mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
20-01-2010
Frederic Chopin, 1810-1849
Kanonnen bedolven onder bloemen
Dat is wat Robert Schumann zei over Frédéric Chopin. Hij had het daarbij over de twee kenmerken van Chopins muziek: uit zijn piano klonk nu eens de meest stormachtige passie en revolutionaire explosie, dan weer, vaak zelfs in hetzelfde muziekstuk, de verfijnde zangerigheid en smachtende, gepijnigde vertwijfeling van de diep ontroerde maar steeds elegante romanticus.
Het beeld dat ons voor ogen komt is dat van een salon in Parijs, ten huize van een van de vele edellieden of rijke burgers die de Franse revolutie van 1798 hadden overleefd, die met Napoleon gedroomd hadden van een Frans keizerrijk dat zich zou uitstrekken van Zuid-Amerika tot aan Sint-Petersburg, van Noorwegen tot Egypte, die bij Waterloo door Engeland, Duitsland en Rusland op hun plaats gezet waren en daarna nooit meer de leiding zouden nemen in de politiek, de economie of de kunst.
Het is avond, en enkele tientallen jonge mannen en pronte dames zijn bijeen gekomen in een met moeite onderhouden klein kasteeltje aan de rand van Parijs. Hun koetsiers wachten buiten in de kou of beneden in de keuken. De lange zijden jurken van de dames slepen over het marmer en de exotische tapijten. De mannen zijn in zwarte pakken, met hoge zijden hoeden, elegante wandelstokken met zilveren of ivoren dierenkoppen. Zware dieprode gordijnen zijn voor de ramen getrokken en dempen de gefluisterde gesprekken. In het midden van het grote salon staat een enorme vleugelpiano van het laatste model, het deksel omhoog. Willekeurig daaromheen zetels en banken met talloze donzen kussens in dieprode en gouden kleuren, eiken stoelen met groenlederen zitting en bronzen nagels, Arabische poefs en kameelzadels, grote en kleine oosterse tapijten, bijenwassen kaarsen op sierlijke kleine tafeltjes en aan de met damast en zijde en grote schilderijen beklede wanden, enkele grote kristallen luchters aan het beschilderde plafond. Er wordt champagne geserveerd en madeleines.
Dan komt een kleine, tenger gebouwde jongeman naar binnen, samen met de gastvrouw en enkele vrienden. Hij is lijkbleek, met lang, donker rossig haar, een hoog voorhoofd, grijsblauwe glinsterende ogen, een lange, scherpe neus, een flauwe glimlach om zijn lippen, zijn smalle schouders lichtjes gebogen. Hij draagt een donkerrood fluwelen pak, met daarover een brede cape. Met een vloeiend gebaar maakt hij de mantel los, de gastvrouw neemt die met een elegante buiging aan.
Dan neemt hij plaats aan de vleugel. Na het opgewonden geroezemoes bij zijn aankomst wordt het plots doodstil in het salon, de laatste zenuwachtige kuchjes worden in wit oplichtende zakdoeken gesmoord, iedereen houdt nerveus de adem in. Het lijkt een eeuwigheid te duren, de pianist, nog slechts een jongen, zit ineengeschrompeld voor de prachtige vleugel, de ogen gesloten, de handen levenloos op de knieën. Zelfs de vogels in de tuin zwijgen in de vallende avond. Met een nauwelijks merkbare beweging is een van de slanke witte handen naar de toetsen gegleden er klinkt een aarzelend akkoord, een tedere melodie van een nocturne kronkelt naar omhoog, dan naar beneden, amper hoorbaar, verstild, ingehouden, van een eindeloze tederheid. Gefascineerd luistert het mondaine publiek, de dames vergeten hun waaiers, de heren hun dunne sigaren, alle blikken zijn op de kleine muzikant gericht. En plots versnelt het ritme, de linkerhand legt met krachtige lage akkoorden nieuwe accenten, een meeslepende heldere melodie ontspint zich uit de nevelen van het begin, de beide kinderhanden spelen met verbluffend gemak de steeds snellere verrassende bewegingen, naar een climax die steeds weer uitgesteld wordt. En dan stopt plots de melodie, een smachtende noot blijft seconden lang geladen hangen in de ijle stilte, de linkerhand zweeft hoog in de lucht, zweet parelt op het glanzende voorhoofd, dan dreunen de beide handen op de lage toetsen, het slotakkoord verbrijzelt de spanning in een klaterend applaus. Mannenstemmen roepen bravo met van emotie overslaande stem, de dames wissen de tranen uit hun ogen en poederen hun witte wangen, een zwangere vrouw wordt met vlugzout weer bijgebracht..
Het is niet meer van onze tijd, denk je dan. Maar dat is een vergissing. Nog steeds speelt men Chopin op dergelijke avonden, en nog steeds is de verrukking algemeen. En intussen is België 175 geworden.
Frédéric Chopin werd geboren in 1810, tweehonderd jaar geleden en hij haalde zijn grootste successen toen België geboren werd. De kannonnen van de revolutie die Schumann in zijn muziek hoorde en die de meesten onder ons ook al eens gehoord hebben op een concert, een recital of op de radio of cd, die kannonnen waren er ook echt.
In 1812 leed Napoleons grande armée de nederlaag bij de terugtocht uit Rusland, verslagen door de generaal Janvier enFévrier, zoals de tsaar smalend zei. In 1813 vechten de Amerikanen en de Engelsen om Canada en sluiten in Gent (of all places) een vredesverdrag. In hetzelfde jaar verslaan Rusland, Oostenrijk en Pruisen Napoleon. In Nederland komt de koning aan de macht en wordt later ook even koning van België. In 1815 wordt Napoleon definitief verslagen bij Waterloo. Ook in Frankrijk en Spanje komen er weer koningen op de troon. Polen wordt voor een groot deel Russisch, Noord-Italië Oostenrijks. Al die rare beslissingen leiden snel daarna tot nieuw kanongebulder. In 1819 bevrijdt Simon Bolivar Colombia van de Spaanse overheersing, Mexico en Peru volgens snel daarna, Brazilië maakt zich onafhankelijk van Portugal in 1821 en Griekenland maakt zich dan los van de Turken. Bolivia wordt zelfstandig.
In 1830, zoals wij allemaal wel weten, is het helemaal prijs. In België komt de burgerij na een opwindende operavoorstelling (De stomme vrouw van Portici) op straat tegen de Hollandse koning wij-willen-Willem-weg. Ook in Duitsland en Polen zijn er bloedige opstanden. Duizenden ontvluchten hun vaderland. Het type van de nationalistische revolutionaire Poolse bommenmaker en politieke moordenaar met de sjofele kledij en de verwilderde haren zal nog vele jaren nadien opduiken in literatuur en film (met de Polonaises van Chopin als begeleiding, natuurlijk).
Frédéric werd geboren in Warschau. Zijn vader was een Fransman uit de Vogezen, die in zijn jeugd zijn geluk was gaan zoeken in Polen, waar hij bij een landeigenaar als leraar aan de kost kwam; hij huwde een Poolse. De jonge Frédéric groeide op in de beschaafde hogere kringen van de Poolse hoofdstad. Hij kreeg zijn eerste pianolessen al zeer vroeg van een vioolspeler, maar een begaafd leraar, blijkbaar, want men zei dat bij hem zelfs een ezel zou leren pianospelen.
Zijn eerste gedrukte compositie, een Polonaise, verscheen toen hij zeven was. Op zijn achtste speelde hij al publieke concerten. Hij trad zelfs op voor de Tsaar, wat er toch op wijst dat hij toen al uitzonderlijk goed moest geweest zijn. Bij zijn vader op school had hij meer belangstelling voor kattenkwaad dan voor de les. Toen hij twaalf was, vond zijn pianoleraar dat hij hem niets meer kon leren. Dat was de laatste keer dat Chopin een pianoleraar had: de rest deed hij zelf. Zijn ouders stonden erop dat hij toch een goede algemene opvoeding kreeg: van zijn 13 tot zijn 16 het Lyceum, daarna drie jaar Conservatorium. Ondertussen was hij de beste pianist van de stad; maar hij was veel ziek en afwezig, had weinig belangstelling voor het klassieke muziekonderricht en de verplichte oefeningen. Zijn eindbeoordeling was simpel: Szopen, Friderik (zo schreef men dat in Polen): muzikaal genie.
Hij was 18 toen hij smoorverliefd werd op een jonge operazangeres. Hij was wég van haar en dat zou nog lang zo blijven, maar dat belette hem niet ook naar ander vrouwelijk schoon te kijken en dat zou ook altijd zo blijven. Hij reisde naar Berlijn en Wenen voor optredens en studie. Over zijn toekomst was hij onzeker: wat zou hij met zijn talent beginnen? Kon hij van de muziek leven in Polen? Hij haatte toen al concerten voor een groot publiek, waarschijnlijk omdat hij als wonderkind zo vroeg voor volle zalen had moeten optreden, ook een artieste als Maria Joao Pirès klaagt daarover nu nog.
In 1830 was het dan beslist: hij zou naar de muzikale hoofdsteden trekken en daar zijn geluk zoeken. Over het vertrek uit Polen zijn er ontroerende verhalen, over afscheidsconcerten voor de intieme vrienden, over de brieven van Constance, samengebonden met een lint, die hij steeds op zijn hart zou dragen, over de vrienden die langs de weg stonden om hem een afscheidsconcert te geven en zelfs een beker met Poolse aarde, die hem nooit zou verlaten en die zelfs in zijn graf zou gestrooid worden Een maand later breekt in Warschau de opstand tegen de Russen uit. Hij springt in een koets om mee de wapens te gaan opnemen. Maar nog onderweg beseft hij dat hij daar echt niet het type voor is, als muzikant en met zijn zwakke gezondheid. Vertwijfeld laat hij de koets rechtsomkeer maken, terug naar Wenen, met bittere tranen om de hoogste nood van zijn vaderland; ook dat zou een blijvende invloed op zijn gemoed en zijn muziek hebben.
Zijn eerste bestemming was dus Wenen, dé hoofdstad van die tijd. Maar in 1831 trekt hij verder, met Londen als bestemming. Onderweg verneemt hij de val van Warschau en hij gaat bijna ten onder in een grote crisis van diepe vertwijfeling en wanhoop, die hij ook aan de piano uitschreeuwt in de zogenaamde revolutie-études. Op 11 september komt hij aan in Parijs. Hij heeft goede aanbevelingen bij en komt al snel in contact met grote namen: Cherubini, Rossini, Liszt, Mendelssohn, Berlioz, Balzac, Heine, Meyerbeer. En dan schreef Schumann in een belangrijk tijdschrift: hoeden af, heren, een genie! Chopin was niet eens onder de indruk, maar zijn naam was wel gemaakt.
In de volgende jaren werd hij de lieveling van het Parijse publiek en trad privé en als pianoleraar op voor al wat naam, faam of geld (zoals de Rothschilds...) had. Hij bewoog zich zonder complexen in de hoogste kringen en liet zich daarvoor ook royaal betalen. Hij begon zich te kleden en te gedragen als een echte dandy, met de duurste kostuums, gelakte laarzen, gedurfde hoeden, de fijnste parfums. Hij nam bedienden aan en had zijn eigen koets om zich naar de mondaine cafés te laten rijden, waar hij volop genoot van het beste dat Parijs in die tijd aan spijs en drank te bieden had. Aan zijn vrouwelijke klanten zond hij dure bloemen en geschenken. Slechts af en toe trad hij ook op voor het grote publiek, vooral met eigen werk, telkens voor uitverkochte zalen, in zijn hele leven zouden dat niet meer dan dertig concerten zijn. Zijn roem was gebouwd op de privé recitals. Er waren dus veel meer mensen die over hem spraken dan er waren die hem ook echt gehoord hadden.
Ondertussen onderhoudt hij de beste betrekkingen met andere populaire componisten zoals Liszt en ook Bellini, de operacomponist. Met Bellini heeft hij die uitgesproken zangerigheid gemeen: men zei dat hij de eerste was om de piano te laten zingen als een mens: het was geen kaal iel tokkelinstrument meer zoals een pianoforte, maar een warme, krachtige vleugel, die noten secondenlang kon aanhouden en melodieën kon opbouwen die de luisteraar urenlang konden boeien. Toch mag men daarbij niet denken aan de moderne instrumenten die wij nu kennen; daarvoor waren de Pleyels van die tijd toch te licht, maar daardoor ook zeer helder.
In 1836 verloofde hij zich in het geheim met een jonge, ook artistiek begaafde Poolse gravin. Hij had haar het jaar daarvoor leren kennen, en het was (weer) de grote liefde. Maar haar vader weigerde zijn toestemming, zo ging dat toen nog en ze moest een graaf huwen. Weer was hij de wanhoop nabij. En ondertussen was zijn gezondheid erop achteruit gegaan: hij begon bloed te spuwen, tbc, zo meende men later, de meest romantische van de ziekten, die hem ook in diepe depressies dompelde. Incognito reisde hij naar Londen en speelde er als onbekende op de nieuwe Broadwood vleugels: hij werd natuurlijk prompt erkend. Hij was fel onder de indruk van het machtige Londen van die tijd, de hoofdstad van het Imperium, maar Parijs was zijn natuurlijk habitat.
Daar werd hij aangezocht door een eigenaardige vrouw, die als George Sand boeken schreef en er ook erg mannelijk uitzag. Men sprak in de salons al gauw van mevrouw Chopin en meneer Sand. Chopin viel uiteindelijk voor haar agressieve charmes en zij waren nu meestal samen. Zij trokken naar Mallorca, voor zijn gezondheid en voor die van haar zoon uit een eerder huwelijk. Maar na de zonneschijn kwam de regen, het werd een débacle. Maar zijn gekwelde lichaam en al even getormenteerde geest waren geen hinderpaal voor zijn scheppingsdrang. Eindeloze uren sleet hij hoestend aan de piano, steeds weer zijn melodieën polijstend, steeds weer die ene nooit zoekend, steeds weer veranderend, om de volgende dag te moeten vaststellen dat wat hij na uren zoeken als laatste versie had genoteerd exact hetzelfde was als wat hij twee dagen te voeren al had ontdekt.
Chopin was ook een gewiekst zakenman, dat bleek vooral uit zijn contacten met de uitgevers van zijn werk. Hij liet zich nog steeds uitstekend betalen voor zijn lessen en zijn recitals, maar zijn vast inkomen moest toch komen van de publicatie van zijn stukken en daarvoor was hij een keiharde onderhandelaar. Het taaltje dat hij in zijn brieven over de uitgevers gebruikt is allesbehalve politiek correct, zeker niet als het over Joden gaat.
Van 1838 tot 1845 was er een periode van betrekkelijke rust. Hij schreef stukken die onmiddellijk bij het grote publiek geliefd werden, zowel in Frankrijk als daarbuiten. Hij gaf volop les en kon daarvoor vragen wat hij wou. Hij concentreerde zich daarbij op zijn eigen werk maar ook op de andere grootmeesters: Clementi, Beethoven, Bach, Scarlatti, Mozart, maar weinig Schubert, verrassend genoeg, of Schumann, Liszt of Mendelssohn. Zijn relatie met George Sand en haar beide kinderen was op haar best.
Maar het bleef niet duren. Voor zijn ziekte was er toen nog geen genezing en het verval was onherroepelijk. Dat leidde tot spanningen in het gezin, hij verloor de steun van George en ook haar kinderen maakten hem het leven zuur. Dat zette dan een domper op zijn scheppingskracht, wat weer tot diepe ontgoocheling, wanhoop, woede-uitbarstingen en depressie aanleiding gaf.
In 1848 gaf hij zijn laatste concert in de Salle Pleyel, die uitverkocht was, natuurlijk. Het was een triomf, al schreef een krant dat het makkelijker was om het laaiende enthousiasme van het publiek te beschrijven dan om het te verklaren Het was altijd al heidens moeilijk geweest om de vinger te leggen op de eigen stijl van Chopin, op het mysterie van zijn aanslag, van zijn stijl, de betovering van zijn composities. Hij probeerde zich nog staande te houden zonder George Sand. Hij reisde naar Engeland en Schotland, gesponsord door twee oudere dames, maar voor hem werd het een teleurstelling. Hij kon toen al niet meer lopen, moest de trappen op gedragen worden. Zijn laatste optreden was voor Poolse emigranten in Londen. Hij speelde maar enkele stukken, kon niet meer. Terug in Parijs moet hij bijna voortdurend in bed blijven. Hij lijdt verschrikkelijk in de laatste fase van de ziekte. Hij sterft op 16 oktober 1849. Hij is niet eens 40 jaar oud.
Dit is een ietwat stereotiep romantisch verhaal geworden, over een uitzonderlijk begaafde Poolse pianist die de wereld en alle vrouwenharten veroverde en jong stierf aan tbc. Het zou zelfs een erg sentimenteel verhaal kunnen geweest zijn en die zijn er over Chopin ook wel geschreven, ook al tijdens zijn leven, hij heeft daartoe ook zelf wel aanleiding gegeven. Maar niet met zijn muziek! Zelfs zijn naaste concurrenten lieten zich niet verleiden om hem dit verwijt te maken. Zijn muziek is het toppunt van de romantiek maar er is geen spoor van kitsch, van leeg sentiment, van overgevoeligheid, van zoeterigheid of flauwe lieflijkheid. Hij wist als geen ander wat je technisch met een piano kon doen, haalde kleuren en klanken die men nog nooit eerder gehoord had uit zijn instrument. Maar hij was ook een geniaal muzikant, die grondig op de hoogte was van de muziek voor zijn tijd en wat rondom hem gebeurde, die daarop voortbouwde op een hoogste eigen manier, maar met een uitzonderlijk deskundige artistieke onderbouw die hem behoedde voor het zoeken naar gemakkelijk succes, ook al kon hij dat bij zijn precieus publiek maar al te gemakkelijk krijgen. Hij was een genie, een rasmuzikant, een gedreven zoeker naar de perfectie, en ontdekkingsreiziger naar nieuwe muzikale horizonten, een mens zoals er maar weinig geleefd hebben, en wat een leven!
En wat een erfenis heeft hij ons gelaten. Ik verzeker het u: wat ook uw stemming is, hoe moe je ook bent, of hoe uitgelaten, of hoe droef: zet wat Chopin op, ga erbij zitten en verheug je op de blik die je gegund wordt op de eeuwigheid.
Categorie:muziek Tags:muziek
17-01-2010
Elckerlyc
Ik heb me gestoten.
Ik weet niet waar of wanneer, maar plots
merkte ik een kleine wonde op mijn duim, net beneden de nagel, niet meer dan
een schrammetje, een klein stukje huid, een vliesje bijna, dat er half af
geschaafd was en aan een kant nog een beetje vast hing. Het bloedde nauwelijks
en deed ook bijna geen pijn, ik had het niet eens gemerkt toen het gebeurde.
Dan even tanden op elkaar, de onderkaak een beetje vooruit om de pijn
letterlijk te verbijten en hop, het stukje loshangende huid is eraf. Nu bloedt
het een beetje, je voelt een nijpende, prikkelende irritatie. Even later is het
wondje al droog, je voelt nog enkel de pijn wanneer je met de zere plek tegen
iets aan stoot of als je je handen wast. Over enkele dagen is zelfs het
litteken verdwenen.
Litteken: een mooi woord, met een mooie
pedigree. Lit-teken, maar wat is dat lit- ? We vinden het terug in lichaam,
daar is het lic- en dat is de juiste vorm, de t komt er door attractie of
assimilatie met de t- van teken. Lic zien we ook in lijk, dat was vroeger gewoon
een lichaam of vlees, pas later werd het een dood lichaam. Er is ook likdoorn,
wat wij hier bij ons zo beeldend een eksteroog noemen, een clavus, letterlijk een nagel, ook niet mis als benaming voor die
puntige, pijnlijke vereelting op je teen. Een doorn in het vlees dus, likdoorn.
We kennen ook Elckerlyc, het middeleeuws
theaterstuk. Elkerlyc is Middelnederlands voor iedereen, misschien is dat ook
elker-lic, elk lichaam, everybody, dus
iedereen? Of is het zoals in iegelijk, ieder-gelijk, iedereen?
Het tweede deel van lichaam, -haam dus,
betekent oorspronkelijk omhulsel, later meer bepaald een gareel voor paarden. Je
vindt het terug in hemd en hemel, het omhullend uitspansel.
Lic-haam: het vleselijk omhulsel van
onszelf.
Sommige wonden, zoals het schrammetje op
mijn duim, laten geen sporen na, geen littekens. Andere draag je mee voor het
leven. Die diepe jaap in je knie toen je viel met je eerste grote fiets; die
witte lijn op je vinger van toen je met een scherp mes een punt maakte aan een
stok en plots uitschoot; de vage halfverheven onregelmatige naden die je
herinneren aan enkele operaties. Het lichaam herstelt zich, maar niet van
alles. Zelfs wanneer het zichzelf regenereert om de zoveel jaren, recreëert het
zelfs de merkstenen die het had opgericht voor zijn ergste agressies.
Er zijn ook andere wonden. Ook die merk je
niet meteen, maar ze zijn er wel. Je ziet alleen de sporen: je voelt je wat
onwennig, geïrriteerd, prikkelbaar. Je weet niet waarom en je werkt het uit op
je omgeving. We hebben geleerd om elkaar dan enige ruimte te geven, om niet
meteen te reageren. We gunnen elkaar de tijd om zelf te ontdekken dat we uit
onze gewone doen zijn, dat er iets is. Maar het mag niet te lang duren, dan
vragen we: is er iets?
Stilaan rijst dan wel het besef en meestal weten
we meteen ook waar en wanneer, waaraan we ons gestoten hebben. De herinnering
doet de pijn even oplaaien, de wrevel ook, en de spijt.
De wonden van onze ziel genezen vanzelf, de
tijd heelt alle wonden. Zelfs de scherpste pijn bij het verlies van geliefden
slijt in de loop van de jaren, gelukkig maar. Ook ons innerlijk lichaam, ons
bewustzijn, ons emotioneel ik herstelt zich. De wonden worden stilaan littekens,
aanwezige sporen van oud verdriet en verborgen smart. Ook dat dragen we met ons
mee, het verdwijnt nooit helemaal. Gekwetst zijn we van binnen en getekend, onmerkbaar,
tenzij voor de meest liefdevolle ogen.
16 januari 2010, vandaag ben ik 64. Dat wil
zeggen dat ik al 64 jaar geleefd heb. Ik ben, zoals we dat vroeger in Eeklo heel
precies zeiden, op mijn vijfenzestigste. Ik begin dus aan mijn 65ste
levensjaar.
Hoe dan ook, tijd om even de balans op te
maken.
Officieel ben ik met pensioen gegaan op 16
januari 2006. Ik werkte toen al een jaar of zo halftijds, in een poging om de
overgang naar het einde van mijn loopbaan wat te versoepelen. Dat is toen
wonderwel gelukt. In die voorbereidende periode had ik meer vrije tijd en toen
ben ik terug beginnen lezen en schrijven. Dat heeft dan weer geleid tot mijn
blog, mijn eigen website, onder de titel Kroniek.
Het is vandaag dan ook een beetje de
verjaardag van mijn website, ze bestaat nu vier jaar, of 1461 dagen. In die
tijd heb ik 747 teksten geschreven en hier gepubliceerd, dat is iets meer dan één
op twee dagen, of een om de andere dag. Die teksten worden goed gelezen: meer
dan 148.000 keer bekeek iemand ten minste één tekst. Het aantal bezoekers is
meer dan 118.000. In de categorie cultuur op Seniorennet sta ik daarmee vaak op
kop in de rangschikking. In de algemene statistiek prijk ik dezer dagen op de
75ste plaats, dat is niet kwaad als je bedenkt dat er meer dan
17.000 blogs zijn en dat die van mij niet bepaald de populaire toer opgaat.
Mijn Kroniek is een belangrijk stuk van mijn leven, ik besteed er elke dag
ettelijke uren aan.
Ik heb nog meer redenen tot tevredenheid.
Ik
geniet met volle teugen, zoals dat heet, van mijn vrijheid. Ik hoef me voor
niets of niemand meer in te houden of in te spannen, ik kan doen en laten wat
ik wil, wanneer ik dat wil. Dat is een heerlijk gevoel. Ik heb nooit kunnen vermoeden
dat ik dat nog zou mogen beleven. Toen ik nog actief was aan de universiteit,
was ik zeer onvrij, dat besef ik nu. Als je elke dag je uren klopt en je
probeert dat een beetje goed te doen, dan schiet er niet veel energie meer over
voor iets anders, zelfs niet om nog veel te lezen: de laatste jaren voor mijn
pensioen viel ik meestal in slaap na het zevenuurjoernaal, soms nog ervoor.
Bovendien doe je vanuit je beroepssituatie automatisch aan zelfcensuur; je
vereenzelvigt je sterk met het instituut waarvan je deel uitmaakt, bewust maar
nog veel meer onbewust.
Ik heb nogal nadrukkelijk de deur achter
mij dichtgetrokken, toen ik ermee stopte. Ik onderhoud geen contacten meer met
vrienden, kennissen en de talrijke collegas met wie ik bijna veertig jaar heb
samengewerkt. Dat was aanvankelijk niet gemakkelijk, je valt terug op jezelf.
Maar dat gaf me precies de gelegenheid om mij te gaan bezinnen op wie ik nu
eigenlijk was, wat ik wou, wat ik wist
Ik heb waarschijnlijk meer dan driehonderd boeken
gelezen in de voorbije vier jaar, in het begin ook wat ontspanningsliteratuur,
maar allengs meer non-fiction, vooral filosofie, ontwikkelingspsychologie en
sociobiologie, geschiedenis.
Mijn belangstelling voor het religieuze
dateert van mijn aller-prilste jeugd, mijn diepe twijfels eveneens. Ook
daarover wou ik duidelijkheid toen ik tijd had om me erin te verdiepen. Dat
bracht me vrij snel bij het atheïsme en de literatuur daarover die plotseling
overal verscheen. Dat was mijn Damascus-moment. Ik wist toen dat ik eindelijk thuisgekomen
was, ikhad een wereldbeeld gevonden dat me volledig bevredigde. Niet dat
daarmee alle twijfels verdwenen waren, verre van daar. Maar ik weet nu dat ik
niet gelovig ben. Dat is mijn vertrekpunt en ik voel me daar goed bij. Ik
bekijk de dingen op een grondig andere manier, ongedwongen en dat is een verrijkend en
open perspectief. Ik weet dat ik een nietig deeltje ben van het universum en
dat mijn tijd beperkt is. Maar dat maakt het ook zo boeiend: ik weet dat er
alleen maar dit leven is, het is mijn enige kans, binnenkort is er niets meer,
dan is het aan anderen. Maar die ene kans grijp ik met beide handen aan, mens
zijn is onvoorstelbaar fascinerend.
Met het ouder worden had ik me, zeker na
mijn vijftigste, stilaan meer en meer teruggetrokken uit de wereld. Die
evolutie heeft zich doorgezet. Feesten, recepties, bijeenkomsten, reizen,
uitstapjes, museumbezoek, concerten, tentoonstellingen, film, theater: het is
niet aan mij besteed, ik hou er gewoon niet van, ik doe het niet graag, ik heb
er zelfs een hekel aan. Ik ben een huismus. Ik ben graag thuis.
Gelukkig heb ik een levensgezellin, Lut die
me daarin grotendeels bijtreedt, zij het minder fanatiek. Alleen zou ik het
niet aankunnen, ik ben geen eenzaat, ik heb haar aanwezigheid echt nodig. Ze
brengt het beste in mij naar boven en moedigt me woordeloos aan om steeds
verder te gaan en vol te houden. Samen proberen we zinvol te leven, met intense
aandacht voor wat belangrijk is en zonder veel behoefte aan wat dat niet is. Lut
volgt de teken- en schilderklas in de Werchterse kunstacademie en schildert ook
thuis. Met Nieuwjaar zei ze: voor mij mag het nieuwe jaar gerust zijn zoals het
oude Is dat niet mooi? Het betekent dat we gelukkig zijn
We hebben bescheiden noden en wensen. We
gaan zelden uit eten en dan zeker niet duur. We roken niet en ik drink ook geen
alcohol, Lut drinkt graag een glas witte wijn af en toe. Frisdrank drinken we
nooit: water van de kraan is mij genoeg. We snoepen weinig: peperkoek en
speculaas, een stukje pure chocolade bij de koffie na het middageten, decaf
voor mij. Ik kook, eenvoudige gerechten, veel vis en groenten, weinig vlees. Brood
bak ik zelf in een broodmachine, ik wissel nogal af in de samenstelling van het
deeg.
Dure kledij of schoenen kopen we niet, we
zijn zelfs content met spullen uit de kringloopwinkel, of anders uit de solden.
Ook de kapper zal niet rijk worden van ons. De tweedehand gekochte auto doet
het nog goed, al is ie meer dan tien jaar oud, met 180.000 km op de teller.
We lezen allebei heel veel. We halen onze
boeken in de bibliotheek maar we kopen er ook veel, vaak tweedehands of in de
goedkope boekhandel. Vroeger kocht ik nogal wat postuurtjes, maar dat is fel
verminderd sinds de laatste reorganisatie van onze boekenrekken, alles staat
immers vol
Klassieke muziek hoor je bij ons de hele
dag. Meestal de radio, Klara in de namiddag, Musiq3 in de voormiddag, Mezzo s
avonds, cds en dvds tussendoor. We kopen nog weinig bij, we hebben een gevarieerde
verzameling. We kijken zo weinig mogelijk tv: het avondnieuws, soms een documentaire.
Series volgen we niet, spelletjes of zogezegd humoristische programmas evenmin.
Op BBC kijk ik naar de Antiques Roadshow
en University Challenge, zelfs Top Gear, soms ook QI. Tussen kunst en kitsch kan me ook bekoren. Op Mezzo zijn er
heerlijke concerten.
We genieten vooral van wat we hebben. We
hebben niets tekort. We doen ons pensioen op, er schiet niet veel over op het
einde van de maand. We hebben allebei een spaarpotje, het grootste gedeelte van
onze groepsverzekering die uitbetaald werd bij ons afscheid aan de
universiteit. We hebben dat risicovrij belegd, met een bescheiden vaste interest,
elk jaar dikt dat wat aan, maar het zullen wellicht onze nazaten zijn die daar
later goed zullen mee zijn. Voor ons is het niet meer dan het bekende appeltje voor de dorst.
Het huis waarin we wonen voldoet op alle
punten. We hebben er wat kosten aan gedaan, maar we zijn nu hopelijk voor een
aantal jaren goed. Ik poets op maandagmorgen, dan beweeg ik toch een beetje
Lut doet de was, strijken doen we allebei. De tuin is dan weer Luts domein,
daar leeft ze zich uit, al klaagt ze wel eens dat het wat veel wordt.
Ziedaar, beste blogvrienden, een State of the Union op mijn 64ste
verjaardag. Ik dank jullie allen voor de belangstelling, vooral de trouwe
lezers en lezeressen die me af en toe ook een mailtje sturen met commentaar. Ik
hoop dat ik jullie nog vaak mag verwelkomen en dat wat je hier leest genade mag
vinden in uw ogen.
No man is an island, entire of itself; every
man is a piece of the continent, a part of the main. If a clod be washed away
by the sea, Europe is the less, as well as if a promontory were, as well as if
a manor of thy friend's or of thine own were: any man's death diminishes me,
because I am involved in mankind, and therefore never send to know for whom the
bell tolls; it tolls for thee. (from John Donne, Meditation XVII, 1623)
Een
mens is geen eiland, geheel op zichzelf. Elke mens is een stuk van het continent,
een deel van het geheel. Als een kluit aarde door de zee wordt weggespoeld, is
Europa verminderd, evenzeer als wanneer het om een heel voorgebergte gaat, of
het landhuis van een vriend of van jezelf. De dood van elke mens vermindert
mij, want ik ben in de mensheid betrokken. Daarom, als de klok luidt, laat dan
niet vragen voor wie ze luidt: ze luidt voor jou.
Bij een afscheid.
Het gebeurt, dat mensen elkaar ontmoeten.
Bij de eerste oogopslag weet je meteen of je
elkaar in de ogen zal kijken, of wegkijken en je weg verder zetten. Niemand
weet wat het is dat ons aanzet tot die interesse of onverschilligheid. Ons
lichaam zendt spontaan signalen uit die wij niet beheersen, die wij niet bewust
kunnen sturen, maar die door de andere moeiteloos worden opgepikt. Het kan het
begin zijn van een ontmoeting, hoe kortstondig ook.
Banaal is zon moment nooit. Het raakt je ongewild,
verrassend overrompelend in je hele wezen. Het opent een wereld van onvermoede
mogelijkheden die als een wijds landschap voor je openbreken als onder de zon
die de glijdende schaduw van de wolken verdrijft. De ontmoeting met de andere
is het verbreken van de eenzaamheid en eenzaam zijn we allen, altijd.
Wat daarna gebeurt, daar heb je op dat
moment geen weet van. Je hebt jezelf opengesteld, hoop is ontloken en met de
hoop ook verlangen. Misschien zie je elkaar nooit meer terug. Misschien wissel
je enkel die ene blik, meer niet. Soms doet de gelegenheid zich voor om elkaar
beter te leren kennen. Dat gaat dan met horten en stoten, wij zijn niet gewoon
om spontaan open en eerlijk of zelfs maar vriendelijk te zijn met elkaar. Wij
aarzelen, twijfelen, onhandig en verward. We doen ons anders voor dan we zijn
en haten onszelf daarvoor: nee, zo hadden we het niet bedoeld, nee, dat wou ik
net niet zeggen, nee Stilaan vinden we de woorden, de golflengte, de taal die
we zullen spreken, de wereld waarin we ons samen zullen bewegen. Wij zijn
gevoelig voor elkaars boodschappen, we reageren welwillend en delicaat, maar ontwapenend
openhartig en gul.
Het gebeurt, dat mensen elkaar verlaten.
Soms merken we, dat we ons hebben vergist.
Het begint met een toevallige opmerking, over iets onbelangrijks, maar die ons
opvalt, bijblijft, doet fronsen, meewarig. Je doet nog alsof je het niet
gehoord hebt, maar het heeft je wel degelijk geraakt. Je hebt gemerkt dat je
zorg niet gedeeld is, dat de andere iets anders aanvoelt dan jij. Het doet je
op je hoede zijn. Er verandert niet onmiddellijk iets in je contacten, maar wel
in je gedachten. Je bent niet meer spontaan, de argwaan groeit. Onbewust zend
je dan zelf signalen uit, die de andere opmerkt, die je meteen ontkent en
ontkracht: nee, er is niets aan de hand, natuurlijk niet! Waarom denk je dat?
Maar op een dag merk je dat er meer is, of
juist minder. Het moment de grâce is voorbij, de begoocheling is verbroken, disenchantment is ingezet. Je verwachtingen zijn niet ingelost, de
hoop op een intens en blijvend zorgeloos verblijdend contact is vervlogen. Je
past niet bij elkaar, je bent te verschillend en niet bereid of in staat om te
veranderen.
Het gebeurt, dat mensen elkaar kwetsen.
Wij mensen hebben er geen verstand van om
elkaar openhartig tegemoet te treden, maar nog minder weten we hoe we van
elkaar afscheid moeten nemen. Dat doen we nog veel onhandiger en dan kwetsen we
elkaar onvermijdelijk. We vermijden elkaar bewust, we kijken niet meer blij
gespannen uit naar het volgende contact. We zeggen of schrijven iets dat we
heel erg menen, maar dat we stuntelig of juist heel nadrukkelijk verwoorden,
zonder kans op een wederwoord. Dat lokt een reactie uit en wrevel, soms woede
en verwijten. Dan kwetsen we elkaar, zonder het echt te willen, maar ongenadig
hard. We leggen alle schuld bij de andere, daar voelen we ons beter bij, dat
vermindert onze eigen pijn. Zo beperken we de schade bij onszelf, ten koste van
de andere.
Partir,
cest mourir un peu. Achtergelaten worden,
verstoten, uitgesloten, doet nog meer pijn.
Hoe vaak ontmoet je iemand op je levenspad?
Hoe vaak ga je door dat heerlijk, ellendig proces van leren kennen en het dan weer
afleren? Hoe vaak zeg je goeie dag en hoe vaak vaarwel? Elke echte ontmoeting is een verrijking, elk afscheid een verarming. Bij elk verlaten verlies je een stuk van jezelf. No man is an island Elke mens die uit
mijn leven verdwijnt, kwetst me diep, want ik ben betrokken in de mensheid. Ik
houd van elke mens en wil dat elke mens ook van mij houdt. Maar als het einde
gekomen is en de klok luidt, als het tijd is om voorgoed afscheid te nemen, dan
vraag je niet wie er begraven wordt, je weet: het is een stuk van jezelf.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
13-01-2010
Dmitri Sjostakovitsj, strijkkwartet nr. 2
Ik ben sinds vele jaren een ardent
bewonderaar van de muziek van Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975). Eind 2006,
honderd jaar na zijn geboorte, vatte ik hier het plan op om de componist en
zijn muziek wat meer onder de aandacht te brengen van mijn lezers.
Het was toen mijn bedoeling om ook de
andere strijkkwartetten een voor een te bespreken, alle vijftien. We zijn nu
meer dan drie jaar verder en het is pas nu dat ik jullie het tweede
strijkkwartet kan voorstellen. Het is voorwaar geen simpele opdracht, zo
blijkt, misschien wat te hoog gegrepen voor een ongeschoolde muziekliefhebber
als ik. Ik hoop dat je er toch wat aan hebt, maar vooral dat het je zal
aanzetten om deze muziek eens te beluisteren, niet zomaar op de achtergrond, maar
met veel aandacht, in alle rust en open concentratie. Het is, dat beloof ik je,
een onvergetelijke belevenis.
Het tweede strijkkwartet, opus 68, van
Dmitri Sjostakovitsj is van 1944, dus zes jaar na het eerste. Het is een veel
substantiëler, langer werk: ongeveer 48 minuten tegenover minder dan een
kwartier voor het eerste, dat in vergelijking wel een vingeroefening lijkt. Het
is alsof de componist nu wou laten zien dat hij wel degelijk het genre aankon
zoals het onder zijn talrijke en illustere voorgangers was uitgegroeid tot zijn
klassieke vorm. Het is echter het enige kwartet dat het klassieke schema min of
meer getrouw volgt.
Het kwartet begint met een allegro in de
sonatetraditie, inclusief de herhaling van de expositie, iets dat we enkel in
het vijfde nog zullen aantreffen. Het tweede deel is dan de verwachte trage
beweging, het derde een scherzo en het vierde, de finale is een thema met
variaties.
Dit zijn de titels van de delen:
Ouverture, moderato, 815
Recitatief en Romance, adagio, 1248
Wals, allegro, 1534
Thema met variaties, 1124.
De Ouverture begint met een krachtig thema,
helder en sonoor uiteengezet door de eerste viool. Het klinkt als een fanfare
en doet zo sterk denken aan de Janáček van de Simfonietta en van de twee strijkkwartetten, Kreuzer Sonata
(1923) en Intieme brieven (1928). We horen ook duidelijke symfonische echos:
Shostakovitsj sombere, wanhopige achtste oorlogssymfonie is van 1943, de kortere,
gewrongen en ambigue vredessymfonie, de negende van 1945. Lyrische en ritmische
passages wisselen elkaar af, nog geaccentueerd door een duidelijk onderscheid
tussen luidere en meer ingehouden frasen.
De tweede, langzame beweging begint en
eindigt met een lang uitgesponnen elegisch vioolrecitatief van een bijna
liturgische zangerigheid, met joodse en Tzigane-reminiscenties. De andere drie
instrumenten zijn daar gereduceerd tot een gezamenlijk ondersteunend
orgelpedaal. In het middendeel, de romance, krijgen we een even weemoedige
melodie, stemmig vertolkt door de vier instrumenten.
De wals van de derde beweging, het scherzo,
is er een zoals je die niet bij Strauss hoort. Van enige scherts of
uitgelatenheid is hier geen sprake. Na een rustig en zoekend begin gaat het
snel naar een frenetiek hoogtepunt, een dansemacabre zoals we die zo vaak horen
bij de componist in deze periode, met de viool op de voorgrond en de drie
partners in een obstinaat pizzicato. De instrumenten spelen hier in sordino,
maar dat belet hen niet tot dubbel forte te gaan op het hoogtepunt, waar het
heftige, diabolische walsritme het meest uitgesproken is. Dan gaat het weer
over naar een rustiger tempo en de melodie wordt even kalm en gedempt neergezet
als ze vetrokken is.
De finale is een ononderbroken reeks van
variaties op een thema, in la klein, vetrekkend van een uiteenzetting van het
thema in een stemmig adagio. Dan komt elk van de instrumenten solo aan de
beurt, beginnend met de altviool. De versnellende opbouw in repetitieve stappen
naar een gezamenlijk briljant hoogtepunt, zo typisch voor de componist en zo
genoeglijk herkenbaar, doet ook hier weer uiterst symfonisch aan; het is
verbluffend hoe vier solisten erin slagen om moeiteloos de ambiance te creëren
van een veel uitgebreider ensemble en een veel ambitieuzer compositie dan dit
eenvoudig strijkkwartet. Het einde is een weidse, zelfzekere, resolute bevestiging
van het beginthema.
Het Tweede Strijkkwartet neemt duidelijk
afstand van de gruwel, de horror en de uitzichtloze vertwijfeling van de werken
uit de oorlogstijd, toen de totale ondergang nabij was en elke hoop op
overleven, laat staan overwinning, onmogelijk veraf leek. Maar er is geen
sprake van enig triomfalisme. Sjostakovitsj had daartoe ook geen enkele reden.
Hij was zich zeer bewust van de betrekkelijkheid van een overwinning van
Stalins star en onverbiddelijk moordzuchtig communisme op het even misdadig
genocidaal Naziregime. Ook de levensomstandigheden in de Sovjet-Unie in 1944
waren uiterst bar. Het mag een wonder heten dat iemand ertoe komt om in die
omstandigheden muziek te componeren.
Sjostakovitsj schreef deze muziek toen hij
38 was, in 1944. Ze is ongeveer zo oud als ik nu zelf ben, ik ben geboren in
1946. Ik leerde ze kennen en appreciëren in de late jaren 70 van de vorige
eeuw en heb ze sindsdien vaak beluisterd, maar meestal toch met verscheidene
jaren tussentijd. Ik herken ze wel, dat is ook niet zo moeilijk met Sjostakovitsj,
maar ik ken ze niet van buiten, zoals de symfonieën en concertos van Beethoven
of Mozart, die ook veel vaker op de radio en in de concertzaal te horen zijn.
Het is moderne muziek, maar niet zo
onwennig of zelfs afschrikkend als andere 20ste-eeuwse muziek voor
en na Sjostakovitsj. Er is iets aangrijpend persoonlijks aan, maar tevens iets
dat zeer klassiek is, dat herinnert aan de late Beethoven, bijvoorbeeld en dat
dus volkomen vertrouwd in de oren klinkt. En toch is het persoonlijke
overheersend, meen ik. Het lijkt wel of de componist, die een uitmuntend musicoloog
was, doelbewust en met grote kennis van zaken de grenzen opzocht van de
traditie en vervolgens de wijde wateren opzocht van het experiment, maar zonder
ooit de kust uit het oog te verliezen.
Zijn interpretatie van het strijkkwartet,
een genre dat het toppunt van zijn roem en erkenning kende rond 1800, is zowel
een voortzetting van de hoogtepunten die toen bereikt waren als een totale
ommekeer ervan. Haydn en Mozart en zelfs Beethoven en Schubert componeerden
aanvankelijk voor amateurs, huiskamermuziek. Hun later werk was van een veel
hoger niveau en moeilijkheidsgraad, maar was nog steeds gericht op een publiek
van elitaire liefhebbers. Bij Sjostakovitsj is het commentaar op de
gebeurtenissen in zijn eigen leven en op de stormachtige en destructieve
maatschappelijke omstandigheden de diepere drijfveer voor zijn composities. Hoe
zou je in de Sovjet-Unie in 1944 nog kunnen schrijven zoals Haydn en Mozart in
het mondaine aristocratisch milieu van Wenen rond 1800? Het was een
onvoorstelbaar andere, desolate, rauwe en verscheurde wereld.
Dat is wat wij vandaag, als pijnlijk bewuste
erfgenamen van de waanzin van de twintigste eeuw, hier ook horen en dat is wat
ons aantrekt in alles wat Sjostakovitsj ooit geschreven heeft, maar zelden zo
aangrijpend en zo overtuigend als in zijn kwartetten.
Categorie:muziek Tags:muziek
12-01-2010
etymon: dito
etymon: dito
Er zijn van die woorden je leest of gebruikt ze misschien niet elke dag, maar toch duiken ze steeds weer op. Je begrijpt ze wel, maar waar komen ze vandaan? En wat betekenen ze precies?
Dito is zon woord. Je vindt het vaak samen met idem: idem dito. Bedoeld is: ook zoveel, van het zelfde, nog eens, hier ook, van hetzelfde laken een broek
Dito komt uit het Italiaans, zegt Van Dale, het is het verleden deelwoord van dire, zeggen. Een wantrouwige of nieuwsgierige geest als de mijne zegt dan: ah, ja? en gaat dat dan opzoeken in een Italiaans woordenboek. En nog een. En nog een ander, en wat dacht je?
Ditto staat niet in Italiaanse woordenboeken.
Toevallig hoorde ik op de radio de aankondiging van een Italiaans muziekstuk, sonate nummer zoveel, detta la tedesca; ik begreep dat als: bijgenaamd de Duitse. Detta is dan zoals het Franse dit, dite, genaamd, genoemd. Maar als detta (v) of detto (m) het verleden deelwoord is van dire, en de Italiaanse woordenboeken zijn daarover wel unaniem, wat is ditto dan?
Misschien is er iets met de dubbele t. In het Nederlands is het inderdaad dito, met één t. Maar in het Italiaans is dat een vinger Mysterie.
Dan maar wat verder gezocht. Uiteindelijk vind ik toch ergens een verwijzing: ditto is een Toscaanse dialectvorm voor detto, we spreken over rond 1600, toen het Italiaans nog niet zo uniform was als nu. Het woordje sloop toen binnen in verscheidene Europese talen, omdat het zo kort, welluidend en handig was.
Waarom het Nederlands er dan dito van gemaakt heeft? Allicht omdat men het met één t net zo goed uitsprak als met twee. In het Engels bleef het ditto, want dito zou daaitow geworden zijn
Dito is ook de naam voor het teken dat we gebruiken om te zeggen dat iets moet herhaald worden: " .
En weet je wat een dittografie is?
Het is het antoniem (het tegenovergestelde) van een haplografie.
Als we weten dat ditto hetzelfde betekent, dan komen we bij: dubbel-schrijven, en inderdaad, een dittografie is een schrijf- of typefout, waarbij een letter, een deel van een woord of nog meer ten onrechte herhaald wordt: loppen in plaats van lopen. En een haplografie is dan het omgekeerde: maar één letter schrijven waar er twee horen: topen in plaats van toppen.
Dergelijke fouten kwamen heel veel voor bij het met de hand overschrijven van bijbelteksten en klassieke en andere teksten in de Middeleeuwen. Even wegkijken van het origineel en je hebt het zitten Abraham wordt dan Abrahabraham, Methusalem wordt Methusamethusalem, of Methalem. Of men springt in de originele tekst van de ene plaats die op een bepaald woord eindigt naar een andere die net zo eindigt (dat is dan een homoioteleuton), en men laat de tekst die ertussen staat weg. Ook dat noemt men soms een haplografie.
Een bekende moderne typefout die ook ik om de haverklap bega, is de verkeerde letter twee keer typen: hhar in plaats van haar. Dat is dan eigenlijk een dittohaplografie, neem ik aan, want je schrijft ten onrechte de h dubbel en ten onrechte de a enkel.
Maar waarom is dittografie in het Nederlands (en in het Frans, Engels, Duits ) met twee ts? Dat is een lang verhaal, maar ik zal het heel kort houden, ik krijg medelijden met mijn lezers
Dittografie is namelijk meer dan waarschijnlijk niet afgeleid van het Italiaanse detto/ditto, maar van het Grieks Daar betekent het adjectief dis tweemaal; het bijwoord is dissoos of dittoos.
Van Dale is het daarmee niet eens, die houdt het bij het Italiaanse ditto, maar dat verklaart de dubbele t niet, die zou toch moeten verdwenen zijn zoals in dito zelf
Duitse, Engelse en Franse woordenboeken geven (met enige moeite, maar we zijn hardnekkig, nietwaar ) allemaal de andere uitleg, dus we zullen maar aannemen dat die gelijk hebben en een brief schrijven naar Van Dale.
Er is ook een (Franse) uitleg die teruggrijpt naar het Griekse diktuon, visnet, maar dat lijkt wel vergezocht.
Categorie:etymologie
11-01-2010
Queen Mab, Percy Byssche Shelley
Percy Byssche
Shelley (1792-1822) was een Brits romantisch dichter. Hij leidde een
stormachtig leven. Zijn eerste echtgenote, Harriet, een eenvoudig schoolmeisje,
was amper 16 toen ze samen wegliepen; hij was 19. Hij verliet haar na drie jaar
en zij verdronk zich in Hyde Park in 1816. Ianthe was hun dochtertje.
Queen Mab is een jeugdwerk, geschreven toen Shelley amper 18 was. Ik heb het vermetele plan opgevat om het hele werk en de bijhorende aantekeningen voor u te
vertalen. Op de vertaling staat copyright.
Dit is een eerste
aflevering.
De dichter staat
bij het levenloze lichaam van zijn geliefde.
Koningin Mab
Een filosofisch gedicht met aantekeningen
Ecrasez linfame! (Voltaire, Correspondence)
Avia Pieridum peragro loca, nullius ante
trita solo; iuvat integros accedere fontes;
atque haurire: juvatque novos decerpere flores
Unde prius nulli velarint tempora musae.
Primum quod magnis doceo de reubus; et arctis
religionum animos nodis exsolvere pergo.
(Lucretius, liber
iv)
Dos pou stoo, kai kosmon kinèsoo. (Archimedes)
Vermorzel de
infame!
Ik doorloop ongebaande
domeinen van de muzen; van geen een tevoren
betreden grond;
behaaglijk is het om ongerepte bronnen aan te boren
en er diep van te
drinken: behaaglijk om nieuwe bloemen te plukken
(om voor mijn hoofd
een uitzonderlijke lauwerkrans te vlechten)
uit streken van
waaruit de Muzen nog nimmer iemand de slapen sierden.
Vooreerst omdat ik
uitleg geef over machtige dingen; en omdat ik
vervolgens de
geesten bevrijd van de boeien van de religie.
(Lucretius, De
rerum natura, I, 926-932)
Geef mij een
plaats om te staan, en ik beweeg de wereld.
Aan Harriet *****
Wiens liefde is
het die de wereld doorglanst
en de giftige pijl
van zijn misprijzen afweert?
Van wie de warme
en lieve lof,
het zoetste loon
der deugd?
Onder wiens
blikken herleefde mijn ziel,
en werd rijper in
waarheid en waardige moed?
Van wie de ogen
waarin ik zo graag staarde,
en daarom de mens
nog meer beminde?
Harriet! de jouwe;
jij was mijn puurder gemoed;
jij was de
inspiratie van mijn lied;
van jou zijn deze vroege
wilde bloemen
al heb ik ze
aaneengeregen.
Druk deze liefdesgelofte
aan uw boezem
en weet, ook al
verloopt de tijd en gaan de jaren heen,
elk bloempje dat
mijn hart vergaart
is jou toegewijd.
Koningin Mab
I
Hoe wonderbaar de
Dood,
Dood en haar
broeder Slaap!
De ene, bleek als gindse
tanende maan
met lippen van luguber
blauw;
de andere rozig als
de morgen,
getroond op de
golven van de oceaan
die over de wereld
bloost;
en toch zijn beide
overweldigend wonderbaar!
Heeft dan de sombere
Macht
die heerst over de
rottende graven
bezit genomen van
haar zondevrije ziel?
Moet dat
uiterlijk, dat zijns gelijke niet kent,
dat liefde en
bewondering niet zien kan
zonder een hart
dat klopt en azuren aderen
die zich als stromen
door een veld van sneeuw slingeren;
die lieflijke contouren,
helder
als ademend
marmer, moet dat vergaan?
Moet de rottende asem
niets overlaten
van deze hemelse aanblik
dan walgelijke
ruïne?
Niets anders
sparen dan een somber thema
om lichthartig op
te moraliseren?
Of is het slechts
een zoete sluimer
sluipend over de
zintuigen
en die de
ademtocht van de rozige morgen
dra naar de
duisternis verjaagt?
Zal Ianthe weer
ontwaken
en vreugde brengen
aan mijn trouwe
en slapeloze wake,
klaar om licht, leven en verrukking
te plukken van haar
glimlach?
Ja! zij zal weer
ontwaken
al zijn haar
glanzende leden nu bewegingloos
en zwijgen haar
zoete lippen
die eens welsprekend
genoeg ademden
om de razernij van
een tijger te sussen
of het ijzige hart
van een overweldiger te ontdooien.
Haar dauwvochtige
ogen zijn geloken
de ragfijne oogleden
verhullen nauwelijks
de donkerblauwe
oogbollen daaronder.
Daar slaapt ze als
een baby in dons
haar gouden lokken
omschemeren
de trotse
ongerepte boezem
kronkelend als de ranken
van klimop
rond een marmeren
kolom.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
08-01-2010
de valse banaliteit van de moordenaar
Terwijl wij elk uur gespannen de turbulente
verdere ontwikkelingen volgen van de dubbele moord in een dorp hier in het
Hageland, woedt in de media een strijd over de berichtgeving daarover.
Twee dingen vallen me daarbij op.
Enerzijds is er een felle reactie van het
gerecht, justitie, de politie en de advocatuur tegen de vermeende sensatiezucht
van de media. Men haalt alle argumenten boven om de onschuld staande te houden
van de verdachte, niet alleen tot bewijs van het tegendeel, maar tot de
uiteindelijke veroordeling door een rechter.
Dat is een zeer merkwaardige redenering,
ook al is ze juridisch gezien natuurlijk juist: pas wanneer de rechter een
vonnis heeft geveld, is de zaak definitief afgesloten. Maar dat is enkel strikt
juridisch gezien zo. Men kan van de maatschappij in het algemeen en van de pers
in het bijzonder niet verwachten dat zij het engelengeduld opbrengen om de soms
uiterst lange rechtsgang af te wachten voor zij een oordeel vellen op basis van
de informatie die voorligt.
De schuld van de dader ligt vast van op het
ogenblik van de misdaad. Dat is het fait
primitif waarvan we met zijn allen moeten vertrekken. Dat een dader
onschuldig zou zijn tot hij veroordeeld is, is onzin. Zijn schuld begint bij
het plegen van de daad.
Het is natuurlijk evident dat er een ernstig
proces moet zijn, maar dat is in dit geval en in de meeste andere niet meer dan
een bevestiging van wat de gemeenschap én justitie en de politie al lang weten.
Wanneer de onderzoekers massaal en publiekelijk, voor het oog van de cameras binnenvallen
bij een verdachte, dan doen zij dat hopelijk niet zonder zeer zware aanwijzingen,
om niet te zeggen bewijzen. Men kan het de pers en het publiek niet kwalijk
nemen dat zij uit dergelijke spectaculaire acties hun conclusies trekken,
voorbarig of niet. Wat de pers weet, is medegedeeld of gelekt door de onderzoekers,
door het gerecht zelf. Pers en publiek gaan voort op de informatie de ze
krijgen, ze vinden die niet zomaar uit.
Het is hypocriet om dan, zoals een bekende
advocaat, te stellen dat elke verdachte onschuldig is, zolang hij niet veroordeeld
is. Het is ronduit schandalig om ermee te dreigen dat, omdat het publiek zelf
al spontaan conclusies getrokken heeft nog voor het proces, de dader geen
eerlijk proces meer kan krijgen. Als dat waar zou zijn, wat was dan de zin van
het proces tegen de Nazi-leiders? Van de processen tegen de leiders van genociden
en misdaden tegen de mensheid? Moest Hitler, indien hij was gevangen genomen,
vrijuit gaan omdat hij geen eerlijk proces kon krijgen? Laten we alstublieft
een klein beetje ernstig blijven, al was het maar uit respect voor de
slachtoffers.
Ik heb ook ernstige, ja fundamentele
bezwaren tegen veel gehoorde uitspraken als: in elke mens schuilt een
moordenaar; je brave buurman, ja elke mens kan een psychopathische
seriemoordenaar zijn.
Men begaat daar een zeer zware denkfout.
Wat mensen met kennis van zaken als meester Jef Vermassen zeggen, is immers iets
helemaal anders.
Het profiel van een psychopathische
moordenaar is inderdaad banaal. Het zijn vrijwel steeds onopvallende figuren, die
een vrij normaal maatschappelijk leven leiden. Het zijn geen machos of Hells
Angels, geen Lombroso-types, geen monsters van Frankenstein, geen marginalen.
Je kan aan hun lichaamsverschijning of aan hun leefgewoonten niet zien dat ze
in staat zijn tot zware misdaden.
Maar dat wil absoluut niet zeggen dat
iedereen die er een beetje onopvallend uitziet en een min of meer teruggetrokken
leven leidt, meteen verdacht is en een potentiële moordenaar! Dat zou wat moois
zijn, want beantwoorden wij niet bijna allemaal aan die omschrijving:
onopvallend, vrij teruggetrokken, een normaal maatschappelijk leven leidend?
Laten we de zaken niet op hun kop zetten: psychopaten vallen niet op, maar niet
alle onopvallende mensen zijn psychopaten!
Het is uitdrukkelijk en evident niet zo dat
elk van onze buren een psychopathische moordenaar kan zijn! Tot ons groot geluk
zijn dat allemaal doodbrave mensen, net zoals wij. Psychopathische moordenaars zijn
de uitzondering, de aller-zeldzaamste uitzondering!
Het is dan ook totaal onjuist dat er in
elke mens een moordenaar schuilt, dat is precies de denkfout: als moordenaars
gewone mensen zijn, dan kunnen gewone mensen moordenaars zijn; wij zijn
allemaal gewone mensen, dus we zijn allemaal potentiële moordenaars! Laten we
wel wezen, dat is onzin. Gewone mensen zijn precies dat: gewone mensen, dus
geen psychopaten. Moordenaars zijn zeer ongewone mensen, maar die zich voordoen
als gewone mensen. Dat is een enorm verschil, toch? Laat je dus niets wijsmaken:
bijna geen enkele mens is zelfs onder de meest uitzonderlijke omstandigheden in
staat om een moord te plegen. Er is niemand die zomaar begint te moorden, als
een gewone, normale mens. Moord behoort niet tot het normaal menselijk gedrag. Wij zijn niet allemaal psychopaten die zich normaal voordoen, wij ZIJN
normaal, of toch redelijk normaal, of normaal genoeg. Wij hebben niet allemaal
een duivel in ons, klaar om los te breken bij de minste provocatie, de stoppen
slaan niet bij iedereen door.
Er is dus geen reden tot paniek, lieve
mensen. Wij mogen nog geloven in de goedheid van de mens. Het is niet omdat één
man op een nacht een afschuwelijke misdaad begaat, dat wij plots allemaal beschaamd
de hand in eigen boezem moeten steken, in het eigen schuldige hart moeten
kijken of in dichte drommen naar de psychiater moeten hollen om eventuele
moordzuchtige gedachten te laten weg analyseren.
Als je dan toch de media wil volgen over
deze tragische, schokkende zaak, hoed je dan voor dit soort van valse
redeneringen.
Uw onopvallende, rustige, ietwat teruggetrokken maar al bij al vrij normale buurman,
Karel
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
07-01-2010
Racisme en neokolonialisme in Europa en in ons hart
Racisme en neo-kolonialisme, dat is wat de
Congolese regering verwijt aan de Europese commissaris voor ontwikkelingssamenwerking,
onze nationale Karel De Gucht. De Gucht blijft daarmee in zijn rol van criticaster
op onze voormalige kolonie, die hij ook als buitenlandminister con gusto op zich nam. Het lijkt wel of
hij nog snel eventjes geprofiteerd heeft van zijn huidige functie, die hij
heeft geërfd van zijn even flamboyante en uitgesproken voorganger, Louis Michel.
Binnenkort krijgt De Gucht de portefeuille van handel. Misschien is dat wel de
reden waarom Congo zo korzelig reageert. De ontwikkelingshulp van de Europese
Commissie is geen kattenpis, maar de regulerende rol van de Commissie in de
wereldhandel is van nog veel groter belang. De Gucht kan in zijn aanstaande
functie Congo veel harder raken dan in zijn huidige tijdelijke. Dat weet men in
Kin maar al te goed.
Ik kreeg van een bevriende collega-blogger
een kettingmail toegestuurd. Daarin zou de Franse premier Fillon zogezegd
uitspraken doen over de Franse allochtonen, asielzoekers en immigranten. Mijn
argwaan was groot, ik kon niet geloven dat om het even welke premier, zelfs om
het even welke politieke figuur zoiets zou debiteren. Een snelle Google maakte
duidelijk dat het om een canard gaat, een vervalsing, die al carrière gemaakt
heeft in Canada en Australië in de voorbije jaren. Ik heb mijn collega daarop
attent gemaakt en hij heeft zijn correspondenten meteen gewaarschuwd dat het
helemaal niet gaat om een tekst van Fillon. Het is gewoon een kwaadwillige,
brutaal racistische tekst. Als je die dus in je brievenbus krijgt: niet
doorsturen! Meteen de prullenmand in.
Enige tijd geleden had ik een ongelukkig dispuut
met een penvriend. Het ging om een geval van ontwikkelingssteun, maar in het
algemeen ook om wat wij kunnen of zelfs moeten doen voor de mensen in Congo en
hoe we dat het best doen. Ook in dat concreet geval kon er, in mijn opinie,
sprake zijn van een minder dan correcte en betuttelende inmenging. Ik meende
dat ik dat aan mijn pennenvriend moest duidelijk maken, zelfs als dat niet in
goede aarde zou vallen en eventueel zelfs het einde zou betekenen van onze correspondentie.
Ik heb zelf vele jaren gefunctioneerd als bursar van de Theologische Faculteit in
Leuven. Ik stond in voor het verzamelen en het beheer van financiële middelen
voor het beurzenfonds en voor het selecteren van de kandidaten, het uitbetalen
van de studiebeurzen en de financiële begeleiding van de bursalen. In die rol
heb ik, met schade en schande, veel bijgeleerd, meen ik, over
ontwikkelingssamenwerking. Ik heb mezelf vaak betrapt op racistische trekjes.
Het is blijkbaar zeer moeilijk om als schenker een neutrale, objectieve
houding te bewaren tegen de personen die afhankelijk zijn van je gulheid en welwillendheid.
Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. A dog does not bite the hand that feeds it. Het gevaar van betutteling,
paternalisme, racisme en kolonialisme is zeer reëel, bijna onvermijdelijk.
Wanneer ik daarop terugkijk, dan weet ik
dat ik ernstige fouten heb gemaakt op dat punt en dat ik dat toen eigenlijk ook
al wist. Ik kan dus niet zeggen dat ik onwetend gezondigd heb. Ik was me altijd
ten minste vaag en soms zeer pijnlijk concreet bewust van mijn menselijke
tekortkomingen en de moreel bedenkelijke manier waarop ik mijn functie uitoefende.
Het heeft me ook doen nadenken over het systeem van dergelijke hulpverlening. Op
termijn heeft me dat voor goed genezen van elke neiging om in te grijpen, op
welke manier dan ook, in andere landen, inzonderheid de zogenaamde
ontwikkelingslanden. Vandaag ken ik geen enkel systeem, geen enkele organisatie,
geen enkele persoon aan wie ik zonder aarzelen nog mijn steun, moreel of
financieel, zou geven.
Dat lijkt hardvochtig (een vreemd woord is
dat, niet? Hard-vochtig Het is een overblijfsel uit de antieke en middeleeuwse,
voorwetenschappelijke geneeskunde, toen alles wat zich in het lichaam afspeelde, gebaseerd was op de lichaamsvochten).
Toch wil ik dat standpunt verdedigen.
Wij hebben niets te zoeken in die landen.
Al wat wij daar al gedaan hebben, heeft waarschijnlijk meer kwaad dan goed
gedaan. Zelfs het concrete goede dat individuele mensen en sommige organisaties
daar ooit gedaan hebben en nog doen, kan niet ontsnappen aan de kwalijke verdenking
van paternalisme, kolonialisme en ja, racisme. Wij beschouwen die landen als onderontwikkeld
en de mensen eveneens. Het is vrijwel onmogelijk voor ons, hier en nu, met ons
verleden en onze rijkdom, om daar anders over te denken, om die landen en die
mensen te behandelen als werkelijk en volkomen onze gelijken, laat staan onze
vrienden. Zolang we daarin niet slagen, moeten we ons kies onthouden van alle denigrerend commentaar en van alle zogenaamde liefdadigheid en nutteloze, schadelijke steun.
De enige samenwerking die ik nog enigszins
kan begrijpen is de economische. Maar ook op dat punt zijn de gevaren
ontstellend groot. Hoe kunnen wij ooit een eerlijke handel opzetten met die
landen? Hoe kunnen wij elke uitbuiting vermijden? Wij zijn daar tot op vandaag
nog nooit in geslaagd, ons palmares is vernietigend. Elke nieuwe reportage
maakt het pijnlijk duidelijk: zelfs onze bestbedoelde inspanningen lopen
meestal totaal faliekant af, voor ons, maar nog veel meer voor de betrokken onderontwikkelden.
Ik pleit dus voor een zeer grote
terughoudendheid, voor een absoluut respect voor de politieke autonomie van de betrokken
staten, hoe precair en suspect die ook is; voor een uiterst voorzichtige
economische samenwerking, gebaseerd op een controleerbare zakelijke
evenwaardigheid die veel verder gaat dan de huidige fair trade doekjes voor het bloeden en de nefaste
Sinterklaassubsidies.
Ik pleit vooral voor een compromisloos,
oprecht en spontaan aanvaarden van de onvoorwaardelijke gelijkwaardigheid van
de mensen uit de ontwikkelingslanden. Dat is de basis van al het andere. Pas
als wij erin slagen om die mensen recht in de ogen te kijken en weten dat wij ons
niets te verwijten hebben, is een nieuwe samenwerking mogelijk.
Maar voor het zo ver is, valt er nog een
lange weg af te leggen. Eerlijke verhoudingen met de onderontwikkelden betekenen
immers onvermijdelijk dat er een einde komt aan de eeuwenlange uitbuiting en
verslaving. Zolang wij niet bereid zijn om een zeer substantieel deel van onze
rijkdom af te staan en het met veel minder te doen, zullen wij hen nooit als
evenwaardige partners kunnen behandelen en zij ons evenmin.
Vriendschap, liefde is slechts mogelijk
tussen mensen die weten dat zij werkelijk elkaars gelijken zijn.
Ik weet niet of we daar ooit zullen in
slagen. We hebben, me dunkt, niet eens de eerste stappen in de goede richting
gezet, in de politiek of in ons hart.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
06-01-2010
Vrijheid en evolutie, Daniel C. Dennett
Daniel C. Dennett, Freedom Evolves, 347 pp., bibliography, index, Penguin Books, 2003,
£ 9,9
Vooreerst een waarschuwing: Penguins zijn niet
duur en steeds verzorgd uitgegeven, maar ze zijn meestal gezet uit een te kleine
letter en dat maakt zeker het lezen van een ernstige filosofische tekst
moeilijker dan nodig of wenselijk. Koop dus de hardcover, op die paar euro zal
het ook wel niet aankomen, zeker? Op eBay of Amazon vind je die wel voor
ongeveer dezelfde prijs. Vraag me niet waarom ik dan toch die paperback gekocht
heb
Er is ook een Nederlandse vertaling: De
evolutie van de vrije wil, Amsterdam, Contact, 2004, ISBN 90-254-1749-3
Daniel Dennett behoort tot die beperkte groep
van auteurs voor wie ik een diepe bewondering heb. Zij zijn in staat om moeilijke
materie op een bevattelijke, zelfs aantrekkelijke en boeiende manier te
presenteren. Eens je er een beetje de slag van weg hebt, bieden ze een ongekend
intellectueel genot. Bovendien stimuleren ze je al tijdens het lezen om zelf
ook te gaan nadenken, om voorbeelden te zoeken in je eigen leven, om wat je
leest ook toe te passen. Dat is een niet geringe verdienste.
In elke discussie over de vrije wil van de
mens komt men voor het probleem te staan van de wetten die het heelal
beheersen. Hoe meer we over onze wereld te weten komen, hoe verder de
wetenschap vordert, hoe meer mysteries er opgelost worden, zo veel te meer gaat
men zich vragen stellen over de mens, die een deel is van die wereld. De
wetenschap toont aan dat alles onderworpen is aan wetmatigheden. Is dat ook het
geval voor de mens?
Dit is niet zomaar een filosofische vraag,
ze heeft ook consequenties. Als wij mensen niet vrij zijn, maar voorbestemd om
machteloos de wetten van de wereld te ondergaan, dan komt ook onze
verantwoordelijkheid in het gedrang. Ik kon niet anders, ik moest wel, ik werd
gedwongen door de omstandigheden, het was sterker dan mezelf.
Dennett legt geduldig uit dat dit niet de
juiste vraagstelling is. Jazeker, de wetten van de wetenschap zijn onveranderlijk.
Alles heeft een oorzaak en een gevolg. Niets gebeurt zonder reden. Maar als we
even om ons heen kijken, dan weten we dat het niet zo simpel is als dat.
Als je op een bal schopt, dan vliegt die
weg. De wetten van de fysica zijn hierop van toepassing. Simpel. Maar bij
Standard en bij de Rode Duivels weten ze dat niet elke bal die je naar het doel
schopt ook in de netten belandt. De wetten van de fysica zijn onverminderd van
toepassing op alles wat in het voetbal gebeurt, niets ontsnapt eraan, er is
geen enkel element van onzekerheid mee gemoeid. En toch is het resultaat van
elke wedstrijd onvoorspelbaar (tenzij er Chinese belangen in het spel zijn).
Zelfs in uiterst simpele omstandigheden kan
je nooit zeker zijn van de afloop. Strafschoppen, bijvoorbeeld. De bal ligt op
de stip, een man achter de bal, een man op de doellijn. Hoe moeilijk kan dat
zijn? En toch wil niemand (al) zijn geld verwedden op het resultaat. De wetten
van de fysica volstaan met andere woorden niet om het resultaat te voorspellen.
En waarom niet?
Om helemaal voorspelbaar te zijn, moeten de
fysische processen uiterst eenvoudig zijn, zoals in de les fysica. Als je water
verwarmt, dan kookt het op 100 graden. Als je een loden balletje laat vallen,
dan doet het er altijd even lang of kort over om op de grond te vallen. Maar
onze wereld is geen laboratorium, de omstandigheden zijn nooit ideaal, nooit
helemaal dezelfde. Denk aan de strafschop: er kan zoveel verkeerd gaan! Als we
die strafschop helemaal tot op het bot zouden ontleden, met vertraagde beelden
en met duizend sensoren, lichtmeters, fotocellen en wat nog meer, dan zouden we
precies kunnen aantonen waarom de bal over het doel ging, of gestopt werd, of
in de netten belandde. De wetten van de fysica volstaan om (achteraf) alle
details van die gebeurtenis te verklaren, al zou dat veel tijd, geld en moeite
vragen. Maar wij twijfelen er niet aan dat het zo is. Er is geen duivel mee
gemoeid, geen boosaardige krachten, geen geluk, geen mysterieuze kracht of
invloed.
Je ziet het probleem: enerzijds volledige
doorzichtigheid en toepassing van de wetten van de fysica; anderzijds absolute
onvoorspelbaarheid.
Het probleem is echter niet onoplosbaar.
Het ligt hem allemaal in de complexiteit van de gebeurtenissen. Eenvoudige
processen zijn voorspelbaar, maar hoe groter de complexiteit, hoe minder
voorspelbaar. Neem het voorbeeld van het loden balletje dat we in het
laboratorium van een helling laten rollen en vervolgens op de tafel laten vallen.
Stel dat we het balletje hebben laten aanmaken met de grootst mogelijke
precisie, de kleinst mogelijke afwijking. Stel dat de tafel volmaakt effen is.
Wat gaat het balletje doen? Het valt, botst enkele keren en ligt dan stil. Het
is mogelijk, als er werkelijk geen enkele afwijking is, dat het balletje ter
plaatse stuitert, dat het dus op dezelfde plaats blijft botsen en op die zelfde
plaats blijft liggen. Er is geen reden waarom het dat niet zou doen. Het is dus
mogelijk en zelfs waarschijnlijk. Maar zeker kunnen we niet zijn, want bij de
allerkleinste afwijking van het balletje, de tafel, de lucht, de temperatuur,
de magnetische omstandigheden en wat nog allemaal, zal het balletje niet recht
naar omhoog stuiteren, maar een beetje zus of zo en zo zal het totaal
onvoorspelbaar zijn waar het uiteindelijk zal stilvallen.
Je ziet dat zelfs onder zeer gecontroleerde
omstandigheden eenvoudige proefopstellingen geen voorspelbaar resultaat hebben.
En toch twijfelen we er geen ogenblik aan dat er voor elke afwijking een goede,
fysische reden is.
Als dat al het geval is voor dergelijke
eenvoudige en gecontroleerde opstellingen, hoe veel te meer dan voor wat we het
reële leven noemen?
Biljarten is ook een spel met ballen, maar
is het niet precies de onvoorspelbaarheid van het resultaat van het aanstoten van
de ballen die het spel zo fascinerend maakt? Ook hier aarzelen we geen seconde
om te zeggen dat alles strikt de wetten van de fysica volgt, maar de
omstandigheden zijn zo complex dat we op geen enkel moment zeker kunnen zijn
van de afloop. Een van de belangrijkste elementen in deze proefopstelling is
de mens, dat is duidelijk. Als ik biljart, dan is de kans dat ik punten haal
zeer gering. Als een kampioen speelt, dan is het voorspelbaar dat hij beter zal
doen dan ik: zijn kundigheid maakt het verschil. Hij is onderworpen aan de
wetten van de fysica, maar hij kan op die louter fysische gebeurtenissen een
invloed uitoefenen. Het is hoe hij de keu hanteert, waar hij de bal raakt en
hoe, hoe hard of zacht en zo verder.
In de reële wereld zijn de processen zeer
complex. Het is zelfs vrijwel onmogelijk om ze allemaal te onderkennen of zelfs
waar te nemen. Wij weten niet, of bijna niet, wat er gebeurt diep onder het
aardoppervlak. Aardbevingen zijn zo goed als onvoorspelbaar. En toch weten we
dat ook daar enkel de wetten van de fysica aan het werk zijn. We zoeken geen
verklaringen in het gedrag van de mensen die daar wonen, noch bij de goden die
ze aanbidden of beledigen, zoals in het Oude Testament. De complexiteit van de
omstandigheden, de onbeheersbaarheid van de natuurkrachten, dat maakt dat er
natuurrampen zijn die we niet kunnen voorspellen of verhinderen.
Is er dan sprake van toeval?
Ja en neen. Als je met toeval bedoelt dat
men de precieze oorzaak niet kan aanwijzen, maar dat ze er wel degelijk is, of
toch een hele reeks van omstandigheden die allemaal samen de oorzaak zijn, dan
is dat toeval, ja. Maar als je bedoelt dat er een element van toeval schuilt in
de wetmatigheden van de wereld, neen, dan niet. Er zijn geen afwijkingen van de
wetten van de wetenschap, ook al hebben we nog niet al die wetten helemaal
doorgrond. Wat wij toeval noemen is enkel het gevolg van de complexiteit van de
situaties. Het lijkt toeval, maar het is het niet.
Want stel eens dat er echt toeval was: dat
het loden balletje halverwege even bleef hangen en dan toch maar viel; dat je
met je keu los door de biljartbal zou stoten; dat de strafschopbal even voor de
doelman bleef hangen om vervolgens tussen zijn benen te verdwijnen.
Als we echt met toeval rekening zouden
moeten houden, dan was de lol er toch af? Nu kunnen we sakkeren op de arme
speler die een strafschop mist en juichen om de doelman die er weer een stopt.
Als er toeval is, dan zeg je gewoon: tja, toeval hé? De spelers konden er niets
aan doen, het is gewoon zo Geen mens die nog naar een voetbalwedstrijd gaat
kijken, wedden?
Hetzelfde met een persoonlijke God, die een
eigen wil heeft en ingrijpt in de wereld. Als die er voor zorgt dat er dingen
gebeuren, ook tegen de wetten van de wetenschap in, dan is er alleen nog chaos:
je kan je aan alles verwachten, je kan nergens meer op rekenen. Mirakels zijn
mogelijk, je kan je God om bijstand smeken De spelers bidden vooraf om een
overwinning, God verhoort hun gebed, zelfs als ze slecht spelen. Wat moeten de
toeschouwers daar van maken? Een onverklaarbaar spektakel, tot ze s
anderendaags in de krant lezen: smeekgebed van aalmoezenier in kleedkamer
verhoord, derdeklasser wint onverwacht van de leider in de ereklasse! Kom, nou
Als je een geldstuk omhoog gooit, is het
kruis of munt. Simpel. Als je met de dobbelstenen gooit, is de kans om een
bepaald resultaat te halen zeer verschillend: klik hier voor meer uitleg: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=186.
Je hebt één kans op zes dat je een zeven gooit, maar slecht één kans op 36 dat
je twee of twaalf gooit. Als je iemand een kaart laat trekken, is er één kans
op 52 dat zij een bepaalde kaart trekt, de kans dat zij tweemaal na elkaar dezelfde
kaart trekt
Als twee ouders samen een kind maken, dan
weten ze niet of het een jongen of een meisje zal zijn. Broers en zussen lijken
vaak helemaal niet op elkaar, enkel eeneiige tweelingen doen dat. Het is zonder
meer duidelijk dat niemand ook maar enigszins verwacht dat dezelfde ouders
identieke kinderen zouden maken, zelfs niet als dat tezelfdertijd gebeurt, bij
twee-eiige tweelingen; er is niemand die niet verwacht dat eeneiige tweelingen
identiek zijn. Maar niemand zal eraan denken om dat gewoon toeval te noemen.
Wij weten dat er goede redenen voor zijn, al kennen we de details niet en zeker
niet op voorhand. Het is niet omdat er wetmatigheden zijn dat alles
voorspelbaar zou zijn.
We hebben het vooral gehad over min of meer
statische omstandigheden, waarbij de meeste elementen vastlagen. Maar zo zit
onze wereld niet ineen. We zijn met zeven miljard mensen op een enorme
aardkloot. Dat brengt een onvoorstelbaar aantal onvoorspelbare omstandigheden
mee. Want mensen zijn geen loden balletjes, geen biljartballen, geen voetbal,
geen bomen, geen dieren. De mens, homo sapiens is, als gevolg van een lange
Darwiniaanse evolutie, uitzonderlijk goed in staat om op omstandigheden te
reageren. We kunnen een kromme bal in de winkelhaak doen belanden, of voor
open doel blunderen. We kunnen de omstandigheden correct inschatten of niet.
Wij zijn niet het krachteloze slachtoffer
van de omstandigheden, wij kunnen erop reageren, wij grijpen in in ons eigen
bestaan, in dat van anderen en in de wereld. We doen dat veel beter dan andere
levende organismen, omdat wij beschikken over een hoog ontwikkeld verstand,
gekoppeld aan een goed ontwikkeld lichaam met goede zintuigen. Dat laat ons toe
om zelf voor een groot gedeelte te bepalen hoe het ons vergaat. Wij kunnen schuilen
voor het gure weer of het trotseren met aangepaste kledij. Wij kunnen onze
honger stillen, we kunnen voorraden aanleggen, we kunnen moeilijkheden voorzien
en ze omzeilen. We kunnen een partner kiezen die ons genegenheid schenkt en
desgevallend kinderen.
Wij leven in een wereld die draait volgens
onveranderlijke wetten, we rekenen erop dat het zo is. Ook wij zelf zijn aan
die wetten onderworpen, maar niet helemaal. Wij kunnen niets doen dat tegen die
wetten indruist, maar de complexiteit van de omstandigheden, gecombineerd met
onze verstandelijke vermogens, maakt dat wij de wereld niet lijdzaam moeten ondergaan.
En toch zijn wij niets anders dan een deel
van die materiële wereld en dus ook zelf helemaal onderworpen aan de wetten van
oorzaak en gevolg. Biologie is ook een natuurwetenschap zoals fysica, maar elke
fysicus en elke bioloog zal beamen dat biologie veel complexer is dan welk
fysisch vraagstuk dan ook. Als wij een mens bekijken, dan is die het resultaat
van al wat eraan voorafgaat. Het is bijvoorbeeld zo dat elk van onze persoonlijke
voorouders geleefd heeft tot hij of zij in staat was om zich voort te planten
en dat ook ten minste één keer heeft gedaan. Dat is evident, achteraf gezien,
maar hun kansen op overleving en voortplanting waren dat absoluut niet. Wij
stammen elk af van een zeer uitzonderlijke lange reeks superieure overlevers en
succesvolle voortplanters, anders waren we er niet.
Van elke mens kunnen we zo de volledige
geschiedenis bedenken, tot aan de Big Bang desnoods. Dat verleidt sommigen
ertoe om te stellen dat de mens, elke mens volledig voorspelbaar is, dat het
niet anders kan dan dat hij of zij er is en zoals hij of zij is. Voor elk
gevolg was er een oorzaak, voor elke oorzaak een gevolg, nergens was er een
mogelijkheid om daaraan te ontsnappen.
Ook dat is waar en niet waar. We zijn zoals
we zijn omdat de omstandigheden dat zo bepaald hebben. Maar op talloze momenten
in elk van onze geschiedenissen had het helemaal anders kunnen gaan. We hadden
er ook niet kunnen zijn, het is zelfs hoogst uitzonderlijk dat we er zijn, dat
er überhaupt mensen zijn. We hadden er ook helemaal anders kunnen uitzien. We
moeten ook hier heel duidelijk het onderscheid maken tussen de wetmatigheid die
er zekerlijk is en het resultaat daarvan. Het is immers niet zo dat een bepaald
resultaat slechts door één enkele set van omstandigheden kan veroorzaakt
worden. Als een voetvalploeg verliest van een andere, dan is dat het gevolg van
al de omstandigheden, maar dat ene resultaat, het verliezen kan op talloze manieren:
1-0, 2-0 etc., met elf spelers of met tien etc., etc. Het is ook niet zo dat
een bepaalde set van omstandigheden noodzakelijk hetzelfde gevolg moet hebben:
niet alle omstandigheden wegen altijd even zwaar. Men zou zelfs kunnen zeggen
dat het vrijwel onmogelijk is dat identiek dezelfde omstandigheden, werkelijk
identiek, zich tweemaal kunnen voordoen, de kans daarop is infinitesimaal
klein.
Wat is dan uiteindelijk de vrijheid van de
mens?
Het is een vrijheid binnen beperkingen. Wij
kunnen niet om het even wat, we zijn gebonden aan de wereld waarin we leven,
het resultaat van een voorgeschiedenis en een evolutie. We willen ook niet om
het even wat, ook dat hangt af van wie we zijn. We hebben onszelf niet gemaakt,
we moeten roeien met de riemen die we hebben. Maar we zijn wel in staat om te
reageren op omstandigheden, om het beste of het slechtste te maken van de
kaarten die ons toebedeeld zijn.
Het is niet zo dat wij op elk moment om het
even wat kunnen doen of laten, dat is een louter theoretische veronderstelling
die niets met de praktijk te maken heeft. Wat we doen en laten hangt af van wie
we zijn en wie we zijn is wat we geworden zijn. In die evolutie van het mensdom
en van elke mens zijn er talloze momenten geweest waarop de toekomst de ene
richting uitkon of de andere.
Als individu ben ik het resultaat van de
grote evolutie en ook van mijn eigen persoonlijke ontwikkeling, die ik voor een
aanzienlijk gedeelte zelf heb gekozen. De keuzes die ik gemaakt heb, waren
gesteund op wat ik op dat moment belangrijk achtte, bewust of onbewust. Zeker,
ik was sterk beïnvloed door mijn voorgeschiedenis, voor een deel zelfs zo goed
als voorbepaald, maar toch waren het mijn eigen keuzes, het resultaat lag niet
van tevoren vast.
Dat is de vrijheid die we hebben, om met
kennis van zaken te kiezen uit mogelijkheden, of om mogelijkheden bij te
creëren, of om keuzes te ontwijken. Het is geen theoretische vrijheid, maar een
zeer praktische, een zeer concrete en ze bepaalt wie ik ben.
Er is dus geen sprake van determinisme. De
wetten van de wetenschap zijn onverkort van toepassing op de hele wereld, ook
op de mens. Maar binnen die wetten is er een werkelijk oneindige mogelijkheid
aan variatie en wat er in de praktijk gebeurt of niet gebeurt, hangt af van
ontelbare factoren. In onze mensenwereld is de complexiteit uiterst groot,
omdat de mens zon complex wezen is en in staat om actief in te grijpen in zijn
bestaan.
Maar er kan ook geen sprake zijn van
indeterminisme, van een wereldvreemd element van louter toeval of van goddelijke
genade en straf of een andere onverklaarbare willekeurige kracht. Er is geen
behoefte, zoals Laplace aan Napoleon zei, aan dergelijke hypothesen. De wereld
blijft draaien en op de wereld ontwikkelt zich het leven, allemaal volgens de
wetenschappelijke wetten. Onze vrijheid speelt zich daarbinnen af.
Die vrijheid is de basis van elke moraal.
Enkel wanneer wij binnen betrouwbare wetmatigheden zelf keuzes kunnen maken, wanneer
wij als complex persoon op onze eigen manier inspelen op de omstandigheden,
zijn wij ook verantwoordelijk voor onze daden.
Dit bewustzijn, namelijk dat wij zelf de
volle verantwoordelijkheid dragen voor onze keuzes, maakt ons waarlijk tot
mens.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
05-01-2010
nulla dies sine linea
Nulla dies sine linea.
Geen dag zonder lijn,
in het Nederlands, maar wat bedoelen we daarmee? Druggebruikers zullen daar
wellicht hun eigen mening over hebben, maar de oorspronkelijke betekenis is:
geen dag zonder een lijn te trekken, als kunstenaar, zonder een tekening te
maken dus.
De uitdrukking
schrijft men toe aan Apelles, een beroemd schilder uit de vierde eeuw voor het
jaar 1, maar van zijn werk is niets overgebleven en ook niet van zijn
uitspraken. De afbeelding hierbij van een muurschildering in Pompeï zou op een schilderij van hem gebaseerd zijn. De oudste klassieke bron is Plinius (23-79): Apelli fuit alioqui perpetua
consuetudo numquam tam occupatum diem agendi, ut non lineam ducendo exerceret
artem, quod ab eo in proverbium venit: Appelles had inderdaad de gewoonte om
nooit een dag door te brengen, zelfs als hij het heel druk had, zonder zijn kunst
te beoefenen door een of ander te tekenen en zo is dat een spreekwoord
geworden.
Als spreekwoord
heeft het een ruimere betekenis dan de anekdote over Apelles, natuurlijk. De
boodschap is dat, als je zon goeie tekenaar wil worden als Apelles, je elke
dag moet oefenen. Als zelfs hij dat deed, dan
Je kan dat gerust
nog uitbreiden. Niet alleen tekenaars moeten elke dag oefenen, dat is zo voor
iedere kunstenaar. Nog meer algemeen kan je stellen dat zonder oefening men
niets bereikt. Fabricando fit faber: al doende leert men.
In het
Oost-Romeinse rijk en vooral in de hoofdstad Constantinopel, was het klassieke
erfgoed veel beter bewaard dan in het westen. Onze spreuk duikt daar in het
Grieks op in een collectie van voorschriften en gezegden van Arsenius, rond
1250.
In de Renaissance
was er een hernieuwde belangstelling voor de klassieke oudheid, onder meer door
het hernieuwd contact met het oosten na de val van Constantinopel in 1453, toen
de stad Istamboel werd (Istamboel is een verbastering van de Griekse
uitdrukking eis tein polin, naar de stad, of zoals ze in Antwerpen zeggen: t
stad).
Geleerden
verzamelden toen met veel ijver en plezier Griekse maar vooral Latijnse
spreuken en gezegden en zelfs gewoon maar citaten van klassieke auteurs en
maakte daar adagia van, stichtende spreuken. Ons gezegde Nulla dies sine linea
vinden we terug bij Polydorus Vergilius en ook bij zijn tijdgenoot Erasmus (1536),
die de negatieve vorm verkiest: nullam hodie lineam
duxi, ik heb vandaag geen
lijn getrokken, ik heb vandaag niets geschreven. Diem
perdidi: ik heb een dag
verloren! Die woorden legt Suetonius keizer Titus in de mond; die zou dat
gezegd hebben als er een dag was voorbijgegaan zonder dat hij iets goeds had
gedaan voor iemand.
Als ik er even
over nadenk, dan kan ik mij nauwelijks dag herinneren dat ik niet geschreven
heb. Als ambtenaar aan de universiteit schrijf je bijna de hele dag, dat moeten
vele duizenden teksten geweest zijn, brieven, verslagen, voorstellen,
werkdocumenten, lijsten en overzichten allerhande, notities Maar het virus
sloeg bij mij al heel vroeg toe, ik schreef al verhaaltjes in de lagere school;
later in mijn puberteit langere verhalen en vele brieven, aan echte en
ingebeelde geliefden. Ik had toen ook al schriftjes en mappen met allerlei teksten.
Aan de universiteit schreven we onze vingers krom bij proffen die geen cursus
hadden. Ik schreef toen ook poëzie en literaire vertalingen: Aristophanes, Sappho,
Ovidius Sinds ik op pensioen ben heb ik mijn blog, met nu al 740 teksten.
Daarnaast vul ik elk jaar wel een schriftje met aantekeningen, bedenkingen en
overpeinzingen die nadien al dan niet hun weg vinden in blogteksten. Sommige
ontboezemingen zijn echter zo persoonlijk dat ze veilig opgeborgen blijven in die
schriftjes, misschien voor na mijn dood, daar denk ik soms aan als ik zit te
schrijven: wie zal dit ooit lezen?
Nulla dies sine linea, het kon het motto zijn voor mijn blog,
zelfs voor mijn leven.
Categorie:spreekwoorden Tags:spreekwoorden
04-01-2010
Gedicht en omgedicht: W.B. Yeats The Second Coming
Sinds vele jaren kom ik her en der dit citaat tegen:
Things fall apart, the center cannot hold, mere anarchy is loosed upon the world,
soms in die vorm, soms slechts een van de drie zinsneden, soms de eerste twee, soms de laatste. Schrijvers, dichters, politiekers en filosofen, beschavingspessimisten en religieuze leiders, ze vinden er allemaal hun gading in, vooral in de centrale enigmatische wanhopige noodkreet: the center cannot hold.
Google zegt je meteen wie de auteur is, en seconden later heb je ook de hele tekst en context. Je vindt de Engelse tekst hieronder. Ik heb ook nu weer voor een eigen vertaling gezorgd, waarin ik geprobeerd heb trouw te blijven aan het bevreemdende, hallucinante poëtisch materiaal en de eigenzinnige, soms archaische taal van de dichter.
De datum, 1920 is betekenisvol. Yeats was nog aan het nahuiveren van de verschrikkingen van de oorlog en zag om zich heen de beschaving in diepe crisis, de ineenstorting van het traditionele wereldbestel en de eerste stappen van een drastisch nieuwe maatschappij, met allerlei nieuwe politieke, sociale en religieuze systemen die de mensheid moesten redden van een onafwendbaar cataclysme. Uit de ruines van het oude Egypte zag hij een nieuwe messias opstaan, die het tijdsgewricht zou keren, een nieuwe orde zou instellen.
Yeats overleed in 1939. Hij heeft met zijn laatste levensadem ook die ijdele hoop zien verzwinden.
Yeats, William Butler, 1865-1939, Irish poet & dramatist
The Second Coming (1920)
TURNING and turning in the widening gyre
The falcon cannot hear the falconer;
Things fall apart; the centre cannot hold;
Mere anarchy is loosed upon the world,
The blood-dimmed tide is loosed, and everywhere
The ceremony of innocence is drowned;
The best lack all conviction, while the worst
Are full of passionate intensity.
Surely some revelation is at hand;
Surely the Second Coming is at hand.
The Second Coming! Hardly are those words out
When a vast image out of Spiritus Mundi
Troubles my sight: somewhere in sands of the desert
A shape with lion body and the head of a man,
A gaze blank and pitiless as the sun,
Is moving its slow thighs, while all about it
Reel shadows of the indignant desert birds.
The darkness drops again; but now I know
That twenty centuries of stony sleep
Were vexed to nightmare by a rocking cradle,
And what rough beast, its hour come round at last,
Slouches towards Bethlehem to be born?
Draaiend, draaiend in wijdere wieling,
aanhoort de valk niet meer de valkenier;
alles valt uiteen, het centrum houdt geen stand;
aan loutere anarchie gaat de wereld te loor,
het bloedvertroebelde tij is geloosd en wijd en zijd
wordt ongerepte wijding driest verdronken;
de besten missen mateloos moed, dewijl
van intense passie dallerbarsten barsten.
Voorwaar, openbaring is op handen,
de heilands wederkomst voorwaar op handen.
Wederkomst! Maar amper is dat woord gevallen
of uit de wereldgeest komt een weids tafereel
mijn ogen verontrusten: verloren in het zand der blakte
een bleke gedaante, leeuwenlijf en mensenkanis,
de blik blank en als de blakende zon zonder mededogen,
trekt danig traag de dijen teweeg, terwijl daaromtrent alom
gebelgde schaduwvogels duizelen in de verlaten ruigte.
Dan daalt het duister weer neer; maar nu weet ik:
het wiegen van de kribbe heeft twintig eeuwen stenen slaap
tergend gewekt tot een bijstere nachtmerrie.
Nu kwam haar uur ten langen leste weerom rond, en kromlijnig
kruipt met reuzenschreden schromelijk de ruige rups
Ik moest daaraan
denken toen ik onlangs een aflevering zag op tv over de Leuvense
hulpgevangenis. Een man van 36 zat vast voor drugsfeiten. Zijn leven als
volwassene was een opeenstapeling van vrij lange gevangenisstraffen en korte periodes
van voorwaardelijke vrijheid. Maar ergens aan het begin van dat alles was er
een bizarre episode.
Hij had een
relatie met een jonge vrouw, ze hadden een kindje van drie maanden; hij had
werk, alles leek goed te gaan. Maar een vroegere vriend van zijn vrouw kwam
roet in het eten strooien. Hij bedreigde het jonge gezin herhaaldelijk en
uiteindelijk schoot hij met een jachtgeweer eerst zijn vroegere vriendin het
hoofd af, dan de baby en vervolgens zichzelf. Toen de man thuiskwam van zijn
werk, stonden de politie en de ziekenwagens aan zijn deur.
Hoe kan je met
zoiets omgaan? Hoe leef je verder na zon brutale breuk in je leven, in je
verwachtingen? Je moet het meegemaakt hebben om het te weten, vrees ik.
Maar we kunnen
ons wel voorstellen dat die gebeurtenissen een enorme weerslag hebben op de
gemoedstoestand van iemand. Het verandert je leven. Het verlaat je nooit meer. Je
bent voor de rest van je leven de man aan wie zoiets overkomen is. Een
dergelijke schokkende ervaring maakt je werkelijk tot een ander mens. Er is de
periode voor die feiten en de periode erna, de rest van je leven. Je wordt
nooit meer de oude. Er zijn dingen die voorgoed voorbij zijn, die je niet meer
aankan, die je zelfs niet meer verlangt. En de mogelijkheid dat zoiets gebeurt,
blijft je altijd bij. Je geloof in de goedheid van de mens heeft een
definitieve knauw gekregen, je herstelt nooit meer helemaal.
Wat met ons
gebeurt vanaf het ogenblik van onze geboorte, bepaalt hoe dan ook wat we zijn
op elk moment van ons leven. Alle omstandigheden, alle gebeurtenissen, elk
detail dragen we mee, bewust of onbewust. Ons brein registreert veel meer dan
wij denken, waarschijnlijk zelfs alles wat we waarnemen, in kleuren en geuren.
Alles wordt opgeslagen in onze geheugenbanken en speelt daar een rol, klein of
groot, in de onpeilbare processen van denken, verlangen, herinneren, vreugde en
pijn, beslissen en twijfelen. Wat we doen en laten is getekend door al wat
daaraan voorafging.
Het kind dat we
waren is de vader en de moeder van de man en de vrouw die we zijn.
Wij dragen ons
verleden met ons mee, het grootste gedeelte onbewust, maar de belangrijkste,
meest opvallende feiten verdwijnen zelden of nooit uit ons dagelijks
bewustzijn. Dat zijn vooral de intense ervaringen met geliefden, ouders, kinderen,
broers en zussen, vrienden. Sensationele gebeurtenissen die men van nabij beleeft:
natuurrampen, zware ongevallen, een overval, kidnapping, bestolen worden,
lichamelijk leed, zware ziekte. Mensen die de oorlog hebben meegemaakt, zijn of
waren daarover opvallend zwijgzaam, ze nemen die onuitspreekbare ervaringen mee
in hun graf.
De meesten onder
ons zijn gelukkig gespaard gebleven. Het leed dat ons trof hebben we goeddeels
verwerkt, de tranen wellen alleen nog op moeilijke momenten in onze ogen. We
leven een normaal leven, of toch zo goed als. We hebben aan ons verleden geen
traumas overgehouden, geen noemenswaardige afwijkingen, fobieën, angsten of
andere opvallende psychische problemen. We voelen ons soms wel een beetje
depri, een eufemisme voor dat taboewoord: depressief, maar daarover praten we niet,
het gaat wel over. Soms ook niet: in ons land maakt bijna één op vijf personen
ooit wel eens een depressieve periode door.
Straks is het
weer Nieuwjaar. We wensen elkaar het beste toe, vooral een goede gezondheid,
inderdaad.
Ik vraag me af
wat ik die eenzame, gebroken man in de gevangenis moet toewensen, die wanhopig
probeert om de scherven van zijn leven te lijmen, met veel vallen en opstaan.
Welke kansen heeft hij nog, welke mogelijkheden?
Wat ik voor hem
hoop, maar zonder veel overtuiging, is dat men hem ondanks alles met respect
behandelt: de chefs en de directie van de gevangenis, de mensen van de
politie en van het gerecht, inzonderheid de rechter die beslissingen neemt over
zijn leven; de hulpverleners, zijn vrienden in de gevangenis en daarbuiten en
ten slotte wij allemaal, die zo snel zijn met het uitspreken van ons oordeel,
maar die in de verste verte niet kunnen vermoeden wat het is om te moeten leven
met een verleden dat meer jaren van leed, wanhoop, ontgoocheling, misdaad en
straf, pijn en smart heeft gekend dan uren zonneschijn en menselijke warmte.
Het zou wat zijn,
als wij allen er zouden in slagen om onze zelfingenomenheid even te vergeten en
hem een kans te geven, ook als we weten dat hij die wellicht weer zal verknoeien.
Het zou wat zijn
Maar als ik hem
was, dan zou ik er niet al te zeer op rekenen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
30-12-2009
etym-on
On is oneven.
On- is een negatief voorvoegsel. In het Grieks en het Latijn is dat a- of an-, en ook in-. In het Duits en het Engels un-.
Als er on- voor een woord staat, verandert de betekenis in negatieve zin. Onheil, onzin, onbeschaafd Maar er zijn ook een aantal vreemde vogels.
Ontiegelijk, bijvoorbeeld; het betekent heel erg, erg veel. We vinden er tieg of tijg in, de echte wortel is tie of tij, zoals in het Oudnederlands tiën: gaan, trekken. We zien die vorm zonder g in het werkwoord betijen: laat maar betijen, laat maar gaan, laat het maar gebeuren. De verleden tijd van tiën was wellicht toog en zo werd tiën tiegen. Om het helemaal moeilijk te maken: er was al een werkwoord tiegen, met de betekenis zeggen, aanklagen, zoals in aantijging, aantijgen. Die twee zijn dus wat dooreen gelopen. Ontiegelijk is dus zoiets als: ondoenbaar of onzegbaar veel.
Merk op dat tiegelijk zelf niet (meer) bestaat. En zo zijn er nog een paar wezen: on-woorden waarvan het stamwoord niet meer alleen voorkomt. Dat klinkt moeilijk, maar enkele voorbeelden maken het wel duidelijk. Onbesuisd is in het wilde weg, maar besuisd bestaat niet; je ziet er nog sussen in. Onachtzaam is onoplettend, maar achtzaam gebruiken we niet. Een onafhankelijkheidsstrijd kunnen we ons voorstellen, maar een afhankelijkheidsstrijd? Misschien in sommige vroegere satellieten van Rusland, waar de geïmporteerde Russen zich verzetten tegen de onafhankelijkheidsstrijders. Je kan onbedaarlijk lachen, maar bedaarlijk is zelfs geen scrabblewoord.
En dan is er het vreemde woord onguur. Van Dale situeert een eerste vermelding al in 1287. De betekenis is: op woeste wijze, geweldig, van on- + Mnl. gehuer (lief). Er is nog een vage verwijzing naar huwen en het Latijnse civis (burger), maar dat is koffiedik kijken, vrees ik. Wij gebruiken het nu vooral voor ongure types: verdacht volk. Het vreemde is dat guur, dus zonder on-, niet iets positief is, zoals geheuer in het Duits: zeker, vol vertrouwen; ungeheuer betekent dan weer bijna hetzelfde als ontiegelijk: zeer groot, enorm. Guur zeggen we van het weer: bijtend koud, snijdende wind, dat soort dingen. Onguur is dus ook een beetje een wees: de oorspronkelijke betekenis van guur: lief, braaf, betrouwbaar, hecht is niet blijven bestaan. En omdat we niet goed wisten waarom de on- voor guur stond, hebben we het maar weggelaten, en zo werd guur iets helemaal anders.
Reinhold Niebuhr (1892-1972) was een Amerikaanse
protestantse theoloog. De huidige president van de VS, Barack Obama noemt hem
zijn favorite theologian/philosopher.
Op Wikipedia vind je zowel in het Nederlands als het Engels een interessante
biografie.
Minder algemeen bekend is dat Niebuhr ook
de auteur is van het SerenityPrayer, dat bij hem vaste vorm kreeg rond
1940 en dat het best gekend is in deze verwoording van een anonieme auteur:
God, grant me the serenity
To accept the things I cannot change;
The courage to change the things that I can;
And the wisdom to know the difference.
Heer, verleen me de sereniteit
om de dingen te aanvaarden die ik niet kan
veranderen
de moed om de dingen te veranderen die ik
kan
en de wijsheid om het verschil te
onderkennen.
(mijn vertaling)
Het is dus niet Sint-Franciscus of een of
ander 18de-eeuwse Duitse theoloog die verantwoordelijk is voor de
gedachte of de formulering. Anderzijds vertolkte Niebuhr, dat gaf hij zelf ook
grif toe, een levenswijsheid die al eeuwen aanwezig was in onze cultuur. Denk
alleen al maar aan Don Quixote, die precies door het tegenovergestelde te doen
aantoonde waarin de wijsheid wel gelegen is.
Alcoholics
Anonymous heeft deze gedachte en de tekst vrij snel
overgenomen, rond 1950 al. Dat heeft bijgedragen tot de wereldwijde bekendheid.
Er is nauwelijks nog een spreker of tekstschrijver te vinden die het niet op
een of ander moment heeft gebruikt, steeds zonder of met de verkeerde
bronvermelding. Dat is hiermee dan rechtgezet.
Maar is het ook een goede tekst? Zo goed
als op het eerste zicht lijkt?
Laten we dat eens nader bekijken.
Mijn eerste bezwaar, dat zal mijn vaste
lezers niet verbazen, is de aanspreking: God. Daarmee zetten we ons in een
religieuze context, meer bepaald die van het smeekgebed. We richten ons tot een
Opperwezen, aan wie we de macht toekennen om ons een genade toe te kennen, om
ons iets te vergunnen dat we uit onszelf niet kunnen bereiken. Het is een
verzuchting, een bekentenis van ons onvermogen, onze onmacht. We weten wel wat
we nodig hebben, maar we geloven niet dat we het zonder Gods hulp klaarspelen.
Het is een geval van: het goede willen maar toch het kwade doen. Lees daarover
meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=340299.
Het is, laten we wel wezen, niet zo dat we zonder
Gods hulp niet zouden weten dat er dingen zijn die we niet kunnen veranderen,
integendeel. Elke dag worden we geconfronteerd met situaties in ons persoonlijk
leven en in de wijde wereld die we maar al te graag zouden veranderen, maar
waartegen we ons machteloos voelen. Maar als we bidden om de sereniteit, de
gelatenheid om bepaalde dingen te aanvaarden omdat we ze toch niet kunnen
veranderen, dan hebben we het eigenlijk niet daarover. We zouden wat graag iets
doen aan de onrechtvaardigheid in de wereld, aan de honger, de oorlog, ziekte,
eenzaamheid Maar we beseffen onze beperkingen om als individu in de praktijk veel
te veranderen aan die globale toestand. We willen in feite helemaal niet
gelaten of sereen zijn in het oog van al de miserie in de wereld. Dat soort van
stoïcijns berusten, die laksheid is helemaal niet wat we wensen. Nee, we vragen
aan God precies de moed om er tegenaan te gaan, om niet onverschillig te zijn.
Wat zijn dan de dingen die we niet kunnen
veranderen? Welke wel? Daarvoor is wijsheid nodig, zegt de tekst en ook die
wijsheid ontbreekt ons, anders zouden we er niet om vragen.
Het lijkt wel een aansporing tot efficiëntie,
iets dat we zouden kunnen leren in een personal
time management cursus of in een van de vele boeken over hoe we ons leven
moeten inrichten om gelukkig te worden: leer het onderscheid maken tussen de
dingen die je kan veranderen en de andere, waaraan je niets kan doen. Het gaat
om een praktisch onderscheid, een afwegen van de mogelijkheden, waarbij je die keuzes
maakt die het best renderen.
Laten we een voorbeeld nemen. Om te leven,
moeten we eten en drinken. Daaraan is niets te veranderen. Maar er is ook geen
probleem mee: niemand twijfelt eraan dat dit zo is, de praktijk leert het ons,
enkel zieke personen hebben er een probleem mee en beperken hun voeding tot een
schadelijk minimum. En zo zijn er talloze voorbeelden van dingen die we niet
kunnen veranderen, maar die we ook niet wensen te veranderen. We zeggen wel
eens: het regent zo veel in ons land, ik wou dat de zon elke dag scheen, maar
dat is maar een boutade, een kwinkslag, want als het hier nooit regende en elke
dag zonnig was, dan was het hier een woestijn. Aan de natuurwetten kunnen we
niets veranderen en dat is maar goed ook, dat weten we en daarin berusten we.
Het gebed moet dus wel over andere dingen gaan.
Zijn er dan dingen die niet vastliggen in
natuurwetten en die we toch niet kunnen veranderen? Ook daarvoor moeten we
niet lang zoeken naar voorbeelden. Het is perfect mogelijk, wetenschappelijk
gezien, om alle zeven miljard mensen op deze aarde te voorzien van voldoende eten
en drinken. Wij beschikken over voldoende voedsel en zeker over voldoende
capaciteit om zoveel voedsel te produceren. Maar de opbrengst van onze
gesofistikeerde landbouw en veeteelt is slecht verdeeld en niet gericht op het
voorzien in de basisbehoeften van de wereldbevolking. Daaraan kunnen we,
althans in principe, iets veranderen. We doen dat ook, met mate, onvoldoende,
we bereiken het ideale resultaat niet. Het zelfde met gezondheidszorg, opvoeding,
met de spreiding van de welvaart. Niets verbiedt ons om aan de huidige
ongelijkheid iets te veranderen, en toch slagen we er niet in.
Dat roept bij velen de reactie op: wat we
ook doen, hoezeer we het ook proberen, het lukt ons niet. Iedereen wil vrede,
maar er is toch steeds oorlog en geweld. Het lijkt wel alsof we er niets kunnen
aan veranderen, zeker niet als individu. Ik kan verontwaardigd zijn over de
genocide in centraal Afrika, over de AIDS-epidemie, maar op mijn eentje sta ik
machteloos, zelfs mijn volledige inzet voor een of ander specifiek doel zal slechts
een vrijwel onmerkbaar effect hebben op het geheel.
Is dat misschien wat het gebed bedoelt:
inzien hoe machteloos je bent als individu? Ik vermoed en hoop van niet! Want
dat zou aanzetten zijn tot onverschilligheid en defaitisme en dat kan toch de
bedoeling niet zijn. Point n'est besoin d'espérer pour entreprendre ni de
réussir pour persévérer, zei
Willem de Zwijger. Dat staat regelrecht tegenover de erkenning van onze
machteloosheid.
Wat zijn
dan die dingen die we zouden willen veranderen, die ook kunnen veranderd
worden, maar waartegen we ons maar beter niet verzetten, omdat wij werkelijk machteloos
zijn? Ligt de nadruk misschien veeleer op de dingen die IK niet kan veranderen?
Is dat de betekenis van het gebed: het aanvaarden van mijn onmacht als
individu?
Dat
botst dan weer met het tweede lid van het gebed. Daarin vragen we de moed om te
veranderen wat kan veranderd worden. Evident gaat het weer niet om al wat kan
veranderd worden: goede dingen kan je slecht maken, maar dat is de bedoeling
niet. Het gaat om het tegenovergestelde: recht maken wat krom is, het onrecht
herstellen. Misschien is het goed dat we aan de historische context denken van
Niebuhrs gebed. Hij was zich zeer goed bewust van de oorlogsdreiging en van het
morele kwaad van het fascisme. Hij verdedigde nog voor Pearl Harbor het
Amerikaans ingrijpen in de oorlog. Hij riep op tot bescherming van de Joden in
Europa.
Met dat
aspect van het gebed hebben we het veel minder moeilijk. We weten vrij goed wat
er echt verkeerd is, maar we zijn soms te laf om op te komen voor het goede of
om er zelf concreet iets aan te doen. Daarom vragen we aan God de moed die
nodig is om ons geweten te volgen. Maar ook hier geldt: waarom zou God ons
gebed inwilligen? Kan God ons moed verlenen, ons moediger maken dan we uit
onszelf zijn? Of moeten we die moed zelf opbrengen?
Het
gebed is meer complex dan het lijkt.
We weten
niet goed wat bedoeld wordt met: aanvaarden dat er dingen zijn die we niet
kunnen veranderen. Ofwel is dat vanzelfsprekend, en dan hebben we ook geen
moeite om dat te aanvaarden. Ofwel zijn die dingen niet echt onveranderlijk en
dan is er, als ze verkeerd zijn, geen reden waarom we erin zouden berusten.
Het
grootste probleem is evenwel de aanspraak tot God en de formule van het
smeekgebed. Wij weten ook zonder God dat niet alles perfect is in onze wereld,
dat wij niet altijd handelen zoals het hoort. Maar wij weten ook dat het enkel
aan onszelf ligt om daaraan iets te doen. We vragen niet dat God, in zijn
almacht, met een bovennatuurlijke genadige kracht plots van ons en van alle mensen
volmaakte morele personen zou maken. Als hij dat zou willen én kunnen, waarom
heeft hij het dan niet al lang gedaan? Waarom heeft hij ons geschapen zoals we
zijn? En als hij ons net zo geschapen heeft, waarom dan uitgerekend aan hem
vragen om dat ongedaan te maken? Er is iets dat niet klopt
Het
gebed is dan ook geen echt smeekgebed, het is inderdaad veeleer een
verzuchting, een boutade: we wouden graag dat we de wijsheid hadden om niet
tegen windmolens te vechten, om ons neer te leggen bij het onvermijdelijke. We
zouden zo graag veel moediger zijn dan meestal het geval is. Met het gebed
vragen we helemaal niet aan God om onze condition humaine te veranderen,
om andere mensen van ons te maken, we weten dat het niet zal gebeuren, dat ons
gebed niet zal verhoord worden, dat het niet kan. Het is niet meer dan het
uitspreken van een zuchtend verlangen: waren we maar allemaal altijd zo wijs en
zo dapper!
Het gebed
om sereniteit, moed en wijsheid is een onderdeel geworden van onze cultuur.
Maar het is niet de ultieme levenswijsheid waarvoor het vaak gehouden wordt. We
moeten niet te geredelijk onze onmacht aanvaarden; om het met Barack Obama te
zeggen: Change! Yes, we can! We moeten ook beseffen dat moed en wijsheid
niet zomaar op ons verzoek uit de hemel zullen nederdalen en ons tot
voorbeeldige mensen maken. Reinhold Niebuhr heeft in zijn leven en zijn
geschriften aangetoond dat mensen die wijsheid en die moed wel degelijk in hun
eigen hart kunnen vinden, in de bedachtzame confrontatie met het onrecht in de
wereld.
Dat is
de diepere betekenis van zijn boodschap: besef en aanvaard je beperkingen, maar
laat je daardoor niet verlammen of ontmoedigen; denk na, sta op en doe er iets
aan!
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
28-12-2009
de wrede logica van Pieter De Crem, minister van oorlog
Terwijl de kerstvrede zowat overal ter
wereld vrolijk maar efficiënt aan stukken geschoten wordt, denkt onze regering
eraan om, op voorstel van de minister van oorlog en op instigatie van onze gewaardeerde
bondgenoten, inzonderheid de Verenigde Staten, het mandaat van onze troepen in
Afghanistan te verlengen en uit te breiden. De veiligheid van de ganse Westerse
wereld staat evident op het spel door de opstand van enkele duizenden fundamentalistische
en nationalistische traditionele vechtjassen in de meest afgelegen en
onherbergzame streek van de hele wereld.
In interviews met Crembo, het militair
genie uit Aalter en met plaatselijke commandanten en voetvolk, blijkt deze
zending van onze troepen daarnaast gesteund te zijn op een zeer merkwaardige
redenering.
Wij hebben, zegt de minister van oorlog,
een leger. Maar dat is geen goed leger: de soldaten en de commandanten zijn te
oud, te dik, te vadsig, te dom om te helpen donderen, letterlijk dan. Ons leger
is niet in staat om te vechten. Daaraan moeten we iets doen: al wie niet kan
vechten vliegt eruit, het is tenslotte een leger. Al wat niet dient om te
vechten of dat vechten mogelijk te maken, wordt geliquideerd. Alle taken die
niet op het vechten gericht zijn, worden afgebouwd: vredesmissies,
brandwondencentra, kazernes
Anderzijds gaat men jonge mensen aantrekken
om een nieuw, strijdbaar leger uit te bouwen met veel minder volk. Men zoekt
enerzijds mensen die technisch uitstekend gevormd zijn, om de gesofistikeerde
wapens en hulpmiddelen te bemannen. Anderzijds zoekt men zeer jonge knapen en
meisjes, net van school, met of zonder diploma, die een snelle praktische
opleiding krijgen om ingezet te worden in conflictsituaties. Het leger krijgt
precies dat als enige taak: vechten, waar en wanneer de gelegenheid daartoe
zich voordoet. Het heeft, zo klinkt het steeds weer, immers geen zin om een
leger te hebben dat niets anders doet dan zich voorbereiden op iets dat zich
hier bij ons waarschijnlijk nooit meer zal voordoen, namelijk het beschermen
van het land en de bevolking. Nee, die voorbereiding moet haar logische bekroning
krijgen in de ultieme test: het vechten zelf; geen enkele simulatie kan dat
vervangen. Het heeft trouwens ook geen zin om peperduur materiaal aan te kopen,
zoals gevechtsvliegtuigen, tanks, raketten, spionagemateriaal en daar niets
anders mee te doen dan in onze achtertuin soldaatje spelen met losse flodders.
De taak van het leger is vechten!
Dat is een strenge logica en onze minister
van oorlog is ervan overtuigd dat daar geen speld of bajonet tussen te krijgen
is. Hij heeft, zo lijkt het wel, ook de andere leden van de regering overtuigd
van dat feilloos geniale militaire inzicht.
Er is evenwel een andere conclusie die zich
opdringt aan eenieder die langer nadenkt dan onze minister van oorlog, een
opdracht die zelfs een klein kind tot een goed einde moet kunnen brengen, want
nadenken is, zoals samenhangend of zelfs maar verstaanbaar praten, niet de
sterkste kant van onze minister van oorlog. Ons land en onze bevolkinginderdaad voor hun voortbestaan niet meer afhankelijk zijn van ons leger; het
is zelfs zeer de vraag of dat ooit het geval geweest is in de recente of verder
achter ons liggende geschiedenis. Zelfs de meest idiote en normvervagende particraat
die de christendemocratie ooit in haar rangen heeft gekend, de infame
villabouwer en illegale geldklopper Leo Delcroix, heeft vele jaren geleden die alternatieve
strenge militaire logica ingezien en de legerdienst afgeschaft en het leger
omgevormd tot een overheidsdepartement zoals het ministerie van financiën of
een parastatale zoals het openbaar vervoer of de post: een systeem om partij-
en syndicale vriendjes een sinecure te bezorgen, zodat ze een goed loon hadden
en al hun tijd konden besteden aan het cultiveren van hun politieke en
syndicale dienstbetoon. Vechten? Ons leger? Ben je gek
Probeer daar maar eens een speld of bajonet
tussen te krijgen: als we geen leger meer nodig hebben, dan schaffen we het
toch af? Als alle landen inzien dat ze geen leger nodig hebben, dat oorlogen
nog nooit iets hebben opgelost en integendeel al zeer veel menselijk leed en
economisch onheil hebben gesticht, dan schaffen we alle legers toch af?
Maar neen. De legers blijven bestaan. Aan
de top staan politici zoals onze minister van oorlog en zijn grote voorbeelden,
George W. Bush en Vladimir Putin. Daaronder zwermen een groot aantal hoge
militairen, afgestudeerd aan militaire scholen, die gezworen hebben hun land te
dienen en de bevelen van de politiek uit te voeren zonder daarbij ook maar één
ogenbik na te denken over de welvoeglijkheid van die bevelen of de
intellectuele en morele integriteit van die politici. En dat apparaat trekt met
verlokkelijke wedden, extralegale voordelen, vaste benoemingen, vroege
pensioenen en de kans om soldaatje te spelen met echte kogels en echte
slachtoffers, een groep jonge mensen aan die anders niet weten van wat hout
pijlen maken, of die geen andere uitlaatklep vinden voor hun ambitie, agressie,
racisme en zucht naar pracht en praal, eer en roem, desnoods postuum. En in de
coulissen wrijven een aantal legale en zeer illegale maar steeds gewetenloze handelaars
in oorlogsmateriaal zich in de goudgeringde handen en tellen de dubbele profijten
van hun leveringen aan beide kanten van de demarcatielijnen.
Het leger waakt niet meer, zoals vroeger, Het
Nieuwe Belgisch Leger Vecht.
In Libanon hadden we een vredelievende
taak: een hospitaal waar ook de burgerbevolking terecht kon, ontmijnen van het
landbouwgebied en de dorpen en steden. Maar dat is helemaal geen taak voor een
leger, zegt onze minister van oorlog fijntjes. Ook in Kosovo is ons leger niet
nuttig meer, sinds de inboorlingen daar voorlopig vrede gesloten hebben. Kongo,
dat zou nog iets zijn, daar is altijd wel ergens een gezellig brandhaardje of
een leuke genocide. Die twaalf paras, die zijn we al bijna vergeten en
Verhofstadt is er niet meer om ons daaraan te herinneren. Vandaag de dag is het
Al Qaida en de Taliban die we moeten bevechten, de baarlijke moslimduivels die
we hier bij ons wel moeten dulden als we geen proces wegens racisme aan ons been
willen, maar die we ginds in naam van de Westerse Beschaving opgetogen mogen
afschieten als kleiduiven, om de opleiding van onze soldaten te vervolmaken en de
aankoop van ons dure wapentuig te rechtvaardigen tegenover de belastingbetaler.
Het is een
verderfelijke, wrede en onmenselijke logica die onze minister van oorlog volgt.
Er kleeft bloed aan zijn handen en geen wijwater van Lourdes dat die vlekken
ooit wegwast. Ik hoop dat de dagelijkse beelden van de stukgeschoten,
uiteengereten mensen in de probleemgebieden, van de vluchtelingen, de
verkrachte, uitgehongerde en wanhopige burgerbevolking, van de kindsoldaten,
van de waanzinnige misleide fundamentalisten, van de jongens die gevallen
zijn voor hun vaderland, al ligt dat duizenden mijlen daarvandaan, aan de
andere kant van de wereld, veilig en wel, dat die schrijnende beelden de met
representatie welgevulde dagen en de wellicht onrustige nachten mogen teisteren
van onze minister van oorlog, Crembo, Pieter De Crem, burgemeester van de
wereldstad Aalter, Master of Romanic
Philology at KUL Katholieke Universiteit Leuven (Flemish-speaking Catholic
University of Leuven), Master of European and international Law at VUB Vrije Universiteit
Brussel (Flemish -speaking Free University of Brussels ); Language
proficiency: Pieter De Crem is Dutch native speaker. He speaks and writes
fluently in French, English, German, Spanisch, Italian and Portuguese. He also
has a basic ability of Russian, al zou dat alles ons zeer verwonderen, want
zelfs zijn native Dutch is zo stuntelig en onsamenhangend dat het nauwelijks voor
een basic ability kan doorgaan, laat staan een fluency.
Op deze 28ste december, dag van de meedogenloos afgeslachte Onnozele Kinderen, waar ook ter wereld, hem, wens ik hem, zijn militaire en burgerlijke kornuiten en de leden van onze laffe,
lamlendige regering een vredige kersttijd toe, zo vredig als die van de slachtoffers
van hun wrede politiek en hun militair genie, waar ook ter wereld.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
26-12-2009
William Trevor, Love and Summer, 2009
William Trevor, Love and Summer, 212 pp.,
Viking, 2009, ong. 17 (hardcover)
Mensen hebben zo hun rare trekjes en dat is
met mij niet anders: homo sum, humani nil
a me alienum puto, schreef Terentius (c. 190-159 voor onze tijdrekening) in
zijn toneelstuk De zelfkweller, dat wellicht/misschien een vertaling is van
een gelijknamig stuk van Menander, eigenlijk Menandros, ca. -342291. Ik
vertaal voor u: ik ben een mens, niets menselijks is me vreemd.
Een van die rare trekjes is dat ik sommige
boeken die ik koop niet onmiddellijk lees, maar ze op mijn leestafeltje naast
mij laat liggen, soms maanden lang. Dat doe ik niet zozeer met minder
interessante werken, nee, het zijn precies de langverwachte werken van geliefde
schrijvers die even blijven liggen. Een goed boek moet bij mij, als was het een
goede wijn, eventjes kelder hebben. Enkele maanden weten dat het er is, vlak
bij me, klaar om ervan te genieten, het even zo koesteren voor ik er op een
begenadigd moment aan begin, als ik er klaar voor ben, als de tijd rijp is, als
het juiste moment gekomen is. Ben ik de enige die dat doet?
Gisteren was het dan zo ver voor het
jongste boek van William Trevor, dat ik in de lente in voorpublicatie had
besteld en dat in de nazomer uitkwam. Het is geen lijvig boek, de 212
bladzijden zijn gezet in een genereuze letter en met een luchtige bladspiegel,
een genot voor het oog van een senior. Het is dus veeleer een novelle dan een
novel, een roman. Ik heb het traag gelezen, genietend van elke trefzekere zin,
van elk goedgekozen woord van de meester.
Wat kan ik nog meer zeggen? Het heeft geen
zin om je het verhaal na te vertellen. Het is, zoals bijna alle verhalen van
Trevor, gesitueerd in Ierland, zijn geboorteland, in een landelijke omgeving, misschien
in de periode tussen de beide wereldoorlogen. De ingrediënten zijn de lezers
van William Trevor bekend: het sociale weefsel tussen individuen en families,
niets menselijks is hem vreemd. Hij schildert de mensen en hun omgeving in zijn
befaamde suggestieve stijl, geen woord teveel, maar toch met een fabelachtige
rijkdom aan emoties, met die haarscherp geobserveerde details die een dorp, een
provinciestadje, een boerderij, een verlaten landhuis voor je ogen toveren.
William Trevor is nu 81. Onvermijdelijk
kijk je dan uit naar tekenen van verval, van enige gemakzucht in het schrijven
of het bedenken, naar stereotiepe uitdrukkingen of wendingen in de plot, naar
clichés. Ik kan je meteen geruststellen: niets daarvan in dit late werk van de
oude meester. Er is geen enkel moment dat hij niet boeit, intrigeert,
overweldigt, verrast, aangrijpt en niet meer loslaat tot je de laatste zin hebt
gelezen. Niets laat zich voorspellen, hij houdt zijn verholen geheimen in petto tot het laatst, er is geen
greintje voorspelbaarheid in heel dit boek, behalve de mood, de gefilterde weemoed die over het verhaal hangt als een
nauwelijks merkbaar glacis.
Het thema dat alles doorgloeit is de zachte,
ontredderende pijn van het verwachte afscheid, het verlies, het voorbijgaan van
de mensen en de dingen. Dat is heel in het bijzonder zo voor Florian, het
mannelijk hoofdpersonage, zullen we maar zeggen, hoewel hij eerder een indringende
randfiguur is. Halverwege het boek kon ik me niet van de indruk ontdoen dat
Trevor, zich ongetwijfeld diep bewust van zijn eigen vergankelijkheid, deze
figuur met uiterste tederheid en heel veel liefdevol begrip heeft getekend met zorgvuldig
verwerkte elementen uit zijn eigen ervaringen als schrijver op leeftijd.
Toen ik de laatste bladzijde had gelezen en
het boek met een traag gebaar sloot en voorzichtig naast me neerlegde, als om
de betovering niet te verbreken, was ik danig aangedaan, niet alleen door het ontroerende
verhaal, niet alleen door de aangrijpende ervaring van enkele uren in de
onthutsende aanwezigheid van de personages die aan het brein van deze uitzonderlijke
grootmeester van het verhalend proza ontsproten zijn, maar ook en misschien
vooral door het knagende aanvoelen dat ook dit een afscheid zou kunnen zijn,
dat er misschien geen volgende aflevering komt in de lange reeks van intense ontmoetingen
met een begenadigd auteur, die in de loop der jaren als een intieme vriend is
geworden. Mijn hart was vervuld van diepe dankbaarheid voor al de sublieme
momenten van warme menselijkheid die hij mij zo vaak heeft vergund.
Ik heb geen Nederlandse vertaling kunnen
vinden. Op Wikipedia heeft Trevor zelfs geen pagina in het Nederlands,
onbegrijpelijk. Wil je meer over hem weten, dan kan je hier op mijn blog
terecht: klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=340461.
Toch wel. We vieren thuis met de kinderen
die zelf geen kinderen hebben en dus geen eigen familiefeest organiseren. We
eten lekker en we geven elkaar geschenkjes. We hangen veelkleurige
knipperlichtjes aan het venster aan de straatkant. Er staat een namaak kerstboom,
met led-lichtjes en oude en nieuwe versieringen, sommige dateren nog van mijn
kindertijd, zoals die vogel met zijn staart in nylon.
Maar in tegenstelling met die kindertijd,
is er bij mij geen sprake meer van Jezus geboorte na vier weken Advent, van
Maria of Jozef, de herderkens, de os en de ezel; noch van de moord op de
onnozele kinderen, de ster die bleef stilstaan en de aanbidding van de wijzen
uit het Oosten, met hun geschenken van goud, wierook en mirre. We zingen de oude
liederen niet meer, we eten geen kalkoen, geen buche de Noël, geen loodzware marrons met slagroom. We gaan niet naar de
middernachtmis, noch naar de herderkesmis de volgende morgen.
Veel van onze tradities en gebruiken zijn
weggevallen. In de plaats daarvan zijn gebruiken overgewaaid uit Amerika: de kerstman
en de geschenken, acties voor het goede doel.
Al bij al zijn we vergeten waarom we feest
vieren.
Dat is nochtans geen mysterie: enkele dagen
geleden, de 21ste, was er de winterzonnewende. De zon stond dan op
haar laagste punt aan de hemel, de dagen waren het kortst, amper acht uur hier
bij ons. Maar op mijn elektronische radiogestuurde klok en weerstation
verscheen weer de smiley die de wende, de kering aankondigt: de volgende dag
was al twee minuten langer. De dagen zijn dus aan het lengen, de winter is niet
voorbij maar we zijn over het dieptepunt heen.
Dat merkwaardig meteorologisch verschijnsel
hebben de mensen al vele duizenden jaren geleden opgemerkt. Het markeert het
einde van een neerwaartse beweging en het begin van een opgaande, het afsterven
van het oude en de geboorte van het nieuwe. Nieuwjaar. Het licht dat sinds de
zomerzonnewende op 21 juni, de langste dag, was gaan tanen tot in het putteke
van de winter, maakt langzaam aan weer vorderingen. Dat is voor onze dagelijkse
beleving hier op aarde van oneindig veel meer belang dan alle religieuze verhaaltjes
die men daar rond verzonnen heeft.
Voor mij dus geen Kerstmis, Christmas. Geen heiland die moet geboren
worden in een stal, een verlosser die de mensheid moet redden van de ondergang,
omdat de eerste mens een of andere misdaad zou begaan hebben. Ik voel een
wrange weerzin tegen elke verwijzing naar die christelijke mythologie, die de
werkelijke betekenis van de zonnewende verdreven heeft. Die religieuze symboliek is voor mij niet verhelderend, maar storend.
Ik kan echter nog wel opgetogen genieten
van de betere gebruiken die we hebben. Zo luister ik op dit ogenblik naar een
van Bachs heerlijkste werken: het Weihnachtsoratorium,
zonder enige wrevel of bijgedachte. Maar het latere en veel zoetere werk, Duits
of Frans, kan ik niet meer pruimen. Carols
from Kings op de BBC was jarenlang een must voor mij, maar dit jaar heb ik
gepast: het is heerlijke muziek, grotendeels, maar het is een liturgische
plechtigheid en heel wat van de teksten en ook een deel van de muziek zijn
daarmee al te zeer verbonden. Ik kan er mij niet meer in vinden, jammer
misschien maar zo is het nu eenmaal.
Tradities zijn belangrijk, maar niet alle
tradities. Het is niet goed om vast te houden aan wat niet meer relevant is,
wat zijn betekenis heeft verloren. De tijd zal uitwijzen wat de moeite is om te
bewaren, wat tijdloos is en universeel. Al het andere zal wegvallen bij gebrek
aan belangstelling. In de kringloopwinkels liggen dezer dagen tientallen smakeloze
kerststallen met al de groezelige figuurtjes erbij: verbannen uit de
huisgezinnen na jaren trouwe dienst, maar nu niet meer zinvol. De kerstboom met
de lichtjes en de versieringen, verlichting aan de ramen en de gevels doen het
wel goed: ze verwijzen, misschien onbewust, naar de donkere dagen van het einde
van het jaar en de terugkeer van het licht. Het feesten, uitbundig zijn samen
met vrienden en familie, geschenken: dat herinnert aan de tijd dat we
opgesloten zaten in onze huizen in het koudste van de winter en niet veel
anders te doen hadden dan ons bezighouden, in afwachting van het hernemen van
het werk op het veld, met het vieren van het nieuwe jaar.
Geen Kerstmis dus voor mij, maar nog altijd
Weihnachten, een heilig moment van het
jaar, wanneer de zon haar terugkeer begint.
Niet de heiland, maar Helios. Niet de zoon,
maar de Zon, Sol Invictus. Dat is het ware licht van de wereld, de bron van
alle leven op aarde.
Zalig joelfeest dan maar!
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
23-12-2009
God, vrijheid, onsterfelijkheid (Antony Flew) deel 3
In het derde deel van zijn boek God,
Freedom and Immortality. A Critical Analysis bespreekt Antony Flew dat
onvermijdelijke andere aspect van elk discours over God en religie:
onsterfelijkheid, de mogelijkheid van een leven over de dood heen, het
voortbestaan van ten minste een belangrijk gedeelte van wat een mens is.
8. Hij vertrekt daarbij van het al te
evidente feit dat mensen nu eenmaal sterven en dat er geen enkele aanduiding is
in de fysieke wereld van enige terugkeer of voortbestaan na het overlijden. Er
is nog niemand teruggekeerd om het te komen vertellen, zegt men dan.
Er zijn allerlei minimale opvattingen over
dat voortbestaan: wij leven voort in de herinnering van anderen, wij hebben
sporen nagelaten. Wij zijn ook nog op een manier aanwezig in ons nageslacht,
als we dat hebben: ons genetisch materiaal is zorgvuldig gekopieerd in onze
kinderen, half-en-half met dat van onze wederhelft. De atomen waaruit ons
lichaam bestaat gaan niet verloren, rien
ne se crée, rien ne se perd en dus komen wij nog eens op een andere
manier terug, zij het op een uiterst gefragmenteerde manier. Zo kan men ook
stellen dat er een eeuwige terugkeer is van alles in alles, dat wij bij onze
dood opgaan in een groot wereldreservoir en aldus niet helemaal verdwijnen.
Maar daarover hebben we het niet als we
spreken over onsterfelijkheid en voortbestaan. Het gaat om het in stand
gehouden blijven van de persoon die we zijn, met onze karakteristieke
eigenschappen en met het bewustzijn daarvan. De vraag is dus of er daarvan iets
is dat de dood overleeft en dat vervolgens een blijvend leven kan leiden op een
of andere manier. Het christelijk principe van de opwekking van de doden, een
wederopstanding aan het einde der tijden wijkt daarvan al enigszins af: er is
een, mogelijks zelfs een zeer lange, periode tussen het overlijden en de
wederopstanding, gevolgd door het eeuwig leven.
Hoe kunnen we ons een persoonlijk overleven
voorstellen?
Een eerste mogelijkheid is dat we stellen
dat een persoon uit twee zeer onderscheiden gedeelten bestaat: het materiële,
vergankelijke lichaam en een geestelijk gedeelte dat bestand is tegen verval:
de ziel. In die optiek is het lichaam vanzelfsprekend het mindere; het is de
ziel die de hoogste eigenschappen heeft en waarin de ware persoonskenmerken
berusten. De ziel is de persoon zelf, het lichaam slechts een tijdelijke
behuizing.
Een variante daarop is het zogenaamde
astrale lichaam, een soort geestelijke kopie van het materiële lichaam, waarin
dus ook de fysieke eigenschappen aanwezig zijn. Ook in die (vreemde)
veronderstelling is het astrale lichaam de ware persoon. Het verschil tussen de
ziel en het astrale lichaam ligt precies daarin, dat de ziel totaal anders is dan
het lichaam, terwijl het astrale lichaam echt lichamelijk is, materieel dus,
maar bestaande uit een andere materie. Het is vooral in parapsychologische
middens dat die mogelijkheid een rol speelt. Maar ze vindt ook weerklank in de
godsdienst, waar het lichaam bij de verrijzenis als het ware zal
wedersamengesteld worden in een andere materie.
Op de grafzerk van Benjamin Franklin staat
deze boodschap gebeiteld:
The
body of B. Franklin, Printer, Like the Cover of an old Book, Its Contents torn
out, And stript of its Lettering and Gilding, Lies here, Food for Worms. But
the work shall not be lost; for it will, as he believd, appear once more in a
new and more elegant Edition Corrected and improved by the Author.
Vertaald:
Hier ligt, als voer voor de wormen, het
lichaam van B. Franklin, drukker van beroep, als het kaft van een oud boek, de
inhoud eruit gerukt, de opdruk en het verguldsel verwijderd. Maar het werk zal
niet verloren gaan, want, zoals hij geloofde, zal het nog eens verschijnen in
een nieuwe en meer elegante editie, gecorrigeerd en verbeterd door de Auteur.
De gedachte aan een herstel van het lichaam
op een later ogenblik ligt evenwel niet voor de hand. Welk lichaam zal dat
zijn? Wij denken daarbij spontaan aan de meest voordelige vorm: het toppunt van
ons lichamelijk en geestelijk kunnen, zonder enige onvolkomenheid of handicap. Maar
is zon nieuw samengesteld of herschapen lichaam een replica, een kopie? Of is
het hetzelfde lichaam dat door de wormen is opgevreten of door de schouw van
het crematorium is gevlogen? Is mijn verrezen lichaam echt opnieuw ik? In het
christelijk perspectief lost men dat op door de onsterfelijke ziel bij de dood
te scheiden van het materiële lichaam, die ziel te laten overleven, ergens, op
een of andere manier en ze te herenigen met het verheerlijkte lichaam op de
jongste dag. Op die manier behoudt men de essentie van de persoon onverminderd
en ononderbroken, het lichaam is slechts de materiële tempel van de ziel. Het
verheerlijkte lichamen is een astrale vorm van het origineel.
Het is in dergelijke context dat men kan
denken aan contact met de geest van de overledenen, een vaste waarde in elk
spiritisme.
Het is gemakkelijk om de opvatting van de
ziel, als iets louter psychisch, iets immaterieels te ontkrachten. Want wat
kunnen wij ons daarbij voorstellen? Een ziel die geen enkel lichamelijk aspect
heeft, dus niet kan zien, horen, ruiken etc., die dus geen enkel contact kan
hebben met de werkelijkheid, tenzij door een soort van telepathisch contact met
andere dergelijke zielen Als men de persoonlijkheid in de ziel legt, als de
ziel echt persoonlijk is, verschillend voor iedereen, dan kan dat enkel als ook
lichamelijke kenmerken mee opgenomen worden. Wij zijn niet onze geest, wij zijn
ons lichaam, wij kunnen onszelf niet denken zonder lichaam, probeer het zelf
maar eens, je zal snel inzien dat dat letterlijk en figuurlijk ondenkbaar is.
Onze gedachten zijn onlosmakelijk verboden met ons lichaam, al onze
herinneringen hebben betrekking op onze lichamelijke ervaringen. Elke vorm van
psychische kennis tijdens ons leven berust nog steeds op lichamelijk contact.
Het is onder geen enkele omstandigheid mogelijk om enige vorm van contact te hebben
met iets of iemand zonder dat er een materieel contact is, onder welke vorm dan
ook.
Er is dus een ernstig probleem met een
persoonlijke ziel zonder lichaam. Wij kunnen ons dat niet voorstellen, het
beeld is niet bruikbaar. Wij kunnen wel praten over astrale lichamen, maar er
is nog nooit een dergelijk lichaam waargenomen. Het is een ingebeeld lichaam,
het bestaat enkel als een postulaat, een abstracte vereiste om een theorie over
het voortbestaan te doen kloppen, maar zonder enig aanknopingspunt in de
realiteit. Wij houden nooit op een ernstige manier rekening met het bestaan van
ons astraal lichaam, tijdens ons leven of daarna.
9. Kan een mens zijn eigen begrafenis
bijwonen?
Je kan dat eventueel doen als een soort
fantasie: je stelt je voor dat je gestorven bent en wat er dan allemaal
gebeurt. Maar dat doe je als levende mens, niet als een dode. Als je dood bent,
kan je je helemaal niets meer voorstellen; zelfs als je gelooft dat je ziel je
afsterven overleefd heeft, is het nog totaal onmogelijk voor die ziel om wat
dan ook waar te nemen, want ze is niet zintuiglijk. De ziel kan dus hooguit het
zelfde fantasietje produceren, op basis van het geheugen en de verbeelding, dat
je als levende verzint, maar ze kan niet de begrafenis van het lichaam
werkelijk waarnemen.
Wat zouden we dan kunnen bedoelen als we
zeggen dat alle mensen hun eigen dood overleven? Wat betekent dat overleven,
wat is dat leven na de dood? Dood en leven zijn elkaars tegengestelde, je kan
niet tegelijk leven en dood zijn, tenzij als een hersendode, waarbij een deel
van je lichaam nog leeft, maar je bewustzijn volledig is stilgevallen. Maar ook
dat beschouwen wij terecht als dood, niet als leven en wij maken aan een
dergelijke mensonwaardige toestand op een humane manier een einde.
Het zelfde kunnen we zeggen van de
uitspraak: wij zullen allen eeuwig leven. Leven is niet eeuwig, dat weten wij
maar al te goed, er komt al te gauw een einde aan, zelfs als we het hier lang
trekken, de dood komt steeds te vroeg. Eeuwig leven is geen betekenisvolle
term, wij kunnen ons daar niets bij voorstellen, want al onze opvattingen over
leven zijn gebonden aan afbraak, achteruitgang, aftakeling en uiteindelijke
dood. En elke voorstelling van een leven zonder lichaam moet uiteindelijk faliekant
aflopen. Het is logisch onmogelijk om mij iets voor te stellen na de dood; de
dood ervaren we als een finale breuk, elke hypothese over een overleven spreekt
zichzelf tegen. Er is na de dood geen ik, geen persoon, geen brein, geen
denkvermogen. Al onze woorden om een mens aan te duiden worden zinloos na de
dood.
10. Wat is een persoon zonder lichaam?
Welke ernstige definitie men ook maakt van
een mens, zij houdt onvermijdelijk steeds en noodzakelijk zijn lichamelijkheid
in. Het is niet zinvol om te spreken van een on-lichamelijke mens. Denken is
een activiteit van het lichaam. Wij kunnen ons niet voorstellen,
wetenschappelijk of filosofisch, dat er iets zou zijn dat denkt als er geen
lichaam is dat denkt. Wanneer de hersenen zo beschadigd zijn dat zij niet meer
kunnen denken, verklaren we een persoon dood. En wat is een ziel die niet in
staat is tot enige waarneming, herinnering, planning, verlangen? Onze
geestelijke vermogens steunen op onze lichamelijke ervaring, zonder die
ervaring, zonder lichaam, zijn er geen geestelijke vermogens. Als we een
niet-lichamelijke persoon verzinnen, dan lopen we vast nog voor we beginnen,
want dat verzinnen moet gebeuren door een lichamelijke persoon. Er is nog
niemand geweest die op een overtuigende manier het bestaan van geestelijke
vermogens buiten de levende mens heeft kunnen bewijzen, laat staan vaststellen.
Ook de term niet-lichamelijke persoon is logisch niet houdbaar, want een
persoon is altijd lichamelijk. En zonder bewustzijn kunnen we ons geen persoon
voorstellen; die is dan ofwel hersendood, of echt dood, of onbestaande.
Er zijn met andere woorden geen
niet-materiële, niet-lichamelijke substanties, dat is een op alle punten
onverdedigbare stelling. Het is absurd om zo te denken.
11. Elke veronderstelling van contact
tussen dergelijke spirituele substanties of wezens en levende mensen is dan ook
een illusie.
12. Wat bedoelen we met de vraag: wat is de
zin van het leven?
De auteur bespreekt deze kwestie aan de
hand van de spirituele werken van Tolstoj. Er moet ergens een zin zijn in het
leven, anders kunnen we er net zo goed een einde maken. Het leven moet op
zichzelf of uit zichzelf zinvol zijn. Als er alleen lijden en dood is, waarom
dan nog leven?
Dat is echter de vraag verkeerd stellen.
Waarom zouden we ervan uitgaan dat het leven niets dan miserie is? Waarom
veronderstellen dat we een diepere zin moeten ontdekken, iets dat alles plots
aantrekkelijk maakt, dat ons motiveert om te leven, om doelen na te streven, om
ons in te zetten? Het is toch niet omdat er lijden en dood is in ons leven, dat
alles zinloos is? Het is toch niet omdat de dood onvermijdelijk is dat het
leven plots geen zin meer heeft? En het is toch niet omdat we zouden geloven in
onze eigen onsterfelijkheid dat alles meteen rooskleurig, zinvol en aangenaam
is? Het is niet omdat wij onze geliefden hoe dan ook ooit moeten verliezen, dat
onze liefde voor hen en hun liefde voor ons onbestaande of onbetekenend is?
Zeker, het leven kan zeer hard zijn, het
lijden overweldigend, maar ook dan leidt de conclusie niet noodzakelijk naar
zelfdoding. Wij kunnen leven met lijden en dood, wij moeten en kunnen verder
zonder een overweldigend inzicht in een of andere diepere zin van het leven. Dat
is wat de mensheid grotendeels doet, zonder zich daarbij meestal veel vragen te
stellen. Maar het zou verkeerd zijn om te zeggen dat precies daarin de zin van
het leven ligt, namelijk leven zonder vragen te stellen, of leven in het geloof
zoals het door de traditionele godsdiensten wordt voorgehouden, zonder vragen
te stellen. Geen vragen stellen en geloven zonder grond is erkennen dat het
leven geen zin heeft, of toch geen zin die we zelf kunnen ontdekken, een zin
die buiten het geloof zou liggen. Het geloof beweert dat er dingen zijn zoals
een god en een openbaring en dat we de zin van het leven zullen vinden als we
leven volgens die overtuigingen. Maar zeggen hoe we moeten leven om gelukkig te
zijn zegt nog niets over hoe de dingen zijn, of er een god is of
onsterfelijkheid. Als we ons leven baseren op verhalen die anderen ons
vertellen en ons eigen oordeel grotendeels opschorten, komen we vroeg of laat
de twijfel tegen van ons eigen gedachten, die geen genoegen nemen met verhalen,
met fictie, maar altijd op zoek zijn naar wat werkelijk is.
Epiloog
Ik hoop dat je mijn samenvatting van de argumenten van
Antony Flew een beetje hebt kunnen volgen. Als Engels geen probleem is, lees
dan zeker dit boek van hem.
Er is ook een meer recent boek dat mede onder zijn
naam verschenen is, ook in het Nederlands: God Bestaat Wel (Hoe Een Overtuigd
Atheïst Van Mening Veranderde) - Varghese A.-Flew A. Maar ik wil je ernstig
waarschuwen voor dit boek. Het is namelijk gebleken dat Antony Flew, die nu 86
is, dat boek helemaal niet geschreven heeft. Hij heeft zelf toegegeven, toen
daarover pijnlijke vragen gesteld werden in de pers, dat de woorden van
Varghese zijn, maar dat hij het met de ideeën die erin vervat zijn, helemaal
eens is. Tja op die manier ben ik medeauteur van alles wat Richard Dawkins
heeft geschreven: de woorden zijn van hem, maar ik ben het met alles eens. Dat
gaat natuurlijk niet op.
Er zijn in de pers en ook op internet uitvoerige
debatten te lezen over deze kwestie. Ik denk dat het niet de moeite loont om
daarmee je tijd te verdoen, noch met het lezen van het boek dat dus eigenlijk
geschreven is door een zekere A. Varghese, een fysicus en christelijk
apologeet. Ik heb ook niet de minste belangstelling voor de vermeende of
vermoedelijke seniliteit van Antony Flew, of voor eventuele andere redenen die hij
zou kunnen hebben om enigszins van gedacht te veranderen. Het is namelijk niet
omdat hij nu anders zou denken (zou, want de ware toedracht is verre van
duidelijk), dat alles wat hij in de zeg maar zestig jaar daarvoor zei en
schreef, plotsklaps onzin, leugens en vertelseltjes zouden worden.
Ik houd het bij zijn oudere werk, dat getuigt van een
bewonderenswaardige integriteit en een bijzonder scherp analytisch filosofisch inzicht.
Een péché de vieillesse is hem daarom graag vergeven.
Toch kan ik niet laten jullie dit versje mee te geven, dat zijn vermeende of vermoedelijke bekering mij ontlokte:
Antony Flew, he rightly soared
too high it seems, he met the Lord
who deftly clipped his wings
now Tony neither flies nor sings
he sadly crashed
deist unabashed.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
21-12-2009
God, vrijheid, onsterfelijkheid (Antony Flew) deel 2
Deel II. Vrijheid
6. Antony Flew begint het tweede deel van
zijn boek God, Freedom and Immortality met
een parabel die sindsdien enige bekendheid heeft verworven.
Twee ontdekkingsreizigers ontdekken midden
in het oerwoud een open plek waar bloemen en planten groeien. Zegt de ene: hier
is een tuinman aan het werk geweest. Nee, zegt de andere, toch niet. Ze worden
het niet eens en besluiten de wacht op te trekken. Na dagen stellen ze vast dat
er geen tuinman is komen opdagen. Misschien is het een onzichtbare tuinman,
houdt de eerste vol. Dus maken ze een prikkeldraadomheining, zelfs elektrisch
geladen. Ze patrouilleren met bloedhonden. Maar geen spoor van een tuinman.
Maar, zegt de eerste, er is zeker een tuinman, maar hij is onzichtbaar,
ontastbaar, niet gevoelig voor elektrische schokken, die geen geur achterlaat
en geen geluid maakt, maar die in het geheim zijn tuin komt onderhouden en
ervan houdt. Zegt de andere: wat is dan nog het verschil met een louter
ingebeelde tuinman, of helemaal geen tuinman?
Wat aanvankelijk een duidelijke uitspraak
was: er is een tuinman, blijkt bij nader toezien niet veel meer te zijn dan een
inbeelding. Dat is de moeilijkheid met alle theologische uitspraken over God.
Op de keper beschouwd moeten die altijd zo sterk gelimiteerd worden in hun
betekenis (onzichtbaar, ontastbaar, niet waarneembaar, geen enkel spoor
achterlatend) dat ze op den duur niets meer betekenen. God is liefdevol. Maar
de mens wordt geconfronteerd met lijden, in zijn persoonlijk leven en om hem of
haar heen. De liefde van God is dan niet evident, maar misschien heeft hij een
bedoeling met dat lijden die wij niet begrijpen. Zijn liefde is dus
ondoorgrondelijk. Maar wat betekent die liefde dan uiteindelijk en concreet?
Wat blijft er over als we die liefde op duizend manieren ontkracht hebben? Wat
is het verschil met: God geeft niets om de mens? Met: er is geen God?
Als men dus een uitspraak doet over God,
als men zegt hoe of wat hij is, moet men daarvoor ernstige aanduidingen hebben,
men moet kunnen aantonen dat het werkelijk zo is, het volstaat niet te zeggen
dat God al het goede is wat een mens kan bedenken, en dat op maximale wijze:
almachtig, alwetend, oneindig goed, alomtegenwoordig. Dat zijn losse
uitspraken, zonder enige concrete grond, het zijn hersenspinsels van de mens,
die men met weinig moeite kan ontkrachten. Het is niet voldoende dat wij zon
God bedenken opdat hij ook zo zou bestaan. Het is niet omdat mensen al zolang
over een God spreken en hem van alles toedichten, dat daaraan ook iets
beantwoordt.
7. De vrije wil als verdediging voor het
bestaan van God
Dit is het aloude filosofisch en
theologisch probleem van het kwaad: ofwel kan God het kwaad niet uitroeien,
ofwel wil hij het niet. Als hij niet kan, dan is hij niet almachtig. Als hij
niet wil, dan is hij niet oneindig goed. Conclusie: zeggen dat er een God is
die almachtig is én oneindig goed, gaat niet samen met het onmiskenbaar bestaan
van al het kwaad en het lijden in de wereld.
Gelovigen proberen dit te ontkrachten.
God is wel almachtig, maar ook hij kan het
logisch onmogelijke niet doen: hij kan bijvoorbeeld niet tegelijk bestaan en
niet bestaan. Dus al wat logisch onmogelijk is, zoals het probleem van het
kwaad als hierboven gesteld, behoort niet tot de almacht van God. Probleem
opgelost, maar niet echt netjes, is het niet?
Tweede poging. Voor alle hogere waarden
moet er een keuzemogelijkheid zijn; als die er niet is, dan zijn die hogere
waarden niet realiseerbaar. Moed en dapperheid komen slechts naar voren in
moeilijke omstandigheden. Lijden is dus nodig om de mens te dwingen te kiezen
voor die hogere waarden. God heeft de mens die keuzemogelijkheid gegeven. Als we
dat ernstig nemen, dan kan de mens kiezen voor het goede, dapperheid
bijvoorbeeld, maar ongetwijfeld ook voor het kwade: lafheid. Geen dapperheid
zonder de mogelijkheid tot lafheid. En hoewel veel, misschien zelfs de meeste
mensen de verkeerde keuze maken, is het toch oneindig veel beter dat sommigen
ervoor kiezen om dapper te zijn en zo de hogere waarden te realiseren, dan dat
er helemaal geen keuze is en dus ook geen dapperheid. De realisatie van al het
goede maakt het de moeite waard en verantwoordt het bestaan van al het slechte.
Wanneer wij enkel al het kwaad bekijken, zijn we misschien blind voor al het
goede dat desondanks of precies daardoor gerealiseerd wordt.
Dat betekent echter dat we goed en kwaad
tegen elkaar moeten afwegen. We kunnen moeilijk anders dan vaststellen dat het
kwaad en al het onverdiend lijden in de wereld helemaal niet opweegt tegen het
eventuele goede. Alleen al het feit dat elke mens gedoemd is om uiteindelijk te
sterven is daarvan een afdoend bewijs. De hele veronderstelling valt dus uiteen
en dus vervalt ook de noodzaak van de mogelijkheid om te kiezen tussen goed en
kwaad.
Vrije wil en determinisme
De traditionele manier om het probleem van
de vrije wil te stellen is die van het dilemma: ofwel is de mens vrij om te
kiezen, ofwel niet en dan is hij een gedetermineerd wezen, voor wie alles van
te voren vastligt.
Maar misschien is dat niet noodzakelijk zo.
Als je naar de gebeurtenissen kijkt, dan kan je vrij gemakkelijk de oorzakelijke
verbanden vaststellen: het ene leidt tot het andere, en zo verder. Dat geeft de
indruk dat er geen vrijheid is, geen keuzemogelijkheid, determinisme dus. De
vraag is echter of er bij elke stap toch niet een aantal keuzemogelijkheden
waren.
Elke gebeurtenis heeft een oorzaak en een
gevolg, maar dat betekent helemaal niet dat de oorzaken en de gevolgen van te
voren al vast liggen, noch dat elke oorzaak maar één gevolg kan hebben.
Ongetwijfeld is dat in veel gevallen zo: als je een brandende lucifer tegen een
stuk droog papier houdt, dan gaat dat branden, veel andere mogelijkheden kan je
daarbij niet verzinnen. Maar je kan wel beslissen om die lucifer inderdaad
tegen dat stuk papier te houden en de zaak in de fik te steken, of op het
laatste moment beslissen om dat niet te doen. De wereld is geen uurwerk dat
ooit opgewonden werd en dat nu onverbiddelijk verder tikt zonder dat er nog
iets kan aan veranderd worden. Dat zou betekenen dat er geen oorzaken zijn
zonder oorzaak.
Vrije wil bestaat erin dat men de loop van
de gebeurtenissen kan bepalen, dat men kan ingrijpen in allerlei processen, die
zonder die ingreep anders zouden verlopen. Beslissingen uit vrije wil genomen
hebben dus geen noodzakelijke oorzaak; ze gebeuren niet omdat ze moeten
gebeuren, maar omdat iemand ergens een vrije keuze maakt die de loop van de
geschiedenis verandert. Er is dus een element van onvoorspelbaarheid mee
gemoeid, want men kan ingrijpen of niet; of men het doet, ligt niet op voorhand
vast.
Die opvatting over de vrije wil botst
noodzakelijk met de gedachte van een universum dat op een gedetermineerde
manier bestaat in een onomkeerbare en noodzakelijke en wetenschappelijk
vaststelbare reeks van oorzaak en gevolg.
Men moet echter het belangrijke onderscheid
maken tussen een beslissing die genomen wordt onder dwang en dus onvrij is en anderzijds
beslissingen die men niet onder dwang neemt. Dat is immers de dagdagelijkse
betekenis die wij aan vrije wil geven.
Men kan de vraag zo stellen, dat we een ja
of nee antwoord willen op de vraag of er een moment van vrije keuze is in de
eerste betekenis, waarbij men kan beslissen om in te grijpen of niet, of er dus
feiten zijn zonder noodzakelijke oorzaak. Maar men ze ook anders formuleren:
wordt elke beslissing onder dwang genomen? Vrijheid als de mogelijkheid om überhaupt
in te grijpen in de wereld is één zaak, vrijheid als het nemen van beslissingen
zonder dwang is een andere. Men kan met andere woorden in staat zijn om
beslissingen te nemen zonder dwang van buiten uit, zonder dat we moeten
besluiten dat het mogelijk is om in te grijpen in het noodzakelijk spel van
oorzaak en gevolg.
Een voorbeeld kan dat misschien duidelijk
maken: een bankdirecteur wordt in een tijgerkidnapping gedwongen om de kluis te
openen. Hij is daartoe gedwongen, dus onvrij, maar men kan niet zeggen dat hij geen
keuze had: hij kon wel degelijk weigeren, maar verkoos om dat niet te doen, om
het leven van zijn familie niet in gevaar te brengen. Hij was dus vrij in de
ene betekenis, maar gedwongen en dus onvrij in de andere. Wanneer wij spreken
van keuzevrijheid, verstaan wij dat het best op die manier: niet een zinloze blinde
en absolute keuzemogelijkheid, ja of nee, in het wilde weg, maar een overlegde
keuze die rekening houdt met de omstandigheden.
Vrije wil kan je dus letterlijk nemen, au pied de la lettre, zegt men in het
Frans, waarbij pied de voet is als
maat, dus gemeten naar de letter, niet naar de geest (2 Kor 3, 6). Maar je kan
het ook naar de geest nemen: beredeneerde vrijheid van keuze, geen blinde
keuze.
Maar niet alle dwingende omstandigheden
stellen de mens vrij van verantwoordelijkheid: had Eichmann een keuze? Ja,
zeker wel, hoe groot de druk van het Naziregime ook was. Men mag dus niet alles
terugbrengen tot een blind dilemma, ja of nee. Men kan niet stellen dat als men
in bepaalde gevallen gedwongen is, men dan ook altijd onder dwang handelt, noch
dat als men in bepaalde gevallen vrije keuze heeft, men altijd zonder meer kan
kiezen. Vrijheid bestaat er niet in dat God ons geschapen heeft als vrije
wezens die op elk ogenblik om het even wat kunnen kiezen, dus ook het kwaad.
Het is veeleer zo dat wij als mens in staat zijn om te handelen volgens eigen
inzicht, rekening houdend met de omstandigheden.
Wie dus God ziet als almachtig en als de
uiteindelijke noodzakelijke oorzaak van alle dingen, moet daar noodzakelijk
tegenover stellen het aanvaarden van vrije wil van de schepselen Gods in de zin
van een absolute vrijheid om om het even wat te doen, dus ook tegen de wil van
de Schepper in. Dat leidt zonder meer tot de botsing tussen de mogelijkheid tot
absolute willekeur en de absolute voorbestemming.
Maar het menselijk handelen hoeft niet in
dergelijke absolute termen gesteld te worden. Niet alles moet teruggebracht
worden tot een directe en uiteindelijke noodzakelijke oorzakelijke
afhankelijkheid van een almachtige en alwetende God. Wij zijn geen poppen in iemands
hand, geen automaten. Dat heeft ook Kant al duidelijk gesteld. Enkel indien men
uitgaat van een dergelijk Godsbeeld, komt men in de problemen met de menselijke
vrijheid, die wij allen elke dag ervaren in ons leven.
Die vrijheid is een gekwalificeerde
vrijheid: de bankdirecteur kan theoretisch gezien echt wel kiezen om te weigeren
de kluis te openen, maar het is onmenselijk om te veronderstellen dat iemand dat
in de praktijk ook zou doen. In zijn geval is hij door de omstandigheden
gedwongen tot een daad, het openen van de kluis; hij is theoretisch vrij om dan
ja of nee te zeggen, maar zijn echte vrijheid bestaat erin dat hij kiest voor
een andere daad, namelijk het beschermen van zijn familie. Hij kiest niet
tussen ja of nee, hij kiest tussen het verlies van het geld en de dood, als
gevolg van zijn keuze, van zijn geliefden.
Wie stelt dat er een almachtige en
alwetende en bestraffende God is, kan niet anders dan aannemen dat ook de mens absoluut
vrij is. Dit is hoe dan ook een onhoudbare stelling. Ze berust op een evidente
interne logische tegenspraak. Dat is de onvermijdelijke consequentie van het
theïsme, van het aannemen van het bestaan van een almachtige God.
Daartegenover staat de opvatting van de
mens als een wezen dat weliswaar door duizend elementen mede bepaald wordt,
maar dat elke dag, elke minuut eigen keuzes maakt die zijn ingegeven maar niet
vooraf bepaald door die omstandigheden, laat staan door een of ander wezen
buiten of boven hem.