allemaal niet daarover. Het gaat werkelijk niet om een metafysische of theologische discussie, dat zijn slechts woorden. In de grond is de Kerk, is elke godsdienst niets anders dan een ongelooflijk cynische uitbuiting van de ene mens door de andere in de naam van een verzonnen God. Hoe kan je een priester herkennen in een gemeenschap? Hij is de enige die niet werkt, die zijn handen niet vuil maakt, maar door de anderen onderhouden wordt. Daar gaat het om, sinds homo een beetje sapiens werd. Handige kerels - inderdaad, meestal mannen maar ook enkele vrouwen - wisten hun medemensen met hun mooie praatjes zo ver te krijgen dat ze, uit vrees voor de straf van de goden, de priesters van die goden voedsel gaven, een huis om in te wonen, goud, wierook en mirre, wereldse macht en moreel gezag over alles en iedereen.
Ik bezweer u, in de naam van alles wat mij en u heilig is, in nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti en in die van Satan, de Vader van de Leugen zelf. Ik daag u uit: kijk om u heen en zeg me dat het niet waar is!
Hoe lang zullen wij die vuige kaste nog blijven dulden?
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
13-03-2011
Word stamceldonor!
Gisteren was er opendeurdag in de bloedtransfusiecentra van het Vlaamse Rode Kruis. Geïnteresseerden konden er terecht voor een rondleiding in de afnamezaal en de laboratoria. Dit was een ideale gelegenheid om mensen warm te maken voor de actie Doe vandaag eens iets levensbelangrijks, georganiseerd door het Rode Kruis-Vlaanderen en De maakbare mens vzw. Het was deze vzw die me had gevraagd om als vrijwilliger mede de stand te bemannen in het bloedtransfusiecentrum in Heverlee-Leuven, dat gelegen is aan de rand van het bekende Universitair Ziekenhuiscomplex Gasthuisberg.
De voornaamste reden waarom ik die oproep beantwoord heb, is dat ik zo goed als niets over stamcellen afwist. Dit leek me een goede gelegenheid om daarover iets te vernemen: zoals ik hier vaak op mijn blog over onderwerpen schrijf nadat ik die eerst vrij grondig heb onderzocht door er veel over te lezen en ook na te denken, zo zou mijn rol als informatieverstrekker mij ongetwijfeld dwingen om ook over deze thematiek zoveel mogelijk te weten te komen. Als je iets grondig wil leren kennen, is er geen betere methode dan het overtuigend te moeten uitleggen aan anderen. Dat weet eenieder die ooit in een klas of voor een publiek stond.
Ik ben zelf nooit bloedgever geweest. Ik was dus niet vertrouwd met die wereld. Mijn ontmoeting met de vrijwillige bloedgevers gisteren was een van de meest opbeurende ervaringen die ik in mijn hele leven heb gehad. Ik heb de uitzonderlijke gelegenheid gehad om een aantal mensen, jong en oud, aan te spreken die zich op regelmatige basis aandienen om een deel van hun bloed weg te schenken, gratis en voor niets, ten bate van anonieme patiënten die er behoefte aan hebben, bijvoorbeeld bij operaties. Stuk voor stuk waren dit vriendelijke, bescheiden, open, warme en toegankelijke mensen. Niemand die zich stug of afwijzend opstelde, iedereen was meteen geïnteresseerd en velen verklaarden zich bereid om mee te werken nog voor ik uitgepraat was. Als er één plaats is Vlaanderen waar de verzuring geen kans maakt, dan is het wel in de bloedtransfusiecentra van het Rode Kruis. Ook het personeel aan de balie en de medische staf deelde in het algemeen gevoel van warme weldadigheid. Ik voelde me opgenomen in een weldoend bad van eenvoudige, ongecomplexeerde genereuze medemenselijkheid. Dat heeft me veel deugd gedaan.
Wat is nu die actie Doe eens iets levensbelangrijks vandaag?
Het gaat om stamceldonatie. Voor een aantal bijzondere therapieën, bijvoorbeeld bij leukemie, sommige klierziekten en aangeboren ziekten, is het nodig dat de patiënt voldoende stamcellen heeft. Stamcellen zijn een soort ongespecialiseerde basiscellen. Ze kunnen zich ontwikkelen tot allerlei andere cellen, zoals bloed, lever, huid en zijn daarom heel geschikt om allerlei tekorten aan te vullen. Een leukemiepatiënt bijvoorbeeld die hersteld is na behandeling met bestraling en chemo, waarbij de kankercellen vernietigd worden, moet daarna terug goede cellen aanmaken. Dat kan met de eigen stamcellen, maar vaak moet men een beroep doen op stamcellen van een donor.
Stamcellen zijn dus heel geschikt voor allerlei toepassingen in het menselijk lichaam, maar ze zijn zoals al onze cellen specifiek voor elke mens. Ons weefseltype is de unieke handtekening van ons lichaam. Dat is de basis van onze immuniteit: ons lichaam herkent ogenblikkelijk alle lichaamsvreemde cellen en stoot die af. Als we stamcellen van een andere persoon willen gebruiken, dan moeten die zo goed mogelijk gelijken op die van de patiënt. Bij broers en zussen is de kans dat er bruikbare stamcellen zijn, die niet zullen afgestoten worden, vrij hoog: in één op vier gevallen lukt dat wonderwel. Maar dat wil ook zeggen dat in drie op vier gevallen ook de eigen broers en zussen niet kunnen helpen. Dan moeten we bij anderen gaan zoeken.
Dat is echter niet zo gemakkelijk. De kans dat iemand anders geschikte stamcellen heeft is namelijk zeer klein: één op 50.000! Toen de medische wereld de waarde maar ook deze moeilijkheid van stamceltherapie begon in te zien, besloot men een databank op te zetten, waarin men de unieke kenmerken van zoveel mogelijk mensen zou opslaan. Wanneer men dan een therapie wenst te beginnen voor een bepaalde patiënt, volstaat het om diens unieke gegevens te vergelijken met die in de wereldwijde databank om een perfecte overeenkomst te vinden. Let wel: het gaat dus niet om het opslaan van stamcellen of bloed of beenmerg of zo: men registreert enkel de unieke code van ons weefseltype. Die code kan men heel gemakkelijk te weten komen: een analyse van enkele druppels bloed volstaat daarvoor.
We hebben nu de ruimere context geschetst: men gebruikt stamcellen kunnen voor bijzondere therapieën waarvoor we geen andere middelen hebben; stamcellen van anderen zijn maar in heel zeldzame gevallen bruikbaar. We hebben dus een heel grote databank nodig met informatie over het weefseltype van mogelijke donoren. Dat kan via een simpele bloedanalyse.
Wat gebeurt er nu concreet wanneer we de stamcellen van één persoon naar een andere willen overdragen?
Stamcellen bevinden zich in ons beenmerg, de fabrieken waar ons bloed wordt aangemaakt. Vroeger ging men de stamcellen daar halen, maar dat is een vrij ernstige ingreep, onder volledige verdoving. Vandaar dat heel wat mensen aarzelden om zich daarvoor op te geven. Vandaag de dag verloopt het geven van stamcellen via een eenvoudige bloedafname. Wij hebben namelijk allemaal stamcellen in ons bloed en door toediening van een inspuiting op de drie dagen voor de afname kunnen we het gehalte van stamcellen in het bloed nog aanzienlijk kunstmatig verhogen. Het volstaat dus de vrijwillige donor aan een bloedverzamelmachine te koppelen, zoals bij een gewone bloedafname en het stamcelrijke gedeelte van het bloed eruit te filteren. De rest van het bloed gaat gewoon terug in de arm van de donor. Zon afname duurt drie tot vier uur en na afloop kan men gewoon terug naar huis. Er zijn zo goed als geen nevenverschijnselen, er is geen pijn. Afwezigheid op het werk geldt als een ziektedag. Men wordt slechts één keer in zijn leven als donor opgeroepen. De kans is immers klein dat men nog een tweede keer de perfect match zou zijn voor iemand anders.
Aan de kant van de patiënt verloopt het op dezelfde manier: het stamcelrijke bloed van de donor dient men toe via een bloedtransfusie. De stamcellen vinden vanzelf hun weg naar het beenmerg, waar ze hun heilzaam werk kunnen beginnen.
Even samenvatten: omdat geschikte stamcellen zo zeldzaam zijn, moeten we kunnen zoeken in een zo groot mogelijke databank. Men kan zich daarvoor opgeven via een simpel bloedstaaltje. Komt men bij het zoeken naar die ene geschikte donor ooit bij jou terecht, dan zal men je oproepen voor een bloedafname, of beter een stamceldonatie, want je krijgt je bloed gewoon meteen terug. De kans dat je opgeroepen wordt, is vrij gering: het kan pas over dertig jaar gebeuren, of helemaal niet, maar het kan ook volgende week zijn.
Wie kan zich opgeven als mogelijke donor? Gezonde mensen van 18 tot 55 jaar. Je blijft als mogelijke donor in de databank tot je 60ste. Wie zich aanmeldt, krijgt daarna een oproep voor een gesprek over zijn medische achtergrond en voor een bloedstaal. Daarna gebeurt er verder niets, tenzij je ooit als perfect match in de databank opduikt. Op dat moment zal men een beroep op jou doen voor een anonieme stamceldonatie. Jij weet niet voor wie die bestemd is en de patiënt weet niet van wie de stamcellen zijn, net zoals bij een bloedtransfusie.
Mijn ervaring gisteren in het bloedtransfusiecentrum was gewoon overweldigend: elke persoon die ik aansprak en die in aanmerking kwam, verklaarde zich meteen bereid om zich op te geven en liet meteen ook een bloedstaaltje nemen. Het enthousiasme dat ik daar ondervond, zou ik graag een beetje aan jullie, mijn lieve lezers overdragen. Wie in aanmerking komt, kan het best even hier klikken. Dan kom je op de website van stamceldonor.be en daar vind je alle informatie om je te registreren.
Wie te oud is, dus de 55plussers onder ons, kan toch een steentje bijdragen door dit belangrijke initiatief bekend te maken bij jongere familieleden, vrienden en kennissen, waarvoor alvast mijn dank.
Wij kennen allemaal mensen in onze omgeving die te maken hebben met leukemie of andere ziekten die vroeger ongeneeslijk waren. Vandaag kunnen we velen onder hen redden door een eenmalige, eenvoudige, pijnloze en risicovrije stamceldonatie. Daarvoor moeten we kunnen rekenen op een groot aantal mogelijke donors, van wie men slechts een heel klein aantal ooit zal oproepen.
Doe vandaag eens iets levensbelangrijks. Registreer je als stamceldonor. Doen!
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
11-03-2011
Genesis: het verhaal van Adam en Eva
Over Het Scheppingsverhaal schreef ik hier al herhaaldelijk. Als je in de kolom aan de linkerkant bij de zoekopdracht de term Genesis intypt, krijg je een overzicht van dergelijke teksten. Toch vind ik het nuttig om nog eens terug te keren naar het meest bekende verhaal uit het Oude Testament, dat van Adam en Eva. Het is ons in het geheugen gegrift tijdens de lessen Gewijde Geschiedenis op de lagere school. Kunstenaars van alle tijden hebben het duizenden keren afgebeeld. Het maakt onuitwisbaar deel uit van ons cultureel erfgoed. Maar we weten niet goed hoe we er vandaag moeten mee omgaan. Het verhaal klopt niet meer.
Doe mij en jezelf een plezier en lees de korte tekst eens na, in je eigen Bijbel of door hier te klikken; lees vooral het tweede en derde hoofdstuk over de Tuin van Eden en de zondeval.
Klaar? Dan kunnen we beginnen.
Wat meteen opvalt, is de uitzonderlijke toestand waarin Adam en Eva zich bevinden voor de zondeval. Ze zijn ongerept, volmaakt, onsterfelijk. Het werk dat God hen gevraagd heeft, doen ze met plezier, het vermoeit hen niet. Ze hebben niets tekort. Ze gaan met God om als gelijken. Ze behoeven geen kleding, ze lopen rond in hun glorieuze naaktheid. De dieren en de planten in de tuin vormen geen bedreiging. Ze hebben evenmin nood aan beschutting tegen de weersomstandigheden. Honger of dorst kennen ze niet. Ze zijn volmaakt gelukkig. Wij spreken nu nog van een paradijselijke toestand, naar een Oud-Iraans woord voor een ommuurde tuin dat alle talen sindsdien hebben overgenomen.
Maar schone liedjes duren niet lang. God heeft aan de eerste mensen één verbod opgelegd: Van alle bomen in de tuin mag je eten,maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.
Dat is, zoals in alle sprookjes, natuurlijk voldoende voor de mens om het toch maar eens te proberen. Een sprekende slang daagt Eva uit en zij bezwijkt, natuurlijk. Adam doet mee. De gevolgen zijn verschrikkelijk.
Het is duidelijk dat dit een allegorisch verhaal is. Het gaat niet over twee concrete mensen, maar om personages in een verhaal over de eerste mensen. Het is heel normaal dat de mensen zich ooit zijn beginnen afvragen waar zij vandaan kwamen. Van hun ouders, dat was wel wiedes, maar als je verder teruggaat, naar je grootouders, overgrootouders, bet enzovoort, waar kom je dan uit? Er moet toch ooit een begin geweest zijn?
Vandaag weten we dat er voor de homo sapiens, die zich deze vragen stelde, andere mensachtigen geweest zijn. En daarvoor nog andere levensvormen die we nu als hogere diersoorten zouden bestempelen. En daarvoor allerlei dieren groot en klein, steeds minder complex en zo verder tot de meest primitieve levensvormen, tot het verschil tussen levende wezens en dode materie heel vaag wordt. Er is een heel lange en ingewikkelde evolutie geweest voor we aan homo sapiens toe waren. Dat inzicht is er echter maar heel langzaam gekomen: het is pas sinds het begin van de twintigste eeuw dat de evolutietheorie bevestigd en verduidelijkt is. Ook vandaag nog zijn er wellicht meer mensen die geloven in het scheppingsverhaal dan in Darwins leer.
Nochtans was het de mens al heel vroeg opgevallen dat wij heel goed op de dieren lijken, maar ook dat wij er grondig van verschillen. Dieren praten niet en de mens kan zich niet met de dieren vermenigvuldigen. De evolutie van miljarden jaren was grotendeels voorbij toen homo sapiens verscheen. De sporen, zoals fossiele overblijfselen van uitgestorven levensvormen, waren grotendeels verdwenen. Het leek wel alsof de wereld zoals hij was, al altijd zo had bestaan. Als men dus terugging in de tijd, op zoek naar het begin, dan dacht men niet aan voorouders en dieren en planten en bergen en dalen die er anders uitzagen, zoals wij nu doen. Er was weinig reden om te denken dat de wereld ooit fundamenteel anders was geweest.
Als men dus op zoek ging naar het begin van de wereld, dan kwam men vanzelf uit bij een moment waarop alles wat er nu is, zo geschapen werd. Niets ontstaat immers uit het niets, dat zag de mens ook wel. Als je een tent of een huis of een stad wil, dan moet je die bouwen. Als je een kind wil, dan moet je dat maken. Als je een tuin wil, dan moet je die aanleggen en onderhouden. Als je vee wil, dan moet je ermee kweken. Zo komt men bij een scheppingsmoment en onvermijdelijk ook bij een schepper. Ooit was er niets. Dan kwam er een mensachtige figuur (wat anders?), die alles maakte: de hemel en de aarde, het water, de planten en de dieren, de zon en de maan, de dag en de nacht. En de mens, natuurlijk, als laatste en beste, man en vrouw.
Die oorspronkelijke toestand was grondig verschillend van die waarin de mens zich bevond. In feite was die zelfs op alle punten net het tegenovergestelde. Als een mens verhalen vertelt, dan gaan die heel vaak over hoe goed het vroeger was. We weten wel dat we de waarheid daarmee wat geweld aandoen, soms zelfs heel veel geweld, maar we kunnen het niet laten. De mensen uit de oertijd waren helden, halfgoden of zelfs aan God gelijk. Onsterfelijk en zonder pijn of leed, volmaakt gelukkig. Ze hoefden niet te werken, niet te vechten met elkaar en met de wilde dieren, de planten groeiden vanzelf overvloedig, er was drinkbaar water, het was nooit te warm of te koud Seks was er misschien wel, maar zonder zorgen, zonder dat er kinderen kwamen, want dat was lastig en riskant. Zonder concurrenten ook, zonder afgunst, zelfs zonder verwarrende begeerte die een mens verscheurt en zijn verstand verblindt. Uit de beschrijving van het paradijs en uit elke utopie kan je perfect afleiden hoe het niet was. Hoe goorder de werkelijkheid, hoe glorieuzer onze dromen. Wij schreeuwen ons gemis uit in de verheerlijking van de overvloed.
Eenmaal je een paradijselijk ver verleden hebt waarvan alles vertrekt, moet je natuurlijk ook even uitleggen hoe het komt dat het nu niet meer zo is. Zoals in alle verhalen en alle sprookjes moet er iets mis gaan. In de ervaring van de mens was onheil vaak verbonden met iets wat men verkeerd deed. Je hebt pijn omdat iemand je slaat. Je verliest iets omdat iemand het gestolen heeft. Je gaat dood omdat iemand je vermoordt. Je wordt gestraft omdat je iets hebt gedaan dat niet mag. Aan onze kinderen zeggen we voortdurend: neen! Niet doen! Braaf zijn! Niet aankomen! Afblijven! Dat is van Pappa!
Zo komt er een verbod in de Tuin van Eden. Van die ene boom, daar mag je niet van eten. Waarom niet? Omdat Ik het zeg! En omdat het de boom is van de kennis van goed en kwaad. En omdat je zal sterven als je ervan eet.
Onze auteur, laten we hem Mosje noemen, was een rasverteller. Het is niet Adam die als eerste het verbod van de Heer overtreedt, maar Eva, de gezellin die God hem heeft gegeven. Dat is veelbetekenend in de mannenmaatschappij waarin Mosje leefde. En zij doet dat niet zomaar, maar omdat ze misleid is door een boze geest, onder de vorm van een serpent, een slang. Slangen zijn in alle primitieve gemeenschappen gevaarlijke, listige dieren, die zich verbergen om dan onverwacht toe te slaan. Eva was niet bang van de slang in de Tuin van Eden: de dieren vormden toen immers geen bedreiging voor de mens, ze leefden harmonieus samen. Het was, zoals in alle sprookjes, de tijd dat de dieren nog spraken. Ze luisterde dus zonder argwaan naar de listige slang en dacht: inderdaad, het is vreemd dat God ons verboden heeft om van die ene boom te eten. Wat kan er nu verkeerd zijn met kennis, zeker met de kennis van goed en kwaad? En wat bedoelt God met sterven? In de tuin van Eden was er immers niets of niemand die stierf Het was de eerste, maar niet de laatste keer dat een verteller een goedgelovige vrouw ten tonele voerde, die zich iets liet wijsmaken door een boosaardige geest of persoon en die haar man vervolgens overtuigde om haar te volgen in haar desastreuze keuze. De leden van de stam, verzameld rond het kampvuur in de woestijn, hingen aan Mosjes lippen.
Aangezien het echte leven van de mens allesbehalve paradijselijk was, moest onze verteller wel uitleggen hoe dat zo gekomen was. Er was een verbod overtreden. Voordien had de mens helemaal geen behoefte aan de kennis van goed en kwaad, alles was immers volmaakt goed, er was geen kwaad. Nu wel, dus moest de overtreding te maken hebben met het verschijnen van het kwaad, het onheil, de pijn, het lijden en de dood in het leven. Dat wordt gesymboliseerd in het eten van de verboden vrucht. Door iets te misdoen verliest de mens zijn gelukzalige toestand en wordt hij zoals we hem nu kennen. De cirkel is rond, het verhaal is uit. Mosje is vertrokken van de mens zoals hij is, met al zijn miserie en is op zoek gegaan naar de verklarende oorsprong, een etiologie van dat kwaad, in een ver, mythologisch verleden. Hij heeft geschetst hoe alles is ontstaan, ook de mens. Om die oorspronkelijke toestand duidelijk te onderscheiden van de huidige, heeft hij hem afgeschilderd als een ideaal, in alles het heerlijke tegenovergestelde van de pijnlijke werkelijkheid. Maar dan moest hij ook uitleggen hoe daarin verandering is gekomen. De mens doet niet altijd het goede, dat was altijd al zo. En zo kon Mosje terugkeren naar de werkelijkheid en kon iedereen naar bed.
We moeten niet te veel aandacht schenken aan de vrucht of de boom, het had net zo goed een ander symbool kunnen zijn, bijvoorbeeld: deze rivier mag je niet oversteken, of over deze muur mag je niet klimmen, of deze deur mag je niet open doen.
Men heeft de overtreding van Adam en Eva vaak in verband gebracht met seksualiteit. Dat is echter niet noodzakelijk zo. God heeft Adam een gezellin gegeven, want hij zag dat Adam ongelukkig was zonder maatje. Hij kon wel met de dieren spelen, maar hij wou iemand van zijn eigen soort. Aangezien Adam alleen was, moest God zelf wel voor een tweede man zorgen, een mannin, bijvoorbeeld door een rib van Adam te nemen en er een vrouw uit te maken, vlees van zijn vlees. Er staat nergens vermeld of Adam en Eva seks hadden voor de zondeval, er is ook geen sprake van kinderen. We mogen dus niet zomaar zeggen dat het eten van die vrucht een symbool is voor seks. Anderzijds is het wel zo dat na de zondeval heel nadrukkelijk vermeld wordt dat er kinderen zouden komen, met pijnlijke barensweeën. De relaties tussen man en vrouw zouden ook verstoord zijn: Eva zou wel naar haar man verlangen, maar hij zou voortaan haar meester zijn, niet haar maatje En zo geschiedde: de mensen hadden gemeenschap en hun eerste kind werd geboren.
We moeten er altijd op bedacht zijn dat het verhaal van de schepping en van de zondeval uitlegt hoe de dingen nu zijn, niet hoe ze vroeger waren. De mythische paradijselijke voorgeschiedenis is enkel een literair hulpmiddeltje, een contrast met de schrijnende realiteit, precies om al het akelige van die realiteit des te beter en nadrukkelijker onder de aanacht te brengen van de toehoorders, de lezers.
De fictieve toestand van volmaaktheid is definitief beëindigd na de zondeval. Er is geen weg terug naar de Tuin van Eden, God plaatste een bewaker aan de poort, met een vlammend zwaard.
Dat betekent dat de hele mensheid nu definitief in de bedenkelijke toestand bevindt die iedereen kent. Dat kan je uitleggen, om in de geest van het verhaal te blijven, door te zeggen dat de nakomelingen van Adam en Eva hetzelfde lot moesten ondergaan: de mens is eens en voor altijd verdreven uit het paradijs. Je kan het ook zo stellen: het lot van Adam en Eva wordt overgedragen op hun kinderen en hun kinders kinderen. Letterlijk kan je dan zeggen dat de menselijke gesteldheid, de menselijke natuur, wordt overgedragen door de voortplanting: zo de vader, zo de zoon, of beter: zo de ouders, zo de kinderen. Wil je nog verder gaan, met een beetje krom denken, dan kan je zeggen dat door de fout van de eerste ouders al de nakomelingen de zelfde straf ondergaan. We erven dus de schuld van Adam en Eva. Maar niet alleen de schuld, de gevolgen van hun misdaad. Maar vergeet het niet, het eten van die boom is maar een symbool voor het meer algemene feit dat de mens niet altijd het goede doet. Er is niemand die nooit een overtreding begaat. Los van het verhaaltje zijn we allemaal even schuldig als de fictieve Adam en Eva, zij zijn maar de poppen uit het poppenspel die de zondigheid van iedereen illustreren. Het is dus niet omdàt zij gezondigd hebben dat wij schuldig zijn, het is omdat zij zondig waren dat wij, hun kinderen, het ook zijn, want wij zijn mensen zoals zij.
Hoe meer men in de verhalen de nadruk legt op de donkere kant van het mens-zijn, op het lijden en de dood, op de problemen van het samenleven, op misdaad en straf, op oorlog en vernieling, op de moeite die de mens moet doen om te overleven, hoe meer het doorgeven van het leven op een vergiftigd geschenk begint te lijken. Iemand ongevraagd in dit wereldse tranendal plaatsen, daarmee doen we hen geen plezier. Zeker voor de primitieve mens was dat zo en voor de minstbedeelden in de maatschappij is dat nog steeds zo. Zij ervaren veeleer de lasten dan de lusten van het leven. Lijden en dood zijn vaak op de meest verschrikkelijke wijze aanwezig in het leven van de mens en niemand, ook niet de meest begaafde en begenadigde, de rijkste en de machtigste onder de mensen, ontsnapt uiteindelijk aan de dood. Vandaar dat men de voortplanting zelf in een negatief daglicht is gaan plaatsen, want het is daardoor dat kinderen geboren worden die een allesbehalve aantrekkelijk leven zullen hebben.
Men kan daarin zover gaan dat men weigert om kinderen dat aan te doen en dat men ervan afziet om zich voort te planten. Tot voor kort was seksualiteit voor iedereen onvermijdelijk verbonden met voortplanting en ook nu nog hebben de meeste vrouwen en de meeste koppels geen toegang tot voorbehoedsmiddelen of andere vormen van gezinsplanning. De enige manier om geen kinderen te hebben is dan: geen seks. Seksuele onthouding werd in die omstandigheden aangezien als een verkieslijke houding, omdat op die manier vermeden wordt dat men iemand in het ongeluk van het leven stort. Als men in die richting verder denkt, dan komen we bij een houding die niet alleen voortplanting, maar ook seksualiteit en alles wat ermee te maken heeft als iets negatiefs aanziet.
Wij zijn vertrokken van het verhaal van Mosje, de verteller in de nomadenstam in het Midden-Oosten, drieduizend jaar of meer geleden, bij de eerste mensen die bij het kampvuur fantaseerden over het ontstaan van de mens. We hebben gezien hoe zij de pijnlijke ervaring van hun moeizame strijd om te overleven illustreerden aan de hand van een scherp contrasterende Utopia, het allegorische verhaal van het paradijs en hoe de onvolmaakte mensen door hun eigen schuld uit dat paradijs verdreven werden. Het is een van de vele Bijbelse verhalen over de tekortkomingen van de mens en de straf die daarop volgt: denk aan Kaïn en Abel, aan Noach, aan Sodom en Gomorra, aan de toren van Babel. De God van Israël is een veeleisende, vertoornde, beproevende, bestraffende God, de mens is zwak en laat zich voortdurend van het rechte pad afbrengen. Dat is een constante in het Oude Testament. Het is een zeer getrouwe beschrijving van de onvolmaaktheid van de mensen en van het onheil dat hen voortdurend overkomt. De concrete verhalen in de Bijbel zijn een onontwarbaar kluwen, een tantaliserende mengeling van historische gegevens, van de verhalen over concrete mensen, met literaire toevoegingen, moraliserende interpretaties en ruimschoots hineininterpretieren honderden jaren na de feiten. De toehoorders van Mosje wisten niet altijd goed of hij nu aan het fantaseren was of getrouw de oudste geschiedenis van de stam weergaf. Ze herkenden de symbolen voor wat ze waren, ze hielden van een goede allegorie die in nauwelijks bedekte termen verwees naar een realiteit waarmee ze heel vertrouwd waren, ze kenden de vertrouwde figuren uit de ontelbare keren herhaalde verhalen, zoals wij Jan Klaassen, Faust, Roeland, de gebochelde klokkenluider van de Notre-Dame, La Traviata, Frankensteins monster, kapitein Achab, Hitler of Freddy Mercury.
Er waren evenwel ook mensen die in die verhalen een kans zagen om zich een voordelige plaats in de maatschappij te verzekeren, niet als de gevierde verteller, maar als priester en heerser. Maar dat is voor een volgende keer.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
07-03-2011
24 uur
We beginnen met een eenvoudige vaststelling: een dag telt vierentwintig uren.
Dat leren we op de lagere school en we weten het voor de rest van ons leven. Geen mens die eraan twijfelt. We worden er ook voortdurend aan herinnerd. Onze digitale uurwerken geven ons meestal de tijd in dat formaat: met 08:30 bedoelen we half negen s morgens, dat zien we aan nul voor de acht; als we hetzelfde uur s avonds willen aanduiden, dan schrijven we 20:30. We kunnen het verloop van een etmaal ook volgen op een analoge klok, eentje met wijzers: de uren gaan een voor een voorbij, een omwenteling van de grote wijzer is een uur, de kleine wijzer herinnert ons aan de uren die al voorbij zijn. Een goede klok is er een die niet afwijkt, die een constante snelheid heeft, niet voor of achter loopt. Dergelijke klokken waren vroeger zeldzaam en zeer duur en mechanische chronometers zijn dat nog steeds. Gelukkig hebben we nu ook goedkope elektrische uurwerken en klokken die heel nauwkeurig zijn. Maar de juiste tijd kom je enkel te weten via een radiosignaal dat wordt uitgestuurd door een van de ongeveer tweehonderd atoomklokken in zeventig verschillende landen, die voor ons heel nauwkeurig de tijd bijhouden.
Waarop baseren we ons voor die vierentwintig uren? Ook dat is simpel: het is de tijd die verloopt tussen twee identieke standen van de zon hier op de aarde, bijvoorbeeld en om het gemakkelijk te maken: zonsopgang, of de hoogste stand van de zon op de middag, of zonsondergang. Die periode hebben we onderverdeeld in vierentwintig gelijke delen en dat zijn onze uren. Simpel. We weten natuurlijk ook dat het opkomen en weer ondergaan van de zon eigenlijk een illusie is: de zon draait niet om de aarde, het is de aarde die links om haar as draait, in tegenwijzerzin dus, tegen de wijzers van de klok in. De mensen op de roterende aarde zien dus de zon elke dag opkomen aan hun linkerzijde (als we naar het noorden kijken), in het oosten, zeggen we. Ze gaat onder in het westen en tijdens de nacht zien we ze niet, dan verlicht ze de andere kant van de aarde.
24 uur is dus exact de tijd die de aarde nodig heeft om één keer om haar as te draaien. Dat is evident. En toch is het niet zo! Op zichzelf gezien duurt een omwenteling 356 korter dan 24 uur. Maar om de lengte van de dag vast te stellen, meten wij die omwenteling niet op zichzelf, of tegenover een of ander vast of ver verwijderd punt, maar tegenover de zon. De aarde draait in tegenwijzerzin om de zon en doet daar een jaar over, ongeveer 365,25 dagen. Elke dag moet ze dus een naast de beweging om haar as ook een stuk van de ellipsbaan afleggen en daarom duurt het elke dag bijna vier minuten langer voor de aarde weer dezelfde positie inneemt tegenover de zon. En zo komt het dat elke dag toch precies 24 uur duurt.
Maar dat is niet zo... Er treden verschillen op in de loop van een jaar die gaan tot 16 minuten per dag, in beide richtingen! Daarvoor zijn er twee belangrijke redenen. Primo: de aarde draait rond de zon in een ellips en niet in een cirkel. De afstand tussen de zon en de aarde verandert voortdurend. De zon staat niet in het centrum van de ellips, maar excentrisch. De aantrekkingskracht is het grootst wanneer de zon en de aarde het dichtst bij elkaar staan. Dat heeft voor gevolg dat de snelheid van de aarde afneemt naar gelang ze zich van de zon verwijdert en weer toeneemt bij het naderen. De dagen zijn daardoor het kortst wanneer de aarde het dichts bij de zon komt. Secundo: de as van de aarde is niet loodrecht tegenover de baan om de zon; ze helt 23 graden. Dat heeft voor gevolg dat de aarde gedurende haar omloop voortdurend in een andere helling staat tegenover de zon en dat zorgt ook voor een verschil in snelheid. Om het nog ingewikkelder te maken zijn die beide variaties niet gelijklopend. Men moet dus het effect van beide berekenen en dan het gemiddelde ervan maken. De som van die twee onafhankelijke sinusgolven geeft dan het verschil weer voor elke dag.
Er zijn nog verscheidene andere factoren die een beperkte invloed hebben op de lengte van de dag. Ik noem er nog één: de maan heeft een effect op de aarde, dat zien we aan eb en vloed. De invloed van de zwaartekracht van de maan op de aarde heeft een niet aflatende vertraging voor gevolg van de rotatiesnelheid van de aarde. De aarde draait nu trager dan 100 of 1000 jaar geleden.
Laten we even resumeren.
Een dag heeft 24 uren, omdat de aarde in precies 24 uren om haar as draait. Maar nee, dat doet ze niet, het scheelt bijna vier minuten.
Een etmaal van 24 uren is de tijd tussen twee opeenvolgende hoogste punten van de zon aan de hemel. Dat is ook niet zo, het duurt de ene keer tot 16 minuten langer of korter dan de andere, al naar gelang van de dag van het jaar.
Wat is er dan wel waar?
Onze 24-uurse dag is het gemiddelde van al de dagen van een jaar, en dat is de tijd die de aarde nodig heeft om rond de zon te draaien. Er zijn altijd 86.400 seconden in een dag (60x60x24). Er zijn 365,256 363 004 dagen in een jaar (365 d 6 h 9 min 9,7676 s).
Het valt ons bij dat alles op dat we zelfs over de meest voor de hand liggende dingen niet zeker kunnen zijn. Onze taal is niet accuraat, ze strookt niet met de werkelijkheid. Wat wij een uur en een dag noemen, is niets anders dan een volledig kunstmatige periode die we meten met uurwerken die we zelf gemaakt hebben. Die apparaten zijn slechts zeer in het algemeen gebaseerd op de gemiddelden van de hemelverschijnselen die wij waarnemen. Het gaat met andere woorden over niet meer dan praktische afspraken die we maken met elkaar. De lengte van de dagen verschilt op alle mogelijke manieren, de zon en de maan komen op en gaan onder op allerlei momenten, maar wij kijken op onze uurwerken en we zeggen zelf hoe laat het is. Wij hebben een systeem ontworpen om de tijd te meten en leggen dat op aan onze omgeving. De klok tikt met een snelheid die wij hebben gekozen, niet met die van de wereld om ons heen.
Het universum is wat het is en het doet wat het doet. Wat er gebeurt buiten onze directe invloedssfeer, daarop heeft de mens niet de geringste invloed. De mens is een nietigheid in dat universum. Al wat we kunnen doen, is hier op deze nietige planeet allerlei voorlopige afspraken maken, namen geven aan de dingen en beschrijven hoe ze er voor ons uit zien, hoe ze zich tot elkaar en tot ons verhouden, wat je er kan mee doen en wat best niet. Er is gaapt een existentiële kloof tussen wat er is en wat wij ervan maken. Wij benaderen alles van uit onze beperkte menselijke mogelijkheden, met onze beperkte zintuigen, met ons beperkt verstand, met onze beperkte wetenschap. De mens is de maat van de dingen. Wij meten het universum met onze kinderhanden en kinderhoofden.
De dingen trekken zich van de mens niet veel aan, behalve hier op aarde en dan nog in heel beperkte mate: als we goed weer willen, moeten we het opzoeken of afwachten, het goed weer maken kunnen we niet. Wie van ons kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen? (Mt. 6, 27). Wij zijn heel erg afhankelijk van onze omgeving.
Het universum bestaat. Het is spontaan ontstaan en evolueert volgens bepaalde wetmatigheden die wij trachten te ontsluieren, en onder invloed van het toeval. Dat maakt het zo moeilijk om voorspellingen te doen. Wij maken deel uit van dat universum. Wij zijn eruit ontstaan en leven erin. Wij hebben geleerd, met vallen en opstaan, om ons stukje van het universum te verkennen en het te veroveren, het geschikt te maken om erin te leven met zeven miljard mensen. Wij ontwerpen de wereld, in de mate dat de wereld zich daartoe leent.
Buiten het universum is er niets. Er is geen enkel bewijs, geen enkele aanwijzing voor het bestaan van een hogere, externe macht of kracht of intelligentie die het universum heeft geschapen, die het aanstuurt, onderhoudt of leidt. Het leven op aarde is een toevallig verschijnsel, niet geschapen en gepland maar spontaan ontstaan en dan spectaculair geëvolueerd volgens zijn complexe intrinsieke wetmatigheden, met de mens als dominante soort, althans sinds ongeveer duizend jaar, niet veel meer . Er is geen buiten- of bovenaardse kracht die in een actieve relatie staat tot de mensen, die hen heeft geschapen, die hen haat of liefheeft, die hen wetten voorschrijft en oplegt, die de goeden beloont en de kwaden straft, die heeft vastgelegd en ook aan de mensen verteld heeft wat goed is en wat niet. Al wat leeft, sterft, voorgoed. Er is geen leven na dit leven, voor niemand. Al wat we kunnen doen, is het leven doorgeven aan onze nakomelingen.
Er is alleen het enorme universum en in een verre uithoek daarvan: de aarde, een minuscule planeet waarop leven is ontstaan, waarop mensen samenwonen die proberen te overleven. Op een dag zal de aarde er niet meer zijn, zal de mens er wellicht niet meer zijn. Het is een klein, op alle punten onooglijk verhaal in de 13,4 miljard jaar van de geschiedenis van het heelal die al voorbij zijn, in de misschien miljarden miljarden jaren die nog zullen volgen, of niet. Maar voor ons is het alles wat we hebben, het is ons enig, kortstondig verhaal. Wij hebben vandaag een gemiddelde levensverwachting van 67,1 jaar. Dat is niet erg lang, zeker niet als je al 65 bent...
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
05-03-2011
Luxe
Een elite is er steeds geweest. Dat was vroeger opvallend zo, maar het is vandaag niet anders, al zijn er nu waarschijnlijk meer mensen die tot de betere klassen behoren dan vroeger. Die beperkte groep van mensen onderscheidt zich in de eerste plaats door een hogere verstandelijke ontwikkeling. Dat uit zich op verscheidene manieren. Zij nemen de intellectuele beroepen op zich en stellen zich op als leiders, sociaal, politiek en economisch. In een kapitalistische maatschappij maar ook in andere politieke constellaties zullen zij meer persoonlijke rijkdom vergaren dan anderen en zullen ze minder slafelijke arbeid verrichten. Ze zullen ook meer genieten van de goede kanten van het leven.
Wanneer het verschil in rijkdom en macht binnen een gemeenschap echter te groot wordt, zal daartegen onvermijdelijk terecht verzet groeien. Dat leidt tot sociale onrust en geweld. De maatschappij zal dus maatregelen moeten nemen om dat verschil binnen de perken te houden. De burgers kunnen wetten stemmen om de hoogste inkomsten te belasten, maar de rijke elite zal proberen om dat tegen te werken en zal al haar kennis en ervaring gebruiken om aan die wetten te ontsnappen. Als men het vergaren van rijkdom en de uiterlijke tekenen daarvan te sterk belast, dan fnuikt men de drang om initiatief te nemen en verglijdt men naar een lethargisch profiterend proletariaat. Men moet de rijkdom dus met mate belasten en de herverdeling zo organiseren dat zij als een verantwoorde bijdrage aan de gemeenschap getolereerd wordt door de rijken en als rechtvaardig beschouwd wordt door de anderen. Maar men moet vooral de rijken en de strebers voorhouden dat ze zich vrijwillig moeten matigen in het verwerven van persoonlijk bezit en macht, precies omdat dit onvermijdelijk leidt tot afgunst en verzet. Al te uitdagende indiciën van persoonlijke rijkdom moeten vrijwillig vermeden worden. Ook de rijken moeten zich ervan bewust zijn dat zij zonder de maatschappij niet kunnen overleven en dat hun rijkdom gebaseerd is op het werk van anderen.
Maar dat heeft directe gevolgen voor onze wereld. Enkel de zeer rijken zijn in staat om zeer dure zaken te bekostigen, bijvoorbeeld luxewagens, riante villas, zeiljachten... Kunstwerken komen zelden tot stand zonder een mecenas. Zelfs als men enkel de kostprijs van kunstwerken verrekent, dus een eerlijk loon voor de ambachtsman, en niet de buitensporige meerwaarden die een waanzinnige markt organiseert, zullen voornamelijk de rijken zich belangrijke kunstwerken en de beste artisanale voorwerpen kunnen permitteren. Wat men vaak de hoogste verwezenlijkingen van de mensheid noemt: kastelen, uiterst gecompliceerde uurwerken, kunstschatten komt enkel tot stand wanneer er een overschot aan geld is. Luxegoederen en uitzonderlijke producten van het menselijk genie veronderstellen een koopkrachtige klasse.
Maar hebben we die luxegoederen nodig? Peperdure wagens, luxe-uurwerken in streng gelimiteerde oplagen, zeldzame vulpennen, extravagante juwelen Is het nodig dat de mensheid die heeft? Is het nodig dat die in privébezit zijn? Blijkbaar wel, anders zouden zoveel mensen niet zo intensief, ja, verbeten bezig zijn met het najagen van het bezit daarvan.
De maatschappij kan grote projecten financieren, bijvoorbeeld openbare gebouwen en publieke voorzieningen, zoals orkesten, musea, zwembaden, wetenschappelijk onderzoek, verkenning van de ruimte Maar wat met privaatbezit van extreme luxegoederen in de ruimste zin? Op grond van de onvervreemdbare individuele vrijheid van de mens moeten we toestaan dat mensen hun geld daaraan uitgeven. Maar om al te grote tegenstellingen in de maatschappij te vermijden, moeten we tezelfdertijd de mens ontraden om dat al te fanatiek te doen. Dat moet niet gebeuren door het van boven uit radicaal te verbieden of door het fiscaal totaal onmogelijk te maken, maar door opvoeding en beïnvloeding. Men moet de medemens niet dwingen om dingen te doen en te laten, maar men mag wel proberen om hem of haar te overtuigen dat iets goed of slecht is. Wat goed en slecht is maken we samen uit. De basis daarvoor vinden we in een goed begrip van wat de mens is. Wat bijdraagt tot het geluk van de mens is goed en vice versa. Het is dus echt niet om het even wat men doet in het leven, er is wel degelijk een moraal, maar die kan niet opgelegd worden en overtredingen kunnen enkel beteugeld worden wanneer er manifest ernstig nadeel berokkend wordt aan de gemeenschap of aan individuen.
Excessen zullen dus steeds mogelijk zijn, maar wie zich daaraan te buiten gaat, moet ook de gevolgen daarvan dragen, zoals een normale afgunst, de dreiging van misdadige aanvallen en zeker de verontwaardigde morele afwijzing van de medeburgers.
Ik ben dus geenszins een voorstander van radicaal herverdelend communisme en socialisme, al dan niet verdoken, maar ik pleit evenmin voor een ongelimiteerd kapitalisme. Ik ben voor een beperkte spanning tussen de hoogste en de laagste lonen. Ik ben voor een gedifferentieerde, matig progressieve aanslagvoet van de personenbelasting: wie weinig verdient hoeft minder bij te dragen in de kosten van de gemeenschap dan wie nog veel geld overhoudt wanneer zijn of haar basisbehoeften gedekt zijn. Ik ben voor een billijke bezoldiging van de arbeid, maar ik vind opbrengsten uit kapitaal ethisch even koosjer.
Kapitaal is de opgespaarde vrucht van de arbeid en winst daarop hoeft niet zwaarder belast te worden dan de arbeid. Er is niets misdadigs of onethisch of asociaals aan inkomsten uit kapitaal. Je hebt mensen die hun kapitaal omzetten in bezit: huizen, autos, of in vergankelijke goederen: eten en drinken, vakantie, dienstencheques, huispersoneel Je hebt anderen die hun geld liever opsparen en het beleggen. Dat is beider goed recht. De gemeenschap mag beslissen om op het sparen een belasting te heffen, maar niet te veel of niet te vaak. Er zijn vandaag geen financiële producten waarop geen belasting geheven wordt, behalve de beurs en gelijksoortige beleggingsvormen, maar daar heb je een ernstige risicofactor die in de plaats komt.
Het is dus niet billijk om de winsten op kapitaal extra zwaar te belasten, alsof ze nog niet belast zouden zijn. Wie zijn spaargeld eerlijk verdiend heeft, heeft daarop al de vereiste belastingen betaald. Specifieke excessieve taksen op winsten op kapitaal zouden overigens ook nefast zijn, omdat ze het sparen en het beleggen zou ontraden en er is nu eenmaal behoefte aan spaargeld: men kan geen leningen toestaan aan ondernemers en mensen die een eigendom willen verwerven als er geen andere mensen zijn die hun geld bij de bank deponeren in ruil voor een bescheiden winst, die trouwens vaak amper de inflatie compenseert.
Mensen mogen gebruik maken van hun verstandelijke en materiële middelen om vooruit te komen in de wereld. Het is ook normaal dat men eventuele overschotten aanwendt om te genieten van de goede dingen des levens. Als ik echter bekijk wat mensen zoal doen met hun geld, kan ik me af en toe niet ontdoen van de indruk van een verregaande frivoliteit, niet zelden gepaard gaande met schuldige roekeloosheid.
De populaire verre toeristische reizen zijn daarvan een voorbeeld. Men geeft aanzienlijke sommen uit voor een betrekkelijk, kortstondig, en vaak erg oppervlakkig lichamelijk genot, bijvoorbeeld het verblijf in dure hotels en resorts. Heel even leeft men als een pasja, een koning, een miljonair, of wat men zich daarbij voorstelt: dolcefarniente. Na een week of veertien dagen is men echter terug Jan met de pet. Het is alsof die korte onderbreking al het intrinsiek onaangename van de rest van de tijd moet compenseren. Ik mis in dergelijke escape-vakanties vooral intellectuele uitdagingen. Het is belangrijk dat men zich goed voelt, maar dat is maar een noodzakelijke voorwaarde om ook nog iets te doen, bij voorkeur iets waarbij men ook gebruik kan maken van zijn verstandelijke vermogens. Je verstand op nul zetten is voor mij geen vakantie maar een straf, een pijnlijk frustrerende situatie die ik niet langer dan een uur uithoud. Ik hou er ook niet van om onderhouden te worden door personeel, ik maak mijn eten liever zelf klaar, ik onderhoud mijn omgeving het liefst zelf. De kortstondige illusie van een gepamperde vakantie wekt veeleer mijn wrevel op. Vaak hoor je als uitleg dat men een heel jaar hard werkt en geen tijd heeft voor ontspanning, voor een boek, voor een bezoek aan een museum of een concert en dat een all-in vakantie noodzakelijk is om het een heel jaar te kunnen uithouden. Dat hard werken is echter in de meeste gevallen zeer relatief, in onze maatschappij, zeker bij de mensen die zich dure vakanties kunnen veroorloven. En tijdens hun vakanties beperken ze zich overigens vaak tot zeer passieve recreatie, lichamelijk en intellectueel.
Roken is een andere bedenkelijke luxe, die bovendien levensgevaarlijk is voor zichzelf en voor anderen en die de openbare gezondheidszorg zwaar belast. Niet zelden zijn het eenvoudige mensen en personen die behoren tot de vierde wereld die verslaafd zijn aan nicotine. In feite is het onzinnig en zelfs misdadig dat de gemeenschap de productie van rookwaren toestaat en er groot financieel voordeel uit haalt via de taksen op de verkoop.
Dat geldt ook voor alcohol. Mensen die alcohol drinken hebben het gevoel dat zij zich beter amuseren dan geheelonthouders. Zij hebben een vaag wrevelig medelijden met de zuurpruimen die niet drinken en beschuldigen hen ervan dat ze niet van het leven kunnen genieten. Geheelonthouders kijken van hun kant met niet gering misprijzen neer op het kunstmatige plezier, de chemisch veroorzaakte roes die alcohol veroorzaakt. Mensen die onder invloed zijn, gedragen zich anders dan als ze niet gedronken hebben. Alcohol beïnvloedt het gedrag, dat merken we bij de vele verkeersongevallen. Alcohol beïnvloedt ook de zelfperceptie: men is buitensporig uitgelaten, men voelt zich hilarisch goed. Het volstaat om voldoende alcohol tot zich te nemen om dat gevoel te hebben. Dat houdt meteen ook het gevaar in van verslaving: op den duur grijpt men naar alcohol telkens men zich goed wil voelen en uiteindelijk kan men niet meer zonder alcohol.
Naast alle andere problemen die onlosmakelijk verbonden zijn met alcoholgebruik, is het meest fundamentele bezwaar dat ik ertegen heb precies het feit dat het de mens beïnvloedt in zijn denken, aanvoelen en doen, dat het hem verandert en die verandering is zelden ten goede. Wij hebben de indruk dat de wereld draaglijker, aangenamer is met alcohol, maar dat is een illusie. Er is niets zieliger of gevaarlijker dan een stel aangeschoten mensen, behalve misschien een echte, onverbeterlijke, hopeloze, eenzame alcoholist.
Ik zou het nog kunnen hebben over modieuze kledij, over sigaren, over het verzamelen van antiek en kunst, over exclusieve restaurants, wellness-centra, peperdure wagens, zeiljachten en privé jets, luxehoertjes, drugs, snoepreisjes, Toscaanse villas, kortom over alles waar de rijken en de groten der aarde zich naar verluidt mee onledig houden en waarnaar de anderen blijkbaar begerig opkijken.
Ik denk echter dat er ook andere mensen zijn, die aan dat alles geen behoefte hebben, zelfs als ze het zich kunnen veroorloven, of die zich bewust het verlangen naar dergelijke dingen ontzeggen, omdat ze menen dat ze ethisch niet te verantwoorden zijn en overigens de mens niet eens gelukkig maken.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
02-03-2011
internetradio
Ik heb altijd al naar muziek geluisterd. Ik ben geboren in 1946. Als peuter had ik niet veel belangstelling voor de radio. Dat was een vooroorlogs model, dat enkel voor het nieuws werd aangezet. Daarin kwam verandering toen ik in het eerste of tweede studiejaar van de lagere school zat en mijn ouders een nieuwe radio kochten, een Philips met een helder verlichte zenderlijst en een groen oog om de afstelling heel precies te regelen. De luidspreker was vrij groot, de behuizing van hout en dus was de klankkwaliteit echt wel goed. Toen ben ik naar muziek beginnen luisteren, eerst passief, omdat de andere leden van het gezin de radio monopoliseerden. Ik was de jongste van vier, ik had (ook) daarover dus niets te zeggen. Die radio is in dienst gebleven tot mijn ouders gestorven zijn en dan heeft mijn oudere broer hem meegenomen naar zijn werk. Ik weet niet wat ermee gebeurd is na zijn overlijden, enkele jaren geleden.
Toen ik wat ouder was, kreeg ik meer zeggenschap over de radio en zo ontdekte ik de klassieke muziek op de radio. Mijn ouders en mijn twee broers en mijn zus hielden allemaal van klassieke muziek, ze waren muzikaal begaafd. Zingen konden we allemaal. Mijn oudste broer speelde trompet in de fanfare, maar ook altblokfluit en zelfs even klarinet; hij had een heldere tenorstem. Mijn andere broer heeft nog gezongen bij de Troubadours van Pater Guido Haazen, die later de beroemde Troubadours van Koning Boudewijn opgericht heeft, de zwarte zangers die op de Wereldtentoonstelling van 1958 ophef maakten, onder meer met de prachtige Missa Luba. Hij was wellicht de meest muzikale van ons allemaal, zeker uitvoerend. Mijn zus is met een muzikant getrouwd. Ze zong zelf ontroerend mooi. Ze is gestorven toen ze amper 35 was.
Ik was dus vertrouwd met klassieke muziek. Meer nog: klassieke muziek was in ons gezin een belangrijke waarde, iets waar we naar opkeken. Zo ben ik via mijn huisgenoten naar klassieke muziek beginnen luisteren op heel jonge leeftijd en dat is altijd zo gebleven. Toen ik op internaat ging, de laatste drie jaar van de humaniora, nam ik de Philips bandopnemer mee en ik draaide muziek in de speelzaal, lichte muziek maar ook klassiek. Het laatste jaar werd ik verwijderd uit het internaat en ging op kot bij een gastgezin, een heerlijke tijd. Daar had ik een eigen kamer en de bandopnemer stond altijd op, ik heb de weinige banden die ik had grijsgedraaid. Er was nog een medebewoner en die had een draagbare radio, een Schaub-Lorenz. Die mocht ik soms lenen en ik heb vaak naar klassiek geluisterd op dat toestelletje. Het jaar daarna ging ik naar Leuven studeren. Ik wou absoluut ook een portatief, een draagbare radio voor op mijn kot. Dat werd een heel mooie Grundig en die heeft de drie jaren van mijn studententijd opgeluisterd en enigszins leefbaar gemaakt. Het was de tijd dat de FM-uitzendingen begonnen op BRT3 en dat was mijn vaste stek. Ik erfde een pick-up, een platendraaier van mijn schoonbroer en mijn Peter Aimé, die schrijnwerker was, maakte er een fraai kastje rond. Ik haalde platen uit de afdeling van de Nationale Discotheek.
Toen ik in 1968 begon te werken aan de Universiteit in Leuven gingen onze eerste centen naar een auto, de volgende naar een Encyclopedia Britannica. Pas later heb ik mijn eerste stereo-installatie gekocht, na lang opzoeken: een Leak tuner en versterker en boxen, ik heb ze nog altijd, de tuner is nog steeds in dienst. Toen mijn laatste suikertante Alma stierf, kocht ik met mijn bescheiden erfenis een nieuwe stereoset: een uitstekende Amerikaanse Phase Linear versterker, voorversterker en tuner en twee machtige B&W boxen. Ook die heb ik nog, de eindversterker is nog steeds de kern van mijn muziek- en beeldinstallatie, de voorversterker is recentelijk vervangen door een strakke Arcam. In de loop van de jaren zijn er verscheidene platenspelers gepasseerd, de laatste is nog in dienst, een dure Micro. Ik had ook een betere bandopnemer, een Tandberg met een hele verzameling banden met klassiek en jazz. Daarna was het de beurt aan de cd-spelers en zelfs een heus cd-kopieerapparaat, omdat de cds zo duur waren en zijn. De laatste ontwikkeling was de dvd.
Ondertussen was er ook de digitale kabel gekomen, met talrijke tv-zenders en radiokanalen, met een rijk aanbod aan klassieke muziek. s Avonds luisteren we meestal via dat kanaal naar klassiek, op Klara, Klara Continuo of Musiq3, maar vaker nog op de klassieke tv-zender Mezzo, die je bij Telenet kan bekijken mits een maandelijkse bijdrage te betalen van 4,95.
Al bij al is dat een beperkt aanbod, zeker als je bedenkt dat er zoveel klassieke zenders in de lucht en op de kabel zijn: elk land heeft wel een zender die enkel klassieke muziek geeft, grotere landen hebben er zelfs meer dan één. Denk aan de legendarische BBC Radio 3, France Musique Ik heb dan ook altijd geprobeerd om die andere zenders in huis te krijgen, zonder veel succes echter. Met de AM-radio kon je heel wat buitenlandse stations beluisteren, maar de kwaliteit was bedenkelijk, zeker in vergelijking met de FM-zenders. Maar het FM-signaal straalt rechtdoor en is dus beperkt door de kromming van de aarde. Veel verder dan een vijftigtal kilometer reikt zon zender niet. Ik heb, wonend in het centrum van België, nooit kunnen luisteren naar Franse, Duitse of Nederlandse zenders, laat staan Britse.
Toen de satellietzenders opkwamen was ik er als de kippen bij om een schotelantenne te plaatsen. België speelde echter aanvankelijk niet mee en dus kwam je terecht in een Duits systeem, met hoofdzakelijk Duitse, Zwitserse, Oostenrijkse en Zuid-en Oost-Europese zenders, maar steeds prima kwaliteit, ten minste zo goed als cds. Ik heb zo drie systemen gehad, het laatste is nog steeds aangesloten, maar ik gebruik het niet vaak, enkel als er niets op de kabel te vinden is. Dan ga ik op zoek naar de klassieke buitenlandse zenders, die vrijwel allemaal gratis te beluisteren zijn.
Met de Derde Industriële Revolutie werd de computer en vooral de PC geïntroduceerd in Vlaanderen. Later volgde ook het internet en ik ontdekte al gauw dat je op het wereldwijde web ook een quasi eindeloos aanbod van internetradios kon aanspreken. Op kantoor had ik altijd al naar de gewone FM-radio geluisterd op een bescheiden maar kwalitatief hoogstaande Kenwood receiver met heerlijke SB-boxjes. De laatste tien jaar van mijn loopbaan heb ik echter meestal gekozen voor een internet-radio op de PC, met de klassieke handige luidsprekertjes die bij elke PC horen, en voor cds die ik meebracht van thuis.
Overdag brengen we de meeste tijd door in wat wij de tuinkamer noemen: een heldere aanbouw aan ons huis met zicht op de tuin en de vijver, waarin Lut haar atelier heeft en ik een vaste stek om te lezen, te schrijven en naar muziek te luisteren. Dat laatste gebeurt dan via mijn oude radiotuners en een draadantennetje en de stevige Marantz versterker van Lut en twee G1 boxen van Sony. Er is natuurlijk ook een cd-speler aangekoppeld. Maar met die tuners kon ik nog altijd geen buitenlandse zenders ontvangen en zelfs Klara en Musiq3 kwamen vaak enkel met ruis door.
Een oplossing kwam in zicht toen we ons enkele maanden geleden eindelijk naast de desktop PC ook een laptop aanschaften. Die troont nu naast mij, binnen handbereik of op mijn schoot en dat heeft mijn leven veranderd. Ik schrijf nu, in de winter, vooral in de tuinkamer, dan hoeven we overdag niet te stoken in mijn werkkamer en het is ook gezelliger om samen te zijn in huis. En ik heb nu een elektronische, digitale encyclopedie ter beschikking, meer nog: met het internet ligt de hele wereld voor mij open. Ik heb alle hulpmiddelen die ik maar kan dromen onmiddellijk bij de hand en dat zet me aan om nog meer op te zoeken. Naast mijn blogteksten schrijf ik nog vele uren per dag: losse gedachten of meer intieme overpeinzingen. Vroeger deed ik dat met potlood in schriftjes, maar mijn rechterhand is licht gehandicapt na een val met mijn moto in 2002 en ik had vaak schrijfkramp. Nu heb ik een elektronisch dagboek en het schrijven gaat even spontaan en het is veel beter leesbaar, al ben ik zelf wel een beetje trots op mijn vrij regelmatig handschrift en heb ik dus ook wat spijt dat ik nu veel minder met de hand schrijf.
Stilaan rijpte de gedachte dat mijn laptop met draadloos internet eigenlijk ook een perfecte internetradio is. Maar de ingebouwde minuscule luidsprekertjes kunnen, hoe verbazingwekkend krachtig ze ook zijn, zich niet meten met het geweld van de versterker en speakers. Dus moesten we proberen om het perfecte geluid dat op de laptop beschikbaar is, aan te sluiten op de versterker. Dat bleek veel eenvoudiger dan gevreesd: een kabeltje dat de hoofdtelefoonuitgang verbindt met de aux ingang van de versterker, kostprijs 8 en klaar is kees! Je kan nu via de laptop naar de radio of naar een cd luisteren, de klank luider of stiller zetten enzovoort, nu hoef ik helemaal niet meer uit mijn zetel te komen om een ergerlijk praatprogramma af te zetten of een cd te wisselen tijdens het lezen of het schrijven
Toch was het nog even zoeken Je kan op internet via Google of zo natuurlijk zoeken naar de zender die je wil beluisteren, bijvoorbeeld Klara, en dan klik je daar op luister nu. Als je van zender wil veranderen, moet je dat proces herhalen en niet vergeten om Klara eerst af te sluiten, anders hoor je de twee door elkaar. Wat ik nodig had was een virtuele internetradio of internettuner, een programma op mijn laptop met een overzicht van de zenders, zodat ik ze maar moet aanklikken als ik er wil naar luisteren.
En ja hoor! Na even zoeken is het nu zover. Mijn keuze is, na enkele minder geslaagde pogingen, gevallen op www.internettuner.nl en dat programma beantwoordt aan al mijn verwachtingen. Het is een zeer overzichtelijk aanbod van alle internetzenders, per land. Je kan zelf een selectie maken van je favorieten, nadat je eerst een keuze gemaakt hebt, bijvoorbeeld tussen al de klassieke zenders van alle beschikbare landen (dat leverde een 90-tal zenders op ). Die favorieten zijn dan verbonden aan je naam, dus als je naar de website gaat krijg je meteen je favoriete zenders te zien; schakelen tussen die zenders is een kwestie van klikken en gedaan. De klankkwaliteit is ten minste zo goed als via de tuner, zonder haperingen of ruis en de keuze is fabelachtig uitgebreid!
Even was ik op een ander spoor geraakt: er zijn namelijk ook echte (in tegenstelling met virtuele) internetradios en internettuners. Dat zijn radios en tuners, echte toestelletjes dus, maar die als enige bron het internet hebben, draadloos of via een kabel naar de modem. Zon tuner zet je naast je versterker, kabeltjes erin en hopla: ook zonder computer luister je naar een van de duizenden radiozenders die je op het web vindt. Een internetradio werkt zelfstandig, daar zit dus een versterkertje en zelfs luidsprekers in. De kwaliteit is aardig, maar tuner en versterker en boxen is natuurlijk een betere optie. Voor kleinbehuisde mensen zonder computer (maar met internetaansluiting ) is dat echter zeker een mogelijkheid. Prijzen schommelen rond de 150 euro. In vergelijking met de acht euro die ik betaalde voor mijn kabeltje is dat wel veel en het resultaat is het zelfde, natuurlijk.
Op dit ogenblik luister ik naar de aangename, onderhoudende zender Swiss Classic en ik voel me de koning te rijk. Ik vat het nog even samen: op het internet vind je massas radiozenders. Met een programmaatje als internettuner kan je die aanklikken en beluisteren op je laptop. Wil je betere klankkwaliteit, koop dan een kabeltje dat je PC verbindt met je stereoset en geniet van de weelde van gratis muziek van over de hele wereld en van uitstekende klankkwaliteit! Ook je cds kan je op die manier beluisteren, je kan zelfs je dvds zo bekijken Veel plezier!
Toen ik nog aan de Leuvense Universiteit werkte, gebruikte ik het middagmaal in een van de vele studentenrestaurants in de stad, meestal alleen, bij manier van spreken; vrouw en kinderen aten op school. s Avonds aten we dan in de huiskring boterhammen met beleg. In de weekends was het net andersom. Dan was het middagmaal warm en het avondmaal een broodmaaltijd. Omdat ik graag kook, heb ik altijd spontaan de rol van kok op mij genomen. Dat is zo gebleven toen ik in 1998 een nieuwe relatie begon met Lut, met dat verschil dat we nu s middags meestal een broodje of een snack aten en ik het warme avondmaal bereidde. En zo is het nu nog. Ik bak enkele keren per week een brood met een broodmachine, waarbij ik een vijftal soorten bloem combineer en er allerlei zaden en noten aan toevoeg, al naar gelang de inspiratie. Het menu voor het avondmaal is erg klassiek: zelfgemaakte soep, vers of uit de diepvries en een beperkt aantal gerechten die mijn Moeder zaliger onmiddellijk zou herkennen. We eten minder vlees dan vroeger, meer vis en vleesvervangers.
Tijdens het koken luister ik met een half oor naar Babel, het programma op de VRT waarin cultureel nieuws aangereikt wordt, althans als het onderwerp me interesseert en de geïnterviewden vlotte sprekers zijn, wat helaas niet altijd het geval is. Op een avond, enkele weken geleden, hoorde ik zo een gesprek met de auteur Philipp Blom over het boek dat hij recentelijk geschreven heeft over de Verlichting. Ik luisterde, wegens het onderwerp onmiddellijk geboeid maar ook met stijgende verbazing naar een auteur die rustig en bevattelijk kon praten over zijn boek, inhoudelijk, niet over zichzelf, in een voortreffelijk idiomatisch Nederlands. Wie was die Philipp Blom?
Philipp Blom is geboren in Hamburg in 1970. Hij studeerde in Wenen en Oxford en behaalde een doctoraat in de Letteren. Hij werkte als vertaler, redacteur, freelance journalist en schreef bijdragen voor vooraanstaande kranten, tijdschriften en radioprogrammas in Groot-Brittannië, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, de Verenigde Staten, Nederland en Frankrijk. Hij publiceerde ook een roman.
In 2001 vestigde hij zich in Parijs om zich helemaal te wijden aan het schrijven van boeken. In 2007 trok hij naar Wenen, waar hij vooral historische non-fictie schrijft, naast journalistiek werk en fictie. Hij heeft een vast cultureel programma op de Oostenrijkse radio. Hij geeft lezingen over de hele wereld over filosofische en historische onderwerpen.
Het boek dat hij op de VRT kwam voorstellen is A Wicked Company. The Forgotten Radicalism of the European Enlightenment, Basic Books, New York, 2010, xx + 361 pp., bibliografie, noten, index. De hardcover kost $ 29,95 en is bijvoorbeeld op Amazon voorhanden voor minder dan 20. Bij Proxis betaal je iets meer. De Nederlandse vertaling verscheen quasi gelijktijdig met de oorspronkelijke Engelstalige versie, onder de weinig geslaagde en onaantrekkelijke titel Het verdorven genootschap, bij De Bezige Bij, EAN 9789023458319, prijs ongeveer 30.
Waarom die kritiek op de titel? Het gaat helemaal niet over een genootschap, een vereniging, maar over enkele individuen die elkaar geregeld ontmoetten in wisselend gezelschap. Er was ook niets verdorvens aan dat gezelschap of aan de leden ervan, het waren op enkele notoire uitzonderingen na allemaal personen met een uitzonderlijk hoogstaande moraal en een levenswandel die enkel in gunstige zin afweek van hun tijdgenoten.
Nog voor ik het boek in handen kreeg, had ik ook mijn twijfels over de ondertitel: het vergeten radicalisme van de Europese Verlichting. Wie enigszins vertrouwd is met de literatuur over de Verlichting zal mijn twijfels delen. Het is inderdaad moeilijk om te beweren dat de Verlichting of haar radicale kant vergeten zouden zijn als men het indrukwekkende vooroorlogse werk van Hazard en Pintard voor ogen en op de boekenplank heeft; de heerlijke studies uit de jaren 1970 van Alan Charles Kors precies over deze Franse radicale verlichte auteurs; het veel geroemde en zeer uitvoerige tweedelige werk van Peter Gay uit de jaren 60, de monumentale vierdelige Encyclopedia of the Enlightenment (2003), bijna 2000 bladzijden en meer dan 700 artikels, eveneens onder de leiding van Kors; de Dictionnaire européen des Lumières onder leiding van Michel Delon (1997), bijna 1300 bladzijden en last but not least, de twee reeds verschenen afleveringen van het verbluffende drieluik van Jonathan Israel over de Radicale Verlichting die ik hier al zo vaak roemde, naast zijn scherpzinnig A Revolution of the Mind dat ik hier ook al besprak. En dan ga ik nog voorbij aan Margaret Jacob en talrijke andere auteurs die van de Verlichting hun levenswerk hebben gemaakt in zowat alle landen ter wereld. Ik heb bijvoorbeeld helemaal geen zicht op de recente Duitse, Spaanse of Italiaanse literatuur over ons onderwerp, maar ik vermoed dat die evenmin onaanzienlijk is.
De Verlichting, de Aufklärung, les Lumières: ze zijn dus helemaal niet vergeten. Ook het onderscheid tussen de radicale richting en de meer behoudsgezinde is sinds jaren onderwerp van levendige discussies en talrijke publicaties. Philipp Blom is daarvan ongetwijfeld op de hoogte. Wat heeft hij dan bedoeld met zijn ondertitel?
Het is pas na lezing van zijn boek dat een en ander me duidelijker geworden is. Het is helemaal niet zo dat hij zich erop zou beroemen de Verlichting of haar radicaal karakter aan de vergetelheid te onttrekken. In zijn summiere bibliografie verwijst hij naar Gay en Kors en ook naar Jonathan Israel, die hem zeker geïnspireerd hebben. In de Epiloog van zijn boek, onder de titel A Stolen Revolution die ik niet hoef te vertalen, gaat hij uitvoerig in op wat men de receptie van de Verlichting noemt, de invloed die de radicale auteurs van vooral de Franse Verlichting hebben gehad op hun tijdgenoten en op de geschiedenis. Dan wordt duidelijk dat vrijwel onmiddellijk na hun hoogtepunt de verlichte auteurs en hun gedachtegoed in de vergetelheid zijn geraakt. 1789 is het jaar dat de Franse revolutie uitbrak en hoewel een aantal conservatieve auteurs geprobeerd hebben om de verantwoordelijkheid voor de terreur van die jaren op de rekening te schrijven van de inderdaad revolutionaire verlichte auteurs, blijkt uit de feiten, zoals aangevoerd door Philipp Blom, overduidelijk dat zij enkel verantwoordelijk kunnen gehouden worden voor de principes van de Revolutie, maar geenszins voor de onzalige bloedige en destructieve praktijk ervan. Gelukkig waren de meeste van onze auteurs overleden tegen die tijd, anders zouden zij zeker geëindigd zijn onder de guillotine of in een kerker. De Revolutie heeft hun werken verbrand, hun portretten en bustes vernietigd, hun graven geschonden en hun gebeente verstrooid, en vooral: hun democratische principes verloochend. In de honderd jaar die daarop volgde zijn zij wel degelijk in de vergetelheid geraakt, terwijl de minder radicale, lauwe, om niet te zeggen valse of zogenaamd verlichte auteurs als Voltaire en Rousseau een ereplaats hebben gekregen, tot in het Panthéon.
Er is een tweede aspect aan die merkwaardige eclips van een intellectuele beweging die gedurende meer dan een eeuw lang het intellectuele leven in Europa beheerste (1650-1775). Dat is de merkwaardige infame samenzwering van de gevestigde machten die ervoor gezorgd heeft dat de Verlichting en haar democratische idealen doodgezwegen werd in het onderwijs en het openbaar debat. Dat was zo onder Napoleon, dat bleef zo gedurende de hele 19de eeuw en dat duurt voort tot op onze dagen. Wij mogen ons verheugen over talrijke en uitstekende recente publicaties over die periode uit onze intellectuele geschiedenis, zoals ook dit boek van Philipp Blom. Maar wie is er op dit ogenblik bijvoorbeeld in politiek België of Nederland bezig met de Verlichtingsidealen? Wat hebben wij in onze opleiding daarover geleerd? Wat vertelt men onze kinderen en kleinkinderen over de verlichting?
Nochtans hebben we daartoe genoeg redenen. Wij beschouwen nu terecht de democratie als de evidente bestuursvorm en de verspreiding ervan als de belangrijkste internationale politieke doelstelling van elk land afzonderlijk maar vooral ook van onze internationale instellingen. Wij vergeten daarbij dat de democratische principes ontstaan zijn uit de filosofische en maatschappelijke discussie uit de Verlichting en dat de onderwerpen die ons vandaag bezig houden toen voor het eerst vanuit een humanistisch en democratisch standpunt besproken werden. Vandaag komt de Islamwereld steeds meer in opstand tegen de dictators die de democratische vrijheden van het volk ondergeschikt houden aan hun persoonlijke macht en fortuin en aan een politieke stabiliteit die niet gesteund was op de instemming van het volk maar op de onderdrukking door een politiestaat en de overheersende rol van het leger. Het was niet anders in de periode van de Verlichting. De rol van de godsdienst staat vandaag ter discussie, overal ter wereld. Het christendom is in verval overal in Europa, maar in Afrika en in Amerika maakt het opgang in zijn meest onaantrekkelijke, fundamentalistische vorm. In Azië en in het Midden-Oosten en Noord-Afrika is het de Islam die aan invloed wint en de kans is groot dat de recente revoluties zullen eindigen in samenlevingsvormen waarin de Islam een belangrijke rol speelt. Het was niet anders in de periode van de Verlichting.
Wij doen er derhalve goed aan om na te gaan wat er toen gebeurd is, wat men toen dacht en schreef, hoe dat denken en die geschriften de politiek en de maatschappij hebben beïnvloed. Onze grote Westerse democratieën zijn gebouwd op de ideeën van de Verlichting. De Amerikaanse en ook onze Belgische en Nederlandse grondwet zijn geschreven door radicale Verlichtingsdenkers. De Universele en de Europese verklaringen van de rechten van de mens zijn gestoeld op de principes en de verworvenheden van de Verlichting. Het is niet alleen ondankbaar maar ook onwijs om de basis zelf van onze democratische principes uit het oog te verliezen. Het kan de rijke voedingsbodem zijn voor de talrijke discussies vandaag die gevoerd worden in onze landen en tussen onze landen.
In die context is dit boek van Philipp Blom een zeer welkome gebeurtenis. Het is om te beginnen zeer goed geschreven, het leest gemakkelijk, het is boeiend van het begin tot het einde. Het brengt ons de concrete levensomstandigheden van enkele van de meest vooraanstaande figuren uit de Verlichting. Dat is in de eerste plaats Denis Diderot, voor eeuwig verbonden met de publicatie van de Encyclopédie, en ook de voor het grote publiek totaal onbekende Thiry dHolbach, gastheer van de coterie en (anoniem) auteur en uitgever van talrijke werken over vrijzinnigheid en tegen de godsdienst. Die figuren worden in scherp contrast geplaatst met de niet-radicale Voltaire en Jean-Jacques Rousseau. Daarnaast verschijnen een hele reeks levendige nevenfiguren, die ons moeiteloos verplaatsen naar de leefwereld van het midden van de 18de eeuw in Frankrijk, met uitstapjes naar Nederland, Rusland, Amerika, Engeland, Zuid-Amerika, China
De auteur heeft zich gebaseerd op enkele interessante secundaire werken die vroeger al over dit onderwerp verschenen zijn, maar hij heeft niet verzuimd om ook de teksten zelf te raadplegen en die uitvoerig te citeren en voor ons te parafraseren. Hij doet dat steeds gepast en ondersteunt daarmee op overtuigende wijze de ideeën die hij ontwikkelt over de Verlichting en haar protagonisten.
Er zijn enkele kleinere opmerkingen die men zou kunnen maken bij dit boek. Zo zijn enkele citaten in het Frans geplaagd door storende taalfouten en de vertalingen uit het Frans zijn soms minder dan adequaat. Spinoza, die natuurlijk niet mag ontbreken in het relaas van de auteur, wordt telkens weer omschreven als een Joodse filosoof, met als voornaam Baruch en dat terwijl hij al op zeer jonge leeftijd door zijn Joodse gemeente is uitgestoten met een banvloek die verschrikkelijk is om lezen en hij nadien nooit meer contacten heeft gehad met zijn Joodse achtergrond en zijn brieven steeds ondertekende met de Latijnse versie van zijn Joodse naam: Benedictus.
Op inhoudelijk vlak valt het me op dat de auteur in zijn appreciaties van de figuren die hij beschrijft vaak zelf lijkt te worstelen met de oudste vraag van de filosofie, namelijk de verhouding tussen de passie en de rede. Hij projecteert naar mijn aanvoelen zijn eigen onzekerheid daaromtrent iets te nadrukkelijk in de figuur van Denis Diderot en in de meningsverschillen tussen hem en Rousseau. Indien dat zijn objectiviteit eventueel enigszins zou kunnen beïnvloeden, is het anderzijds een overtuigend bewijs van de persoonlijke betrokkenheid van de auteur bij zijn onderwerp. Philipp Blom is niet zomaar een filosoof en een historicus die het zoveelste boek heeft geschreven over een periode uit de beschavingsgeschiedenis. Hij is een geëngageerd auteur, hij is net zoals Jonathan Israel een fervent verdediger van het gedachtegoed van de Verlichting. Hij kiest beslist partij in de maatschappelijke discussies tussen de filosofen van toen en bewijst daarmee zijn eerlijke betrokkenheid in de filosofische en maatschappelijke discussies van onze tijd. Dat is zeker een van de meest aantrekkelijke aspecten van het verhaal dat Philipp Blom ons aanbiedt in dit voortreffelijke en zeer toegankelijke boek.
Categorie:God of geen god?
19-02-2011
Rationeel denken
Ratio, rede als we stilstaan bij een belangrijk begrip als dit, weten we meteen niet meer wat zeggen. Laten we toch maar een poging doen.
Rede is ons verstand gebruiken: gebruik toch uw verstand! Ons verstand situeert zich in ons hoofd. Denken doen we met onze hersenen. Maar dat is niet het enige wat we met onze hersenen doen. Ook onze emoties behoren essentieel tot onze verstandelijke vermogens, ook dat gebeurt in onze hersenen. Recent onderzoek heeft aangetoond dat onze hersenen bestaan uit verscheidene delen, die elk gespecialiseerd zijn in bepaalde activiteiten. Maar het is even duidelijk dat geen enkele van die hersenzones onafhankelijk van al de andere kan werken. Wanneer zelfs maar een klein gedeelte van de hersenen forfait geeft of beschadigd geraakt, komt de hele persoonlijkheid in het gedrang. We hebben dus in onze hersenen niet één centrum dat zich bezig houdt met de rede, het puur verstandelijk redeneren en een ander, dat uitsluitend met onze emoties begaan is; en misschien nog een derde waar ons geheugen gehuisvest is en een vierde waar ons vermogen tot taal huist en zo verder. De rede, het verstand, dat zijn slechts woorden waarmee we bepaalde specifieke activiteiten van het geheel van onze hersenen benoemen. Om helder na te denken moeten we kunnen rekenen op al onze verstandelijke vermogens, niet slechts over een deel.
Met de rede bedoelen we in het bijzonder dat gebruik dat zich niet uitsluitend of vooral laat leiden door rauwe emotie, maar dat op die emoties reflecteert, dat zich bewust wordt van de emoties en ze incalculeert of juist verwerpt bij het nemen van de beslissingen.
De mens kan daardoor verschillende belangen afwegen tegen elkaar: direct genot of een uitgesteld maar hoger genot of een hogere waarde? De krekel en de mier De redelijke mens is niet het machteloze slachtoffer van zijn brute, primaire emoties, maar houdt steeds de belangrijkste menselijke waarden in ere. De mens is vooruitziend en houdt rekening met eerdere ervaringen en aangeleerde wijsheid. Alcohol drinken geeft een vorm van onmiddellijk genot, maar ook een kater, het tast je hersencellen aan, het leidt tot verslaving, het beïnvloedt je gedrag, het bedreigt je sociaal functioneren Je kan jezelf opleggen om niet te drinken, of met mate.
De basisdrift van de mens is persoonlijk zelfbehoud en instandhouding van de soort door voortplanting en door het vormen van een gunstige samenleving; daarbij komt de empathie, die spontaan de gevoelens van zelfbehoud plaatsvervangend opwekt tegenover onze partners, onze nakomelingen, onze vrienden &c. in afnemende mate van verwantschap of vriendschap. Uit eigen ervaring weten we dat als we met een hamer op onze vinger slaan, dat behoorlijk pijn doet. Als we dan zien hoe iemand anders op zijn duim hamert, dan ontlokt ons dat een reactie. Als het gaat om uw zoon, dan kan je als het ware de pijn zelf voelen. Als het gaat om een filmpje op tv over een Japanner die zijn huis aan het verbouwen is, dan schieten we in een lach. Medelijden, empathie is een relatief begrip.
De rede stelt ons in staat om de complexe belangenconflicten die zich voortdurend aandienen op een bevredigende wijze op te lossen. Ik voel me aangetrokken tot een persoon die ik ontmoet; maar veeleer dan daarop onmiddellijk in te gaan, zal ik een afwachtende of voorzichtige houding aannemen. Ik weet immers dat die andere persoon waarschijnlijk helemaal niet zal zijn zoals ik nu denk, dat die een eigen leefwereld heeft die ik zomaar niet kan binnendringen en eventueel vernietigen, dat toegeven aan mijn verliefdheid misschien wel aangenaam zal zijn voor mij, maar ook veel andere waarden en belangen kan bedreigen.
Redelijk denken en handelen is dus een kwestie van afwegen, van vergelijken en van keuzes maken. Het is geen kwestie van genot of afzien van dat genot, maar een keuze tussen verschillende vormen en gradaties van genot. Daarbij zal de hoogste waarde steeds de primaire zijn: het individueel overleven onder de meest bevredigende omstandigheden, het samenleven in gemeenschap en de instandhouding van de soort door de voortplanting. Dat is de basis van alles, daarover zijn we het meest bezorgd, dat mogen we nooit helemaal of gedurende langere tijd uit het oog verliezen. Men zegt wel eens dat een kort, intens leven beter is dan een lang leven waarin niets speciaals gebeurt. Maar hoeveel mensen zouden er kiezen voor het korte leven, indien ze voor de keuze gesteld werden?
Hoe die topprioriteit concreet ingevuld wordt, hangt af van de unieke combinatie van gegevens in elk van ons. Er zijn allicht wel enkele min of meer algemene regels. Gij zult niet doden, gij zult het bezit of de echtgenote van een ander niet begeren, gij zult niet liegen Maar op elke regel is er een uitzondering en regels kunnen ook met elkaar in conflict komen, er zijn in het leven lastige dilemmas en onoplosbare problemen: damned if you do, damned if you dont. Het komt mij voor dat als we in dergelijke situaties de basisprincipes in eer houden, we al behoorlijk ver komen. Dat kan dan als een eerste belangrijke regel voor het denken en het handelen gelden. Om te kunnen genieten moet je leven, dus zorg er eerst voor dat je in leven blijft. Om in leven te blijven, heb je de anderen nodig, dus maak dat je met hen kunt samenleven. Overleven doe je op deze aarde, dus draag zorg voor je milieu.
Dat de primaire waarden primeren, dat ze voorrang hebben op de secundaire, betekent dat we ze in ons afwegen het grootste gewicht geven, in die mate zelfs dat zij beslissend zijn wanneer ze in conflict komen met andere belangen. Met de auto naar het werk rijden is voor de meeste mensen blijkbaar aangenamer dan met het openbaar vervoer of met de fiets. Dat merk je elke morgen en avond. Maar de vervuiling die dat meebrengt, kan levensbedreigend zijn. Op dat ogenblik zetten we de auto aan de kant, vrijwillig of gedwongen. Overleven is belangrijker dan het bedenkelijke plezier van in de file te staan.
Maar het brengt ook mee dat die waarden ons opeisen. De mens is een vreemd wezen, dat zich in zijn leven met allerlei zaken bezighoudt. Mensen hebben de neiging om zich te specialiseren, om intensief of zelfs obsessief met een bepaald aspect van het leven bezig te zijn en andere te verwaarlozen. Dat kan te maken hebben met de taakverdeling die het samenleven met zich meebrengt: je hebt loodgieters en computerspecialisten, handenarbeiders en meer intellectuele types. Maar vaak is die specialisatie veeleer een hobby en dat kan werkelijk de meest vreemde en zelfs bizarre vormen aannemen. Het gaat van min of meer onschuldige verzamelwoedes tot ziekelijke dwangneuroses. Zo heb ik me destijds verbaasd over mijn jeugdvriend André, de meest begaafde en verstandigste jongeman die ik ooit heb mogen ontmoeten: hij verzamelde de deksels van luciferdoosjes in dikke albums. Zelf maak ik me schuldig aan het verzamelen van postuurtjes. De boog kan niet altijd gespannen staan, het is goed van een onschuldige hobby te hebben, het beantwoordt blijkbaar aan een menselijke drang.
Maar het bezig zijn met een onschuldige hobby mag niet de hoofdzaak worden. We moeten onze primaire doelstellingen steeds voor ogen houden en daar vooral mee bezig zijn, rechtstreeks of onrechtstreeks. Hobbyvissen is een hobby als een andere, maar wie de hele dag niets anders doet, verengt zijn leven al te zeer en kan moeilijk als een volwaardige deelgenoot gezien worden in de samenleving. We zouden idealiter het grootste gedeelte van onze mentale en materiële energie moeten besteden aan de instandhouding van onze persoon, aan de samenleving en het milieu en aan de instandhouding van de soort door de voortplanting (al dan niet actief). Wanneer dat al te zeer ontbreekt in ons leven, moeten we ons vragen gaan stellen.
Onze materiële noden vragen steeds minder inspanning, dank zij onze technologische samenleving. Er komt dus meer tijd vrij voor niet-essentiële bezigheden, voor tijdverdrijf, voor het genieten van de aangename kanten van het leven. Voor velen is dat het vrolijk meedraaien in de entertainmentindustrie. Enerzijds werkt men keihard, anderzijds geniet men zo intens mogelijk. Men gaat zo van de ene piek naar de andere. Er is dan nog maar weinig plaats voor gestadig leven in een gezonde mengeling van werk en genot, of voor genot in het werk. Het werk wordt dan meer en meer gezien als een onaangename bezigheid, die ons weerhoudt van het genot. Negotie, een oud woord voor handel, komt van negotium, letterlijk de afwezigheid van vrije tijd. Voor Marx was alles wat de mens afhoudt van het nietsdoen (otium) een vorm van vrijheidsberoving, een aliënatie.
Redelijk leven, rationeel denken heeft dus te maken met de prioriteiten die we stellen. We denken na over onze emoties. We doen niet zoals Acchille Van Acker destijds memorabel zei: dabord jagis et puis je réfléchis.
Een ander aspect van de samenwerking tussen de rede en de emoties, naast het min of meer beredeneerd nastreven van het genot, is het vermijden van pijn, dat zelf slechts een andere formulering is van het genotbeginsel. Maar vermijden van pijn staat niet gelijk met genot. Genot en pijn staan aan de beide uiteinden van een schaal waarvan het middenpunt de ataraxie is, de onverstoorbaarheid, het rustig en ongehinderd beleven van het bestaan. Toch ligt die ataraxie dichter bij genot, omdat de afwezigheid van pijn op zichzelf al als een positieve ervaring geldt.
De mens is evenzeer bezig met het angstvallig vermijden van pijn als met het actief nastreven van genot. De kans op pijn is immers zo groot, dat als men niet voorzichtig is, de pijn voortdurend zal toeslaan. Het leven is precair. Wie enkel aan het genot denkt, verliest het risico op pijn uit het oog. De rede zal waarschuwen voor de mogelijke pijn die een onbeheerst nastreven van het genot met zich meebrengt.
De redelijke mens zal dus zijn aandacht vooral richten op de primaire menselijke activiteiten en zijn energie vooral daaraan besteden. Wie daarvan in belangrijke mate afwijkt, beleeft zijn mens-zijn op een minder dan optimale manier. Het is mogelijk dat dat op een onschuldige manier gebeurt, dat wil zeggen dat de persoon zelf noch de maatschappij eronder lijden. Toch moeten we inzien dat al de tijd die we besteden aan onbelangrijke zaken, in principe te kort doet aan de meer belangrijke. Dat wil niet zeggen dat we altijd en uitsluitend met de belangrijke moeten bezig zijn, maar toch vooral.
Dat brengt me bij een van mijn blogcorrespondenten. Hij is naar eigen zeggen christelijk gelovig, gelooft in astrologie en nog veel vreemdere zaken. Ik neem hem als voorbeeld van de zeer talrijke schare van mensen die de wereld bekijken op een niet-rationele manier. Op zichzelf is daar niets verkeerds mee, door zo te denken berokkent men niet meteen zichzelf of anderen grote schade. Maar het is een niet-efficiënte, onproductieve en steriele manier van denken. Als iedereen daarmee bezig was, dan zaten we nu nog in de Middeleeuwen. Het kan zijn dat de zogenaamd wetenschappelijke denkwijze zeer onvolmaakt is, maar we kunnen niet anders dan vaststellen dat ze onze maatschappij op een indrukwekkend manier ten goede heeft veranderd op vrijwel alle mogelijke vlakken. Denk alleen al maar aan wat de wetenschap heeft bereikt in de geneeskunde en voor het spectaculair opvoeren van de gemiddelde leeftijd van de mens.
Enerzijds zijn wij mensen allemaal op een of andere manier bezig met het opbouwen van een maatschappij die gesteund is op wetenschappelijke inzichten, anderzijds heb je mensen die op een totaal onwetenschappelijke manier in het leven staan, te midden van die zelfde wereld, gebruik makend van de vele resultaten van die wetenschap, maar zelf de wetenschappelijke ingesteldheid en de rationaliteit verwerpend. Toch sluipt de rationaliteit ongewild en ongemerkt weer naar binnen, want wat is godsdienst en astrologie anders dan de rationele verwoording van niet-rationele principes? Zelfs de meest fundamentalistische gelovigen zoals Jehovas Getuigen, doen een beroep op de (in hun ogen) meest overtuigende argumenten om hun geloof te verspreiden. De astrologie is een echte pseudowetenschap, ze gebruikt een wetenschappelijke methode voor niet-wetenschappelijk vaststelbare verschijnselen.
Rationeel denken staat niet alleen tegenover het zich laten leiden door rauwe emoties, maar ook tegenover vormen van denken waarbij men zich min of meer blind laat leiden door anderen. Dat gebeurt onder meer in godsdienstige en bijgelovige context, in sekten en dictatoriale organisaties of maatschappijen en ook in zeer traditionele vormen van samenleving. Men vertrouwt dan, al dan niet gedwongen of mentaal beïnvloed, op wat anderen voorhouden. Toch is het in dergelijke gevallen steeds mogelijk, maar niet altijd even gemakkelijk, voor een individu en voor groepen om zich daaruit los te maken door gebruik te maken van de eigen verstandelijke vermogens.
Rationeel denken wordt vaak ook in contrast geplaatst met intuïtief denken. Wie intuïtief denkt, komt zomaar tot een besluit, een inzicht, in een flits, het bekende lampje dat gaat branden in een tekstwolkje van stripverhaal. Rationeel denken brengt men dan in verband met een manier van denken waarbij men achtereenvolgens min of meer moeizaam bepaalde stappen doorloopt die een voor een zorgvuldig worden afgewogen en waarbij alle consequenties op voorhand onderzocht worden. Men noemt dat ook logisch denken. Het syllogisme is daarvan een voorbeeld. Men vertrekt van een algemene stelling (major), toetst daaraan een bijzonder geval (minor) en trekt daaruit een besluit (conclusio). Het klassieke voorbeeld is: Alle mensen zijn sterfelijk; Socrates is een mens; dus is Socrates sterfelijk. Een ander even klassiek hilarisch voorbeeld is dit: Ik kan in mijn jas. Mijn jas kan in mijn valies. Ik kan dus in mijn valies
Rationaliteit, redelijkheid in de goede betekenis van het woord kan echter zeer goed samengaan met intuïtief denken, met niet-autonoom denken en zelfs met denken dat louter gebaseerd is op emoties. De mens beschikt inderdaad over verscheidene manieren om tot de waarheid te komen. Eenvoudige mensen komen niet zelden tot zeer diepe inzichten in de meest subtiele of complexe vragen die men zich kan stellen. Levenservaring kan tot wijsheid leiden. Gelovigen kunnen uit hun godsdienst die elementen halen die hen toelaten om tot conclusies te komen die perfect overeenkomen met wat men via autonoom denken ontdekt. Het is inderdaad niet zo dat iets verkeerd of irrationeel is louter omdat een godsdienst het voorschrijft. Een of meer keer per week vis eten is gezond. Het is vaak beter om rekening te houden met wat gezagsvolle mensen of instellingen zeggen over een of ander onderwerp. Traditionele opvattingen zijn daarom nog niet zinloos. Zonder intuïtieve inzichten en zelfs dromen zou de wetenschap veel armer zijn. Wie zich laat leiden door zijn emoties kan zich vreselijk vergissen, maar niet noodzakelijk: onze emoties zijn vaak een uitstekende leidraad.
We kunnen dus een nuttig onderscheid maken tussen rationeel denken als een bepaalde methode om tot een conclusie te komen enerzijds en de kwaliteit van een conclusie, hoe men daartoe ook gekomen is.
Een voorbeeld.
Iemand staat aan de oever van een diepe, brede, snelstromende rivier en ziet dat een kind in het water valt en meegesleurd wordt. We veronderstellen dat noch het kind, noch de toeschouwer kunnen zwemmen. Wat zal de toeschouwer doen? Ik veronderstel dat we geredelijk kunnen aannemen dat die persoon al het mogelijke zal doen om het kind te redden, behalve zelf in het water springen. Het maakt daarbij niet uit of de persoon in kwestie daarover rationeel heeft nagedacht of niet; of hij of zij intuïtief heeft aangevoeld dat het zinloos is om het eigen leven te riskeren zonder enige kans op redding voor het kind; of hij of zij bewust is ingegaan tegen de regel van de naastenliefde zoals bijvoorbeeld het christendom die voorschrijft, of tegen de burgerlijke wetgeving die zegt dat men verplicht is om een medemens in nood bijstand te verlenen.
Ik neem aan dat de meeste mensen het erover eens zullen zijn dat die toeschouwer de juiste beslissing heeft genomen, namelijk alles doen dat mogelijk is, maar niet het eigen leven zinloos in gevaar brengen. Hoe we het ook bekijken, het lijkt ons een juiste beslissing, maar ze is hartverscheurend en treft ze ons zeer diep; hoe zeer we ook overtuigd zijn dat we de juiste beslissing hebben genomen, emotioneel kunnen we ons er maar moeilijk mee verzoenen.
Een ander voorbeeld. Een kind is zwaargewond bij een verkeersongeval en heeft dringend een bloedtransfusie nodig. Er is toevallig geen bloed van het juiste type voorhanden. Een van de ouders heeft hetzelfde type als zijn kind, maar zij behoort tot een godsdienst die bloedtransfusies verbiedt. Indien zij beslist om desondanks toch haar bloed te geven, zullen we dat een rationele beslissing noemen, maar ook emotioneel en intuïtief is het de juiste houding. Indien zij integendeel de transfusie zou weigeren om religieuze redenen, dan zou dat vanuit alle andere standpunten onaanvaardbaar zijn.
Rationaliteit is dus veeleer een eigenschap van beslissingen dan een exclusieve manier om tot een dergelijke beslissing te komen. Het heeft uiteindelijk geen enkel belang hoe men tot een conclusie komt, als het maar de goede is. Anderzijds moeten we toch erkennen dat zeker in een groot aantal van de gevallen het meer waarschijnlijk is dat men tot de juiste conclusies zal komen als men (rationeel) nadenkt dan als men dat niet doet. Onze emoties zijn niet altijd de beste raadgevers. De wanhopige toeschouwer bij het verdrinkende kind uit ons voorbeeld zal zich daarvan zeer pijnlijk bewust zijn. Onze intuïtie laat ons wel eens in de steek, zeker wanneer wij bewust om de tuin geleid worden door reclame of door gewiekste boosaardige individuen. Het zo geprezen gezond verstand moet dikwijls de duimen leggen voor de nuchtere wetenschap.
Men verwijt me wel eens dat ik alles veel te rationeel bekijk. Mijn ietwat uitdagend antwoord daarop is steevast: is er een andere manier? Wat ik eigenlijk bedoel is: ik weet wel dat men ook irrationeel kan te werk gaan en met niets en niemand rekening houden, maar wie zou dat echt willen? Ik vind van mezelf niet dat ik gevoelloos ben, een koele kikker, dat ik geen emoties zou kennen, gelukkig maar! Die soms zeer hevige, overweldigende en ontredderende gevoelens verhinderen me echter (meestal...) niet om daarnaast en daarbij ook na te denken bij wat ik doe, denk en schrijf. Nadenken doodt de emoties niet. Filosofen en wetenschappers, de schoolvoorbeelden van mensen die nadenken, zijn vaak zeer emotionele mensen, het volstaat om hun biografieën te lezen om daaraan nooit meer te twijfelen. Emoties verdwijnen niet als men erover nadenkt, ze worden vaak nog complexer en zelfs heviger. Rationeel leven betekent niet dat men alle gevoelens vermijdt of uitschakelt. Wat we moeten betrachten is een gezond evenwicht tussen alles wat ons beroert, ook al weten we dat we daarin slechts zelden slagen.
Wie ooit muziek van Arvo Pärt gehoord heeft, zal dat nooit meer vergeten.
Liefhebbers van klassieke muziek zijn er legio. Slechts heel weinig mensen lusten er helemaal niets van. Iedereen heeft zo zijn lievelingsstuk: Morgenstemming uit Peer Gynt van Grieg, de vijfde van Beethoven, de Radetzky-mars op Nieuwjaarsdag, de Bloemenwals van Tsjaikovski, Kleine Nachtmuziek van Mozart, Für Elise van Beethoven, Alle Menschen werden Brüder (idem), Traümerei van Schumann, een nocturne van Chopin, de Forel van Schubert, de triomfmars uit Aïda van Verdi, Nessun dorma uit Turandot van Puccini, Casta Diva uit Norma van Bellini en zo kunnen we nog wel even doorgaan, keuze te over.
Maar al die klassiekers van de klassieke muziek zijn oud, ze gaan al vele jaren, soms eeuwen mee. Je krijgt dan de indruk dat er sindsdien geen klassieke muziek meer geschreven is. Voor veel mensen houdt de muziekgeschiedenis op ergens rond 1850. Wat daarna nog gecomponeerd is, ligt niet zo goed in het gehoor. Muziek uit de twintigste eeuw is moeilijk, of dat denken we toch. Muziek van na 1950, daar weten we zo goed als niets van. Hedendaagse klassieke muziek, bestaat dat wel?
Ik laat deze retorische vraag even nazinderen, om je dan mee te nemen naar een onbekend land, een onbekende componist en zijn onbekende muziek.
Arvo Pärt werd geboren op 11 september 1935 in Estland, een lidstaat van de Sovjet-Unie sinds de bezetting in 1940, nu weer een onafhankelijk land, lid van de Europese Unie, met ongeveer 1,4 miljoen inwoners. In 1980 bereikten de wrijvingen en conflicten van Arvo Pärt met de Sovjetautoriteiten een hoogtepunt. Hij week uit met zijn echtgenote en twee zonen, eerst naar Wenen, waar hij de Oostenrijkse nationaliteit verwierf, daarna naar Berlijn. Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie keerde hij terug naar zijn vaderland en verblijft nu vaak in Tallinn, de hoofdstad van Estland.
Aanvankelijk schreef Pärt muziek in de stijl van zijn leermeesters aan het conservatorium, die zich vooral lieten leiden door de moderne, zelfs experimentele muziek van het begin van de twintigste eeuw, met als grote voorbeelden de dodecafonische en seriële muziek van Schönberg, Berg en Webern, maar ook het werk van Bartok, Sjostakovitsj en Prokofiev. Net als deze laatste twee had Pärt een gespannen verhouding met de cultuurkritiek van de Sovjet dictatuur. Soms werd zijn werk geprezen en bekroond, soms verboden als volksvreemd en elitair. Dit leidde tot een van de verscheidene periodes van stilte in het muzikale oeuvre van Pärt. Hij trok zich terug en bestudeerde zeer intensief de (Frans-) Vlaamse polyfone muziek van de 14de tot de 16de eeuw. Later zouden zijn opzoekingen hem naar de wortels zelf van de Europese muziek brengen: het Gregoriaans, de middeleeuwse muziek en die van de vroege Renaissance. We moeten daarbij bedenken dat tijdens de periode van de Koude Oorlog contacten met het Westen vrijwel onmogelijk waren.
Geïnspireerd door zijn musicologische research begon hij te componeren in een totaal nieuwe stijl, gekenmerkt door een radicale vereenvoudiging. Waarom veel noten schrijven, als één enkele kan volstaan? Waarom complexe structuren opzetten en ingewikkelde methodes, als je met de eenvoudige toonladders uit het begin van onze muziektraditie al oneindig veel mogelijkheden hebt? Waarom vergezochte samenklanken uitproberen wanneer de eenvoudige drieklank, het samenklinken van drie tonen zoals do-mi-sol, waarbij je dus telkens een toon overslaat, al zo expressief is in al zijn mogelijke combinaties?
Men noemt de muziek van Arvo Pärt minimalistisch en verwijst naar andere 20ste-eeuwse componisten die ongeveer tegelijker tijd die weg opgingen: John Cage, Terry Riley, Philip Glass, Steve Reich en John Adams in de States, in Europa onze nationale Karel Goeyvaerts, Louis Andriessen (Nederland), Henryk Gorecki (Polen), John Taverner (Groot-Brittannië), om de belangrijkste te vernoemen. John Cage ging het verst in die richting. Zijn compositie getiteld 433 is in de praktijk vier minuten en drieëndertig seconden stilte, voor een of meer muzikanten, met willekeurige instrumenten, die dus geen noot muziek spelen.
Zover gaat Arvo Pärt niet, maar de stilte is hoorbaar aanwezig in al zijn composities. Het is alsof hij beschroomd is om de stilte te doorbreken, alsof hij enkel klanken wil laten horen die beter zijn dan de gewijde stilte, die de stilte nog accentueren.
Wanneer ik spreek van gewijde stilte, raak ik meteen een ander verrassend en opvallend aspect aan van de muziek van Pärt. Veel van zijn composities, vooral dan de vocale, dragen religieuze titels of verwijzen op een of andere manier naar godsdienstige themas: Stabat Mater, Miserere, Missa, Magnificat, Passio, De profundis, Nunc dimittis, Salve Regina, Da pacem Domine, Te Deum Zijn symfonische en instrumentale werken dragen dan weer meer klassieke titels: symfonie, passacaglia, sonatine, quintetto, sonatine; soms zijn er meer sprekende titels, zoals het belangrijke Fratres (Broeders).
Is Pärt een religieus componist? Ik zou het niet weten. Was Bach een religieus componist? Ben je een religieus componist als je religieuze muziek schrijft? En wat is religieuze muziek precies? Is muziek die ten gehore gebracht wordt bij religieuze plechtigheden ipsofacto religieuze muziek? Luister eens naar een Bach-cantate, naar een mis van Haydn, naar de polyfone Vlaamse muziek die Pärt zich zo eigen heeft gemaakt De kerken hebben steeds een beroep gedaan op de kunst, zowel de bouwkunst, de schilderkunst, de sierkunsten en de toegepaste kunsten en dus ook op de muziek. Zij zijn eeuwen lang de belangrijkste opdrachtgevers geweest, samen met de wereldlijke machthebbers, voor kunstenaars van alle slag. Zo is het ook met Pärt gegaan. Waar kon hij terecht met zijn composities voor koor? Bij de vele traditionele kerkkoren. In het door de goddeloze Sovjets bezette Estland was dat overigens zelfs een daad van verzet.
Ik weet niet of Arvo Pärt een atheïst is of een diep gelovig man. Voor mij doet het er ook niet toe. Als ik zijn gewijde muziek beluister, hoor ik nauwelijks de religieuze teksten, ik hoor de muziek, de klanken, ik luister bijna niet naar de betekenis van de (soms zeer banale of zelfs storende) woorden. Pärt is er niet op uit om die woorden naar voren te laten komen, om die religieuze betekenis te accentueren of te illustreren. Het is hem duidelijk te doen om de puur muzikale ervaring, net zoals bij Bach, dat andere grote voorbeeld van Pärt en van elke componist sinds Bach.
Arvo Pärt noemt zijn muziek tintinnabuli, naar het Latijn voor bel, klok. Hij gaat inderdaad met de muzikale klanken om alsof het onveranderlijke, autonome auditieve gegevens zijn, zoals de toonhoogte en de klankkleur van klokken, die je enkel kan laten weerklinken zoals ze zijn. De klank van een viool kan je beïnvloeden door de manier van erop te spelen, die van een klok niet. Pärt beperkt zich ertoe de klanken die de mens ter beschikking staan te laten horen in hun meest eenvoudige vorm, hun simpelste combinaties. Door zijn goede muzikale smaak, zijn historische en musicologische opzoekingen en zijn subtiel emotioneel aanvoelen en zijn uitzonderlijk artistiek genie slaagt hij er telkens weer in om ons te verrassen en te boeien.
Men zegt wel eens dat de tijd de beste toetssteen is voor kwaliteit: wat de kritiek der eeuwen heeft doorstaan, wat overblijft als al het onbelangrijke is vergeten, dat zijn de onvergankelijke meesterwerken van de mensheid, de klassiekers, dat is de canon en de norm. De werkelijkheid is anders. Er is een tijd geweest dat niemand nog naar werk van Johan Sebastian Bach wou luisteren, tot Mendelssohn hem weer onder de aandacht bracht. De muziek van voor 1600 was eeuwenlang totaal vergeten. Schuberts werk is tijdens zijn leven nauwelijks opgevoerd. Wie had er vijftig jaar geleden ooit muziek van Monteverdi gehoord, of van Bellini? Niemand had ooit van Henryk Gorecki gehoord, tot in 1992 een nieuwe opname van zijn vijftien jaar eerder gecomponeerde derde symfonie door een disc jockey gepromoot werd op de BBC; sindsdien zijn er een miljoen exemplaren van verkocht
De muziekgeschiedenis is er een van vergeten, miskennen en van revival. Wie we vergeten, wie we tot klassiekers verheffen, wie we van onder het stof halen, het heeft ongetwijfeld met de intrinsieke waarde, de kwaliteit te maken, maar ook met het toeval. Hoe zal het de muziek van Arvo Pärt vergaan? Ik weet het niet. Ik vond het in alle geval de moeite om hem onder uw aandacht te brengen. Misschien kende je hem niet, had je nog nooit zijn muziek beluisterd. Dan is het nu het moment om daar iets aan te doen. Zoek hem eens op in de mediatheek, ga eens naar youtube, koop eens een cd van hem. En als het niet meteen bevalt, wat ik durf te betwijfelen, geef hem dan een tweede kans. Die verdienen we toch allemaal?
Categorie:muziek Tags:muziek
10-02-2011
Paulus' hooglied van de liefde
Paulus, 1 Korintiërs 13,1-13
De liefde
1 Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal.
Words, words, words (Shakespeare, Hamlet, Act 2, scene 2).
Dat is wat Hamlet antwoordt wanneer Polonius hem vraagt: wat ben je aan het lezen? De mens is het enige dier dat echt spreekt, het enige talige levende wezen. Wat wij met woorden kunnen vertolken is eindeloos, overweldigend, fabuleus. Stel je al de woorden voor, al de zinnen die de mensheid ooit heeft uitgesproken, gezongen, geschreven, geschreeuwd! En toch meent Paulus dat het allemaal niets is, als we de liefde niet hebben. Dan is ons spreken waardeloos, klinkt het luid maar hol. Is dat zo?
Natuurlijk niet. Mensen praten voortdurend met elkaar zonder dat er liefde mee gemoeid is. Wij voeren zakelijke gesprekken, wij schrijven handleidingen voor het gebruik van elektrische apparaten en technologische gadgets, we luisteren naar wetenschappelijke uiteenzettingen Je hoeft niet door liefde bevlogen te zijn als je spreekt, het komt er vooral op aan dat je verstaanbaar bent, dat je je gedachten helder kunt formuleren en ze overtuigend overbrengen. Liefde komt er slechts in uitzonderlijke gevallen aan te pas: wanneer je iemand je liefde verklaart, of je diepste zielenroerselen aan het papier of het scherm toevertrouwt; wanneer je afscheid neemt, tijdelijk of voorgoed. Maar dan blijkt pas hoe moeilijk het is om je gevoelens in woorden om te zetten. Dan voelen we aan dat woorden altijd tekortschieten, ontoereikend zijn. Net wanneer we ze het meest nodig hebben, glippen de woorden ons door de vingers en staan we, tot tranen toe bewogen, woordeloos, onmachtig om onze liefde in woorden te uiten.
Er is nog meer aan de hand met deze beeldspraak van Paulus. Een dreunende gong, de schelle cimbalen, dat is wat een orkest de grootste schittering geeft, de meest indrukwekkende klank! Als een componist werkelijk alles uit de kast wil halen, dan doet hij precies daarop een beroep. De cimbalen zijn het exuberante hoogtepunt van elk machtig orkestraal meesterwerk, het apogeum, het ultieme paroxisme van de spetterende klankrijkdom. De Chinese gong overstemt met zijn doordringend galmende en minutenlang nazinderende klank het hele orkest. Ik wou dat ik met mijn taal een fractie kon bereiken van wat een bescheiden muzikant vermag met de oudste, meest simpele maar machtigste van alle muziekinstrumenten.
Het spreekwoord zegt: je bent zo vaak mens als je talen kent. En wie bewondert niet een leraar of een spreker of een woordkunstenaar die mensen kan beroeren met zijn woorden? Is lezen niet een van de meest verheven menselijke vermogens? Schrijven wij niet elk jaar een miljoen boeken? Het is wel degelijk belangrijk dat we onze moedertaal kennen, dat we haar spontaan beheersen; dat we ook vreemde talen kennen, levende en zogenaamd dode, om teksten in hun oorspronkelijke bewoordingen te begrijpen. Het grootste gedeelte van de jarenlange opleiding die we onze kinderen geven, bestaat uit het aanleren van taal.
Lewis Carroll biedt ons in zijn Through the Looking-Glass, ook een verhaal met een spiegel, volgende dialoog aan tussen Alice en Humpty Dumpty:
`When I use a word,' Humpty Dumpty said in rather a scornful tone, `it means just what I choose it to mean -- neither more nor less.'
`The question is,' said Alice, `whether you can make words mean so many different things.'
`The question is,' said Humpty Dumpty, `which is to be master - - that's all.'
Om het dan met Tina Turner te zeggen: Whats love got to do with it? Whats love but a second hand emotion `Liefde is een weinig elegante kapstok waaraan we alles ophangen wat we niet met zijn eigen naam durven benoemen. Het is een vuig eufemisme, een verbastering van elk eerlijk spreken, de ultieme verleider uit de cataloog van Don Giovanni. Love is a four-letter word.
2 Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen had ik de liefde niet, ik zou niets zijn.
In de oudheid en nog lang daarna lieten boosaardige lieden hun goedgelovige medemensen geloven dat profetieën werkelijk mogelijk waren, dat bepaalde bijzonder begaafde mensen de toekomst konden voorspellen. Ook vandaag nog vind je mensen die hun horoscoop raadplegen of naar waarzeggers trekken. Maar we weten wel beter: alleen charlatans wagen zich aan dat soort van voorspellingen. Wetenschappers baseren zich op feiten om voorspellingen te doen, zoals de erg accurate weersvoorspellingen die we in de media krijgen. Beursgoeroes verkopen hun voorspellingen voor grof geld, maar als ze het zo goed weten, waarom zijn ze dan niet rijk? Er is dus niet zoiets als de gave van het profeteren, ook al heeft de katholieke kerk daaraan steeds vastgehouden, niet alleen over de voorspellingen in het Oude Testament, maar ook nu nog.
Wij vertrouwen daarentegen voortdurend en bijna blindelings op onze kennis en die van anderen. We vertrouwen erop dat de brug sterk genoeg is om de trein te dragen of de duizenden autos. We rekenen erop dat de harde schijf onze gegevens ongerept zal bewaren. We verdringen elke irrationele vrees dat het vliegtuig misschien zomaar zal neerstorten. Nam et ipsa scientia potestas est (Bacon, Meditationes sacrae, 1579): want de kennis zelf is macht. Wij weten echter ook dat alle kennen, alle weten slechts voorlopig is, tot we weer een stap verder zetten. Of we ooit alles zullen doorgronden is weinig waarschijnlijk. Maar wat we nu al weten, is ronduit indrukwekkend.
Het geloof verzet bergen. We lezen hier bij Paulus de bron van dit bekende gezegde. Coaches allerhande weten het: motivatie is alles! Wie overtuigd is dat hij tot iets in staat is, heeft een grotere kans om dat ook waar te maken dan iemand die pessimistisch is over zijn eigen kansen. Toch is dat niet altijd zo. Vaak overschatten we onze mogelijkheden en proberen we iets terwijl we goed weten dat het nooit kan lukken, dat we er niet toe in staat zijn. Vermetelheid, noemen we dat. Overdreven zelfvertrouwen en dat is nergens goed voor.
Geloof alleen verzet geen bergen, je moet ook de middelen hebben. Een toerist vroeg ooit aan de beroemde pianist Arthur Rubinstein de weg naar Carnegie Hall in New York: How do I get to Carnegie Hall? Zijn laconiek antwoord: Practice, practice, practice Oefenen, oefenen en nog eens oefenen. Wij verzetten onze bergen niet met geloof, maar met dynamiet, enorme graafmachines, bulldozers en trucks die vele tonnen rotsen in een keer kunnen vervoeren. Met hard werken, niet met bidden.
Liefde, zegt Paulus, dat is wat we nodig hebben. In vergelijking met de liefde is de niet geringe gave van de profetie, het verstand om geheimen te doorgronden, de kennis die macht geeft en zelfs het geloof dat bergen verzet, niets, helemaal niets. Dat maakt ons op zijn minst nieuwsgierig naar wat die liefde dan wel mag zijn. Laten we verder lezen.
3 Al verkocht ik mijn bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs en kon ik daar trots op zijn had ik de liefde niet, het zou mij niet baten.
Liefde, zegt Paulus, heeft niets te maken met liefdadigheid. Zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat iemand al zijn bezittingen zou verkopen om de honger te stillen van de armen: het zal niet baten, dat wil zeggen: je hebt er geen verdienste aan, het zal je niet ten goede gerekend worden, als je de liefde niet hebt. Dat is wat dubbelzinnig: moet je goede werken doen én bovendien de liefde hebben, moet je dus de goede werken doen uit liefde voor je medemens? Dat lijkt logisch. Als je het goede doet uit berekening, dan ben je een handeltje aan het drijven, zoals dat in de late middeleeuwen gebruikelijk was in de kerk: aflaten kopen, goede werken doen maar er verder lustig op los leven. Dat is het waartegen Luther in opstand kwam en vele andere ernstige gelovigen met hem. God is niet omkoopbaar, vonden ze. Of bedoelt Paulus iets anders, namelijk dat goede werken onbelangrijk zijn, dat je gewoon (nou ja, gewoon) de mensen moet liefhebben? Maar waarin bestaat dat liefhebben? Ook dat hopen we verder in de tekst te ontdekken.
Wat bedoelt Paulus met het prijsgeven van ons lichaam en daar trots op zijn? Letterlijk staat er: zelfs al geef ik mijn lichaam over om het op te branden. Mogelijks verwijst hij naar de christelijke martelaars, maar het lijkt ons vreemd dat hij zelfs daarop zou afdingen, op wat Cicero servitutis extremum summumque supplicium,(In Verrem 2.5.169) noemde, en de "wreedste en meest afschuwelijke straf (crudelissimum taeterrimumque supplicium, ibid. 2.5. 165), de glorievolle marteldood, voor het christendom en vandaag ook voor de Islam de meest zekere weg naar de hemel. Misschien dat zijn toehoorders van toen deze allusie begrepen, voor ons en voor de meeste commentatoren, vroege en nu, is ze duister, om niet te zeggen onbegrijpelijk.
4 De liefde is geduldig en vol goedheid.
Hier begint Paulus aan de opsomming van de positieve aspecten van de liefde, na eerder benadrukt te hebben wat liefde niet is, of wat onbelangrijk is in vergelijking met de liefde. Vooreerst is liefde geduldig. Dat zal wel, in bepaalde gevallen. Een vader die zijn kind opvoedt, doet er goed aan geduldig te zijn, want met ongeduld komt ie nergens. Hij moet dus wel geduldig zijn, hij kan niet anders, kinderen laten zich nu eenmaal niet dwingen. Dat geldt ook voor andere geliefden. Maar geduld is niet identiek met liefde. Geduld is niet altijd de oplossing, soms moet je er ook eens flink kunnen invliegen. Doortastendheid en ijver zijn zeker zo belangrijk als geduld. Geduld kan ook een ondeugd zijn. Wij moeten ons durven verzetten tegen onrecht, het geeft geen pas om dan verduldig te zijn. Het Belgisch justitiebeleid is een schoolvoorbeeld van overdreven en misplaatst geduld, van schuldig verzuim, met andere woorden. Een overdaad aan geduld maakt meer slachtoffers dan gepast reageren.
Dat liefde vol goedheid is, daar zal niemand aan twijfelen. Maar wat betekent goedheid hier? Niets. We worden er niet wijzer van, het is een leeg begrip. Laten we verder lezen.
De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. 5 Ze is niet grof en niet zelfzuchtig;
Dit lijkt wel erg evident. Afgunst is zowat het tegenovergestelde van liefde, net zoals oppervlakkigheid, aanstellerij en eigenwaan. Dat we in onze omgang met anderen niet brutaal mogen zijn of egoïstisch, we hebben Paulus niet nodig om dat te weten.
ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan,
Dat is al veel moeilijker. Dat liefde zich niet laat opwinden en zomaar het kwaad over zich zou moeten laten gaan, dat geloof ik niet. Wij krijgen hier een beeld van de al te zachtaardige christen, de gelaten, onverstoorbaar lankmoedige gelovige die in alle omstandigheden vertrouwt in de wijsheid, en de liefde, wel te verstaan, van God. Het is een onmenselijk beeld, dat zelfs vloekt met andere Bijbelcitaten. Jezus zelf was allicht behoorlijk opgewonden toen hij de kooplui uit de tempel ranselde met zijn gordel Dat liefde immuun zou zijn, of moeten zijn, voor alle kwaadwilligheid, dat aanvaarden wij niet. Een echtgenote die moe getergd is door haar bazige echtgenoot doet er goed aan om aan zichzelf en haar kinderen te denken en de onverlaat vaarwel te zeggen. De liefde moet van beide kanten komen. De tijd is gelukkig voorbij dat anderen voor ons beslisten wat huwelijksliefde is. De mens heeft het recht om voor zichzelf op te komen. Een liefde die doodt, fysiek of psychisch, is geen liefde, maar haat. De gedweeë, onderdanige gelovige die zijn plaats weet in de maatschappij en die zich willoos laat onderwerpen door hoogmoedige vorsten, barbaarse krijgsheren, gewiekste kooplui en machtsgeile afgodendienaars, die heeft zijn rug gerecht en kijkt zijn medeburgers vrank en vrij in de ogen. Vergelijk dat met dit citaat uit het deze brief:
7, 17In het algemeen: laat ieder in de positie blijven die de Heer hem heeft gegeven, blijven wat hij was toen God hem riep. Dat schrijf ik voor aan alle gemeenten. 18Iemand die besneden was toen God hem riep, moet het niet ongedaan laten maken. Iemand die onbesneden was toen God hem riep, moet zich niet laten besnijden. 19Het is volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is, belangrijk is dat men de geboden van God in acht neemt. 20Laat ieder blijven wat hij was toen hij geroepen werd. 21Wanneer u als slaaf geroepen bent, moet u dat niets kunnen schelen (hoewel u de kans om vrij te worden zeker moet benutten). 22Want een slaaf die door de Heer geroepen is, is een vrijgelatene van de Heer, zoals degene die als vrij man geroepen is een slaaf van Christus is. 23U bent gekocht en betaald, dus wees geen slaven van mensen. 24Laat, broeders en zusters, ieder voor God blijven wat hij was toen hij geroepen werd.
Merk op dat vers 21 zeer controversieel is. In het Griekse origineel staat er: zelfs als je een vrij man kan worden, mallon chrèsai. Over de vertaling van die twee woorden zijn dikke boeken geschreven. Letterlijk betekent het: maak veeleer (daarvan) gebruik. Dat kan dan alle kanten uit: maak gebruik van de mogelijkheid om een vrij man te worden? Of, zoals de onverdachte Willibrord-vertaling het heeft: blijf dan toch liever slaaf! Die interpretatie past veel beter in Paulus redenering dat iedereen het best blijft wat hij is. Hij voegt er immers aan toe: zelfs als je officieel de manumissio zou krijgen en vrij man worden, dat betekent nog niets in de ogen van God. In de Nieuwe Bijbelvertaling krijgen we een verdacht vrije en modernere interpretatie: hoewel u de kans om vrij te worden zeker moet benutten. Maar waarom zou Paulus dan vervolgens blijven stellen dat slaaf zijn van mensen niets betekent: wie slaaf is van mensen is vrij voor God en omgekeerd.
6 ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid.
Wat is dat nu voor iets! Is er iemand die zich verheugt in onrecht, hetzij tegenover zichzelf, hetzij tegenover anderen? Geen mens die masochisme of leedvermaak zou gelijkstellen met liefde. En dat de waarheid ons meer verheugt dan leugen of misleiding, ook daaraan zal geen mens twijfelen.
7 Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze.
Nee, dat doet ze niet. We zegden daarnet al dat liefde absoluut niet alles verdraagt, dat het helemaal geen teken van liefde is om geweld, onderdrukking, mishandeling of vernedering liefdevol te verdragen. Waarom zouden we alles geloven wat men ons vertelt? Wat is er verkeerd met enig gezond wantrouwen? Waarom zouden we goedgelovig zijn? En waarom zouden we al onze kaarten op de hoop stellen, in plaats van te vertrouwen op eigen kunnen? Hoop op wat? Op het geluk, het fatum, op God? Wat is er zo goed aan volharden? Wij mogen bijvoorbeeld niet volharden in de boosheid. Overdreven ijver is een zonde. Onvoorwaardelijke trouw is waanzin.
8 De liefde zal nooit vergaan. Profetieën zullen verdwijnen, klanktaal zal verstommen, kennis verloren gaan 9 want ons kennen schiet tekort en ons profeteren is beperkt.
Profetieën zullen verdwijnen, zegt Paulus, nadat hij er zelf een heeft ten beste gegeven: de liefde zal nooit vergaan. Hij is er even zeker van dat onze taal en onze kennis zullen verloren gaan (samen met de onzinnige voorspellingen). Het is een apocalyptisch beeld, dat niet strookt met onze wereld, waarin taal en kennis hoogtij vieren en zorgen dat zeven miljard mensen erin slagen om te overleven, de meesten zelfs in behoorlijke tot ronduit luxueuze omstandigheden.
Welke liefde is het die nooit zal vergaan? Wij mensen weten dat elke liefde stuk kan gaan. Paulus verbiedt echtscheiding, behalve bij gemengde huwelijken, wanneer de niet-christene partner wenst te scheiden. Blijkbaar is in dat geval de liefde niet zo onvergankelijk, de huwelijksband toch niet zo onverbrekelijk Ouders hebben hun kinderen verstoten, kinderen hun ouders. De mens is in staat tot liefde, maar ook tot haat. Mensen kunnen elkaars hart breken.
10 Wanneer het volmaakte komt zal wat beperkt is verdwijnen.
Ook dit is een irrationele verwijzing naar een aanstaande totale catastrofe, een wereldbrand, het einde van de wereld, de aanstaande terugkeer van Christus op aarde. Maar op welke gronden maakt Paulus deze gratuite, bevreemdende profetie, die overigens niet uitgekomen is?
11 Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten. 12 Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben.
Dit zijn de woorden die mij en vele anderen het meest beroeren en ook het vaakst geciteerd worden. Paulus vergelijkt de overgang naar de volwassenheid met de sprong die wij zullen maken wanneer wij oog in oog zullen staan met, naar wij vermoeden, God zelf, hij die alles weet, die in het diepste van ons hart kan kijken en die ons weten zal verheffen tot een goddelijke absoluutheid, een ware identificatie tussen kennen en gekend worden. Maar wat als die overgang er niet is? Als er geen God is die op ons wacht?
Wat is die wazige spiegel waar Paulus naar verwijst? Vooreerst moeten we beseffen dat de heldere spiegels die wij kennen in Europa pas in de Renaissance ontstaan zijn, in Venetië, de glas-stad bij uitstek, op het eiland Murano, waar de glasblazers naartoe verbannen waren wegens de gevaarlijke uitwasemingen in hun ateliers. Toen is men voor het eerst op grote schaal glazen spiegels gaan fabriceren, waarbij op de achterkant van geslepen glas een dunne laag kwik werd aangebracht. Pas rond 1850 heeft Justus von Liebig (die van de Liebig bouillonblokjes, ja) een procedé ontdekt om met het minder giftige zilvernitraat een hoogreflecterende laag aan te brengen op glas. In de oudheid waren spiegels gewoon gladde natuurlijke materialen, zoals obsidiaan en later alle metalen die men kon pollijsten. Korinthe was in de oudheid befaamd om zijn spiegels, zoals Murano later. Maar de kwaliteit van dergelijke spiegels was niet te vergelijken met wat wij nu gebruiken. Binnenshuis waren spiegels onbruikbaar, zelfs met kaarslicht. Het gereflecteerde licht is nauwelijks voldoende om veel meer dan een vage schaduw weer te geven van of voor wie erin kijkt. De vergelijking die Paulus maakt slaat dus op de primitieve spiegels die hij kende.
Maar wat staat er letterlijk in de tekst? Blepomengar arti di e[i]soptrou en ainigmati. Wij kijken nu immers bij middel van (of door) een spiegel naar een raadsel.
Wie in een antieke spiegel keek, zag slechts een vage, onduidelijke afspiegeling van zijn aangezicht of van datgene wat erin gereflecteerd werd. Als je niet wist dat het je eigen aangezicht was, dan zou je het niet eens herkennen, het zou een enigma zijn, een raadsel. In het Engels vertaalt men deze zinsnede gewoonlijk als volgt: For now we see through a glass, darkly. We weten inderdaad niet zeker of Paulus een echte spiegel bedoelde, want spiegels waren duur en zeldzaam. Hij kan ook verwezen hebben naar de primitieve half opake glazen of perkamenten ruiten die in de betere huizen gebruikt werden. Hoe dan ook, hij verwijst naar een onbeholpen, onvolmaakte manier om de dingen te zien, die hij contrasteert met het zien van aangezicht tot aangezicht, prosoopon pros prosoopon. Nu zien we slechts een gedeelte van wat er is, omdat de spiegel een onvolledig beeld weergeeft, maar dan zullen we alles zien, want als twee mensen van aangezicht tot aangezicht naar elkaar kijken, zonder dat er iets in de weg staat, dan herkent de ene de andere zoals de andere de ene herkent. Paulus beschrijft hier louter de manier van kijken, niet wát we zullen zien. De vertaling dan zal ik kennen zoals ik zelf gekend ben is misleidend, dat staat er niet; de letterlijke tekst zegt: dan zal echter ik herkennen zoals ik ook herkend wordt: epigignooskoo betekent niet door en door kennen, volledig kennen, maar wel toekijken en vandaar herkennen, erkennen, leren kennen, ontdekken, te weten komen. We moeten in de beeldspraak van de spiegel blijven: als we van aangezicht tot aangezicht kijken, dan is de herkenning on-middellijk en onmiddellijk. Het gaat niet over een diep doordringende kennis, maar om het doorbreken van het raadsel, de vage verschijning in de onvolmaakte antieke spiegel.
13 Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.
Geloof is misschien een erg menselijke karakteristiek, maar het is een deugd die we met mate moeten beoefenen. Geloof mag geen lichtgelovigheid zijn, dat hebben de mensen van vandaag zeer goed ingezien. Zonder hoop kan een mens ook niet leven. Maar ook hier zal niemand een blinde hoop verdedigen, een hoop tegen alle beter weten in. We moeten onszelf niets wijsmaken. Ongegronde hoop is een vorm van wanhoop. Blijft dus enkel de liefde over, de grootste van alle deugden.
Maar weten we nu meer over die liefde dan tevoren? Hebben we iets bijgeleerd met deze beroemde passage uit de brief aan de Korintiërs, de stad waar uitgerekend de godin van de liefde werd vereerd, vooral onder de vorm tempelprostitutie? Ik niet.
Het is een onsamenhangende tekst, oppervlakkig, banaal, nietszeggend. De liefde die erin beschreven wordt is er een die de mens vandaag en zeker de moderne vrouw niet meer ernstig kan nemen, niet meer aanvaardt.
Waar Paulus aanvankelijk nog lijkt te spreken over de relaties tussen mensen hier op aarde, verwijst hij in het tweede gedeelte naar het eeuwigheidskarakter van de liefde tussen God en mens, naar een mystieke vereniging die ons wacht na de spoedige wederkomst van Christus, of na onze dood, een liefde die niet van deze wereld is.
Gelovigen weten dat deze tekst vooral bij huwelijksmissen gelezen wordt. Hier volgen enkele andere citaten uit dezelfde brief; je zal met mij aannemen dat ze niet bij deze gelegenheden worden voorgelezen Dat illustreert nog maar eens de ergerlijke gewoonte van de christenen om de Bijbel zeer selectief te gebruiken. Ik heb enkele opvallende passages vetjes weergegeven.
1 Korintiërs 7
De gehuwde en de ongehuwde staat
1 Dan nu de punten waarover u mij geschreven hebt.
U zegt dat het goed is dat een man geen gemeenschap met een vrouw heeft. 2 Maar om ontucht te vermijden moet iedere man zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man. 3 En een man moet zijn vrouw geven wat haar toekomt, evenals een vrouw haar man. 4 Een vrouw heeft niet zelf de zeggenschap over haar lichaam, maar haar man; en ook een man heeft niet zelf de zeggenschap over zijn lichaam, maar zijn vrouw. 5 Weiger elkaar de gemeenschap niet, of het moest zijn dat u er wederzijds mee instemt u enige tijd aan het gebed te wijden. Kom daarna echter weer samen; anders zal Satan uw gebrek aan zelfbeheersing gebruiken om u te verleiden. 6 Ik zeg u dit niet om u iets op te leggen, maar om u tegemoet te komen. 7 Ik zou liever zien dat alle mensen waren zoals ik, maar iedereen heeft van God zijn eigen gave gekregen, de een deze, de ander die.
8 Wat de weduwen en weduwnaars betreft, zeg ik dat het goed voor hen zou zijn alleen te blijven, zoals ik. 9 Maar wanneer ze dat niet kunnen opbrengen, moeten ze trouwen, want het is beter te trouwen dan te branden van begeerte.
10 Degenen die getrouwd zijn geef ik, nee, niet ik de Heer geeft hun het volgende gebod: een vrouw mag niet scheiden van haar man 11 (is ze al gescheiden, dan moet ze dat blijven of zich met haar man verzoenen), en een man mag zijn vrouw niet wegsturen.
12 Verder geef ik zelf nog niet de Heer het volgende voorschrift: wanneer een broeder een ongelovige vrouw heeft die bij hem wil blijven, mag hij niet van haar scheiden. 13 Dit geldt ook voor een zuster: wanneer ze een ongelovige man heeft die bij haar wil blijven, mag ze niet van hem scheiden. 14 Want de ongelovige man behoort dankzij zijn vrouw God toe en de ongelovige vrouw dankzij haar man eveneens. Zou dat niet zo zijn, dan zouden uw kinderen onrein zijn. Maar nu zijn ze geheiligd. 15 Maar als de ongelovige partij wil scheiden, moet dat maar gebeuren; in dat geval is de broeder of zuster niet gebonden. Bedenk echter dat u door God geroepen bent om in vrede te leven. 16 Wie weet, u zou uw man toch kunnen redden? En wie weet, u kunt uw vrouw toch redden?
25Voor de ongehuwden heb ik geen voorschrift van de Heer, dus ik geef mijn eigen mening, als iemand die door de barmhartigheid van de Heer betrouwbaar is. 26Ik meen dat het vanwege de huidige beproevingen voor een mens goed is te blijven wat hij is. 27Hebt u een vrouw beloofd met haar te trouwen, verbreek die belofte dan niet; bent u niet gebonden aan een vrouw, zoek er dan ook geen. 28Het is weliswaar niet zo dat u door te trouwen zondigt, en ook wanneer een meisje trouwt zondigt ze niet, maar het huwelijk wordt een zware belasting die ik u graag zou besparen.
29Wat ik bedoel, broeders en zusters, is dat er maar weinig tijd rest. Laat daarom ieder die een vrouw heeft zo leven dat het hem niet in beslag neemt, 30ieder die verdriet heeft zo dat hij er niet door wordt beheerst, ieder die vreugde voelt zo dat hij er niet in opgaat, ieder die bezit verwerft alsof het niet zijn eigendom is, 31ieder die in deze wereld leeft alsof ze voor hem niet meer van belang is. Want de wereld die wij kennen gaat ten onder. 32Ik zou willen dat u geen zorgen hebt. Een ongetrouwde man draagt zorg voor de zaak van de Heer en wil de Heer behagen. 33Een getrouwde man draagt zorg voor aardse zaken en wil zijn vrouw behagen, 34dus zijn aandacht is verdeeld. Een ongetrouwde vrouw en een meisje dat nog niet getrouwd is, dragen zorg voor de zaak van de Heer, en wel zo dat ze God met heel hun lichaam en geest zijn toegewijd. Maar een getrouwde vrouw draagt zorg voor aardse zaken en wil haar man behagen. 35Ik zeg dit in uw eigen belang, niet om u aan banden te leggen, maar om u tot onberispelijk gedrag en onverminderde toewijding aan de Heer te brengen.
36Maar wanneer iemand bang is zich tegenover zijn toekomstige vrouw te misdragen, omdat zijn verlangen naar haar te groot wordt, laat hij dan gevolg geven aan zijn wens met haar te trouwen. Dat dient dan te gebeuren. Het is geen zonde. 37Iemand echter die uit overtuiging, dus zonder dwang en uit vrije wil, voor zichzelf besloten heeft niet met haar te trouwen, handelt uitstekend. 38Dus iemand die met haar trouwt handelt goed, maar iemand die niet met haar trouwt handelt beter.
39Een vrouw is gebonden aan haar man zolang hij leeft, maar wanneer hij is gestorven, is ze vrij om te trouwen met wie ze wil, mits het een huwelijk is in verbondenheid met de Heer. 40Maar ze is gelukkiger wanneer ze ongetrouwd blijft. Dat is althans mijn mening, en ik meen dat ook ik de Geest van God bezit.
11
1Dus volg mij na, zoals ik Christus navolg.
De hoofdbedekking van de vrouw
2Ik prijs het in u dat u mij bij alles als voorbeeld neemt en u aan de voorschriften houdt die ik u gegeven heb. 3Ik moet u echter nog het volgende zeggen.
Christus is het hoofd van de man, de man het hoofd van de vrouw en God het hoofd van Christus. 4Iedere man die met bedekt hoofd bidt of profeteert, maakt zijn hoofd te schande. 5Maar een vrouw maakt haar hoofd te schande wanneer ze met onbedekt hoofd bidt of profeteert, want ze is in dat geval precies hetzelfde als een kaalgeschoren vrouw. 6Een vrouw die haar hoofd niet bedekt, kan zich maar beter laten kaalknippen. Wanneer ze dat een schande vindt, moet ze haar hoofd bedekken.
7Een man mag zijn hoofd niet bedekken omdat hij Gods beeld en luister is. De vrouw is echter de luister van de man. 8(De man is immers niet uit de vrouw voortgekomen, maar de vrouw uit de man; 9en de man is niet omwille van de vrouw geschapen, maar de vrouw omwille van de man.) 10Daarom, en omwille van de engelen, moet een vrouw zeggenschap over haar hoofd hebben. 11Echter, in hun verbondenheid met de Heer is de vrouw niets zonder de man, en ook de man niets zonder de vrouw. 12Want zoals de vrouw uit de man is voortgekomen, zo bestaat de man door de vrouw en alles is ontstaan uit God. 13Oordeelt u daarom zelf. Is het gepast dat een vrouw met onbedekt hoofd tot God bidt? 14Leert de natuur zelf u niet dat lang haar een man te schande maakt, 15terwijl het een vrouw tot eer strekt? Het haar van de vrouw is haar gegeven om een hoofdbedekking te dragen.
16Iemand die meent zo eigenzinnig te moeten zijn af te wijken van wat ik zeg, dient te bedenken dat wij noch de gemeenten van God een ander gebruik kennen.
14
34Vrouwen moeten gedurende uw samenkomsten zwijgen. Ze mogen niet spreken, maar moeten ondergeschikt blijven, zoals ook in de wet staat. 35Als ze iets willen leren, moeten ze het thuis aan hun man vragen, want het is een schande voor een vrouw als ze tijdens een samenkomst spreekt.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
09-02-2011
Vrijdenkers in de USA: Susan Jacoby, Freethinkers
Een keerpunt in mijn houding tegenover godsdienst was
ongetwijfeld het boek van Richard Dawkins, The
God Delusion (2006), in het Nederlands vertaald als God als misvatting.
Dit was geen obscuur boekje van een of andere gestoorde godsdiensthater, maar
een wereldwijde bestseller van een vooraanstaande en alom gerespecteerde wetenschapper.
Het gaf voor mij en voor vele anderen aan het atheïsme een vorm van
legitimiteit en haalde de discussie over God en godsdiensten naar het voorplan,
in het volle licht van de media. Van de Engelstalige versie zijn er al meer dan
twee miljoen exemplaren verkocht.
Sindsdien heb ik zowat alle boeken gelezen die daarover recentelijk
verschenen zijn in het Nederlands, het Engels en het Frans. Vooral dank zij de
monumentale studies van Jonathan Israel over de Verlichting ontdekte ik dat
atheïsme helemaal geen recent fenomeen is, zoals men zou kunnen denken als men
enkel Dawkins overigens uitstekende boek zou lezen. Atheïsme heeft altijd
bestaan. Er zijn altijd mensen geweest die geen boodschap hadden aan het
godsdienstig verhaal, die geen geloof hechtten aan het bestaan van een of meer
goden die het rustig en zelfzeker hielden op de situatie van de mens hier op
aarde. Over de geschiedenis van die alternatieve ideologie las ik al
verscheidene werken, die ik hier ook besprak. Mijn aandacht viel een tijdje
geleden op het boek van Susan Jacoby, Freethinkers. A History of American
Secularism, Owl Books, New
York, 2004, 417 pp., notes, selected bibliography, index, officiële prijs $ 18,
maar bij Amazon al te koop voor ongeveer 8 (paperback).
Susan Jacoby is geboren in het uitstekende jaar 1946, zoals
Jonathan Israel, Julian Barnes en Elfriede Jelinek (Nobelprijs literatuur),
Cher, Dolly Parton maar ook George Bush en zijn echtgenote, Bill Clinton Ze
begon als journaliste en werkte mee aan talloze tijdschriften en kwaliteitskranten.
Ze schreef een tiental goed onthaalde boeken en was zelfs een keer finalist
voor een Pulitzerprijs. Ze is een overtuigde atheïste, zeer actief in wat men
in Amerika het secularisme noemt, hier bij ons de humanistisch-vrijzinnige
beweging.
In dit boek gaat haar aandacht naar de vrijdenkers die mede
de geschiedenis van de Verenigde Staten geschreven hebben, vanaf de Amerikaanse
revolutie in de tweede helft van de 18de eeuw en de onafhankelijkheid
in 1776, tot op de dag van vandaag. Voortdurend legt zij zinvolle verbanden
tussen die geschiedenis van nu al meer dan twee eeuwen en de politieke en
maatschappelijke themas die vandaag Amerika en de wereld beheersen. Dat is zeker een van de meest
aantrekkelijke aspecten van haar verhaal. Het verleent haar boek een
levendigheid en een tastbaar contact met de actualiteit die een louter
historische studie deerlijk zou moeten missen. Dat draagt in hoge mate bij tot
de leesbaarheid van dit boek, dat overigens in een voortreffelijke taal en
stijl is geschreven, zoals je mag verwachten van een door de wol geverfde
journaliste en publiciste.
Haar onderzoek brengt anderzijds toch een aantal belangrijke
figuren uit de Amerikaanse intellectuele en sociale geschiedenis naar voren die
naar haar zeggen vandaag zelfs in Amerika helemaal niet de aandacht krijgen die
ze verdienen, of zelfs helemaal vergeten zijn. Lezers die niet vertrouwd zijn
met de geschiedenis van en de huidige situatie in de Verenigde Staten, zullen
nog vaker verrast zijn door de indringende portretten die de auteur schetst van
figuren uit de strijd voor de onafhankelijkheid van de Amerikaanse kolonie, de vele
disputen tussen de godsdiensten en de vrijzinnigen, de burgeroorlog tussen
Noord en Zuid en de strijd tegen de slavernij, de burgerrechtenbeweging voor de
negerbevolking en voor de vrouwen, de kwestie van de evolutieleer, de
maatschappelijke discussies over socialisme en communisme, de rol van Amerika
tijdens de twee Wereldoorlogen en de vele internationale conflicten, de Koude
Oorlog en de meer recente maatschappelijke discussies onder George Bush, de
president die de vergaderingen van zijn kabinet onverbiddelijk begon met een
gebed waaraan al zijn ministers werden geacht deel te nemen.
Sommige van de namen uit deze alternatieve geschiedenis van
de Verenigde Staten zijn ons enigszins bekend, zoals die van Thomas Jefferson,
een van de Founding Fathers, de
belangrijkste auteur van de Declaration
of Independence en de derde President (1801-09) en Abraham Lincoln,
president tijdens de burgeroorlog. Anderen zijn voor de meesten van ons nobele
onbekenden of ons enkel van naam bekend: Robert Ingersoll, Walt Whitman, Elizabeth
Stanton Cady, Suzan B. Anthony, Anthony Comstock van de infame Comstock obscenity
laws, W.E.B. Dubois, William Loyd Garrison, Emma Goldman, Lucretia Mott, Thomas
Paine, om enkel de belangrijkste te noemen uit de lange lijst van integere mensen
die zich hebben ingezet voor de goede zaak en daar vaak hebben onder geleden,
tot gevangenisstraf en deportatie toe. De auteur besteedt veel aandacht aan de
rol van de godsdiensten in Amerika, aanvankelijk vooral de protestantse, later
de evangelische en in de twintigste eeuw in het bijzonder de primordiale rol
die het katholicisme, meegebracht door de Europese immigranten, speelde op
religieus, moreel en maatschappelijk vlak. Zij heeft ook voortdurend oog voor
de houding van de joodse bevolkingsgroep en de kleurlingen in al de godsdienstige
en maatschappelijke controverses. Als vrouwelijk auteur gaat haar belangstelling
vaak maar terecht naar de emancipatiebeweging van de vrouw, waarin vrijzinnige
en antiklerikale voorvechtsters ongetwijfeld de grootste rol hebben gespeeld,
en dat in een tijd toen alle godsdiensten haar onderworpenheid aan de man en
haar plaats aan de haard voorhielden.
Dit is een boeiend boek. Het werpt een helder licht op
aspecten van de Amerikaanse geschiedenis en samenleving die wij niet kennen,
maar die essentieel zijn als wij proberen om ook maar enigszins de huidige
situatie in de Verenigde Staten te begrijpen. Voor ons in Europa is het een uitdagende
confrontatie met wat hier gebeurd is (of net niet, of pas zoveel later ) in
dezelfde perioden van de geschiedenis, hoe verschillend en gelijkend de
evoluties verlopen zijn, bijvoorbeeld in de strijd om het algemeen enkelvoudig stemrecht,
de schoolstrijd, de scheiding tussen kerk en staat, ethische kwesties zoals seksuele
voorlichting, de pil, abortus, euthanasie.
In de geschiedenis van de twintigste eeuw heeft Amerika,
de United States een overweldigende
rol gespeeld in Europa, op alle gebied. Deze eerlijke, aandachtige en verhelderende
studie van het belangrijke aandeel daarin van de vrijzinnigheid is een
uitzonderlijk geslaagde bijdrage voor een goed begrip van Amerika en aldus van
onszelf.
Ik heb helaas geen Nederlandse vertaling gevonden.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
08-02-2011
God is liefde
Godsdienst is voor de mens een vorm van opium die hij
zichzelf toedient. De rechtvaardigheid die moet bedongen en soms bevochten
worden, stelt hij uit tot later, wanneer ze automatisch zal opgelegd worden
door God: het nieuwe Jeruzalem. De rituelen en het slaafs volgen van de
kerkelijke voorschriften is dan de garantie dat bij de eindafrekening de
gelovige aan het langste eind zal trekken. Het godsdienstig verhaal is ook een
manier om de plaats van de mens in het universum te duiden en de samenhang der
dingen; er is een metafysica die de fysica verklaart. Dat ontslaat de mens van
verder nadenken over de materie en de sociale verhoudingen: alles is immers van
bij den beginne vastgelegd door een almachtig hoger wezen; wetenschappelijke verklaringen
zijn overbodig, zinloos zelfs; economische, sociale en politieke vernieuwing
zijn overbodig en contestatie is uit den boze: er is immers niets te winnen in
het ondermaanse, alles wordt bepaald door het tijdloze, het hiernamaals. Men
moet er dus alles aan doen opdat de godsdienst zou floreren en de maatschappij
op theocratische basis inrichten.
De kerken spelen handig in en bouwen voort op een
voorwetenschappelijke manier van denken die de mens spontaan aankleeft. De
priesterkaste en vele acolieten parasiteren op die goedgelovigheid. Toch is elke
zinnige mens in staat dat primitieve denken te overstijgen, gewoon op basis van
het gezond verstand. Het metafysische model is immers onbevredigend, het hangt
met haken en ogen aaneen, het zit vol interne tegenspraak en steunt
uiteindelijk op een blind aanvaarden van een geopenbaarde waarheid. Ook als
inspiratie voor sociale actie is het niet efficiënt: godsdienst moet
uiteindelijk steeds aanleunen bij de gevestigde macht, anders kunnen de kerken
niet overleven, zij zouden bestreden worden door de burgerlijke macht of door
rivaliserende kerken.
Het religieus discours is dus gekenmerkt door vaagheid,
oncontroleerbare apodictische uitspraken, mysteries, metafysische
bespiegelingen en een kinderlijk idealisme dat gelooft dat alles in orde zal
komen als iedereen zijn best doet, als we elkaar maar graag zien, als we onze
aandacht maar richten op het schone, het goede, het nobele. Het grote woord is
liefde. Het is een panacee, een dooddoener. Deus caritas est. Christus heeft de mens zo liefgehad dat hij zijn
leven voor hen gegeven heeft. God heeft de mens zo liefgehad dat hij zijn eigen
zoon heeft gezonden. Wij moeten elkaar liefhebben zoals onszelf, we moeten
zelfs onze vijanden liefhebben. Als we iets willen begrijpen, moet dat gebeuren
door liefde. Als mensen samenleven, kan dat alleen goed aflopen als ze elkaar
liefhebben. Alles draait om de liefde, lees het maar bij Paulus:
1 Korintiërs 13,1-13 De liefde
1 Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen
had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een
schelle cimbaal. 2 Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle
geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan
verplaatsen had ik de liefde niet, ik zou niets zijn. 3 Al verkocht ik mijn
bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam
prijs en kon ik daar trots op zijn had ik de liefde niet, het zou mij niet
baten.
4 De liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen
afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. 5 Ze is niet grof en
niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan, 6
ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid. 7
Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze.
8 De liefde zal nooit vergaan. Profetieën zullen verdwijnen,
klanktaal zal verstommen, kennis verloren gaan 9 want ons kennen schiet
tekort en ons profeteren is beperkt. 10 Wanneer het volmaakte komt zal wat
beperkt is verdwijnen. 11 Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht
ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het
kinderlijke achter me gelaten. 12 Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar
straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik
volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben. 13 Ons resten geloof, hoop en
liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.
Dat klinkt misschien goed, maar niet als je het aandachtig leest. Probeer het eens?
Ik voor mezelf heb er geen enkele moeite mee om te bekennen dat wanneer men over de liefde spreekt, ik geen flauw idee heb waarover men het precies heeft. Liefde is voor mij een zo goed als onbruikbaar begrip. Het dekt zovele ladingen, kent zoveel interpretaties, dat niemand goed weet wat ermee bedoeld is. Een uitdrukking als : God is liefde, Deus caritas est, is voor mij dan ook totaal onbegrijpelijk en irrelevant, het brengt niets bij aan mijn verstaan van God.