Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    21-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Epitaaf voor de sela
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Kruiswoordraadsels zijn voor velen een onmisbare hulp om de ledigheid te verdrijven, de eindeloze winterse uren of de levens die noodgedwongen binnenshuis moeten doorgebracht. Het is een onschuldige verslaving, die men met speciaal daarvoor geschreven puzzelwoordenboeken beoefent. Mijn buurman heeft het tot kort voor zijn dood gedaan, toen hij al lang het spreken had moeten laten. Mijn schoonmoeder, die nooit een boek las, kon daarin haar ruige liefde voor de taal botvieren. 

    Er zijn van die kruiswoordraadselwoorden, hele korte, om de gaatjes op te vullen: aa, en ee, en oc en ai... Er zijn ook ietwat langere, elusieve, heimelijke, die je enkel daar tegenkomt: de Japanse ama, de bezige ieme

    En de sela.

    De hint is meestal: rustteken; dat zet je meteen op het verkeerde been, want dan zoek je koortsachtig naar de naam van een rustteken in de notenleer, maar dat is gewoon een rust. Door de kruisende woorden in te vullen kom je uiteindelijk bij sela, een woord dat geen bellen doet rinkelen. 

    Sela?

    Geen mens die weet wat het betekent. Het woord komt 85 keer voor in de Bijbel, het Oude Testament. Acht keer is het een eigennaam, als plaatsnaam misschien een synoniem voor Petra, de overige keren staat het er gewoon na een of ander vers: de Heer is mijn redder. Sela.

    Punt uit.

    Er zijn opinies genoeg: een rustteken bij het voorlezen, of een plaats waar de stem verheven wordt, of waar de gemeente ‘invalt’, of waar een buiging of een ander liturgisch gebaar gemaakt wordt of een muzikaal intermezzo volgt. Maar weten doen we het niet. Het moet ooit een functie gehad hebben, een betekenis, maar die is verloren gegaan in de mist der tijden.

    In niet-Bijbelse, niet-religieuze context zou het woord wellicht ook echt verdwenen zijn uit onze taal. Taalwetenschappers houden zich bezig met het napluizen in welke periode een woord actief is: wanneer verschijnt het voor het eerst, hoe vaak, wanneer begint het gebruik te verwateren en wanneer is het voor het laatst gebruikt? Zij schrijven de efemeriden van woordenvloed en sprakeloos, redeloos verstomd eb.

    Maar sela staat in de Bijbel en dus is het het eigenste woord van God, waaraan in eeuwigheid niet zal geraakt worden, ook al verstaan we het niet of niet meer. Dus blijft het er staan, als een enigmatisch rustteken, een parmantig paradigma, een stofferig stopwoord, door een plunderzieke pluizer verbannen naar het puin van de puzzelpagina.

    Voor Schriftgeleerden is het een † (waarvoor we niet eens een Nederlands woord hebben), een obelus met erectiestoornissen, een vertwijfeld onbevredigbaar onerotisch crux interpretum.

    Een onkuis woord, een kruiswoord.

    Sela staat voor ons

    lonkend te pronken

    dor symbool van  Bijbel en religie

    versleten, vergeten,

    ongrijpbaar, onbegrepen

    door trouwe traditie onterecht ongerept overgeleverd

    verbijsterend zinsberoofd geschenk uit de hemel

    rechteloos godsgericht

    puistige pad in de korf

    derelict relict

    jad van zilver en jade

    sprakeloze wijzer naar eeuwig nergens en nooit

    de vingerafdruk van een onhandige god.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    17-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.memen: Susan Blackmore's Meme Machine
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Susan Blackmore, The Meme Machine, xxi + 264 pp., with a forword by Richard Dawkins, references, index, Oxford UP, 1999 (geen Nederlandse vertaling gevonden, hoewel het boek vertaald is in 15 talen!)

    Laat je niet afschrikken door de titel: het woord ‘meme’ heeft zijn weg gevonden in het Nederlands, Van Dale omschrijft het als ‘eenheid van culturele overdracht’ en vermeldt dat het afgeleid is van mimesis. Heel nauwkeurig is dat niet, maar dat durven we zelfs niet meer hopen bij de vandaal van de Nederlandse lexicografie.

    Het was Richard Dawkins die in 1976 in de laatste hoofdstukken van The Selfish Gene het woord ‘meme’ bedacht, als een korte versie van ‘mimeme’ en naar analogie met gene, in het Nederlands gen, meervoud genen. ‘Mem’ zou dus een betere Nederlandse vertaling geweest zijn, maar dat woord bestaat al, afgeleid van Lat. mamma, borst (van een zogende vrouw).

    Wat is een meme? De uitleg van Van Dale is een letterlijke vertaling van Dawkins: a unit of cultural transmission, or a unit of imitation. Het was zijn overtuiging dat onze wereld niet alleen bestaat uit biologische genen die zich vermenigvuldigen (the selfish genes), maar ook uit andere soorten van replicators, letterlijk dingen die zich vermenigvuldigen, die replica’s maken van zichzelf. Zoals genen instructies zijn, opgeslagen in ons DNA, bijvoorbeeld om van een bevruchte eicel een voldragen foetus te maken, zo zijn er ook instructies die vastgelegd zijn in onze beschaving. Denk bijvoorbeeld aan het wiel. Het is een ‘uitvinding’ die in vele beschavingen is opgedoken, maar in andere helemaal niet of niet als een algemeen toegepast systeem. Het is mogelijk dat het op één enkele plaats is ontdekt, door één persoon. Het is ook mogelijk dat het herhaaldelijk is uitgevonden, door onafhankelijke personen of groepen. Maar het is absoluut zeker dat wie ooit een wiel voor het eerst in gebruik zag, erdoor gefascineerd was. Van een dergelijk eenvoudig ontwerp gaat een grote aantrekkingskracht uit en het laat zich ook gemakkelijk imiteren (mimesis – meme).

    Zo kan men talloze concepten bedenken die hebben bijgedragen tot onze beschaving, grote en kleine: een lepel, een dam, een dak, vuur maken…

    Een woord nog over dat imiteren, nabootsen. Het gaat niet zozeer om na-apen (een misleidend woord, want apen zijn in de realiteit niet zo heel goed in het imiteren, zoals blijkt uit laboratoriumproeven). Als we iemand iets zien doen, een voorwerp gebruiken bijvoorbeeld, zoals spitten of ploegen of zagen en schaven, dan imiteren we niet zozeer het doen, de handeling en ook niet het voorwerp zelf. Nee: we begrijpen wat die andere persoon aan het doen is, we zien niet alleen hoe hij het doet en met wat, we zien vooral wat hij doet. We imiteren wat hij doet, niet zozeer hoe hij het doet. Je kan de meeste dingen op verscheidene manieren doen; er zijn goede en slechte en wat voor de ene persoon de goede manier is, kan voor een andere totaal onmogelijk zijn. Mensen apen elkaar niet na. Ze stelen met hun ogen en leren dan zelf wat de beste manier is om iets te doen.

    Taal is daarvan een mooi voorbeeld. Kinderen leren de taal lang voor ze voor het eerst naar school gaan en ook daar is het echte taalonderwijs zeker in het begin niet de hoofdzaak. Het is verbazingwekkend wat een peuter van vijf jaar allemaal gezegd krijgt op een heel behoorlijke manier. Hoe hebben ze dat geleerd? Het kan niet anders dan imitatie zijn. We leren het van onze ouders en onze omgeving, we pikken het moeiteloos op. Het is bijvoorbeeld veel moeilijker en het duurt veel langer om een kind te leren ‘droog’ te zijn dan om het te leren praten… Maar het is geen na-apen. Een kind gaat zelf met de elementen van de taal om, op een ongelooflijk originele manier. Het weet niets van grammatica, maar het vormt zinnen, maakt meervouden, verkleinwoorden, verzint nuances en nieuwe betekenissen, vervoegt en verbuigt dat het een lieve lust is, zelfs de fouten die het maakt zijn vaak spetterend taalgebruik.

    Susan Blackmore probeert een duidelijk onderscheid te maken tussen wat zij ziet als memen en wat niet. De basisregel daarvoor is de analogie met de genen.

    Laten we nog Darwins glorieuze inzicht nog eens kort samenvatten. Evolutie is het voortplantingssysteem waarbij er toevallige genetische verschillen opduiken tussen de generaties, tussen de ‘ouders’ en de ‘kinderen’ dus. Bij seksuele voortplanting, bijvoorbeeld bij de mens, gebeurt dat bij de samenvoeging van het genetisch materiaal van de man en de vrouw in de bevruchte eicel. De minuscule verschillen die opduiken in de kinderen kunnen een voordeel zijn of een nadeel voor de overlevingskansen en dus voor het succes bij de voortplanting. In een vijandige omgeving, waarin de middelen schaars zijn en de competitie zelfs onder soortgenoten onverbiddelijk, is elke klein voordeel van levensbelang voor het individu. De overdracht en opeenstapeling van dergelijke kleine positieve genetische verschillen en het elimineren van de nadelige kan op langere termijn opmerkelijke gevolgen hebben en aanleiding geven tot het ontstaan van nieuwe soorten. Zo is het leven op aarde zoals het er nu uitziet, ontstaan uit de oersoep.

    Je hebt dus voortplanting en erfelijkheid nodig, genetische verschillen en een selectieve omgeving. Dat is het universeel Darwinisme.

    Werken memen op een identieke manier? Dat is de grote vraag. Ik heb niet het gevoel dat Darwin, Dawkins, Dennett of Blackmore daarop een afdoend en definitief antwoord hebben gegeven. Blackmore haast zich om te zeggen dat we de analogie met de genen niet te ver mogen doortrekken. Het zou inderdaad al te simplistisch zijn om het fysisch verschijnsel van de evolutie zonder meer toe te passen op alle cultuurelementen. Men moet de memen veeleer zien als een noodzakelijke aanvulling bij het fysisch, genetisch Darwinisme. Niet alles kan zomaar met Darwins biologische basisregel afdoend verklaard worden.

    Het systeem van de genetische voortplanting is duidelijk en eenvoudig, het kan wetenschappelijk aangetoond worden. De overdracht van memen gebeurt, zoals het woord zelf zegt, door mimesis, door imitatie. Dat is een veel minder eenduidig proces dan het genetische. Het kan vele vormen aannemen. De overdracht van taal is een veelzijdig, complex en diffuus proces, nauwelijks te vergelijken met de samenvoeging van het DNA van twee ouders in een bevruchte eicel. Beide zijn zeer complexe gebeurtenissen, maar het proces zelf is in het ene geval uiterst eenvoudig (er is bevruchting of er is er geen), in het andere geval van de culturele overdracht is de ‘voortplanting’, het proces van de overdracht veel moeilijker te omschrijven. Allicht is er sprake van succesvolle memen en ook van competitie, zelfs van een vorm van erfelijkheid, zowel tussen generatiegenoten als van de ene generatie naar de andere. Dat onze beschaving zo spectaculair veranderd is, vooral in de laatste eeuwen, bewijst dat er een evolutie is. Vooral de technologische vooruitgang is onmiskenbaar en te verbluffend om te negeren. Wie had enkele jaren geleden gedacht dat jij en ik ooit op deze manier met elkaar zouden communiceren?

    Het verhaal dat Blackmore ons brengt is verhelderend, omdat het ons wijst op bepaalde mechanismen die aanwezig zijn in onze beschaving. De analogie met het genetische, met het universeel Darwinisme is in vele gevallen nuttig en af en toe zelfs spectaculair. Herhaaldelijk wijst de auteur erop dat men zonder die analogie vastloopt en dat een Darwinistische benadering vaak uitkomst biedt. Een duiding van onze cultuur, onze beschaving op basis van het biologisch genetische alleen is evident onmogelijk, zeker voor de meest gevorderde toepassingen, zoals taal en technologie en wetenschap. Het is uiterst belangrijk om de culturele mechanismen te onderzoeken die aan het werk zijn bij de informatieoverdracht in onze samenleving.

    Maar ik blijf met twijfels zitten of de memen in dat uiterst ingewikkelde en veelzijdige proces de prominente of zelfs exclusieve rol spelen die Blackmore hen toedicht. Zij hebben zeker niet de aantrekkelijke eenvoud die de genen bieden. Je hebt niet het gevoel dat met de memen alles op zijn plaats valt, daarvoor zijn ze te vaag als begrip. Het is zeer de vraag of men alle culturele verschijnselen kan vatten onder het begrip ‘meme’. En als we dat doen, heeft die term dan nog enige concrete inhoud?

    Ook als wij ze erkennen als de ‘eenheid van culturele overdracht’, dan nog hebben we niet gezegd hoe die overdracht gebeurt. Imitatie, nabootsing is zeker een aspect ervan, maar is dat het enige? Er is een groot verschil tussen na-apen (van modeverschijnselen, bijvoorbeeld, ook een cultuurfenomeen) en bewust instemmend navolgen (in een godsdienst, een filosofie of een levenshouding).

    Dat is het grote onderscheid met de genen: daar is het proces van de overdracht meteen ook de essentie van de genen, genen zijn wat overgedragen wordt. Met de memen weet men niet goed waar ze beginnen en eindigen, ze kunnen zo klein zijn als een molecule en zo groot als het kapitalisme. Noch weten we hoe de overdracht precies gebeurt. Evenmin zijn we zeker dat er geen andere mechanismen aan het werk zijn, integendeel: we hebben sterk de indruk dat de memen niet de uiteindelijke verklaring zullen zijn, als die er ooit komt…

    Hoe dan ook, dit is een origineel en ook wel een belangrijk boek. Het is een interessante uitwerking van ideeën van Dawkins, Dennett en anderen en een aanvulling van elke al te eenzijdige genetische verklaring van de beschaving. Het is zeer goed geschreven, in een frisse, aantrekkelijke en rijke taal, met talloze voorbeelden, goed gestructureerd en voorbeeldig didactisch gepresenteerd. Het neemt je moeiteloos mee op een fascinerende reis met talloze boeiende ontdekkingen, onvermoede vergezichten en verhelderende verrassingen. Het doet je voortdurend nadenken. Bij elke stelling, beschrijving of interpretatie probeer je spontaan om dat toe te passen op je jezelf en je eigen ervaringen, je probeert of haar uitleg klopt, of het werkt. Dat is een bewonderenswaardige verdienste van om het even welk boek, maar zeker van een doorgedreven wetenschappelijke uiteenzetting. Het maakt het populaire wetenschap in de beste betekenis van het woord, het tegenovergestelde van vulgariserend.

    Met dit boek is het laatste woord niet gezegd, dat is duidelijk. Maar het is een uitstekend vertrekpunt voor verder denkwerk en daarvoor moeten we de auteur dankbaar zijn.

    Een waarschuwing voor wie dit boek zou kopen in de paperback uitgave van OUP (ongeveer 12 euro): de letters zijn misdadig klein, ik krijg er vreselijke koppijn van en brandende, tranende ogen, dagen lang. Dit is echt niet goed. Akkoord, goedkope uitgaven van dergelijke werken zijn noodzakelijk en dat juichen we toe. Maar zou het echt zoveel duurder zijn om de letters wat groter te maken, het boek enkele tientallen bladzijden dikker? Mijn besluit staat vast, ik lees alleen nog paperbacks als ze leesbaar zijn en anders hardcovers. Lezen moet een feest zijn, geen corvee.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    14-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.tatsam en tadbhav
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik durf er veel op verwedden dat je niet weet wat een tatsam is, of een tadbhav. Ik zal eerlijk zijn (dat ben ik overigens altijd, tenzij ik mezelf onbewust bedrieg): ik weet het ook nog maar pas.

    Het gaat zo: je bent op zoek naar iets en plots duikt er iets anders op dat je aandacht trekt, iets dat je niet kent, iets nieuws! En zoals dat wel eens meer gebeurt, ga je dan weer verder, speurend naar je oorspronkelijke prooi. Je vergeet dat fait divers weer, het is ergens opgeslagen in je brein, samen met miljoenen andere nutteloze gegevens en je denkt dat het daar te gelegener tijd moeiteloos weer kan opgehaald worden. En zoals dat wel eens meer gebeurt, ben je enkele dagen nadien iets aan het schrijven en je denkt, tiens, hier zou ik die vreemde term van enkele dagen geleden leuk te pas kunnen brengen. Maar… hoe was die ook weer?

    Het was een term uit het Sanskriet, twee lettergrepen, een ‘s’ ook. En voor je het weet ben je weer op zoek, teruggaand op je stappen van toen, al de aanknopingspunten en spontane associaties weer naar boven halend, maar nee, het wil niet komen. Ik heb uren zitten googelen en verbeten Wikipedia afgeschuimd. Noppes. Dan dacht ik: een computer houdt alles bij, er moet dus ergens een spoor zijn. Even de geschiedenis van de web browser nakijken, waar netjes de plaatsen staan die je op een bepaalde dag hebt bezocht. Bij een eerste poging vond ik het nog altijd niet, een link was gebroken en ik was al suf gezocht.

    Maar enkele uren later probeerde ik het nog eens en ja hoor, daar stonden ze te prijken in al hun esoterische pracht: tatsam en tadbhav, de verloren schapen.

    Het zijn moeilijke namen, maar het verschijnsel kennen we wel. In elke taal is er de neiging om woorden uit een andere taal over te nemen, meer bepaald geleerde of moeilijke woorden, bijvoorbeeld: emancipatie, anomie, multiculturaliteit, specifiek… Het zijn woorden waarin je niet onmiddellijk een Nederlandse stam herkent. Je kan ze enkel begrijpen als ze helemaal ingeburgerd zijn, of als je de vreemde taal kent waaruit ze overgenomen zijn. Die andere taal is meestal een overheersende taal: we gaan geen woorden lenen uit een of ander lokaal dialect op een eiland in de Stille Zuidzee. Latijn en ook Grieks hebben die rol gespeeld in vele Europese talen, vooral sinds de Renaissance, maar zelfs tot op onze dagen. Vandaag is het vooral Engels dat die rol speelt.

    Wetenschappers van alle slag hebben een sterke neiging om zich aan dat soort van nieuwlichterij te bezondigen: ze gebruiken ‘neologismen’, wat Van Dale ‘nieuwvorming’ of ‘taalnieuwigheid’ noemt. Geef toe: je zal waarschijnlijk al vaker het zogenaamd moeilijke woord ‘neologisme’ tegengekomen zijn dan het ongebruikelijke ‘nieuwvorming’ of ‘taalnieuwigheid’, al zeggen die evengoed waar het om gaat. ‘Neologisme’ is de vaste term geworden.

    Als we een woord letterlijk en onveranderd uit een vreemde taal overnemen, dan is dat een tatsam. Da capo en nog een heleboel andere Italiaanse muziektermen zijn daar goede voorbeelden van, maar ook de vele computertermen waarover ik het hier enkele dagen geleden had: download, upgrade, delete enzovoort. Tatsam is er zelf ook een, natuurlijk.

    Tatsam, of tatsama betekent letterlijk, in het Hindi, ‘hetzelfde als dat’ en is een afkorting van ‘hetzelfde als in het Sanskriet’, dus een letterlijke, onveranderde overname. Tadbhav of tadbhava betekent letterlijk ‘afkomstig uit dat’, dus uit het Sanskriet. Bij een tadbhav hebben we het overgenomen woord aangepast aan onze eigen taal: sigaar, dineren, fabriek, krant… Wij noemen dat bastaardwoorden en ze zijn legio (uit het Latijn, oorspronkelijk een legioen, maar nu ‘een groot aantal, talrijk, ontelbaar’), ook in het Nederlands: Van Dale’s Groot Leenwoordenboek telt 28.000 lemmata (van het Grieks via het Latijn, ‘trefwoord’), ontleend uit 28 talen.

    Tatsam en tadbhav zijn allebei barbarismen, leenvertalingen en taalpuristen proberen die te vermijden. Ze verkiezen ontvoogding boven emancipatie, wetteloosheid boven anomie enzovoort, maar ze vechten meestal tegen de bierkaai.

    Even een terzijde daarbij als afsluiter: een bierkaai is precies dat, een kade waar het bier gelost wordt, meer bepaald die in Amsterdam. De mensen die daar woonden en rondhingen, stonden bekend als onverbeterlijke vechtersbazen, allicht mede onder de invloed van de drank. Vechten tegen de Bierkaai, of die van de Bierkaai, was een hopeloze zaak, een strijd die je onmogelijk kon winnen en zo is het spreekwoord ontstaan. Van Dale weet etymologisch weer van niets.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    13-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.eponiem
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wat een synoniem is, dat weet iedereen wel: een ander woord voor het zelfde, zoals ‘gesloten’ en ‘dicht’. Sommige woordenboeken, bijvoorbeeld de altijd nuttige Engelse Webster’s Collegiate Dictionary, maar niet Van Dale, vermelden synoniemen bij een aantal trefwoorden (ook wel lemmata genoemd). En af en toe worden zelfs antoniemen vermeld: woorden die het tegenovergestelde betekenen. Handig en verhelderend.

    Maar wat is een homoniem? Van Dale vermeldt die in de elektronische versie onder de rubriek ‘dubbelgangers’: het zijn woorden die eender klinken, die op dezelfde wijze uitgesproken worden, maar die een andere betekenis hebben, zoals meid, mijt en mijdt. Let wel: homoniemen kunnen een andere spelling hebben zoals in ons voorbeeld, maar dat hoeft niet: het woord 'aanleg' heeft een tiental verschillende betekenissen in Van Dale en dat zijn dus volgens de definitie allemaal homoniemen: zelfde klank, andere betekenis. Maar meestal zal men dat geen 'echte' homoniemen noemen.

    Homoniemen zijn handig voor dichters die rijmen zoeken, maar daarvoor is een retrograde woordenboek beter, dat rangschikt de woorden achterstevoren gespeld, zodat woorden die met dezelfde letters eindigen komen samen te staan. Er bestaan ook echte rijmwoordenboeken, waarin de woorden die op dezelfde klank eindigen samen staan. Een singer-songwriter zoals Jacques Brel had er steeds eentje op zak, en dat hoor je ook in zijn teksten, die tal van verrassende rijmen tellen.

    We kennen dus nu al syn-, ant- en hom-oniemen en hun betekenis leiden we af uit syn: samen; anti: tegenovergesteld; homo: hetzelfde.

    En wat is dan dat –oniem?

    Syn, anti en homoios zijn Griekse woorden. Ook –oniem komt van het Grieks, namelijk ‘naam’: onoma, het lijkt er ook wat op, niet? Andere vormen zijn: onyma, oenoma, oonoma. In het klassieke Grieks krijg je zo: syn-oonymos, homoonymos. Antoonymeoo betekent: een andere naam geven. Antoonymia komt dan weer van anta (vóór), niet van anti (tegen) en betekent dus gewoon iemands voornaam.

    Er zijn nog andere samenstellingen met –niem. Eentje wil ik hier speciaal vermelden, omdat het vrij recentelijk is opgedoken in het Nederlands, volgens Van Dale pas in 1981! Het gaat om eponiem.

    Ook in andere talen zoals het Frans en het Engels is het een recente verschijning: 1755 en 1846 respectievelijk. Nochtans is het Griekse epoonymos van in de Oudheid bekend. De samenstelling is eenvoudig: epi (bij) + onyma, dus bij-naam; iets krijgt een naam van iets of iemand anders.

    Een interessante toepassing was de benaming die men gaf aan het lopend jaar. Voor ons is het nu vanzelfsprekend dat wij de jaren noemen met hun rangnummer: 2010, maar vroeger was dat niet zo en ook wij doen dat nog maar sinds de middeleeuwen. 

    In het oude Griekenland en meer bepaald in Athene bijvoorbeeld telde men de jaren niet vanaf een bepaalde gebeurtenis, zoals wij vanaf de (vermeende) geboorte van Christus, maar men verwees naar bepaalde specifieke kenmerken van dat jaar, bijvoorbeeld de namen van wie toen de archonten waren, de hoogste ambtenaren zeg maar, die wisselden namelijk jaarlijks. In Rome had men wel een telling aUc, ab Urbe condita, vanaf de stichting van Rome, maar gemakshalve noemde men het jaar meestal naar de voor dat jaar verkozen consuls, zoals in Griekenland de archonten. Later, toen er keizers waren, zei men: in het derde jaar van het keizerrijk van Augustus. Het kerstverhaal begint traditioneel met: “In die dagen verscheen een besluit van keizer Augustus om een volkstelling te houden over heel de wereld. Dit gebeurde eer Quirinus landvoogd van Syrië was.” Zo ging dat toen. Vandaar dat we niet weten in welk jaar Christus geboren is. Lees daarover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=360

    Als een jaar genoemd was naar twee consuls, zeg maar Caius en Marius, dus ‘het jaar van de consuls Caius en Marius’, dan wist iedereen ook in de eerstvolgende jaren welk jaar bedoeld was. Caius en Marius waren dus de eponieme consuls: zij hadden de bij-naam gegeven aan het jaar.

    Dat doet me terugdenken aan een paradigma, een voorbeeld uit de spraakkunst van Pater Geerebaert S.J. : Romae consules, Athenis archontes, Carthagine reges quotannis creabuntur. Ongelooflijk hoe zoiets na vijftig jaar nog steeds in een mens zijn geheugen gegrift is... 

    Vandaag is een eponiem een naam die aan iets gegeven is op basis van iets of iemand anders. Een voorbeeld maakt het meteen duidelijk.

    Wij weten allemaal helaas maar al te goed wat een kalasjnikov is, of een colt, of een winchester, of een uzi, of zelfs een mauser, een luger, een walther, een derringer of een browning: het zijn allemaal (hand)vuurwapens, en ze zijn genoemd naar hun uitvinders. Dat zijn dus allemaal eponiemen.

    We kennen er nog wel meer: masochisme (von Sacher-Masoch), sadisme (marquis de Sade), clementines (père Clément), praline (Praslin), nicotine (Nicot), braille, dahlia, freesia, fuchsia, forsythia, hortensia, decibel (Bell), diesel, guillotine, dolby, hertz, lynchen, macadam, mach, molotovcocktail, morse, Parkinson, pasteuriseren, röntgen, salmonella (Dr. Salmon), sandwich, saxofoon, volt, watt om maar enkele bekende te noemen.

    Eentje als uitsmijter: een vespasienne is een ander woord, eigenlijk een eufemisme voor pissijn of urinoir. De naamgever is de eponieme Romeinse keizer Vespasianus, die regeerde van 69 tot 79. Openbare toiletten bestonden al in Rome en Vespasianus hief een belasting, niet op het plassen in die urinoirs, zoals wel eens gedacht en geschreven wordt, want dat zou niet praktisch zijn, maar op leerlooiers die de urine kwamen ophalen om er de dierenhuiden soepel mee te maken. De zoon van de keizer vond dit een keizer onwaardig. Zijn vader liet hem ruiken aan een gouden muntstuk. Zoon Titus keek hem verbaasd aan: non olet!? Ik ruik niets… Waarop Vespasianus: en toch is het gemaakt van zeik! Geld stinkt niet, zeggen we nu nog.

    Terloops wil ik u nog meegeven dat een leerlooier ook wel een huidevetter genoemd wordt. Non olet, hoop ik.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    09-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.smogalarm en de gefacelifte filmster
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vandaag is er in Vlaanderen weer smogalarm. Er zitten te veel fijne stofdeeltjes in de lucht en dat is ongezond. Weten we nog waar het woord ‘smog’ vandaan komt?

    Het begon allemaal in Londen aan het begin van de twintigste eeuw. De combinatie van de vaak voorkomende mist met de rook door de verbranding van kolen in de huizen, bedrijven en door de industrie, zorgde voor die karakteristieke Londense ‘fog’, die men in het Nederlands ook wel eens ‘erwtensoep’ noemde. Het was een dokter, Antoine Des Voeux, die daarover een paper schreef in 1905, Fog and Smoke. De naam voor de combinatie van de twee verschijnselen is dus geboren uit de combinatie van de twee woorden: smoke en fog, smog. We staan er niet bij stil, maar zo is het wel.

    Wij passen onze taal aan om de dingen een precieze naam te geven. Het is niet zomaar mist, er zit rook bij. In Londen was het een typisch lokaal verschijnsel en dus sprak men van een Londense mist, ook wanneer die ver daarvandaan voorkwam. Toen men in Londen het woord smog had ontdekt of gemaakt, kon dat woord de wereld veroveren samen met het onzalige verschijnsel zelf. Wij zijn een beetje lui: we lenen gewoon het Engelse woord en maken er een Nederlands van. Je hoeft smog niet tussen aanhalingstekens te zetten of cursief te schrijven, het is een aanvaard Nederlands woord.

    We hadden zelf ook een combinatie kunnen bedenken: rook en mist, dus waarom niet rist, of mook? Rist bestaat al, dat is een reeks, een groep, een hoeveelheid gelijke dingen. Mook dan? Maar nee, we zijn gewoon lui en halen het Engelse smog binnen. Het heeft zelfs een Nederlandse bijklank, in ons dialect is smoor zowel rook als mist. Die alliteratie heeft de aanvaarding van smog wellicht nog vergemakkelijkt.

    De woorden die we de laatste decennia uit het Engels overgenomen hebben zijn niet te tellen. Vooral de media (dat is er ook een) doen dat en de reclame nog meer. Engels is ‘in’, het is ‘hip’, het is ‘up to date’. Luister maar eens naar de nieuwsitems (daar gaan we) of een talkshow (juist), let eens op bij de reclamespotjes (ook een bastaardje), dan merk je wel hoe argeloos wij bij de buren gaan lenen. Andere talen, zoals het Duits en het Frans, doen pogingen om zich daartegen te verzetten en eigen woorden te verzinnen. In het Frans spreekt men niet van software maar van logiciel, in het Duits wel. 

    Het is vooral in het computerlandschap dat talloze Engelse leenwoorden opduiken en die zijn nu zo ingeburgerd dat we ze zelfs gaan vervoegen als Nederlandse werkwoorden: updaten, ik update, jij updatet, ik updatete, ik heb geüpdatet, vreselijk toch? Downloaden: ik download, jij downloadt, ik downloadde, ik heb gedownload. Afschuwelijk. Maar we zeggen het wel alle dagen. Het is nu te laat om nog eigen termen te verzinnen, we zullen moeten leren ermee te leven. De basisregel voor de vervoeging van werkwoorden ontleend aan het Engels is vrij eenvoudig: je neemt de stam (download, upgrade, fax, mail, facelift, barbecue, bingo, save, delete, golf, brief, lease, scrabble enzovoort) en je doet ermee wat je ook in het Nederlands zou doen:

    ik loop, dus ik fax, delete enzovoort;

    ik ontmoette, dus ik faxte, deletete enzovoort. Let wel: we zeggen ‘ik dieliet’ in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd zeggen we dus ‘ik dieliete’, maar we schrijven ‘ik deletete’;

    ik heb gevoed, dus ik heb gedownload enzovoort;

    gemeld, dus geüpgraded enzovoort, maar zeg: ‘geupgreed’.

    De gefacelifte filmster mailde en forwardde mij een gefaxte en geprinte tekst, die ze eerst gesaved had, bang als ze was om hem te deleten op haar geüpgradede geleasede of geleasete computer, waarin ze me briefte of briefde over het feit dat ze vroeger wel had gebaseballd, maar niet gevolleybald, gegolfd of gegolft, gescrabbeld, gebingood of gebarbecued. Ze heeft wel al veel gegoogeld. Gelukkig was haar tekst niet gescrambeld of geëncrypt, anders had ik hem moeten reshuffelen, dat zou echt a pain in the ass geweest zijn, dat vertaal je zelf maar.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    08-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.No Country for Old Men, Cormac McCarthy
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het was heel lang geleden dat ik nog een roman had gelezen uit de Engelstalige bestsellerslijsten. Hoe kan het ook anders? Er ligt zoveel interessants te wachten op mijn leestafel en er komen bijna elke week nieuwe dingen bij. Ik heb voor mezelf ook een lijstje gemaakt van klassiekers uit de wereldliteratuur die ik absoluut nog wil lezen voor ik doodga en dat is ook al la mer à boire.

    Onlangs sprak mijn jongste zoon me aan over de verfilming van het jongste boek van Cormac McCarthy (1933-), The Road. Ik heb vroeger zijn trilogie gelezen: All the Pretty Horses (1992), The Crossing (1994), Cities of the Plain (1998), met gemengde gevoelens. Zijn twee recente werken, No Country for Old Men (2005) en The Road (2006) had ik in huis, maar nog niet gelezen. Het eerste, No Country for Old Men is verfilmd in een regie van de gebroeders Coen in 2007 en kreeg een Academy Award; in de hoofdrollen Tommy Lee Jones, Josh Brolin, Javier Bardem. Zijn meest recente roman, The Road, is eveneens verfilmd, met Viggo Mortensen, Charlize Theron en Robert Duvall. Hij kwam in het najaar van 2009 uit en kreeg uiteenlopende kritieken.

    Dat was de aanleiding om toch maar aan No Country for Old Men te beginnen. Ik ben ook snipverkouden en wat grieperig en dat noodt niet echt tot zware lectuur.

    Het is een teleurstelling geworden.

    Vooreerst kan ik moeilijk overweg met zoveel bruut en willekeurig geweld. In dit boek vallen tientallen slachtoffers, de meeste in koelen bloede afgemaakt. Misschien wil de auteur door die overdosis aan geweld ons wakker schudden, maar dat heeft althans bij mij het omgekeerd effect gehad. Er is al genoeg geweld in onze wereld, het is helemaal niet nodig daarop nog de aandacht te vestigen.

    Bovendien ben ik het oneens met de voorstelling van zaken die de auteur geeft. Een van de hoofdfiguren, de koele maar gewelddadige moordenaar, is een soort Superman, maar dan van het Kwaad, Satan als robot. Hij staat in schril contrast met de rest van de menselijke soort, die wel emoties kennen en scrupules en morele beginselen. De auteur schetst een wereld waarin de zware misdaad een ‘normale’ vorm van economische activiteit is geworden, een aanvaarde manier van (snel en veel) geld verdienen. De misdadigers hebben geen enkel moreel besef, een mensenleven is van geen tel, moord is gewoon ‘opruimen’, zonder verpinken.

    Men maakt in de Verenigde Staten natuurlijk wat mee aan misdadige activiteiten, vooral rond de drughandel. Men zou de indruk kunnen krijgen dat de mensen die daarmee bezig zijn allemaal totaal gewetenloze moordmachines zijn. En toch heb ik daar mijn twijfels over. Ik kan niet geloven dat die mensen, want dat zijn het toch, niet weten dat ze een misdaad begaan als ze iemand vermoorden en dat hen dat totaal onverschillig laat, zoals de auteur het voorstelt.

    Neem nu de misdadigers die enige tijd geleden een vrouwelijke politieagent doodschoten en een andere zwaar verwondden toen ze betrapt werden bij een homejacking. Dat is een zeer zware misdaad en het lijkt wel of die criminelen nietsontziend te werk gingen, dat het geweld dat ze gebruikten niet in proportie stond met de diefstal van een auto. Maar ik weiger zelfs in dat extreem geval te geloven dat wij te maken hebben met een nieuwe vorm van misdaad, waarbij mensen zonder enige scrupule, zonder ernstige redenen en zonder emoties andere mensen afmaken.

    Ik kan dat alleen aannemen in het geval van psychopaten en andere geesteszieken, die door die stoornis niet in staat zijn tot normale menselijke gevoelens. Zeker, dergelijke misdaden gebeuren ook door koele, berekenende misdadigers, maar ik kan niet aannemen dat die zo moreel afgestompt zijn dat zij niet meer beseffen waarmee ze bezig zijn. Ik maak bezwaar tegen het beeld van de superintellectuele misdadiger die ook nog kunstkenner is en een gewiekst zaakvoerder. Het lijkt me onmogelijk dat iemand echt intelligent, een echte intellectueel is en tevens een moordmachine. Het is een contradictio in terminis, want wie zich echt een homo sapiens wil noemen, is niet in staat tot overdadig geweld als zakelijk middel om rijkdom te verwerven.

    Dat is wat me vooral heeft gestoord in dit boek. Naast de overdosis aan moorden zijn er nog andere verhaallijnen, maar die verdwijnen naar de achtergrond bij al het geweld. Wat de auteur via zijn personages vertelt over drugs, Vietnam en de andere Amerikaanse agressies, over ordehandhaving in het landelijke Amerika, over ouderdom en desillusie, over jong zijn en idealen, over verraad en trouw: het zijn niet meer dan clichés die er op geen enkel moment in slagen om een gore misdaadthriller tot literatuur te verheffen. Dat de film een Academy Award gekregen heeft, zal wel alles te maken hebben met onze fascinatie voor surrealistisch geweld in de film, waar moord meer een soort ritueel is geworden, een macaber ballet, waarmee we ons willen harnassen tegen het reële, normale, meestal passionele geweld dat blijkbaar onvermijdelijk is onder mensen, zoals de geschiedenis ons leert.

    Ik twijfel er sterk aan of boeken en films als deze ons in de goede richting doen evolueren. Zij lijken me veeleer bij te dragen tot de banalisering van het kwaad en het geweld en dat is wat we vooral moeten vermijden.



    Categorie:ex libris
    Tags:ex libris
    07-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de kerk en de fiscus
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het doet me altijd plezier als er iemand reageert op wat ik hier schrijf, ook als men het niet met me eens is. Ik kreeg een reactie op mijn uitleg over de Kirchensteuer in Duitsland, een belasting die gelovigen betalen en die aan de kerken als subsidie wordt gegeven. Die belastingen zijn fiscaal aftrekbaar, om het aantrekkelijk te maken. Ik schreef dat je als gelovige belastingsbetaler daaraan een voordeel hebt, en precies die zinsnede zette mijn correspondente aan het schrijven. Hoe kan je er voordeel bij hebben om geld af te staan?

    Dat is een zeer terechte opmerking, natuurlijk. Ook in België hebben wij een dergelijk systeem. Al wat je stort voor erkende goede doelen, maar bijvoorbeeld ook aan universiteiten, mag je fiscaal aftrekken. Denk aan 11.11.11: als je dertig euro stort, word je op dat kleine deel van je inkomen niet belast; met een aanslagvoet van ongeveer 50 % betekent dat een belastingsvermindering van 15 euro. Je stort dus 30 euro, maar je krijgt er 15 terug na berekening van je belastingen. Je hebt daarbij geen netto persoonlijk voordeel, dat is duidelijk: je bent nog altijd 15 euro kwijt. Dat heeft mijn correspondente goed gezien.

    Toch wil ik bij dat systeem enkele kanttekeningen maken.

    Als je, om bij ons voorbeeld te blijven, 30 euro schenkt en er 15 recupereert via belastingsvermindering, dan wil dat zeggen dat de staat in feite die 15 euro moet derven. Voor 2008 was dat in Duitsland voor de kerkbelasting een bedrag van meer dan drie miljard euro. Als dat systeem van fiscale vrijstelling voor schenkingen aan kerken niet zou bestaan, zou de Duitse staat dus drie miljard euro meer inkomsten hebben. Anders gezegd: men zou drie miljard minder belastingen moeten heffen. In beide perspectieven zijn de niet gelovigen de dupe: zij betalen mee voor de drie miljard die de staat aan de kerken geeft.

    Maar er is een tweede kwestie. Gelovigen die kerkbelasting betalen, krijgen de helft van hun schenking terug als belastingsvoordeel. Dat is een zeer goedkope manier om een kerk te ondersteunen: in feite betaalt de staat, dat wil zeggen alle burgers, ook de niet-gelovigen voor elke euro die men schenkt, nog een extra euro aan de kerk. Wij mogen geredelijk aannemen dat een gelovige een voordeel heeft aan zijn kerk, materieel of spiritueel. Dan mag je stellen dat die gelovigen een goede zaak doen: zij krijgen hun kerk aan halve prijs.

    Het voordeel dat gelovigen doen aan hun kerk is niet louter spiritueel. Als zij naar de misviering gaan, dan is dat in goed onderhouden en verwarmde gebouwen, met priesters die een zeer behoorlijk inkomen hebben. Als zij deelnemen aan de activiteiten van de vele kerkelijke organisaties, bijvoorbeeld pelgrimstochten en bedevaarten, dan is dat ook aan voordeelprijzen, want die organisaties werken met kerkelijk belastingsgeld. Als iemand zitting heeft als bestuurslid in een kerkelijke organisatie en daarvoor zitpenningen krijgt, dan is dat met hetzelfde belastingsgeld. Het is niet vergezocht om te stellen dat precies de meest milde schenkers ook het meest indirect voordeel halen uit hun steun. Wie een forse schenking doet, mag verwachten dat hij of zij in aanmerking komt voor een positie aan de top van de kerkelijke organisatie die hij of zij steunt. Denk ook aan al de bezoldigde postjes die moeten verdeeld worden: de kerk is een enorme organisatie in Duitsland, negen miljard euro is geen peulschil.

    Je merkt het indirect voordeel het best als je vergelijkt met een organisatie die niet kan rekenen op het fiscaal voordeel. Neem bijvoorbeeld een club van liefhebbers van modeltreinen. Die moeten het doen met de bijdragen van de leden, die daarvoor geen belastingsvermindering krijgen. Wie dertig euro geeft, is ook dertig euro kwijt. Wie dertig euro aan de kerk geeft, is maar vijftien euro kwijt en de kerk heeft toch dertig euro. Het is dus duidelijk dat de gelovigen er voordeel bij hebben om geld te geven aan hun kerk; elke euro brengt daar een extra euro op. En zeggen dat een gelovige geen voordeel heeft aan zijn kerk, dat gaat niet op. Overtuigde gelovigen willen niets liever dan dat hun kerk het goed doet en dat is ook hun goed recht, maar waarom mogen anderen niet van dezelfde voordelen genieten? En waarom moet de gemeenschap opdraaien voor het fiscale nadeel dat de staat lijdt?

    Je hoort in deze context vaak ook het argument dat de staat de kerken hun bezittingen heeft afgenomen bij de Franse revolutie. Dat de staat nu de wedden betaalt van de parochiepriesters en instaat voor de kerken en de pastorieën is dan maar een kleine compensatie voor die diefstal. Ook daarbij kan men bedenkingen maken. Er zijn nu tweehonderd jaar voorbijgegaan sinds de Franse revolutie. Zolang al betalen we de wedden van de priesters en bouwen we kerken en andere kerkelijke gebouwen. Dat zijn enorme sommen. Ik denk niet dat het voor de kerk een slechte overeenkomst is, ik heb in alle geval de kerk nog niet horen klagen of voorstellen formuleren om dat systeem te veranderen. Bovendien mag men zich afvragen waarom de Franse revolutionairen die bezittingen geconfisqueerd hebben: omdat zij aanvoelden dat die bezittingen van de kerk, zoals die van de adel, onrechtmatig verworven waren op de rug van de arme man en vrouw. Zij meenden slechts terug te nemen wat hen was ontvreemd door de kerk. Met de restauratie na Napoleons nederlaag heeft de kerk overigens een zeer groot deel van haar bezittingen teruggekregen van gelovigen die ze hadden gekocht van de staat.

    Ik herhaal mijn pleidooi voor een totale scheiding van kerk en staat en een volledig neutrale houding van de staat tegenover de kerk. Als de kerk erin slaagt om veel gelovigen rond zich te verzamelen en van hen op legale wijze middelen ontvangt voor haar werking, dan kan niemand daartegen een bezwaar hebben. Maar het spel moet wel eerlijk gespeeld worden. Belastingsvoordelen en subsidies gebaseerd op feiten die honderden jaren geleden gebeurd zijn, dat is niet meer van deze tijd.

    Het zou voor de kerken trouwens veel beter zijn, indien zij zich zouden bevrijden van alle wereldlijke bezittingen en machtsambities. Gisteren stelde ik dat een kerk zonder rijkdom niet kan overleven. Ik bedoelde daarmee de kerken zoals wij ze kennen. Maar er zijn vandaag hier en daar ook kleine religieuze gemeenschappen die het helemaal zonder middelen doen, zonder kerken of kapellen, zonder organisaties en zuilen, zonder subsidies. Zij zijn teruggegaan naar de bron, naar de eerste christengemeenschappen. Zij hebben niets anders nodig om te overleven dan hun geloof en hun liefde voor elkaar. Voor die idealisten heb ik een diep respect, meer nog, ik bewonder hen zeer. Indien ik jonger was, was ik misschien wel een van hen.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    06-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het geld van de kerk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Terwijl ik toch bezig was, heb ik meteen ook een tweede boekje besteld via het interbibliothecair leenverkeer van onze openbare bibliotheek:

    Harm Visser, Leven zonder God. Elf interviews over ongeloof, 192 blz., uitg. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 2003 € 15,50

    De elf geïnterviewden zijn Nederlandse schrijvers, kunstenaars en wetenschappers en mij totaal onbekend, op Herman Philipse na, van wie ik het Atheïstisch manifest hier besprak. Het literaire genre van het neergeschreven interview ligt me niet, moet ik toegeven. Van een boek verwacht ik dat het met overleg geschreven is en goed gestructureerd. Met interviews is dat zelden het geval. Als je bovendien aan elf atheïsten ongeveer dezelfde vragen stelt, is de kans op herhaling en overlapping vrij groot. Voor mij hoeft dit boekje dus niet, maar ik geef toe dat ik het helemaal heb uitgelezen en dat er zeker een aantal boeiende passages in staan. Wie een uitvoerige inhoudelijke bespreking wenst, verwijs ik naar Liberales, klik dan hier: http://www.liberales.be/boeken/visser.

    Wat ik ten enen male miste in de verklaringen voor het verschijnsel religie die hier naar voren gebracht worden, is de band tussen godsdienst en wereldlijke macht. Het is misschien leuk om allerlei psychologische interpretaties en veronderstellingen te etaleren, maar veel belangrijker lijkt me te wijzen op het in het oog springende verband tussen de wereldlijke macht en de gevestigde godsdiensten. Het christendom is zijn opgang maar begonnen toen Constantijn zich erachter zette, zonder zich overigens zelf te bekeren, hij liet zich naar verluidt pas op zijn doodsbed dopen, maar dergelijke verhalen zijn steeds afkomstig van de gelovigen zelf, zonder confirmatie en zijn zelden geloofwaardig.

    Ook de Islam had een staat en een leger nodig en dat is nog steeds zo. Omgekeerd zien we hier bij ons dat de kerk steeds minder aantrekkelijk wordt naarmate haar wereldlijke macht taant. De laatste bolwerken zijn het katholiek onderwijs en de katholieke gezondheidszorg, maar die draaien dan ook voor volle 100% op staatskosten en op de inzet van leken, van wie slechts een zeer gering aantal pratikerende gelovigen zijn. Geen enkele ‘katholieke’ school, geen enkel ‘katholiek’ ziekenhuis kan één dag overleven zonder subsidies van de neutrale staat.

    Een godsdienst die niet over maatschappelijke, financiële, politieke macht beschikt, is geen lang leven beschoren. Anderzijds is het stichten of het in stand houden van een succesvolle godsdienst een zeer lucratieve bezigheid. Godsdienst en macht zijn onlosmakelijk verweven, al de rest is praat voor de vaak, mythologie, psychoanalytisch gezwets, modieuze pseudofilosofie.

    Om al die redenen ben ik niet alleen overtuigd atheïst, maar ook ongeremd antiklerikaal. Ik word heel verdrietig als ik de kathedralen, kerken, kloosters en abdijen zie, met hun kunstwerken en kunstschatten. Waar komt al die rijkdom vandaan? In welke omstandigheden leefde toen de gewone man en vrouw? Ik voel een diepe plaatsvervangende schaamte als ik met de aimabele abt door het majestueuze gebouw en de goed onderhouden tuinen van een abdij kuier en luister naar wat hij in alle nederigheid te zeggen heeft over God en mens, over materiële onthechting en geestelijke rijkdom.

    Wanneer georganiseerde godsdiensten bezittingen verwerven en betaald personeel in dienst nemen, zijn ze economisch actief en dan moeten ze behandeld en belast worden zoals andere bedrijven. Er is geen enkele reden om hen een voorkeurstatuut te geven. Het is niet omdat men pretendeert door God zelf gezonden te zijn dat men geen belastingen hoeft te betalen. Er is nog veel minder reden om aan godsdiensten belastingsgeld te geven om hun handel te drijven.

    Voor de erediensten die per 1 september 1996 door de Belgische Staat worden erkend, worden de subsidies verdeeld als volgt:

    katholieke eredienst: 5 240 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 3 275 563 527 frank.

    protestantse eredienst: 85 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 77 965 198 frank.

    anglicaanse eredienst: 11 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 7 999 608 frank.

    israëlitische eredienst: 26 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 19 238 696 frank.

    orthodoxe eredienst: 40 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 32 984 010 frank.

    Dit komt neer op een totaal bedrag van 3 413 751 040 frank.

    Wat de islamitische eredienst betreft deelt de minister van Justitie mee dat een bedrag van 5 miljoen frank is toegekend aan het Executief van de Moslims van België voor het dienstjaar 1997.

    De subsidie voor de erkenning van de vrijzinnige levensbeschouwing bedraagt 122 400 000 frank.

    (geciteerd uit een gedateerd wetsvoorstel van de Senaat; wat de steden en gemeenten daarboven nog betalen voor de bouw en het onderhoud van de kerken en pastorieën is hierin niet begrepen).

    De staat moet zich onthouden van elke kerkelijke subsidiëring, zoals dat in Frankrijk geval is. Het Duits systeem van de Kirchensteuer is zeer dubbelzinnig. Het is waar dat niet-gelovigen die belasting niet moeten betalen. Maar als je die betaalt, zijn de sommen volledig aftrekbaar van de inkomsten, zodat je er uiteindelijk toch een voordeel aan hebt, wat natuurlijk het betalen van Kirchensteuer aantrekkelijk maakt. Het is op die manier dat de Duitse katholieke kerk jaarlijks ongeveer 5 miljard euro inkomsten verwerft, de Evangelische kerken ongeveer 4 miljard euro.

    Ik zeg niet dat er geen goede mensen zijn onder de gelovigen of de bedienaars van de eredienst. Ik meen alleen dat ze niet beter zijn dan een ander en dat ze derhalve ook geen bijzonder financieel statuut of bescherming behoeven. Wat denkt u van de overlevingskansen van de kerken als ze uitsluitend moeten leven van de vrijwillige bijdragen van de gelovigen? Juist. Als ze zonder die bescherming niet kunnen overleven, dan blijkt daaruit dat ze al bij al best gemist kunnen worden. Dat is de oorzaak van het faillissement van de katholieke kerk in Vlaanderen: er is geen belangstelling voor het product. Een overjaarse rechtgelovige crisismanager zal daaraan niets veranderen, niet in Rome, niet in Vlaanderen.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    05-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe komen we (niet) van religie af?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Floris van den Berg, Hoe komen we van religie af? Een ongemakkelijke liberale paradox, 156 blz., bibliografie, noten, Houtekiet/Atlas, 2009, € 16,50

     Ik kwam dit boekje toevallig op het spoor toen ik aan het snuffelen was in de catalogus van de openbare bibliotheken van Vlaams-Brabant. Het was niet beschikbaar in Leuven of Rotselaar, maar er bestaat ook zoiets als Interbibliothecair leenverkeer (IBL). Dat betekent dat jouw plaatselijke bibliotheek een boek kan opvragen in een andere; je betaalt daarvoor een bescheiden vergoeding: € 1,5.

     

    Wat zal ik over dit boekje, een pamflet, volgens de auteur, zeggen? Niet veel en dat is omineus (van Lat. omen, voorteken, zoals in nomen est omen): het voorspelt niet veel goeds.

    De auteur heeft een aantal boeken gelezen over atheïsme en ongeloof. Die zijn ook hier op mijn blog de revue gepasseerd, telkens met enig commentaar. Wat deze nogal opgewonden auteur doet is stukken uit die boeken citeren en parafraseren. Dat is nu net wat ik niet doe. Ik wil mijn lezers aanzetten om zelf te gaan lezen, dat lijkt me veel nuttiger. Ik verberg (no pun intended) mijn eigen gedachten niet onder die van anderen. Wat ik zelf te zeggen heb, doe ik zonder verwijzingen naar wat ik gelezen heb. Zo weten mijn lezers ook wie aan het woord is. Dat is niet altijd het geval in dit boekje en dat is vervelend, om niet meer te zeggen.

    Het is dan ook geen gestructureerd betoog, veeleer een badinerie. Van Dale kent dit woord niet, wel ‘badineren’, maar als enige etymologische aanduiding vinden we daar ‘van het Frans’. Dat zal wel, maar dat hadden we zelf ook kunnen vinden. De verre oorsprong ligt bij het volkslatijnse batare, met de mond open staan, gapen. Badin werd later een adjectief en een substantief, met de betekenis van vrolijk, opgewekt, maar met een spottend kantje. Badineren is gekscheren, de draak steken met iets.

    Dat is wat van den Berg doet: hij maakt de godsdienst in het algemeen en het fundamentalisme en de Islam in het bijzonder, belachelijk. Zijn taal is agressief, zijn argumenten ook.

    Het derde, veel te lange hoofdstuk gaat uitsluitend over de hoofddoekenkwestie, ruim dertig bladzijden. Ik had het hier ook al over dat onderwerp en mijn besluit was: niet wat je op je hoofd hebt is belangrijk, maar wat er in zit en wat je daarmee doet. Hoofddoeken zijn kledingstukken. Zij krijgen maar betekenis als men er een aan geeft. Dan worden het symbolen. Ik vermoed dat slechts een beperkt aantal moslimvrouwen, en dan nog uitsluitend in het Westen, hun hoofddoek als een bewust symbool beschouwen. Voor de anderen behoort het gewoon tot de traditionele klederdracht. Het zijn vrijwel uitsluitend mensen zoals van den Berg, Theo van Gogh en Wilders (die een ‘kopvoddentaks’ wou invoeren) die zich druk maken over dit symbool. Anderen, zoals enkele geëmancipeerde moslima’s, kunnen zich ook behoorlijk boos maken. Ze rekenen op die manier af met hun verleden en dat is hun goed recht als persoon, als individu. Maar dat is naast de kwestie in de maatschappelijke discussie over hoofddoeken. Zelfs als een hoofddoek een symbool is van de onderdrukking van de vrouw in de Islam, dan nog haalt het niets uit om tegen het symbool te keer te gaan.

    Het is een totaal onschuldig symbool, er is niets verkeerds met een hoofddoek, ik vind die trouwens meestal erg mooi en flatterend, ik zie er niets onderdrukkends in. Het verminken van de vrouw, zoals destijds bij het inbinden van de voeten in het China, of bij de genitale verminking, dat zijn symbolen waartegen wij ons met hand en tand moeten verzetten. Vestimentaire gebruiken zijn zeker in vergelijking daarmee totaal onbelangrijk, op enkele uitzonderingen na: toen een van de Britse prinsen op een verkleedpartij verscheen als een nazi, was dat niet zomaar smakeloos of ongepast: zoiets is verwerpelijk, misdadig zelfs. Maar voor de rest: als je ziet wat mensen allemaal dragen aan kledij of versierselen, dan kunnen we het best de schouders ophalen en zeggen: zoveel hoofden, zoveel doeken.

    Wie mijn veelvuldige teksten over religie, geloof, ongeloof en atheïsme hier een beetje gevolgd heeft en misschien zelf ook enkele boeken over dat onderwerp heeft gelezen, bijvoorbeeld Dawkins en Dennett, kan zich de moeite besparen om dit boekje te lezen. Er staat geen enkele originele gedachte in. Ik vermoed dat de auteur ook niet veel succes zal boeken met zijn acties om de godsdienst uit de maatschappij te weren of te beperken tot een louter persoonlijke zaak. Ik zag hem toevallig enkele minuten tekeer gaan op de Nederlandse televisie: geen fraai beeld. Zo stoot je mensen af, niet alleen fundamentalisten of gelovigen. Je plaatst je daarmee op het zelfde bedenkelijke niveau als degenen die je bestrijdt en dat kan toch de bedoeling niet zijn, meen ik.

    Ik heb me in mijn teksten zelden uitgelaten over de Islam. Ik weet er te weinig over en wat ik weet zet me niet aan om mij erin te verdiepen. In mijn directe omgeving ken ik geen enkele moslim/a. Hier bij ons is de Islam geen maatschappelijk probleem. Ik kan me moeilijk uitspreken over de situatie in Nederland of in Brussel of Antwerpen. Ik maak me wel ernstige zorgen over de verbreiding van de Islam wereldwijd, maar niet meer dan over het christendom of andere godsdiensten en sekten. Het feit dat vele terroristen moslims zijn, betekent nog niet dat vele moslims terroristen zouden zijn of ermee sympathiseren. Het feit dat vele mensen moslim zijn en de gebruiken van die godsdienst naleven, is even verontrustend als het feit dat ongeveer evenveel mensen zich christelijk noemen en christelijke gebruiken hebben die daar niet essentieel van verschillen. Ik hoop dat mettertijd de Islam wat gaat verwateren, zoals het christendom in het Westen, met het doordringen van de welvaart en de beschaving. Maar misschien ben ik een beetje naïef op dat punt.

    Dat zij dan zo. Liever naïef dan rabiaat.



    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    04-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Seks in de zeventiende eeuw: Matthew Cobb, Generation
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik weet niet, beste lezers, hoe uw seksuele voorlichting verlopen is, maar ik vermoed niet veel anders dan die van mij. Niet in de huiskring en ook niet op school: daar was seks taboe. Een leraar maakte van een gesprek over mijn vroege literaire pogingen gebruik om aan de hand van enkele kleurrijke platen een en ander anatomisch duidelijk te maken en ook in de jeugdbeweging was er een dokter die enkele algemeenheden kwam vertellen, maar dat was allemaal zeer theoretisch en had niets, maar dan ook niets te maken met de meisjes en vrouwen die we zagen rondlopen. Ik heb meer geleerd van de vuile moppen die we als jonge snaken snoevend aan elkaar vertelden, hoewel we nauwelijks wisten hoe de vork aan de steel zat. Later, toen ik meisjes van naderbij leerde kennen en zelfs ‘onder de rok ging vrijen’ zoals dat toen heette, was het een kwestie van ‘trial and error’: je probeerde hoe ver je te ver kon gaan. Als een zwaard van Damocles hing altijd de dreiging van ongewenste zwangerschap boven je hoofd.

    Het taboe is er altijd gebleven, zo stevig was het erin gehamerd en geklopt: ik herinner me levendig hoe mijn oudste broer ooit betrapt werd met een (zeer ouderwets en dus erg preuts) voorlichtingsboekje en daarvoor slaag kreeg van mijn overigens uiterst zachtaardige vader… Ik moet bekennen dat ik zelfs nu nog altijd niet helemaal ongedwongen en open over seksualiteit kan praten, laat staan ermee omgaan. We zijn verknoeid op dat punt in onze jeugd en daar heeft geen Jan Cremer of Ouders van nu iets aan veranderd en nu is het te laat.

    Toen ik enkele weken geleden bij de Slegte een boek zag met op de aantrekkelijke cover een tekening van acht spermatozoïden, nam ik het met enige schroom maar met blijkbaar net nog iets meer nieuwsgierigheid ter hand.

    Het was Matthew Cobb, Generation. The Seventeenth-century Scientists Who Unraveled the Secrets of Sex, Life and Growth, xv + 333 pp., notes, bibliography, index, Bloomsbury, 2006. Eerder uitgegeven in het U.K als The Egg and Sperm Race. $ 24,95, bij de Slegte € 8,5 voor een fraai uitgegeven en voorbeeldig gedrukte hardcover; 11,95 bij Proxis voor de paperback (Britse titel).

    Lieve lezers, wat een interessant, nee, fascinerend boek is dit! Vooreerst is het buitengewoon goed geschreven. Toen ik op de achterflap las dat de auteur biologieprofessor was, was ik even bang voor droge kost of onhandige formuleringen, maar nee hoor: prachtig Engels, heerlijke stijl, helder en duidelijk, bezorgd om de lezer, een plezier, echt waar. En dan de inhoud: fascinerend, er is geen ander woord voor.

    Het gaat om het verhaal van de wetenschappelijke ontdekkingen over de voortplanting. Dat begint al bij de Grieken en de Romeinen, maar pas met de Renaissance gaat men dieper in de op de zaken en pas in de zeventiende eeuw gaat men ook voorzichtig aan anatomisch onderzoek en aarzelende experimenten doen. Dat alles wordt hier uitvoerig en met veel gevoel voor de tijdsomstandigheden uiteengezet, op basis van de originele publicaties en briefwisseling, geïllustreerd met tekeningen en gravures uit die tijd.

    Wat me vooral is opgevallen is een dubbele paradox. Enerzijds is het evident dat de mens maar al te goed wist hoe zich voort te planten, vanzelfsprekend. Ook de veeteelt dateert van vele millennia geleden en ook daar wisten althans de boeren precies hoe alles in zijn werk ging. Men castreerde bijvoorbeeld al dieren, zowel mannelijke als vrouwelijke lang voor onze tijdrekening. Men was ook niet blind voor een aantal erfelijke eigenschappen: kinderen lijken op hun ouders, op hun vader net zo vaak als op hun moeder en soms op allebei of op geen van beiden. Er was dus een zeer ver doorgedreven praktische kennis van de seksualiteit en het ‘systeem’ van de voortplanting. Anderzijds was de wetenschappelijke kennis ervan uiterst beperkt. De grootste filosofen, geneesheren en andere geleerden die zich ermee bezig hielden, kwamen tot de meest vergezochte theorieën, die nauwelijks iets met de zaak te maken hebben, terwijl de realiteit zich toch onder hun neus afspeelde.

    Dat de man een bijdrage leverde tot het proces was duidelijk, daar twijfelde niemand aan. Dat ook de vrouw erbij nodig was, daar kon je ook niet naast kijken. Maar wat er precies gebeurde bij de coïtus en hoe het daarna verder ging? Daarover wist men ongeveer net zoveel als ik toen ik twaalf, dertien jaar was. En dat is zo gebleven tot, schrik niet, 1870 en het is pas echt duidelijk geworden rond 1950…

    Een van de grote discussies was die over het ei. Men kon bij vogels en andere dieren vaststellen dat die eieren legden en dat uit die eieren ook jongen konden komen. Maar andere dieren en ook de mens zijn niet ovipaar (eierenleggend) maar vivipaar (levendbarend). Toch is men er vrij snel toe gekomen om te veronderstellen dat ook bij de mens een ei een rol speelde. Meteen werd de vraag gesteld: waar kwam dat ei vandaan? Was het de man die het plantte in de schoot van de vrouw? Was het de vrouw die het ei leverde? Maar wat was dan de rol van het mannelijk ‘zaad’?

    De moeilijkheid was dat men het vrouwelijk ei niet vond, ook niet met de primitieve maar buitengewoon efficiënte microscopen van die tijd, bijvoorbeeld die van Leeuwenhoek. Nochtans is de eicel de grootste cel van het menselijk lichaam, veertig keer groter dan een spermacel, en zelfs met het blote oog zichtbaar. Toch is men er lang van uitgegaan dat de mens uit een of andere vorm van ei voortkwam.

    Leeuwenhoek zag zijn eigen spermacellen in 1677. In zijn verslag benadrukte hij dat hij dat niet op een onkuise manier had geproduceerd, maar bij een legitieme vrijpartij met zijn eigen vrouw… Maar ook hij maakte de connectie niet: hij dacht niet dat die ‘beestjes’ verantwoordelijk waren voor de voortplanting. Toch was hij een tegenstander van de ei-theorie, precies omdat hij geen eieren vond bij vrouwen. Het lijkt wel dat hij ze niet wou zien, achteraf bekeken.

    Hoe dan ook, zelfs toen men veel later wel degelijk het ei en de spermatozoïden had ‘gezien’, kwam men nog altijd niet tot de voor ons evidente conclusie. Men besefte dus enerzijds wel dat de man en de vrouw samen seks moeten hebben om tot voortplanting te komen, men wist dat het sperma en de eieren (eicellen, weten we nu) daarbij een rol speelden, maar ondanks uiterst doorgedreven anatomisch en microscopisch onderzoek wist men niet dat een zaadcel moet binnendringen in een eicel, precies zoals de man de vrouw penetreert. Die inzichten dateren van de twintigste eeuw… Een ontnuchterende vaststelling.

    Het is bijzonder interessant om te zien hoe schrandere geleerden en uiterst pientere onderzoekers ondanks hun beste inspanningen gedurende tweeduizend jaar zijn blijven hangen in mythische verhalen, vage theorieën, ronduit fantastische interpretaties en idiote redeneringen over een zo belangrijk onderwerp als onze eigen voortplanting. De auteur benadrukt dat wij zelfs vandaag nog niet alle aspecten ervan volledig hebben onderzocht of uitgeklaard, er blijven nog steeds mysteries op te helderen. Maar wij hebben gelukkig de grote principes onderkend en dat laat ons toe om bijvoorbeeld dieren te klonen, kunstmatig te insemineren en in vitro te bevruchten, zwangerschap te voorkomen en zo de kinderwens te beperken en te plannen enzovoort.

    Ik kan dit boek niet genoeg aanbevelen. Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden, jammer. Maar wie een beetje Engels kent, zal er veel plezier aan beleven, zowel wegens het boeiende onderwerp als voor de schitterende manier waarop het gebracht is.


    P.S. Ik haast me om iets recht te zetten. Dank zij een snelle en vakkundige reactie van een van mijn trouwste lezers, die zich herhaaldelijk ergert aan mijn voorliefde voor niet-Nederlandstalige boeken, kan ik hier meegeven dat er wel degelijk een Nederlandse vertaling bestaat van het boek van Matthew Cobb, Generation dat ik hier gisteren besprak.

    Matthew Cobb: De ei- en spermarace. Hoe zeventiende-eeuwse geleerden de geheimen van seks, leven en groei ontraadselden, De Bezige Bij Amsterdam, 2006, 375 p.;  ill. , € 22,5 ISBN 90-234-2081-0. Vert. van: The egg & sperm race. Distributie: WPG Uitgevers

    Mijn correspondent voegde daaraan ook nog een interessante boekbespreking en flaptekst toe, maar die onthoud ik u bewust. Enerzijds kan je die wellicht zelf vinden, goegel dan op de Nederlandse titel; anderzijds probeer ik met mijn boekbesprekingen mijn lezers warm te maken voor boeken die ik zelf met plezier heb gelezen, maar dan zonder de inhoud te verklappen en zo hun leesplezier gedeeltelijk te bederven. Ik vermijd zelf ook het lezen van wat men in het Engels spoilers (bedervers) noemt: gegevens die de inhoud verklappen. Vandaar dus.

     Ik vermeld nog graag dat deze Nederlandse vertaling ook beschikbaar is in openbare bibliotheken, onder meer die van Leuven.

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    02-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Drastische oplossingen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het is me weer wat. Enkele jonge boeven raken slaags met enkele jonge politieagenten en het land staat in rep en roer. De verontwaardiging is groot, althans in Vlaanderen. Niet zo in Brussel en Wallonië, daar zijn ze blijkbaar wel wat gewoon op dat punt. Zei de jolige burgemeester van Brussel-stad niet: geweld? waar? wanneer? En: is het anders dan anders? Vlamingen die maatregelen vragen tegen Franstalige allochtone misdadigers worden al gauw van verdoken racisme verdacht. De betrokken ministers gaan weer ‘samenzitten’. Mijn vader zaliger zei daarover: ze dronken een glas en ze deden een plas en alles bleef gelijk het was.

    Laten we het eens over die verontwaardiging hebben. Wij reageren op het nieuws van dat geweld alsof we er zelf bij waren, bijna alsof het op ons gepleegd was. Wij stellen ons in de plaats van de betrokkenen. Men noemt dat: plaatsvervangende verontwaardiging. De burgemeester van Brussel-stad bekijkt enkel de statistieken: is er opvallend meer geweld? Nee? Dan is er niets aan de hand: een fait divers. Wij reageren emotioneel op het sensationeel gebrachte nieuws, hij niet. We hebben allebei gelijk, natuurlijk.

    Laten we het even over mogelijke oplossingen hebben. Niet voor dit ene probleem, maar meteen voor alles wat verkeerd gaat in de maatschappij, waarom niet?

    Zolang als er al mensen samen wonen, dat wil zeggen van zodra er mensen op aarde verschenen, proberen zij zo goed en zo kwaad als het gaat samen te leven. Men heeft daarvoor ontelbare systemen, methoden, regels, voorschriften, afspraken en wetten gemaakt en ook godsdiensten verzonnen. Onze geschiedenis leert ons dat geen enkel systeem alleenzaligmakend is, dat men er nog nooit in geslaagd is om de perfecte maatschappij te realiseren, verre van. Er zijn steeds conflicten, op grote en kleine schaal, er is steeds geweld, oneerlijke verdeling van de lusten en de lasten, verkwisting en misbruik allerhande.

    Daartegen hebben de mensen steeds gereageerd en voorstellen geformuleerd om die problemen op te lossen, de kleine en de grote. Dat heeft slechts heel zelden echt iets opgeleverd en dan nog meestal voor korte tijd. De mens verandert niet en zijn problemen evenmin.

    Wanneer er zich weer eens iets voordoet, hoort men stemmen opgaan die radicale oplossingen voorstellen of eisen. Het zou in Brussel ongetwijfeld rustiger en veiliger zijn, indien men alle jongeren van allochtone afkomst tussen 12 en 32 zou opsluiten. Het lijkt wel alsof sommigen precies dat ook zouden willen.

    Het is evident dat zoiets niet mogelijk is, praktisch gesproken, om nog te zwijgen van de ethische implicaties. Je kan alles oplossen met drastische maatregelen, maar die zijn (helaas, volgens sommigen, gelukkig, volgens sommige anderen) onuitvoerbaar. We hebben de middelen niet om alles optimaal te laten verlopen. Meer nog: als we die middelen toch zouden hebben, dan zou er toch nog van alles verkeerd gaan, daar kan je van op aan. Het zijn niet alleen uitzichtloze achtergestelde jongeren die misdaden begaan, er is ook witteboordencriminaliteit. Stinkend rijke mensen, die niets tekort hebben, die zich alles kunnen permitteren, stelen de spaarcenten van argeloze beleggers, of vergiftigen bewust honderdduizenden Chinese kinderen.

    En toch zijn er altijd en overal mensen die voor drastische maatregelen pleiten en die het laten voorkomen alsof die ook perfect realiseerbaar zijn. Vaak zijn dat de kopmannen van (extreem-)rechtse partijen. Zij spreken daarmee een bevolkingsgroep aan die zich niet kan voorstellen dat er geen eenvoudige oplossingen zijn voor de problemen, die ze in hun stamcafé elke dag op luidruchtige wijze oplossen in de walm van hun sigaretten en de roes van hun alcohol.

    Maar er zijn ook anderen. Er zijn in het verleden altijd mensen geweest die dachten dat zij zouden slagen waar alle anderen hadden gefaald. Meestal neemt dat de vorm aan van een dictatuur, al begint het op een meer onschuldige manier. Enkele voorbeelden: het Romeinse rijk, het christendom, het Ottomaanse rijk, de Islam, het communisme, het fascisme, het kapitalisme. Allemaal boden ze allesomvattende oplossingen voor alle problemen. Ze eindigen alle op dezelfde manier: in onderdrukking, overheersing, dood en verderf, zonder ook maar één probleem ook maar enigszins opgelost te hebben, integendeel. Lenin en zelfs Stalin waren wellicht aanvankelijk bezield met grootse idealen, Hitler was de redder van Duistland. Vele miljoenen doden zijn er telkens nodig geweest om de zaken weer een beetje convenabel te maken.

    Wat moeten we daaruit besluiten?

    Vooreerst dat we wantrouwig moeten zijn tegenover eenieder die radicale oplossingen vraagt of voorstelt. De vraag is misschien nog te vergoelijken als een emotionele reactie, maar erop ingaan is nefast. Als iemand met een radicaal voorstel afkomt, let dan goed op, want voor je het weet ben jij de pineut en hij machtig en rijk.

    Er zijn, lieve mensen, geen simpele oplossingen, jammer maar helaas. Drastische ingrepen (van het Grieks drastikos, letterlijk: werkend, actief, dus efficiënt, effectief, maar bij ons met een superlatieve bijbetekenis: zeer goed of zeer agressief werkend); drastische ingrepen, zei ik, zijn gevaarlijk, ze doen meer kwaad dan goed. Artsen weten dat goed en houden zich (meestal) ver van paardenremedies. Als je een ingegroeide teennagel hebt, kan je de pijn verlichten door het hele been af te zetten, natuurlijk, maar dat is geen oplossing, toch? De basisregel van de geneeskunde is: primum non nocere, begin met geen kwaad te doen. Elke oplossing die een beschadiging inhoudt, is verdacht.

    Moeten wij de drie Brusselse overvallers standrechterlijk afmaken, een publieke lynchpartij? Neen, neem ik aan. Moeten ze streng bestraft worden en liefst zo vlug mogelijk? Ja en ja, maar is dat wel mogelijk? Snelrecht, zegt u, maar dat is hier een contradictio in terminis: recht is niet snel in een moderne maatschappij, laat staan in Brussel. Uitzonderingsrechtbanken zegt u? Let daarmee toch maar goed op, zo is elke dictatuur begonnen. Zero-tolerance, lik op stuk, in bepaalde wijken, zegt u?

    Maar terwijl we daarmee bezig zijn, lopen onze kinderdagverblijven gevaar, spelen de banken gevaarlijke spelletjes met onze spaarcenten, lopen er psychopaten rond, sluikstorters, huisjesmelkers, zwartwerkers, zwendelaars enzovoort. Het is een kwestie van prioriteiten.

    Hoed je dus voor drastische oplossingen voor specifieke problemen. Maar wees nog meer beducht voor mensen die globale oplossingen voorstellen voor alle problemen van onze samenleving. Vandaag is het de Islam die naar voren geschoven wordt als een panacee. (Van Dale zegt dat we dat woord van het Frans geleend hebben; maar waar hebben de Fransen het gehaald? Uit het Grieks, weeral: pan alles; akos geneesmiddel; graag gedaan, Van Dale, maar waarom doe je je huiswerk niet zelf?) Als we allemaal de koran en de sharia zouden volgen, dan was het hier een hemel op aarde.

    Als je dat gelooft, dan ben je zalig, bij manier van spreken. Je hoeft maar even te kijken hoe het eraan toe gaat in landen waar de Islam alleen aan de macht is om te weten dat ook dat geen oplossing is. Wij hebben dat meegemaakt, gedurende tweeduizend jaar, met het christendom en we zijn blij dat we daar nu stilaan van af zijn. Het communisme heeft grotendeels afgedaan. Maar ook het extreme en globale kapitalisme ligt onder vuur ten gevolge van de herhaalde crisissen, financiële, militaire en politieke. Er is met andere woorden geen enkele afdoende en algemeen geldende oplossing, niet voor de grote problemen en niet voor de kleine. Meer nog: we mogen dergelijke systemen niet vertrouwen, we mogen er zelfs niet naar verlangen, tenzij op zeer, zeer lange termijn.

    De hemel op aarde is niet voor morgen. We zullen het dus nog even moeten doen met lapwerk, voorlopige oplossingen en onbevredigende compromissen. Echte successen mogen we alleen verwachten van het ernstige werk op lange termijn.

    Misschien is het beter om onze energie daarin te steken dan in het aflaten van stoom, plaatsvervangende verontwaardiging en geroep op de banken, ministeriële overhaasting, doekjes voor het bloeden en het mediatiek sussen van de publieke opinie in het vooruitzicht van de volgende verkiezingen. Talkshows kunnen wel eens leuk zijn, maar het echte werk moet elders gebeuren. Enerzijds in het parlement, anderzijds en veel belangrijker, in ons eigen hart.

    Verbeter de wereld, begin met jezelf.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    29-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Darwin's Cathedral, D.S. Wilson
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    David Sloan WILSON, Darwin’s Cathedral, 268 pp., Univ. Chicago Press, 2002, $ 14 (geen Nederlandse vertaling gevonden).

    Ik heb de euvele moed gehad om een boek te kopen van David Sloan Wilson. Ik was nochtans gewaarschuwd: orthodoxe sociobiologen zijn het grotendeels oneens met zijn stellingen. Laten we de twee even kort tegenover elkaar stellen.

    De gangbare opvatting, prominent vertegenwoordigd door Richard Dawkins, is die van de selfish genes, de zelfzuchtige genen. De basisregel voor alle leven is in leven blijven en het eigen leven of dat van de soort voortzetten. Onze genen zijn op dat doel gericht en wij, als persoon, zijn een belichaming van dat ideaal. Vertrekkend van die stelling kan men proberen om alle biologisch leven te verklaren en dat lukt ook vrij goed. Het is de grondregel van het Darwinisme en er is nog geen betere verklaring gevonden voor het biologisch leven op aarde zoals het nu bestaat in al zijn vormen.

    D. S. Wilson stemt ermee in dat dit inderdaad een grondregel is, maar dat die niet beperkt mag worden tot het niveau van de genen. Niet alles kan verklaard worden op basis van de overlevingsdrang van de genen alleen. Een eerste hoger niveau is dat van het organisme, bijvoorbeeld een plant, een dier of en vooral, een mens. Een mens is niet de slaaf van zijn genen. Met grosso modo hetzelfde genetisch materiaal kan men tot zeer verschillende resultaten komen. Een tweede stap is om ook groepen als organismen te beschouwen, bijvoorbeeld een zwerm bijen en vooral, een groep mensen.

    Wilson zegt dat men rekening moet houden met individuen en groepen om bijvoorbeeld de huidige maatschappij te verklaren. Hij is het niet eens met Dawkins, die alles terugbrengt tot de ene, genetische basiswet. Waar Dawkins stelt dat de genen maar één wet kennen, namelijk overleven, beweert Wilson dat er een evolutionair voordeel is voor personen of groepen die de samenwerking bevorderen, dat zij dus een grotere overlevingskans hebben en zich dus beter zullen voortplanten en in de competitie met andere groepen meer kans hebben om te overwinnen.

    Ook Dawkins erkent dat samenwerking vaak, misschien zelfs meestal voordelig is. Maar hij ziet dat nog altijd genetisch: men zal samenwerken met die personen die genetisch het sterkst verwant zijn, in de eerste plaats de eigen kinderen, maar ook de ouders en de broers en zussen, de ooms en tantes, de neven en nichten enzovoort, en wel precies in de mate van de genetische verwantschap. Waar het gaat om samenwerking met (genetisch) vreemden, zal men een houding aannemen die het best verklaard wordt door de speltheorie (game theory): men vertrekt van een welwillende houding, maar reageert op de reactie van de andere precies zoals de andere reageerde op de eigen welwillende reactie. Voorbeeld: twee leeuwen vinden een prooi; ze kunnen erom vechten of ze samen verorberen. De meest voordelige houding voor beiden is, op termijn: samen verorberen, zelfs samen jagen. Maar als de ene leeuw niet wil delen, is het beter om de volgende keer ook te weigeren.

    Wilson zegt dat we niet op het genetisch niveau mogen blijven om alles te verklaren. Een individu is niet absoluut afhankelijk van zijn genen, kan erop reageren, kan zich verzetten. Voorbeeld: een christelijke martelaar in een Romeins circus. Wat heeft die eraan om zich gewillig te laten opeten door de leeuwen? Volgens Dawkins zou elke vezel van zijn wezen zich moeten verzetten tegen het aanstormende gevaar: zelfbehoud! En toch zijn er verslagen, hoewel niet altijd zeer betrouwbare, van dergelijke serene martelaars. Overtuigender is het verhaal van pater Kolbe, die in Auschwitz de plaats innam van een andere man die geselecteerd was om omgebracht te worden. Hij onderging de martelingen lijdzaam en ging inderdaad zijn dood zingend tegemoet.

    Ook op het niveau van de groep is het volgens Wilson duidelijk dat er gevallen kunnen zijn waar het voordeliger is voor het individu om niet zelfzuchtig te handelen. Groepen die samenwerken, doen het beter dan ‘groepen’ van individualisten of egoïsten. Als je lid bent van zo’n groep, verbeter je je eigen kansen, maar je moet wel eerst afstand doen van je (genetische) drang naar zelfbehoud.

    Wilson is een voorstander van de multilevel selection theory. Natuurlijke selectie speelt, zeker voor mensen, niet enkel op genetisch niveau, maar ook op het niveau van het individu en het groepsniveau.

    Ik heb ook altijd aangevoeld dat een puur genetisch Darwinisme misschien niet afdoende is om alle aspecten van onze moderne maatschappij te verklaren. Met de homo sapiens is de wereld grondig veranderd. De mens kan nadenken, plannen, afwegen. Hij kan rekening houden met omstandigheden. Hij kan plezier uitstellen, kan lijden verdragen om een ander doel te bereiken. De mens is essentieel een wezen dat altijd in een of andere vorm van gemeenschap leeft. De mens is sapiens geworden door in groep te gaan leven, als individu zou dat nooit gelukt zijn. Het is evident dat enkel de pure overlevingsdrang niet alle menselijk gedrag kan verklaren. Er is meer uitleg nodig, toepassingen van die regel, uitzonderingen daarop enzovoort.

    De vraag is echter welke mechanismen er dan wel spelen, als het niet de genetische zijn. Want dit is het grote voordeel van Darwin-Dawkins: men kan aantonen hoe het fysisch werkt, in de praktijk, al honderdduizenden jaren. Het bestaan van de genen is onbetwist en ook het systeem van gedifferentieerde voortplanting en natuurlijke selectie is algemeen aanvaard. Maar hoe gaat de ‘selectie’ en de ‘evolutie’ in zijn werk als die niet genetisch is? Dat kan kan alleen cultureel zijn, maatschappelijk, in de beschaving. Tot nog toe is echter niemand erin geslaagd om de complexe bewegingen binnen onze samenleving en in de loop van de geschiedenis op een positiefwetenschappelijke basis te beschrijven, laat staan dat men er wetten zou voor hebben opgesteld die ook maar enige voorspellende waarde hebben. Ik heb bij Wilson nergens zelfs maar een poging gezien om dergelijke wetten voor te stellen. Hij beperkt zich ertoe om het genetische niveau als enige verklaring af te wijzen en aandacht te vragen voor wat zich op de hogere niveaus afspeelt.

    Ook hij geeft geen sluitende verklaring voor het gedrag van de christelijke martelaars. In dit boek heeft hij het uitdrukkelijk over godsdienst als een groepsverschijnsel. Godsdienst maakt een groep krachtiger, omdat het de mensen aanzet tot samenwerking, onder meer door hen te verbinden rond een bepaald mythisch verhaal. Hij geeft daarvan voorbeelden, maar men kan er ook andere vinden, waar een dergelijke godsdienst leidde tot gezamenlijke zelfmoord. Er zijn veel meer godsdiensten verdwenen dan er nu bestaan.

    Mijn indruk na lezing van dit boek is er een van frustratie. Het is niet altijd gemakkelijk om de redeneringen van Wilson te volgen, je hebt er meestal geen idee van waar hij naartoe wil en wanneer hij dan plots verregaande conclusies trekt, heb je niet de indruk dat het voorgaande voldoende argumenten inhoudt voor die krasse gevolgtrekkingen. Soms heb ik hem betrapt op drogredeneringen of verdraaiing van de feiten of de geschiedenis. Zijn voorbeelden zijn dikwijls misleidend, soms absurd en evident onjuist of perfect anders te verklaren. Maar het meest vervelende is dat je met zijn conclusies nergens heen kunt. Wat hij zegt over godsdienst zal geen enkele gelovige bevredigen en geen enkele atheïst geruststellen. De mechanismen die hij lijkt te veronderstellen in de omgang van de mensen als individuen en in groep zijn allesbehalve duidelijk en ontberen elke fysiologische, psychologische en filosofische basis.

    Dit boek is goed geschreven en mooi uitgegeven; het geeft de indruk zeer wetenschappelijk te zijn, met talloze citaten, verwijzingen en voetnoten uit de meest eminente literatuur. Maar ik ben er niet gerust in. D. S. Wilson heeft ongetwijfeld zeer goed gezien dat wij de geschiedenis van de beschaafde mensheid niet volledig kunnen verklaren op basis van onze genetische drang naar zelfbehoud alleen. Zijn stelling dat wij de verdere verklaring moeten zoeken op een hoger niveau, dat van de mens als individu en als groep is verre van origineel, zelfs banaal. Wat hij over die hogere niveaus te vertellen heeft, is grotendeels onsamenhangend en maakt niemand wijzer. Het gedrag van de leden van een groep kan mijn inziens nog altijd veel beter verklaard worden als een toepassing van de drang naar individueel zelfbehoud dan als de weldoende maar mysterieuze groepsgeest die Wilson meent te ontwaren.

    Mensen zijn individuen, denken als individuen, handelen als individuen, planten zich voort als individuen, leven samen als individuen. Er is geen enkele aanduiding dat dit niet zo zou zijn. Ik hou mijn hart vast voor elke theorie dat wij iets anders zouden zijn dan individuen. Wij hebben al genoeg voorbeelden gehad, vooral in de geschiedenis van de 20ste eeuw, van wat er gebeurt als men de mens niet meer als een individu beschouwt maar als een onbetekenend onderdeel van een groter geheel of een groter verhaal.

    Professor D. S. Wilson is een geleerde mystificateur, denk ik.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    28-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedichtendag 2010
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een gedacht is geen gedicht

    dichten is niet zomaar woorden schrijven

    zonder denken, al dan niet verlicht

    kan van dichten niet veel overblijven.


    Het is niet omdat ze op rijm staan

    dat gedachten een gedicht zijn

    of dat ze keurig in de maat gaan

    anders zou dat wel verplicht zijn.


    Soms voelen we de vreemde behoefte

    om onze regels wat korter te maken

    maar wie het ooit beproefde

    weet: ook dat zal het verschil niet maken.


    Dichten is gedachten verdichten

    de woorden helderder brengen

    zodat ze de lezer verlichten

    of verplichten een stille traan plengen.


    Dichten is naar binnen kijken

    in eigen hart en dat van de dingen

    dat kan een vreemde toestand lijken

    zoals dagdromen of woordeloos zingen.


    Dichten is gedachten  dichter schrijven dan gewoon

    moeite doen om uit de band te springen

    en te spreken op ongewone toon

    over verlangens en herinneringen.


    Vandaag is het gedichtendag

    dat vieren we met deze coupletten

    niet met een tricolore of leeuwenvlag

    maar met deze verzonnen kwartetten.


    Geen zielenroerselen of angstschreeuwen

    gewoon deze kleine vingeroefening

    geen klotsende baren of krijsende meeuwen

    enkel deze broze woordenwisseling.


    Toch wil ik zo bij je binnen komen

    je prozaïsche taken ernstig verstoren

    plaats maken voor koele winterdromen

    en het rozevingerig ochtendgloren.


    Ik probeer je kwansuis af te leiden

    van het ritme van lege dagen

    en je stiekem in te wijden

    in een weliger welbehagen.


    Ik beken het, ik wil je verleiden

    versieren met gekunstelde taal

    ik wil je van jezelf bevrijden

    verzin voor jou een beeldverhaal.


    Ik wil als dichter dichter bij je zijn

    je omarmen en fluisteren in je oor

    woorden van wonne en minnepijn

    en dromen dat ik aldoor bij je hoor.


    Ik wil even je hele aandacht vragen

    je even bij me houden

    je schuwe blik even doen vertragen

    even, heel even van je houden.



    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    26-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Léonard-kruispunt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wat God gescheiden heeft, mag de mens niet verbinden.

    Dat is de boodschap die Mgr. Léonard, de nieuwbenoemde aartsbisschop van Mechelen-Brussel en primaat van België, ons met mediatieke bravoure brengt. In elk interview tast men hem opnieuw in het kruis over zijn opvattingen betreffende de menselijke seksualiteit. Steevast is zijn antwoord: seksualiteit dient voor de voortplanting, dat is de essentie ervan. Wie dus de seksualiteit voor iets anders aanwendt, wijkt af van de ‘natuurlijke’ functie van de seksualiteit.

    Het is verbazingwekkend hoe simplistisch een ogenschijnlijk intelligente man als deze priester Gods kan zijn. Het reduceren van de seksualiteit tot voortplanting is niet alleen een verschrikkelijke verarming van dit wondere aspect van onze menselijkheid, het is biologisch gezien ook goed fout. Seksualiteit is, dat moet toch ook deze man inzien, zo wereldvreemd is hij toch niet, veel ruimer dan de voortplantingsdaad? Anders kunnen we ons evengoed beperken tot het bezwangeren en zich laten bezwangeren, bij voorkeur via kunstmatige inseminatie, zoals bij het vee.

    Nee, het is duidelijk: mensen zijn door en door seksuele wezens, van hun geboorte tot hun dood, elke dag, elk uur van hun leven. Een seksuele moraal zoals die van de officiële katholieke kerk, die enkel over de voortplanting spreekt, heeft het strikt gesproken enkel over die zeer zeldzame gelegenheden waarbij seks ook leidt tot bevruchting en tot een nieuwe mens. Dat is dan een periode van slechts enkele jaren in het leven van een mens en in die periode een totale duur van, zeg maar, een half uurtje of zo, alles samen? Je ziet zelf wat er allemaal daarbuiten valt: zowat heel ons leven.

    Wat zegt de kerk over de rest van de tijd? Niets: seks voor of buiten het huwelijk is verboden; seks binnen of buiten het huwelijk die niet op de voortplanting gericht is, is verboden; seks die niet tot voortplanting kan leiden, bijvoorbeeld tussen mensen van hetzelfde geslacht, is verboden; zelfs seks met een impotente partner is verboden, dat is trouwens de enige aanvaardbare reden voor een kerkelijke echtscheiding.

    De kerk sluit zich daarmee af van de dagelijkse praktijk van álle mensen. Er is niemand, niemand die zich helemaal aan de strikte leer van de kerk houdt, altijd en overal, ook Mgr. Léonard niet, want naar zijn eigen zeggen zijn wij allen zondaars en hijzelf, nog steeds in zijn eigen woorden, de grootste. Maar zij sluit zich daarmee wel op een spectaculaire manier af van specifieke groepen van mensen: ouders die zelf het moment en de omvang van hun kinderwens willen bepalen; jongeren voor het huwelijk en andere ongehuwden; al de mensen die seksueel actief zijn buiten het huwelijk; homo’s, lesbiennes en biseksuelen. Ook hier vrees ik dat de verzameling van deze groepen ongeveer de hele mensheid omvat.

    Binnen het geheel van wat wij seksualiteit noemen, is de voortplantingsdaad slechts een detail. Een belangrijk detail, dat wel, maar toch niet meer dan dat, zowel in de tijd gezien als in het geheel van het emotioneel leven. Verliefdheid is zeker zo intens, genegenheid evenzeer, maar ook verlangen, begeerte, erotiek, herinnering, wanhoop, onzekerheid, jaloersheid… Ach, hoe is het toch mogelijk dat iemand dat allemaal over het hoofd ziet? Onze hele beschaving, onze cultuur draait rond de verhouding tussen mensen, mannen en vrouwen, in een ondoorgrondelijke veelheid van daden en gevoelens. Wat zou onze literatuur, onze kunst, onze samenleving zijn zonder seksualiteit?

    Mgr. Léonard heeft in zijn goed voorbereid antwoord op de cruciale vragen ook een etymologisch element ingelast. Dat deed me natuurlijk de oren spitsen. Seksualiteit is volgens hem afgeleid van het Latijnse werkwoord secare, snijden, splitsen, scheiden. Dat mag dan al zo zijn, of ze mogen dan al beide teruggaan op een zelfde stam ‘sec’ met die betekenis. Maar de zaak is veel complexer dan dat. Bovendien is een etymologische verklaring, hoe wetenschappelijk die ook moge lijken, niet meer dan een fiorituur, een spielerei en dus zeker geen absolute verklaringsgrond.

    Etymologisch is seks niet wat de mensen scheidt, zoals Léonard meent, maar wat ze ónderscheidt. God heeft de mensen niet gescheiden in twee soorten, hij heeft de menselijke soort onderscheiden en dat op veel meer manieren dan alleen het fysisch seksueel onderscheid van man en vrouw. Wij hebben niet alleen toevallig verschillende genitaliën, wij zijn anders mens als man en als vrouw.

    Anders gezegd: de menselijke soort is geëvolueerd, zoals een groot gedeelte van het leven op aarde, als een soort waarbij de voortplanting gebeurt door de vereniging van de vrouwelijke eicel en de mannelijke zaadcel. Dat heeft niets met scheiden, uiteenhalen, verwijderen te maken, maar alles met samenvoegen, verbinden, verenigen. Seksualiteit is wat mensen met elkaar verbindt, niet wat hen scheidt. Al te lang heeft de kerk zich ingespannen om de seksen zoveel mogelijk uit elkaar te houden, tenzij het niet anders kon, namelijk voor de strikte voortplanting. Dat er duizend andere redenen zijn voor mensen om elkaar te omarmen, samen te zijn, ook seksueel, daar heeft de kerk nooit oog voor gehad, integendeel, dat heeft ze steeds ontkend en als zondig bestreden uit alle macht.

    Niets is meer essentieel voor de menselijke soort dan haar voortplanting. Zonder voortplanting sterft de mensheid op zeer korte tijd uit. De evolutie heeft dat zeer goed ingezien en doet er alles aan opdat de mens zich zou voortplanten, zowel bij de man als bij de vrouw. Dat is wat wij onder seksualiteit verstaan: dat wondere geheel van ontelbare en grotendeels onbewuste elementen die maken dat wij ons graag voortplanten, dat wij maar moeilijk aan de drang kunnen weerstaan, dat seksualiteit ons hele leven en de hele samenleving doordringt. Het zit ons letterlijk in het bloed, of correcter: in de genen en bovendien hebben wij er ons hele bestaan op gebouwd.

    We moeten dat zien als een kenmerk van de menselijke soort, dat aanwezig is in al de individuele mensen, maar dan op een individueel verschillende manier, zoals trouwens alle andere kenmerken. Seksualiteit is veelomvattend en uiterst divers in zijn mogelijke vormen en belevingen. Er zijn geen twee mensen die eender zijn, er zijn er ook geen twee die hun seksualiteit op precies dezelfde manier ervaren of vorm geven. Zeker, er zijn grote lijnen, maar er zijn ook enorm veel afwijkingen. Er zijn duidelijke voorkeuren en taboes, maar er zijn massaal veel alternatieven en zelfs perversies en seksuele misdrijven.

    Zoals elk ander gedrag moet in een samenleving ook de seksualiteit geregeld worden. Die regels worden door elke samenleving opgesteld, gebaseerd op wat mensen doen, wat ze goed vinden en wat niet. Er zijn maar weinig dingen die door iedereen en altijd afgewezen worden in de seksualiteit. Incest is er een van. Ik schreef daarover vroeger al, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=341

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=382

    De voortplanting is essentieel voor het overleven van de soort, maar dat wil niet zeggen dat wij niets anders te doen hebben dan ons voortplanten, noch dat elk van ons zich zou moeten voortplanten. Het gaat om de soort, niet om het individu. Trouwens, bij de voortplanting ‘overleeft’ het individu niet echt: onze kinderen zijn geen kopieën van onszelf, op geen enkele manier; genetisch is het een mix van de chromosomen van de beide partners en het is niet te voorspellen welke kenmerken dominant zullen blijken te zijn. Bovendien: wat elk kind zelf maakt van het materiaal dat het genetisch heeft meegekregen, is nog veel minder voorspelbaar. Het is dus onzin om de mens te herleiden tot een voortplantingsmachine, dat is zelfs bij de meest primitieve volkeren niet zo. De mens is geen dekstier en geen konijn.

    Het leven van de mens wordt niet uitsluitend bepaald door zijn voortplantingsdrang en die drang wordt niet op een obsessionele en strikt biologische manier beleefd. De aantrekkingskracht tussen partners is gericht op een totaalbeleving, niet zomaar op snelle seks. Wij hebben rond de voortplanting een hele beschaving gebouwd, een complexe samenleving. Wie dat miskent, miskent de essentie van het mens-zijn en herleid de mens tot een bronstig beest.

    Ik wou het ook nog even hebben over de houding van de kerk, zoals zonder aarzeling of pudeur verwoord door Mgr. Léonard, tegenover echtscheiding. Hij steunt zich daarbij op Matteus, hoofdstuk 19. Ik citeer de evangelietekst hier voor u:

    19

    1 Nadat Jezus deze rede had uitgesproken, verliet hij Galilea en ging hij langs de overkant van de Jordaan naar Judea. 2 Grote massa’s mensen volgden hem, en hij genas hen ter plekke. 3 Toen kwamen er farizeeën op hem af om hem op de proef te stellen. Ze vroegen: ‘Mag een man zijn vrouw om willekeurig welke reden verstoten?’ 4 Hij zei: ‘Hebt u niet gelezen dat de schepper de mens bij het begin mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt?’ 5 En hij vervolgde: ‘Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één worden; 6 ze zijn dan niet langer twee, maar één. Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden.’ 7 Toen vroegen ze hem: ‘Waarom heeft Mozes dan voorgeschreven haar een scheidingsbrief te geven en haar zo te verstoten?’ 8 Hij antwoordde: ‘Omdat u harteloos en koppig bent, daarom heeft Mozes u toegestaan uw vrouw te verstoten. Maar dat is niet vanaf het begin zo geweest. 9 Ik zeg u: wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, tenzij er sprake was van een ongeoorloofde verbintenis.’

    10 Hierop zeiden zijn leerlingen: ‘Als het met de verhouding tussen man en vrouw zo gesteld is, kun je maar beter niet trouwen.’ 11 Hij zei tegen hen: ‘Niet iedereen kan deze kwestie begrijpen, alleen degenen aan wie het gegeven is: 12 er zijn mannen die niet trouwen omdat ze onvruchtbaar geboren werden, andere omdat ze door mensen onvruchtbaar gemaakt zijn, en er zijn mannen die niet trouwen omdat ze zichzelf onvruchtbaar gemaakt hebben met het oog op het koninkrijk van de hemel. Laat wie bij machte is dit te begrijpen het begrijpen!’

    Uit de hele context is duidelijk dat het hier gaat om een discussie over wetten. De Farizeeën citeren de Joodse wet, die inderdaad in de praktijk nogal vrij omging met het verstoten van echtgenotes. Zij wisten heel goed dat dit gebruik van de Mozaïsche wet betwistbaar was, dat het een smoes was die Joodse mannen gebruikten om uit de echt te scheiden, om welke reden dan ook. Niet dat iedereen dat zomaar deed, maar ongetwijfeld gebeurde het toen net zo goed en net zo frequent als nu. Jezus legt de vinger op de wonde: het is omdat de man harteloos (lees: uitgekeken) en koppig (lees: verliefd) is dat hij zijn vrouw verstoot voor een andere. De wet dient alleen maar om dat te legitimeren. Het is dus feitelijk een misbruik, want het goddelijk gebod, dat prioriteit heeft op de wet, is evident: mensenkinderen zullen hun ouders verlaten en zich aan een partner binden; voor de meesten onder hen is dat een partner van het andere geslacht en uit die gemeenschap kunnen kinderen geboren worden, dat is zo genetisch bepaald.

    Dat is de basisregel voor de menselijke soort. Wie die te goeder trouw aangegane verbintenis eenzijdig en brutaal beëindigt en dus contractbreuk pleegt, handelt niet correct. Maar het gebeurt nu eenmaal, zo is de mens, daar is niets aan te doen, dat wist men toen ook al, dat blijkt overduidelijk uit de reactie van de leerlingen: als je niet mag scheiden, wie zal er dan nog willen trouwen? Beter van gewoon samen te wonen!

    En dus waren er voorzieningen in de Joodse wet, bijvoorbeeld de scheidingsbrief, die de verstoten vrouw kon gebruiken om haar onschuld en eventueel haar potentiële vruchtbaarheid te bewijzen. In onze tijd doen wij het net zo. Het huwelijk is in principe een verbintenis op lange termijn. Wie ze eenzijdig verbreekt, is verplicht om de andere partner schadeloos te stellen en moet ook blijven bijdragen in de kosten van het onderhoud van de eventuele kinderen. Indien twee partners in onderling overleg beslissen uiteen te gaan, regelen zij hun zaken op een correcte manier voor de notaris en de rechtbank. Lees wat ik daarover schreef, kik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=109139.

    Dat zijn de termen van de discussie. Wat doen we dan met dat ene zinnetje: wat God verbonden heeft, zal de mens niet scheiden? Dat is wat de kerk steeds inroept om zich tegen echtscheiding te verzetten.

    Vooreerst staat er duidelijk: ‘wat God verenigd heeft’; man en vrouw zijn seksueel onderscheiden van elkaar om zich te verenigen en zo voor nakomelingen te zorgen. Dat is de biologische, genetisch vastgelegde basisregel. Een man die de ene vrouw zomaar verstoot voor een andere, zondigt tegen die basisregel, tenzij zijn eerste vrouw onvruchtbaar is of in het geval van overspel door de vrouw. Dat is een zeer algemeen verspreide wet.

    Toch waren en zijn er in elke samenleving ook regels die rekening hielden met het mislukken van een huwelijk. Mensen zijn niet altijd heel wijs of vooruitziend wanneer ze hun partner kiezen: als de staart staat, zit het verstand inderdaad in de kloten. Er waren dus altijd voorzieningen om op een billijke manier een einde te maken aan huwelijkscontracten; dat de mannen daarbij wel eens het laken naar zich trokken, zal niemand verwonderen, al is het niet goed te praten.

    In onze moderne tijd zijn die kwesties vrij goed geregeld, ook voor de vrouw.

    Wij beschikken nu ook over zeer efficiënte en veilige voorbehoedsmiddelen. Dat heeft ertoe geleid dat seks nu ook mogelijk is zonder voortplanting. Voor heel wat mensen heeft dat de termen van de discussie grondig veranderd. Het is nu mogelijk dat partners seks hebben om andere redenen dan de voortplanting, bijvoorbeeld als een zeer intieme en intense manier om hun wederzijdse gevoelens te uiten en genietend te beleven, ook zonder het oog op een huwelijk of samenleven. Dat was vroeger ook al zo, maar toen was er steeds het risico op ongewenste zwangerschap. Ik weet niet of er nu meer mensen op die manier hun seksualiteit beleven, maar het is in alle geval een buitengewoon goede zaak dat zij dat kunnen zonder dat er kinderen moeten geboren worden die niet gewenst, ja, zelfs verwenst zijn.

    Het Evangelie zegt ook een beetje geheimzinnig dat niet iedereen moet huwen: wie onvruchtbaar is ten gevolge van een defect van de natuur, wie onvruchtbaar gemaakt is, door castratie bijvoorbeeld. Maar er is ook een derde categorie: zij die zichzelf onvruchtbaar gemaakt hebben omwille van het rijk Gods. Nogmaals wordt beklemtoond dat dit iets is dat niet iedereen kan begrijpen en dat is volkomen terecht.

    Het valt op dat alleen deze laatste tekst enkel bij Matteus voorkomt, dus niet bij de twee andere synoptische evangelisten, Lukas en Marcus. Dat is veeleer uitzonderlijk. Technisch exegetisch gezien is het dus een beetje een vreemde, misschien zelfs verdachte, later toegevoegde tekst. Anderzijds is het niet ongebruikelijk in godsdiensten dat eunuchen tot de priesterlijke klasse behoren, noch dat eunuchen een bijzonder plaats bekleden in de maatschappij. Er is echter aan deze tekst een bijzondere moeilijkheid verbonden. Het gaat immers niet om mensen die fysisch onvruchtbaar zijn zoals eunuchen of castraten, maar om personen die zichzelf zo gemaakt hebben ‘omwille van het koninkrijk Gods’. Wij mogen veronderstellen dat zij zichzelf niet letterlijk gecastreerd hebben, al is dat wel hier en daar gebeurd in het vroege christendom.

    Het grote probleem is, dat mensen die zich voornemen onvruchtbaar te zijn, dat daarom nog niet zijn in de praktijk. Dat is de vloek van het verplicht priesterlijk celibaat: men blijft vruchtbaar; meer nog: vruchtbaarheid is een vereiste om priester te mogen worden. Meteen zien we de gevaren: men blijft een seksueel wezen, men kan zijn mening herzien, men kan zondigen, men kan kinderen verwekken. Priesters van alle tijden hebben dat dan ook gedaan, waar een wil is, is een weg, en de geest is gewillig maar het vlees is zwak. Lees nog eens na wat ik schreef over het celibaat, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=326591.

    En ook wat ik schreef over seksueel misbruik door priesters, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=141243.

    We moeten deze uitspraken van het Evangelie over het onvruchtbaar zijn omwille van het Rijk Gods zien in verband met het vervolg van de tekst van Matteus 19 over het Koninkrijk Gods en die is wel helemaal synoptisch, quasi woord voor woord aanwezig in de drie evangelies. Daarin benadrukt Jezus dat men zich grote opofferingen moet getroosten om het rijk Gods binnen te gaan: men moet werkelijk alles opgeven. Het duidelijkst en onmenselijkst staat dat in Lukas 14, 26-27, een van de teksten die door priesters en aartsbisschoppen ongetwijfeld het minst letterlijk wordt geciteerd: 26‘Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn.27Wie niet zijn kruis draagt en mij op mijn weg volgt, kan niet mijn leerling zijn. Dit is de erg eufemistische versie van de Nieuwe Bijbelvertaling. In alle andere versies is het werkwoord ‘haten’, in de Griekse tekst misei (zoals in misantropie en misogynie, mensen- en vrouwenhaat), in de Latijnse odit, veel duidelijker kan het niet zijn.

    Het ziet ernaar uit dat Jezus vraagt dat men ook de seksualiteit opgeeft om hem te volgen, dat zijn volgelingen dus zichzelf ‘onvruchtbaar maken’, zoals ze ook alle andere wereldse bezittingen opgeven. In ruil zullen ze wat ze verlaten hebben honderdvoud ontvangen en het eeuwig leven verwerven. Dat wordt geïllustreerd in de parabelen die de deze tekst omringen. Merkwaardig is dat voortdurend, ook bij Lukas, die formule herhaald wordt: niet iedereen kan dit begrijpen, wie oren heeft om te horen die zal het verstaan. Het lijkt wel een soort van signaal, dat toegevoegd is om te zeggen: neem dit niet letterlijk, begrijp het niet verkeerd.

    Dat is anders wel precies wat de kerk gedaan heeft: het celibaat is een verplichting, tot op vandaag, voor priesters en religieuzen, de echte dienaars en volgelingen van Jezus. De anderen, die het niet verstaan, zijn zondaars. Een zeer groot gedeelte van Jezus boodschap, het Evangelie, bestaat precies daarin: men moet alles opgeven en hem volgen. Waarheen en waarom, dat is veel minder duidelijk.

    Zijn we afgedwaald? Geenszins.

    De kerk heeft deze teksten aangegrepen om het monogame en onverbrekelijke huwelijk als de enig mogelijke samenlevingsvorm op te leggen aan iedereen. Wie toch scheidt, om welke reden dan ook, mag niet opnieuw in het huwelijk treden, ook niet wie buiten zijn of haar schuld verlaten is of wie zijn vrouw of man verstoten heeft omwille van overspel. De kerk roept dezelfde tekst in om elke vorm van seksualiteit onder seksgenoten te verbieden. En ook het verplichte priestercelibaat is erop gesteund.

    Nog los van de vraag of het verstandig is om voor dergelijke belangrijke maatschappelijke kwesties nu nog altijd uitsluitend te steunen op een zogenaamd heilige tekst, waarvan de ontstaansgeschiedenis allesbehalve duidelijk is en die overigens geen enkele objectieve autoriteit heeft, is het waarlijk waanzin om die beslissingen te steunen op een al te letterlijke en uiterst eenzijdige interpretatie van zeer twijfelachtige en ambigue passages van teksten die op zichzelf al een bedenkelijke pedigree hebben.

    Het is dan ook niet verwonderlijk dat in grote delen van het christendom de priesters wel mogen huwen; dat men homoseksuelen erkent voor wat ze zijn en hen zelfs toelaat tot het ambt; dat echtscheiding als een persoonlijke aangelegenheid aanvaard wordt waarover de religie zich niet hoort uit te spreken; dat men seksualiteit als een positieve waarde aanziet, ook buiten de voortplanting en het huwelijk.

    Dat is helaas niet het standpunt van Mgr. Léonard, of zal ik zeggen de heer Léonard, want mon seigneur is hij echt niet. Een dienaar des Heren zou zich er overigens moeten voor hoeden om de titel van zijn meester te usurperen: de knecht zal niet meer zijn dan de meester (Joh. 13, 16). Wij moeten ons ervan bewust zijn dat wat hij zegt niet de Waarheid is, maar slechts zijn kleine waarheid, zijn bedenkelijke interpretatie, die slechts gedeeld wordt door een beperkt aantal gelijkgezinden van dezelfde leeftijd, ook binnen de kerk. Het gezag waarmee hij zich bekleed acht, is zoals het Evangelie zegt ‘niet van deze wereld’, wij hoeven er dus niet van wakker te liggen, buiten deze wereld is er immers niets.

    We mogen er wel verontwaardigd over zijn, of zwaar teleurgesteld, samen met vele christenen binnen de kerk. Op deze man rust een loodzware verantwoordelijkheid. De allesbehalve blijde boodschap die hij brengt is een ontgoocheling en zelfs een belediging voor talloze mensen. Het vernietigende en hardvochtig oordeel dat hij zo welsprekend uitspreekt over zijn medemensen is verschrikkelijk, hoe hij zich ook draait en keert in zijn gladde bewoordingen. De mensen hebben maar al te goed door wat hij werkelijk bedoelt. Zoals Lukas (17, 1-4) zegt:

    1 Tegen zijn leerlingen zei hij: ‘Het is onvermijdelijk dat er mensen ten val worden gebracht, alleen: wee degene die daarvoor verantwoordelijk is! 2 Het zou beter voor hem zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee werd geworpen dan dat hij ook maar een van deze geringen ten val zou brengen. 3 Let dus goed op jezelf!

    Indien een van je broeders of zusters zondigt, spreek die dan ernstig toe; en als ze berouw hebben, vergeef hun. 4 En als ze zevenmaal op een dag tegen je zondigen en zevenmaal naar je terugkeren en zeggen: “Ik heb berouw,” dan moet je hun vergeven.’

    Nog erger zal het vergaan wie zevenmaal per dag van op de kansel en voor de camera volkomen onschuldigen er ten onrechte van beticht dat ze zondigen en eist dat ze zevenmaal zeven keer berouw moeten tonen en vergeving vragen aan een medemens die zich in mateloos aanmatigende trots boven hen heeft verheven.

    Wat de mens bindt, zal geen God scheiden, laat staan zijn knecht.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    25-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dmitri Sjostakovitsj, balletmuziek
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975) heeft in zijn leven als componist werkelijk alle genres beoefend en telkens met hetzelfde verbazend gemak en met veel succes. Hij schreef ook balletmuziek:

    Op. 22: Het gouden tijdperk, in drie akten (1929-1930)

    Op. 27: The Bout, in drie akten (1930-1931)

    Op. 39: De klare stroom, in drie akten (1934-1935)

    Dit zijn vroege werken, uit de periode dat de jonge Sjostakovitsj erg geïnteresseerd was in de hedendaagse westerse componisten zoals Hindemith, Berg en Schoenberg.

    ‘Het gouden tijdperk’ gaat over een voetbalploeg uit de Sovjet-Unie die een reis maakt naar een decadent Westers land. Dit is wat de componist er zelf over zei: Mijn belangrijkste bedoeling met dit ballet was het contrast belichten tussen de culturen van de twee landen. Ik ging als volgt te werk: de West-Europese dansen ademen een geest uit van de ontaarde erotiek die zo kenmerkend is voor de hedendaagse bourgeoiscultuur. De Sovjetdansen daarentegen probeerde ik te doordringen van de gezonde elementen van de sport en de gymnastiek. Maar wat Shostakovitsj zei voor de pers moet je altijd met een korreltje zout nemen; hij was zich altijd zeer goed bewust dat elke uitspraak door de KGB nauwkeurig zou onderzocht worden op haar politieke correctheid. Als je naar de muziek luistert, dan is het duidelijk dat de componist blijkbaar veel plezier heeft gehad in het imiteren van de westerse decadentie en dat zijn uitbeelding van het Sovjetideaal van fysiek en psychisch gezonde arbeiderskinderen een beetje gechargeerd is en dus veeleer komisch overkomt. Ironie was zijn geliefkoosde vorm van humor, of was het sarcasme? Precies die dubbele bodems maken zijn muziek altijd boeiend.

    Maar ook de autoriteiten hadden snel door dat Sjostakovitsj hen meer dan een beetje belachelijk aan het maken was en grepen snel in. Veel voorstellingen zijn er niet geweest. De zogenaamde parodie op de westerse muziek was maar al te geslaagd naar de zin van de Sovjets.

    Shostakovitsj heeft van dit ballet, dat meer dan twee uur duurt, later een korte orkestsuite gemaakt en dat is de versie die wij het best kennen. Er is echter ook een volledige uitvoering van de balletmuziek en die is zeer de moeite. Verwacht je aan een rumoerige score, met veel toeters en bellen, ook letterlijk.

    ‘De Bout’ is eveneens een erg lang werk: tweeënhalf uur, drie bedrijven, zeven scènes. Het verhaal speelt zich af in een Sovjetfabriek. Een van de arbeiders, Lyonka, is liever lui dan moe en heeft meestal ook een glaasje op. Hij laat zich graag inspireren door het bedenkelijke voorbeeld van de lokale priester, ook al een dronkaard en door de domme en aartsluie leden van de parochie. Hij laat zich erg gemakkelijk verleiden door een sinistere en gevaarlijke antisovjet agent om mee te doen aan een plan om door sabotage de fabriek lam te leggen. Dat moet gebeuren door een stevige stalen bout in een van de machines te gooien. Pas op het allerlaatste moment slagen de Jonge Communisten erin om het complot te verijdelen. Ook hier is de muziek van Sjostakovitsj heel kleurrijk en levendig, het lijkt wel alsof hij een tv-cartoon voor ogen had zoals we die nu kennen. Hij haalt werkelijk alles uit de kast en parodieert zowel de klassieke als de populaire muziek op een briljante manier. Dat we ons in een fabriek bevinden, dat zullen we geweten hebben: voortdurend hoor je in de muziek het lawaai van de hamers en de machines. Hij steekt ook vrolijk de draak met de arbeiders, hun opzichters en de directie, de kerkgangers.

    Ondanks dat alles was ‘De bout’ geen succes en werd snel van de affiche genomen. Sjostakovitsj heeft de muziek gerecycleerd, in een orkestsuite zoals voor zijn eerste ballet, maar de meest geslaagde onderdelen van ‘De Bout’ duiken later ook op in allerlei andere stukken van zijn hand.

    Zo komen we aan wat de laatste balletmuziek zou zijn die Sjostakovitsj schreef, ‘De klare stroom’. Dat hij het genre vaarwel zegde, ligt niet aan hem, maar aan de kritiek die Stalin had op dit ballet. Nochtans had onze componist erg zijn best gedaan, op zijn manier, natuurlijk. Het verhaal is gesitueerd op een collectieve boerderij. Aantrekkelijke jonge danseressen huppelen over de scène met in hun armen enorme aardappelen, het resultaat van een fabelachtige oogst die gevierd wordt door opgewekte en gelukkige jonge Sovjetboeren.

    Naar verluidt had Stalin zelf om zo’n stuk gevraagd. Er was namelijk een groot probleem met de aardappelenoogst in Oekraïne en het gerucht ging (volkomen terecht trouwens) dat Stalin met opzet die oogst had laten mislukken om zo een hongersnood te veroorzaken die miljoenen doden zou eisen in 1932-33. Niemand mocht daarover spreken, maar er werd druk gefluisterd, natuurlijk. Stalin deed al wat hij kon om dat te onderdrukken, onder meer met een mediacampagne die de lof zong van het landelijk leven en van de successen van de Sovjetlandbouw.

    Sjostakovitsj heeft de opdracht die hij had gekregen nogal letterlijk uitgevoerd. Het moest een vrolijk stuk worden, maar hij heeft er een billenkletser van gemaakt, een vaudeville van grappen en grollen, verkleedpartijen, travestie, circusnummers, wilde dansen, uitdagende flirtpartijen, romantische rendez-vous enzovoort. De choreograaf liet de stoere en ernstige sovjetboeren op pointes rondhuppelen, er was zelfs een scène met een hond die op een fiets rondreed en dat was nog niet eerder vertoond…

    Het werd een formidabel succes, zowel voor de vlotte muziek als voor de hilarische choreografie. Na de eerste uitverkochte voorstellingen in Leningrad (nu weer Sint-Petersburg, zelfs in het Russisch) waren de componist, de regisseur en de choreograaf in de wolken: ze waren ervan overtuigd dat ze een echte ommekeer hadden veroorzaakt in het Russische balletleven, de toekomst lag voor hen open.

    Het heeft niet mogen zijn. Toen de productie naar Moskou verhuisde, kwam op een avond Stalin zelf ook eens kijken naar dat ballet waarover iedereen sprak. Hij verdacht Sjostakovitsj er al langer van dat hij eigenlijk een spotter was die de hele Sovjetideologie en ook Vadertje Stalin zelf parodieerde en die indruk werd alleen maar versterkt door wat hij te zien en te horen kreeg. De gevolgen waren niet om te lachen. De opvoeringen werden onmiddellijk gestopt, de muziek verboden. Een van de librettoschrijvers werd verbannen naar de goelag en verdween daar spoorloos. De briljante choreograaf Lopukhov, een leerling van Fokine kreeg een permanent werkverbod. Hij dankte zijn leven waarschijnlijk aan zijn zus Lydia, een ballerina die gehuwd was met de beroemde Britse economist John Maynard Keynes. Sjostakovitsj had zijn les nu wel geleerd, hij heeft nadien nooit meer voor het ballet geschreven. Stiekem hergebruikte hij de beste stukken van de balletmuziek, nog maar eens voor een kortere orkestsuite maar ook als onderdeel van later symfonisch werk.

    ‘Het jonge meisje en de hooligan’ is een samenraapsel uit 1962 van muziek uit ‘De bout’, ‘De klare stroom’, een cellosonate, de filmmuziek voor ‘De horzel’ en de suites die op de balletmuziek gemaakt waren.

    ‘De dromers’, in vier akten (1975) is ook zo’n verzameling, aangevuld met origineel werk, waarvoor Sjostakovitsj samenwerkte met leerlingen en vrienden.

    Men kan zich afvragen wat er van een muzikaal talent als Sjostakovitsj zou geworden zijn indien hij niet stelselmatig zou gedwarsboomd, bedreigd en gehinderd zijn door de partijbonzen, indien hij vrij en ongebonden had kunnen leven in het westen. We zullen het antwoord nooit weten. Zeker is dat wij hem nu vooral appreciëren voor de nauwelijks verholen parodie en kritiek die hij in zijn muziek wist te verwerken, ook toen dat levensgevaarlijk was. Zijn balletmuziek, in haar oorspronkelijke versie, geeft ons waarschijnlijk een goede indruk van wat hij kon en van wat hij echt graag deed. Het is helaas pas heel recentelijk dat zijn balletten weer opgevoerd worden, in Rusland en elders, in de originele vorm, overigens telkens met groot succes. Het zijn moderne repertoirestukken geworden, al zijn ze bijna honderd jaar oud. Jammer dat Sjostakovitsj het niet meer heeft mogen meemaken, hij zou stilletjes zitten glunderen hebben…


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    24-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elektra van Richard Strauss
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Gisteren, 23 januari 2010 was er op Canvas een opname te horen vanuit de Munt in Brussel van
    Elektra, de opera van Richard Strauss op een libretto van Hugo van Hofmannsthal die in 1909 in Dresden voor het eerst opgevoerd is. Er zijn nog opvoeringen de komende dagen. De prijzen voor de beste plaatsen lopen wel op tot meer dan 100 euro.

    Enige tijd geleden was er op Mezzo al een uitvoering te zien én te horen. Dat was toen indrukwekkend, ik heb gefascineerd zitten kijken en luisteren en ik ben er nog dagen nadien een beetje niet goed van geweest. Ik ben vertrouwd met het klassieke verhaal en ook met Strauss’ muziek, maar ik had de opera nog nooit in haar geheel opgevoerd gezien. Het was een overdonderende ervaring, zelfs op het TV-scherm. Nadien heb ik nog wat nagelezen, onder meer in een uitstekend programmaboekje van een opvoering in de Nederlandse opera uit 2000, dat ik voor enkele euro kocht bij De Slegte.

    De uitvoering op Mezzo was die van mei 2005 in het Teatro degli Arcimboldi, de standplaats van de Scala van Milaan tijdens de restauratie van het échte Scala-operahuis, met in de drie hoofdrollen Felicity Palmer (Clytaemnestra), Deborah Polaski (Electra) en Anne Schwanewilms (Chrysothemis), dirigent was Semyon Bychkov. Ik heb vruchteloos gezocht naar de DVD-gegevens, maar aangezien alle recensies van deze opvoering uitzonderlijk lovend waren, is het onwaarschijnlijk dat ze niet op DVD zou verschenen zijn of nog verschijnen; dat Mezzo ze al op TV kon brengen, kan daarvan als een sterke aanduiding gelden. Als je dus naar een uitstekende uitvoering uitkijkt, laat je platenzaak dan voor jou zoeken naar deze, al zijn er natuurlijk ook andere, bijvoorbeeld die met Eva Marton, Brigitte Fassbänder en Cheryl Studer op Arthaus, met Claudio Abbado en de Weense Staatsopera uit 1989.

    Mag ik even je geheugen opfrissen over het verhaal? Agamemnoon is bij zijn terugkeer van de oorlog in Troje vermoord door zijn vrouw Clytaemnestra en haar minnaar Aigisthos. Zijn dochter Elektra zint op wraak voor de moord op haar vader en probeert daarin haar zus Chrysothemis te betrekken. Zij hebben hun hoop gesteld op Orestes, hun broer, die door hun moeder verbannen is. Wanneer die na vele jaren toch terugkomt, doodt hij zijn moeder en haar minnaar.

    Richard Strauss werkte voor deze opera, die volgde op zijn succesvolle Salomé (1905), weer samen met Hugo van Hofmannsthal, die net een Elektra-toneelstuk had geschreven, dat op Strauss een diepe indruk had gemaakt. Aanvankelijk was de kritiek niet erg mals voor de muziek van Strauss, maar sinds vele jaren is Elektra een veel opgevoerd en bewonderd meesterwerk.

    Het is een opera in één act, dus zonder pauze en zonder toneelwisselingen en ze duurt ongeveer een uur en 45 minuten. Bij de aanvang zien we Elektra die ronddwaalt in de gangen en de trappen van het paleis, een koningsdochter vernederd tot een slavin, bespot door de andere dienstmaagden, op één na, die daarvoor beschimpt en geslagen wordt. Als ze alleen achterblijft, brengt ze zich haar vermoorde vader weer voor de geest; zij zal slechts rust vinden als haar broer Orestes bij zijn terugkeer hun moeder zal doden. Chrysothemis, haar jongere zuster, wil het verleden achter zich laten en het paleis ontvluchten om een nieuw leven te beginnen; zij vraagt Elektra haar wraakgevoelens op te geven en haar te helpen, maar tevergeefs.

    Dan verschijnt de ouder wordende koningin, Clytaemnestra. Zij wordt gekweld door slapeloosheid en nachtmerries en klaagt haar nood bij Elektra. Die maakt van de gelegenheid gebruik om haar nog meer schrik aan te jagen met de dreiging van de terugkeer van Orestes, die wraak zal nemen. Het enige offerdier dat een einde kan maken aan haar dromen, zo zegt ze aan haar moeder, is Clytaemnestra zelf. Er komt een einde aan de panische angst van de koningin wanneer haar dienaressen haar iets in het oor fluisteren, zonder dat Elektra het hoort: Orestes is dood, dat hebben twee boodschappers gezegd. Lachend gaat ze naar haar vertrekken.

    Chrysothemis komt met het nieuws over Orestes’ dood bij Elektra. Ook Aigisthos wordt op de hoogte gebracht. Elektra beseft dat zij nu zelf moet instaan voor het ombrengen van haar moeder en haar medeplichtige minnaar. Zij vraagt Chrysothemis haar bij te staan, maar die schreeuwt haar onmacht uit. Vastbesloten graaft Elektra de bijl op waarmee Agamemnoon vermoord is en die ze al die tijd heeft bewaard.

    Dan ontwaart ze een vreemdeling. Het is een van de boodschappers, maar al gauw blijkt dat het Orestes zelf is: hij maakt zich bekend wanneer de vermeende slavin zijn zus Elektra blijkt te zijn. Dan gaat hij het paleis in met zijn helper en Elektra hoort de doodskreet van haar moeder. Wanneer Aigisthos thuiskomt, lokt Elektra hem naar binnen en ook hij zal sterven. Na de strijd worden de lijken naar buiten gebracht. Elektra danst een waanzinnige dodendans en valt stervend neer.

    Hofmannsthal en Strauss brengen dit klassieke drama in een tijdloze zetting, met teksten die teruggaan op Sophocles’ treurspel van -415, maar in een taal die volkomen origineel en modern is en met muziek die de kritiek, zelfs na de gedurfde Salomé, als totaal onaanvaardbare nieuwlichterij en ‘lawaai’ bestempelde. Wat in het klassieke Griekenland nog een mannendrama was, met Agamemnoon, Aigisthos en Orestes als hoofdfiguren, is hier een tragedie van vrijwel hysterische vrouwenfiguren, waarbij enkel Chrysothemis een contrasterende rol van enige normaliteit biedt.

    Ik zal niet zeggen dat dit een gemakkelijke opera is, zeker niet als je niet vertrouwd bent met de muziek van Richard Strauss uit zijn vroege en middenperiode. Maar ik kan je wel verzekeren dat als je de moeite doet om je ervoor open te stellen, je een overweldigende en onvergetelijke dramatische en muzikale ervaring rijker zal zijn.



    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    23-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jennifer Michael Hecht: Doubt. A History
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Jennifer Michael HECHT, Doubt. A History. The Great Doubters and Their Legacy of Innovation from Socrates and Jesus to Thomas Jefferson and Emily Dickinson, xxi + 551 pp., notes, bibliography, index, HarperOne, 2003, 2004 (paperback), $ 16,99, ongeveer € 16 (Proxis).

    Ik herinnerde me de auteur als een van de dichters die regelmatig in The New Yorker aan bod kwam. Dat zette me ertoe aan om dit boek van haar aan te kopen: een dichter zal vast wel goed schrijven en dat is al heel wat. Maar Jennifer Hecht (1965) is een historica van opleiding met nu al drie ernstige boeken op haar naam. Doubt was het eerste. Zoals de titel aangeeft, is het een geschiedenis van de twijfel door de eeuwen en over de continenten heen. Men moet die twijfel hoofdzakelijk verstaan als twijfel aan en kritiek op de gevestigde godsdiensten.

    Ik was er al lang van overtuigd dat er altijd en overal al mensen geweest zijn die het niet eens waren met de godsdienst van hun tijd. Dat is niet moeilijk te verstaan, het tegendeel zou ons moeten verbazen. Wat de godsdiensten, alle godsdiensten, gemeen hebben, is dat ze uitgaan van het bestaan van een andere dimensie dan wat wij hier op de wereld waarnemen. Dat kan vele vormen aannemen, maar het is steeds een wereld die geen redelijke basis heeft, die niet rationeel te verantwoorden valt. Van de gelovigen wordt een extra inspanning verwacht, namelijk dat zij ‘geloven’. Zij moeten aanvaarden wat andere mensen, priesters, hen voorhouden. Om indruk te maken, om overtuigend te zijn beroepen die priesters zich op een rechtstreeks contact van uit die andere dimensie met onze wereld: de openbaring. Een goddelijk wezen maakt zich kenbaar aan de mens.

    Je hoeft niet gestudeerd te hebben om aan een dergelijke constructie te twijfelen, vandaag niet maar ook drieduizend jaar geleden niet. Een simpele pottenbakker of een eenvoudige huisvrouw ergens in Egypte, duizend jaar voor onze jaartelling, moest integendeel een niet geringe inspanning doen om zelfs maar een klein gedeelte te geloven van al wat de priesters bedachten. Godsdienst ontstaat niet bij de gewone mens, maar bij een elitaire klasse. Dat is nu zo en dat was altijd al zo. Wat de gemiddelde middeleeuwer over het christendom wist, kon je op een heel klein stukje perkament schrijven, als je al kon schrijven en als je perkament had. Godsdienst is iets dat wordt aangeleerd, onderwezen, voorgehouden, opgelegd. Neem die opleiding weg en de godsdienst verdwijnt, dat weten de leiders van de godsdiensten maar al te goed. Het is met godsdienst zoals met frisdrank: als je er geen reclame voor maakt, dan verkoopt je product niet.

    Mensen zoals ik, die opgegroeid zijn binnen de katholieke zuil, hebben geen idee van de diversiteit van de godsdiensten. Wat wij weten over de hedendaagse Islam, het Protestantisme, de Orthodoxen, het Boeddhisme, Taoïsme, Hindoeïsme enzovoort kan je op een sigarettenvloeitje schrijven. Wat wij weten over de vroegste geschiedenis van de godsdiensten, hoe ze ontstaan zijn en hoe ze geëvolueerd zijn, is nihil, zero. Wij hebben daarover geen informatie gekregen, of enkel wat oppervlakkige en vertekende gegevens. Voor een katholiek was een protestant een baarlijke duivel, al de anderen waren ofwel ketters ofwel heidenen.

    Nog erger was het gesteld met wat wij konden vernemen over ongelovigen, over mensen die ernstige twijfels hadden over wat de godsdienst, in ons geval de katholieke kerk, ons voorhield. Het is zeer lang zo geweest dat er geen plaats was op deze wereld voor dergelijke twijfelaars: wie betrapt werd op het uiten van die twijfel, op het stellen van vervelende vragen, werd uit de weg geruimd, het liefst op een spectaculaire manier: langdurige en wreedaardige marteling en gruwelijke publieke terechtstelling, nog veel erger dan de zwaarste misdadigers. Met dat risico voor ogen is het veeleer verwonderlijk dat er ook maar iemand lucht heeft gegeven aan zijn of haar twijfels.

    En toch is dat gebeurd, altijd en overal. Het is de grote verdienste van dit boek en deze auteur dat zij ons op een boeiende, vanzelfsprekende, objectieve, serene, ernstige manier laten kennismaken met deze mensen.

    Het overzicht begint in wat wij traditioneel de bakermat van onze beschaving noemen: Hellas, Griekenland en later Rome, het centrum van de westerse beschaving tussen -600 en het jaar 100 van onze tijdrekening. Het is een verhaal dat velen van ons enigszins kennen: wie heeft er niet gehoord van de Cynici, de Sceptici, de Stoïcijnen, Epicurus, Democritus, Lucretius enzovoort?

    Maar ongeveer in dezelfde periode speelde zich een gelijksoortig verhaal af in die andere pijler van onze hedendaagse cultuur, het Jodendom en dat is een geschiedenis die wij veel minder kennen, om niet te zeggen helemaal niet. Het Oude Testament is voor ons een solide, homogene brok geschiedenis, het continue verhaal van een volk en zijn God. Joden zijn in onze ogen intrinsiek religieuze wezens, Abraham verschilt niet van Mozes, Isaac of Jacob, Genesis niet van de Psalmen, Job of Prediker. De auteur brengt bij dat beeld grondige correcties aan, gebaseerd op een aandachtige maar eerbiedige lezing van de Bijbel.

    Nog gelijktijdig daarmee ontstond in Azië het Boeddhisme, dat niet begon als een godsdienst, maar als een beweging gegrond op de twijfel. Ook nu nog neemt men aan dat het Boeddhisme geen godsdienst is in de zin van het christendom en de Islam. Ook hier is het commentaar van de auteur verhelderend en in de meeste gevallen zelfs onthullend: dit is interessante en belangwekkende informatie die wij helemaal niet kennen.

    Het volgende aandachtspunt is het Romeinse Keizerrijk, van rond -50 tot ongeveer het jaar 200. Dit is het hoogtepunt van de Romeinse beschaving en het is ongemeen interessant om te vernemen hoe men in die periode, die in onze klassieke humanioraopleiding zes jaar lang in het middelpunt van de belangstelling stond, dacht over goden, godsdienst, de grote levensvragen en ethiek. Het zijn vragen die niet gesteld werden in onze schooltijd: wij lazen wel Cicero, maar niet zijn De natura deorum… Nochtans is dat enerzijds een uitstekende samenvatting van de godsdienstige opvattingen van de Grieks-Romeins oudheid, maar tevens een basistekst voor ontelbare latere benaderingen van goden en godsdienst, tot op onze dagen. Ook van Lucretius, een tijdgenoot van Cicero, lazen wij omzeggens niets, maar hij is een even belangrijke auteur en filosoof; helaas stroken zijn opvattingen niet met het latere christendom en dus werd hij met overduidelijk opzet verwaarloosd in onze opleiding, tot aan de universiteit toe. Keizer Marcus Aurelius (121-180) is op onze dagen weer in: zijn Meditationes worden nu gelezen op managementopleidingen en door zoekers naar gebruiksklare recepten voor persoonlijk welbehagen. Men vergeet daarbij graag dat Marcus Aurelius nergens over goden of God spreekt.

    De eerste achthonderd jaren van onze tijdrekening waren een woelige tijd. Het Jodendom was toen al aan zijn expansie begonnen, lang voor de Diaspora. Het was een van de vele godsdiensten van de Hellenistische beschaving. Op zijn beurt was Israel veranderd in de confrontatie met de filosofische en godsdienstige bewegingen in de naburige landen en in de landen waar veel Joden hun toevlucht en hun fortuin hadden gezocht. Jeruzalem was, net zoals andere belangrijke steden, een kosmopolitisch trefpunt van vele strekkingen en allesbehalve een strikt Joods getto. Het is in die context dat het optreden van Jezus gesitueerd moet worden. De auteur gaat niet in op de vraag naar het historisch bestaan van Jezus, maar gaat ervan uit dat er een dergelijke figuur geweest is. Het was iemand die zich afzette tegen allerlei geldende religieuze en mythologische opvattingen uit zijn omgeving. Het was een zeer lokale figuur, zo onbelangrijk dat hij in geen enkel geschiedkundig werk vermeld wordt voor meer dan honderd jaar na zijn vermoedelijke of vermeende dood.

    Daarin kwam pas verandering met Paulus. De dood en de verrijzenis van Christus werden de kern van een nieuw geloof, dat brak met de voorschriften van het Judaïsme waaruit het geboren was. Er werd een totaal nieuw begrip gecreëerd: geloof. Voordien was godsdienst vooral een kwestie van doen: men nam deel aan rituelen en gebruiken, men had bepaalde devoties. Voor Paulus was dat ten enen male onvoldoende: wie wil gered worden, wie eeuwig wil leven, die moet geloven, die moet zelf, persoonlijk en zonder twijfel overtuigd zijn. Niet de Joodse wet is van kracht, maar het geloof in de reddende kracht van Christus. In de geschiedenis van de twijfel is Paulus het epitome toonbeeld van het tegendeel van de twijfel: het blind en onvoorwaardelijk geloof.

    Deze draad werd opgepikt door Plotinus (ong. 204-270), die de filosofie van Plato en Aristoteles interpreteerde (en deerlijk vervormde) vanuit dit christelijk standpunt. De twijfels die eigen waren aan het Griekse filosofisch denken werden in het Neoplatonisme grondig verdonkeremaand.

    In den beginne was het christendom in Rome nog een vrij onaanzienlijke en suspecte sekte. Daarin kwam pas verandering met keizer Constantijn, die zich na 313 aansloot en het christendom gebruikte om de keizerlijke macht uit te breiden en te consolideren: één God, één Keizer. In het oosten van het Romeinse rijk waren er andere godsdiensten, die allerlei invloeden trachtten te verwerken, uit het Griekse en Joodse verleden, uit het Boeddhisme en Hindoeïsme en uit lokale variaties. Gnosticisme is een verzamelnaam voor een beweging, aanvankelijk binnen het ruimere christendom, waarbij leden van de elite en de priesters een mystieke kennis betrachtten of voorwendden, die een rechtstreeks contact met God en het Heilige mogelijk maakte. Het was het begin van alle latere mystieke bewegingen, waarin de twijfel wordt toegepast op de gelovige zelf: het quasi-onvermogen van de mens om tot de ware godskennis te komen, de vertwijfeling, de lange donkere nacht van de ziel, op zoek naar de elusieve, onbereikbare extase van de vereniging met God.

    Augustinus (354-430) begon als grote twijfelaar, maar eindigde zo mogelijk als een nog groter gelover dan Paulus zelf. In scherpe tegenstelling met Augustinus staat de figuur van Hypatia, een vrouwelijke filosoof in Alexandrië, rond 400. Zij werd door een bende christelijke hooligans op barbaarse wijze gelyncht. Het was een teken des tijds. In 529 verbood de christelijke keizer Justinianus elke vorm van heidendom, sloot de Griekse filosofische scholen die ononderbroken hadden bestaan sinds achthonderd jaar. Dat betekende het einde van elke openlijke twijfel. De donkerste tijden van de middeleeuwen waren aangebroken.

    Een van de mooiste en meest originele beelden van dit boek staat in het zesde hoofdstuk. Daar neemt de auteur zich voor om de evolutie en de verspreiding van de twijfel te schetsen in de periode van 800 tot 1400 in het gebied rond de Middellandse zee. Zij ziet daarin een beweging die de wijzers van het uurwerk volgt, zowel in de tijd als geografisch. Met de opkomst van het allesoverheersend christendom in het westen en later ook in het Oost-Romeinse rijk, werd alle twijfel daar verbannen; samen met de geschriften van de grote twijfelaars van de oudheid vond die een toevlucht meer naar het oosten, in Syrië en Perzië. Later zou de Islam die erfenis met zich meenemen op zijn veroveringstochten en die via Noord-Afrika weer introduceren in het Moorse Spanje en vandaar naar de rest van Europa. Het is een prachtig en zeer accuraat beeld.

    Wat de auteur ons vertelt over de twijfel in de vroege Moslimwereld staat in scherp contrast met wat wij daarover weten (niets) en denken (dat er geen twijfel was). De net opgevolgde aartsbisschop van Mechelen-Brussel, kardinaal Danneels liet zich ooit ontvallen dat de Islam wellicht nog een Verlichting zou ondergaan, zoals het Westen. De waarheid is dat die Islam-Verlichting zich afgespeeld heeft lang voor de Westerse, namelijk vanaf de negende eeuw! En net zoals de veel latere westerse was ze gestoeld op de filosofische teksten van de Grieks-Romeinse oudheid, die hier bij ons verdwenen waren en die de Arabieren voor ons hebben bewaard. Ook hier is de informatie die de auteur ons aanreikt verrassend, onontgonnen terrein voor elk van ons. Helaas heeft ook die beweging haar slachtoffers en martelaars gekend.

    Bij de Joden die terechtgekomen waren in het Moorse Spanje ontstond dan weer een Joodse renaissance, met als belangrijkste figuur Maimonides, de auteur van de ‘Gids voor de verbijsterden’.

    Vanaf de 11de eeuw kwam er een opleving in het westen, een periode die we wat smalend de Scholastiek noemen. Toch was het een echte herwaardering van de rede, door haar de toepassing op het geloof. Albertus Magnus, Zeger van Brabant en vooral Thomas van Aquino waren de grote figuren. Hun stellingen waren controversieel genoeg voor een publieke veroordeling in 1277. Ook hier (over)leefde de twijfel.

    Vanaf het zevende hoofdstuk komen we op meer vertrouwd domein: de periode van 1400 tot 1600, de tijd van de Renaissance, maar ook van de Inquisitie. Maar de auteur vestigt eerst onze aandacht nog even op de twijfel die opdook in het Oosten, vooral in China en in Japan, waar het Zen-Boeddhisme tot grote bloei kwam. Pas dan wendt zij zich tot de verbazingwekkende vernieuwing van de Renaissance. Petrarca sprak al van ‘een God die je nooit gekend hebt’ in 1345. Het was het hernieuwd contact met de kunst, de literatuur en de filosofie van de oudheid dat aanleiding gaf tot de fantastische bloei van de beschaving in Europa. Met die oudheid kwam ook de twijfel weer op een legitieme wijze aan bod, als een deel van de rijke erfenis. In 1473 werd Lucretius weer gedrukt, pas twintig jaar na de eerste gedrukte Bijbel. Pietro Pomponazzi (1462-1524) was de wellicht eerste echte ‘officiële’ ongelovige. Hij wond er geen doekjes om in zijn boeken: de ziel was niet onsterfelijk, mirakels waren onmogelijk, openbaring ook; moraal was perfect mogelijk zonder de dreiging van uit de hemel en het vooruitzicht van de hel. Geesten waren het resultaat van natuurverschijnselen en de menselijke verbeelding. Engels en duivels bestonden niet echt. Bezetenheid was gewoon een ziekte. Ondanks dat alles kon Pomponazzi dit alles ongestraft verkondigen als universiteitsprofessor in Padua en Bologna en publiceren in zijn boeken. Erasmus kon zich permitteren om de draak te steken met zowel bijgeloof als de meer ‘rustieke’ aspecten van het geloof zelf en mocht rustig de vele misbruiken in de kerk aanklagen. Met Luther was het wel anders. Zijn fel verzet tegen die zelfde misbruiken leverde hem veroordelingen op door Rome. Het was enkel door de bescherming van plaatselijke wereldlijke vorsten, die zich wat graag tegen de wereldlijke macht van Rome verzetten, dat hij kon overleven en zijn grote Reformatie op gang brengen. Dit was ook de tijd van Copernicus’ grote omwenteling en van Rabelais, de ebulliënte, scatologische satirist voor wie niets of niemand heilig was.

    Als we even afstand nemen van de regelrechte misdaden van de Inquisitie, dan kunnen we in de processen-verbaal van de ontelbare processen de overduidelijke sporen lezen van de religieuze twijfels en het ongeloof die leefden in alle lagen van de bevolking en dus niet alleen bij de bekende figuren als Giordano Bruno of Vanini, die beiden het leven lieten op de brandstapel.

    Montaigne is ook een grote naam. Maar ik was verrast door zijn data: 1533-1592. Ik dacht dat hij veel later geleefd had; verwarde ik hem met Montesquieu (1689-1755)? Of is het zijn moderniteit die me op het verkeerde been zette? Zijn motto Que sais-je? kennen we van de handige Franstalige brochures, een encyclopedie in duizend afleveringen. Het is de lijfspreuk van elke twijfelaar. Over Pierre Charron schreef ik hier zelf al, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=498689.

    Veel van wat de auteur hier nog vermeldt, vond ik al meer uitvoerig beschreven in de twee monumentale werken van Jonathan Israel, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=402130.

    Het achtste hoofdstuk begint met het Cogito, ergo sum van Descartes en gaat verder met Galileo en Spinoza, Hobbes, Pascal, Newton, Bayle, Gassendi, de Engelse Deïsten, Voltaire, Diderot, Helvétius, en zeer uitvoerig ook Hume. Ook die heeft J. Israel grondiger belicht. Maar de bijdragen over Benjamin Franklin, Thomas Paine, Thomas Jefferson en John Adams waren dan weer nieuw voor mij. Dat is ook zo voor Moses Mendelssohn, de grootvader van de componist. Hij schreef onder meer een essay, op uitnodiging van een Berlijnse krant, over de vraag: wat is Aufklärung? I. Kant antwoordde eveneens op die uitnodiging, zijn tekst vertaalde ik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=379904.

    In de periode 1800 tot 1900 mag de twijfel en het ongeloof eindelijk zichzelf zijn: auteurs kunnen zich ‘outen’ als vrijdenker zonder het gevaar te lopen om op de brandstapel te eindigen. En dat ‘outen’ doen ze uitvoerig en ongeremd, zelfs enthousiast, overal in Europa maar ook in Amerika. Het vrijdenken is gelegitimeerd, men kan er zelfs reclame voor maken, men kan het verkondigen zoals men voor de godsdienst deed. Men kan de wetgeving laten aanpassen, de eerste sporen van een scheiding van kerk en staat. Vrijdenkers associëren zich met bevrijdingsbewegingen: tegen de slavernij, voor het stemrecht voor de vrouw. Schopenhauer (1788-1860) kon een stap verder gaan dan Kant: het was niet meer nodig om God als een wit konijn uit een toverhoed te voorschijn te toveren om de moraal te redden. Godsdienst is overbodig.

    Ook de wetenschap is een bron van twijfel. Marie Curie was de dochter van een vrijdenker, haar man Pierre was dat ook en zij zelf was niet praktiserend. Godsdienst speelde geen rol meer in de wetenschap. Dat was al veel eerder begonnen, maar het werd pas menens met Charles Lyell en met zijn leerling Charles Darwin. Zoals Darwin zelf had gevreesd, was zijn theorie dodelijk voor elk religieus wereldbeeld. Niet God heeft de wereld en de mens geschapen, de wereld heeft zichzelf gemaakt en ook de mens.

    Ook dichters en andere schrijvers sloten zich aan bij de nieuwe manier van denken. Percy Byssche Shelley (1792-1822) was daarin zo belangrijk dat ik begonnen ben aan de vertaling van zijn jeugdwerk Queen Mab, klik hier voor een eerste aflevering: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=541850. George Elliot (eigenlijk Marian Evans) vertaalde Feuerbach in het Engels. Emily Dickinson uitte haar twijfel en haar vrijheid van denken in talloze gedichten.

    Vanaf 1900 dringt het ongeloof door in de staatsstructuren met een daadwerkelijke scheiding van kerk en staat, zoals in Frankrijk in 1905. In die periode was Lenin ervan overtuigd dat de godsdienst zou verdwijnen indien de mensen voldoende te eten en te lezen zouden krijgen. Marxisme is materialisme, ook daarin is geen plaats voor religieuze principes of begrippen. Na de revolutie van 1917 werd al te brutaal drastisch korte metten gemaakt met alle vormen van godsdienst in Rusland. In Turkije was het Kemal Ataturk die vanaf 1923 van het land een moderne westerse staat probeerde te maken. Hij was een man zonder godsdienst, hij noemde het superstitie, bijgeloof en kon het enkel als dusdanig tolereren, zolang het niet in tegenspraak was met het gezond verstand, de rede, of niet opriep tot het beperken van de vrijheid van de medemens. Minder dan honderd jaar later gaat Turkije wellicht weer de andere weg op. Ook in Italië en in Japan verving het nationalisme de religie, of probeerde dat toch. In Nazi-Duitsland en in de Sovjet-Unie werd de staatsideologie een echte godsdienst, in China ook onder Mao vanaf 1935. In Amerika was men openlijk atheïstisch: de uitvinder Thomas Edison, maar ook leidende figuren van de Harlem Renaissance in het New York van de 20’s, zoals Hubert Harrison en W.E.B. Dubois. Ook de anarchisten waren atheïsten, evenals de voorvechters van vrouwenemancipatie, geboorteregeling en het recht op abortus. Mark Twain (eigenlijk Samuel Clemens), de schepper van Tom Sawyer en Huckleberry Finn, was een overtuigd en uiterst scherp atheïst en antiklerikaal. Hij voorspelde in 1906 dat men zelfs in 2006 zijn meest agressieve teksten niet zou durven publiceren. Hij heeft ongelijk gekregen, maar men heeft toch tot 1996 moeten wachten op een uitgave.

    In 1926 was er in Tennessee het roemruchte Scopes Monkey Process, bekend van de film met Spencer Tracy in 1960. De fundamentalisten wonnen het proces over het doceren van de evolutieleer, maar de publieke opinie koos de zijde van de verdediging, niet die van de onzin van de aanklagers. H.L. Mencken, de auteur van Treatise on the Gods bracht kritisch verslag uit en beïnvloedde de publieke opinie in die zin. Vandaag stelt dezelfde vraag zich nog steeds in dat onbegrijpelijke land, de nauwelijks Verenigde Staten van Amerika.

    Ook Einsteins relativiteitstheorie werd terecht en vooral ook door de kerken aangevoeld als een aanslag op het religieus wereldbeeld. Einstein liet er overigens geen twijfel over bestaan dat hij niet geloofde in de God van die gevestigde godsdiensten, noch in de onsterfelijke ziel of het hiernamaals. Over Freuds atheïsme schreef ik hier al uitvoerig: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=98184

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=82783

    Nog meer bekend als atheïst is de invloedrijke filosoof en publieke figuur Bertrand Russell, niet in het minst door zijn Why I am not a Christian (1927). Iedereen citeert dat ene zinnetje van Ludwig Wittgenstein, die uiterst bevreemdende filosoof: waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen. Veel beter kan men de twijfel en de kritiek op de godsdienst niet samenvatten. Van Sartre vatte ik L’existentialisme est un humanisme samen, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=95832

    Camus’ Le mythe de Sisyphe besprak ik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=80

    Van Elie Wiesel citeer ik hier met grote schroom uit zijn ‘Nacht’ (1958, La nuit). Hij beschrijft het ophangen van twee volwassenen en een kind in Auschwitz:

    Daarna begon het defilé. De twee volwassenen leefden niet meer. Hun tong hing dik en blauw uit hun mond. Maar het derde koord bewoog nog: het kind, dat te licht was, leefde nog…

    Meer dan een halfuur bleef hij hangen tussen leven en dood, kronkelend voor onze ogen. En wij moesten hem recht in het gezicht kijken. Toen ik langs hem liep leefde hij nog. Zijn tong was nog rood, zijn ogen waren nog niet gebroken.

    Achter mij hoorde ik dezelfde man vragen: ‘Waar is God toch?’

    En in me hoorde ik een stem die antwoordde: ‘Waar Hij is? Daar hangt hij, aan de galg…’

    Die avond smaakte de soep naar lijken. (blz. 88).

    In de V.S. reageerde men op de Koude Oorlog met een religieuze revival. De strijd ging toen met de goddeloze, atheïstische Sovjet-Unie. Het nationaal motto veranderde van E pluribus unum (één uit vele) in In God We Trust. In 1955 werd de wet gestemd die bepaalde dat het motto moest verschijnen op alle bankbiljetten en munten. In 1956 werd aan de Pledge of Allegiance toegevoegd … one Nation under God. Twijfel aan God was plots weer een incivieke daad.

    In de laatste bladzijden brengt de auteur ons onder meer de gebeurtenissen rond Salman Rushdie en zijn Satanic Verses (1988) in herinnering. De Islam van Khomeini was in opmars en is dat nog steeds. Maar dat belette Ibn al-Rawandi niet om in 2000 zijn Islamic Mysticism: A Secular Perspective te publiceren, noch Ibn Warraq zijn Why I Am Not A Muslim (1995); beide namen zijn geladen pseudoniemen, maar de twijfel is niet dood in de Islam, hoe gevaarlijk die ook is.

    In de Conclusion brengt Jennifer Michael Hecht de grote lijnen van haar indrukwekkend betoog samen. Ze bespreekt kort de kwestie van de naamgeving: atheïst, agnosticus, ongelovige, gelovige. Daarna vat ze haar uiteenzetting bondig samen, een tekst die men ook als zelfstandig betoog kan lezen, zonder het boek, maar die voor de lezer aan het einde van de 500 bladzijden alles weer fris voor de geest haalt.

    Dit is een schitterend en beklijvend boek, geschreven in een stijl en geest die herinnert aan die van die andere eminente wetenschappers en uitgesproken atheïsten Dawkins en Dennett, maar ook verwant aan Jonathan Israel, naar wie ze opmerkelijk nergens verwijst, hoewel zijn eerste deel van Enlightenment al in 2001 verschenen was. Toch is het een zeer persoonlijk werk, met een eigen benadering. Het is vooral haar weidse horizon, zowel in de tijd als geografisch, die de kracht uitmaakt van haar opzet. Zij brengt elementen samen op een manier zoals dit nog nooit gebeurd is, bij mijn weten. En ze doet dat op een overtuigende, meeslepende manier.

    Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden van Jennifer Michael Hecht. Jammer. Meteen weet ik weer waarom ik zoveel in het Engels lees en zo weinig in het Nederlands.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    20-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Frederic Chopin, 1810-1849
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Kanonnen bedolven onder bloemen

    Dat is wat Robert Schumann zei over Frédéric Chopin. Hij had het daarbij over de twee kenmerken van Chopins muziek: uit zijn piano klonk nu eens de meest stormachtige passie en revolutionaire explosie, dan weer, vaak zelfs in hetzelfde muziekstuk, de verfijnde zangerigheid en smachtende, gepijnigde vertwijfeling van de diep ontroerde maar steeds elegante romanticus.

    Het beeld dat ons voor ogen komt is dat van een salon in Parijs, ten huize van een van de vele edellieden of rijke burgers die de Franse revolutie van 1798 hadden overleefd, die met Napoleon gedroomd hadden van een Frans keizerrijk dat zich zou uitstrekken van Zuid-Amerika tot aan Sint-Petersburg, van Noorwegen tot Egypte, die bij Waterloo door Engeland, Duitsland en Rusland op hun plaats gezet waren en daarna nooit meer de leiding zouden nemen in de politiek, de economie of de kunst.

    Het is avond, en enkele tientallen jonge mannen en pronte dames zijn bijeen gekomen in een met moeite onderhouden klein kasteeltje aan de rand van Parijs. Hun koetsiers wachten buiten in de kou of beneden in de keuken. De lange zijden jurken van de dames slepen over het marmer en de exotische tapijten. De mannen zijn in zwarte pakken, met hoge zijden hoeden, elegante wandelstokken met zilveren of ivoren dierenkoppen. Zware dieprode gordijnen zijn voor de ramen getrokken en dempen de gefluisterde gesprekken. In het midden van het grote salon staat een enorme vleugelpiano van het laatste model, het deksel omhoog. Willekeurig daaromheen zetels en banken met talloze donzen kussens in dieprode en gouden kleuren, eiken stoelen met groenlederen zitting en bronzen nagels, Arabische poefs en kameelzadels, grote en kleine oosterse tapijten, bijenwassen kaarsen op sierlijke kleine tafeltjes en aan de met damast en zijde en grote schilderijen beklede wanden, enkele grote kristallen luchters aan het beschilderde plafond. Er wordt champagne geserveerd en madeleines.

    Dan komt een kleine, tenger gebouwde jongeman naar binnen, samen met de gastvrouw en enkele vrienden. Hij is lijkbleek, met lang, donker rossig haar, een hoog voorhoofd, grijsblauwe glinsterende ogen, een lange, scherpe neus, een flauwe glimlach om zijn lippen, zijn smalle schouders lichtjes gebogen. Hij draagt een donkerrood fluwelen pak, met daarover een brede cape. Met een vloeiend gebaar maakt hij de mantel los, de gastvrouw neemt die met een elegante buiging aan.

    Dan neemt hij plaats aan de vleugel. Na het opgewonden geroezemoes bij zijn aankomst wordt het plots doodstil in het salon, de laatste zenuwachtige kuchjes worden in wit oplichtende zakdoeken gesmoord, iedereen houdt nerveus de adem in. Het lijkt een eeuwigheid te duren, de pianist, nog slechts een jongen, zit ineengeschrompeld voor de prachtige vleugel, de ogen gesloten, de handen levenloos op de knieën. Zelfs de vogels in de tuin zwijgen in de vallende avond. Met een nauwelijks merkbare beweging is een van de slanke witte handen naar de toetsen gegleden er klinkt een aarzelend akkoord, een tedere melodie van een nocturne kronkelt naar omhoog, dan naar beneden, amper hoorbaar, verstild, ingehouden, van een eindeloze tederheid. Gefascineerd luistert het mondaine publiek, de dames vergeten hun waaiers, de heren hun dunne sigaren, alle blikken zijn op de kleine muzikant gericht. En plots versnelt het ritme, de linkerhand legt met krachtige lage akkoorden nieuwe accenten, een meeslepende heldere melodie ontspint zich uit de nevelen van het begin, de beide kinderhanden spelen met verbluffend gemak de steeds snellere verrassende bewegingen, naar een climax die steeds weer uitgesteld wordt. En dan stopt plots de melodie, een smachtende noot blijft seconden lang geladen hangen in de ijle stilte, de linkerhand zweeft hoog in de lucht, zweet parelt op het glanzende voorhoofd, dan dreunen de beide handen op de lage toetsen, het slotakkoord verbrijzelt de spanning in een klaterend applaus. Mannenstemmen roepen bravo met van emotie overslaande stem, de dames wissen de tranen uit hun ogen en poederen hun witte wangen, een zwangere vrouw wordt met vlugzout weer bijgebracht..

    Het is niet meer van onze tijd, denk je dan. Maar dat is een vergissing. Nog steeds speelt men Chopin op dergelijke avonden, en nog steeds is de verrukking algemeen. En intussen is België 175 geworden.

    Frédéric Chopin werd geboren in 1810, tweehonderd jaar geleden en hij haalde zijn grootste successen toen België geboren werd. De kannonnen van de revolutie die Schumann in zijn muziek hoorde en die de meesten onder ons ook al eens gehoord hebben op een concert, een recital of op de radio of cd, die kannonnen waren er ook echt.

    In 1812 leed Napoleons grande armée de nederlaag bij de terugtocht uit Rusland, verslagen door de generaal Janvier en Février, zoals de tsaar smalend zei. In 1813 vechten de Amerikanen en de Engelsen om Canada en sluiten in Gent (of all places) een vredesverdrag. In hetzelfde jaar verslaan Rusland, Oostenrijk en Pruisen Napoleon. In Nederland komt de koning aan de macht en wordt later ook even koning van België. In 1815 wordt Napoleon definitief verslagen bij Waterloo. Ook in Frankrijk en Spanje komen er weer koningen op de troon. Polen wordt voor een groot deel Russisch, Noord-Italië Oostenrijks. Al die rare beslissingen leiden snel daarna tot nieuw kanongebulder. In 1819 bevrijdt Simon Bolivar Colombia van de Spaanse overheersing, Mexico en Peru volgens snel daarna, Brazilië maakt zich onafhankelijk van Portugal in 1821 en Griekenland maakt zich dan los van de Turken. Bolivia wordt zelfstandig.

    In 1830, zoals wij allemaal wel weten, is het helemaal prijs. In België komt de burgerij na een opwindende operavoorstelling (De stomme vrouw van Portici) op straat tegen de ‘Hollandse’ koning ‘wij-willen-Willem-weg’. Ook in Duitsland en Polen zijn er bloedige opstanden. Duizenden ontvluchten hun vaderland. Het type van de nationalistische revolutionaire Poolse bommenmaker en politieke moordenaar met de sjofele kledij en de verwilderde haren zal nog vele jaren nadien opduiken in literatuur en film (met de Polonaises van Chopin als begeleiding, natuurlijk).

    Frédéric werd geboren in Warschau. Zijn vader was een Fransman uit de Vogezen, die in zijn jeugd zijn geluk was gaan zoeken in Polen, waar hij bij een landeigenaar als leraar aan de kost kwam; hij huwde een Poolse. De jonge Frédéric groeide op in de beschaafde hogere kringen van de Poolse hoofdstad. Hij kreeg zijn eerste pianolessen al zeer vroeg van een … vioolspeler, maar een begaafd leraar, blijkbaar, want men zei dat bij hem zelfs een ezel zou leren pianospelen.

    Zijn eerste gedrukte compositie, een Polonaise, verscheen toen hij zeven was. Op zijn achtste speelde hij al publieke concerten. Hij trad zelfs op voor de Tsaar, wat er toch op wijst dat hij toen al uitzonderlijk goed moest geweest zijn. Bij zijn vader op school had hij meer belangstelling voor kattenkwaad dan voor de les. Toen hij twaalf was, vond zijn pianoleraar dat hij hem niets meer kon leren. Dat was de laatste keer dat Chopin een pianoleraar had: de rest deed hij zelf. Zijn ouders stonden erop dat hij toch een goede algemene opvoeding kreeg: van zijn 13 tot zijn 16 het Lyceum, daarna drie jaar Conservatorium. Ondertussen was hij de beste pianist van de stad; maar hij was veel ziek en afwezig, had weinig belangstelling voor het klassieke muziekonderricht en de verplichte oefeningen. Zijn eindbeoordeling was simpel: Szopen, Friderik (zo schreef men dat in Polen): muzikaal genie.

    Hij was 18 toen hij smoorverliefd werd op een jonge operazangeres. Hij was wég van haar en dat zou nog lang zo blijven, maar dat belette hem niet ook naar ander vrouwelijk schoon te kijken en dat zou ook altijd zo blijven. Hij reisde naar Berlijn en Wenen voor optredens en studie. Over zijn toekomst was hij onzeker: wat zou hij met zijn talent beginnen? Kon hij van de muziek leven in Polen? Hij haatte toen al concerten voor een groot publiek, waarschijnlijk omdat hij als wonderkind zo vroeg voor volle zalen had moeten optreden, ook een artieste als Maria Joao Pirès klaagt daarover nu nog.

    In 1830 was het dan beslist: hij zou naar de muzikale hoofdsteden trekken en daar zijn geluk zoeken. Over het vertrek uit Polen zijn er ontroerende verhalen, over afscheidsconcerten voor de intieme vrienden, over de brieven van Constance, samengebonden met een lint, die hij steeds op zijn hart zou dragen, over de vrienden die langs de weg stonden om hem een afscheidsconcert te geven en zelfs een beker met Poolse aarde, die hem nooit zou verlaten en die zelfs in zijn graf zou gestrooid worden… Een maand later breekt in Warschau de opstand tegen de Russen uit. Hij springt in een koets om mee de wapens te gaan opnemen. Maar nog onderweg beseft hij dat hij daar echt niet het type voor is, als muzikant en met zijn zwakke gezondheid. Vertwijfeld laat hij de koets rechtsomkeer maken, terug naar Wenen, met bittere tranen om de hoogste nood van zijn vaderland; ook dat zou een blijvende invloed op zijn gemoed en zijn muziek hebben.

    Zijn eerste bestemming was dus Wenen, dé hoofdstad van die tijd. Maar in 1831 trekt hij verder, met Londen als bestemming. Onderweg verneemt hij de val van Warschau en hij gaat bijna ten onder in een grote crisis van diepe vertwijfeling en wanhoop, die hij ook aan de piano uitschreeuwt in de zogenaamde revolutie-études. Op 11 september komt hij aan in Parijs. Hij heeft goede aanbevelingen bij en komt al snel in contact met grote namen: Cherubini, Rossini, Liszt, Mendelssohn, Berlioz, Balzac, Heine, Meyerbeer. En dan schreef Schumann in een belangrijk tijdschrift: hoeden af, heren, een genie! Chopin was niet eens onder de indruk, maar zijn naam was wel gemaakt.

    In de volgende jaren werd hij de lieveling van het Parijse publiek en trad privé en als pianoleraar op voor al wat naam, faam of geld (zoals de Rothschilds...) had. Hij bewoog zich zonder complexen in de hoogste kringen en liet zich daarvoor ook royaal betalen. Hij begon zich te kleden en te gedragen als een echte dandy, met de duurste kostuums, gelakte laarzen, gedurfde hoeden, de fijnste parfums. Hij nam bedienden aan en had zijn eigen koets om zich naar de mondaine cafés te laten rijden, waar hij volop genoot van het beste dat Parijs in die tijd aan spijs en drank te bieden had. Aan zijn vrouwelijke ‘klanten’ zond hij dure bloemen en geschenken. Slechts af en toe trad hij ook op voor het grote publiek, vooral met eigen werk, telkens voor uitverkochte zalen,  in zijn hele leven zouden dat niet meer dan dertig concerten zijn. Zijn roem was gebouwd op de privé recitals. Er waren dus veel meer mensen die over hem spraken dan er waren die hem ook echt gehoord hadden.

    Ondertussen onderhoudt hij de beste betrekkingen met andere populaire componisten zoals Liszt en ook Bellini, de operacomponist. Met Bellini heeft hij die uitgesproken zangerigheid gemeen: men zei dat hij de eerste was om de piano te laten zingen als een mens: het was geen kaal iel tokkelinstrument meer zoals een pianoforte, maar een warme, krachtige vleugel, die noten secondenlang kon aanhouden en melodieën kon opbouwen die de luisteraar urenlang konden boeien. Toch mag men daarbij niet denken aan de moderne instrumenten die wij nu kennen; daarvoor waren de Pleyels van die tijd toch te licht, maar daardoor ook zeer helder.

    In 1836 verloofde hij zich in het geheim met een jonge, ook artistiek begaafde Poolse gravin. Hij had haar het jaar daarvoor leren kennen, en het was (weer) de grote liefde. Maar haar vader weigerde zijn toestemming, zo ging dat toen nog en ze moest een graaf huwen. Weer was hij de wanhoop nabij. En ondertussen was zijn gezondheid erop achteruit gegaan: hij begon bloed te spuwen, tbc, zo meende men later, de meest ‘romantische’ van de ziekten, die hem ook in diepe depressies dompelde. Incognito reisde hij naar Londen en speelde er als onbekende op de nieuwe Broadwood vleugels: hij werd natuurlijk prompt erkend. Hij was fel onder de indruk van het machtige Londen van die tijd, de hoofdstad van het Imperium, maar Parijs was zijn natuurlijk habitat.

    Daar werd hij aangezocht door een eigenaardige vrouw, die als George Sand boeken schreef en er ook erg mannelijk uitzag. Men sprak in de salons al gauw van mevrouw Chopin en meneer Sand. Chopin viel uiteindelijk voor haar agressieve charmes en zij waren nu meestal samen. Zij trokken naar Mallorca, voor zijn gezondheid en voor die van haar zoon uit een eerder huwelijk. Maar na de zonneschijn kwam de regen, het werd een débacle. Maar zijn gekwelde lichaam en al even getormenteerde geest waren geen hinderpaal voor zijn scheppingsdrang. Eindeloze uren sleet hij hoestend aan de piano, steeds weer zijn melodieën polijstend, steeds weer die ene nooit zoekend, steeds weer veranderend, om de volgende dag te moeten vaststellen dat wat hij na uren zoeken als laatste versie had genoteerd exact hetzelfde was als wat hij twee dagen te voeren al had ‘ontdekt’.

    Chopin was ook een gewiekst zakenman, dat bleek vooral uit zijn contacten met de uitgevers van zijn werk. Hij liet zich nog steeds uitstekend betalen voor zijn lessen en zijn recitals, maar zijn vast inkomen moest toch komen van de publicatie van zijn stukken en daarvoor was hij een keiharde onderhandelaar. Het taaltje dat hij in zijn brieven over de uitgevers gebruikt is allesbehalve politiek correct, zeker niet als het over Joden gaat.

    Van 1838 tot 1845 was er een periode van betrekkelijke rust. Hij schreef stukken die onmiddellijk bij het grote publiek geliefd werden, zowel in Frankrijk als daarbuiten. Hij gaf volop les en kon daarvoor vragen wat hij wou. Hij concentreerde zich daarbij op zijn eigen werk maar ook op de andere grootmeesters: Clementi, Beethoven, Bach, Scarlatti, Mozart, maar weinig Schubert, verrassend genoeg, of Schumann, Liszt of Mendelssohn. Zijn relatie met George Sand en haar beide kinderen was op haar best.

    Maar het bleef niet duren. Voor zijn ziekte was er toen nog geen genezing en het verval was onherroepelijk. Dat leidde tot spanningen in het gezin, hij verloor de steun van George en ook haar kinderen maakten hem het leven zuur. Dat zette dan een domper op zijn scheppingskracht, wat weer tot diepe ontgoocheling, wanhoop, woede-uitbarstingen en depressie aanleiding gaf.

    In 1848 gaf hij zijn laatste concert in de Salle Pleyel, die uitverkocht was, natuurlijk. Het was een triomf, al schreef een krant dat het makkelijker was om het laaiende enthousiasme van het publiek te beschrijven dan om het te verklaren… Het was altijd al heidens moeilijk geweest om de vinger te leggen op de eigen stijl van Chopin, op het mysterie van zijn aanslag, van zijn stijl, de betovering van zijn composities. Hij probeerde zich nog staande te houden zonder George Sand. Hij reisde naar Engeland en Schotland, gesponsord door twee oudere dames, maar voor hem werd het een teleurstelling. Hij kon toen al niet meer lopen, moest de trappen op gedragen worden. Zijn laatste optreden was voor Poolse emigranten in Londen. Hij speelde maar enkele stukken, kon niet meer. Terug in Parijs moet hij bijna voortdurend in bed blijven. Hij lijdt verschrikkelijk in de laatste fase van de ziekte. Hij sterft op 16 oktober 1849. Hij is niet eens 40 jaar oud.

    Dit is een ietwat stereotiep romantisch verhaal geworden, over een uitzonderlijk begaafde Poolse pianist die de wereld en alle vrouwenharten veroverde en jong stierf aan tbc. Het zou zelfs een erg sentimenteel verhaal kunnen geweest zijn en die zijn er over Chopin ook wel geschreven, ook al tijdens zijn leven, hij heeft daartoe ook zelf wel aanleiding gegeven. Maar niet met zijn muziek! Zelfs zijn naaste concurrenten lieten zich niet verleiden om hem dit verwijt te maken. Zijn muziek is het toppunt van de romantiek maar er is geen spoor van kitsch, van leeg sentiment, van overgevoeligheid, van zoeterigheid of flauwe lieflijkheid. Hij wist als geen ander wat je technisch met een piano kon doen, haalde kleuren en klanken die men nog nooit eerder gehoord had uit zijn instrument. Maar hij was ook een geniaal muzikant, die grondig op de hoogte was van de muziek voor zijn tijd en wat rondom hem gebeurde, die daarop voortbouwde op een hoogste eigen manier, maar met een uitzonderlijk deskundige artistieke onderbouw die hem behoedde voor het zoeken naar gemakkelijk succes, ook al kon hij dat bij zijn precieus publiek maar al te gemakkelijk krijgen. Hij was een genie, een rasmuzikant, een gedreven zoeker naar de perfectie, en ontdekkingsreiziger naar nieuwe muzikale horizonten, een mens zoals er maar weinig geleefd hebben, en wat een leven!

    En wat een erfenis heeft hij ons gelaten. Ik verzeker het u: wat ook uw stemming is, hoe moe je ook bent, of hoe uitgelaten, of hoe droef: zet wat Chopin op, ga erbij zitten en verheug je op de blik die je gegund wordt op de eeuwigheid.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    17-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elckerlyc
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Ik heb me gestoten.

    Ik weet niet waar of wanneer, maar plots merkte ik een kleine wonde op mijn duim, net beneden de nagel, niet meer dan een schrammetje, een klein stukje huid, een vliesje bijna, dat er half af geschaafd was en aan een kant nog een beetje vast hing. Het bloedde nauwelijks en deed ook bijna geen pijn, ik had het niet eens gemerkt toen het gebeurde. Dan even tanden op elkaar, de onderkaak een beetje vooruit om de pijn letterlijk te verbijten en hop, het stukje loshangende huid is eraf. Nu bloedt het een beetje, je voelt een nijpende, prikkelende irritatie. Even later is het wondje al droog, je voelt nog enkel de pijn wanneer je met de zere plek tegen iets aan stoot of als je je handen wast. Over enkele dagen is zelfs het litteken verdwenen.

    Litteken: een mooi woord, met een mooie pedigree. Lit-teken, maar wat is dat lit- ? We vinden het terug in lichaam, daar is het lic- en dat is de juiste vorm, de –t komt er door attractie of assimilatie met de t- van ‘teken’. Lic zien we ook in lijk, dat was vroeger gewoon een lichaam of vlees, pas later werd het een dood lichaam. Er is ook likdoorn, wat wij hier bij ons zo beeldend een eksteroog noemen, een clavus, letterlijk een nagel, ook niet mis als benaming voor die puntige, pijnlijke vereelting op je teen. Een doorn in het vlees dus, likdoorn.

    We kennen ook Elckerlyc, het middeleeuws theaterstuk. Elkerlyc is Middelnederlands voor ‘iedereen’, misschien is dat ook elker-lic, elk lichaam, everybody, dus iedereen? Of is het zoals in iegelijk, ieder-gelijk, iedereen?

    Het tweede deel van lichaam, -haam dus, betekent oorspronkelijk omhulsel, later meer bepaald een gareel voor paarden. Je vindt het terug in hemd en hemel, het omhullend uitspansel.

    Lic-haam: het vleselijk omhulsel van onszelf.

    Sommige wonden, zoals het schrammetje op mijn duim, laten geen sporen na, geen littekens. Andere draag je mee voor het leven. Die diepe jaap in je knie toen je viel met je eerste ‘grote’ fiets; die witte lijn op je vinger van toen je met een scherp mes een punt maakte aan een stok en plots uitschoot; de vage halfverheven onregelmatige naden die je herinneren aan enkele operaties. Het lichaam herstelt zich, maar niet van alles. Zelfs wanneer het zichzelf regenereert om de zoveel jaren, recreëert het zelfs de merkstenen die het had opgericht voor zijn ergste agressies.

    Er zijn ook andere wonden. Ook die merk je niet meteen, maar ze zijn er wel. Je ziet alleen de sporen: je voelt je wat onwennig, geïrriteerd, prikkelbaar. Je weet niet waarom en je werkt het uit op je omgeving. We hebben geleerd om elkaar dan enige ruimte te geven, om niet meteen te reageren. We gunnen elkaar de tijd om zelf te ontdekken dat we uit onze gewone doen zijn, dat er iets is. Maar het mag niet te lang duren, dan vragen we: is er iets?

    Stilaan rijst dan wel het besef en meestal weten we meteen ook waar en wanneer, waaraan we ons gestoten hebben. De herinnering doet de pijn even oplaaien, de wrevel ook, en de spijt.

    De wonden van onze ziel genezen vanzelf, de tijd heelt alle wonden. Zelfs de scherpste pijn bij het verlies van geliefden slijt in de loop van de jaren, gelukkig maar. Ook ons innerlijk lichaam, ons bewustzijn, ons emotioneel ik herstelt zich. De wonden worden stilaan littekens, aanwezige sporen van oud verdriet en verborgen smart. Ook dat dragen we met ons mee, het verdwijnt nooit helemaal. Gekwetst zijn we van binnen en getekend, onmerkbaar, tenzij voor de meest liefdevolle ogen.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    16-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen....when I'm sixty-four?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    16 januari 2010, vandaag ben ik 64. Dat wil zeggen dat ik al 64 jaar geleefd heb. Ik ben, zoals we dat vroeger in Eeklo heel precies zeiden, op mijn vijfenzestigste. Ik begin dus aan mijn 65ste levensjaar.

    Hoe dan ook, tijd om even de balans op te maken.

    Officieel ben ik met pensioen gegaan op 16 januari 2006. Ik werkte toen al een jaar of zo halftijds, in een poging om de overgang naar het einde van mijn loopbaan wat te versoepelen. Dat is toen wonderwel gelukt. In die voorbereidende periode had ik meer vrije tijd en toen ben ik terug beginnen lezen en schrijven. Dat heeft dan weer geleid tot mijn blog, mijn eigen website, onder de titel ‘Kroniek’.

    Het is vandaag dan ook een beetje de verjaardag van mijn website, ze bestaat nu vier jaar, of 1461 dagen. In die tijd heb ik 747 teksten geschreven en hier gepubliceerd, dat is iets meer dan één op twee dagen, of een om de andere dag. Die teksten worden goed gelezen: meer dan 148.000 keer bekeek iemand ten minste één tekst. Het aantal bezoekers is meer dan 118.000. In de categorie cultuur op Seniorennet sta ik daarmee vaak op kop in de rangschikking. In de algemene statistiek prijk ik dezer dagen op de 75ste plaats, dat is niet kwaad als je bedenkt dat er meer dan 17.000 blogs zijn en dat die van mij niet bepaald de populaire toer opgaat. Mijn ‘Kroniek’ is een belangrijk stuk van mijn leven, ik besteed er elke dag ettelijke uren aan.

    Ik heb nog meer redenen tot tevredenheid. 

    Ik geniet met volle teugen, zoals dat heet, van mijn vrijheid. Ik hoef me voor niets of niemand meer in te houden of in te spannen, ik kan doen en laten wat ik wil, wanneer ik dat wil. Dat is een heerlijk gevoel. Ik heb nooit kunnen vermoeden dat ik dat nog zou mogen beleven. Toen ik nog actief was aan de universiteit, was ik zeer onvrij, dat besef ik nu. Als je elke dag je uren klopt en je probeert dat een beetje goed te doen, dan schiet er niet veel energie meer over voor iets anders, zelfs niet om nog veel te lezen: de laatste jaren voor mijn pensioen viel ik meestal in slaap na het zevenuurjoernaal, soms nog ervoor. Bovendien doe je vanuit je beroepssituatie automatisch aan zelfcensuur; je vereenzelvigt je sterk met het instituut waarvan je deel uitmaakt, bewust maar nog veel meer onbewust.

    Ik heb nogal nadrukkelijk de deur achter mij dichtgetrokken, toen ik ermee stopte. Ik onderhoud geen contacten meer met vrienden, kennissen en de talrijke collega’s met wie ik bijna veertig jaar heb samengewerkt. Dat was aanvankelijk niet gemakkelijk, je valt terug op jezelf. Maar dat gaf me precies de gelegenheid om mij te gaan bezinnen op wie ik nu eigenlijk was, wat ik wou, wat ik wist…

    Ik heb waarschijnlijk meer dan driehonderd boeken gelezen in de voorbije vier jaar, in het begin ook wat ontspanningsliteratuur, maar allengs meer non-fiction, vooral filosofie, ontwikkelingspsychologie en sociobiologie, geschiedenis.

    Mijn belangstelling voor het religieuze dateert van mijn aller-prilste jeugd, mijn diepe twijfels eveneens. Ook daarover wou ik duidelijkheid toen ik tijd had om me erin te verdiepen. Dat bracht me vrij snel bij het atheïsme en de literatuur daarover die plotseling overal verscheen. Dat was mijn Damascus-moment. Ik wist toen dat ik eindelijk thuisgekomen was, ikhad  een wereldbeeld gevonden  dat me volledig bevredigde. Niet dat daarmee alle twijfels verdwenen waren, verre van daar. Maar ik weet nu dat ik niet gelovig ben. Dat is  mijn vertrekpunt en ik voel me daar goed bij. Ik bekijk de dingen op een grondig andere manier, ongedwongen en dat is een verrijkend en open perspectief. Ik weet dat ik een nietig deeltje ben van het universum en dat mijn tijd beperkt is. Maar dat maakt het ook zo boeiend: ik weet dat er alleen maar dit leven is, het is mijn enige kans, binnenkort is er niets meer, dan is het aan anderen. Maar die ene kans grijp ik met beide handen aan, mens zijn is onvoorstelbaar fascinerend.

    Met het ouder worden had ik me, zeker na mijn vijftigste, stilaan meer en meer teruggetrokken uit de wereld. Die evolutie heeft zich doorgezet. Feesten, recepties, bijeenkomsten, reizen, uitstapjes, museumbezoek, concerten, tentoonstellingen, film, theater: het is niet aan mij besteed, ik hou er gewoon niet van, ik doe het niet graag, ik heb er zelfs een hekel aan. Ik ben een huismus. Ik ben graag thuis.

    Gelukkig heb ik een levensgezellin, Lut die me daarin grotendeels bijtreedt, zij het minder fanatiek. Alleen zou ik het niet aankunnen, ik ben geen eenzaat, ik heb haar aanwezigheid echt nodig. Ze brengt het beste in mij naar boven en moedigt me woordeloos aan om steeds verder te gaan en vol te houden. Samen proberen we zinvol te leven, met intense aandacht voor wat belangrijk is en zonder veel behoefte aan wat dat niet is. Lut volgt de teken- en schilderklas in de Werchterse kunstacademie en schildert ook thuis. Met Nieuwjaar zei ze: voor mij mag het nieuwe jaar gerust zijn zoals het oude… Is dat niet mooi? Het betekent dat we gelukkig zijn…

    We hebben bescheiden noden en wensen. We gaan zelden uit eten en dan zeker niet duur. We roken niet en ik drink ook geen alcohol, Lut drinkt graag een glas witte wijn af en toe. Frisdrank drinken we nooit: water van de kraan is mij genoeg. We snoepen weinig: peperkoek en speculaas, een stukje pure chocolade bij de koffie na het middageten, decaf voor mij. Ik kook, eenvoudige gerechten, veel vis en groenten, weinig vlees. Brood bak ik zelf in een broodmachine, ik wissel nogal af in de samenstelling van het deeg.

    Dure kledij of schoenen kopen we niet, we zijn zelfs content met spullen uit de kringloopwinkel, of anders uit de solden. Ook de kapper zal niet rijk worden van ons. De tweedehand gekochte auto doet het nog goed, al is ie meer dan tien jaar oud, met 180.000 km op de teller.

    We lezen allebei heel veel. We halen onze boeken in de bibliotheek maar we kopen er ook veel, vaak tweedehands of in de goedkope boekhandel. Vroeger kocht ik ‘nogal wat’ postuurtjes, maar dat is fel verminderd sinds de laatste reorganisatie van onze boekenrekken, alles staat immers vol…

    Klassieke muziek hoor je bij ons de hele dag. Meestal de radio, Klara in de namiddag, Musiq3 in de voormiddag, Mezzo ’s avonds, cd’s en dvd’s tussendoor. We kopen nog weinig bij, we hebben een gevarieerde verzameling. We kijken zo weinig mogelijk tv: het avondnieuws, soms een documentaire. Series volgen we niet, spelletjes of zogezegd humoristische programma’s evenmin. Op BBC kijk ik naar de Antiques Roadshow en University Challenge, zelfs Top Gear, soms ook QI. ‘Tussen kunst en kitsch’ kan me ook bekoren. Op Mezzo zijn er heerlijke concerten.

    We genieten vooral van wat we hebben. We hebben niets tekort. We doen ons pensioen op, er schiet niet veel over op het einde van de maand. We hebben allebei een spaarpotje, het grootste gedeelte van onze groepsverzekering die uitbetaald werd bij ons afscheid aan de universiteit. We hebben dat risicovrij belegd, met een bescheiden vaste interest, elk jaar dikt dat wat aan, maar het zullen wellicht onze nazaten zijn die daar later goed zullen mee zijn. Voor ons is het niet meer dan het bekende appeltje voor de dorst.

    Het huis waarin we wonen voldoet op alle punten. We hebben er wat kosten aan gedaan, maar we zijn nu hopelijk voor een aantal jaren goed. Ik poets op maandagmorgen, dan beweeg ik toch een beetje… Lut doet de was, strijken doen we allebei. De tuin is dan weer Luts domein, daar leeft ze zich uit, al klaagt ze wel eens dat het wat veel wordt.

    Ziedaar, beste blogvrienden, een State of the Union op mijn 64ste verjaardag. Ik dank jullie allen voor de belangstelling, vooral de trouwe lezers en lezeressen die me af en toe ook een mailtje sturen met commentaar. Ik hoop dat ik jullie nog vaak mag verwelkomen en dat wat je hier leest genade mag vinden in uw ogen.

    Vriendelijke groet,


    Karel


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!