Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (243)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    08-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de valse banaliteit van de moordenaar
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Terwijl wij elk uur gespannen de turbulente verdere ontwikkelingen volgen van de dubbele moord in een dorp hier in het Hageland, woedt in de media een strijd over de berichtgeving daarover.

    Twee dingen vallen me daarbij op.

    Enerzijds is er een felle reactie van het gerecht, justitie, de politie en de advocatuur tegen de vermeende sensatiezucht van de media. Men haalt alle argumenten boven om de onschuld staande te houden van de verdachte, niet alleen tot bewijs van het tegendeel, maar tot de uiteindelijke veroordeling door een rechter.

    Dat is een zeer merkwaardige redenering, ook al is ze juridisch gezien natuurlijk juist: pas wanneer de rechter een vonnis heeft geveld, is de zaak definitief afgesloten. Maar dat is enkel strikt juridisch gezien zo. Men kan van de maatschappij in het algemeen en van de pers in het bijzonder niet verwachten dat zij het engelengeduld opbrengen om de soms uiterst lange rechtsgang af te wachten voor zij een oordeel vellen op basis van de informatie die voorligt.

    De schuld van de dader ligt vast van op het ogenblik van de misdaad. Dat is het fait primitif waarvan we met zijn allen moeten vertrekken. Dat een dader onschuldig zou zijn tot hij veroordeeld is, is onzin. Zijn schuld begint bij het plegen van de daad.

    Het is natuurlijk evident dat er een ernstig proces moet zijn, maar dat is in dit geval en in de meeste andere niet meer dan een bevestiging van wat de gemeenschap én justitie en de politie al lang weten. Wanneer de onderzoekers massaal en publiekelijk, voor het oog van de camera’s binnenvallen bij een verdachte, dan doen zij dat hopelijk niet zonder zeer zware aanwijzingen, om niet te zeggen bewijzen. Men kan het de pers en het publiek niet kwalijk nemen dat zij uit dergelijke spectaculaire acties hun conclusies trekken, voorbarig of niet. Wat de pers weet, is medegedeeld of gelekt door de onderzoekers, door het gerecht zelf. Pers en publiek gaan voort op de informatie de ze krijgen, ze vinden die niet zomaar uit.

    Het is hypocriet om dan, zoals een bekende advocaat, te stellen dat elke verdachte onschuldig is, zolang hij niet veroordeeld is. Het is ronduit schandalig om ermee te dreigen dat, omdat het publiek zelf al spontaan conclusies getrokken heeft nog voor het proces, de dader geen eerlijk proces meer kan krijgen. Als dat waar zou zijn, wat was dan de zin van het proces tegen de Nazi-leiders? Van de processen tegen de leiders van genociden en misdaden tegen de mensheid? Moest Hitler, indien hij was gevangen genomen, vrijuit gaan omdat hij geen eerlijk proces kon krijgen? Laten we alstublieft een klein beetje ernstig blijven, al was het maar uit respect voor de slachtoffers.

    Ik heb ook ernstige, ja fundamentele bezwaren tegen veel gehoorde uitspraken als: in elke mens schuilt een moordenaar; je brave buurman, ja elke mens kan een psychopathische seriemoordenaar zijn.

    Men begaat daar een zeer zware denkfout. Wat mensen met kennis van zaken als meester Jef Vermassen zeggen, is immers iets helemaal anders.

    Het profiel van een psychopathische moordenaar is inderdaad banaal. Het zijn vrijwel steeds onopvallende figuren, die een vrij normaal maatschappelijk leven leiden. Het zijn geen macho’s of Hells Angels, geen Lombroso-types, geen monsters van Frankenstein, geen marginalen. Je kan aan hun lichaamsverschijning of aan hun leefgewoonten niet zien dat ze in staat zijn tot zware misdaden.

    Maar dat wil absoluut niet zeggen dat iedereen die er een beetje onopvallend uitziet en een min of meer teruggetrokken leven leidt, meteen verdacht is en een potentiële moordenaar! Dat zou wat moois zijn, want beantwoorden wij niet bijna allemaal aan die omschrijving: onopvallend, vrij teruggetrokken, een normaal maatschappelijk leven leidend? Laten we de zaken niet op hun kop zetten: psychopaten vallen niet op, maar niet alle onopvallende mensen zijn psychopaten!

    Het is uitdrukkelijk en evident niet zo dat elk van onze buren een psychopathische moordenaar kan zijn! Tot ons groot geluk zijn dat allemaal doodbrave mensen, net zoals wij. Psychopathische moordenaars zijn de uitzondering, de aller-zeldzaamste uitzondering!

    Het is dan ook totaal onjuist dat er in elke mens een moordenaar schuilt, dat is precies de denkfout: als moordenaars gewone mensen zijn, dan kunnen gewone mensen moordenaars zijn; wij zijn allemaal gewone mensen, dus we zijn allemaal potentiële moordenaars! Laten we wel wezen, dat is onzin. Gewone mensen zijn precies dat: gewone mensen, dus geen psychopaten. Moordenaars zijn zeer ongewone mensen, maar die zich voordoen als gewone mensen. Dat is een enorm verschil, toch? Laat je dus niets wijsmaken: bijna geen enkele mens is zelfs onder de meest uitzonderlijke omstandigheden in staat om een moord te plegen. Er is niemand die zomaar begint te moorden, als een gewone, normale mens. Moord behoort niet tot het normaal menselijk gedrag. Wij zijn niet allemaal psychopaten die zich normaal voordoen, wij ZIJN normaal, of toch redelijk normaal, of normaal genoeg. Wij hebben niet allemaal een duivel in ons, klaar om los te breken bij de minste provocatie, de stoppen slaan niet bij iedereen door.

    Er is dus geen reden tot paniek, lieve mensen. Wij mogen nog geloven in de goedheid van de mens. Het is niet omdat één man op een nacht een afschuwelijke misdaad begaat, dat wij plots allemaal beschaamd de hand in eigen boezem moeten steken, in het eigen schuldige hart moeten kijken of in dichte drommen naar de psychiater moeten hollen om eventuele moordzuchtige gedachten te laten weg analyseren.

    Als je dan toch de media wil volgen over deze tragische, schokkende zaak, hoed je dan voor dit soort van valse redeneringen.

    Uw onopvallende, rustige, ietwat teruggetrokken maar al bij al vrij normale buurman,


    Karel



    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    07-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Racisme en neokolonialisme in Europa en in ons hart
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Racisme en neo-kolonialisme, dat is wat de Congolese regering verwijt aan de Europese commissaris voor ontwikkelingssamenwerking, onze nationale Karel De Gucht. De Gucht blijft daarmee in zijn rol van criticaster op onze voormalige kolonie, die hij ook als buitenlandminister con gusto op zich nam. Het lijkt wel of hij nog snel eventjes geprofiteerd heeft van zijn huidige functie, die hij heeft geërfd van zijn even flamboyante en uitgesproken voorganger, Louis Michel. Binnenkort krijgt De Gucht de portefeuille van handel. Misschien is dat wel de reden waarom Congo zo korzelig reageert. De ontwikkelingshulp van de Europese Commissie is geen kattenpis, maar de regulerende rol van de Commissie in de wereldhandel is van nog veel groter belang. De Gucht kan in zijn aanstaande functie Congo veel harder raken dan in zijn huidige tijdelijke. Dat weet men in Kin’ maar al te goed.

    Ik kreeg van een bevriende collega-blogger een kettingmail toegestuurd. Daarin zou de Franse premier Fillon zogezegd uitspraken doen over de Franse allochtonen, asielzoekers en immigranten. Mijn argwaan was groot, ik kon niet geloven dat om het even welke premier, zelfs om het even welke politieke figuur zoiets zou debiteren. Een snelle Google maakte duidelijk dat het om een canard gaat, een vervalsing, die al carrière gemaakt heeft in Canada en Australië in de voorbije jaren. Ik heb mijn collega daarop attent gemaakt en hij heeft zijn correspondenten meteen gewaarschuwd dat het helemaal niet gaat om een tekst van Fillon. Het is gewoon een kwaadwillige, brutaal racistische tekst. Als je die dus in je brievenbus krijgt: niet doorsturen! Meteen de prullenmand in.

    Enige tijd geleden had ik een ongelukkig dispuut met een penvriend. Het ging om een geval van ontwikkelingssteun, maar in het algemeen ook om wat wij kunnen of zelfs moeten doen voor de mensen in Congo en hoe we dat het best doen. Ook in dat concreet geval kon er, in mijn opinie, sprake zijn van een minder dan correcte en betuttelende inmenging. Ik meende dat ik dat aan mijn pennenvriend moest duidelijk maken, zelfs als dat niet in goede aarde zou vallen en eventueel zelfs het einde zou betekenen van onze correspondentie.

    Ik heb zelf vele jaren gefunctioneerd als bursar van de Theologische Faculteit in Leuven. Ik stond in voor het verzamelen en het beheer van financiële middelen voor het beurzenfonds en voor het selecteren van de kandidaten, het uitbetalen van de studiebeurzen en de financiële begeleiding van de bursalen. In die rol heb ik, met schade en schande, veel bijgeleerd, meen ik, over ontwikkelingssamenwerking. Ik heb mezelf vaak betrapt op racistische trekjes. Het is blijkbaar zeer moeilijk om als ‘schenker’ een neutrale, objectieve houding te bewaren tegen de personen die afhankelijk zijn van je gulheid en welwillendheid. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. A dog does not bite the hand that feeds it. Het gevaar van betutteling, paternalisme, racisme en kolonialisme is zeer reëel, bijna onvermijdelijk.

    Wanneer ik daarop terugkijk, dan weet ik dat ik ernstige fouten heb gemaakt op dat punt en dat ik dat toen eigenlijk ook al wist. Ik kan dus niet zeggen dat ik onwetend gezondigd heb. Ik was me altijd ten minste vaag en soms zeer pijnlijk concreet bewust van mijn menselijke tekortkomingen en de moreel bedenkelijke manier waarop ik mijn functie uitoefende. Het heeft me ook doen nadenken over het systeem van dergelijke hulpverlening. Op termijn heeft me dat voor goed genezen van elke neiging om in te grijpen, op welke manier dan ook, in andere landen, inzonderheid de zogenaamde ontwikkelingslanden. Vandaag ken ik geen enkel systeem, geen enkele organisatie, geen enkele persoon aan wie ik zonder aarzelen nog mijn steun, moreel of financieel, zou geven.

    Dat lijkt hardvochtig (een vreemd woord is dat, niet? Hard-vochtig… Het is een overblijfsel uit de antieke en middeleeuwse, voorwetenschappelijke geneeskunde, toen alles wat zich in het lichaam afspeelde, gebaseerd was op de lichaamsvochten).

    Toch wil ik dat standpunt verdedigen.

    Wij hebben niets te zoeken in die landen. Al wat wij daar al gedaan hebben, heeft waarschijnlijk meer kwaad dan goed gedaan. Zelfs het concrete goede dat individuele mensen en sommige organisaties daar ooit gedaan hebben en nog doen, kan niet ontsnappen aan de kwalijke verdenking van paternalisme, kolonialisme en ja, racisme. Wij beschouwen die ‘landen’ als onderontwikkeld en de mensen eveneens. Het is vrijwel onmogelijk voor ons, hier en nu, met ons verleden en onze rijkdom, om daar anders over te denken, om die landen en die mensen te behandelen als werkelijk en volkomen onze gelijken, laat staan onze vrienden. Zolang we daarin niet slagen, moeten we ons kies onthouden van alle denigrerend commentaar en van alle zogenaamde liefdadigheid en nutteloze, schadelijke steun.

    De enige samenwerking die ik nog enigszins kan begrijpen is de economische. Maar ook op dat punt zijn de gevaren ontstellend groot. Hoe kunnen wij ooit een eerlijke handel opzetten met die landen? Hoe kunnen wij elke uitbuiting vermijden? Wij zijn daar tot op vandaag nog nooit in geslaagd, ons palmares is vernietigend. Elke nieuwe reportage maakt het pijnlijk duidelijk: zelfs onze bestbedoelde inspanningen lopen meestal totaal faliekant af, voor ons, maar nog veel meer voor de betrokken ‘onderontwikkelden’.

    Ik pleit dus voor een zeer grote terughoudendheid, voor een absoluut respect voor de politieke autonomie van de betrokken staten, hoe precair en suspect die ook is; voor een uiterst voorzichtige economische samenwerking, gebaseerd op een controleerbare zakelijke evenwaardigheid die veel verder gaat dan de huidige fair trade doekjes voor het bloeden en de nefaste Sinterklaassubsidies.

    Ik pleit vooral voor een compromisloos, oprecht en spontaan aanvaarden van de onvoorwaardelijke gelijkwaardigheid van de mensen uit de ontwikkelingslanden. Dat is de basis van al het andere. Pas als wij erin slagen om die mensen recht in de ogen te kijken en weten dat wij ons niets te verwijten hebben, is een nieuwe samenwerking mogelijk.

    Maar voor het zo ver is, valt er nog een lange weg af te leggen. Eerlijke verhoudingen met de ‘onderontwikkelden’ betekenen immers onvermijdelijk dat er een einde komt aan de eeuwenlange uitbuiting en verslaving. Zolang wij niet bereid zijn om een zeer substantieel deel van onze rijkdom af te staan en het met veel minder te doen, zullen wij hen nooit als evenwaardige partners kunnen behandelen en zij ons evenmin.

    Vriendschap, liefde is slechts mogelijk tussen mensen die weten dat zij werkelijk elkaars gelijken zijn.

    Ik weet niet of we daar ooit zullen in slagen. We hebben, me dunkt, niet eens de eerste stappen in de goede richting gezet, in de politiek of in ons hart.




    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    06-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijheid en evolutie, Daniel C. Dennett
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Daniel C. Dennett, Freedom Evolves, 347 pp., bibliography, index, Penguin Books, 2003, £ 9,9

    Vooreerst een waarschuwing: Penguins zijn niet duur en steeds verzorgd uitgegeven, maar… ze zijn meestal gezet uit een te kleine letter en dat maakt zeker het lezen van een ernstige filosofische tekst moeilijker dan nodig of wenselijk. Koop dus de hardcover, op die paar euro zal het ook wel niet aankomen, zeker? Op eBay of Amazon vind je die wel voor ongeveer dezelfde prijs. Vraag me niet waarom ik dan toch die paperback gekocht heb…

    Er is ook een Nederlandse vertaling: De evolutie van de vrije wil, Amsterdam, Contact, 2004, ISBN 90-254-1749-3

    Daniel Dennett behoort tot die beperkte groep van auteurs voor wie ik een diepe bewondering heb. Zij zijn in staat om moeilijke materie op een bevattelijke, zelfs aantrekkelijke en boeiende manier te presenteren. Eens je er een beetje de slag van weg hebt, bieden ze een ongekend intellectueel genot. Bovendien stimuleren ze je al tijdens het lezen om zelf ook te gaan nadenken, om voorbeelden te zoeken in je eigen leven, om wat je leest ook toe te passen. Dat is een niet geringe verdienste.

    Ik las dit boek aansluitend bij dat van Antony Flew, die een van zijn hoofdstukken aan hetzelfde onderwerp wijdde, klik hier voor mijn bespreking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=524203.

    In elke discussie over de vrije wil van de mens komt men voor het probleem te staan van de wetten die het heelal beheersen. Hoe meer we over onze wereld te weten komen, hoe verder de wetenschap vordert, hoe meer mysteries er opgelost worden, zo veel te meer gaat men zich vragen stellen over de mens, die een deel is van die wereld. De wetenschap toont aan dat alles onderworpen is aan wetmatigheden. Is dat ook het geval voor de mens?

    Dit is niet zomaar een filosofische vraag, ze heeft ook consequenties. Als wij mensen niet vrij zijn, maar voorbestemd om machteloos de wetten van de wereld te ondergaan, dan komt ook onze verantwoordelijkheid in het gedrang. Ik kon niet anders, ik moest wel, ik werd gedwongen door de omstandigheden, het was sterker dan mezelf.

    Dennett legt geduldig uit dat dit niet de juiste vraagstelling is. Jazeker, de wetten van de wetenschap zijn onveranderlijk. Alles heeft een oorzaak en een gevolg. Niets gebeurt zonder reden. Maar als we even om ons heen kijken, dan weten we dat het niet zo simpel is als dat.

    Als je op een bal schopt, dan vliegt die weg. De wetten van de fysica zijn hierop van toepassing. Simpel. Maar bij Standard en bij de Rode Duivels weten ze dat niet elke bal die je naar het doel schopt ook in de netten belandt. De wetten van de fysica zijn onverminderd van toepassing op alles wat in het voetbal gebeurt, niets ontsnapt eraan, er is geen enkel element van onzekerheid mee gemoeid. En toch is het resultaat van elke wedstrijd onvoorspelbaar (tenzij er Chinese belangen in het spel zijn).

    Zelfs in uiterst simpele omstandigheden kan je nooit zeker zijn van de afloop. Strafschoppen, bijvoorbeeld. De bal ligt op de stip, een man achter de bal, een man op de doellijn. Hoe moeilijk kan dat zijn? En toch wil niemand (al) zijn geld verwedden op het resultaat. De wetten van de fysica volstaan met andere woorden niet om het resultaat te voorspellen.

    En waarom niet?

    Om helemaal voorspelbaar te zijn, moeten de fysische processen uiterst eenvoudig zijn, zoals in de les fysica. Als je water verwarmt, dan kookt het op 100 graden. Als je een loden balletje laat vallen, dan doet het er altijd even lang of kort over om op de grond te vallen. Maar onze wereld is geen laboratorium, de omstandigheden zijn nooit ideaal, nooit helemaal dezelfde. Denk aan de strafschop: er kan zoveel verkeerd gaan! Als we die strafschop helemaal tot op het bot zouden ontleden, met vertraagde beelden en met duizend sensoren, lichtmeters, fotocellen en wat nog meer, dan zouden we precies kunnen aantonen waarom de bal over het doel ging, of gestopt werd, of in de netten belandde. De wetten van de fysica volstaan om (achteraf) alle details van die gebeurtenis te verklaren, al zou dat veel tijd, geld en moeite vragen. Maar wij twijfelen er niet aan dat het zo is. Er is geen duivel mee gemoeid, geen boosaardige krachten, geen geluk, geen mysterieuze kracht of invloed.

    Je ziet het probleem: enerzijds volledige doorzichtigheid en toepassing van de wetten van de fysica; anderzijds absolute onvoorspelbaarheid.

    Het probleem is echter niet onoplosbaar. Het ligt hem allemaal in de complexiteit van de gebeurtenissen. Eenvoudige processen zijn voorspelbaar, maar hoe groter de complexiteit, hoe minder voorspelbaar. Neem het voorbeeld van het loden balletje dat we in het laboratorium van een helling laten rollen en vervolgens op de tafel laten vallen. Stel dat we het balletje hebben laten aanmaken met de grootst mogelijke precisie, de kleinst mogelijke afwijking. Stel dat de tafel volmaakt effen is. Wat gaat het balletje doen? Het valt, botst enkele keren en ligt dan stil. Het is mogelijk, als er werkelijk geen enkele afwijking is, dat het balletje ter plaatse stuitert, dat het dus op dezelfde plaats blijft botsen en op die zelfde plaats blijft liggen. Er is geen reden waarom het dat niet zou doen. Het is dus mogelijk en zelfs waarschijnlijk. Maar zeker kunnen we niet zijn, want bij de allerkleinste afwijking van het balletje, de tafel, de lucht, de temperatuur, de magnetische omstandigheden en wat nog allemaal, zal het balletje niet recht naar omhoog stuiteren, maar een beetje zus of zo en zo zal het totaal onvoorspelbaar zijn waar het uiteindelijk zal stilvallen.

    Je ziet dat zelfs onder zeer gecontroleerde omstandigheden eenvoudige proefopstellingen geen voorspelbaar resultaat hebben. En toch twijfelen we er geen ogenblik aan dat er voor elke afwijking een goede, fysische reden is.

    Als dat al het geval is voor dergelijke eenvoudige en gecontroleerde opstellingen, hoe veel te meer dan voor wat we het reële leven noemen?

    Biljarten is ook een spel met ballen, maar is het niet precies de onvoorspelbaarheid van het resultaat van het aanstoten van de ballen die het spel zo fascinerend maakt? Ook hier aarzelen we geen seconde om te zeggen dat alles strikt de wetten van de fysica volgt, maar de omstandigheden zijn zo complex dat we op geen enkel moment zeker kunnen zijn van de afloop. Een van de belangrijkste elementen in deze ‘proefopstelling’ is de mens, dat is duidelijk. Als ik biljart, dan is de kans dat ik punten haal zeer gering. Als een kampioen speelt, dan is het voorspelbaar dat hij beter zal doen dan ik: zijn kundigheid maakt het verschil. Hij is onderworpen aan de wetten van de fysica, maar hij kan op die louter fysische gebeurtenissen een invloed uitoefenen. Het is hoe hij de keu hanteert, waar hij de bal raakt en hoe, hoe hard of zacht en zo verder.

    In de reële wereld zijn de processen zeer complex. Het is zelfs vrijwel onmogelijk om ze allemaal te onderkennen of zelfs waar te nemen. Wij weten niet, of bijna niet, wat er gebeurt diep onder het aardoppervlak. Aardbevingen zijn zo goed als onvoorspelbaar. En toch weten we dat ook daar enkel de wetten van de fysica aan het werk zijn. We zoeken geen verklaringen in het gedrag van de mensen die daar wonen, noch bij de goden die ze aanbidden of beledigen, zoals in het Oude Testament. De complexiteit van de omstandigheden, de onbeheersbaarheid van de natuurkrachten, dat maakt dat er natuurrampen zijn die we niet kunnen voorspellen of verhinderen.

    Is er dan sprake van toeval?

    Ja en neen. Als je met toeval bedoelt dat men de precieze oorzaak niet kan aanwijzen, maar dat ze er wel degelijk is, of toch een hele reeks van omstandigheden die allemaal samen de oorzaak zijn, dan is dat toeval, ja. Maar als je bedoelt dat er een element van toeval schuilt in de wetmatigheden van de wereld, neen, dan niet. Er zijn geen afwijkingen van de wetten van de wetenschap, ook al hebben we nog niet al die wetten helemaal doorgrond. Wat wij toeval noemen is enkel het gevolg van de complexiteit van de situaties. Het lijkt toeval, maar het is het niet.

    Want stel eens dat er echt toeval was: dat het loden balletje halverwege even bleef hangen en dan toch maar viel; dat je met je keu los door de biljartbal zou stoten; dat de strafschopbal even voor de doelman bleef hangen om vervolgens tussen zijn benen te verdwijnen.

    Als we echt met toeval rekening zouden moeten houden, dan was de lol er toch af? Nu kunnen we sakkeren op de arme speler die een strafschop mist en juichen om de doelman die er weer een stopt. Als er toeval is, dan zeg je gewoon: tja, toeval hé? De spelers konden er niets aan doen, het is gewoon zo… Geen mens die nog naar een voetbalwedstrijd gaat kijken, wedden?

    Hetzelfde met een persoonlijke God, die een eigen wil heeft en ingrijpt in de wereld. Als die er voor zorgt dat er dingen gebeuren, ook tegen de wetten van de wetenschap in, dan is er alleen nog chaos: je kan je aan alles verwachten, je kan nergens meer op rekenen. Mirakels zijn mogelijk, je kan je God om bijstand smeken… De spelers bidden vooraf om een overwinning, God verhoort hun gebed, zelfs als ze slecht spelen. Wat moeten de toeschouwers daar van maken? Een onverklaarbaar spektakel, tot ze ’s anderendaags in de krant lezen: smeekgebed van aalmoezenier in kleedkamer verhoord, derdeklasser wint onverwacht van de leider in de ereklasse! Kom, nou…

    Als je een geldstuk omhoog gooit, is het kruis of munt. Simpel. Als je met de dobbelstenen gooit, is de kans om een bepaald resultaat te halen zeer verschillend: klik hier voor meer uitleg: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=186. Je hebt één kans op zes dat je een zeven gooit, maar slecht één kans op 36 dat je twee of twaalf gooit. Als je iemand een kaart laat trekken, is er één kans op 52 dat zij een bepaalde kaart trekt, de kans dat zij tweemaal na elkaar dezelfde kaart trekt…

    Als twee ouders samen een kind maken, dan weten ze niet of het een jongen of een meisje zal zijn. Broers en zussen lijken vaak helemaal niet op elkaar, enkel eeneiige tweelingen doen dat. Het is zonder meer duidelijk dat niemand ook maar enigszins verwacht dat dezelfde ouders identieke kinderen zouden maken, zelfs niet als dat tezelfdertijd gebeurt, bij twee-eiige tweelingen; er is niemand die niet verwacht dat eeneiige tweelingen identiek zijn. Maar niemand zal eraan denken om dat gewoon toeval te noemen. Wij weten dat er goede redenen voor zijn, al kennen we de details niet en zeker niet op voorhand. Het is niet omdat er wetmatigheden zijn dat alles voorspelbaar zou zijn.

    We hebben het vooral gehad over min of meer statische omstandigheden, waarbij de meeste elementen vastlagen. Maar zo zit onze wereld niet ineen. We zijn met zeven miljard mensen op een enorme aardkloot. Dat brengt een onvoorstelbaar aantal onvoorspelbare omstandigheden mee. Want mensen zijn geen loden balletjes, geen biljartballen, geen voetbal, geen bomen, geen dieren. De mens, homo sapiens is, als gevolg van een lange Darwiniaanse evolutie, uitzonderlijk goed in staat om op omstandigheden te reageren. ‘We’ kunnen een kromme bal in de winkelhaak doen belanden, of voor open doel blunderen. We kunnen de omstandigheden correct inschatten of niet.

    Wij zijn niet het krachteloze slachtoffer van de omstandigheden, wij kunnen erop reageren, wij grijpen in in ons eigen bestaan, in dat van anderen en in de wereld. We doen dat veel beter dan andere levende organismen, omdat wij beschikken over een hoog ontwikkeld verstand, gekoppeld aan een goed ontwikkeld lichaam met goede zintuigen. Dat laat ons toe om zelf voor een groot gedeelte te bepalen hoe het ons vergaat. Wij kunnen schuilen voor het gure weer of het trotseren met aangepaste kledij. Wij kunnen onze honger stillen, we kunnen voorraden aanleggen, we kunnen moeilijkheden voorzien en ze omzeilen. We kunnen een partner kiezen die ons genegenheid schenkt en desgevallend kinderen.

    Wij leven in een wereld die draait volgens onveranderlijke wetten, we rekenen erop dat het zo is. Ook wij zelf zijn aan die wetten onderworpen, maar niet helemaal. Wij kunnen niets doen dat tegen die wetten indruist, maar de complexiteit van de omstandigheden, gecombineerd met onze verstandelijke vermogens, maakt dat wij de wereld niet lijdzaam moeten ondergaan.

    En toch zijn wij niets anders dan een deel van die materiële wereld en dus ook zelf helemaal onderworpen aan de wetten van oorzaak en gevolg. Biologie is ook een natuurwetenschap zoals fysica, maar elke fysicus en elke bioloog zal beamen dat biologie veel complexer is dan welk fysisch vraagstuk dan ook. Als wij een mens bekijken, dan is die het resultaat van al wat eraan voorafgaat. Het is bijvoorbeeld zo dat elk van onze persoonlijke voorouders geleefd heeft tot hij of zij in staat was om zich voort te planten en dat ook ten minste één keer heeft gedaan. Dat is evident, achteraf gezien, maar hun kansen op overleving en voortplanting waren dat absoluut niet. Wij stammen elk af van een zeer uitzonderlijke lange reeks superieure overlevers en succesvolle voortplanters, anders waren we er niet.

    Van elke mens kunnen we zo de volledige geschiedenis bedenken, tot aan de Big Bang desnoods. Dat verleidt sommigen ertoe om te stellen dat de mens, elke mens volledig voorspelbaar is, dat het niet anders kan dan dat hij of zij er is en zoals hij of zij is. Voor elk gevolg was er een oorzaak, voor elke oorzaak een gevolg, nergens was er een mogelijkheid om daaraan te ontsnappen.

    Ook dat is waar en niet waar. We zijn zoals we zijn omdat de omstandigheden dat zo bepaald hebben. Maar op talloze momenten in elk van onze geschiedenissen had het helemaal anders kunnen gaan. We hadden er ook niet kunnen zijn, het is zelfs hoogst uitzonderlijk dat we er zijn, dat er überhaupt mensen zijn. We hadden er ook helemaal anders kunnen uitzien. We moeten ook hier heel duidelijk het onderscheid maken tussen de wetmatigheid die er zekerlijk is en het resultaat daarvan. Het is immers niet zo dat een bepaald resultaat slechts door één enkele set van omstandigheden kan veroorzaakt worden. Als een voetvalploeg verliest van een andere, dan is dat het gevolg van al de omstandigheden, maar dat ene resultaat, het verliezen kan op talloze manieren: 1-0, 2-0 etc., met elf spelers of met tien etc., etc. Het is ook niet zo dat een bepaalde set van omstandigheden noodzakelijk hetzelfde gevolg moet hebben: niet alle omstandigheden wegen altijd even zwaar. Men zou zelfs kunnen zeggen dat het vrijwel onmogelijk is dat identiek dezelfde omstandigheden, werkelijk identiek, zich tweemaal kunnen voordoen, de kans daarop is infinitesimaal klein.

    Wat is dan uiteindelijk de vrijheid van de mens?

    Het is een vrijheid binnen beperkingen. Wij kunnen niet om het even wat, we zijn gebonden aan de wereld waarin we leven, het resultaat van een voorgeschiedenis en een evolutie. We willen ook niet om het even wat, ook dat hangt af van wie we zijn. We hebben onszelf niet gemaakt, we moeten roeien met de riemen die we hebben. Maar we zijn wel in staat om te reageren op omstandigheden, om het beste of het slechtste te maken van de kaarten die ons toebedeeld zijn.

    Het is niet zo dat wij op elk moment om het even wat kunnen doen of laten, dat is een louter theoretische veronderstelling die niets met de praktijk te maken heeft. Wat we doen en laten hangt af van wie we zijn en wie we zijn is wat we geworden zijn. In die evolutie van het mensdom en van elke mens zijn er talloze momenten geweest waarop de toekomst de ene richting uitkon of de andere.

    Als individu ben ik het resultaat van de grote evolutie en ook van mijn eigen persoonlijke ontwikkeling, die ik voor een aanzienlijk gedeelte zelf heb gekozen. De keuzes die ik gemaakt heb, waren gesteund op wat ik op dat moment belangrijk achtte, bewust of onbewust. Zeker, ik was sterk beïnvloed door mijn voorgeschiedenis, voor een deel zelfs zo goed als voorbepaald, maar toch waren het mijn eigen keuzes, het resultaat lag niet van tevoren vast.

    Dat is de vrijheid die we hebben, om met kennis van zaken te kiezen uit mogelijkheden, of om mogelijkheden bij te creëren, of om keuzes te ontwijken. Het is geen theoretische vrijheid, maar een zeer praktische, een zeer concrete en ze bepaalt wie ik ben.

    Er is dus geen sprake van determinisme. De wetten van de wetenschap zijn onverkort van toepassing op de hele wereld, ook op de mens. Maar binnen die wetten is er een werkelijk oneindige mogelijkheid aan variatie en wat er in de praktijk gebeurt of niet gebeurt, hangt af van ontelbare factoren. In onze mensenwereld is de complexiteit uiterst groot, omdat de mens zo’n complex wezen is en in staat om actief in te grijpen in zijn bestaan.

    Maar er kan ook geen sprake zijn van indeterminisme, van een wereldvreemd element van louter toeval of van goddelijke genade en straf of een andere onverklaarbare willekeurige kracht. Er is geen behoefte, zoals Laplace aan Napoleon zei, aan dergelijke hypothesen. De wereld blijft draaien en op de wereld ontwikkelt zich het leven, allemaal volgens de wetenschappelijke wetten. Onze vrijheid speelt zich daarbinnen af.

    Die vrijheid is de basis van elke moraal. Enkel wanneer wij binnen betrouwbare wetmatigheden zelf keuzes kunnen maken, wanneer wij als complex persoon op onze eigen manier inspelen op de omstandigheden, zijn wij ook verantwoordelijk voor onze daden.

    Dit bewustzijn, namelijk dat wij zelf de volle verantwoordelijkheid dragen voor onze keuzes, maakt ons waarlijk tot mens.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    05-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.nulla dies sine linea
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Nulla dies sine linea.

    Geen dag zonder lijn, in het Nederlands, maar wat bedoelen we daarmee? Druggebruikers zullen daar wellicht hun eigen mening over hebben, maar de oorspronkelijke betekenis is: geen dag zonder een lijn te trekken, als kunstenaar, zonder een tekening te maken dus.

    De uitdrukking schrijft men toe aan Apelles, een beroemd schilder uit de vierde eeuw voor het jaar 1, maar van zijn werk is niets overgebleven en ook niet van zijn uitspraken. De afbeelding hierbij van een muurschildering in Pompeï zou op een schilderij van hem gebaseerd zijn. De oudste klassieke bron is Plinius (23-79): Apelli fuit alioqui perpetua consuetudo numquam tam occupatum diem agendi, ut non lineam ducendo exerceret artem, quod ab eo in proverbium venit: ‘Appelles had inderdaad de gewoonte om nooit een dag door te brengen, zelfs als hij het heel druk had, zonder zijn kunst te beoefenen door een of ander te tekenen en zo is dat een spreekwoord geworden’.

    Als spreekwoord heeft het een ruimere betekenis dan de anekdote over Apelles, natuurlijk. De boodschap is dat, als je zo’n goeie tekenaar wil worden als Apelles, je elke dag moet oefenen. Als zelfs hij dat deed, dan…

    Je kan dat gerust nog uitbreiden. Niet alleen tekenaars moeten elke dag oefenen, dat is zo voor iedere kunstenaar. Nog meer algemeen kan je stellen dat zonder oefening men niets bereikt. Fabricando fit faber: al doende leert men.

    In het Oost-Romeinse rijk en vooral in de hoofdstad Constantinopel, was het klassieke erfgoed veel beter bewaard dan in het westen. Onze spreuk duikt daar in het Grieks op in een collectie van voorschriften en gezegden van Arsenius, rond 1250.

    In de Renaissance was er een hernieuwde belangstelling voor de klassieke oudheid, onder meer door het hernieuwd contact met het oosten na de val van Constantinopel in 1453, toen de stad Istamboel werd (Istamboel is een verbastering van de Griekse uitdrukking eis tein polin, naar de stad, of zoals ze in Antwerpen zeggen: ’t stad).

    Geleerden verzamelden toen met veel ijver en plezier Griekse maar vooral Latijnse spreuken en gezegden en zelfs gewoon maar citaten van klassieke auteurs en maakte daar adagia van, stichtende spreuken. Ons gezegde Nulla dies sine linea vinden we terug bij Polydorus Vergilius en ook bij zijn tijdgenoot Erasmus (†1536), die de negatieve vorm verkiest: nullam hodie lineam duxi, ik heb vandaag geen lijn getrokken, ik heb vandaag niets geschreven. Diem perdidi: ik heb een dag verloren! Die woorden legt Suetonius keizer Titus in de mond; die zou dat gezegd hebben als er een dag was voorbijgegaan zonder dat hij iets goeds had gedaan voor iemand.

    Als ik er even over nadenk, dan kan ik mij nauwelijks dag herinneren dat ik niet geschreven heb. Als ambtenaar aan de universiteit schrijf je bijna de hele dag, dat moeten vele duizenden teksten geweest zijn, brieven, verslagen, voorstellen, werkdocumenten, lijsten en overzichten allerhande, notities… Maar het virus sloeg bij mij al heel vroeg toe, ik schreef al verhaaltjes in de lagere school; later in mijn puberteit langere verhalen en vele brieven, aan echte en ingebeelde geliefden. Ik had toen ook al schriftjes en mappen met allerlei teksten. Aan de universiteit schreven we onze vingers krom bij proffen die geen ‘cursus’ hadden. Ik schreef toen ook poëzie en literaire vertalingen: Aristophanes, Sappho, Ovidius… Sinds ik op pensioen ben heb ik mijn blog, met nu al 740 teksten. Daarnaast vul ik elk jaar wel een schriftje met aantekeningen, bedenkingen en overpeinzingen die nadien al dan niet hun weg vinden in blogteksten. Sommige ontboezemingen zijn echter zo persoonlijk dat ze veilig opgeborgen blijven in die schriftjes, misschien voor na mijn dood, daar denk ik soms aan als ik zit te schrijven: wie zal dit ooit lezen?

    Nulla dies sine linea, het kon het motto zijn voor mijn blog, zelfs voor mijn leven.




    Categorie:spreekwoorden
    Tags:spreekwoorden
    04-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht en omgedicht: W.B. Yeats The Second Coming
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Sinds vele jaren kom ik her en der dit citaat tegen: 

    Things fall apart, the center cannot hold, mere anarchy is loosed upon the world, 

    soms in die vorm, soms slechts een van de drie zinsneden, soms de eerste twee, soms de laatste. Schrijvers, dichters, politiekers en filosofen, beschavingspessimisten en religieuze leiders, ze vinden er allemaal hun gading in, vooral in de centrale enigmatische wanhopige noodkreet: the center cannot hold.

    Google zegt je meteen wie de auteur is, en seconden later heb je ook de hele tekst en context. Je vindt de Engelse tekst hieronder.
    Ik heb ook nu weer voor een eigen vertaling gezorgd, waarin ik geprobeerd heb trouw te blijven aan het bevreemdende, hallucinante poëtisch materiaal en de eigenzinnige, soms archaische taal van de dichter.

    De datum, 1920 is betekenisvol. Yeats was nog aan het nahuiveren van de verschrikkingen van de oorlog en zag om zich heen de beschaving in diepe crisis, de ineenstorting van het traditionele wereldbestel en de eerste stappen van een drastisch nieuwe maatschappij, met allerlei nieuwe politieke, sociale en religieuze systemen die de mensheid moesten redden van een onafwendbaar cataclysme. Uit de ruines van het oude Egypte zag hij een nieuwe messias opstaan, die het tijdsgewricht zou keren, een nieuwe orde zou instellen.

    Yeats overleed in 1939. Hij heeft met zijn laatste levensadem ook die ijdele hoop zien verzwinden.

     

     

     

    Yeats, William Butler, 1865-1939, Irish poet & dramatist

     

    The Second Coming (1920)

     

    TURNING and turning in the widening gyre

    The falcon cannot hear the falconer;

    Things fall apart; the centre cannot hold;

    Mere anarchy is loosed upon the world,

    The blood-dimmed tide is loosed, and everywhere

    The ceremony of innocence is drowned;

    The best lack all conviction, while the worst

    Are full of passionate intensity.

     

    Surely some revelation is at hand;

    Surely the Second Coming is at hand.

    The Second Coming! Hardly are those words out

    When a vast image out of Spiritus Mundi

    Troubles my sight: somewhere in sands of the desert

    A shape with lion body and the head of a man,

    A gaze blank and pitiless as the sun,

    Is moving its slow thighs, while all about it

    Reel shadows of the indignant desert birds.

    The darkness drops again; but now I know

    That twenty centuries of stony sleep

    Were vexed to nightmare by a rocking cradle,

    And what rough beast, its hour come round at last,

    Slouches towards Bethlehem to be born?

     

    Draaiend, draaiend in wijdere wieling,

    aanhoort de valk niet meer de valkenier;

    alles valt uiteen, het centrum houdt geen stand;

    aan loutere anarchie gaat de wereld te loor,

    het bloedvertroebelde tij is geloosd en wijd en zijd

    wordt ongerepte wijding driest verdronken;

    de besten missen mateloos moed, dewijl

    van intense passie d’allerbarsten barsten.

     

    Voorwaar, openbaring is op handen,

    de heilands wederkomst voorwaar op handen.

    Wederkomst! Maar amper is dat woord gevallen

    of uit de wereldgeest komt een weids tafereel

    mijn ogen verontrusten: verloren in het zand der blakte

    een bleke gedaante, leeuwenlijf en mensenkanis,

    de blik blank en als de blakende zon zonder mededogen,

    trekt danig traag de dijen teweeg, terwijl daaromtrent alom

    gebelgde schaduwvogels duizelen in de verlaten ruigte.

    Dan daalt het duister weer neer; maar nu weet ik:

    het wiegen van de kribbe heeft twintig eeuwen stenen slaap

    tergend gewekt tot een bijstere nachtmerrie.

    Nu kwam haar uur ten langen leste weerom rond, en kromlijnig

    kruipt met reuzenschreden schromelijk de ruige rups

    naarstig ruiend richting Bethlehem,

    haar nakende geboorte tegemoet.

     

    © Karel D’huyvetters 2006


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    31-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leuven hulp
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    The child is father to the man.

    Ik schreef daarover enige tijd geleden, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=394.

    Ik moest daaraan denken toen ik onlangs een aflevering zag op tv over de Leuvense hulpgevangenis. Een man van 36 zat vast voor drugsfeiten. Zijn leven als volwassene was een opeenstapeling van vrij lange gevangenisstraffen en korte periodes van voorwaardelijke vrijheid. Maar ergens aan het begin van dat alles was er een bizarre episode.

    Hij had een relatie met een jonge vrouw, ze hadden een kindje van drie maanden; hij had werk, alles leek goed te gaan. Maar een vroegere vriend van zijn vrouw kwam roet in het eten strooien. Hij bedreigde het jonge gezin herhaaldelijk en uiteindelijk schoot hij met een jachtgeweer eerst zijn vroegere vriendin het hoofd af, dan de baby en vervolgens zichzelf. Toen de man thuiskwam van zijn werk, stonden de politie en de ziekenwagens aan zijn deur.

    Hoe kan je met zoiets omgaan? Hoe leef je verder na zo’n brutale breuk in je leven, in je verwachtingen? Je moet het meegemaakt hebben om het te weten, vrees ik.

    Maar we kunnen ons wel voorstellen dat die gebeurtenissen een enorme weerslag hebben op de gemoedstoestand van iemand. Het verandert je leven. Het verlaat je nooit meer. Je bent voor de rest van je leven de man aan wie zoiets overkomen is. Een dergelijke schokkende ervaring maakt je werkelijk tot een ander mens. Er is de periode voor die feiten en de periode erna, de rest van je leven. Je wordt nooit meer de oude. Er zijn dingen die voorgoed voorbij zijn, die je niet meer aankan, die je zelfs niet meer verlangt. En de mogelijkheid dat zoiets gebeurt, blijft je altijd bij. Je geloof in de goedheid van de mens heeft een definitieve knauw gekregen, je herstelt nooit meer helemaal.

    Wat met ons gebeurt vanaf het ogenblik van onze geboorte, bepaalt hoe dan ook wat we zijn op elk moment van ons leven. Alle omstandigheden, alle gebeurtenissen, elk detail dragen we mee, bewust of onbewust. Ons brein registreert veel meer dan wij denken, waarschijnlijk zelfs alles wat we waarnemen, in kleuren en geuren. Alles wordt opgeslagen in onze geheugenbanken en speelt daar een rol, klein of groot, in de onpeilbare processen van denken, verlangen, herinneren, vreugde en pijn, beslissen en twijfelen. Wat we doen en laten is getekend door al wat daaraan voorafging.

    Het kind dat we waren is de vader en de moeder van de man en de vrouw die we zijn.

    Wij dragen ons verleden met ons mee, het grootste gedeelte onbewust, maar de belangrijkste, meest opvallende feiten verdwijnen zelden of nooit uit ons dagelijks bewustzijn. Dat zijn vooral de intense ervaringen met geliefden, ouders, kinderen, broers en zussen, vrienden. Sensationele gebeurtenissen die men van nabij beleeft: natuurrampen, zware ongevallen, een overval, kidnapping, bestolen worden, lichamelijk leed, zware ziekte. Mensen die de oorlog hebben meegemaakt, zijn of waren daarover opvallend zwijgzaam, ze nemen die onuitspreekbare ervaringen mee in hun graf.

    De meesten onder ons zijn gelukkig gespaard gebleven. Het leed dat ons trof hebben we goeddeels verwerkt, de tranen wellen alleen nog op moeilijke momenten in onze ogen. We leven een normaal leven, of toch zo goed als. We hebben aan ons verleden geen trauma’s overgehouden, geen noemenswaardige afwijkingen, fobieën, angsten of andere opvallende psychische problemen. We voelen ons soms wel een beetje depri, een eufemisme voor dat taboewoord: depressief, maar daarover praten we niet, het gaat wel over. Soms ook niet: in ons land maakt bijna één op vijf personen ooit wel eens een depressieve periode door.

    Straks is het weer Nieuwjaar. We wensen elkaar het beste toe, vooral een goede gezondheid, inderdaad.

    Ik vraag me af wat ik die eenzame, gebroken man in de gevangenis moet toewensen, die wanhopig probeert om de scherven van zijn leven te lijmen, met veel vallen en opstaan. Welke kansen heeft hij nog, welke mogelijkheden?

    Wat ik voor hem hoop, maar zonder veel overtuiging, is dat men hem ondanks alles met respect behandelt: de ‘chefs’ en de directie van de gevangenis, de mensen van de politie en van het gerecht, inzonderheid de rechter die beslissingen neemt over zijn leven; de hulpverleners, zijn vrienden in de gevangenis en daarbuiten en ten slotte wij allemaal, die zo snel zijn met het uitspreken van ons oordeel, maar die in de verste verte niet kunnen vermoeden wat het is om te moeten leven met een verleden dat meer jaren van leed, wanhoop, ontgoocheling, misdaad en straf, pijn en smart heeft gekend dan uren zonneschijn en menselijke warmte.

    Het zou wat zijn, als wij allen er zouden in slagen om onze zelfingenomenheid even te vergeten en hem een kans te geven, ook als we weten dat hij die wellicht weer zal verknoeien.

    Het zou wat zijn…

    Maar als ik hem was, dan zou ik er niet al te zeer op rekenen.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    30-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.etym-on
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    On is oneven.

    On- is een negatief voorvoegsel. In het Grieks en het Latijn is dat a- of an-, en ook in-. In het Duits en het Engels un-.

    Als er on- voor een woord staat, verandert de betekenis in negatieve zin. Onheil, onzin, onbeschaafd… Maar er zijn ook een aantal vreemde vogels.

    Ontiegelijk, bijvoorbeeld; het betekent ‘heel erg, erg veel’. We vinden er tieg of tijg in, de echte wortel is tie of tij, zoals in het Oudnederlands tiën: gaan, trekken. We zien die vorm zonder g in het werkwoord betijen: laat maar betijen, laat maar gaan, laat het maar gebeuren. De verleden tijd van tiën was wellicht toog en zo werd tiën tiegen. Om het helemaal moeilijk te maken: er was al een werkwoord tiegen, met de betekenis zeggen, aanklagen, zoals in aantijging, aantijgen. Die twee zijn dus wat dooreen gelopen. Ontiegelijk is dus zoiets als: ondoenbaar of onzegbaar veel.

    Merk op dat tiegelijk zelf niet (meer) bestaat. En zo zijn er nog een paar wezen: on-woorden waarvan het stamwoord niet meer alleen voorkomt. Dat klinkt moeilijk, maar enkele voorbeelden maken het wel duidelijk.
    Onbesuisd is in het wilde weg, maar besuisd bestaat niet; je ziet er nog sussen in. Onachtzaam is onoplettend, maar achtzaam gebruiken we niet. Een onafhankelijkheidsstrijd kunnen we ons voorstellen, maar een afhankelijkheidsstrijd? Misschien in sommige vroegere satellieten van Rusland, waar de geïmporteerde Russen zich verzetten tegen de onafhankelijkheidsstrijders. Je kan onbedaarlijk lachen, maar bedaarlijk is zelfs geen scrabblewoord.

    En dan is er het vreemde woord onguur.
    Van Dale situeert een eerste vermelding al in 1287. De betekenis is: op woeste wijze, geweldig, van on- + Mnl. gehuer (lief). Er is nog een vage verwijzing naar huwen en het Latijnse civis (burger), maar dat is koffiedik kijken, vrees ik. Wij gebruiken het nu vooral voor ongure types: verdacht volk.
    Het vreemde is dat guur, dus zonder on-, niet iets positief is, zoals geheuer in het Duits: zeker, vol vertrouwen; ungeheuer betekent dan weer bijna hetzelfde als ontiegelijk: zeer groot, enorm.
    Guur zeggen we van het weer: bijtend koud, snijdende wind, dat soort dingen.
    Onguur is dus ook een beetje een wees: de oorspronkelijke betekenis van guur: lief, braaf, betrouwbaar, hecht is niet blijven bestaan. En omdat we niet goed wisten waarom de on- voor guur stond, hebben we het maar weggelaten, en zo werd guur iets helemaal anders.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    29-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gebed om sereniteit, moed en wijsheid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Reinhold Niebuhr (1892-1972) was een Amerikaanse protestantse theoloog. De huidige president van de VS, Barack Obama noemt hem zijn favorite theologian/philosopher. Op Wikipedia vind je zowel in het Nederlands als het Engels een interessante biografie.

    Minder algemeen bekend is dat Niebuhr ook de auteur is van het Serenity Prayer, dat bij hem vaste vorm kreeg rond 1940 en dat het best gekend is in deze verwoording van een anonieme auteur:

    God, grant me the serenity

    To accept the things I cannot change;

    The courage to change the things that I can;

    And the wisdom to know the difference.


    Heer, verleen me de sereniteit

    om de dingen te aanvaarden die ik niet kan veranderen

    de moed om de dingen te veranderen die ik kan

    en de wijsheid om het verschil te onderkennen.

    (mijn vertaling)

    Het is dus niet Sint-Franciscus of een of ander 18de-eeuwse Duitse theoloog die verantwoordelijk is voor de gedachte of de formulering. Anderzijds vertolkte Niebuhr, dat gaf hij zelf ook grif toe, een levenswijsheid die al eeuwen aanwezig was in onze cultuur. Denk alleen al maar aan Don Quixote, die precies door het tegenovergestelde te doen aantoonde waarin de wijsheid wel gelegen is.

    Alcoholics Anonymous heeft deze gedachte en de tekst vrij snel overgenomen, rond 1950 al. Dat heeft bijgedragen tot de wereldwijde bekendheid. Er is nauwelijks nog een spreker of tekstschrijver te vinden die het niet op een of ander moment heeft gebruikt, steeds zonder of met de verkeerde bronvermelding. Dat is hiermee dan rechtgezet.

    Maar is het ook een goede tekst? Zo goed als op het eerste zicht lijkt?

    Laten we dat eens nader bekijken.

    Mijn eerste bezwaar, dat zal mijn vaste lezers niet verbazen, is de aanspreking: ‘God’. Daarmee zetten we ons in een religieuze context, meer bepaald die van het smeekgebed. We richten ons tot een Opperwezen, aan wie we de macht toekennen om ons een genade toe te kennen, om ons iets te vergunnen dat we uit onszelf niet kunnen bereiken. Het is een verzuchting, een bekentenis van ons onvermogen, onze onmacht. We weten wel wat we nodig hebben, maar we geloven niet dat we het zonder Gods hulp klaarspelen. Het is een geval van: het goede willen maar toch het kwade doen. Lees daarover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=340299.

    Het is, laten we wel wezen, niet zo dat we zonder Gods hulp niet zouden weten dat er dingen zijn die we niet kunnen veranderen, integendeel. Elke dag worden we geconfronteerd met situaties in ons persoonlijk leven en in de wijde wereld die we maar al te graag zouden veranderen, maar waartegen we ons machteloos voelen. Maar als we bidden om de sereniteit, de gelatenheid om bepaalde dingen te aanvaarden omdat we ze toch niet kunnen veranderen, dan hebben we het eigenlijk niet daarover. We zouden wat graag iets doen aan de onrechtvaardigheid in de wereld, aan de honger, de oorlog, ziekte, eenzaamheid… Maar we beseffen onze beperkingen om als individu in de praktijk veel te veranderen aan die globale toestand. We willen in feite helemaal niet gelaten of sereen zijn in het oog van al de miserie in de wereld. Dat soort van stoïcijns berusten, die laksheid is helemaal niet wat we wensen. Nee, we vragen aan God precies de moed om er tegenaan te gaan, om niet onverschillig te zijn.

    Wat zijn dan de dingen die we niet kunnen veranderen? Welke wel? Daarvoor is wijsheid nodig, zegt de tekst en ook die wijsheid ontbreekt ons, anders zouden we er niet om vragen.

    Het lijkt wel een aansporing tot efficiëntie, iets dat we zouden kunnen leren in een personal time management cursus of in een van de vele boeken over hoe we ons leven moeten inrichten om gelukkig te worden: leer het onderscheid maken tussen de dingen die je kan veranderen en de andere, waaraan je niets kan doen. Het gaat om een praktisch onderscheid, een afwegen van de mogelijkheden, waarbij je die keuzes maakt die het best renderen.

    Laten we een voorbeeld nemen. Om te leven, moeten we eten en drinken. Daaraan is niets te veranderen. Maar er is ook geen probleem mee: niemand twijfelt eraan dat dit zo is, de praktijk leert het ons, enkel zieke personen hebben er een probleem mee en beperken hun voeding tot een schadelijk minimum. En zo zijn er talloze voorbeelden van dingen die we niet kunnen veranderen, maar die we ook niet wensen te veranderen. We zeggen wel eens: het regent zo veel in ons land, ik wou dat de zon elke dag scheen, maar dat is maar een boutade, een kwinkslag, want als het hier nooit regende en elke dag zonnig was, dan was het hier een woestijn. Aan de natuurwetten kunnen we niets veranderen en dat is maar goed ook, dat weten we en daarin berusten we. Het gebed moet dus wel over andere dingen gaan.

    Zijn er dan dingen die niet vastliggen in natuurwetten en die we toch niet ‘kunnen’ veranderen? Ook daarvoor moeten we niet lang zoeken naar voorbeelden. Het is perfect mogelijk, wetenschappelijk gezien, om alle zeven miljard mensen op deze aarde te voorzien van voldoende eten en drinken. Wij beschikken over voldoende voedsel en zeker over voldoende capaciteit om zoveel voedsel te produceren. Maar de opbrengst van onze gesofistikeerde landbouw en veeteelt is slecht verdeeld en niet gericht op het voorzien in de basisbehoeften van de wereldbevolking. Daaraan kunnen we, althans in principe, iets veranderen. We doen dat ook, met mate, onvoldoende, we bereiken het ideale resultaat niet. Het zelfde met gezondheidszorg, opvoeding, met de spreiding van de welvaart. Niets verbiedt ons om aan de huidige ongelijkheid iets te veranderen, en toch slagen we er niet in.

    Dat roept bij velen de reactie op: wat we ook doen, hoezeer we het ook proberen, het lukt ons niet. Iedereen wil vrede, maar er is toch steeds oorlog en geweld. Het lijkt wel alsof we er niets kunnen aan veranderen, zeker niet als individu. Ik kan verontwaardigd zijn over de genocide in centraal Afrika, over de AIDS-epidemie, maar op mijn eentje sta ik machteloos, zelfs mijn volledige inzet voor een of ander specifiek doel zal slechts een vrijwel onmerkbaar effect hebben op het geheel.

    Is dat misschien wat het gebed bedoelt: inzien hoe machteloos je bent als individu? Ik vermoed en hoop van niet! Want dat zou aanzetten zijn tot onverschilligheid en defaitisme en dat kan toch de bedoeling niet zijn. Point n'est besoin d'espérer pour entreprendre ni de réussir pour persévérer, zei Willem de Zwijger. Dat staat regelrecht tegenover de erkenning van onze machteloosheid.

    Wat zijn dan die dingen die we zouden willen veranderen, die ook kunnen veranderd worden, maar waartegen we ons maar beter niet verzetten, omdat wij werkelijk machteloos zijn? Ligt de nadruk misschien veeleer op ‘de dingen die IK niet kan veranderen’? Is dat de betekenis van het gebed: het aanvaarden van mijn onmacht als individu?

    Dat botst dan weer met het tweede lid van het gebed. Daarin vragen we de moed om te veranderen wat kan veranderd worden. Evident gaat het weer niet om al wat kan veranderd worden: goede dingen kan je slecht maken, maar dat is de bedoeling niet. Het gaat om het tegenovergestelde: recht maken wat krom is, het onrecht herstellen. Misschien is het goed dat we aan de historische context denken van Niebuhrs gebed. Hij was zich zeer goed bewust van de oorlogsdreiging en van het morele kwaad van het fascisme. Hij verdedigde nog voor Pearl Harbor het Amerikaans ingrijpen in de oorlog. Hij riep op tot bescherming van de Joden in Europa.

    Met dat aspect van het gebed hebben we het veel minder moeilijk. We weten vrij goed wat er echt verkeerd is, maar we zijn soms te laf om op te komen voor het goede of om er zelf concreet iets aan te doen. Daarom vragen we aan God de moed die nodig is om ons geweten te volgen. Maar ook hier geldt: waarom zou God ons gebed inwilligen? Kan God ons moed verlenen, ons moediger maken dan we uit onszelf zijn? Of moeten we die moed zelf opbrengen?

    Het gebed is meer complex dan het lijkt.

    We weten niet goed wat bedoeld wordt met: aanvaarden dat er dingen zijn die we niet kunnen veranderen. Ofwel is dat vanzelfsprekend, en dan hebben we ook geen moeite om dat te aanvaarden. Ofwel zijn die dingen niet echt onveranderlijk en dan is er, als ze verkeerd zijn, geen reden waarom we erin zouden berusten.

    Het grootste probleem is evenwel de aanspraak tot God en de formule van het smeekgebed. Wij weten ook zonder God dat niet alles perfect is in onze wereld, dat wij niet altijd handelen zoals het hoort. Maar wij weten ook dat het enkel aan onszelf ligt om daaraan iets te doen. We vragen niet dat God, in zijn almacht, met een bovennatuurlijke genadige kracht plots van ons en van alle mensen volmaakte morele personen zou maken. Als hij dat zou willen én kunnen, waarom heeft hij het dan niet al lang gedaan? Waarom heeft hij ons geschapen zoals we zijn? En als hij ons net zo geschapen heeft, waarom dan uitgerekend aan hem vragen om dat ongedaan te maken? Er is iets dat niet klopt…

    Het gebed is dan ook geen echt smeekgebed, het is inderdaad veeleer een verzuchting, een boutade: we wouden graag dat we de wijsheid hadden om niet tegen windmolens te vechten, om ons neer te leggen bij het onvermijdelijke. We zouden zo graag veel moediger zijn dan meestal het geval is. Met het gebed vragen we helemaal niet aan God om onze condition humaine te veranderen, om andere mensen van ons te maken, we weten dat het niet zal gebeuren, dat ons gebed niet zal verhoord worden, dat het niet kan. Het is niet meer dan het uitspreken van een zuchtend verlangen: waren we maar allemaal altijd zo wijs en zo dapper!

    Het gebed om sereniteit, moed en wijsheid is een onderdeel geworden van onze cultuur. Maar het is niet de ultieme levenswijsheid waarvoor het vaak gehouden wordt. We moeten niet te geredelijk onze onmacht aanvaarden; om het met Barack Obama te zeggen: Change! Yes, we can! We moeten ook beseffen dat moed en wijsheid niet zomaar op ons verzoek uit de hemel zullen nederdalen en ons tot voorbeeldige mensen maken. Reinhold Niebuhr heeft in zijn leven en zijn geschriften aangetoond dat mensen die wijsheid en die moed wel degelijk in hun eigen hart kunnen vinden, in de bedachtzame confrontatie met het onrecht in de wereld.

    Dat is de diepere betekenis van zijn boodschap: besef en aanvaard je beperkingen, maar laat je daardoor niet verlammen of ontmoedigen; denk na, sta op en doe er iets aan!


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    28-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de wrede logica van Pieter De Crem, minister van oorlog
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Terwijl de kerstvrede zowat overal ter wereld vrolijk maar efficiënt aan stukken geschoten wordt, denkt onze regering eraan om, op voorstel van de minister van oorlog en op instigatie van onze gewaardeerde bondgenoten, inzonderheid de Verenigde Staten, het mandaat van onze troepen in Afghanistan te verlengen en uit te breiden. De veiligheid van de ganse Westerse wereld staat evident op het spel door de opstand van enkele duizenden fundamentalistische en nationalistische traditionele vechtjassen in de meest afgelegen en onherbergzame streek van de hele wereld.

    In interviews met Crembo, het militair genie uit Aalter en met plaatselijke commandanten en voetvolk, blijkt deze zending van onze troepen daarnaast gesteund te zijn op een zeer merkwaardige redenering.

    Wij hebben, zegt de minister van oorlog, een leger. Maar dat is geen goed leger: de soldaten en de commandanten zijn te oud, te dik, te vadsig, te dom om te helpen donderen, letterlijk dan. Ons leger is niet in staat om te vechten. Daaraan moeten we iets doen: al wie niet kan vechten vliegt eruit, het is tenslotte een leger. Al wat niet dient om te vechten of dat vechten mogelijk te maken, wordt geliquideerd. Alle taken die niet op het vechten gericht zijn, worden afgebouwd: vredesmissies, brandwondencentra, kazernes…

    Anderzijds gaat men jonge mensen aantrekken om een nieuw, strijdbaar leger uit te bouwen met veel minder volk. Men zoekt enerzijds mensen die technisch uitstekend gevormd zijn, om de gesofistikeerde wapens en hulpmiddelen te bemannen. Anderzijds zoekt men zeer jonge knapen en meisjes, net van school, met of zonder diploma, die een snelle praktische opleiding krijgen om ingezet te worden in conflictsituaties. Het leger krijgt precies dat als enige taak: vechten, waar en wanneer de gelegenheid daartoe zich voordoet. Het heeft, zo klinkt het steeds weer, immers geen zin om een leger te hebben dat niets anders doet dan zich voorbereiden op iets dat zich hier bij ons waarschijnlijk nooit meer zal voordoen, namelijk het beschermen van het land en de bevolking. Nee, die voorbereiding moet haar logische bekroning krijgen in de ultieme test: het vechten zelf; geen enkele simulatie kan dat vervangen. Het heeft trouwens ook geen zin om peperduur materiaal aan te kopen, zoals gevechtsvliegtuigen, tanks, raketten, spionagemateriaal… en daar niets anders mee te doen dan in onze achtertuin soldaatje spelen met losse flodders. De taak van het leger is vechten!

    Dat is een strenge logica en onze minister van oorlog is ervan overtuigd dat daar geen speld of bajonet tussen te krijgen is. Hij heeft, zo lijkt het wel, ook de andere leden van de regering overtuigd van dat feilloos geniale militaire inzicht.

    Er is evenwel een andere conclusie die zich opdringt aan eenieder die langer nadenkt dan onze minister van oorlog, een opdracht die zelfs een klein kind tot een goed einde moet kunnen brengen, want nadenken is, zoals samenhangend of zelfs maar verstaanbaar praten, niet de sterkste kant van onze minister van oorlog. Ons land en onze bevolkinginderdaad voor hun voortbestaan niet meer afhankelijk zijn van ons leger; het is zelfs zeer de vraag of dat ooit het geval geweest is in de recente of verder achter ons liggende geschiedenis. Zelfs de meest idiote en normvervagende particraat die de christendemocratie ooit in haar rangen heeft gekend, de infame villabouwer en illegale geldklopper Leo Delcroix, heeft vele jaren geleden die alternatieve strenge militaire logica ingezien en de legerdienst afgeschaft en het leger omgevormd tot een overheidsdepartement zoals het ministerie van financiën of een parastatale zoals het openbaar vervoer of de post: een systeem om partij- en syndicale vriendjes een sinecure te bezorgen, zodat ze een goed loon hadden en al hun tijd konden besteden aan het cultiveren van hun politieke en syndicale dienstbetoon. Vechten? Ons leger? Ben je gek…

    Probeer daar maar eens een speld of bajonet tussen te krijgen: als we geen leger meer nodig hebben, dan schaffen we het toch af? Als alle landen inzien dat ze geen leger nodig hebben, dat oorlogen nog nooit iets hebben opgelost en integendeel al zeer veel menselijk leed en economisch onheil hebben gesticht, dan schaffen we alle legers toch af?

    Maar neen. De legers blijven bestaan. Aan de top staan politici zoals onze minister van oorlog en zijn grote voorbeelden, George W. Bush en Vladimir Putin. Daaronder zwermen een groot aantal hoge militairen, afgestudeerd aan militaire scholen, die gezworen hebben hun land te dienen en de bevelen van de politiek uit te voeren zonder daarbij ook maar één ogenbik na te denken over de welvoeglijkheid van die bevelen of de intellectuele en morele integriteit van die politici. En dat apparaat trekt met verlokkelijke wedden, extralegale voordelen, vaste benoemingen, vroege pensioenen en de kans om soldaatje te spelen met echte kogels en echte slachtoffers, een groep jonge mensen aan die anders niet weten van wat hout pijlen maken, of die geen andere uitlaatklep vinden voor hun ambitie, agressie, racisme en zucht naar pracht en praal, eer en roem, desnoods postuum. En in de coulissen wrijven een aantal legale en zeer illegale maar steeds gewetenloze handelaars in oorlogsmateriaal zich in de goudgeringde handen en tellen de dubbele profijten van hun leveringen aan beide kanten van de demarcatielijnen.

    Het leger waakt niet meer, zoals vroeger, Het Nieuwe Belgisch Leger Vecht.

    In Libanon hadden we een vredelievende taak: een hospitaal waar ook de burgerbevolking terecht kon, ontmijnen van het landbouwgebied en de dorpen en steden. Maar dat is helemaal geen taak voor een leger, zegt onze minister van oorlog fijntjes. Ook in Kosovo is ons leger niet nuttig meer, sinds de inboorlingen daar voorlopig vrede gesloten hebben. Kongo, dat zou nog iets zijn, daar is altijd wel ergens een gezellig brandhaardje of een leuke genocide. Die twaalf para’s, die zijn we al bijna vergeten en Verhofstadt is er niet meer om ons daaraan te herinneren. Vandaag de dag is het Al Qaida en de Taliban die we moeten bevechten, de baarlijke moslimduivels die we hier bij ons wel moeten dulden als we geen proces wegens racisme aan ons been willen, maar die we ginds in naam van de Westerse Beschaving opgetogen mogen afschieten als kleiduiven, om de opleiding van onze soldaten te vervolmaken en de aankoop van ons dure wapentuig te rechtvaardigen tegenover de belastingbetaler.

    Het is een verderfelijke, wrede en onmenselijke logica die onze minister van oorlog volgt. Er kleeft bloed aan zijn handen en geen wijwater van Lourdes dat die vlekken ooit wegwast. Ik hoop dat de dagelijkse beelden van de stukgeschoten, uiteengereten mensen in de probleemgebieden, van de vluchtelingen, de verkrachte, uitgehongerde en wanhopige burgerbevolking, van de kindsoldaten, van de waanzinnige misleide fundamentalisten, van de ‘jongens’ die gevallen zijn voor hun vaderland, al ligt dat duizenden mijlen daarvandaan, aan de andere kant van de wereld, veilig en wel, dat die schrijnende beelden de met representatie welgevulde dagen en de wellicht onrustige nachten mogen teisteren van onze minister van oorlog, Crembo, Pieter De Crem, burgemeester van de wereldstad Aalter, Master of Romanic Philology at KUL – Katholieke Universiteit Leuven (Flemish-speaking Catholic University of Leuven), Master of European and international Law at VUB –Vrije Universiteit Brussel (Flemish -speaking Free University of Brussels ); Language proficiency: Pieter De Crem is Dutch native speaker. He speaks and writes fluently in French, English, German, Spanisch, Italian and Portuguese. He also has a basic ability of Russian, al zou dat alles ons zeer verwonderen, want zelfs zijn native Dutch is zo stuntelig en onsamenhangend dat het nauwelijks voor een basic ability kan doorgaan, laat staan een fluency.

    Op deze 28ste  december, dag van de meedogenloos afgeslachte Onnozele Kinderen, waar ook ter wereld, hem, wens ik hem, zijn militaire en burgerlijke kornuiten en de leden van onze laffe, lamlendige regering een vredige kersttijd toe, zo vredig als die van de slachtoffers van hun wrede politiek en hun militair genie, waar ook ter wereld.





    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    26-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.William Trevor, Love and Summer, 2009
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    William Trevor, Love and Summer, 212 pp., Viking, 2009, ong. € 17 (hardcover)

    Mensen hebben zo hun rare trekjes en dat is met mij niet anders: homo sum, humani nil a me alienum puto, schreef Terentius (c. 190-159 voor onze tijdrekening) in ‘zijn’ toneelstuk ‘De zelfkweller’, dat wellicht/misschien een vertaling is van een gelijknamig stuk van Menander, eigenlijk Menandros, ca. -342–291. Ik vertaal voor u: ik ben een mens, niets menselijks is me vreemd.

    Een van die rare trekjes is dat ik sommige boeken die ik koop niet onmiddellijk lees, maar ze op mijn leestafeltje naast mij laat liggen, soms maanden lang. Dat doe ik niet zozeer met minder interessante werken, nee, het zijn precies de langverwachte werken van geliefde schrijvers die even blijven liggen. Een goed boek moet bij mij, als was het een goede wijn, eventjes kelder hebben. Enkele maanden weten dat het er is, vlak bij me, klaar om ervan te genieten, het even zo koesteren voor ik er op een begenadigd moment aan begin, als ik er klaar voor ben, als de tijd rijp is, als het juiste moment gekomen is. Ben ik de enige die dat doet?

    Gisteren was het dan zo ver voor het jongste boek van William Trevor, dat ik in de lente in voorpublicatie had besteld en dat in de nazomer uitkwam. Het is geen lijvig boek, de 212 bladzijden zijn gezet in een genereuze letter en met een luchtige bladspiegel, een genot voor het oog van een senior. Het is dus veeleer een novelle dan een ‘novel’, een roman. Ik heb het traag gelezen, genietend van elke trefzekere zin, van elk goedgekozen woord van de meester.

    Wat kan ik nog meer zeggen? Het heeft geen zin om je het verhaal na te vertellen. Het is, zoals bijna alle verhalen van Trevor, gesitueerd in Ierland, zijn geboorteland, in een landelijke omgeving, misschien in de periode tussen de beide wereldoorlogen. De ingrediënten zijn de lezers van William Trevor bekend: het sociale weefsel tussen individuen en families, niets menselijks is hem vreemd. Hij schildert de mensen en hun omgeving in zijn befaamde suggestieve stijl, geen woord teveel, maar toch met een fabelachtige rijkdom aan emoties, met die haarscherp geobserveerde details die een dorp, een provinciestadje, een boerderij, een verlaten landhuis voor je ogen toveren.

    William Trevor is nu 81. Onvermijdelijk kijk je dan uit naar tekenen van verval, van enige gemakzucht in het schrijven of het bedenken, naar stereotiepe uitdrukkingen of wendingen in de plot, naar clichés. Ik kan je meteen geruststellen: niets daarvan in dit late werk van de oude meester. Er is geen enkel moment dat hij niet boeit, intrigeert, overweldigt, verrast, aangrijpt en niet meer loslaat tot je de laatste zin hebt gelezen. Niets laat zich voorspellen, hij houdt zijn verholen geheimen in petto tot het laatst, er is geen greintje voorspelbaarheid in heel dit boek, behalve de mood, de gefilterde weemoed die over het verhaal hangt als een nauwelijks merkbaar glacis.

    Het thema dat alles doorgloeit is de zachte, ontredderende pijn van het verwachte afscheid, het verlies, het voorbijgaan van de mensen en de dingen. Dat is heel in het bijzonder zo voor Florian, het mannelijk hoofdpersonage, zullen we maar zeggen, hoewel hij eerder een indringende randfiguur is. Halverwege het boek kon ik me niet van de indruk ontdoen dat Trevor, zich ongetwijfeld diep bewust van zijn eigen vergankelijkheid, deze figuur met uiterste tederheid en heel veel liefdevol begrip heeft getekend met zorgvuldig verwerkte elementen uit zijn eigen ervaringen als schrijver op leeftijd.

    Toen ik de laatste bladzijde had gelezen en het boek met een traag gebaar sloot en voorzichtig naast me neerlegde, als om de betovering niet te verbreken, was ik danig aangedaan, niet alleen door het ontroerende verhaal, niet alleen door de aangrijpende ervaring van enkele uren in de onthutsende aanwezigheid van de personages die aan het brein van deze uitzonderlijke grootmeester van het verhalend proza ontsproten zijn, maar ook en misschien vooral door het knagende aanvoelen dat ook dit een afscheid zou kunnen zijn, dat er misschien geen volgende aflevering komt in de lange reeks van intense ontmoetingen met een begenadigd auteur, die in de loop der jaren als een intieme vriend is geworden. Mijn hart was vervuld van diepe dankbaarheid voor al de sublieme momenten van warme menselijkheid die hij mij zo vaak heeft vergund.

    Ik heb geen Nederlandse vertaling kunnen vinden. Op Wikipedia heeft Trevor zelfs geen pagina in het Nederlands, onbegrijpelijk. Wil je meer over hem weten, dan kan je hier op mijn blog terecht: klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=340461.

    Ook zijn volledige bibliografie in het Engels vind je hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=452.




    Categorie:ex libris
    Tags:ex libris
    25-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen kerst voor mij? De zonnewende.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Geen Kerst voor mij?

    Toch wel. We vieren thuis met de kinderen die zelf geen kinderen hebben en dus geen eigen familiefeest organiseren. We eten lekker en we geven elkaar geschenkjes. We hangen veelkleurige knipperlichtjes aan het venster aan de straatkant. Er staat een namaak kerstboom, met led-lichtjes en oude en nieuwe versieringen, sommige dateren nog van mijn kindertijd, zoals die vogel met zijn staart in nylon.

    Maar in tegenstelling met die kindertijd, is er bij mij geen sprake meer van Jezus’ geboorte na vier weken Advent, van Maria of Jozef, de herderkens, de os en de ezel; noch van de moord op de onnozele kinderen, de ster die bleef stilstaan en de aanbidding van de wijzen uit het Oosten, met hun geschenken van goud, wierook en mirre. We zingen de oude liederen niet meer, we eten geen kalkoen, geen buche de Noël, geen loodzware marrons met slagroom. We gaan niet naar de middernachtmis, noch naar de herderkesmis de volgende morgen.

    Veel van onze tradities en gebruiken zijn weggevallen. In de plaats daarvan zijn gebruiken overgewaaid uit Amerika: de kerstman en de geschenken, acties voor het goede doel.

    Al bij al zijn we vergeten waarom we feest vieren.

    Dat is nochtans geen mysterie: enkele dagen geleden, de 21ste, was er de winterzonnewende. De zon stond dan op haar laagste punt aan de hemel, de dagen waren het kortst, amper acht uur hier bij ons. Maar op mijn elektronische radiogestuurde klok en weerstation verscheen weer de smiley die de wende, de kering aankondigt: de volgende dag was al twee minuten langer. De dagen zijn dus aan het lengen, de winter is niet voorbij maar we zijn over het dieptepunt heen.

    Dat merkwaardig meteorologisch verschijnsel hebben de mensen al vele duizenden jaren geleden opgemerkt. Het markeert het einde van een neerwaartse beweging en het begin van een opgaande, het afsterven van het oude en de geboorte van het nieuwe. Nieuwjaar. Het licht dat sinds de zomerzonnewende op 21 juni, de langste dag, was gaan tanen tot in het putteke van de winter, maakt langzaam aan weer vorderingen. Dat is voor onze dagelijkse beleving hier op aarde van oneindig veel meer belang dan alle religieuze verhaaltjes die men daar rond verzonnen heeft.

    Voor mij dus geen Kerstmis, Christmas. Geen heiland die moet geboren worden in een stal, een verlosser die de mensheid moet redden van de ondergang, omdat de eerste mens een of andere misdaad zou begaan hebben. Ik voel een wrange weerzin tegen elke verwijzing naar die christelijke mythologie, die de werkelijke betekenis van de zonnewende verdreven heeft. Die religieuze symboliek is voor mij niet verhelderend, maar storend.

    Ik kan echter nog wel opgetogen genieten van de betere gebruiken die we hebben. Zo luister ik op dit ogenblik naar een van Bachs heerlijkste werken: het Weihnachtsoratorium, zonder enige wrevel of bijgedachte. Maar het latere en veel zoetere werk, Duits of Frans, kan ik niet meer pruimen. Carols from Kings op de BBC was jarenlang een must voor mij, maar dit jaar heb ik gepast: het is heerlijke muziek, grotendeels, maar het is een liturgische plechtigheid en heel wat van de teksten en ook een deel van de muziek zijn daarmee al te zeer verbonden. Ik kan er mij niet meer in vinden, jammer misschien maar zo is het nu eenmaal.

    Tradities zijn belangrijk, maar niet alle tradities. Het is niet goed om vast te houden aan wat niet meer relevant is, wat zijn betekenis heeft verloren. De tijd zal uitwijzen wat de moeite is om te bewaren, wat tijdloos is en universeel. Al het andere zal wegvallen bij gebrek aan belangstelling. In de kringloopwinkels liggen dezer dagen tientallen smakeloze kerststallen met al de groezelige figuurtjes erbij: verbannen uit de huisgezinnen na jaren trouwe dienst, maar nu niet meer zinvol. De kerstboom met de lichtjes en de versieringen, verlichting aan de ramen en de gevels doen het wel goed: ze verwijzen, misschien onbewust, naar de donkere dagen van het einde van het jaar en de terugkeer van het licht. Het feesten, uitbundig zijn samen met vrienden en familie, geschenken: dat herinnert aan de tijd dat we opgesloten zaten in onze huizen in het koudste van de winter en niet veel anders te doen hadden dan ons bezighouden, in afwachting van het hernemen van het werk op het veld, met het vieren van het nieuwe jaar.

    Geen Kerstmis dus voor mij, maar nog altijd Weihnachten, een heilig moment van het jaar, wanneer de zon haar terugkeer begint.

    Niet de heiland, maar Helios. Niet de zoon, maar de Zon, Sol Invictus. Dat is het ware licht van de wereld, de bron van alle leven op aarde.

    Zalig joelfeest dan maar!


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    23-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God, vrijheid, onsterfelijkheid (Antony Flew) deel 3
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In het derde deel van zijn boek God, Freedom and Immortality. A Critical Analysis bespreekt Antony Flew dat onvermijdelijke andere aspect van elk discours over God en religie: onsterfelijkheid, de mogelijkheid van een leven over de dood heen, het voortbestaan van ten minste een belangrijk gedeelte van wat een mens is.

    8. Hij vertrekt daarbij van het al te evidente feit dat mensen nu eenmaal sterven en dat er geen enkele aanduiding is in de fysieke wereld van enige terugkeer of voortbestaan na het overlijden. Er is nog niemand teruggekeerd om het te komen vertellen, zegt men dan.

    Er zijn allerlei minimale opvattingen over dat voortbestaan: wij leven voort in de herinnering van anderen, wij hebben sporen nagelaten. Wij zijn ook nog op een manier aanwezig in ons nageslacht, als we dat hebben: ons genetisch materiaal is zorgvuldig gekopieerd in onze kinderen, half-en-half met dat van onze wederhelft. De atomen waaruit ons lichaam bestaat gaan niet verloren, rien ne se crée, rien ne se perd en dus komen ‘wij’ nog eens op een andere manier terug, zij het op een uiterst gefragmenteerde manier. Zo kan men ook stellen dat er een eeuwige terugkeer is van alles in alles, dat wij bij onze dood opgaan in een groot wereldreservoir en aldus niet helemaal verdwijnen.

    Maar daarover hebben we het niet als we spreken over onsterfelijkheid en voortbestaan. Het gaat om het in stand gehouden blijven van de persoon die we zijn, met onze karakteristieke eigenschappen en met het bewustzijn daarvan. De vraag is dus of er daarvan iets is dat de dood overleeft en dat vervolgens een blijvend leven kan leiden op een of andere manier. Het christelijk principe van de opwekking van de doden, een wederopstanding aan het einde der tijden wijkt daarvan al enigszins af: er is een, mogelijks zelfs een zeer lange, periode tussen het overlijden en de wederopstanding, gevolgd door het eeuwig leven.

    Hoe kunnen we ons een persoonlijk overleven voorstellen?

    Een eerste mogelijkheid is dat we stellen dat een persoon uit twee zeer onderscheiden gedeelten bestaat: het materiële, vergankelijke lichaam en een geestelijk gedeelte dat bestand is tegen verval: de ziel. In die optiek is het lichaam vanzelfsprekend het mindere; het is de ziel die de hoogste eigenschappen heeft en waarin de ware persoonskenmerken berusten. De ziel is de persoon zelf, het lichaam slechts een tijdelijke behuizing.

    Een variante daarop is het zogenaamde astrale lichaam, een soort geestelijke kopie van het materiële lichaam, waarin dus ook de fysieke eigenschappen aanwezig zijn. Ook in die (vreemde) veronderstelling is het astrale lichaam de ware persoon. Het verschil tussen de ziel en het astrale lichaam ligt precies daarin, dat de ziel totaal anders is dan het lichaam, terwijl het astrale lichaam echt lichamelijk is, materieel dus, maar bestaande uit een ‘andere’ materie. Het is vooral in parapsychologische middens dat die mogelijkheid een rol speelt. Maar ze vindt ook weerklank in de godsdienst, waar het lichaam bij de verrijzenis als het ware zal wedersamengesteld worden in een ‘andere’ materie.

    Op de grafzerk van Benjamin Franklin staat deze boodschap gebeiteld:

    The body of B. Franklin, Printer, Like the Cover of an old Book, Its Contents torn out, And stript of its Lettering and Gilding, Lies here, Food for Worms. But the work shall not be lost; for it will, as he believ’d, appear once more in a new and more elegant Edition Corrected and improved by the Author.

    Vertaald:

    Hier ligt, als voer voor de wormen, het lichaam van B. Franklin, drukker van beroep, als het kaft van een oud boek, de inhoud eruit gerukt, de opdruk en het verguldsel verwijderd. Maar het werk zal niet verloren gaan, want, zoals hij geloofde, zal het nog eens verschijnen in een nieuwe en meer elegante editie, gecorrigeerd en verbeterd door de Auteur.

    De gedachte aan een herstel van het lichaam op een later ogenblik ligt evenwel niet voor de hand. Welk lichaam zal dat zijn? Wij denken daarbij spontaan aan de meest voordelige vorm: het toppunt van ons lichamelijk en geestelijk kunnen, zonder enige onvolkomenheid of handicap. Maar is zo’n nieuw samengesteld of herschapen lichaam een replica, een kopie? Of is het hetzelfde lichaam dat door de wormen is opgevreten of door de schouw van het crematorium is gevlogen? Is mijn verrezen lichaam echt opnieuw ik? In het christelijk perspectief lost men dat op door de onsterfelijke ziel bij de dood te scheiden van het materiële lichaam, die ziel te laten overleven, ergens, op een of andere manier en ze te herenigen met het ‘verheerlijkte’ lichaam op de jongste dag. Op die manier behoudt men de essentie van de persoon onverminderd en ononderbroken, het lichaam is slechts de materiële tempel van de ziel. Het verheerlijkte lichamen is een ‘astrale’ vorm van het origineel.

    Het is in dergelijke context dat men kan denken aan contact met de geest van de overledenen, een vaste waarde in elk spiritisme.

    Het is gemakkelijk om de opvatting van de ziel, als iets louter psychisch, iets immaterieels te ontkrachten. Want wat kunnen wij ons daarbij voorstellen? Een ziel die geen enkel lichamelijk aspect heeft, dus niet kan zien, horen, ruiken etc., die dus geen enkel contact kan hebben met de werkelijkheid, tenzij door een soort van telepathisch contact met andere dergelijke zielen… Als men de persoonlijkheid in de ziel legt, als de ziel echt persoonlijk is, verschillend voor iedereen, dan kan dat enkel als ook lichamelijke kenmerken mee opgenomen worden. Wij zijn niet onze geest, wij zijn ons lichaam, wij kunnen onszelf niet denken zonder lichaam, probeer het zelf maar eens, je zal snel inzien dat dat letterlijk en figuurlijk ondenkbaar is. Onze gedachten zijn onlosmakelijk verboden met ons lichaam, al onze herinneringen hebben betrekking op onze lichamelijke ervaringen. Elke vorm van ‘psychische’ kennis tijdens ons leven berust nog steeds op lichamelijk contact. Het is onder geen enkele omstandigheid mogelijk om enige vorm van contact te hebben met iets of iemand zonder dat er een materieel contact is, onder welke vorm dan ook.

    Er is dus een ernstig probleem met een persoonlijke ziel zonder lichaam. Wij kunnen ons dat niet voorstellen, het beeld is niet bruikbaar. Wij kunnen wel praten over astrale lichamen, maar er is nog nooit een dergelijk lichaam waargenomen. Het is een ingebeeld lichaam, het bestaat enkel als een postulaat, een abstracte vereiste om een theorie over het voortbestaan te doen kloppen, maar zonder enig aanknopingspunt in de realiteit. Wij houden nooit op een ernstige manier rekening met het bestaan van ons astraal lichaam, tijdens ons leven of daarna.

    9. Kan een mens zijn eigen begrafenis bijwonen?

    Je kan dat eventueel doen als een soort fantasie: je stelt je voor dat je gestorven bent en wat er dan allemaal gebeurt. Maar dat doe je als levende mens, niet als een dode. Als je dood bent, kan je je helemaal niets meer voorstellen; zelfs als je gelooft dat je ziel je afsterven overleefd heeft, is het nog totaal onmogelijk voor die ziel om wat dan ook waar te nemen, want ze is niet zintuiglijk. De ziel kan dus hooguit het zelfde fantasietje produceren, op basis van het geheugen en de verbeelding, dat je als levende verzint, maar ze kan niet de begrafenis van het lichaam werkelijk waarnemen.

    Wat zouden we dan kunnen bedoelen als we zeggen dat alle mensen hun eigen dood overleven? Wat betekent dat ‘overleven’, wat is dat ‘leven’ na de dood? Dood en leven zijn elkaars tegengestelde, je kan niet tegelijk leven en dood zijn, tenzij als een hersendode, waarbij een deel van je lichaam nog leeft, maar je bewustzijn volledig is stilgevallen. Maar ook dat beschouwen wij terecht als ‘dood’, niet als leven en wij maken aan een dergelijke mensonwaardige toestand op een humane manier een einde.

    Het zelfde kunnen we zeggen van de uitspraak: wij zullen allen eeuwig leven. Leven is niet eeuwig, dat weten wij maar al te goed, er komt al te gauw een einde aan, zelfs als we het hier lang trekken, de dood komt steeds te vroeg. Eeuwig leven is geen betekenisvolle term, wij kunnen ons daar niets bij voorstellen, want al onze opvattingen over leven zijn gebonden aan afbraak, achteruitgang, aftakeling en uiteindelijke dood. En elke voorstelling van een leven zonder lichaam moet uiteindelijk faliekant aflopen. Het is logisch onmogelijk om mij iets voor te stellen na de dood; de dood ervaren we als een finale breuk, elke hypothese over een overleven spreekt zichzelf tegen. Er is na de dood geen ik, geen persoon, geen brein, geen denkvermogen. Al onze woorden om een mens aan te duiden worden zinloos na de dood.

    10. Wat is een persoon zonder lichaam?

    Welke ernstige definitie men ook maakt van een mens, zij houdt onvermijdelijk steeds en noodzakelijk zijn lichamelijkheid in. Het is niet zinvol om te spreken van een on-lichamelijke mens. Denken is een activiteit van het lichaam. Wij kunnen ons niet voorstellen, wetenschappelijk of filosofisch, dat er ‘iets’ zou zijn dat denkt als er geen lichaam is dat denkt. Wanneer de hersenen zo beschadigd zijn dat zij niet meer kunnen denken, verklaren we een persoon dood. En wat is een ‘ziel’ die niet in staat is tot enige waarneming, herinnering, planning, verlangen? Onze geestelijke vermogens steunen op onze lichamelijke ervaring, zonder die ervaring, zonder lichaam, zijn er geen geestelijke vermogens. Als we een niet-lichamelijke persoon verzinnen, dan lopen we vast nog voor we beginnen, want dat verzinnen moet gebeuren door een lichamelijke persoon. Er is nog niemand geweest die op een overtuigende manier het bestaan van geestelijke vermogens buiten de levende mens heeft kunnen bewijzen, laat staan vaststellen. Ook de term ‘niet-lichamelijke persoon’ is logisch niet houdbaar, want een persoon is altijd lichamelijk. En zonder bewustzijn kunnen we ons geen persoon voorstellen; die is dan ofwel hersendood, of echt dood, of onbestaande.

    Er zijn met andere woorden geen niet-materiële, niet-lichamelijke substanties, dat is een op alle punten onverdedigbare stelling. Het is absurd om zo te denken.

    11. Elke veronderstelling van contact tussen dergelijke spirituele substanties of wezens en levende mensen is dan ook een illusie.

    12. Wat bedoelen we met de vraag: wat is de zin van het leven?

    De auteur bespreekt deze kwestie aan de hand van de spirituele werken van Tolstoj. Er moet ergens een zin zijn in het leven, anders kunnen we er net zo goed een einde maken. Het leven moet op zichzelf of uit zichzelf zinvol zijn. Als er alleen lijden en dood is, waarom dan nog leven?

    Dat is echter de vraag verkeerd stellen. Waarom zouden we ervan uitgaan dat het leven niets dan miserie is? Waarom veronderstellen dat we een diepere zin moeten ontdekken, iets dat alles plots aantrekkelijk maakt, dat ons motiveert om te leven, om doelen na te streven, om ons in te zetten? Het is toch niet omdat er lijden en dood is in ons leven, dat alles zinloos is? Het is toch niet omdat de dood onvermijdelijk is dat het leven plots geen zin meer heeft? En het is toch niet omdat we zouden geloven in onze eigen onsterfelijkheid dat alles meteen rooskleurig, zinvol en aangenaam is? Het is niet omdat wij onze geliefden hoe dan ook ooit moeten verliezen, dat onze liefde voor hen en hun liefde voor ons onbestaande of onbetekenend is?

    Zeker, het leven kan zeer hard zijn, het lijden overweldigend, maar ook dan leidt de conclusie niet noodzakelijk naar zelfdoding. Wij kunnen leven met lijden en dood, wij moeten en kunnen verder zonder een overweldigend inzicht in een of andere diepere zin van het leven. Dat is wat de mensheid grotendeels doet, zonder zich daarbij meestal veel vragen te stellen. Maar het zou verkeerd zijn om te zeggen dat precies daarin de zin van het leven ligt, namelijk leven zonder vragen te stellen, of leven in het geloof zoals het door de traditionele godsdiensten wordt voorgehouden, zonder vragen te stellen. Geen vragen stellen en geloven zonder grond is erkennen dat het leven geen zin heeft, of toch geen zin die we zelf kunnen ontdekken, een zin die buiten het geloof zou liggen. Het geloof beweert dat er dingen zijn zoals een god en een openbaring en dat we de zin van het leven zullen vinden als we leven volgens die overtuigingen. Maar zeggen hoe we moeten leven om gelukkig te zijn zegt nog niets over hoe de dingen zijn, of er een god is of onsterfelijkheid. Als we ons leven baseren op verhalen die anderen ons vertellen en ons eigen oordeel grotendeels opschorten, komen we vroeg of laat de twijfel tegen van ons eigen gedachten, die geen genoegen nemen met verhalen, met fictie, maar altijd op zoek zijn naar wat werkelijk is.

    Epiloog

    Ik hoop dat je mijn samenvatting van de argumenten van Antony Flew een beetje hebt kunnen volgen. Als Engels geen probleem is, lees dan zeker dit boek van hem.

    Er is ook een meer recent boek dat ‘mede onder zijn naam’ verschenen is, ook in het Nederlands: God Bestaat Wel (Hoe Een Overtuigd Atheïst Van Mening Veranderde) - Varghese A.-Flew A. Maar ik wil je ernstig waarschuwen voor dit boek. Het is namelijk gebleken dat Antony Flew, die nu 86 is, dat boek helemaal niet geschreven heeft. Hij heeft zelf toegegeven, toen daarover pijnlijke vragen gesteld werden in de pers, dat de woorden van Varghese zijn, maar dat hij het met de ideeën die erin vervat zijn, helemaal eens is. Tja… op die manier ben ik medeauteur van alles wat Richard Dawkins heeft geschreven: de woorden zijn van hem, maar ik ben het met alles eens. Dat gaat natuurlijk niet op.

    Er zijn in de pers en ook op internet uitvoerige debatten te lezen over deze kwestie. Ik denk dat het niet de moeite loont om daarmee je tijd te verdoen, noch met het lezen van het boek dat dus eigenlijk geschreven is door een zekere A. Varghese, een fysicus en christelijk apologeet. Ik heb ook niet de minste belangstelling voor de vermeende of vermoedelijke seniliteit van Antony Flew, of voor eventuele andere redenen die hij zou kunnen hebben om enigszins van gedacht te veranderen. Het is namelijk niet omdat hij nu anders zou denken (zou, want de ware toedracht is verre van duidelijk), dat alles wat hij in de zeg maar zestig jaar daarvoor zei en schreef, plotsklaps onzin, leugens en vertelseltjes zouden worden.

    Ik houd het bij zijn oudere werk, dat getuigt van een bewonderenswaardige integriteit en een bijzonder scherp analytisch filosofisch inzicht. Een péché de vieillesse is hem daarom graag vergeven

    Toch kan ik niet laten jullie dit  versje mee te geven, dat zijn vermeende of vermoedelijke bekering mij ontlokte:

    Antony Flew, he rightly soared

    too high it seems, he met the Lord

    who deftly clipped his wings

    now Tony neither flies nor sings

    he sadly crashed

    deist unabashed.






    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    21-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God, vrijheid, onsterfelijkheid (Antony Flew) deel 2
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Deel II. Vrijheid

    6. Antony Flew begint het tweede deel van zijn boek God, Freedom and Immortality met een parabel die sindsdien enige bekendheid heeft verworven.

    Twee ontdekkingsreizigers ontdekken midden in het oerwoud een open plek waar bloemen en planten groeien. Zegt de ene: hier is een tuinman aan het werk geweest. Nee, zegt de andere, toch niet. Ze worden het niet eens en besluiten de wacht op te trekken. Na dagen stellen ze vast dat er geen tuinman is komen opdagen. Misschien is het een onzichtbare tuinman, houdt de eerste vol. Dus maken ze een prikkeldraadomheining, zelfs elektrisch geladen. Ze patrouilleren met bloedhonden. Maar geen spoor van een tuinman. Maar, zegt de eerste, er is zeker een tuinman, maar hij is onzichtbaar, ontastbaar, niet gevoelig voor elektrische schokken, die geen geur achterlaat en geen geluid maakt, maar die in het geheim zijn tuin komt onderhouden en ervan houdt. Zegt de andere: wat is dan nog het verschil met een louter ingebeelde tuinman, of helemaal geen tuinman?

    Wat aanvankelijk een duidelijke uitspraak was: er is een tuinman, blijkt bij nader toezien niet veel meer te zijn dan een inbeelding. Dat is de moeilijkheid met alle theologische uitspraken over God. Op de keper beschouwd moeten die altijd zo sterk gelimiteerd worden in hun betekenis (onzichtbaar, ontastbaar, niet waarneembaar, geen enkel spoor achterlatend) dat ze op den duur niets meer betekenen. God is liefdevol. Maar de mens wordt geconfronteerd met lijden, in zijn persoonlijk leven en om hem of haar heen. De liefde van God is dan niet evident, maar misschien heeft hij een bedoeling met dat lijden die wij niet begrijpen. Zijn liefde is dus ondoorgrondelijk. Maar wat betekent die liefde dan uiteindelijk en concreet? Wat blijft er over als we die liefde op duizend manieren ontkracht hebben? Wat is het verschil met: God geeft niets om de mens? Met: er is geen God?

    Als men dus een uitspraak doet over God, als men zegt hoe of wat hij is, moet men daarvoor ernstige aanduidingen hebben, men moet kunnen aantonen dat het werkelijk zo is, het volstaat niet te zeggen dat God al het goede is wat een mens kan bedenken, en dat op maximale wijze: almachtig, alwetend, oneindig goed, alomtegenwoordig. Dat zijn losse uitspraken, zonder enige concrete grond, het zijn hersenspinsels van de mens, die men met weinig moeite kan ontkrachten. Het is niet voldoende dat wij zo’n God bedenken opdat hij ook zo zou bestaan. Het is niet omdat mensen al zolang over een God spreken en hem van alles toedichten, dat daaraan ook iets beantwoordt.

    7. De vrije wil als verdediging voor het bestaan van God

    Dit is het aloude filosofisch en theologisch probleem van het kwaad: ofwel kan God het kwaad niet uitroeien, ofwel wil hij het niet. Als hij niet kan, dan is hij niet almachtig. Als hij niet wil, dan is hij niet oneindig goed. Conclusie: zeggen dat er een God is die almachtig is én oneindig goed, gaat niet samen met het onmiskenbaar bestaan van al het kwaad en het lijden in de wereld.

    Gelovigen proberen dit te ontkrachten.

    God is wel almachtig, maar ook hij kan het logisch onmogelijke niet doen: hij kan bijvoorbeeld niet tegelijk bestaan en niet bestaan. Dus al wat logisch onmogelijk is, zoals het probleem van het kwaad als hierboven gesteld, behoort niet tot de almacht van God. Probleem opgelost, maar niet echt netjes, is het niet?

    Tweede poging. Voor alle hogere waarden moet er een keuzemogelijkheid zijn; als die er niet is, dan zijn die hogere waarden niet realiseerbaar. Moed en dapperheid komen slechts naar voren in moeilijke omstandigheden. Lijden is dus nodig om de mens te dwingen te kiezen voor die hogere waarden. God heeft de mens die keuzemogelijkheid gegeven. Als we dat ernstig nemen, dan kan de mens kiezen voor het goede, dapperheid bijvoorbeeld, maar ongetwijfeld ook voor het kwade: lafheid. Geen dapperheid zonder de mogelijkheid tot lafheid. En hoewel veel, misschien zelfs de meeste mensen de verkeerde keuze maken, is het toch oneindig veel beter dat sommigen ervoor kiezen om dapper te zijn en zo de hogere waarden te realiseren, dan dat er helemaal geen keuze is en dus ook geen dapperheid. De realisatie van al het goede maakt het de moeite waard en verantwoordt het bestaan van al het slechte. Wanneer wij enkel al het kwaad bekijken, zijn we misschien blind voor al het goede dat desondanks of precies daardoor gerealiseerd wordt.

    Dat betekent echter dat we goed en kwaad tegen elkaar moeten afwegen. We kunnen moeilijk anders dan vaststellen dat het kwaad en al het onverdiend lijden in de wereld helemaal niet opweegt tegen het eventuele goede. Alleen al het feit dat elke mens gedoemd is om uiteindelijk te sterven is daarvan een afdoend bewijs. De hele veronderstelling valt dus uiteen en dus vervalt ook de noodzaak van de mogelijkheid om te kiezen tussen goed en kwaad.

    Vrije wil en determinisme

    De traditionele manier om het probleem van de vrije wil te stellen is die van het dilemma: ofwel is de mens vrij om te kiezen, ofwel niet en dan is hij een gedetermineerd wezen, voor wie alles van te voren vastligt.

    Maar misschien is dat niet noodzakelijk zo. Als je naar de gebeurtenissen kijkt, dan kan je vrij gemakkelijk de oorzakelijke verbanden vaststellen: het ene leidt tot het andere, en zo verder. Dat geeft de indruk dat er geen vrijheid is, geen keuzemogelijkheid, determinisme dus. De vraag is echter of er bij elke stap toch niet een aantal keuzemogelijkheden waren.

    Elke gebeurtenis heeft een oorzaak en een gevolg, maar dat betekent helemaal niet dat de oorzaken en de gevolgen van te voren al vast liggen, noch dat elke oorzaak maar één gevolg kan hebben. Ongetwijfeld is dat in veel gevallen zo: als je een brandende lucifer tegen een stuk droog papier houdt, dan gaat dat branden, veel andere mogelijkheden kan je daarbij niet verzinnen. Maar je kan wel beslissen om die lucifer inderdaad tegen dat stuk papier te houden en de zaak in de fik te steken, of op het laatste moment beslissen om dat niet te doen. De wereld is geen uurwerk dat ooit opgewonden werd en dat nu onverbiddelijk verder tikt zonder dat er nog iets kan aan veranderd worden. Dat zou betekenen dat er geen oorzaken zijn zonder oorzaak.

    Vrije wil bestaat erin dat men de loop van de gebeurtenissen kan bepalen, dat men kan ingrijpen in allerlei processen, die zonder die ingreep anders zouden verlopen. Beslissingen uit vrije wil genomen hebben dus geen noodzakelijke oorzaak; ze gebeuren niet omdat ze moeten gebeuren, maar omdat iemand ergens een vrije keuze maakt die de loop van de geschiedenis verandert. Er is dus een element van onvoorspelbaarheid mee gemoeid, want men kan ingrijpen of niet; of men het doet, ligt niet op voorhand vast.

    Die opvatting over de vrije wil botst noodzakelijk met de gedachte van een universum dat op een gedetermineerde manier bestaat in een onomkeerbare en noodzakelijke en wetenschappelijk vaststelbare reeks van oorzaak en gevolg.

    Men moet echter het belangrijke onderscheid maken tussen een beslissing die genomen wordt onder dwang en dus onvrij is en anderzijds beslissingen die men niet onder dwang neemt. Dat is immers de dagdagelijkse betekenis die wij aan vrije wil geven.

    Men kan de vraag zo stellen, dat we een ja of nee antwoord willen op de vraag of er een moment van vrije keuze is in de eerste betekenis, waarbij men kan beslissen om in te grijpen of niet, of er dus feiten zijn zonder noodzakelijke oorzaak. Maar men ze ook anders formuleren: wordt elke beslissing onder dwang genomen? Vrijheid als de mogelijkheid om überhaupt in te grijpen in de wereld is één zaak, vrijheid als het nemen van beslissingen zonder dwang is een andere. Men kan met andere woorden in staat zijn om beslissingen te nemen zonder dwang van buiten uit, zonder dat we moeten besluiten dat het mogelijk is om in te grijpen in het noodzakelijk spel van oorzaak en gevolg.

    Een voorbeeld kan dat misschien duidelijk maken: een bankdirecteur wordt in een tijgerkidnapping gedwongen om de kluis te openen. Hij is daartoe gedwongen, dus onvrij, maar men kan niet zeggen dat hij geen keuze had: hij kon wel degelijk weigeren, maar verkoos om dat niet te doen, om het leven van zijn familie niet in gevaar te brengen. Hij was dus vrij in de ene betekenis, maar gedwongen en dus onvrij in de andere. Wanneer wij spreken van keuzevrijheid, verstaan wij dat het best op die manier: niet een zinloze blinde en absolute keuzemogelijkheid, ja of nee, in het wilde weg, maar een overlegde keuze die rekening houdt met de omstandigheden.

    Vrije wil kan je dus letterlijk nemen, au pied de la lettre, zegt men in het Frans, waarbij pied de voet is als maat, dus gemeten naar de letter, niet naar de geest (2 Kor 3, 6). Maar je kan het ook naar de geest nemen: beredeneerde vrijheid van keuze, geen blinde keuze.

    Maar niet alle dwingende omstandigheden stellen de mens vrij van verantwoordelijkheid: had Eichmann een keuze? Ja, zeker wel, hoe groot de druk van het Naziregime ook was. Men mag dus niet alles terugbrengen tot een blind dilemma, ja of nee. Men kan niet stellen dat als men in bepaalde gevallen gedwongen is, men dan ook altijd onder dwang handelt, noch dat als men in bepaalde gevallen vrije keuze heeft, men altijd zonder meer kan kiezen. Vrijheid bestaat er niet in dat God ons geschapen heeft als vrije wezens die op elk ogenblik om het even wat kunnen kiezen, dus ook het kwaad. Het is veeleer zo dat wij als mens in staat zijn om te handelen volgens eigen inzicht, rekening houdend met de omstandigheden.

    Wie dus God ziet als almachtig en als de uiteindelijke noodzakelijke oorzaak van alle dingen, moet daar noodzakelijk tegenover stellen het aanvaarden van vrije wil van de schepselen Gods in de zin van een absolute vrijheid om om het even wat te doen, dus ook tegen de wil van de Schepper in. Dat leidt zonder meer tot de botsing tussen de mogelijkheid tot absolute willekeur en de absolute voorbestemming.

    Maar het menselijk handelen hoeft niet in dergelijke absolute termen gesteld te worden. Niet alles moet teruggebracht worden tot een directe en uiteindelijke noodzakelijke oorzakelijke afhankelijkheid van een almachtige en alwetende God. Wij zijn geen poppen in iemands hand, geen automaten. Dat heeft ook Kant al duidelijk gesteld. Enkel indien men uitgaat van een dergelijk Godsbeeld, komt men in de problemen met de menselijke vrijheid, die wij allen elke dag ervaren in ons leven.

    Die vrijheid is een gekwalificeerde vrijheid: de bankdirecteur kan theoretisch gezien echt wel kiezen om te weigeren de kluis te openen, maar het is onmenselijk om te veronderstellen dat iemand dat in de praktijk ook zou doen. In zijn geval is hij door de omstandigheden gedwongen tot een daad, het openen van de kluis; hij is theoretisch vrij om dan ja of nee te zeggen, maar zijn echte vrijheid bestaat erin dat hij kiest voor een andere daad, namelijk het beschermen van zijn familie. Hij kiest niet tussen ja of nee, hij kiest tussen het verlies van het geld en de dood, als gevolg van zijn keuze, van zijn geliefden.

    Wie stelt dat er een almachtige en alwetende en bestraffende God is, kan niet anders dan aannemen dat ook de mens absoluut vrij is. Dit is hoe dan ook een onhoudbare stelling. Ze berust op een evidente interne logische tegenspraak. Dat is de onvermijdelijke consequentie van het theïsme, van het aannemen van het bestaan van een almachtige God.

    Daartegenover staat de opvatting van de mens als een wezen dat weliswaar door duizend elementen mede bepaald wordt, maar dat elke dag, elke minuut eigen keuzes maakt die zijn ingegeven maar niet vooraf bepaald door die omstandigheden, laat staan door een of ander wezen buiten of boven hem.

    Deel III Onsterfelijkheid

    (is voor een volgende aflevering)


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    20-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Religie zonder God?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Religie zonder God?

    God zonder religie?

    Het lijken domme, zinloze vragen, maar is dat ook zo?

    We moeten beginnen met enige verduidelijking. Wat bedoelen we met religie, met ‘God’?

    Je kan natuurlijk alle kanten uit, maar toch zijn er enkele afspraken die we kunnen maken, ons steunend op het gezond verstand, het gewone taalgebruik en onze culturele gewoonten.

    Hierover is men het wellicht eens: God behoort niet tot deze wereld. Wat hij verder ook is, hij is niet waarneembaar met onze zintuigen. Hij is geen deel van onze natuurlijke omgeving. We noemen hem bovennatuurlijk. Meteen hebben we het onszelf moeilijk gemaakt: hoe kunnen we zinvol spreken over iets of iemand die boven de natuur uitstijgt, die totaal anders is? Dat is dan de taak van de theologie: spreken over het onnoembare.

    Wat bedoelen we met religie? Ook dat is een erg vaag begrip. Maar het heeft zeker te maken met een manier van leven. Wie religieus is, onderscheidt zich van zijn niet-religieuze medemens misschien door wat door wat hij of zij denkt, maar daarover weten anderen niets. We kunnen het alleen merken in wat zij zeggen en schrijven, doen of laten. Als er daar geen onderscheid is, dan zijn we uitgepraat, natuurlijk.

    Wat is dan dat onderscheid? Dat is een moeilijke vraag, als we die louter theoretisch benaderen. Vanuit een praktisch oogpunt is het veel eenvoudiger. Veel religieuze mensen hangen een of andere religie aan. Ze behoren tot een groep, een gemeenschap. Meestal worden ze in die gemeenschap geboren en brengen er hun hele leven door, in regelmatig en georganiseerd contact met hun religieuze medemensen. Die groepen zijn meestal herkenbaar, ze hebben herkenbare uiterlijke tekenen: kledij, haartooi, maar ook specifieke gebruiken, in het bijzonder die verbonden met allerlei vieringen, zoals op de rustdag. Joden en moslims zijn daarvan ook nu nog een goed voorbeeld, christenen minder.

    De meeste leden van religieuze gemeenschappen beperken zich tot de religieuze praktijk, de liturgische handelingen, de gebeden, de bijeenkomsten en vieringen. Ze weten maar weinig af van die andere kant van hun godsdienst, het leerstellige gedeelte, de doctrine, de theologie. Hun denken is minder belangrijk dan hun doen. Denken en dat verwoorden is werk voor specialisten, de bedienaars van de eredienst, de theologen. Die werken aan een systematische uiteenzetting van allerlei opvattingen en lichten de gelovigen daarover in, door een religieuze opvoeding, door lezingen en predicatie tijdens de vieringen. Daarvan blijft meestal niet veel hangen, hooguit enkele slogans en zeer algemene voorschriften.

    Men kan dus stellen dat het in de praktijk zeer goed mogelijk is om religieus te zijn, deel uit te maken van een religieuze gemeenschap, zonder veel theologische achtergrond.

    Met de sterke terugloop van de katholieke gelovige praktijk in onze streken lijkt er een min of meer vage behoefte te ontstaan aan een vorm van religie die niet gebonden is aan een erkende godsdienst. Veel mensen pratikeren of praktiseren niet meer, ze zijn niet meer kerkelijk. Maar er is toch iets overgebleven van hun vroeger geloof. Is het de behoefte om, samen met anderen of niet, op belangrijke momenten van het leven vorm te geven aan gevoelens, emoties, overtuigingen, een nood aan rituelen? Is het een aanvoelen dat er aspecten zijn aan het mens-zijn die niet aan bod komen in de dagelijkse handelingen van werken, eten en drinken, slapen, ontspanning, seksualiteit? Men weet het niet goed, maar het is ‘iets’. Men gelooft dat er ‘iets’ is. Vandaar dat iemand als Etienne Vermeersch het wat spottend heeft over het ‘ietsisme’.

    Als men aan die mensen, maar ook aan vele randkerkelijken vraagt of ze in God geloven, schrikken ze er meestal voor terug om dat volmondig en zonder aarzelen bevestigend te beantwoorden. Vandaag de dag zijn het in feite nog enkel de zeer overtuigde, om niet te zeggen fundamentalistische gelovigen die dat zullen doen. Maar ook die hebben het moeilijk om daar veel uitleg bij te geven, tenzij ze die van buiten geleerd hebben, zoals de Mormonen, Jehovah’s getuigen maar ook sommige christenen en moslims.

    God is wat weggedeemsterd, ook uit de kerkelijke religie. Gewone gelovigen hebben het moeilijk om met overtuiging over God te spreken. Zij verwerpen veel van de oude beelden, ze wijzen er smalend op dat ook voor hen God geen oude man met een grijze baard is ergens in de wolken. Maar vraag hen niet wat dan wel?

    Gelovigen hebben altijd al een gezonde afstand bewaard tegenover de officiële leer van de kerk. Theologie is niet aan hen besteed, integendeel: teveel nadenken over het geloof maakt het geloof kapot, zegt men. Men zou dus kunnen stellen dat het goed mogelijk is om religieus te zijn, binnen een godsdienst en daarbuiten, zonder concreet of expliciet te geloven in God of een god.

    Dus ja: religie zonder God kan.

    Hoewel het precies de taak is van de theologie om over God te spreken en de gelovigen goede godsbeelden aan te reiken, is ook daar God niet meer de evidentie van vroeger. God verbergt zich, Deus absconditus, God is het Onnoembare, de totaal Andere. Kenotische theologie, van Gr. kenosis, het leeg maken. We mogen God niet in menselijke termen benaderen, die zijn niet op hem van toepassing, hij is niet antropomorf, de mens is niet de maat van God. Wat men erover zegt is altijd onvolkomen. Onze taal is niet opgewassen tegen die taak, wij kunnen God slechts stamelend benaderen. Toch blijft men proberen. Maar al die pogingen bekijken gelovigen meewarig: theologen tellen de engelen die samen op één speldenkop kunnen. Zij zijn bezig met God, niet met de mensen.

    In die zin is het mogelijk bezig te zijn met God zonder religie. In Leuven zijn vrijwel alle theologen, godsdienstfilosofen en –sociologen en -psychologen sinds jaren leken. Het zijn wetenschappers. Het is best mogelijk dat zij ook praktiserende gelovigen zijn, maar dat is een andere kwestie.

    In die zin kan je zeggen: ja, God zonder religie kan ook. God kennen is niet het werk van gelovigen maar van theologen en van de hiërarchie van de kerk, die de leer vastlegt.

    Toch heb ik het gevoel dat, hoewel ik meen dat ik een herkenbare realiteit heb beschreven, me toch enigszins in bochten heb moeten wringen.

    Als je aan (min of meer) praktiserende gelovigen en aan heel wat ex-gelovigen vraagt of ze dan niet in God geloven, of ze geloven dat God niet bestaat, is er veel kans dat ze daarop prompt ontkennend antwoorden. Atheïsten zijn zeldzaam.

    Het is ook moeilijk om religie, theologie en God helemaal van elkaar te scheiden.

    Het lijkt wel zinloos om te zeggen dat religie geen God behoeft. Dat zou betekenen dat men allerlei handelingen stelt en allerlei uitspraken doet die alleen maar rituelen zijn, een soort religieus theater, een spel; dat men zich zo gedraagt omdat men zich daar goed bij voelt. De volledige waarde van de godsdienstige houding zou dan berusten in de goede gevolgen ervan voor de mens, of er nu echt een God bestaat of niet. Door toneel te spelen, te doen alsof, in het Engels make believe, letterlijk ‘doen geloven’, zou de mens zich beter voelen: religie als therapie, als autosuggestie. Dat lijkt wel heel cynisch en het is zeer de vraag of het geloof ooit het succes zou gekend hebben dat we in de geschiedenis zo duidelijk zien, indien men er steeds zou bijgezegd hebben: let wel, dit is allemaal maar komedie, een manier van zeggen, het is niet echt waar, God bestaat niet echt, net zo min als Sinterklaas, maar je moet er wel in blijven geloven als je geschenkjes wil.

    Het is dan een beetje zoals homeopathie: er is geen wetenschappelijke basis, niemand weet hoe het werkt, maar in een aantal gevallen is het blijkbaar wel degelijk efficiënt. Zelfs als het louter inbeelding is of een placebo-effect, wie maalt daarom? Als het helpt, dan helpt het, en anders schaadt het niet!

    Maar als we de hele theologie afschaffen, alle dogma’s, alle doctrines, de hele catechismus, de Bijbel, alle spreken over God, als we enkel de rituelen overhouden, hebben we dan nog wel een christelijke godsdienst? Bekijk eens het ritueel en de teksten van de eucharistieviering: neem elke verwijzing naar God daar weg en wat blijft er nog over? Bestaat er een zuiver wereldse religie, zonder enige verwijzing naar het bovennatuurlijke en het transcendentale, naar God en het hiernamaals? Men zegt dat het Boeddhisme en het Taoïsme zo functioneren, maar men zegt ook dat het niet echt godsdiensten zijn, geen religies maar levenswijzen. Maar zijn ook de drie godsdiensten van het boek, de Abraham-godsdiensten: Jodendom, Christendom, Islam niet in ruime mate in de praktijk voor de meeste gelovigen veeleer een levenswijze dan een gods-dienst?

    Het is vreemd. ‘Gelovigen’ geloven niet een honderdste van wat ze belijden, uitzingen, verkondigen, lezen of te horen krijgen. Statistieken tonen aan dat ze nauwelijks in God geloven en als ze dat al doen, er niet meer kunnen over vertellen dan dat er wellicht iets is op een of andere manier. Hetzelfde voor het leven na de dood: minder dan één op drie zegt daarin te geloven en zij die dat toch doen, kunnen ook daarover niet in detail treden. En toch belijden, zingen, verkondigen, lezen en beluisteren ze uitentreuren steeds hetzelfde, al tweeduizend jaar.

    Je zou dan denken: het is inderdaad grotendeels maar een oppervlakkig ritueel, doen alsof, men staat niet stil bij wat men zegt.

    Psalm 23

    De HEER is mijn herder,

    het ontbreekt mij aan niets.

    Hij laat mij rusten in groene weiden

    en voert mij naar vredig water,

    hij geeft mij nieuwe kracht

    en leidt mij langs veilige paden

    tot eer van zijn naam.

    Al gaat mijn weg

    door een donker dal,

    ik vrees geen gevaar,

    want u bent bij mij,

    uw stok en uw staf,

    zij geven mij moed.

    U nodigt mij aan tafel

    voor het oog van de vijand,

    u zalft mijn hoofd met olie,

    mijn beker vloeit over.

    Geluk en genade volgen mij

    alle dagen van mijn leven,

    ik keer terug in het huis van de HEER

    tot in lengte van dagen.

    Een psalm die zeker niet bij elke menselijke gelegenheid past, zou je denken, maar men zingt die vooral bij begrafenissen, ook van kleine kinderen en jonge mensen, begrijpe wie het kan.

    Dat niet iedereen zoveel nadenkt als ik bij al die teksten is misschien wel waar, maar ook dat zal men niet gemakkelijk als bekentenis afdwingen van gelovigen. Niemand is bereid om te erkennen dat, bij nader toezien en op de keper beschouwd, de religieuze teksten, de Bijbel of de Koran, de kerkelijke voorschriften, de gebeden en liederen, slechts fictie zijn, een manier van zeggen, dat we meer troost vinden in het herhalen van het Weesgegroet en het Onzevader dan in stilstaan bij wàt we zeggen (wat ik je overigens in die twee gevallen niet kan aanraden).

    Jezus is voor de gelovige echter wel degelijk gestorven aan het kruis, God bestaat, Allah eveneens en Mohammed is zijn profeet; de hemel en de hel zijn er wel degelijk, op een of andere manier. Er is echt wel iets. Wie daaraan ernstig twijfelt, die stopt meestal helemaal met elke kerkelijke praktijk en is ofwel volmaakt onverschillig ofwel fervent atheïst. Religie zonder God? Nou… je kan niet alle beelden uit de kerk weghalen.

    Wat moeten we denken van de ietwat vage maar niet te verwaarlozen religiositeit van de vele niet-kerkelijken?

    Filosofisch gezien is daar niets verkeerds mee: ze hebben geen dogmatische opvattingen, geen geloofspunten die je zou kunnen aanvechten of betwisten. Ze zeggen niet dat er een God is, en als die er is, is dat een vaag algemeen concept, dat in hun leven geen rol van betekenis speelt. Ze hebben ook geen specifieke morele normen, want niemand schrijft ze hen voor. Ze oordelen niet om niet geoordeeld te worden. Er zijn geen rituelen, er is geen georganiseerd gemeenschapsleven, geen groepsvorming, geen zich afzetten tegen anderen. Er valt dus niets te betwisten, te be- of veroordelen als verkeerd, onterecht of misplaatst. Het zijn mensen die, omwille van hun vroegere religieuze opvoeding of om andere, onduidelijke redenen, een nood hebben die niet kan gestild worden met louter materiële middelen, een gevoeligheid voor de religieuze dimensie van het bestaan, een oog voor het sacrale, zoals je een muzikaal gehoor kan hebben, of een oog voor kunst, of een gevoeligheid voor poëzie en literatuur.

    Zij zoeken hun antwoorden dan ook vaak in muziek en poëzie en andere vormen van kunst, in het beleven van de natuur, de eenzaamheid, in hun liefdevolle omgang met anderen, in meditatie, filosofie, esoterie, alternatieve levenswijzen… Dat alles en nog veel meer, maar steeds zonder dwang, steeds zelf op zoek, kijkend waar de weg hen brengt.

    Maar of dit hen werkelijk onderscheidt van de meeste kerkelijk gelovigen, dat is nog altijd zeer de vraag.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    19-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Filosofen en hun God
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een tijdje geleden besprak ik hier een interessant boek, Philosophers without God, waarin twintig filosofen hun atheïsme toelichtten, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=440130.

    Bij de nieuwe aanwinsten in de bibliotheek van het Hoger Instituut Wijsbegeerte in Leuven vond ik, zoals expliciet vermeld staat in de inleiding, een antwoord daarop: Philosophers and God. At the Frontiers of Faith and Reason, J. Cornwell & M. McGhee ed., xxvii + 258 pp., 2009.

    Ik heb me door de achttien bijdragen geworsteld met de moed der wanhoop. Slechts enkele teksten konden mijn gewoonlijk nochtans gewillige aandacht gaande houden, de rest was grotendeels onverstaanbaar gewauwel, verpakt in filosofisch en theologisch jargon, citaten en verwijzingen. Ik ga er dan ook niet veel woorden aan vuilmaken. Ik beperk me tot drie citaten, hun vertaling en telkens een korte toelichting.

    The Creator lies not in wait for his creation. As I have remarked elsewhere, there is always good work to be done on the question of God, work as intellectually rigorous and demanding as in any other field of study, and yet there is a sense in which if such work is not done, at least metaphorically, on one’s knees, then it will miss the mark. It may find something, but it will not be God that it finds. If we are creatures, then we are, as creatures, absolutely dependent, in every fibre of our being, on God’s creative utterance. (Nicholas Lash, 2008)

    ‘ De Schepper ligt niet voor het oprapen voor zijn schepping. Zoals ik elders heb opgemerkt, is er altijd behoorlijk wat werk aan de winkel over de kwestie van God, werk dat even rigoureus intellectueel en veeleisend is als in gelijk welk ander studiedomein. En toch is het zo dat indien men dat werk niet doet op zijn knieën, ten minste metaforisch, het naast de kwestie zal zijn. Het kan dan nog iets vinden, maar wat het vindt zal niet God zijn. Als wij schepselen zijn, dan zijn we, als schepselen, absoluut afhankelijk, in elke vezel van ons zijn, van Gods creatieve uitspraak.’

    Commentaar

    Het is niet moeilijk om te zien waarmee ik het moeilijk heb. De zoekende mens moet eerst op zijn knieën vallen, anders heeft hij geen kans om de echte God te vinden. Zonder God bestaan we niet eens: wij zijn zijn schepselen, totaal afhankelijk van zijn scheppend Woord. Dit is een manier van spreken die enkel aanvaardbaar en desgevallend verstaanbaar is voor wie al zijn hoop heeft gesteld op de God van de theologen. Voor de eerlijk zoekende mens is het niet minder dan een belediging, een afzichtelijke mensonwaardige vernedering. God kan alleen groot zijn door de mens te kleineren. Dan zit er voor de mens die waarlijk grootmenselijk wil zijn niets anders op dan van die God afscheid te nemen. Goodbye and good riddance!

    In my own case,(…) Faith came from a dramatic religious experience. (…) I was in the shower, on an ordinary day, and found myself to be surrounded by a presence of love, a love so real and so personal that I could not doubt it. I had not, as far as I know, been looking for God or thinking of God, or enjoyed a particularly good or an especially bad day.(…) I could not doubt the reality of that loving presence, and still cannot. (…) I was turned around. Converted. (…) I felt myself to have been addressed (…) by One to whom I could speak. (Janet Martin Soskice, 2005)

    ‘In mijn geval kwam het Geloof door een dramatische religieuze ervaring. Ik was onder de douche, op een gewone dag, en ik ontdekte dat ik omgeven was door een liefdevolle aanwezigheid, een liefde die zo reëel en zo persoonlijk was dat ik er niet kon aan twijfelen. Ik was, voor zover ik weet, niet speciaal op zoek naar God of aan God aan het denken, en de dag was noch bijzonder slecht of speciaal goed geweest. Ik kon niet twijfelen aan de realiteit van die liefdevolle aanwezigheid en ik kan het nog altijd niet. Ik had een ommekeer beleefd. Bekeerd. Ik voelde dat ik aangesproken was door Iemand met wie ik kon spreken.’

    Commentaar

    Ik neem aan dat ook deze auteur Willam James’ klassieke studie gelezen heeft: The Varieties of Religious Experience, klik hier voor meer daarover: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=284. Mystieke ervaringen zoals hier beschreven gebeuren ongetwijfeld, onder de douche of elders. Wie het overkomt, is erdoor geschokt, ondersteboven. Maar de meesten onder ons draaien in dat geval de kraan van het koud water wat verder open en dat is dan meestal het einde van de begoocheling. Wie zijn hele leven bouwt op een dergelijke ervaring, neemt een bijzonder groot risico. Vroeg of laat komt de dag dat de betovering verbroken wordt en de prins toch een ordinaire kikker blijkt te zijn, die je enkel op gevaar van een fatale bacteriële besmetting kust.

    Christ’s authority is not of this World, and because it is not of this World but of a higher authority altogether, it stands in judgement over this World. In particular, it will judge the actions of the secular State unfavourably if these are seen as compromising or undermining the sacredness of the individual, if the State in any way seems to be seriously abusing individuals for its own ends. From the point of view of Christianity, it is never expedient that one man dies for the people. (Anthony O’Hear)

    ‘ Het gezag van Christus is niet van deze wereld, en omdat het niet van deze wereld is maar van een algeheel hogere autoriteit, kan het de wereld aan zijn oordeel onderwerpen. Heel in het bijzonder zal het een ongunstig oordeel uitspreken over wat de Staat doet, telkens wanneer die daden blijken een gevaar te zijn voor of een ondermijnen van de heiligheid van het individu, wanneer de Staat op enige wijze individuen op een ernstige manier misbruikt voor zijn eigen doelstellingen. Vanuit het standpunt van het christendom is het nooit passend dat één mens sterft voor het volk.’

    Commentaar

    De auteur heeft waarschijnlijk zijn tekst niet nagelezen noch dat laten doen door iemand anders, desnoods zijn poetsvrouw. Anders zou hij met het schaamrood op de wangen zeker deze passage geschrapt hebben. Laten we beginnen met het gezag van Christus. Hoe kan je vandaag de dag in hemelsnaam nog beweren dat het gezag van welke religie dan ook, bijvoorbeeld de Islam, boven het wereldlijk gezag staat? Nooit gehoord van 9/11, Anthony? Van Iran? Van de scheiding van kerk en staat? Is dit niet de wereld op zijn kop zetten? Is het niet veeleer de godsdienst die individuen misbruikt voor eigen doelstellingen, hen behandelt als verwaarloosbaar kanonnenvlees of het voorwerp van stelselmatig seksueel misbruik? En is het niet de essentie van een staat dat de burgers hun individueel belang ondergeschikt maken aan het welzijn van de samenleving? Maar zelfs als we dat nog allemaal aan ons laten voorbijgaan, wat te denken van de hilarische apotheose van deze waanzinnige paragraaf? ‘Vanuit het standpunt van het christendom is het nooit passend dat één mens sterft voor het volk.’ Elke humanist zal dit volmondig beamen. Maar hoe kan een gelovige christen zoiets over zijn gebenedijde lippen krijgen? Christus, gemartelaard, gedoornekroond, keert zich ongetwijfeld metaforisch om aan zijn metaforisch kruis! Sterf dan al, als Zoon van God, een ellendige dood, obediens usque ad mortem, mortem autem crucis (Fil. 2, 8), om als enig zoenoffer de schuld van gans de mensheid uit te wissen, en dan schrijft tweeduizend jaar later een nijvere filosoof, een christelijke nog wel, iemand van de eigen stal, doodleuk en blijkbaar in volle ernst, dat in het christendom nooit één mens moet sterven voor allen! Faut le faire!

    Je begrijpt, lieve lezer, dat ik niet erg ingenomen ben met dit boek. Koop en lees het op eigen risico, maar zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb, als je straks onder de douche of op het toilet vreemde gewaarwordingen hebt…


    Categorie:God of geen god?
    Tags:filosofie
    17-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.leven in de brouwerij
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Leven in de brouwerij. Ook weer een spreuk, een gezegde dat we vaak genoeg gebruiken, maar waar komt die vandaan? Want als je het letterlijk neemt: er is leven in de brouwerij, dan moet je toegeven: waarom zou er in de brouwerij geen leven zijn? Wat is er zo speciaal aan een brouwerij dat er leven zou in zijn?

    Een uitleg die ik vond vertelt over de schilder Jan Steen (1625 of ’26-1679). Hij was naast kunstschilder ook neringdoener, koopman in granen en brouwer. Maar hij verwaarloosde zijn brouwerij en kreeg het daarover aan de stok met zijn echtgenote. Die kloeg erover dat er geen leven meer was in de brouwerij, ze lag er doods en verlaten bij. Jan Steen liet daarop een stel eenden in de brouwerij rondlopen en –vliegen en zei aan zijn wederhelft: kijk, er is weer leven in de brouwerij. Misschien denk je nu dat dat andere gezegde: een huishouden van Jan Steen, daarop allusie maakt, maar dat is niet (noodzakelijk) zo. Die verwijzing slaat immers op een van zijn meest bekende schilderijen, waarvan je hierbij een afbeelding ziet.

    Dit gezegd zijnde, wil ik je graag vertellen waarom ik aan het leven in de brouwerij moest denken. Hier in Werchter heeft het gemeentebestuur een oude, vervallen brouwerij, waar het destijds befaamde bier Jack-Op gebrouwen werd, omgebouwd tot een cultureel centrum, waar we wel eens komen voor een tentoonstelling van de plaatselijke academie of zo. In Rotselaar, waarvan Werchter een deelgemeente is, heeft men het opvallende gebouw van de Mena-brouwerij in het centrum van het dorp na vele jaren leegstand helemaal gerestaureerd. Daar is nu de fraaie gemeentelijke bibliotheek gevestigd, waar ik op dinsdagvoormiddag nederige hand- en spandiensten verricht als vrijwillige werkkracht. In die beide brouwerijen is er nu weer leven.

    Maar de directe aanleiding is deze: we hebben een vijver in onze tuin. Dat kwam zo. Toen we hier kwamen wonen, hebben we een aantal hoge bomen gekapt, die het licht benamen. Toen we ook de stronken en wortels verwijderden, vonden we nog meer van die aarsgatten, een mooi gewestelijk woord, vind je niet? De vorige eigenaars hadden ook al bomen verwijderd, maar minder grondig dan wij. Lut houdt ervan om in de grond te wroeten, ze voelt zich dan verbonden met de aarde. We hebben van de nood dan maar een deugd gemaakt en al de aarsgatten verwijderd. Dat deel van de tuin zag eruit als Ieper in de Eerste Wereldoorlog, want we deden ons werk… grondig, juist. 

    Ik wou al heel mijn leven een vijver in mijn tuin en dit leek een uitgelezen, of uitgegraven gelegenheid: met nog wat extra graafwerk in de mulle zandgrond van de streek hadden we snel een indrukwekkende kuil, zes meter op tien, gemiddeld zo’n meter diep. Even later was er in de buurt een uitverkoop na faillissement van vijvermateriaal. Daar kochten we een enorme rol vijverfolie. Van vrienden kregen we allerlei waterplanten. Na een jaar of zo hebben we dan toch maar besloten om er ook vissen in te zetten. De verkoper raadde ons aan een filtersysteem aan: een moerasje waarin het water door kiezel en basaltsteentjes naar boven gestuwd wordt om dan weer in de vijver te lopen. Zo gezegd, zo gedaan. We hebben er al veel plezier van gehad. 

    Vorig jaar hadden we een periode van hevige vrieskou. Familiebezoek profiteerde daarvan om op de bevroren vijver te ravotten. In het voorjaar leverde de combinatie van een langdurige ijslaag en het lawaai op de vijver voor uitvoerige sterfte bij de vissen die aan de ijver van de eiber, de reiger en de ijsvogel waren ontsnapt. Het was een triestig zicht en een pijnlijke ervaring om tientallen visjes, die je jarenlang had zien groeien en ronddartelen, die je had gevoederd met de kruimels van je eigen boterhammen, in een putje in de grond te moeten stoppen.

    Toen het weer ging vriezen, zocht ik naar een oplossing. In het vijvercentrum in de buurt kochten we een luchtpomp en borrelstenen. We waren niet de enige gepensioneerden die met dat probleem zaten, de winkel deed gouden zaken… Met heet water heb ik dan een wak gemaakt in het ijs, dat al enkele centimeters dik was. De borrelstenen erin, de luchtslangen verbonden aan de luchtpomp in het tuinhuisje en dat was dat. Deze morgen was het wak al wat groter en tot mijn aangename verrassing was er grote belangstelling van de bekende tuinvogels die kwamen drinken en zich wassen: de pimpel-, kool-, kuifmeesjes, de hegge- en de huismussen, de merels, enkele vinken, het roodborstje, een koppel Vlaamse gaaien: een drukte van jewelste.

    Leven in de brouwerij, dacht ik meteen. En ik wist weer wat schrijven.

    Toch is het vreemd. Ik had ook gewoon in de lente de dode vissen kunnen ruimen en voor enkele euro’s nieuwe kopen. Maar zo ben ik niet. Nog liever een vrij aanzienlijk bedrag neertellen voor een pomp en toebehoren en het weer in de gaten houden, allemaal om wat goudvissen, winden, vetjes en een zeelt de winter door te halen. Een mens hecht zich aan zijn omgeving, aan het leven om hem heen, de planten en de dieren.

    Maar nog het meest aan de mensen. Het rolluik bij de buurvrouw was deze morgen voor de tweede dag op rij niet opgehaald. Dan merk je dat je dat eigenlijk elke dag in het oog houdt, onbewust. De overbuurvrouw wist te vertellen dat ze opgenomen was in het ziekenhuis. Ik bleef wat praten, want ik was alleen thuis, Lut maakt een uitstap met een van haar pleegkleinkinderen (een pleegdochter van haar pleegdochter, volg je?), naar het stripmuseum in Brussel. De tiener vroeg met twinkelende oogjes: het is toch wel een… stripmuseum, hé Oma, en geen ‘strip’-museum?

    Hier in huis is het rustig. Wat muziek op de achtergrond, ik met een kop thee aan mijn computer, voor mij het grote raam op de tuin en de vijver met de vogels. Enkele stuifsneeuwvlokjes vallen aarzelend naar beneden. Het leven is best leefbaar.



    Categorie:spreekwoorden
    16-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God, vrijheid, onsterfelijkheid (Antony Flew)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een naam die nogal eens opduikt in het debat over God, religie of geloof, en ethiek, is die van de Britse filosoof Antony Flew (1923-). Ik las van hem God, Freedom and Immortality. A Critical Analysis, 183 pp., Prometheus Books, 1984; vroeger gepubliceerd als The Presumption of Atheism, 1976. Het is een bundeling en bewerking van een aantal nog eerder verschenen artikels, lezingen en bijdragen aan encyclopedische werken die teruggaat tot zelfs 1951. Ik ontleende dit boek in de bibliotheek van het Hoger Instituut Wijsbegeerte van de Leuvense Universiteit. Ik heb geen Nederlandse vertaling kunnen vinden. Daarom probeer ik hier bondig de belangrijkste argumenten samen te vatten.

    Deel 1 GOD

    1. Het vermoeden van atheïsme

    In (eerlijke) rechtszaken gaat men steeds uit van het vermoeden van onschuld: men is onschuldig tot bewijs van het tegendeel. Het openbaar ministerie heeft dus de taak om de schuld van de beschuldigde te bewijzen. De auteur stelt dat men betreffende God op dezelfde manier moet uitgaan van het niet-bestaan van God, tot bewijs van het tegendeel. Wie voorhoudt dat er een God is, moet dat maar bewijzen, de bewijslast ligt niet bij de atheïst, maar bij de theïst, bij wie in een God gelooft. Waar het om menselijke kennis en inzicht gaat, moeten wij ons steeds houden aan het principe dat er voor elke bewering een voldoende grond van waarheid moet zijn, een reden om zo te denken, redelijke argumenten pro. Wie over God wil spreken moet dus om te beginnen zeggen wat daarmee bedoeld is, wat we daaronder moeten verstaan; we hebben het dan nog enkel over een begrip, een theorie. Vervolgens moet men ook aantonen dat het een geldige theorie is, dat de redenering klopt.

    Je kan het vergelijken met het monster van Loch Ness. Ooit is iemand daarover begonnen: er zit een monster in Loch Ness. Dat is een boude bewering, maar ze is niet zinloos: er zijn vreemde dieren, vroeger zijn er nog vreemdere geweest, dus de gedachte aan een monster is niet ondenkbaar. De vraag is natuurlijk of er nu werkelijk ook zo een monster bestaat en of het daar in Schotland zit. Het antwoord hangt af van het bewijsmateriaal: heeft iemand het ooit gezien? Is dat getuigenis betrouwbaar? Zijn er verscheidene getuigen, op verschillende momenten? Foto’s?

    We vertrekken van de redelijke veronderstelling dat er geen monsters zijn, dat is wat ons gezond verstand én de wetenschap zegt. Wie beweert dat er zo’n monster echt bestaat, moet het op overtuigende wijze aantonen. Het volstaat niet te zeggen: ik geloof dat er een is, of: ik geloof de getuigen en de verhalen. We hebben betrouwbare bewijzen nodig.

    Met God is het net zo. Men kan een concept van een God bedenken, maar of dat ook in de werkelijkheid gerealiseerd is, daarvoor moeten we een stap verder gaan en bewijzen dat het ook werkelijk zo is.

    Dit is een nieuwe, frisse aanpak, zeker in een gemeenschap of een cultuur waar het godsbeeld zo wijd verspreid en diepgeworteld is. Maar het is een legitieme voorstelling van zaken, zeker wanneer godsdienst sterk in verval is geraakt; het is namelijk wellicht zo dat daarvoor een heel goede reden is: als de bewijsvoering van de theïst ontoereikend is, verwerpt men de veronderstelling en het concept van God.

    Het bestaan van God bewijzen is iets dat zelfs in gelovige kringen nog nauwelijks aan bod komt. Een God die men kan bewijzen is niet de God van de christenen, zegt men daar. Het gaat om geloof, niet om bewijzen. Toch houdt de katholieke kerk vol dat het wel mogelijk is, met het redelijk verstand: men kan het bestaan van God afleiden uit de redelijkheid van de schepping. De auteur geeft uitvoerige argumenten die dat tegenspreken. Hij behandelt daarbij ook in detail de traditionele theologische godsbewijzen, onder meer die van Thomas van Aquino.

    2. Het agnostisch principe

    Het was T.H. Huxley, een van de grote voorvechters van Darwins evolutieleer, die het woord agnostic en al zijn afgeleiden bedacht. Hij bedoelde daarmee iemand die onwetend is (a-gnosis) over het godsdienstige, die beweert niet te beschikken over (betrouwbare) kennis van God. Zoals ik al vaker heb gesteld, is een agnosticus dus niet iemand die zegt geen uitspraak te kunnen doen over God, iemand die twijfelt aan het bestaan van God. Nee: de agnost beweert dat we over God niets kunnen zeggen omdat er geen enkele reden is om over God te spreken, er is geen geldig Godsbegrip, de God die men voorstelt kan niet bestaan, er zijn geen goede argumenten voor zijn bestaan. De enige openheid die de agnost laat, is dat hij bereid is argumenten te aanhoren en zelfs van mening te veranderen indien de argumenten ten gunste overtuigend zouden zijn.

    Samengevat: het is altijd en overal en voor iedereen verkeerd om iets te geloven zonder afdoende redenen. De wijze laat de mate van zijn geloof afhangen van het bewijsmateriaal.

    3. De religieuze hypothese

    Hier gaat de auteur de discussie aan met verdedigers van wat men nu Intelligent Design noemt, maar wat al sinds de vroegste oudheid als een argument voor het bestaan van God is naar voren gebracht. De stelling is bekend: het volstaat naar de orde van de wereld te kijken om met het verstand alleen te komen tot de noodzaak van het bestaan van een God met ten minste enkele kenmerken. Als er een ordening is, dan moet er ook ‘iemand’ zijn die daarvoor verantwoordelijk is. Er is in deze redenering geen behoefte aan enige vorm van rechtstreeks openbaring door die God aan de mens. Men noemde dat (vroeger) natuurlijke theologie: God afgeleid uit de natuur.

    Er zijn de laatste jaren uitvoerige en overtuigende argumenten naar voren gebracht tegen deze veronderstelling. Het is interessant om te zien hoe de auteur lang voor de moderne controverse een sluitende redenering opbouwt, voornamelijk op basis van David Hume (1711-1776). Wie vandaag nog een natuurlijke theologie verdedigt, of Intelligent Design, plaatst zich buiten de positieve wetenschap, zweert elk van de menswetenschappen af en zelfs het gezond verstand. Het is een positie die nog enkel bij de meest extreme fundamentalisten te vinden is, christelijke en moslims. Zelfs het Vaticaan heeft zich daarvan al gedistantieerd en dat wil wat zeggen.

    Wij hebben geen God nodig om het universum te verklaren of het leven op aarde. Het is verkeerd om redenen te zoeken die we niet nodig hebben. Zoals Ockham en ook voor en na hem talloze wetenschappers en filosofen als heilig principe hebben aangehouden: non sunt multiplicanda entia praeter necessitatem; men moet niet meer dingen veronderstellen dan men echt nodig heeft. Klik hier voor meer uitleg: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=107.

    Darwins theorie is al miljoenen keren op zijn correctheid getest en nog nooit heeft iemand kunnen aantonen dat hij niet klopt. Toch zijn er nog mensen die menen dat ze de evolutietheorie kunnen verwerpen of minimaliseren. De religieuze theorie is vanaf het begin van de mensheid betwijfeld en sindsdien miljoenen keren afgewezen als niet deugdelijk. En toch zijn er nog mensen die erin geloven. Tja…

    4. De kosmologische argumenten

    Kosmologie gaat over de kosmos, het heelal, het universum. Het is een Grieks woord, we zien het ook in cosmetica, cosmetisch. Kosmos betekent ‘orde, schoonheid, harmonie’. De mens ziet de wereld als iets moois, een geordend geheel, iets dat goed ineen steekt. Het is geen chaos, geen rommeltje. Een denkende mens is een wonderbaarlijk wezen. Lange tijd heeft men gedacht dat vooral de mens een bewijs is dat er ergens iets moet zijn dat aan de oorsprong ligt van al wat is. Het lijkt niet mogelijk dat de mens zomaar vanzelf uit de chaos is ontstaan. Men gaat dan op zoek naar de fundamentele samenstelling van de kosmos, naar de wijze waarop de wereld functioneert, naar de onderliggende principes en verklaringsgronden.

    Men gaat daarbij niet, zoals bij Intelligent Design, uit van de ordening van de wereld, maar van het feit dat er een wereld is zoals hij is, in al zijn complexiteit. Als ultieme verklaring poneert men dan een Schepper, een Laatste Oorzaak van alles en vervolgens zegt men, zonder verder gedoe, dat dit God is en zelfs de God van de (christelijke) godsdienst. Niets gebeurt zonder oorzaak; we kunnen altijd verder teruggaan, maar uiteindelijk komen we toch terecht bij een eerste oorzaak, die zelf geen oorzaak heeft. En dat noemen we God. Het was vooral Kant die deze redenering haar meest uitgewerkte vorm heeft gegeven. Vandaag is er niemand meer die daaraan nog enige aandacht schenkt. De wetenschap en de filosofie zijn nu zo ver dat men er de voorkeur aan geeft om te aanvaarden dat wij nog niet alles weten en misschien nooit zullen weten, boven de veronderstelling dat er een mysterieuze laatste onverklaarbare grond is, die we dan God noemen en aanbidden. Een oorzaak zonder oorzaak, een onverklaarbare verklaring, dat is helemaal geen verklaring, niets om te aanbidden.

    5. Is Pascals gok een veilige?

    Blaise Pascal (1623-1662) was niet de eerste die het zo formuleerde, maar wel de meest bekende en dus is Pascal’s Wager of de Gok van Pascal zo bekend geworden. Het is een argument dat hij aanhaalt om mensen te overtuigen in God te geloven. Het gaat zo.

    Onsterfelijkheid, het leven na de dood is een belangrijke zaak voor de mens. Als er zoiets bestaat, dan heeft dat consequenties voor onze manier van leven. Dat leven hier op aarde is kort en biedt ons slechts oppervlakkig genot. We weten dat er een eeuwigheid te wachten staat waarin we ofwel in het niets verdwijnen, ofwel in de eeuwige verdoemenis als we niet goed, dus zonder God geleefd hebben. We moeten dus kiezen: ofwel bestaat God ofwel niet. Met ons verstand kunnen we niet tot een afdoende conclusie komen, God verbergt zich voor ons. Er blijft ons niets anders over dan te gokken: ja of nee, kop of letter.

    En dan is het evident: als je voor God kiest en je hebt juist gegokt, dan wacht je de eeuwige zaligheid. Als je verkeerd gegokt het en er is geen God, dan heb je hooguit een leven geleid dat op een illusie gebaseerd was, maar een behoorlijk leven. Maar wat als je gokt dat God niet bestaat? Als je juist gegokt hebt en er dus geen God is, dan heb je een kort leven gehad en daarna niets meer. Maar wat als je verkeerd gegokt hebt en er wel een God is? Dan sta je mooi te kijken: eeuwige verdoemenis is je lot. Volgens Pascal kan niemand anders besluiten dan voor God te kiezen: je hebt niets te verliezen en alles te winnen; in het andere geval heb je niets te winnen en alles te verliezen. Je zou wel gek zijn.

    Je moet niet slimmer zijn dan Pascal om in te zien dat er van alles niet klopt. Vooreerst is een geloof dat steunt op koele berekening, op een keuze voor de veiligste optie, geen geloof, maar een koehandel. Zo’n geloof is ook niet simpel: het is niet omdat je inziet dat geloven de beste oplossing is dat je ook in staat bent om te geloven, met alles erop en eraan. Pascal antwoordt: als je lang genoeg doet alsof, dan ga je het op den duur echt geloven. Hij heeft waarschijnlijk gelijk, maar het is een extreem cynische manier van denken en dan nog wel over God en geloof.

    Pascal is ook oneerlijk in zijn voorstelling van zaken. Waarom zou het zo zijn dat we niet kunnen weten of God bestaat of niet? Als we geen goede redenen hebben om aan te nemen dat God bestaat, dan mogen we aannemen dat hij niet bestaat: afwezigheid van bewijs is bewijs van afwezigheid. En nog: waarom zou iemand die niet in God gelooft noodzakelijk een moreel verwerpelijk leven leiden, en een gelovige altijd een voorbeeldig? Ook de onvolmaakte gelovige riskeert de hel, terwijl het leven van de ongelovige even deugdzaam kan zijn als dat van de gelovige, dus ook hij kan naar de hemel? En nog: waarom moeten we aannemen dat er een eeuwige verdoemenis zou zijn? Wat voor God is dat, die mensen voor eeuwig doet branden voor een of andere ‘misdaad’, zoals het overtreden van erg menselijke regels zoals het eten van vlees op vrijdag? Wat voor God is het, die mensen die uit onwetendheid niet in hem geloven eeuwig laat roosteren? Pascal zelf heeft daar moeite mee: hoe is het mogelijk dat een onmondig kind veroordeeld wordt tot de eeuwige straf van de hel, enkel en alleen omdat Adam zesduizend jaar tevoren (zo telde men toen…) een zonde beging?

    Pascal zat gevangen in het katholieke denkpatroon van zijn tijd en omgeving. Voor hem is er geen alternatief mogelijk. Geen Boeddhisme, geen Hindoeïsme, geen atheïsme. Hij beperkt de mogelijkheden tot juist die twee: katholicisme, met God en onsterfelijkheid, of de hel, kop of letter. Het is duidelijk dat er meer mogelijkheden moeten zijn. Zijn gok gaat niet op, wij zijn niet gehouden aan zijn uitdaging. We kunnen met God geen koopje sluiten, we kunnen niet gokken op de eeuwigheid.

    Deel 2 Vrijheid

    (is voor een volgende aflevering).


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    15-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thee
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Thee

    Mijn eerste herinnering aan thee was een kruidenbrouwsel dat mijn moeder af en toe maakte, vooral in de winter, met veel linde, zoethout en kamille en veel suiker. Van echte thee kreeg ik de smaak te pakken toen ik op twaalfjarige leeftijd met de fiets Nederland doorkruiste, van jeugdherberg naar jeugdherberg. ‘s Avonds zaten we bijeen in een of andere gemeenschappelijke ruimte en dan kwamen er kannen thee op tafel, met citroen en suiker. Ik was erop verslingerd.

    Jaarlijks wordt wereldwijd ongeveer 3 miljoen ton thee geproduceerd. Dat is half zoveel als de jaarlijkse koffieproductie van 6 miljoen ton. Maar je hebt ongeveer 2 gram thee nodig voor een kop thee, terwijl je voor een goede kop koffie al gauw 7 gram nodig hebt en voor een stevige espresso tot 14 gram. Daaruit trekken we twee conclusies: thee is de populairste drank ter wereld en relatief gezien wellicht ook de goedkoopste, tenzij je echt het beste van het beste wil, maar zelfs dan zijn de prijzen niet vergelijkbaar met de gekte rond oude wijnen, whisky, champagne…

    Er zijn talloze goede publicaties, in boekvorm en op Internet, over de geschiedenis van de thee en over de vele theesoorten. Bijzonder interessant is het boekje ‘Thee’, geschreven door Jane Pettigrew, met medewerking van Mariage Frères, Paris, een van de belangrijkste gespecialiseerde firma’s. Je vindt het in de ramsj voor minder dan de prijs van een kop thee. Mariage Frères heeft een Franstalige site, een selectie van hun thees vind je in Brussel en ook in Leuven.

    Een andere interessante site is die van Le palais des thés, een Franse firma die ook in Brussel een winkel heeft. Helaas is de site ‘enkel’ in het Frans, Engels en Duits… Ik heb hen ooit geschreven en hen aangeboden om heel de site gratis te vertalen, maar kreeg een beleefd mailtje terug dat ze op dit ogenblik niet overwegen om een Nederlandstalige site op te zetten. Honi soit qui mal y pense, zoals ze in Engeland zeggen.

    Ook hier bij ons wordt veel thee gedronken. Meestal zijn dat theebuiltjes van een of ander groot merk, vooral Lipton. Als de builtjes niet te lang in de doos of los in de kast gelegen hebben, dan is die thee wel drinkbaar, zeker als alternatief voor koffie uit een thermos. Maar een echte liefhebber haalt zijn neus op voor zoiets, net zoals een koffieneut zweert bij versgemalen bonen en een degelijk espresso-toestel.

    Een theedrinker koopt zijn thee los, per 50 of 100 gram, in een gespecialiseerde zaak. Die zijn er tegenwoordig in elke stad, al is dat vaak in combinatie met koffie; dat is niet zo best, want thee heeft de neiging om de geuren van de omgeving over te nemen… Ook grootwarenhuizen bieden een beperkte selectie van goede losse thee aan, naast allerlei heel aanvaardbare builtjes. Het is leuk om vijf of meer soorten losse thee in huis te hebben, zodat je wat kan afwisselen.

    Water van de kraan is vaak erg hard, dus met veel kalk; dat geeft van die nare vlekkerige olie-eilanden in je thee, die ook nog aan de randen kleven. Soms wordt de thee zelfs troebel. Ik heb wat geëxperimenteerd met allerlei flessenwater, maar uiteindelijk bleek een waterfilter zoals Brita ideaal, ook om koffie te zetten trouwens.

    Het water hou je het best net onder het kookpunt, voor heel zachte, verfijnde soorten zelfs niet boven 75°. Ik drink meestal uit een glazen kopje, zelden met een builtje maar veel liever met een open zeefje waarin een kleine koffielepel thee gaat. In een thee-ei komen de blaadjes niet open en krijg je dus minder aroma. Het trekken duurt drie tot vijf minuten.

    In thee zit ook cafeïne, net zoals in koffie. Theïne en cafeïne bestaan uit de zelfde molecule. Er zijn theesoorten die van nature of door de behandeling minder cafeïne bevatten, zoals groene thee en oolong. Er is ook decaf, zoals bij de koffie. Je kan desgewenst zelf je thee van de theïne ontdoen door hem tien seconden in heet water te spoelen, dan de thee eruit te nemen en laten trekken in vers water. De theïne wordt namelijk gedurende de eerste tien seconden al afgegeven. De stimulerende werking van thee komt grotendeels van de cafeïne, maar is meer gespreid dan bij de koffie, omdat bij thee de cafeïne minder snel door het lichaam wordt opgenomen. Als je gevoelig bent voor cafeïne, drink dan nooit thee na vier uur ’s middags, anders lig je uren te woelen voor je inslaapt.

    Mijn voorkeur ging vroeger naar Indische thee, meer bepaald Darjeeling. Dat is een heuvelachtige streek in het noordoosten, aan de voet van het Himalaya-gebergte, op 2000 meter hoogte. Je kan de streek vergelijken met de beste wijnstreken in Frankrijk, bijvoorbeeld. Er zijn een honderdtal ‘tuinen’, elk met een specifieke smaak, die samen een kleine 20.000 ton thee per jaar produceren. In de wintermaanden rusten de theestruiken, de pluk gebeurt van april tot oktober. De eerste blaadjes, de first flush, is zeer gegeerd en wordt zelfs per vliegtuig overgevlogen: le nouveau Darjeeling est arrivé!

    Sinds mijn hartklachten drink ik alleen nog thee met een zeer licht cafeïne-gehalte, meestal Japanse soorten zoals bancha, sencha of kokucha. Ik mis de smaak en de kick van de Darjeeling wel...

    Hoe komt men nu van de groene blaadjes van deCamellia sinensistot de thee in onze tas?

    Die theeplant is een struik, die naargelang van de variëteit drie, vijf of zelfs vijftien meter hoog kan zijn. Het zijn vorstbestendige planten, die tot honderd jaar oud kunnen worden; ze produceren gedurende een veertigtal jaren. De blaadjes zijn donkergroen, glanzend, lichtjes leerachtig, een beetje zoals onze hulst, maar dan zonder de doornen, of zoals de camelia in onze tuinen. Ze gedijen het best in een vochtige, warme omgeving. Ook de hoogte is belangrijk: die vertraagt de groei en zorgt zo voor een betere kwaliteit. De beste theetuinen liggen op ten minste 1350 meter hoogte.

    De blaadjes worden geplukt, meestal met de hand, door vrouwen, wegens de lage lonen of anders voor hun delicate handen... En dan worden die blaadjes behandeld, zodat ze kunnen bewaard en verhandeld worden.

    Alle theesoorten komen van dezelfde plant, zoals alle echte wijn van druiven komt.

    Natuurlijk zijn er ook verschillen in de planten zelf, zoals bij de druivensoorten. De meer dan 3000 theesoorten op de markt zijn dus het resultaat van een verschillende behandeling van dezelfde blaadjes.

    Bij witte thee worden de nauwelijks ontloken nieuwe blaadjes geplukt en laat men ze even verflensen in de zon om het vocht erin te laten verdampen; daarna worden ze langzaam verder gedroogd.

    Bij groene thee worden de geplukte blaadjes verflenst maar dan onmiddellijk verhit om ze te beschermen tegen het rotten. Door tussendoor voortdurend te rollen worden het de bekende bolletjes.

    Oolong noemen we thee waarbij de blaadjes na het verflensen licht gekneusd worden; bij het schudden en verwarmen verbinden de chemische stoffen in het blad zich met de zuurstof in de lucht. Dit noemt men het fermenteren. Oolong is licht gefermenteerd, heel licht voor de Chinese, wat meer voor de Japanse.

    Zwarte thee wordt gemaakt door na de pluk, het rollen en het uitgebreid fermenteren de blaadjes te verhitten. Zo krijgen ze hun zwarte kleur en de typische geur en smaak. Vaak worden ze ook gebroken. Het lijkt een beetje op het branden van de koffie.

    Op grote industriële plantages is het hele proces vaak geautomatiseerd.

    Thee was aanvankelijk erg schaars en dus ook vreselijk duur, erger dan kaviaar nu. Wie er toch in huis had, bewaarde die in mooie doosjes, in het Engels ‘caddy’. Dat zijn nu verzamelobjecten. Ik gebruik blikken doosjes, er zijn heel mooie, en spotgoedkoop. Er zijn ook prachtige porseleinen en zilveren theeserviezen uit die vroege tijd. En ook nu nog zijn dergelijke serviezen meestal mooier dan koffieserviezen. Uit Japan komen prachtige theekommetjes. En theepotten zijn er in alle vormen, maten en vooral ook prijzen…



    Categorie:wetenschap
    Tags:eten en drinken
    14-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de gedachten zijn vrij, ook die van pedofielen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Pedofilie is niet nieuw.

    Het is een verschijnsel dat wellicht zou oud is als de mens. De seksuele aantrekkingskracht en de seksuele voorkeur van de mens is een uiterst complexe aangelegenheid. Je kan het zo vreemd niet bedenken, of het komt wel voor, vaak veel frequenter dan men denkt. De publieke verontwaardiging over pedofilie steekt tekens weer de kop op, wanneer nog maar eens een schrijnend geval van seksueel misbruik van minderjarigen in het nieuws komt, zoals laatst nog met een parochiepriester hier in Vlaanderen, of de vele soortgelijke gevallen in Ierland. Vanzelfsprekend zijn het niet alleen priesters die zich aan kinderen vergrijpen.

    Niemand twijfelt eraan dat seksueel misbruik van kinderen een ernstige misdaad is, vaak ook de daders niet. Een andere kwestie is of pedofilie, als afwijking of neiging of keuze, hoe men het ook wil bestempelen, op zich en als dusdanig ook strafbaar is. Meer in het algemeen stelt zich daarbij de vraag of men iemand kan veroordelen voor wat hij of zij denkt, voor zijn of haar gevoelens, emoties, fantasieën, verlangens…

    Het komt mij voor dat we daarin een duidelijk onderscheid moeten maken. Wat iemand ook in zijn gedachten moge koesteren, kan mijns inziens nooit aanleiding zijn voor vervolging of bestraffing. Wat iemand denkt, kan nooit op zichzelf, dus zonder dat er handelingen aan verbonden worden, schadelijk zijn voor anderen. Die Gedanken sind Frei! Als dat niet zo was, dan stonden wij allen bloot aan de meest gruwelijke vervolging. Waar mensen vervolgd worden om wat ze denken, heerst willekeur en dictatuur.

    Als men mensen niet kan of mag verbieden te denken en te voelen wat ze willen, wat dat ook is, dan kan of mag men ze ook niet dwingen om te denken of te voelen op een bepaalde manier. Ook zo zijn de gedachten vrij: het zijn onze eigen gedachten, niet die van iemand anders. Niemand kan in het hart kijken van iemand anders, noch diens gedachten lezen. Niemand kan zijn gedachten zomaar overplanten in het brein van iemand anders.

    Ik weet het wel, er is natuurlijk beïnvloeding. Men kan mensen op subtiele wijze overtuigen, met reclame of indoctrinatie, met gewenning, met geweld ook: hersenspoeling, terreur, marteling… Maar wij voelen onmiddellijk aan dat dit verkeerd is. De enige aanvaardbare manier om andere mensen te overtuigen is uiteindelijk de rede: hen zelf doen inzien dat iets goed of slecht is op basis van redelijke argumenten, zonder enige dwang van welke aard dan ook.

    Als wij allen vrij zijn in onze gedachten, als wij mogen denken en voelen wat in ons opkomt, als wij onze gedachtegangen in onze geest mogen volgen tot in hun uiterste consequenties, als wij nooit kunnen gestraft en vervolgd worden voor iets dat in de privacy van ons brein gebeurt, dan moeten wij daaruit besluiten dat iemand nooit ‘schuldig’ kan zijn aan ‘verkeerde gedachten’.

    Een gedachte kan nooit een misdaad zijn, hoe vreselijk ze ook is. Wij spreken van mis-daden, niet van mis-denken. De samenleving beslist op democratische wijze en basis van objectieve gegevens welke daden zij tolereert en welke niet, welke daden misdaden zijn. Zij zal zich tegen dergelijke misdaden verzetten door ze te voorkomen waar mogelijk en ze te bestraffen wanneer ze gebeuren. Of een kind seksueel misbruikt wordt door iemand die constant pedofiele gedachten heeft of toevallig door een dronken oom, het maakt geen verschil. Niet de gedachten of de neigingen zijn strafbaar, maar het feit.

    Moeten we dan niets zeggen over de gedachten, zijn er geen goede en slechte gedachten? Natuurlijk wel, dat is evident: iemand met moordgedachten, met seksueel zwaar afwijkende verlangens, met een onredelijke jaloersheid, een agressief racisme… dat is niet goed. Maar wat kunnen we eraan doen? Niet bestraffen, dat is duidelijk. Verbieden is meer dan waarschijnlijk nutteloos. Er is maar een mogelijkheid: geweldloos overtuigen met redelijke argumenten, opvoeden dus.

    Maar uit de geschiedenis en uit ons dagelijks leven blijkt ten overvloede dat het succes daarvan niet gegarandeerd is: mensen laten zich niet gemakkelijk overtuigen, eenmaal ze iets in hun hoofd hebben. Zo heeft men vroeger geprobeerd om homoseksuelen op andere gedachten te brengen, om ze te ‘genezen’. Er zijn waarschijnlijk heel wat ‘gedachten’ die niet zomaar frivole opwellingen zijn, of cultureel gebonden, maar die een genetische basis hebben. Wij kennen het positieve moedergevoel en het even weldadige vaderlijke equivalent. We kennen de ontroerende liefde tussen partners. Maar we zijn helaas ook vertrouwd met hun tegenpolen: moeders die hun kinderen doden, vaders die hun kroost seksueel belagen, partners die elkaar de kop inslaan. Allicht zijn er gedachten en emoties van allerlei aard die hun diepste oorsprong in onze genen vinden en niet uit een ‘gewone’ reactie op onze dagelijkse omgeving.

    Het is al vrijwel ondoenbaar om mensen van gedacht te doen veranderen over min of meer onbelangrijke zaken: voor wie ze stemmen, of ze met het openbaar vervoer rijden of niet, of ze roken of drinken. Hoe moeilijk moet het dan niet zijn om iets aan hun aanvoelen of voorkeuren te veranderen wanneer die gegrond zijn op totaal onbewuste genetische disposities?

    Men is maar in beperkte mate voor zijn eigen gedachten verantwoordelijk, wij zijn daarover nooit helemaal meester. We kunnen er iets aan doen, dat is waar. Iemand die de hele dag op gewelddadige kinderpornosites zit te staren, zal daaraan wellicht toch niet de meest nobele gevoelens overhouden. Maar wat in ons opkomt, daarover hebben we uiteindelijk geen zeg, wij hebben onszelf niet helemaal onder controle, noch zijn we helemaal onderworpen aan de dwang van anderen, al is die nog zo groot. Dat heeft elke dictatuur uiteindelijk moeten ervaren en ook elke godsdienst: men kan niet al de gedachten van alle mensen controleren, mensen laten zich niet africhten.

    Passen we dat alles nu even toe op de vermeende en louter fictieve pedofiel die in onze straat zou wonen. Indien het gaat om iemand die wel dergelijke neigingen heeft, in gedachten, maar ze niet omzet in woorden of daden, dan is er eigenlijk niets aan de hand: de pedofiel is de enige die weet dat hij ‘zo’ is en misschien weet hij het niet eens bewust.

    Wat als hij zich ervan bewust is? Als hij kinder-erotische literatuur leest of die zelf schrijft, in zijn onuitgegeven geheim dagboek? Dat lijkt allemaal nogal beperkt, er worden geen kinderen aangerand. Maar wat als hij ook foto’s verzamelt en videomateriaal, als hij pedofiele internetsites bezoekt? Daar zijn echte, reële kinderen mee gemoeid en al is hij zelf slechts een virtuele dader, er is wel degelijk sprake van seksueel misbruik van die kinderen door de makers van dat materiaal; door te betalen voor dergelijk materiaal stelt de nog steeds fictieve pedofiel een daad, een echte misdaad: hij werkt, zij het onrechtstreeks mee aan het seksueel geweld op die kinderen. Dat is strafbaar, zonder enige twijfel.

    Daar ligt dus de grens: het moet gaan om daden, niet om gedachten. Ik aarzel nog een beetje voor het lezen van pedofiele literatuur en het schrijven ervan. Indien het gaat om een dagboek dat niemand leest behalve de auteur, dan meen ik dat dit geen misdaad is; schrijven is het verlengde van ons denken, het formuleren van onze gedachten. Als we dat enkel voor onszelf doen, dan zie ik daarin niets misdadig, al is het afwijkend. Maar het schrijven en publiceren van dergelijke literatuur, ze kopen en lezen? Er is de vrijheid van meningsuiting en er is de wet op de zedelijkheid. Het is aan de rechters om te beslissen wanneer iets over de grens van het maatschappelijk aanvaardbare gaat. Dat is altijd al een uiterst moeilijke discussie geweest.

    Totale vrijheid van het uiten van alle meningen lijkt even onaanvaardbaar als een totaal verbod op het publiekelijk naar voren brengen van afwijkende opinies. Wat is porno en wat is kunst? De meningen lopen uiteen, zelfs in extreme gevallen. Veel van wat wij nu zonder meer toelaten, was vroeger ten strengste verboden. In Nazi-Duitsland, in Sovjet-Rusland, maar ook in Amerika waren dissidenten vogelvrij en werden als dusdanig afgeschoten, zelfs letterlijk. Ook vandaag nog is politieke dissidentie in vele landen strafbaar met de dood. Wij moeten dus concluderen dat ook het uiten van de eigen mening, het vertolken van onze gedachten, in zekere mate vrij moet zijn, maar niet zo vrij als het louter hebben van die gedachten. Dat vertolken is een daad en als dusdanig kan het een misdaad zijn die moet vervolgd worden. Maar de staat moet het vertolken en de vertolkers van alle niet-misdadige gedachten even krachtdadig beschermen.

    Welke gedachten misdadig zijn, daarover zal altijd discussie blijven. Bij ons en in andere landen is in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog het negeren van de Holocaust een misdaad geworden in het strafrecht. Dat is begrijpelijk en verdedigbaar, gezien de omstandigheden. Maar het is een vreemde zaak als men enkel die gruwelijke misdaden op die manier wil ‘beschermen’ en niet al de andere, zoals de kruistochten, de kolonisatie, de slavenhandel, de genocide op de Armeniërs, de misdaden van de Sovjets, de killing fields…

     

    Ik besef dat dit een delicate problematiek is. Ik beweer ook niet dat ik een antwoord heb op alle vragen. Het was enkel mijn bedoeling om het zo belangrijke onderscheid te maken tussen wat zich afspeelt in de beslotenheid van onze gedachten en de daden die we stellen. Ik huiver bij de gedachte dat een instantie, welke dan ook, zou kunnen ingrijpen bij wat mensen denken en voelen, wat dat ook moge wezen. Onze gedachten moeten werkelijk vrij zijn. De enige aanvaardbare manier om ze te beïnvloeden is geweldloos redelijk argumenteren, nooit dwang. Anderzijds zijn wij allen verantwoordelijk voor onze daden, welke gedachten en gevoelens er ook aan de basis liggen. Ook iemand die handelt onder een onweerstaanbare drang en daarbij een misdaad begaat, moet daarvan de gevolgen dragen. Dat moet niet noodzakelijk een straf zijn: de rechtbank laat dergelijke mensen in dat geval interneren, dat wil zeggen ze als ‘gevaarlijke zieken’ opsluiten ter beveiliging van de maatschappij en van zichzelf, niet omwille van hun drang, maar omwille van de daden die ze gesteld hebben en die ze nog zouden kunnen stellen.

    Ik heb, dierbare lezers, nog maar zelden zolang en zo veel geaarzeld bij het schrijven van een tekst. Dat bewijst dat dit onderwerp controversieel is en delicaat. De mens is een denkend wezen, dat maakt hem verschillend van de dieren (zegt men). Maar dat denken is een zegen en een vloek, niet alle denken is redelijk of zelfs ‘menselijk’. En toch, toch is wat een mens denkt en voelt een hoogheilig goed, onaantastbaar, onvervreemdbaar. Het moet de allerhoogste bescherming genieten, wat ook de inhoud ervan is. Dat niet doen is het miskennen van wellicht het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt.

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    13-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de mens is de maat der dingen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De mens is de maat van alle dingen.

    We zijn vertrouwd met die uitspraak, we hebben ze al vaker gehoord, misschien lang geleden, of anders onlangs nog in een of ander krantenartikel. Zoals met vele andere gevleugelde woorden, weten we wellicht niet van wie deze afkomstig zijn. Ik kan, je had niet anders gedacht, je daarbij helpen.

    Voor mij zijn die woorden onlosmakelijk verbonden met mijn humaniora, die cruciale periode in mijn ontwikkeling tussen mijn twaalfde en achttiende jaar. Ik volgde de Grieks-Latijnse afdeling en vooral de laatste drie jaar daarvan, die ik doorbracht in het internaat van Pius X, de Antwerpse normaalschool (kweekschool voor mijn Nederlandse vrienden), was ik gefascineerd door de taal en cultuur van Hellas en Rome. Daar liggen ongetwijfeld vroege sporen (in de botanische betekenis, enkelvoud spore), de kiemen van veel van mijn belangstellingspunten, vragen en twijfels. Ik volgde daarmee de weg die onze Westerse beschaving is gegaan.

    Op verscheidene momenten heeft die Grieks-Romeinse cultuur op een beslissende wijze vorm en inhoud gegeven aan onze samenleving en onze kunst en gedachtegoed. De Middeleeuwen waren misschien wel vrij donkere tijden, maar het weinige licht dat er was, kwam van de bijna vergeten klassieke oudheid. De Renaissance is het directe gevolg van het hernieuwd contact met die zelfde bronnen. Sindsdien is het contact gelukkig nooit meer helemaal verbroken geweest. Wij gaan nog steeds terug naar die onuitputtelijke bron van wijsheid en inzicht in onszelf en de wereld om ons heen.

    Het was de filosoof Protagoras die ons woord voor het eerst vleugels gaf. Hij leefde van 490 tot 420 voor onze tijdrekening. Wat wij over hem weten, hebben we vooral van Plato. Het volledig citaat ontlenen we aan Sextus Empiricus (160-210): πάντων χρημάτων μέτρον ἐστὶν ἄνθρωπος, τῶν μὲν ὄντων ὡς ἔστιν, τῶν δὲ οὐκ ὄντων ὡς οὐκ ἔστιν. Van alle dingen is de mens de maatstaf, van de dingen die bestaan, dat ze er zijn en van de dingen die niet bestaan, dat ze er niet zijn.

    Je kan ‘de mens is de maat van alle dingen’ op veel zaken toepassen en dat doen we volop. De oorspronkelijke betekenis lezen we in het volledige citaat en het is daarop dat ik even wil doorbomen.

    Protagoras stelt zonder meer dat de mens bepaalt wat er bestaat en wat niet. Het bestaan van de dingen is afhankelijk van de mens alleen. Begrijp dat niet verkeerd: de mens is niet de oorzaak of de schepper van alle dingen, dat is wel duidelijk. Voor de mens er was, waren er ook dingen, zelfs levende wezens. De wereld is niet ontstaan met de komst van de mens, hij bestond al miljarden jaren voordien. Zelfs in de versie van het Bijbels scheppingsverhaal, of liever de twee verwarrende scheppingsverhalen in Genesis komt de mens als laatste op de proppen, pas op de zesde dag, als de rest al ‘gemaakt’ is.

    Maar als er geen mens zou zijn, dan is het zinloos te spreken over het ‘bestaan’ van de dingen. Er is dan namelijk niemand om te spreken, niemand die waarneemt. De dingen zijn dan wel, maar er is geen perceptie van de dingen en dus bewustzijn ervan, er is geen contact met de dingen. Een wereld zonder mensen is perfect denkbaar, die is er trouwens heel lang geweest, met allerlei andere levensvormen. Maar met de eerste echte mensen, de homo sapiens, de denkende, wetende mens, is er iets belangrijks veranderd.

    Planten en dieren grijpen ook in op de wereld, evenals de elementen: water, vuur en wind, de stormen, de vulkanen, de verschuivingen van de tektonische platen, de klimaatschommelingen, de ijstijden… Dat gebeurde allemaal ook zonder de mens. Maar toen de mens geëvolueerd was tot wat hij nu nog is, ongeveer 200.000 jaar geleden, begon er een geschiedenis die de aarde grondig heeft veranderd. Als we de wereld van toen vergelijken met die van vandaag, dan is de mens zonder enige twijfel de belangrijkste factor in al de veranderingen die we vaststellen. De reden daarvoor is ook duidelijk: het is dank zij het superieure brein van homo sapiens dat zij de wereld zo hebben veranderd, zo naar hun hand hebben gezet. Vandaar dat men gerust kan stellen dat de mensen de aarde aan zich hebben ‘onderworpen’.

    Voor de mens bestaat wat hij of zij waarneemt, datgene waarvan men zich bewust is. Er is veel dat ons ontgaat. Dat is ook zo voor andere levende wezens: ongetwijfeld reageren de dieren op hun wereld vanuit hun standpunt. Voor een leeuw is zijn overleven, zijn eten en drinken, zijn voortplanting de essentie van zijn leven. Hij bekijkt de wereld anders dan wij. En zo is het voor de hele levende wereld. Er is dus enkel een verschil in de mate van het bewustzijn van levende wezens. Wij zijn ‘slechts’ een denkend dier, we denken meer en beter, meer efficiënt dan chimpansees; dat geldt althans voor de meesten onder ons. Er is een enorm verschil tussen ons denken en hun ‘bewustzijn’, maar er is ook een zeer grote gelijkenis. Het is dus misschien wat overdreven om te spreken van een essentieel verschil, ik houd het op een hogere graad van bewustzijn.

    Zoals voor de leeuw enkel bestaat wat hij waarneemt, in de ruimste zin van het woord, zo bestaat voor de mensen eveneens enkel wat zij waarnemen, eveneens sensu latissimo, in de meest brede betekenis. Wij bekijken de dingen als mens, met de zintuigen die we hebben en we verwerken die informatie met het brein dat we hebben. De dingen zijn dus zoals wij ze waarnemen. Meer nog, zegt Protagoras: wij bepalen of ze bestaan of niet. Als wij ze niet waarnemen, dan bestaan ze niet.

    Ook dat moeten we goed begrijpen. Een bloem ziet er voor ons anders uit dan voor een bij, die kan namelijk kleuren en daardoor patronen zien die mensen niet opmerken. Zo is het evident dat er in de wereld dingen zijn die wij niet waarnemen, waarvan wij zelfs geen vermoeden hebben dat ze bestaan, die we zelfs met onze meest verfijnde wetenschappelijke methoden nog niet ontdekt hebben. Het volstaat om even terug te gaan in de tijd om vast te stellen dat dit zo is. Een voorbeeld maar: kernenergie. Het is pas sinds enige tientallen jaren dat wij concreet weten dat die bestaat en dat we er iets kunnen mee doen, dat we ook moeten opletten voor de gevaren ervan. Voordien was er ook radioactiviteit en kernenergie, bijvoorbeeld in de zon, maar voor de mens bestond ze simpelweg niet.

    Als we dus zeggen dat de mens de maat is van alle dingen, dan moeten we erbij zeggen: voor de mens. Dat is een uiterst belangrijk onderscheid.

    Het is wel zo dat wij in onze wetenschappelijke aanpak zoveel als mogelijk objectief proberen zijn, dat wij de objecten proberen te benaderen zoals ze zijn, dat we de beperkingen en verkleuringen van onze menselijke benadering zoveel als mogelijk proberen te ondervangen met instrumenten die meer kunnen dan wij mensen, meer zien, horen, voelen, ruiken, zelfs smaken dan wij. Maar die instrumenten zijn ook door ons gemaakt, om aan te vullen wat wij waarnemen. Er is geen enkele garantie dat wij de wereld zien zoals hij werkelijk is, dat wij alle aspecten ervan waarnemen en begrijpen.

    We gaan daarin natuurlijk altijd maar verder. Zo hebben we de materie veel verder ontleed dan onze zintuigen toelaten. We hebben elementaire deeltjes ontdekt die nog nooit iemand heeft gezien of ooit zal zien, we kennen ze alleen theoretisch, we stellen dat ze er zijn omdat ze er volgens onze theorieën wel moeten zijn. De foto’s die onze ruimtetelescopen maken van afgelegen sterrenstelsels zijn geen foto’s zoals wij die hier op aarde maken, maar reconstructies tot foto van waarnemingen, niet alleen op basis van lichtstralen die het menselijk oog kan zien, maar op basis van allerlei andere fysische verschijnselen, zoals bij radiotelescopen, die de radiofrequentie onderzoeken van het elektromagnetische spectrum van de straling van die sterrenstelsels. Maar wat we ook doen, wij blijven mensen en al wat we doen is menselijk.

    We weten nu dat de dingen er ook zijn als de mens er niet is, bijvoorbeeld voor de dieren. We weten dat we allicht niet alles weten, we leren immers altijd maar bij en er is geen reden om te denken dat daaraan ooit een einde zal komen, dat we ooit alles zullen weten dat er te weten valt over alles. Dat einde is in alle geval nog niet in zicht, verre van. Het weten van de mens is dus beperkt en zal dat waarschijnlijk ook blijven. Enige bescheidenheid is dus aangewezen.

    Wij, mensen zijn tenslotte maar een zeer recent verschijnsel in de geschiedenis van het heelal en zeer beperkt in omvang in vergelijking daarmee, op een kleine planeet die rond een kleine ster draait ergens aan de rand van het universum. Zelfs als we nog enkele miljarden jaren leven, dan is onze verschijning in de geschiedenis van het universum meer dan waarschijnlijk totaal onbeduidend voor dat universum, we zijn minder dan een luis in de pels van al wat is, niet meer dan een onbeduidende rimpel in de tijd en de ruimte. Wat zouden wij dan kunnen bevroeden over de grond van al wat is? We kennen niet eens de grond onder onze eigen voeten.

    Het is mogelijk, al lijkt het ons niet waarschijnlijk, dat er nog zoveel andere universa of universums zijn als wij nu sterren kennen, en dat zijn er héél veel, dat er dus een pluriversum is, een veelheid van heelallen. Het is mogelijk, maar voor ons niet waarschijnlijk, dat er zelfs in ons universum werelden zijn (geweest of zullen zijn) waarvan we geen weet hebben en geen weet kunnen hebben omdat ze totaal anders zijn dan wij. Het is mogelijk, met andere woorden dat al de werelden van de sciencefiction echt bestaan en nog veel vreemdere dingen, die we zelfs met de meest krachtige bewustzijnsverruimende drugs niet kunnen verzinnen.

    Enige bescheidenheid is dan ook meer dan aangewezen voor ons menselijk weten en kunnen. Maar anderzijds heeft Protagoras ook wel echt gelijk. Als bescheiden mensen kunnen we, bewust van onze beperkingen, wetend dat we niet weten, ons zonder enige reserve toeleggen op wat we wel kunnen weten als mens. Dat is niet gering, dat is zelfs zo goed als onuitputtelijk. We spenderen elk jaar onvoorstelbaar veel geld en energie aan wat men fundamenteel wetenschappelijk onderzoek noemt, en nog veel meer aan praktisch onderzoek naar de toepassing daarvan, toepassingen voor de mens. Onze kennis, ondanks haar beperkingen, is fenomenaal. Wij hebben niet alleen de aarde veroverd, we zetten ook stappen in de ruimte, zelfs wij kleine Vlamingen. Wij kijken terug in de tijd, miljarden jaren terug en pogen op alle mogelijke manieren het ontstaan van het unipluriversum te begrijpen.

    Wij hebben dus niet alleen maar reden tot bescheidenheid, maar ook tot rechtmatige trots. Wat wij doen is niet futiel, niet voor ons, niet voor onze aarde. Het doet er wel degelijk toe. In onze wereld zijn wij wel degelijk de maat der dingen.

    Er is nog een andere les die we uit dit alles kunnen trekken.

    De mens is niet, zoals in het scheppingsverhaal van Genesis, het centrum van de wereld. De wereld is niet voor de mens geschapen, is niet door God als een lusttuin ontworpen waarin de mens ongestoord en ongeremd kan spelen. Het universum is immens en de mens is daarin vrijwel totaal onbelangrijk.

    Het begrip ‘god’ is iets dat door de mens is ontworpen, dat zich langzaam in zijn brein heeft ontwikkeld in vele vormen en gedaanten en dat een voortdurende evolutie ondergaat. De mensen bepalen wat er voor hen bestaat, enkel wat zij kunnen ‘waarnemen,’ is er ook. Wij kunnen enkel afgaan op de evidentie, op de aanwijzingen voor het bestaan van de dingen. Als we voor iets geen aanwijzingen hebben, geen evidentie, geen bewijzen, dan hebben we ook geen reden om te concluderen dat het bestaat. Welnu, de evidentie voor het bestaan van ‘god’ is onbestaande. Er is nog nooit iemand geweest die een verifieerbare waarneming heeft gedaan van iets goddelijks. Nog nooit heeft iemand een sluitend godsbewijs opgesteld, noch een theorie die het bestaan van een godheid op redelijke gronden vooropstelt. Alles wat wij weten en kennen, kan uiteindelijk verklaard worden zonder een beroep te doen op God. Wat wij aan God toeschrijven, is op geen enkele wijze verhelderend voor ons, voor onze wereld of voor het universum. Wij kunnen godsdienst sluitend verklaren op een aanvaardbare wetenschappelijke manier, met onze kennis van de filosofie, de psychologie, de sociologie, de geschiedenis… Wij weten dat wij ons kunnen vergissen en het is evident dat wij ons in God historisch vergist hebben.

    Er is met andere woorden geen diepere of hogere bovennatuurlijke grond van alle dingen, althans niet voor zover wij weten, ondanks ons weten. Als mensen kunnen wij geen aanspraak maken op enige kennis van de grond van de dingen, of over de dingen zoals ze ‘werkelijk’ zijn, net zoals we geen weet kunnen hebben van werelden die ons begripsvermogen en onze wetenschap overstijgen.

    Dat is een vorm van agnosticisme, maar ook dat mogen we niet verkeer begrijpen. Vaak stelt men het voor alsof een agnosticus geen uitspraak doet over God, alsof hij of zij in het midden zou laten of er een God is of niet. Dat is geen agnosticisme, dat is domme onverschilligheid. De agnostische instelling is deze: men aanvaardt enkel wat men kan weten, waarvan men weet heeft; van God hebben we geen weet (a-gnosis), dus bestaat hij niet, tot bewijs van het tegendeel, zoals altijd.

    Ik probeer te besluiten.

    Polla ta deina k’ouden antroopou deinoteron pelei: ontelbaar zijn de machtige dingen, maar niets is zo machtig als de mens, zoals Sofocles zei. De mens is wel degelijk in staat tot onvoorstelbare dingen. In zijn wereld is de mens werkelijk pantoon chrèmatoon metron, de maat van alle dingen. Wat voor ons helemaal niet bestaat, bestaat echt niet.

    Maar wij mensen kunnen niet anders dan ons nederig beperken tot onze wereld, ook als we die voortdurend uitbreiden en beter leren kennen en beheersen. De mens is geen god, maar veeleer een verstandig dier. Wij kunnen onze eigen grenzen wel aanzienlijk verleggen, maar niet echt overschrijden. Elke hybris is ongepast en leidt tot waanzin en ondergang.

    Wij moeten er ons derhalve als mens vooral voor hoeden om voor god te spelen. In het verleden hebben wij dat al te vaak gedaan en wel door ons een God te creëren, die we dan misbruikten om zelf voor god te spelen over onze medemensen en de wereld om ons heen, met al de verschrikkelijke gevolgen van dien. Wij moeten die hemeltergende aanmatiging voorgoed afzweren en ons in trotse bescheidenheid beperken tot onze reële plaats in onze wereld en daar onze volle menselijke verantwoordelijkheid opnemen.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!