mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
18-09-2009
hersengymnastiek
In de voorbije weken heb ik me verdiept, dat mag hier wel letterlijk genomen worden, in enkele filosofische publicaties. Ik som ze even op.
Patricia De Martelaere (red.), Het Dubieuze Denken. Geschiedenis en vormen van wijsgerig scepticisme. Met bijdragen van Tim Heysse, Dieter Lesage, Patricia De Martelaere, A.A. Derksen, Paul van Tongeren, Arjo Vanderjagt, Theo Verbeek, 230 blz., Kok Agora/Pelckmans, 1996. Ontleend in de gemeentelijke bibliotheek Rotselaar
David Couzens Hoy, The Time of Our Lives. A Critical History of Temporality, xxi + 288 pp., MIT Press, 2009. Ontleen in de bibliotheek van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte (HIW), K.U. Leuven
Kai Nielsen, Philosophy & Atheism. In Defense of Atheism, 231 pp., Prometheus Books, 1985. Ontleend ibidem
Louise M. Antony (ed.), Philosophers without Gods. Meditations on Atheism and the Secular Life, xiii + 315 pp., Oxford UP, 2007. Ontleend ibidem
Enkel dit laatste werk is, als we breeddenkend zijn en dat moet toch altijd, nietwaar, ook bestemd voor een ruimer publiek. De andere zijn, in het geval van Nielsen tegen zijn eigen opinie in, vakliteratuur voor filosofen. Ik heb dus mijn handen en vooral mijn hoofd vol gehad.
Komt daar nog bij dat het boek van Louise Antony ook nog tergend slecht en door en door irritant gezet is. De paginas zijn veel te groot en de regels dus te lang; het lettertype is misdadig klein, hoewel het een hardcover is en dus is het aantal regels per bladzijde zo groot dat wanhoop toeslaat bij de aanblik alleen al van de volgende bladzijde. Ik heb er een stijve nek en dagen kloppende hoofdpijn aan overgehouden. En dan zegt men dat filosofie een wereldvreemde bezigheid is, zonder invloed op de realiteit
Toch heb ik me de lectuur niet beklaagd. Elk op hun manier hebben deze publicaties me aangesproken en me geholpen, vaak zelfs gedwongen om mijn eigen gedachten te verhelderen, steeds over belangrijke aspecten van de filosofie, maar meer nog, en belangrijker: van de wereld.
Patricia De Martelaere (Zottegem, 16 april 1957 - Wezemaal, 4 maart 2009, foto) was een Vlaams filosofe, hoogleraar in Leuven, auteur en essayist. Ze was dus bijna een dorpsgenote, want Wezemaal is net zoals Werchter een deelgemeente van Rotselaar. Ik heb haar nooit ontmoet. Je vindt op Wikipedia een goed overzicht van haar leven en werk, klik hier: http://nl.wikipedia.org/wiki/Patricia_De_Martelaere.
Kai Nielsen (°1926) is emeritus professor filosofie, klik hier voor zijn cv: http://en.wikipedia.org/wiki/Kai_Nielsen. Het is een naam die je herhaaldelijk terugvindt in de bibliografie van andere werken over atheïsme. Het is me bij het lezen pijnlijk duidelijk geworden dat ik vrijwel niets afweet van de Angelsaksische filosofie, die men analytisch noemt en die zich vooral bezig houdt met (formele) logica en met taal. Vaak heb ik zitten denken dat als men op die manier religie bekijkt, men evident zeer snel tot agnostische en atheïstische stellingen zal komen. Maar anderzijds gaat men dan voorbij aan het feit dat er zeer veel religie is en dat er door gelovigen zeer veel over religie gesproken en geschreven wordt. Zelfs als men aantoont dat het religieus discours de kritiek van de (analytische taal-) filosofie niet doorstaat, heeft men daarmee nog niets gezegd over het verschijnsel religie of over de betekenis van de religieuze uitspraken voor de gelovige zelf, noch over de algemeen menselijke achtergrond van die uitspraken. Het lijkt me al te eenvoudig, van uit filosofisch standpunt, om die vragen weg te wuiven of koeltjes te verwijzen naar de godsdienstsociologie, -psychologie en de antropologie.
Het boek van Louise Antony is een inhoudelijk zeer rijke verzameling van twintig essays waarin bekende (Dennett, Curley, Blackburn, David Lewis) en minder bekende Amerikaanse en Engelse filosofen over atheïsme schrijven, vaak zeer autobiografisch, soms ook vooral theoretisch. Het is een zeer lezenswaardige verzameling geworden, aantrekkelijk door de diversiteit en de ontwapenende eerlijkheid van de verscheidene bijdragen. Vooral de ervaringen van jonge docenten met eerstejaarsstudenten in vaak verplichte filosofiecursussen levert treffende en sprekende commentaren en inzichten op.
Het meest vaktechnische boek is ongetwijfeld dat van Couzens Hoy. Ik nam het mee in de bib van het HIW omdat het bij de nieuwe aanwinsten prijkte en wegens de thematiek: de tijd Dat kon ik niet laten liggen. Maar het was (meer dan) een uitdaging, ik heb moeten ervaren dat er ook aan mijn intellectueel uithoudings- en concentratievermogen grenzen zijn. Dat ligt, naast het elusieve thema, vooral aan de omslachtige methode. De auteur brengt bewust geen zelfstandig betoog, maar bouwt zijn complexe redenering op aan de hand van geciteerde standpunten van andere filosofen en zijn commentaar daarbij. Dat klinkt mooi, maar af en toe ben je wel volkomen het noorden kwijt, als de auteur doorgraaft in de teksten van bijvoorbeeld Heidegger of Hegel en het concrete verband met het thema en met het opzet van het boek ten minste tijdelijk danig duister is.
In een van deze boeken, ik weet niet meer welk, schrijft iemand dat statistisch onderzoek heeft aangetoond dat elk filosofisch artikel gemiddeld ongeveer één keer gelezen wordt. Gezien het fenomenaal aantal publicaties in tijdschriften, bundels en afzonderlijke werken enerzijds en het bescheiden aantal lezers van dat soort dingen anderzijds, ben ik maar al te geneigd dat te geloven. Bedenken we immers dat sommige teksten relatief veel gelezen worden en andere dus waarschijnlijk zelfs nooit Filosofie is een elitaire bezigheid, actief zowel als passief (als dat mogelijk zou zijn: ook filosofie lezen is uiterst actief).
Er liggen nu enkele interessante pas verschenen werken te wachten, die net toegekomen zijn, onder meer van Steven Nadler, Richard Dawkins en William Trevor! Dat wordt genieten
Wie zinvol wil spreken over een waardig levenseinde, zou misschien het best te rade gaan bij de echte deskundigen: dokters, verpleegkundigen en begeleiders die dagelijks omgaan met stervenden. Dat zou ongetwijfeld interessant zijn. Maar de enkele interviews die ik gezien heb met die mensen doen me twijfelen. Voor sommigen onder hen is de dood zo vertrouwd, de aftakeling en het lijden zo gewoon, dat er een zeer delicate vorm van noodzakelijke gewenning optreedt, als een natuurlijke reactie, ter bescherming van de eigen gevoelens.
Als ik mijn eigen gevoelens bevraag, dan zijn die getekend door mijn ervaringen bij het afsterven van geliefden. Mijn beste jeugdvriend is gestorven toen we allebei in ons eerste jaar aan de universiteit zaten. Hij was verlamd door een kwaadaardig gezwel, waartegen geen enkele behandeling hielp. Ik heb zijn lijdensweg maar gedeeltelijk meegemaakt, ik zat in Leuven, hij in Gent en daar is hij ook gestorven in het ziekenhuis. Ik was de jongste thuis en zo heb ik alle ooms en tantes en een inwonende grootmoeder op mijn vrij jeugdige leeftijd zien verdwijnen. Mijn zus stierf toen ze nog geen veertig was, een broer was nog geen zestig, mijn vader was 66, mijn moeder 72. Ik heb verscheidene keren bij hen gewaakt, de laatste uren voor hun dood. In één geval heb ik de actieve levensbeëindiging meegemaakt, een stuntelige, zeer kwetsende ervaring.
Enkel vanuit dit standpunt, namelijk het aanschouwen van het lijden van de geliefde stervende mens, uit mededogen dus, ben ik helemaal gewonnen voor een zachte dood, voor het laten gaan, voor de laatste hulp die we een mens kunnen bieden.
Wij beschikken over de kennis en de ervaring die ons toelaten een onweerlegbare diagnose te stellen. De dokters en verplegenden weten zeer goed wanneer het op zijn einde loopt, wanneer alle hoop op herstel is verdwenen. Geen mens die eraan denkt om bij de eerste tekenen meteen over te gaan tot euthanasie. Er is meestal een vrij lange periode waarin de tekenen steeds duidelijker worden en er processen optreden die onomkeerbaar zijn. Waar ik voor pleit is het actief ingrijpen in de allerlaatste fase van de aftakeling van het lichaam, wanneer ook het fysisch lijden ondraaglijk is geworden en pijnstillers ofwel niet meer werken, ofwel de mens in een definitief comateuze toestand brengen.
Men moet dat juridisch goed regelen, natuurlijk, maar ik vertrouw erop dat de medische staf zijn werk goed zal doen, ook zonder de onleesbare teksten van wetgevers en juristen. Ze doen dat immers nu ook al in hun omgang met ziekte en ongevallen, waarom zouden ze zich plots anders gaan gedragen bij de stervensbegeleiding? Wij vertrouwen nu al op hun oordeel en hun advies in kwesties van leven en dood, waarom dan ook niet wanneer het leven ons ontglipt? Zij zorgen er nu al voor dat we niet te veel moeten afzien, vaak is de grens tussen de palliatieve zorg en euthanasie weldadig onduidelijk. Waarom dan niet op hen rekenen om ons op een menselijke, liefdevolle manier afscheid te laten nemen van het leven en van onze geliefden?
Wij zijn allemaal mensen, maar er zijn geen twee identieke. Iedereen sterft, maar voor iedereen is de dood een hoogst persoonlijke aangelegenheid. Het is dus ook evident dat wij allemaal op onze eigen manier zullen omgaan met euthanasie. Het is mogelijk dat velen die stap niet zullen zetten. De redenen daarvoor doen er niet toe, of ze nu religieus zijn of gewoon algemeen menselijk. De mens moet vrij zijn in die laatste keuze, het is ondenkbaar dat men elk leven actief zou beëindigen zonder toestemming van de betrokkene. Maar het is wel zo dat wij ons bij het einde altijd toevertrouwen aan anderen, dat wij in hun handen overgeleverd zijn, dat zij uiteindelijk in belangrijke mate beslissingen nemen voor ons, beslissingen die de dood dichterbij brengen of uitstellen, die het lijden rekken of juist niet. Ik pleit voor de duidelijke mogelijkheid om actief in te grijpen, om een lijdende mens te laten sterven, om het leven dat niet meer leefbaar is minzaam te beëindigen.
Naast de gevallen waarin de beslissing zich opdringt, waarin het lijden verschrikkelijk is en de genezing totaal uitgesloten, zijn er vanzelfsprekend ook randgevallen en betwistbare kwesties. Voor buitenstaanders is het bijvoorbeeld erg moeilijk om te aanvaarden dat een persoon nog voor de zekere en definitieve aftakeling begint, de beslissing neemt om al op dat moment uit het leven te stappen, dus wanneer hij of zij nog gezond is en niet echt fysiek lijdt. Denk aan hersentumoren, vergevorderde kanker, ouderdomsziekten. Toch meen ik dat men een mens het recht niet kan ontzeggen om te kiezen voor een bewust levenseinde, wanneer men de zekerheid heeft dat de dood op korte termijn onvermijdelijk is.
De katholieke kerk verzet zich tegen alle mogelijke vormen van actieve medische levensbeëindiging. Zij gaat ervan uit dat de mens het leven heeft gekregen, van God meer bepaald en dat hij zich dus het recht niet mag toe-eigenen om zich het leven te benemen, noch om een einde te maken aan het leven van anderen. Het is een opvatting die ik niet kan delen. Hoe men ook over God mag denken, de menselijke ervaring is niet dat het leven een geschenk is uit de hemel. Voor velen is het leven geen pretje, voor niemand is het enkel rozengeur en maneschijn. Ons diepste aanvoelen is er een van geworpenheid: we zijn hier nu eenmaal, voor een korte tijd, hoe je het ook draait en keert. Wij hadden niets te maken met onze geboorte, wij hebben niet zelf gewild om te leven.
Wij hebben dat leven zelf in handen, al zijn we natuurlijk ook sterk afhankelijk van onze omgeving en van de omstandigheden. Het is ons leven, niet iets dat ons gegeven is, alleen wij beleven ons leven, wij zijn het leven zelf. Er is niets of niemand buiten de mens dat de macht heeft om het leven te geven, in stand te houden of af te nemen. Er is geen bovenmenselijke instantie aan wie wij verantwoording verschuldigd zijn over wat wij met ons leven doen, die we kunnen aanspreken om wat het leven met ons doet.
Het kan niet anders of ook de gewijzigde houding tegenover het hiernamaals speelt een grote rol in de discussie over het levenseinde. Vrijwel niemand gelooft nu nog in hemel, hel en vagevuur zoals wat dat geleerd hebben. Ook binnen de kerk heeft men een en ander gerelativeerd. De beelden die men gebruikt zijn vager geworden, men geeft toe dat men niet weet hoe het zal zijn. Over de hel en het vagevuur spreekt men niet meer: het is een God van liefde, we vertrouwen erop dat zijn liefde groter zal zijn dan de dood, voor iedereen. Maar die vage woorden en beelden overtuigen niet meer. Meer en meer beseft men ten volle dat de mens een onderdeel is van het leven hier op aarde en dat ook voor ons de dood het definitieve einde is, dat die prachtige levensvorm die de mens is, toch nog altijd sterfelijk is. Ook dat machtige verstand, de ongebreidelde verbeelding, de onstuimige emoties, de overweldigende rijkdom van de herinneringen, dat alles is vergankelijk en zal op een dag niet meer zijn en enkel de herinnering eraan zal nog overblijven.
Als unieke persoon worden we geboren en wat we ook doen, wat we ook bereiken in het leven, op het einde verdwijnen we in het niets. Dat is de ervaring die de mens stilaan begrepen heeft, in alle rust en eenvoud, zonder paniek. Ons mens-zijn is eindig, er is geen eeuwig leven voor de individuele mens. De dood is definitief, er is niets meer daarna. Zo is het, en het is goed zo. Er is geen enkele goede reden om te denken dat het anders is, geen reden om te wensen dat het anders zou zijn. Het is de realiteit en wij leggen er ons bij neer. Wat men ons heeft proberen wijsmaken was altijd al ongeloofwaardig. Nu hoeven we daarmee geen rekening meer te houden en dat doen we ook niet. In alles denken en handelen we alsof de dood het einde is. We zijn niet meer bevreesd voor een of ander oordeel dat ons wacht, de vergelding van het kwaad, de eeuwige verdoemenis. We worden in ons doen en laten ook niet meer geleid door de verwachting van een eeuwige gelukzaligheid, de beloning voor een goed leven, de compensatie voor al de offers en het onbegrijpelijk lijden. Het leven is kort, er is alleen maar dit leven, voor ons, daarna is het aan anderen.
Wie zo denkt en dat zijn steeds meer mensen, heeft ook minder taboes over het leven. Er is niets mysterieus aan het ontstaan van het leven, ook niet dat van de mens. Wij hebben het grootste gedeelte van de oude mysteries over de menselijke fertiliteit achterhaald met de wetenschap en de technologie, wat we rond dat levensbegin allemaal zelf kunnen is spectaculair. We grijpen ook steeds meer en steeds dieper in tijdens het verloop van het leven, het is veel langer geworden en toch veel comfortabeler. We kunnen de aftakeling afremmen, het einde uitstellen, oude mensen zijn veel gezonder dan vroeger. Wij hebben zeer sterk het gevoel dat het leven onze zaak is. Niemand moet ons vertellen wat mag en kan, daarover willen we zelf beslissen.
Als vanzelfsprekend is dat ook zo voor ons levenseinde. De medische wereld biedt ook daarvoor mogelijkheden en wij zien niet in waarom we er geen gebruik zouden van maken. Wij hechten geen geloof meer aan dogmatische verbodsbepalingen, aan donderpreken en vage religieuze uitspraken die we niet begrijpen en niet kunnen aanvaarden.
De dood is geen verschrikking meer. Het is een natuurlijk verschijnsel, een zekerheid. We zien het overal om ons heen: het leven is eindig, het blijft niet duren. Ons lichaam is niet bestand tegen de tijd, het gaat niet eindeloos mee. We leren daarmee leven, de dood is elke dag bij ons. Wij weten hoe broos we zijn, we worden er elke dag aan herinnerd, we kunnen het niet uit het oog verliezen. Niets is zo zeker als onze dood.
Dat besef is geruststellend in al zijn eenvoud. Laten we dan ook in alle rust nadenken over het tijdstip en de wijze van ons afscheid en aan elke mens de vrijheid laten om zelf de keuzes te maken die hem of haar de beste lijken. En laten we iedereen helpen om die keuzes, wat ze ook zijn, zo sereen mogelijk waar te maken.
Deze overdenkingen zijn mede geïnspireerd door en dankbaar opgedragen aan enkele lezers die me hun verhaal toevertrouwden.
Ze sluiten ook aan bij het 25-jarig bestaan van de vereniging Recht op Waardig Sterven. Klik hier voor een bezoek aan de website: http://www.rws.be/index.
Categorie:levensbeschouwing Tags:euthanasie
14-09-2009
Brandjes blussen
Er is een voorlopig einde gekomen aan de hoofddoekenrel in Antwerpen. In het vooruitzicht van de verbreking van het verbod, ingesteld door de schooldirectie, door het Hof van Cassatie, heeft de overkoepelende organisatie van het Gemeenschapsonderwijs het verbod overgenomen. Me dunkt dat dit een zeer kortzichtige beslissing is, genomen onder druk van de tijd, de publieke opinie en de klacht bij Cassatie. Men heeft dus vooral een juridisch probleem opgelost, namelijk de verbreking van het wellicht onwettelijke verbod van de schooldirectie. Het is echter niet ondenkbaar dat daarmee het probleem alleen maar verschoven is. Wie denkt dat Cassatie een oordeel ten gronde heeft uitgesproken, vergist zich deerlijk: juristen spreken zich nooit ten gronde uit, zelfs niet met het mes op de keel. Zij hebben laten uitschijnen (niet meer ) dat niet de school het recht had een dergelijke beslissing te nemen, maar de overkoepelende organisatie. Wellicht steunden zij zich op het gelijkheidsbeginsel: je kan niet aan de enen verbieden wat je aan anderen toestaat.
Maar dat is een algemene regel, die niets van doen heeft met de hoofddoeken. Het is dus zeer goed mogelijk dat, wanneer men de kwestie principieel zou stellen, namelijk: kan men het dragen van een hoofddoek verbieden op school? het Hof van Cassatie daarop negatief zou antwoorden, bijvoorbeeld omdat het dragen van een hoofddoek niet in strijd is met welke regel dan ook. Afwachten dus
De beslissing van het Gemeenschapsonderwijs is een typische reactie. Ook daar heeft men niet (lang) stilgestaan bij de grond van de zaak, men heeft snel een praktisch probleem opgelost. Dus geen groot debat, geen enquête, geen raadpleging van de oudercomités, de leerlingenraden, de schooldirecties, de leraren, de vakbonden, niets: en petit comité, rap rap.
We hebben het al meer meegemaakt. Men noemt het wel eens de politiek van het brandjes blussen. Er duikt ergens een probleem op, het komt in de media en hop: er wordt een wet gestemd, een besluit genomen, een beslissing geforceerd onder druk van de omstandigheden. Er ontsnapt een misdadiger: er komen nieuwe sloten op de deuren, netten boven de open ruimten, meer bewakers in de gerechtshoven &c. Een bank dreigt over kop te gaan: de staat schuift honderden miljoenen euros toe, neemt aandelen over, verkoopt halsoverkop.
We hebben de indruk dat politiek nog uitsluitend daarover gaat: het nemen van overhaaste beslissingen om rampen of ontsporingen te voorkomen, om de openbare opinie te paaien. Er is geen langetermijnvisie, geen enkele planning die niet van bij de eerste stappen van de uitvoering zo grondig overhoop gehaald wordt dat er vrijwel niets van overblijft.
Daarvoor zijn er twee redenen.
De eerste is onze roemruchte overlegstructuur. In de naam van de democratie, maar vooral omwille van de ontelbare drukkingsgroepen en maatschappelijke actoren, hebben we zoveel comités opgericht dat niemand nog een autonome beslissing kan nemen. De eerste de beste restauranthouder die zich benadeeld voelt, kan met een simpel verzoek een miljardenproject van openbaar nut zoals de sluiting van de Antwerpse ring voor jaren blokkeren.
Een tweede reden moeten we dieper gaan zoeken. In vroeger tijden was er nog wel degelijk een langetermijnvisie. De katholieke partij en de bijhorende zuil waren toen nog katholiek-religieus en bevlogen door duidelijke eigen normen en idealen. Men had een einddoel voor ogen, een heilsstaat die men wilde realiseren, in principe bij het einde der tijden, maar in afwachting ook hier. Dat betekende dat men zoveel mogelijk mensen wilde bekeren tot het ene geloof en met die mensen hier al een civitas Dei oprichten, waarin iedereen spontaan zou instemmen met alle voorstellen van het gezag, dat zich daarbij kon beroepen op het Goddelijke Gezag. Op zeker moment was dat in Vlaanderen vrijwel een realiteit, toen de katholieken op de meeste plaatsen de absolute meerderheid hadden en die jarenlang vasthielden.
De socialisten hadden in Wallonië een zelfde positie verworven. Ook zij zouden daar een heilsstaat creëren naar socialistisch model. En dan had je in beide landsgedeelten, met residentie in Brussel, de liberalen, die hun kaart speelden, die van het kapitalisme. Ook zij hadden hun ideaal: de vrije markteconomie die voldoende kapitaal zou genereren om iedereen te laten delen in de hoorn des overvloeds.
Iedereen had dus een ideaal en voor elke beslissing kon men teruggrijpen naar de bijhorende waarden en normen, die bovendien vaak vastgelegd waren in Bijbels, manifesten of ongeschreven wetten.
Dat is nu wel gedaan.
Het katholicisme van vijftig jaar geleden is dood. De ontkerkelijking, de secularisatie heeft zwaar toegeslagen. Van de katholieke eenheidspartij is enkel de naam nog overgebleven, of toch de initiaal: CD&V, zo heet de partij en niemand die ooit voluit zegt dat daarmee de Christendemocratische Vlaamse partij bedoeld is, ook de partijleiding niet. Men voelt zich niet meer christelijk. Niemand weet nog welke de specifieke waarden zijn die de partij zou verdedigen tegen andere partijen in.
Dit geldt evenzeer voor de socialistische partij, natuurlijk. Zeker na de val van het communisme, dat niets anders is dan een radicaal socialisme, gelooft niemand meer in de dictatuur van het proletariaat en de gelijke verdeling van de middelen, noch in de door de staat geleide economie. De vakbond, die de sterke basis vormde van de socialistische partij, verloor aan belang toen het brute straatgeweld onaanvaardbaar werd. Ook de liberalen moesten inbinden. De vrije markt werd opgeofferd aan een geleide overlegeconomie en aan duizend compromissen in het sociaal overleg dat de politiek bepaalde in de tweede helft van de twintigste eeuw.
Op nationaal niveau heeft geen enkele partij uitzicht op een absolute meerderheid, op verre na niet. De grootste groep, het kartel CD&V/N-VA heeft geen 20% en is ondertussen ook al uiteengevallen. De meeste partijen zitten rond de 10 procent. Er is dus niemand die zijn wil kan doordrukken of die zelfs maar zwaar kan wegen op de besluitvorming. De regeringen zijn dus steeds en noodzakelijk onzalige coalities, monsterverbonden waarin iedereen iedereen wantrouwt. Het land is, dat weten we nu al enkele jaren, onbestuurbaar.
Geen wonder. De ideologieën zijn dood, allemaal. De partijen zijn verdeeld, versnipperd, machteloos. Zelfs indien ze een eigen programma hebben, zoals de groenen, is het verschil met de andere programmas marginaal, verwaarloosbaar. Bovendien weet iedereen dat men het eigen standpunt toch zal moeten aanpassen aan de eisen van de anderen, waarom dus moeilijk doen?
En dus zien we wat we zien. De politiek is er een van lopende zaken. Brandjes worden geblust, linten geknipt, gratis vaten geschonken, postjes verdeeld. De vele parlementen die we hebben, behandelen de ontelbare wetten en decreten die de administraties en de kabinetten produceren. Maar geen mens die weet waar we naartoe gaan, wat het einddoel is. Er zijn geen waarden meer, geen algemene normen. De politiek kent geen groot verhaal meer, alles is herleid tot sprookjes en schone liedjes die niet lang duren. We dobberen mee, in een ouderwetse boot en zonder stuurman, op de steeds woeliger zeeën van de globale economie. We ondergaan de opwarming van de aarde en de groei en de verwatering van de Europese Unie.
We zijn pessimistisch, we geloven niet meer in een heerlijke nieuwe wereld, in een briljante toekomst voor ons en voor de wereld. We zijn realisten in het beste geval, pragmatisch. We hopen dat het onze tijd nog duurt. Wat daarna komt, daarover durven we ons niet uitspreken.
Voor velen onder ons geeft dat een onaangenaam gevoel, we zijn dat niet gewoon. We hebben altijd vertrouwen gehad in de toekomst, het zou altijd beter worden, de volgende generatie zou het altijd beter hebben, onze kinderen zouden kunnen vertrekken met een ruime voorgift. De wereld zou een betere plaats worden om in te leven, mede dank zij de wetenschap en de technologie. Er zou voedsel zijn voor iedereen en drinkbaar water. Ziekten zouden uitgeroeid worden, rampen voorkomen. Zelfs met zes of tien miljard zouden we het beter hebben dan ooit tevoren.
Bijna ongemerkt is de stemming omgeslagen. De honger blijft bestaan, ziekten ook, aids breidt steeds verder uit, oude ziekten duiken weer op. Het gaat niet goed in de grootste landen en nog veel slechter in de kleinste, zeker in Afrika. Er duiken weer piraten op en straat- en struikrovers. Niemand is nog zeker van zijn werk, zelfs de oudste en grootste bedrijven gaan ten onder. Onze gezondheid is bedreigd, ziekten verspreiden zich onweerstaanbaar over de hele wereld, het aantal doden wordt achteloos ingeschat. Het klimaat lijkt op hol geslagen, natuurrampen nemen toe in aantal en omvang, de opwarming zorgt voor veranderingen op een schaal die we niet voor mogelijk hielden: het miljoenen jaren oude poolijs smelt, net als de massieve gletsjers.
Onze beleving van de tijd is nu anders. We zijn de geschiedenis niet meer als een rechtlijnige beweging, een reis van A naar B, van de holen van de prehistorie naar de sciencefiction heilsstaat. Het kan evengoed zijn dat er een nieuwe ijstijd komt, of een sterke opwarming met catastrofale gevolgen voor miljarden mensen. Het is mogelijk dat een pandemie de helft van de wereldbevolking uitroeit, zoals de pest destijds. Het is denkbaar dat ook wij hier in het Westen honger zouden lijden, dat we geen drinkbaar water hebben, geen kolen, olie, gas of elektriciteit. Misschien lopen grote delen van Europa onder water en moeten we met zijn allen op een kluitje gaan leven.
Het is een vreemde situatie. We leven nog altijd in overvloed, de voorzieningen zijn luxueus, we kunnen het in feite met héél veel minder. Maar geen haar op ons hoofd dat daaraan denkt. We geven massaal geld uit aan dingen die we niet nodig hebben, aan ontspanning, reizen en genot, aan huisdieren en hobbys, aan spelletjes en virtuele levens.
We leven alsof het niet opkan. De technologie gaat steeds verder, denk maar aan de medische apparatuur, aan de computertoepassingen. Onze basisvoorzieningen steunen op een uiterst kleine groep mensen en op precaire internationale toelevering van eindige bronnen. We geloven nog altijd niet dat het plots kan omslaan, radicaal en globaal. Zelfs wat we er zelf kunnen aan doen, stellen we voortdurend uit: het zal zon vaart wel niet lopen, denken we stilletjes. We sorteren het huisvuil en beetje, kopen spaarlampen en misschien zelfs enkele zonnepanelen, een zuiniger auto. Maar anders gaan leven? Niet echt, nee.
We leven van dag tot dag, van generatie tot generatie. We proberen er het beste van te maken, te overleven in een complexe en onberekenbare wereld. We passen onze ambities een beetje aan als het moet, maar niet te veel, niet te drastisch, dat lijkt niet nodig, nog niet.
Stilaan moeten we beseffen we dat de tijd nog maar net begonnen is, dat de aarde nog zal ronddraaien tot de zon echt ondergaat over enkele miljarden jaren. Wie kan zeggen wat er tussen nu en dan zal gebeuren? Het heeft allemaal niet echt belang, het zijn maar rimpels op de zee van de tijd. Idealen verbleken in het licht van de eeuwigheid. Alles is relatief, tijdelijk, vergankelijk. Niets is waard om voor te sterven. We leven maar een keer en daarvan willen we genieten, dat is het enige dat telt, toch?
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
11-09-2009
Verboden te verbieden!
Van alle kanten komen er reacties op de hoofddoekenkwestie.
Binnen het Gemeenschapsonderwijs groeit de begrijpelijke vraag naar een gemeenschappelijk standpunt: als er een algemeen reglement is, dat ook wettelijk gegrond is, dan is alle discussie voorgoed uitgesloten. Men gaat er daarbij van uit dat het gemeenschappelijk standpunt een verbod zal inhouden op hoofddoeken zoals gedragen door moslimas.
Vooreerst de wettelijke kant van de zaak. Het is helemaal niet duidelijk of de bestaande wetgeving voldoende elementen bevat voor zulk een verbod. Er zal op zijn minst discussie zijn. Sommigen zullen stellen dat scholen of schoolgemeenschappen of overkoepelende organisaties autonoom hun reglementen kunnen opstellen. De leerlingen en hun ouders zijn dan vrij om voor die scholen te kiezen of voor andere. In het geval van het Gemeenschapsonderwijs is dat niet evident: die zijn er namelijk precies om de vrije keuze te waarborgen, om het mogelijk te maken dat men niet naar een ideologisch of religieus gekleurde school moet gaan. Voor scholen die dergelijke waarborgen moeten bieden, is het verre van evident dat men om het even wat kan opnemen in een reglement. De bepalingen mogen zeker niet strijdig zijn met het onafhankelijk karakter van het onderwijs.
Het is dus weinig waarschijnlijk dat een maatregel, die uitsluitend gericht is tegen één bepaalde groep leerlingen, en dan nog omwille van religieuze voorkeuren, kan goedgekeurd worden. Bovendien betreft het niet eens een aspect dat als determinerend, essentieel of zelfs maar belangrijk kan omschreven worden: een hoofddoek is een hoofddoek en iedereen kan een hoofddoek dragen, ook jongens, ook christenen.
Gaat men dan alle hoofddeksels verbieden, zoals hier en daar al het geval is? Ook dat is twijfelachtig. Enerzijds kan men terecht argumenteren dat dit een verdoken verbod is op moslim-hoofddoeken alleen, aangezien de andere godsdiensten geen hoofddeksels verplichten. Anderzijds is dit een zo algemene maatregel dat men moet vrezen dat wanneer dat kan, ook andere zinloze verplichtingen en verboden kunnen opgelegd worden: niemand mag nog roze sokken dragen, of lange onderbroeken, of lang haar, piercings, gekleurd haar, gekke brilletjes, tatoeëringen Of iedereen een schooluniform, waar gaan we naartoe?
En dan is er nog de kwestie of het wel wettelijk in orde is dat één overkoepelende organisatie zoiets oplegt en een andere niet Wat zeggen de katholieke scholen? Wat zegt hun koepel? Wat zegt de Kerk?
We zijn er dus nog lang niet uit, ongetwijfeld belandt de hele kwestie voor de Raad van State en het Grondwettelijk Hof. Maar daarmee is de kous, of de hoofddoek nog niet af. Want dit is nog maar een kant van de wet, namelijk de rechterlijke macht, het gerecht, justitie. Die zijn evenwel inhoudelijk volledig afhankelijk van de wetgevende macht, dat is het parlement. Die stellen de wetten op. Ongetwijfeld belandt de kwestie dus ten langen leste bij de politieke partijen. En dan wil ik wel eens zien of er een meerderheid is om hoofddoeken zonder meer te verbieden in België.
In het onwaarschijnlijke geval dat zoiets hier ooit zou gebeuren, trekken de verdedigers van de hoofddoeken zeker naar de internationale gerechts- en politieke instanties en het is voorspelbaar dat een dergelijk stupide verbod daar nooit zal bevestigd worden. Er zijn namelijk ongeveer anderhalf miljard moslims in de wereld, dat is een realiteit waar niemand om heen kan.
Wij moeten ons ook afvragen of de hoofddoekkwestie moet beperkt worden tot de schoolgaande jeugd. Er zijn nu al gemeenten en ongetwijfeld ook privé-instellingen die het dragen van de hoofddoek door moslimas in bepaalde omstandigheden sterk ontmoedigen of ronduit verbieden. Wij kunnen ook voor die gevallen de vraag stellen met welk recht dat gebeurt. Indien men de kwestie scherp stelt en alle middelen uitput, zal ook daar ongetwijfeld blijken dat men geen poot heeft om op te staan met dat verbod.
Het is duidelijk dat men aan jongeren iets kan verbieden, ook bij wet, dat men aan volwassenen toestaat: men mag hen geen alcohol, drugs en sigaretten verkopen (maar ze mogen wel drinken en roken ); ze mogen niet met de wagen rijden &c. Maar het is toch wel zeer twijfelachtig of hoofddoeken onder dergelijke wetgeving kunnen vallen Scholen moeten de kinderen voorbereiden op het werkelijke leven, en dat is nu eenmaal niet hoofddoekvrij. Scholen, alle scholen moeten niet een neutraal, kleurloos en klinisch clean beeld geven van een ideale en dus ideële maatschappij, maar een kleurrijk geheel van de bonte samenleving van geëngageerde mensen in de volle diversiteit die wij hier bij ons steeds meer mogen meemaken.
Laten we nog wat dieper gaan graven. Al die zure reacties zijn natuurlijk niet gericht op de hoofddoeken zelf, maar op de Islam. Ik ben een overtuigd atheïst, of een naturalist, dat is hetzelfde maar het klinkt hier en daar minder hard. Ik ben ook een hevige antiklerikaal, dat wil zeggen dat ik een tegenstander ben van elke georganiseerde vorm van godsdienst, meer bepaald tegen de wereldlijke macht van godsdienstige organisaties. Je zal mij dus de Islam niet horen verdedigen. Je mag veeleer verwachten dat ik in principe ten minste even hevig tekeer zal gaan als tegen het christendom. Maar van de Islam weet ik evenveel als jij en dat is zo goed als niets. Over het christendom daarentegen Vandaar dus een zekere eenzijdigheid in mijn kritiek op de godsdienst. Hoe dan ook, als we kijken naar de verspreiding van de godsdiensten over de wereld, dan zien we dat, afhankelijk van wie er telt en hoe, tot 90% van de wereldbevolking tot een of andere godsdienst behoort en dat ook op duizenden manieren laat zien en horen en ruiken Wie dus een of ander gebruik van een of andere godsdienst of cultuur wil verbieden, wacht een heidens heilloze taak. Als dat gebruik bovendien volkomen onschuldig is in se, zoals het dragen van een hoofddoek, dan vraag ik me oprecht af wat daarvan de zin kan zijn.
Zelfs de personen die de Islam willen bestrijden, en ik wens hen veel succes, al ziet het er niet uit dat ze er meer zullen hebben dan al de anderen die dat al geprobeerd hebben, zelfs die zogezegd verlichte geesten zullen moeten toegeven dat ze met het verbieden van de hoofddoeken geen bressen slaan in de aanstormende legioenen van Allah.
Waar zijn we dus in Gods- of hemelsnaam mee bezig?
Het absoluut totaal onbeduidende aantal atheïsten, naturalisten, agnostici of zelfs maar twijfelaars van deze wereld vermag niets, maar dan ook niets tegen de bijna zes miljard religieuze medemensen, zeker niet op korte, middellange of zelfs langere termijn, dat blijkt uit onze ongeveer 12.000 jaar beschavingsgeschiedenis. Ook tegen de verspreiding van de Islam over de westerse wereld vermogen we niets, totaal niets, want elke vorm van discriminatie bij immigratie op basis van ras, huidskleur, geslacht, religieuze, filosofische of ideologische overtuiging is in strijd met de mensenrechten en dus strafbaar.
Wij laten moslims, mannen, vrouwen en kinderen én hun huisdieren toe. Het heeft geen enkele zin, het is zelfs verboden om van hen te eisen of zelfs te vragen dat zij zich aanpassen aan onze plaatselijke gewoonten, gebruiken, godsdienst of politieke overtuiging. Eens zij hier zijn op wettelijke basis, beschikken zij over dezelfde mensenrechten als wij en daarmee amen of inshallah en uit. Om het met de mensen van het Vlaams Blokbelang te zeggen: er zit voor ons niets anders op dan aanpassen of vertrekken. Als wij niet graag moslims in onze buurt hebben, dan moeten we er niet aan denken of ervan dromen om hen te verjagen, te bekeren, te overtuigen of te dwingen om zoals wij te worden, nee, dan moeten wij zelf onze biezen pakken en ergens gaan wonen waar, indien dat nog mogelijk is, géén moslims wonen. Hetzelfde geldt voor negers of hoe je die mensen ook wil noemen, natuurlijk en voor alle andere mensen die niet zijn zoals wij.
Maar dan wordt het moeilijk, nietwaar. Op den duur ben je tegen zoveel dat er niets anders dan anderen zijn en dan zijn niet zij, maar ben jij de andere. En dan geldt: qui a raison contre tout le monde, a tort.
Er zijn namelijk geen absolute normen, of alle normen zijn absoluut, zoals je wil. Wie hoofddoeken verbiedt, heeft niet meer gelijk dan wie ze verplicht. Waar en waardevol is wat wij als zodanig afspreken, er is niets of niemand om algemene normen af te kondigen, behalve de mensheid zelf, in onderling overleg. En we kunnen maar beter hopen dat het er niet van komt dat De Mensheid zich bezig gaat houden met De Kwestie Van Het Dragen Van Hoofddoeken.
Foei dus, tegenstanders allerhande van hoofddoeken! Denk toch even na, kijk wat verder dan je neus lang is, je straat breed of je achtertuin diep. Verdedig je eigen cultuur door ze hartstochtelijk te beleven, niet door andere culturen te minachten en te bestrijden of te verbieden. Als je overtuigd bent dat jouw inzichten beter zijn dan die van een ander (wat best mogelijk is), overtuig dan die andere van je gelijk, maar dan niet met slaande argumenten, verboden, oekazes, pogroms, fatwas, excommunicaties of banvloeken.
Ik blijf erbij: niet wat je op je schedel draagt is van belang, maar wat eronder zit en wat je daarmee doet. Probeer het eens, het lukt zelfs jou wel, dierbare tegenstander.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
08-09-2009
moslima's met hoofddoek en zonder broek
Het debat over de kledij van moslimas is weer hoog opgelaaid en iedereen meent dat hij of zij zijn of haar stem moet laten horen. In sommige gevallen meent een hij zelfs dat hij haar of hun stem moet laten horen, alsof hun eigen stem minder waard is dan zijn imam-stem.
Dit gezegd zijnde, wou ik even ingaan op enkele punten.
Vooreerst wil ik benadrukken dat ik de traditionele hoofddoeken van moslimas echt wel mooi vind en dat de meeste vrouwen er best goed mee staan. Verre van mij te storen, hebben die hoofddoeken voor mij zelfs een duidelijke esthetische waarde. Bovendien hebben ze iets sympathieks. Het lijkt me een zeer interessant idee dat wij onze culturele achtergrond laten zien in onze klederdracht. In combinatie met andere aspecten van ons uiterlijk, zoals de huidskleur, de fysio(g)nomie of het uitzicht, vormt dat vaak een geslaagde combinatie, getest door eeuwenoude tradities. Ik ben dus een groot voorstander van traditionele klederdrachten. Ik heb een beetje aarzelingen over de boerka, maar à la rigueur kan zelfs dat voor mij. Argumenten als zou dat gevaarlijk zijn, je weet maar nooit of er geen terrorist met een explosievengordel of en raketlanceerinstallatie onder schuilt, zijn niet ter zake: terroristen met dynamietladingen dragen evident nooit verdacht uitziende boerkas maar minder opvallende kleding.
Er is nu ook discussie over een vrouw uit Soedan die betrapt was op het publiekelijk dragen van een broek. Nu is het nog niet zolang geleden dat ook Vlaamse vrouwen er niet zouden van gedroomd hebben om naar buiten te komen in een broek, en zeker geen nauwsluitende, maar dat is een ander verhaal. Wat ik hier even wil zeggen, zowel over de broek als de hoofddoek, is dit: ik vind vrouwen meestal veel aantrekkelijker wanneer ze goed in de kleren zitten dan niet. Dat geldt zowel voor westerse vrouwen als alle andere. Dit is een persoonlijk aanvoelen, natuurlijk, maar meestal zien vrouwen er profijtelijker uit als ze wat meer aanhebben, kledij die hun beste kanten accentueert en de eventuele andere wat wegmoffelt. Als man benijd ik de vrijheid die vrouwen hebben om allerlei dingen aan te trekken die voor mannen uit den boze zijn. De dame uit Soedan verscheen op TV in een prachtig gewaad, het moet heerlijk zijn zoiets te kunnen dragen. Ik heb ze natuurlijk niet gezien in jeans, en misschien zou ik dan mijn mening herzien, maar ik vermoed eerlijk gezegd veeleer van niet, afgaande op mijn beperkte ervaring.
Een andere kwestie is wat vrouwen daar zelf over denken, en dat is eigenlijk het enige dat telt. Vrouwen overal ter wereld hebben het volste recht om, net als de mannen, aan te trekken wat hen belieft. Je kledij is een persoonlijke keuze, een uitdrukking van je smaak, goede of slechte, of van je onverschilligheid. Meestal is het cultureel gekleurd, zelfs in onze globalizerende maatschappij. Ik pleit voor het behoud van die culturele verschillen, anders zien we er straks allemaal eender uit.
In een beperkt aantal gevallen spreekt men ook van religieuze motiveringen bij de keuze van de kledij. Dat is evident als je bijvoorbeeld de chassidische joden ziet in hun typische, cultureel bepaalde klederdracht, die zij nu gebruiken als een uitdrukking van hun religieuze overtuiging. Ik heb er geen idee van of de hoofddoek voor alle of sommige moslims en moslimas nu een cultureel dan wel een religieus voorwerp is en het interesseert me ook niet, zoals ik al zei, van mij mogen ze zo ongeveer alles dragen wat ze willen, altijd en overal.
Het is natuurlijk wel een probleem als er dwang bij komt kijken. In Iran worden vrouwen op straat hardhandig aangepakt als ze geen hoofddoek dragen, er zijn speciale religieuze politiepatrouilles voor dat doel. In Soedan kan je dus veroordeeld worden tot stokslagen en gevangenisstraf enkel omdat je een broek draagt. Je zal maar in een chassidisch gezin geboren zijn en weigeren de opgelegde klederdracht te dragen: wat doe je dan? Uiteindelijk zit er dan niets anders op dan het gezin te verlaten, of het land, of de godsdienst Dat vind ik dan wel een probleem.
Ik ben nogal principieel tegen uniformen, in het Engels zeggen ze: there is too often too little difference between the uniformed and the uninformed. Maar ik wil wel aannemen dat in bepaalde gevallen een uniform nodig is: politie in functie, bijvoorbeeld. Voor het overige meen ik dat men zo weinig mogelijk mensen in uniformen moet stoppen, daar komt niets goeds van. Zo ben ik al jaren van mening dat de problemen bij justitie slechts opgelost kunnen worden indien men advocaten én rechters zou verbieden om in toga op te treden. De argumenten pro dateren uit de vroege middeleeuwen en anderzijds zijn alle middelen goed om justitie te hervormen. Van die opgedirkte drukdoeners weer mensen maken, al was het maar door ze gewoon in een pak te steken en ze begrijpelijk Nederlands te doen spreken, dat zou een eerste stap zijn. Geen uniformen dus, tenzij dat nodig is. Geen verplichte kledij of dress code dan ook voor maatschappelijke, religieuze of welke groepering dan ook: niet voor jeugdbewegingen, niet voor wielertoeristen, niet voor katholieken, moslims, imams, priesters, homos, zoetwatervissers, analfabeten, schuinsmarcheerders, messenslijpers, sabelslepers, drugverslaafden, Olympische kampioenen, offerblokdieven of blogschrijvers. Let wel: als ze graag een uniform dragen: mij goed; maar er mag geen verplichting zijn, je moet ook wielertoerist kunnen zijn met een pofbroek, jacket en chapeau-claque of gibus of hoge zijden.
Ik kijk dus met bewondering naar de Iranese schonen die met elegantie en charme een loopje nemen met de hoofddoekvoorschriften door prachtige modieuze doeken te dragen op een totaal onreligieuze manier, of naar de uitdagende vrouwen van de oliesjeiks die hetzelfde doen met de boerka. Ik glunder bij de kleurrijke hoofddoeken van progressieve moslimas. Maar ik huiver als mensen onder druk gezet worden, door hun ouders, opvoeders, religieuze overheden, regering of staatsinstellingen, om zich op een bepaalde manier te kleden terwijl bepaalde andere manier van kleden verboden worden. Wij zijn individuen, we zijn vrij om te kiezen, vrij om bepaalde regels en afspraken te volgen, maar ook om ertegen in te gaan.
Natuurlijk zijn er grenzen, dat weten we. Je kan niet met een boerka aan in een fabriek aan de lopende band gaan werken, dat is niet veilig. Je moet in de meeste omstandigheden, zoals op de werkvloer, ook niet al te schaars of uitdagend gekleed gaan, als man of als vrouw: wij zijn allemaal seksuele wezens en je moet het niemand echt moeilijk maken. Ik ben geen moraalridder, maar ik vind wel dat er nog iets bestaat als welvoeglijkheid.
Ik ben het dus niet eens met mensen die de hoofddoek een expliciet en opvallend religieus symbool noemen, noch met hen die het vergelijken met een te grote decolleté. Een hoofddoek op het werk, op school of waar dan ook, voor mij kan het allemaal. Voor mij is een hoofddoek gewoon dat: een hoofddoek. En zolang niemand verplicht wordt, door niemand, om een hoofddoek te dragen, heeft ook niemand het recht om een hoofddoek te verbieden.
Als een staat lijfstraffen oplegt voor het dragen van een broek, of het niet dragen van een hoofddoek, dan is die staat in flagrante overtreding van de universele rechten van de mens. Als Sarkozy zegt dat de lekenstaat in gevaar komt door het dragen van hoofddoeken, dan is die lekenstaat wel een zeer wankele constructie en het redden niet waard. Als een school van de hoofddoeken een kwestie maakt, dan zijn ze niet bezig met hun elementaire taken en is er waarschijnlijk iets anders aan de hand, dat meer dan waarschijnlijk te maken heeft met leerlingenaantallen, concentraties van allochtonen en subsidies.
Nogmaals: wij zijn vrije mensen. Breng die vrijheid in het gedrang, en je brengt mensen in gevaar. Hebben we dan echt niets geleerd uit onze geschiedenis?
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
06-09-2009
Een ernstige jongen
Sommige lezers vragen zich wellicht af waarom ik zo met het godsdienstige bezig ben. Mij verbaast dat geenszins, ik ben er altijd al mee bezig geweest.
Ik had een vrome, devote Moeder, die erop stond dat haar jongste zoon al zijn religieuze verplichtingen zou nakomen. Ik liep school in katholieke instellingen, waar God en godsdienst vanzelfsprekend waren en de dag doorspekt was met godsdienstige praktijken. Ik was lid van katholieke jeugdbewegingen, de Katholieke Studenten Actie, later de Chiro (van de Griekse letters chi en rho, de eerste van Christos). Ik leefde in een katholieke gemeenschap en het publieke leven volgde het kerkelijk jaar op de voet. Vlaanderen was als één groot klooster. Later noemde men dat verzuiling: je behoorde tot een groep en voor al je noden kon je daar terecht. Er was een machtige katholieke politieke partij, een vakbond, een mutualiteit, een winkelketen, scholen, vakantieoorden, speelpleinen, ziekenhuizen, rusthuizen voor ouden van dagen, jeugdbewegingen, ontelbare verenigingen voor alle leeftijdsgroepen en voor alle mogelijke domeinen: orkest, harmonie en fanfare, zangvereniging, muziekschool; gymnastiek, tekenschool, vissersclub, automobilistenbond, reisgezelschap, rederijkerskamer, toneelvereniging en nog talloze andere.
Alles draaide rond godsdienst en godsdienst was het hoogste goed, niets was belangrijker dan dat. Priesters en religieuzen genoten een hoog aanzien, ook maatschappelijk, er hing letterlijk een waas van heiligheid over hen.
Geen wonder dus dat het pientere, nieuwsgierige en gevoelige knaapje dat ik was, onder de indruk was en op zoek ging naar de gelukzaligheid die het geloof beloofde. De realiteit bleek altijd net iets minder te zijn dan wat er in het vooruitzicht gesteld werd. De aangeprezen idealen waren nauwelijks bereikbaar, de voorstellingen te rooskleurig. De zondagse misvieringen in overvolle kerken waren nietszeggend, de dagelijkse missen in schoolverband een loutere verplichting: iedereen zat te wachten tot het gedaan was, tot ze hun plicht hadden vervuld. Ook de andere rituelen verloren snel van hun glans, vooral omdat ze meestal onverzorgd, achteloos werden vervuld, zonder veel overtuiging, ook door de bedienaars van de eredienst en hun acolieten. Ik verwachtte er teveel van en werd dan ook prompt keer op keer teleurgesteld. Ik zat vaak in lege kerken voor de vroegmis, was de enige jeugdige in de H. Hartbond, de enige bij de Mariakapel, de enige bij de Eeuwigdurende Aanbidding, de enige, zo leek het me toe, die de godsdienst echt ernstig nam. Ik was dan ook een heel ernstige jongen, toen al.
Als ik erop terugdenk, dan is het vooral de teleurstelling die me van de kerk en de godsdienst heeft afgekeerd. Het godsdienstige was er niet teveel aan, het was niet genoeg, niet goed genoeg. Men schoot schromelijk tekort in overtuiging, in geloofsijver, in het naleven van de rituele voorschriften. Voor de overgrote meerderheid van de mensen was godsdienst steeds minder belangrijk en dat begon je ook te zien, vanaf de jaren zestig en van dan af is het heel snel gegaan.
Termen als brainwashing, indoctrinatie, conditionering zijn nu gemeengoed. Wij associëren ze met dictatoriale regimes, vooral het communisme. Wij beseffen nog altijd onvoldoende hoezeer ook het katholicisme in Vlaanderen een almachtig apparaat was, dat generaties heeft beïnvloed en getekend tot in hun diepste wezen.
Mijn jeugdige ontgoocheling was groot. Maar het onheil was geschied, de indoctrinatie is gelukt. Men heeft in mij verwachtingen gewekt en hoewel ik ze onderken en afwijs, slaag ik er niet in om ze ongedaan te maken. Men heeft mijn hart onrustig gemaakt, om het met Augustinus te zeggen, maar het blijft onrustig omdat de grote belofte niet vervuld is, niet vervuld kan worden. De hoop is vals gebleken. De grote katholieke maatschappelijke structuren zijn ofwel verdwenen ofwel grondig geseculariseerd, ontwijd, in het beste geval zijn alleen de namen zijn gebleven. De kerk is gemarginaliseerd, de godsdienstige praktijk verschrompeld, onbetekenend, irrelevant. De heilsboodschap klinkt hol in de lege kerken, kloosters en kapellen.
Die boodschap was van meet af aan ongeloofwaardig, onvolkomen, onmogelijk, of de verkondigers dat nu beseften of niet. Zij hadden het kunnen weten, want er zijn altijd al genoeg verstandige mensen die erop gewezen hebben. Men heeft naar hen niet geluisterd, men is triomfalistisch en onverdraagzaam doorgegaan, men heeft elke poging tot bezinning en ommekeer deskundig bestreden en verknoeid. De fundamentele onredelijkheid van geloven en gelovig zijn is er alleen maar evidenter op geworden, zowel in de kritische geschriften als in de gelovige praktijk.
Ondanks al die klare en duidelijke inzichten blijft mijn hart immer onrustig. Er gaat geen dag voorbij dat ik niet twijfel. Weldadige herinneringen uit mijn jeugd dagen onweerstaanbaar op en wekken knagende verlangens die niet meer te stillen zijn. Wanneer ik moderne apologetische of atheïstische werken lees, is er steeds de storende gedachte dat er toch misschien iets van aan is, dat het toch niet helemaal onzinnig is, en als het onzinnig is, dan misschien toch mogelijk? Kunnen zoveel goede en verstandige mensen het zo grondig verkeerd voor hebben?
Dat is mijn groot, smartelijk verwijt aan mijn welmenende ouders, mijn meestal bekwame opvoeders, mijn goedbedoelende vrienden en kennissen, mijn religieuze medemensen, aan de kerk zelf: dat zij een gapende wonde hebben geslagen in mijn hart, een verwoestende, etterende twijfel gezaaid in mijn geest, een metafysische nood die niet te lenigen is, niet door hem te negeren of te bestrijden, noch door erop in te gaan in volle overgave. Ik ben een kind van mijn ouders, van mijn tijd, van mijn milieu, getekend door mijn, onze geschiedenis. Maar ik ben ook een zelfstandig denkende mens, geroepen om zich te bevrijden van alle nefaste waanideeën en op zoek te gaan naar op alle punten bevredigende verklaringen voor de wereld om ons heen en een leidraad voor een beter leven, een betere wereld.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
03-09-2009
De parabel van de Oude Man en de jonge, Wilfred Owen
Mijn lezing van het Bijbelverhaal van Abraham en Isaak heeft enkele uiteenlopende reacties opgeroepen. Een trouwe maar kritische lezer, van wie ik hier enkele sterk religieus getinte gedichten naar het Engels vertaalde, heeft het niet gemakkelijk met mijn atheïstische stellingnamen; dat is zijn goed recht, zoals het mijn privilege is om hier te schrijven wat me op de tong ligt, wat me van de lever moet, wat uit mijn hart komt, wat me voor de geest komt, op mijn eigen(zinnige) manier. Hij begrijpt ook niet goed wat ik voortdurend in de Bijbel ga zoeken, als ik toch niet gelovig ben.
Op dat laatste punt volg ik hem niet. Ik ben, zoals hij en zoals zeer velen van onze generatie, opgevoed met de Bijbel, het was dagelijkse kost voor ons, letterlijk. En dat was al eeuwen zo. Geen wonder dat de Bijbel deel is gaan uitmaken van onze cultuur. Wij beseffen niet half hoezeer wij getekend zijn door die christelijke en, in ons Vlaams geval, katholieke cultuur. Ik probeer, vanuit mijn atheïstische overtuiging, na te gaan waar onze vooroordelen en vooringenomenheden liggen, waar we zonder nadenken patronen volgen die ons ingeprent zijn door een religieuze achtergrond van tweeduizend jaar en door een onvoorstelbaar intense vorming vanaf onze kinderjaren.
Dus ga ik terug naar de bronnen: wat zegt de Kerk eigenlijk? wat bedoelen ze? wat staat er letterlijk? wat staat er in de Bijbel? Meestal stel ik daarbij vast dat wat wij denken dat er staat helemaal iets anders is dan wat er letterlijk staat. Wij hebben vage vermoedens en nog vagere herinneringen, maar wij lezen de Bijbel niet meer, noch de Catechismus, noch de pauselijke encyclieken of de andere officiële kerkelijke documenten. Wie kritiek wil uiten, moet goed geïnformeerd zijn. Dat zal ook mijn kritische lezer me niet kunnen aanwrijven.
Maar waarom wil ik zo graag kritiek leveren op de kerk, de gelovigen, de Bijbel? Het is een fel verzet dat bij mij al heel vroeg begon, van in de lagere school. Ik was het uitdrukkelijk oneens met wat men ons voorhield, ik geloofde niet wat men ons vertelde. Ik had het ook danig lastig met de katholieke manier van opvoeden, die gebaseerd was op morele druk, op het opdringen van schuldgevoelens, op gezag en hiërarchie, op orthodoxie, op het onderdrukken van opstandigheid, originaliteit, zelfstandig denken, op het weigeren van alle kritiek. Ik was ook gloeiend verontwaardigd over de cynische, hypocriete houding van de leraren, gezagsdragers en priesters en religieuzen, die het bij nader toezien niet erg nauw namen met de christelijke voorschriften: het waren ook maar mensen, zei men dan, alsof dat een excuus was.
Ik ben nog altijd bezig daartegen te reageren. Ik probeer de hypocrisie te ontmaskeren, de misleiding bloot te leggen, de al te simplistische uitleg te weerleggen. Mijn standpunt daarbij is, meen ik, verfrissend: aangezien er geen God is, echt niet, moeten we alles wat men als religieus voorstelt, alles wat godsdienst is, alles wat men aan God toeschrijft, op een andere manier verklaren. Als er geen God is, is er ook geen openbaring, op geen enkele manier: niet via de profeten, niet via de Bijbel, niet door de Kerk, er is helemaal niets dat niet afkomstig is van de mens zelf. Godsdienst is een louter menselijk verschijnsel en dus moeten we het benaderen vanuit dat perspectief. Er is dus niets bovennatuurlijks, gewijds of heilig, er is enkel wat de mens zelf bedenkt, verzint of ontdekt.
Passen we dat toe op de Bijbel, dan kunnen we de teksten lezen als geschreven door mensen, geïnspireerd door van alles, maar niet door God, niet door iets of iemand buiten de wereld om, maar door de wereld zelf. Dat is ook het verschil tussen filosofie en theologie: geen filosoof zal ooit beroep doen op goddelijke inspiratie, leergezag of openbaring, anders is hij geen filosoof meer. Theologen daarentegen vertrekken noodzakelijk en zonder aarzelen van de openbaring en proberen die dan (in het beste geval op een redelijke manier, zoals Thomas van Aquino) te verklaren. Ik zie in de Bijbelteksten, maar ook in alle andere, de Catechismus en de kerkelijke documenten, de liturgie, enkel de mens, nooit de hand van God en ik vind dat zeer verhelderend. Het verhaal van het offer van Abraham en Isaak krijgt voor mij, en hopelijk voor nog enkele anderen, op die manier wel degelijk betekenis, ook voor de moderne mens. Denken we daarbij aan de moeder die haar vijf kinderen ombracht en aan de andere familiedramas. Maar daarvoor is het nodig dat men het Bijbelverhaal vanuit een louter menselijk perspectief bekijkt; dan ontvouwt zich wel degelijk een aangrijpende betekenis, die ons ontgaat als we het zien als een religieuze boodschap, als gezagsvolle geopenbaarde waarheid.
De Bijbel is een uniek document van de geschiedenis van een bepaald volk en heeft bovendien op onze ganse Westerse beschaving een stempel gedrukt die wij niet meer kunnen wegdenken of verwijderen. Om dat in te zien, volstaat het om een totaal andere cultuur of religie te bekijken, waarin er geen contacten zijn geweest met de onze, bijvoorbeeld het Zen-boeddhisme of het Hindoeïsme of het Japan voor de ontsluiting: wij kunnen met die mensen amper over het weer praten, zo intens verschillend is onze benadering van alles om ons heen. Onze beschaving is op een ingrijpende en definitieve wijze getekend door het joods-christelijk geloof en door tweeduizend jaar op dat geloof gesteunde geschiedenis. Dat is voldoende reden voor elke verstandige atheïst om zich intensief met het geloof en met die geschiedenis bezig te houden. Het is een vorm van cultureel gewetensonderzoek, van zelf-psychoanalyse, van bezinning. Het is een zoektocht naar de waarden en de waarheid achter de verhalen, de symbolen, de metaforen, de beelden en de beeldspraak, om de echte wortels van ons menselijk bestaan-in-de-wereld te ontdekken, om onder de talloze retouches en het vergeelde vernis de hand van de meester bloot te leggen, of de elegante erectie van Priapus.
Een gans andere reactie kreeg ik uit onverwachte hoek. Bij het lezen van een hoofdstuk in een wetenschappelijk verzamelwerk over Spinoza, was ik enkele dagen geleden zo onder de indruk van de inhoud en de literaire kwaliteiten, dat ik meteen de auteur ging opzoeken op internet, om hem dan een lange mail te sturen, waarin ik de evolutie schetste die mij, vooral sinds ik op pensioen ben, gebracht heeft bij mijn atheïstische standpunten en bij de onderwerpen en de auteurs die ik ook hier in mijn teksten uitvoerig belicht. Tot mijn aangename verrassing kreeg ik vrijwel onmiddellijk een zeer vriendelijke mail terug. Het gaat om de Britse emeritus professor Jonathan Bennett, geboren in 1930, analytisch filosoof en historicus van de vroeg moderne filosofie. Hij onderhoudt een uiterst interessante website, waarop hij teksten van die vroeg moderne filosofen ver- of hertaalt in modern Engels. Je moet maar eens gaan kijken en een bladzijde lezen, dan weet je wat ik bedoel; Als je daar klaar bent, klik dan op de back-toets helemaal bovenaan links om terug te keren naar deze tekst.
De professor was zo vriendelijk ook eens op mijn blog te komen kijken en was, ondanks het feit dat hij het Nederlands niet machtig is, toch nogal onder de indruk van wat ik hier allemaal doe. Bij mijn Abraham/Isaak-tekst en bijhorende Rembrandt vermeldde hij ook zijn spontane en filosofische afschuw bij het verhaal. Maar hij stuurde me ook de tekst van een gedicht dat ik niet kende en dat over dit Bijbelverhaal gaat. Het is van de hand van de Britse dichter Wilfred Owen, geboren in 1893 en gesneuveld op 4 november 1918; zijn moeder ontving het telegram dat zijn overlijden meldde toen buiten de klokken het einde van de oorlog luidden.
Dit is de Engelse tekst:
The Parable of the Old Man and the Young
So Abram rose, and clave the wood, and went,
And took the fire with him, and a knife.
And as they sojourned both of them together,
Isaac the first-born spake and said, My Father,
Behold the preparations, fire and iron,
But where the lamb for this burnt-offering?
Then Abram bound the youth with belts and straps
and builded parapets and trenches there,
And stretchèd forth the knife to slay his son.
When lo! an angel called him out of heaven,
Saying, Lay not thy hand upon the lad,
Neither do anything to him, thy son.
Behold! Caught in a thicket by its horns,
A Ram. Offer the Ram of Pride instead.
But the old man would not so, but slew his son,
And half the seed of Europe, one by one.
En dit is mijn onpoëtische vertaling:
Parabel van de oude man en de jonge
En Abraham stond op, en kliefde het hout en ging op weg,
en nam vuur met zich mee, en een mes.
En terwijl ze zo alle twee samen op stap waren,
sprak Isaak de eerstgeborene en zei: Vader,
kijk, we hebben onze voorbereidingen, vuur en staal,
maar waar is het lam voor dit brandoffer?
Toen bond Abraham de jongen met riemen en repen
en bouwde daar schansen en grachten,
en hief hoog het mes om zijn zoon te slachten.
Toen riep hem plots een engel uit de hemel,
die zei: sla je hand niet aan de jongen,
en doe geen kwaad aan je zoon.
Kijk, daar met zijn hoorns verstrikt in het kreupelhout
is een ram. Offer de Ram van de Trots in zijn plaats.
Maar dat wou de Oude Man niet, en hij slachtte zijn zoon,
en half het zaad van Europa, een voor een.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
01-09-2009
Het offer van Abraham en Isaac
Wij hebben allemaal wel eens gehoord van het offer van Abraham, of eigenlijk van Isaak, want het is Abraham die offert en Isaak die geofferd wordt, of toch bijna. In het Latijn is van Abraham dan de subjectsgenitief of onderwerpsgenitief en van Isaak de objectsgenitief of voorwerpsgenitief. Een voorbeeld: amor matris, de liefde van de moeder (subject) voor haar kind, haar echtgenoot of de liefde van die echtgenoot, die kinderen voor (object) de moeder. Maar laten we naar onze schapen terugkeren, zoals men dat in het Frans zegt, et cest bien le cas de le dire, zoals later zal blijken.
Dit is de tekst, in de Nieuwe Bijbelvertaling:
Genesis, 22
1 Enige tijd later stelde God Abraham op de proef. Abraham! zei hij. Ik luister, antwoordde Abraham. 2 Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak, en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal.
3 De volgende morgen stond Abraham vroeg op. Hij zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, hakte hout voor het offer en ging op weg naar de plaats waarover God had gesproken. 4 Op de derde dag zag Abraham die plaats in de verte liggen. 5 Toen zei hij tegen de knechten: Blijven jullie hier met de ezel. Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen. Daarna komen we naar jullie terug. 6 Hij pakte het hout voor het offer, legde het op de schouders van zijn zoon Isaak en nam zelf het vuur en het mes. Zo gingen zij samen verder. 7 Vader, zei Isaak. Wat wil je me zeggen, mijn jongen? antwoordde Abraham. We hebben vuur en hout, zei Isaak, maar waar is het lam voor het offer? 8 Abraham antwoordde: God zal zich zelf van een offerlam voorzien, mijn jongen. En samen gingen zij verder. 9 Toen ze waren aangekomen bij de plaats waarover God had gesproken, bouwde Abraham daar een altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, op het hout. 10 Toen pakte hij het mes om zijn zoon te slachten. 11 Maar een engel van de HEER riep vanuit de hemel: Abraham, Abraham! Ik luister, antwoordde hij. 12 Raak de jongen niet aan, doe hem niets! Want nu weet ik dat je ontzag voor God hebt: je hebt mij je zoon, je enige, niet willen onthouden. 13 Toen Abraham opkeek, zag hij een ram die met zijn horens verstrikt was geraakt in de struiken. Hij pakte het dier en offerde dat in de plaats van zijn zoon. 14 Abraham noemde die plaats De HEER zal erin voorzien. Vandaar dat men tot op de dag van vandaag zegt: Op de berg van de HEER zal erin voorzien worden.
15 Toen sprak de engel van de HEER opnieuw vanuit de hemel tot Abraham. 16 Hij zei: Ik zweer bij mijzelf spreekt de HEER: Omdat je dit hebt gedaan, omdat je mij je zoon, je enige, niet hebt onthouden, 17 zal ik je rijkelijk zegenen en je zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn en zandkorrels op het strand langs de zee, en je nakomelingen zullen de steden van hun vijanden in bezit krijgen. 18 En alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jouw nakomelingen. Want jij hebt naar mij geluisterd.
19 Daarna ging Abraham terug naar zijn knechten. Samen gingen ze weer op weg naar Berseba, en daar bleef Abraham wonen.
Het is een mooi verhaal, helemaal in de stijl van het Oude Testament, met een almachtige, veeleisende God, die evenwel hen beloont die handelen naar zijn wil. Het is ook een vreselijk verhaal, dat gelovigen en ongelovigen afschrikt: een vader volgt blindelings het bevel op van God en is bereid, zonder morren of tegenspreken, zonder zich vragen te stellen, volkomen emotieloos, zijn enige zoon te doden. Daarbij moeten we bedenken dat Abraham en Sarah tot in hun heel oude dag hadden moeten wachten om hun kinderwens vervuld te zien: Abraham was honderd jaar oud en Sarah niet veel jonger, ze moest er zelf om lachen dat ze op die leeftijd nog een kind de (wellicht wat verschrompelde) borst zou geven. Abraham heeft het blijkbaar ook niet nodig gevonden of zelfs vermeden om met Sarah te overleggen over Gods bevel om Isaak te doden, eigenlijk alleen haar eniggeboren zoon, want Abraham had ook nog een kind bij zijn slavin, Hagar. Hij vertrekt voor dag en dauw, allicht om niet te moeten uitleggen wat hij van plan was. Vreemd is ook dat Abraham zich niet in verzet tot God richt, iets wat hij bij herhaling al had gedaan bij andere gelegenheden, om zijn twijfels of aarzelingen bekend te maken.
Nee, Abraham neemt gewoon hout en zijn tondeldoos en gaat op stap. Geen woord over zijn gevoelens, niets, als was het een leuke uitstap met zijn zoontje. En toch blijkt dat hij weet dat hij iets verkeerds aan het doen is: hij vertelt de knechten een smoesje, een leugen eigenlijk: hij zou met zijn zoon ergens eventjes gaan neerknielen.
Wat moeten we denken van een God die zoiets vraagt van een mens? We kunnen ons ervan afmaken en zeggen dat het om een fictief verhaal gaat, dat we symbolisch moeten lezen: God stelt wel eens vaker de mensen op de proef die op hem vertouwen, maar het loopt uiteindelijk altijd goed af en dat is de boodschap: zelfs in een uiterste beproeving moet de mens blindelings geloven in God en er vast op betrouwen dat God het goed voor heeft, dat het uiteindelijk allemaal goed komt.
Kijk maar naar de ballingschap in Egypte en die in Babylon: het volk Gods overleeft het en komt terug naar het beloofde land. Of het Joodse volk ook zo denkt over de Holocaust en de daarop volgende herovering van dat land en de oprichting van de staat Israel, met al de conflicten van dien, is een vraag die we ons wel moeten stellen. Wellicht hebben talrijke rabbis in de kampen wel aan Abrahams offer gedacht. Of zij en hun medegevangenen zich daaraan hebben kunnen optrekken toen ze hun dood tegemoet gingen, dat weten we niet.
Het is een ronduit verbijsterend bevel van God. Heeft hij niet gezegd: gij zult niet doden? En geldt dat niet in de allereerste plaats voor de eigen kroost? Voor een eniggeboren zoon, de enige kans op het grote nageslacht dat God aan Abraham beloofd heeft? Zijn het niet de andere volkeren die mensenoffers brengen?
God geeft ook geen uitleg, hij zegt niet aan Abraham dat hij hem op de proef wil stellen, het is ook geen deel van een reeks proeven, zoals bij Heracles. Enkel de auteur van het verhaal stelt dat zo, als inleiding op het verhaal, ten behoeve van de lezer. Als hij dat niet had gedaan en de lezer zonder enige verwittiging met dit bizarre verhaal zou geconfronteerd zijn, dan zou die waarschijnlijk, nee, zeer zeker revolteren: dat kan toch niet! Zoiets doe je een mens niet aan!
Dat is ook de reactie van het publiek bij SophiesChoice, de film en het boek van William Styron, is schreef daarover al, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=266384. Je vraagt aan een moeder niet welk van haar twee kinderen ze wil laten vermoorden. Wie voor zon dilemma gesteld is, heeft geen uitweg, geen andere uitweg dan de dood, dan zelfdoding.
Maar nogmaals: Abraham reageert zo niet, hij gaat gezwind op weg, hij ontwijkt zijn vrouw, zet zijn knechten op het verkeerde been, maakt zijn zoontje iets wijs. Hij gedraagt zich als een marionet, als Roodkapje die niet weet dat de wolf op haar wacht. Het is een poppenkastverhaaltje: wij weten op voorhand al dat het een test is voor het geloof van Abraham, God is helemaal niet van plan om hem zijn zoon te doen vermoorden, wat denk je wel! Het is niet echt, het is maar om te lachen Veel zullen de Joden niet gelachen hebben in Egypte, of in de woestijn, veertig jaar lang, of in Babylon, of in Auschwitz en ook wij hebben het nog altijd moeilijk met dit verhaal. We kunnen het lezen als van op een grote afstand, als een specifiek literair model, een bekend procedé, waarbij de lezer goed weet dat het goed afloopt, de onwetendheid zit enkel bij de figuren op het toneel, in het verhaal, die dat nog niet mogen weten, die stommelings hun noodlot tegemoet gaan, of dat toch moeten denken. Wij zitten te wachten op het moment suprême, als het mes de hoogte ingaat en Jahweh juist op tijd de hand van Abraham tegenhoudt: een schitterende thriller, prachtig geregisseerd. Het is dan ook een van de meest bekende verhalen uit het Oude Testament, een verhaal voor ons, een boodschap aan ons, een test voor ons, niet voor Abraham. De auteur beschrijft geen historische waarheid, hij bespeelt onze gevoelens om ons iets duidelijk te maken over God en de mens.
Maar we blijven met een probleem zitten: zelfs al komt God op het laatste moment tussen, zelfs al weten wij als lezers dat hij dat zal doen: hoe moet Abraham zich daarbij gevoeld hebben? Een van de folteringen die expliciet verboden zijn in het oorlogsrecht is de schijnexecutie, een systeem dat door dictatoriale regimes vaak gebruikt is om mensen mentaal te breken. Abraham zal ongetwijfeld onvoorstelbaar blij geweest zijn dat zijn zoon het overleefd heeft, dat hij de dood van zijn zoon niet op zijn geweten heeft, dat hij het niet moest gaan uitleggen aan zijn vrouw en aan de anderen, maar of hij die vreselijke ervaring ongeschonden is doorgekomen? Of die schijnexecutie ook hem als dader niet heeft gebroken? En of hij God zijn test, zijn beproeving niet heeft kwalijk genomen? We krijgen ook niet te horen wat Isaak van zijn vader denkt, die blijkbaar van plan was om hem zomaar te offeren aan een vreemde God. Zelfs dat, zon test, dat doe je niet, zelfs niet als je daar een reden zou voor hebben, wat in het geval van Abraham niet het geval was. Je kan de wegvoering naar Babylon nog uitleggen als een straf omdat de Joden afgoden zouden hebben aanbeden of zoiets, maar Abraham was een godvrezend man, de trouwe dienaar van God bij uitstek, de uitverkorene die de stamvader zou zijn van gans het joodse volk Het is een gratuite test, een koel laboratoriumonderzoek om te zien hoever je een mens kan doen gaan, zonder rekening te houden met de gevoelens van je proefpersonen. Wat voor God is dat?
In alle geval niet een God die ongelovigen kunnen aanvaarden. In talloze geschriften hebben atheïstische auteurs dit verhaal aangegrepen om hun meest fundamentele bezwaren tegen de God van het Boek, of de Abrahamse God, die van Jodendom, Islam en Christendom, te formuleren. Een God die zoiets doet, die zon waanzinnige blinde gehoorzaamheid vraagt van zijn onderdanen, die kunnen ze niet aanvaarden, die verfoeien ze, die wijzen ze verontwaardigd af. Ze zien alleen al daarin voldoende reden om meteen radicaal elk godsbeeld af te zweren, omdat welke god dan ook uiteindelijk boven de mens staat en dat is precies wat het atheïsme niet aanvaardt: er is niets boven de mens, er is alleen de wereld met daarin de mens, naast al de andere levende wezens en de dode materie.
Toen ik laatst nog een persoonlijk getuigenis las van een joods auteur die de oorsprong van zijn geloofstwijfels terugvoerde op en uitlegde aan de hand van het verhaal van het offer van Abraham/Isaak, maakte ik me plots de volgende bedenking.
Je kan het verhaal van het offer op allerlei manieren lezen en dat heeft men ook gedaan. Maar steeds heeft men God in het verhaal behouden en wel in de hoofdrol. Elke interpretatie gaat uit van de rol van God, om die te duiden of af te keuren. In mijn benadering vertrek ik resoluut van de vaststelling dat er geen God is: ik ben atheïst, dus Als ik dan het verhaal lees, is er geen stem uit de hemel die zegt: Abraham, Abraham! Maar Abraham hoort wel degelijk een stem, alleen komt ze niet uit de hemel maar uit zijn hart, zijn geest, zijn hoofd. Het is een verwarde, zwarte gedachte die in hem opkomt en die hem doet nadenken over wat hem het dierbaarst is: zijn eniggeboren zoon, op wie de toekomst van gans een volk, het Godsvolk rust. Dat moet een ongelooflijke last geweest zijn, toen die hem en Sarah op hoge leeftijd nog gegeven werd. Hij moet vaak gedacht hebben: als onze Isaak maar niets overkomt Hij moet er s nachts wakker van gelegen hebben en overdag voortdurend op zijn hoede geweest zijn, een overbezorgde ouder, zoals oudere ouders wel eens kunnen zijn. In die omstandigheden kan ik me voorstellen hoe hij zichzelf allerlei scenarios heeft ingebeeld, ongelukken die Isaak konden overkomen en, waarom niet, waarbij hijzelf een belangrijke rol zou spelen, waarbij hij zelf onbewust, ongewild de oorzaak zou zijn van de dood van zijn eigen zoon, door zorgeloosheid, onhandigheid, onoplettendheid, door iets dat hij zou doen of laten Iemand die zo onder druk staat, maakt zich de meest vreemde begoochelingen, tot de zwartste droom toe, de ultieme nachtmerrie: je vermoordt je eigen zoon koelbloedig, het mes in de hand Of je daagt het noodlot uit en brengt onderbewust je kind in gevaar, je gaat balanceren op het scherp van het mes
En zoals het gaat in dromen en in die andere producten van onze fantasie, de literatuur, is er op het laatst een deus ex machina, een reddende goddelijke tussenkomst die de tragedie nog net vermijdt. Ook die stem komt niet uit de hemel maar uit Abraham zelf, de stem van de rede, ja, maar ook uit elke vezel van zijn vaderlijk lijf, dat het uitschreeuwt: nee! nee! Wordt wakker! Hou op met die zwarte gedachten! Isaak leeft! Of je hebt teveel risicos genomen en je kind sterft voor je ogen, slachtoffer van je onwijze gevaarlijke spelletjes.
Zo lees ik het verhaal liever. In mijn versie begint het: Abraham werd al dagenlang geplaagd door boze dromen en onzalige gedachten. Op een morgen stond hij op, voor dag en dauw.... En het eindigt: Maar toen hij het mes ophief, werd hij getroffen door de aanblik van zijn zoontje. Het mes viel hem uit de hand en hij nam snikkendIsaak in zijn armen. Zo is de tekst begrijpelijk, het storende element, de God met zijn onmogelijk bevel is eruit, wat Abraham doet is aannemelijk in al zijn gruwelijke waanzin Het is geen poppenkast meer, het is een diepmenselijk verhaal.
Wij zijn zelf de oorzaak van onze angsten, er is geen God die met ons en onze gevoelens speelt, die alleen van ons houdt als we slagen in zijn misplaatste, sadistische testen. Wij verzinnen zon God, alleen wij kunnen zon God verzinnen en de talloze andere wrede godheden die we hebben bedacht; hij bestaat niet, zon God, welke God dan ook, er is geen God. De auteur van dit verhaal is niet geïnspireerd door God (aangezien er geen God is) maar brengt zijn eigen interpretatie van zijn omgeving, van zijn traditie, van zijn angsten en vreugden en zo van die van de mensheid, zoals Styron de gruwel van de Holocaust illustreert aan de hand van een fictief verhaal, met een vreselijke gebeurtenis die hij heeft verzonnen, die misschien heeft plaatsgevonden, maar meer waarschijnlijk niet eens.
We zijn mensen, kwetsbare mensen en hoe belangrijker de dingen zijn, hoe moeilijker de situaties, hoe meer we onder de stress gebukt gaan en hoe vreemder we reageren, hoe dieper we wegzinken in paranoia, in zelfbegoocheling, in de waan-zin, hoe meer we ons dingen gaan voorstellen en zo onszelf en anderen in gevaar brengen. Wij hebben geen God nodig om onze medemens, ja onze eigen kinderen in gevaar te brengen, ze zelfs om te brengen, we doen dat zelf wel, eigenhandig. Maar we behoeven ook geen deus ex machina, geen redder in de nood, geen aanstormende Superman! om ons tegen te houden. Wij kunnen op eigen kracht, steunend op niets anders dan ons mens-zijn, met al de kwaliteiten van onze immense innerlijke kracht, ontwaken uit de meest beangstigende droom, de meest bevreemdende realiteit, de meest benarde situatie, als individu, als groep of als mensheid. Wij kunnen falen, dat hebben we al bewezen, maar we kunnen ook onze beproeving te boven komen, wij kunnen slagen voor elke opgave, elke test.
God vroeg aan Abraham dat hij zijn zoon aan hem zou offeren. Wij begrijpen dat wrede bevel tot rituele moord niet. Wij begrijpen niet dat men die God zou aanbidden en we haken af, we halen de schouders op of we revolteren. We leven verder zonder God, of we dat nu uitdrukkelijk zeggen of niet. God is dood, wij hebben hem doodgezwegen, hem monddood gemaakt. Hij vindt geen priesters meer, geen dienaars. Wij mensen blijven alleen achter, zoals we altijd al geweest zijn, maar nu beseffen we ook terdege dat we er alleen voor staan, dat er geen stemmen uit de hemel meer klinken, dat ze nooit geklonken hebben. En we weten nu ook dat wij zelf helemaal alleen volledig verantwoordelijk zijn voor al wat we doen en laten, voor al wat we doen en laten
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
28-08-2009
bij een schilderij van Lut
Je hebt niet naar me omgekeken ik volgde je al die tijd op de voet je bent je gang gegaan je hebt me nooit ontmoet alsof ik er niet was aanhankelijk onlosmakelijk met jou verbonden ik heb je gevolgd op al je wegen gezien wat jij zag en wat je deed woordeloze getuige van je leven
de warme armen de kille blikken je dwaze dazen je vale falen ik ben je onverwiste weten je verstild verlangen je gesmoorde kreten je ongeboren zonen je ongeschonden dochters je opgeborgen dromen je woorden in de wind
waar je ook gaat ik glijd met je mee kleurloos en zonder klagen en als je soms omkijkt vragend zie je me niet je ziet me niet want ik ga schuil achter jouw naam de keerkant van jouw maan waar het licht nooit schijnt die onder je blik verdwijnt
ik verberg me in je ooghoek vlakbij onvatbaar onvermoed maar daar zonder jou besta ik niet ik ben niet zonder jou al ken jij mijn droeve volgen niet en ik je niet beroeren kan slechts toezien en aanvaarden jouw leven louter schouwen
niets blijft me bespaard ik draag de donkerste last die je zelf niet ondergaat ik ben je zwijgende gezellin de grijze zwijgende geheugenrest waar de grauwe rauwe sporen zijn van al wat was.
Ik ben je schaduw ik kijk over je schouder ik ben je andere ego ik ben jou onbelicht.
bij het schilderij 'De schaduw' van Lut De Rudder, 2009
Categorie:poëzie Tags:poëzie
26-08-2009
't Schrijverke (M.C.)
't Schrijverke
O krabbelende, kriebelende kerelskind
trek gauw een kostumeke aan!
Wat zie 'k u toch geren zo plechtig en flink
op 't hoogste schavotteke staan.
Gij denkt en gij leest en gij schrijft zo wel
als gaat het vanzelf, op één been.
Gij roert in elke stinkende wereldrel;
als jij durft er dat haast geen een.
Wat is of wat ware 't seniorennet
dat webmaster dat eens verklaart!
Wat ware het zonder jouw bloggerkestekst
dat ieder in cijfers verslaat?
Gij geeft over Yves-ke en God van katoen,
de lezers zijn heel diep geraakt.
Gij leest uwen Trevor van d'ochtend tot noen
en gauw is weer 't blogje gemaakt.
O Karelke, Karelke, zeg het me dan,
al zijt ge zo druk in de weer.
Er is er maar één die 't me zeggen kan:
waarom schrijft ge nog niet wat meer?
'k Wil dichtekes die je nog schrijven moet,
verhalen van vreugd en verdriet
en mailtjes die doen het toch ook altijd goed.
O Karel, vergeet dat toch niet!
't Mag gaan over 't klokje dat vredig nog tikt
al is 't al wat ouder en moe.
Of over een reiger die goudbrasem pikt
of over Lut ... or over you too...
En 't krabbelende, kriebelende kerelskind
heeft gauw zijn kostuum aan gedaan.
Hij zet zijne borstkas en brilleke recht
en is weer aan 't schrijven gegaan!
Hij schrijft er, zo tikt nu het kerelke knap,
zoals jufke zo goed heeft geleerd.
Eerst peinzen en nooit meer té rap
de letter aan 't woord zijne steert!
'k Blijf schrijven en schrijven en kunt ge toch
niet altijd snappen waarom?
Ik schrijf en ik schrijf en 'k schrijf morgen nog
omdat ik zo uit mijn coconneke kom!
Voor jou als gelukwens bij de 100 000 unieke lezers!
Van harte,
M. C.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
25-08-2009
honderdduizend of niets
Ik groet u, lieve lezer dezer
en zelfs u, waarde andersdenkende tegenstrever
al lig je me soms wat zwaar op de lever
je bent nog altijd geen bedenkelijke pezewever.
Gegroet ook nog lievere lezeres
vooral die ene, een schat van een onderwijzeres
al spel je me meer dan eens terecht de les
als ik d en t verwar ben jij mijn zwaard van Damocles.
Vandaag loopt het hier serieus in het honderd
en doe nu niet alsof het in Keulen dondert
we stevenen af op lezer duizend maal honderd
de honderdduizendste unieke lezer komt verwonderd afgedonderd.
Wie zal die onverwachte uitzonderlijke eer te beurt vallen?
Wie wordt de omhooggevallen koning der grote getallen?
Helaas, dat is een statistisch geheim voor in de mottenballen
zo moet niemand met een hartaanval naar spoedgevallen.
Wie zijn jullie trouwens die mijn teksten onverdroten lezen
die dag na dag hier stiekem komen gedachtelezen
en daarbij litotes, oxymoron, praeteritio noch epibrering vrezen
o, onvolprezen uitgelezen onterecht nagewezen zenuwpezen!
Het kan niet anders of jullie moeten geschifte masochisten zijn
niet bereid om veel water te doen in jullie ambrozijn
die niet afgaan op de schone schijn, potjes- of visserslatijn
manegeur noch rozenschijn, rookgordijn of dertien in een dozijn.
Jullie zijn kenners, genieters, savoereurs, gourmands, fijnproevers
geen beunhazen, lefgozers, sycofanten, tenentellers of gamellenboefers
jullie weten waar Abraham de mosterd haalt en Sarah de nagellakremover
jullie weten een auteur te smaken, al treedt hij wel eens buiten zijn oevers.
Ik sta versteld van de ware doodsverachting die ik van jullie snuit kan lezen
als ik weer eens tekeer ga tegen al wat paaps is, God of Opperwezen
is Jezus Christus nedergedaald ter helle, de derde dag verrezen?
de Bijbel de onversneden waarheid of een boek voor simpelmezen?
Ook het koningshuis is bij mij niet veilig, al ben ik niet zo grappig als Hoste
ik ben serieuzer, ik moet jullie niet doen lachen te allen koste
toen ik vernam hoeveel miljoenen Albert II voor het koninklijk jacht loste
wou ik dat iemand die al te royalen uit hun en ons lijden verloste.
Ik ben een Dhuyvetter(s) een binnenvetter een kletterende ketter
een beetje een etter, een nauwgezette wapenkletterende letterfretter
die zijn rijmen zo rap opsoupeert dat hij zich op zijn derde regel te pletter
schrikt en amper nog een passend woord vindt of een greep van een letter.
Ik ben weg van boeken, ze te zoeken, te kopen, te lezen en te recenseren
waarbij ik al eens durf bekritiseren, polemiseren en me vergalopperen
Nabokov, P.D. James, Updike, William Trevor weet ik steeds te waarderen
voor evolutionaire psychologen en de sociobiologen zal ik applaudisseren.
Uren steek ik in het zoeken naar de wortels van onze woorden
voor een vergezochte uitleg zou ik als het ware moorden
ware het niet dat mijn hart en nieren dergelijke gevoelens smoorden
zelfs voor een etymologie doe ik geen Bijbelse kindermoorden.
Goede, geduldige lezer, ik weet niet goed waar ik vandaag moet stoppen
bij honderdduizend letters, woorden, regels, coupletten of Belgenmoppen
ik weet het, ik kan de ontroering nauwelijks verkroppen of verstoppen
die ik voel tot in mijn vingertoppen, maar ik moet toch ooit eens floppen.
Ik kan nog uren doorgaan met het aaneenrijgen van rijmen
om u en mezelf aan het scherm en aan de stoel te lijmen
maar ik zou niet willen dat jij of ik zou bezwijmen
onder de kwatrijnen, dubbel-, staf- of bakerrijmen.
Ik wou u allen nog uitruchtig en luidvoerig danken
van achter mijn toetsen, scherm en boekenplanken
mijn dokter verbiedt me helaas alle sterke dranken
ik ben ontroerd, perplex, seffens ga ik nog janken.
Ik verheug me over elk van de honderdduizend bezoekers die ik kreeg
het doet me wat, het brengt vreemde gevoelens in mij teweeg
ik weet niet wat, ben ik nu halfweg, halfvol of al halfleeg?
Ik stop, gedaan, vaarwel, t is tijd dat ik mijn schup afveeg.
Het ga jullie allen goed
wat je met je tijd ook doet
ik eindig met bekwame spoed
voor iemand mij en jou van arren moede komt wegrukken van deze blog, van Seniorennet en van het wereldwijde web en terecht boos over zoveel verslaving en asociaal gedrag de PC op slot doet, voor goed.
Karel
Categorie:poëzie Tags:poëzie
24-08-2009
Sint-Bartholomeusnacht
Bartolomeus, wiens feestdag het vandaag is, was een onopvallende apostel, hij kreeg maar een klein bijrolletje in het evangelieverhaal; zijn naam, Gr. Bartholomaios moeten we lezen als (in het Aramees) Bar-Tolmay, of zoon van Ptolemaeus, een Egyptische, Hellenistische naam. Hij staat in de drie synoptische evangeliën vermeld als de gezel van Filippus (Mt 10, 3 par.), maar alleen in de opsomming van de namen van de twaalf apostelen. Het is een stomme rol, hij krijgt niets te zeggen, hij is maar een figurant en hij mag ook niets doen. Bij Johannes komt de naam niet voor; daar is de gezel van Filippus een zekere Natanaël: de evangelisten zijn er blijkbaar zelfs niet in geslaagd om de twaalf leerlingen van Jezus correct te identificeren. Voor het gemak heeft men dan maar aangenomen dat met die twee wel zeer verschillende namen dezelfde persoon bedoeld was, maar niet alle exegeten zijn het daarover eens, wat dacht je.
Johannes heeft in het eerste hoofdstuk een mooi maar vreemd verhaal over de roeping van Natanaël:
45 Hij kwam Natanaël tegen en zei tegen hem: We hebben de man gevonden over wie Mozes in de wet geschreven heeft en over wie ook de profeten spreken: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret! 46 Uit Nazaret? zei Natanaël. Kan daar iets goeds vandaan komen? Ga zelf maar kijken, zei Filippus. 47 Jezus zag Natanaël aankomen en zei: Dat is nu een echte Israëliet, een mens zonder bedrog. 48 Waar kent u mij van? vroeg Natanaël. Jezus antwoordde: Ik had je al gezien voordat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat. 49 Rabbi, u bent de Zoon van God, u bent de koning van Israël! zei Natanaël. 50 Jezus vroeg: Geloof je omdat ik tegen je zei dat ik je onder de vijgenboom zag zitten? Je zult nog grotere dingen zien. 51 Waarachtig, ik verzeker jullie, voegde hij eraan toe, jullie zullen de hemel geopend zien, en de engelen van God zien omhooggaan en neerdalen naar de Mensenzoon.
We hebben er het raden naar wat Natanaël zat te doen onder die vijgenboom, maar uit Jezus prachtige begroeting: ecce vere Israhelita in quo dolus non est, leiden sommigen af dat het een verwijzing naar de Bijbelstudie is; Natanaël betekent: God heeft gegeven, Theodoor dus, Bogdan of Dieudonné.
Hoewel we dus van Bartolomeus niet meer hebben dan zijn naam, heeft hij, als een van de apostelen, in het christendom een plaats ingenomen die in schrille tegenstelling staat met zijn bescheiden evangelische achtergrond. Een lange en ingewikkelde reeks van legenden brengt hem tot in Indië en Armenië, waar hij als martelaar stierf, gevild en ondersteboven gekruisigd. Michelangelo beeldt hem af met zijn eigen vel gedrapeerd over zijn arm De Kerk zag daarin voldoende reden om hem patroon te maken van de leerlooiers, de infame (wegens de geurhinder: urine was een veel gebruikt middel om de huiden te bewerken) huidevetters die aan de oorsprong liggen van mijn mooie Vlaamse familienaam: Dhuyvetters. Ach, ik zal je verder niet lastig vallen met de vele mirakels en verhalen die er over Sint-Bartolomeus gaan; ik vermeld enkel nog dat hij ook de patroon is van vele ziekenhuizen, vooral in Engeland, die naar hem genoemd zijn, nog altijd vanwege het villen, blijkbaar.
Ik wil wel even uw aandacht vragen voor een gruwelijke gebeurtenis die plaatsvond in Parijs op 24 augustus, de feestdag van onze heilige in het jaar onzes Heren 1572 en die in Frankrijk bekend staat als le massacre de la Saint-Barthélemy. Frankrijk was toen verwikkeld in de godsdienstoorlogen die ook in onze gewesten woedden. De koning, Charles IX (1550-1574) was toen dus nog vrij jong maar al koning vanaf zijn tiende jaar in 1560; het bestuur van het land was in handen van zijn moeder, Cathérine de Medicis en een reeks van adviseurs. Frankrijk probeerde vooral om economische redenen een gematigd standpunt in te nemen en enige religieuze verdraagzaamheid te verdedigen, wat naar de zin was van katholieken noch protestanten, natuurlijk. Die protestanten, nooit meer dan ongeveer tien procent van de bevolking, konden zich toen nogal vrij bewegen en min of meer ongestoord hun godsdienst belijden en ze waren ook niet uitgesloten van belangrijke functies. Heel wat edelen, tot aan het koninklijk hof toe, waren openlijk hugenoten (van het Duits Eidgenossen, eed- of bondgenoten, oorspronkelijk een katholieke spotnaam voor de Zwitserse Calvinisten, later algemeen overgenomen in het Frans en andere talen, mogelijks mede onder invloed van de naam van een van de leiders van de Geneefse opstandelingen, Hugues de Besançon). Een van hen, admiraal Gaspard de Coligny oefende grote invloed uit op de jonge koning, die hem zelfs mon père noemde. Dat was niet naar de zin van moeder Cathérine en zij zou de opdracht of de toelating gegeven hebben voor een aanslag op Coligny, op 22 augustus. Hij bleek slechts licht gewond, maar de protestanten waren furieus omwille van die aanslag op hun leider. Een bezoek van de koning aan de gewonde kon de gemoederen niet bedaren en de protestantse leiders gingen bij de koningin-moeder luidruchtig hun beklag doen. Die moet zich erg ongerust gemaakt hebben en drong aan op maatregelen tegen de protestanten. Tegen de zin of veeleer op uitdrukkelijke vraag van de koning (hijzelf vertelde daarover verschillende verhalen, al naargelang hij tot katholieken of protestanten sprak) besliste de Koninklijke Raad om de poorten van de stad te sluiten en de burgermilities te bewapenen. In de stad bevonden zich op dat ogenblik talrijke protestantse edelen voor het huwelijk van de protestantse koning van Navarra, Henri, de latere Henri IV van Frankrijk, met Marguerite, de dochter van Cathérine de Medicis, later la reine Margot. Onder de persoonlijke leiding van de Duc de Guise, de leider van het katholieke kamp, heeft men velen in die nacht van 23 op 24 augustus van hun bed gehaald, door de straten gesleept en brutaal omgebracht; enkel de meest hoog geplaatsten bleven op bevel van hogerhand gespaard. Coligny werd vermoord, zijn lijk uit het raam gegooid.
Deze nachtelijke militaire operatie verliep natuurlijk niet zonder gerucht en veroorzaakte paniek onder de bevolking. De protestanten waren enerzijds danig aangeslagen door de brutale moord op hun leiders, maar ook uit op wraak. De katholieken legden alle schuld bij de protestanten, die ze als oorzaak van de troebelen zagen. Hoe dan ook, er brak een vreselijk volksoproer uit, waarbij al wat protestant was, opgejaagd en uitgemoord werd, ook vrouwen, kinderen en ouderlingen. De katholieken lieten zich daarbij opzwepen door het onophoudelijk luiden van de stormklokken op alle kerken van de stad, le tocsin (van het Provençaals tocar, doen klinken en signum, letterlijk teken, signaal, een middeleeuwse benaming voor de noodklok die bij brand of onheil luidde). De vervolging van de protestanten was bijzonder gewelddadig en wreed en duurde verscheidene dagen, ondanks schuchtere pogingen van het Hof om er een einde aan te maken. Binnen de omwalde en afgesloten stad was er geen ontsnappen mogelijk. De verminkte lijken wierp men naakt op straat, waar ze dagenlang lagen te rotten. Het lichaam van Coligny, door de woeste massa teruggevonden, werd postuum ontmand en verder verminkt in de Seine geworpen en na drie dagen aan de galg gehangen. In Parijs vallen er meer dan 3000 doden. Tijdens de volgende dagen verspreidt het nieuws zich over Frankrijk en zijn er gelijksoortige vervolgingen in nog twintig andere steden, met nogmaals vele protestantse doden, men schat het totale aantal op wel 10.000, maar er zijn ook schattingen die veel hoger zijn, tot honderdduizenden.
Merkwaardig maar helaas niet verbazingwekkend is de reactie van de Paus, Gregorius XIII bij het vernemen van de slachting: hij droeg terstond een plechtig Te Deum op en liet een herinneringsmedaille slaan met als beeldenaar zijn pauselijk uitgedoste buste en aan de keerzijde een tafereel met de moord op de protestanten, hier voorgesteld als bedreven door engelen uit den hemel, het vlammende zwaard in de hand. Aan de schilder Vasari gaf hij de opdracht voor een reeks zeer gewelddadige frescos, waarvan er vandaag nog ten minste een ostentatief prijkt in de SalaRegia van het Vaticaan, waar men buitenlandse vorsten ontvangt. Filips II van Spanje noemde het de mooiste dag uit zijn leven In Frankrijk is dit een voorlopig einde van het gedoogbeleid tegenover religieus andersdenkenden en een herneming van het katholicisme als het officiële geloof van het hof, de adel, de staat en de hele bevolking.
Men zegt wel eens dat de godsdienstoorlogen uit deze periode niet veel met godsdienst te maken hadden en alles met politiek. Dat de twee sterk verweven waren, dat weten we: cuius regio, illius et religio, zo besliste men al in de godsdienstvrede van Augsburg in 1555: de plaatselijke vorst beslist of hij katholiek blijft, dan wel luthers en meteen is ook over het geloof van al zijn onderdanen beslist. Dat neemt niet weg dat er tussen de katholieken en de gereformeerden wel degelijk strijd gevoerd is omwille van de overtuiging, omwille van het geloof. De kerken waren hoe langer hoe meer onverdraagzaam, de katholieke overduidelijk het meest. Het uitmoorden van duizenden onschuldige medeburgers tijdens de Bartholomeusnacht heeft zo goed als niets te maken met welke politiek dan ook, maar alles met het opzetten van de ene groep gelovigen tegen een andere.
In het Nederlands noemt men de gebeurtenissen van 24 augustus 1572 ook wel de Bloedbruiloft, omdat de onlusten volgden op het huwelijk van de zus van de koning met een protestant, zoals ik hierboven vermeldde. Vreemd, maar ik vind die term niet terug in het Frans; waarom hebben wij een specifieke Nederlandse naam bedacht voor een Franse gebeurtenis?
In de Franse nationale geschiedenis is la Saint-Barthélemy meestal voorgesteld als een noodzakelijke en volkomen verantwoorde reactie van de koning tegen de protestantse rebellen die de macht wouden grijpen; het is vanzelfsprekend dat het uitmoorden van religieuze andersdenkenden niet in aanmerking kwam voor een voorstelling als een nationale heldendaad. De situatie ligt gans anders in de geschiedschrijving aan protestantse zijde, in Frankrijk, maar na de intrekking van het tolerante edict van Nantes in 1685 en de uittocht van honderdduizenden hugenoten, ook uit protestantse landen: Engeland, Duitsland en Nederland. Daar heeft men al snel een regelrechte complottheorie uitgewerkt, waarbij de katholieken de protestantse edelen, met medeweten van het Hof, naar Parijs lokten om er vermoord te worden. Het huwelijk van de zuster van de koning met een van de hoogst geplaatste protestantse edelen, de koning van Navarra, was slechts een uitvlucht, opgezet spel; Henri bleef gespaard tijdens het oproer, maar enkel omdat hij toezegde zich te bekeren, wat hij ook deed, om dat vervolgens weer af te zweren en nog later zijn bekering tot het ware geloof (?) nog eens over te doen toen hij koning van Frankrijk werd.
Het is al bij al zeer begrijpelijk dat in het Frans de hatelijke en beschuldigende uitdrukking bloedbruiloft niet voorkomt (bij mijn weten), maar wel in het Engels (bloodwedding) en het Nederlands. Ondanks ernstige inspanningen (zo zijn we) ben ik er niet in geslaagd te achterhalen waar en wanneer en door wie de uitdrukking voor het eerst gebruikt is (dat ook Van Dale het niet weet zal wel niemand verwonderen), maar het is duidelijk dat ze afkomstig is uit het protestantse kamp, dat het bloedbad van 24 augustus 1572 heeft steeds heeft voorgesteld als een vuige katholieke misdaad tegen onschuldige Franse protestanten.
Zo, dat was het. Ik hoop dat je net zoveel plezier hebt gehad aan het lezen als ik aan het opzoeken en schrijven.
Categorie:historisch Tags:geschiedenis
22-08-2009
37 miljoen euro
Een man uit België heeft bij Euromillions 37 miljoen euro gewonnen. BNP, de bank die Fortis heeft overgenomen voor een prikje, zet een miljard euro opzij om met bonussen zijn top traders te belonen, dat zijn de specialisten in het verdienen van geld door met geld te spelen, spelletjes die onlangs nog de hele wereldeconomie in gevaar brachten en honderdduizenden banen gekost hebben. En koning Albert II van België geeft meer dan vier miljoen euro uit voor een boot, excuseer een jacht, volgens Van Dale een sierlijk en vaak weelderig ingericht (plezier)vaartuig ten dienste van vorsten, hoge colleges enz.
Lieve lezer, ik neem nu even aan dat jij en ik het niet kwaad hebben, dat we geen sukkelaars zijn. We leven in een rijk land, met uitstekende scholen, prachtige culturele voorzieningen, een nauwsluitende sociale zekerheid, medische verzorging van het hoogste niveau en ter beschikking van vrijwel iedereen, eten en drinken in grote verscheidenheid en overvloed Wij mogen voorwaar niet klagen, al doen we dat wel eens, onder elkaar, zonder het echt te menen. Als we om ons heen kijken, op een zondagmorgen bij de warme bakker, hoe we gekleed gaan, met welke autos of fietsen we ons verplaatsen, en hoeveel we uitgeven aan broodjes, koeken en patisserie, dan blijkt ten overvloede onze overvloed. En dan heb ik het nog niet over onze vakanties, in het meervoud, in de zomer, het najaar, de winter en het voorjaar, of over onze GSM, GPS, digitale TV, MP3, Bluetooth, DVD, PC, Netbook of Kindle.
Maar er is nog wel een verschil met de werkelijk rijken der aarde, of ze nu trader zijn bij BNP, lottowinnaar of koning der Belgen, of filmacteur, tennistoptiener, snookerspeler of wat dan ook.
Ik vraag me dan af, wat doe je met al dat geld? Wat vang je aan met 37 miljoen euro? Akkoord, een huis kost veel geld, maar zelfs een behoorlijke villa maakt nog geen deukje in zon som. Je kan nog alle dagen op vakantie, alleen al met de interest die het opbrengt op een jaar: zelfs aan amper 3% is dat nog altijd meer dan een miljoen euro per jaar, of meer dan drie duizend euro per dag, onvoorstelbaar toch!
We leven in een wereld waarin dat mogelijk is, niet alleen voor die zeldzame koningen die de Franse Revolutie overleefd hebben of pas nadien een land hebben gevonden, maar ook voor Jan met de baseballpet, de wielertoerist van bij jou om de hoek, die met zijn bierpens en grijze snor die in de krantenwinkel zijn kans waagt op een financiële waterval.
Het moet zijn dat we van ongelijkheid houden, want naast de honderdduizend regels die onze sociale markteconomie en de vakbonden hebben uitgevonden om het BNP grondig te herverdelen bij elke beweging die we maken, van de geboortepremie tot de erfenisrechten, dulden, nee stimuleren wij de werkelijk onvoorstelbare verschillen in inkomsten en bezit die onze samenleving kenmerken.
Wij vinden het normaal dat een directeur van een groot bedrijf een wedde trekt die 25 of zelfs duizend maal zo hoog is als die van de minste werknemer, ook al werkt de eerste daar niet langer dan een paar jaar en de andere trouw zijn hele leven. We vinden het normaal dat topsporters of artiesten fabuleuze gages vragen voor een optreden, enkel en alleen omdat we er met zijn allen zitten op te kijken op TV. Roger Federer is net 28 geworden en zijn prijzengeld tot nog toe is net geen 50 miljoen dollar; wat hij daarnaast verdiend heeft, kunnen we enkel gissen. En toch blijft hij spelen als hing zijn leven ervan af.
Tijdens mijn loopbaan aan de universiteit heb ik altijd goed mijn boterham verdiend, met een wedde die maar iets hoger lag dan die van een leraar in het secundair onderwijs. Maar ik heb nooit, ook niet toen ik directiefuncties waarnam, een wedde gehad die tweemaal zo hoog was als die van mijn slechtst betaalde medewerkers. Mijn Vader was een eenvoudige bediende, mijn Moeder verdiende wat bij met een buurtwinkeltje van drank en sigaretten. Ze hebben nooit een eigen huis gehad, nooit een auto, ze gingen nooit op vakantie, nooit uit eten, naar de bioscoop of theater. Hun kinderen hebben het beter gedaan, zonder stinkend rijk te worden.
Ik heb, ik beken het, een afschuw van de enorme verschillen in de bezoldiging en het persoonlijk vermogen in onze maatschappij, ik vind dat niets dat kan verantwoorden. Het is een overblijfsel van het feodale stelsel van de Middeleeuwen, toen de samenleving gebaseerd was op de macht van de sterkste en iedereen al wie zwakker was dan hijzelf beroofde, uitbuitte, verkrachtte en vermoordde. De levensomstandigheden van de laten waren toen zo verschillend van die van de koningen, dat geen van beiden zich ervan bewust was dat zij tot het zelfde mensenras behoorden. Pas met de opkomst van de steden en de burgerij hebben we geleerd dat we beter kunnen overleven als we samenwerken, als we de lasten en de lusten delen, als we ook zorg dragen voor de armen, de zieken en de personen met een handicap, voor hen die door een tegenslag zijn getroffen of die, door historische omstandigheden of genetische factoren, niet in staat zijn gebleken om tot de hoogste bevolkingslagen door te dringen, als we niemand aan zijn of haar lot overlaten.
Al te grote verschillen in rijkdom zijn wraakroepend. Ze wekken niet alleen een verantwoorde afgunst op, die niet zonder gevaar is, zoals is gebleken uit een aantal uiterst gewelddadige opstanden revoluties, ze zijn ook economisch niet verantwoord. Geen enkel bedrijf is immers gebaat met het uitbetalen van pijnlijk hoge lonen en vergoedingen, dat is weggegooid geld, dat zijn middelen die faliekant aan het bedrijf onttrokken worden. En hoe vaak verdienen de topmanagers hun hoge wedde en hun afscheidspremies ook terug? Het is een perverse spiraal van onderling opbod, waarvan alleen een heel beperkt aantal slimmeriken profiteren.
Maar we kunnen er niet onderuit, we moeten erkennen dat wij als mensen gefascineerd zijn door rijkdom, grote, uitdagende, stinkende rijkdom en het etaleren ervan. Als iets groots is in afmetingen, en/of gemaakt van zeer duurzame of uiterst zeldzame materialen, als er aan gewerkt is door uitzonderlijke talenten of met een massa mensen, kortom als het duur is, onbetaalbaar duur, dan staan we in bewondering. Een piramide, een marmeren tempel, een verlucht manuscript, een kathedraal, een retabel, een schrijn, een schilderij, een wapenrusting, een sieraad, een boek Een vergulde kelk ziet er net zo uit als een massief gouden exemplaar, maar iedereen zal wel weten wat kiezen.
Velen van ons hebben wel iets van enige waarde in huis, een erfstuk of iets dat we zelf hebben verworven, waar we voor gespaard hebben en dat we koesteren. Er zijn talloze televisieprogrammas over onze schatten op zolder en de hamvraag daarbij is steeds hoeveel iets waard is en hoe groot het verschil is tussen de verwachtingen en de realiteit. Ik kijk erg graag naar The Antiques Roadshow of Tussen kunst en kitsch. Maar wat zich afspeelt in de roepzalen van de internationale kunst- en antiekdealers, daar kunnen we niet bij, dat tart alle verbeelding, dat heeft niets meer te maken met een terechte waardering van iets dat mooi is en zeldzaam, dat is pure speculatie, waarbij de kunstwerken permanent onttrokken worden aan het oog, niet alleen van het publiek, maar zelfs van iedereen als ze opgeborgen worden in een bankkluis.
Ik weet natuurlijk niet hoe het aanvoelt om Euromillions te winnen en ik zal het nooit weten, ik heb nog nooit in mijn leven aan een loterij meegedaan. Ik heb ook nooit getracht om een meer winstgevende baan te vinden, heb nooit om andere bevorderingen gevraagd dan die mij toekwamen. Ik heb nooit iets met grote winst verkocht, heb nooit gespeculeerd, heb nooit sommen van enige betekenis geërfd. Ik behoor tot de middenklasse. Hoewel ik nu zoals zoveel anderen echt wel beter af ben dan mijn ouders hebben kunnen dromen, ga ik evenmin op vakantie, ik heb geen eigen vervoersmiddel sinds mijn val met de moto enkele jaren geleden, onze tweedehandse wagen heeft 170.000 km op de teller en vertoont ettelijke blutsen en schrammen; naar film, theater of concert gaan we uiterst zelden, uit eten doen we wel eens, maar enkel in zeer bescheiden restaurants, we hoeven geen sterren of uitzonderlijke schotels. Onze hobby is lezen en dus hebben we wel wat boeken bijeen, grotendeels tweedehands, dus veel waarde hebben die niet en voor diefstal hoeven we ook niet te vrezen, wie is er nu geïnteresseerd in een werk over de opkomst van de Verlichting in de late zeventiende eeuw? Het proces van Neurenberg? Het verzameld werk van William Trevor, P.D. James, John Le Carré? Plato of Boëthius iemand? Nee, dat dacht ik al.
Wij leven vrij sober en dat doen we bewust, we vinden dat het zo hoort. We leven van ons pensioen, dat niet veel verschilt van het uwe, one way or the other. Al zijn we geen vrekken, toch hebben we geen behoefte aan grote uitgaven voor wat dan ook. We zijn best tevreden met wat we hebben, we benijden niemand wat dan ook, we verlangen niets dat we niet kunnen betalen en veroorloven ons wellicht veel minder dan we ons eigenlijk wel kunnen permitteren. Wat anderen verdienen, krijgen, hebben, doen of laten, maakt ons niet ongelukkig, maar vaak wel erg meewarig, omdat we het zelf met zoveel minder doen, zonder daarom minder gelukkig te zijn, of zo voelen we het toch aan.
Op aanraden van Lut, die al verscheidene van zijn werken gelezen heeft, nam ik dit boek ter hand: Eugen Drewermann, God zonder omwegen. Gesprekken met Gwendoline Jarczyk, 184 blz., Averbode/Meinema, 1995, 96.
Drewermann (°1940) is een fenomeen. Hij is theoloog, psychoanalist, auteur en conferencier. Hij was katholiek priester, maar na veel moeilijkheden met zijn bisschop en met Rome werden hem alle priesterlijke functies en bevoegdheden ontzegd. In 2005 besliste hij formeel om de katholieke kerk te verlaten. Hij heeft een indrukwekkende lijst van publicaties op zijn naam, houdt lezingen overal ter wereld en heeft een drukke psychotherapeutische praktijk. Je vindt een goede introductie op zijn leven en werk op Wikipedia, volg deze link: http://nl.wikipedia.org/wiki/Eugen_Drewermann.
Het minste dat je van Drewermann kan zeggen, is dat hij kritisch, zeer kritisch staat tegenover de katholieke kerk: haar geschiedenis, haar leer, haar leiding, haar organisatie. Waar hij aanvankelijk gehoopt had dat hij ertoe kon bijdragen dat de kerk van vandaag zou evolueren, hebben de omstandigheden hem gedwongen om uiteindelijk die kerk te verlaten. Toch blijft hij zich een christen noemen. Hij is gelovig, zeer gelovig zelfs en een overtuigd, begeesterd volgeling van Jezus Christus. Maar zijn lezing van de evangelies en de andere christelijke teksten verschilt grondig van de gevestigde interpretaties en vooral van die van het Romeinse instituut. Vandaar de breuk, eerst door Rome, dan uiteindelijk ook door Drewermann zelf. Hij is altijd al eigenzinnig geweest, nu is hij een einzelgänger. Hij gaat nu ook officieel zijn eigen weg. Niet dat dit veel veranderd heeft in zijn leven: hij gaat gewoon door met zijn publicaties, met zijn lezingen en met zijn praktijk als psychotherapeut.
Dat iemand in de clinch kan gaan met Rome en met de traditionele theologie, dat verbaast niemand meer, je hebt zelfs de indruk dat er meer gelovigen zijn die het niet eens zijn met Rome en de katholieke leer dan brave volgelingen. Zeker is dat de overgrote meerderheid van het officiële miljard katholieken geen flauw idee heeft van zelfs de essentie van de katholieke leer; voor hen is katholiek zijn een geheel van rituelen en tradities, die ze volgen zonder er lang bij stil te staan.
Zo niet Drewermann. Hij onderwerpt elk element van de geschiedenis en de leer aan een grondig wetenschappelijk onderzoek. Hij stelt pertinente vragen bij de huidige organisatie van de katholieke kerk. Hij geeft en eist radicale alternatieve oplossingen voor eeuwenoude en hedendaagse vragen. Hij is een extreme hervormer, eerst binnen de kerk, nu erbuiten.
Voor mij is hij een vat vol tegenstrijdigheden. Als vrijzinnige volg ik hem in al zijn kritieken en in de meeste van de oplossingen en alternatieve lezingen die hij voorstelt. Zonder ook maar iets van hem gelezen te hebben, ben ik de laatste jaren tot dezelfde conclusies gekomen als hij, veel van wat ik hier op mijn website over de kerk en het christelijk geloof heb geschreven zal je, met veel meer bravoure en ook met veel meer wetenschappelijke onderbouw bij hem terugvinden. Hij steunt zich immers, zoals ik, op het gezond verstand en op de historisch-kritische wetenschappelijke methoden die ik ook genegen ben. Daarnaast maakt hij echter ook uitvoerig gebruik van psychoanalytische methodes, iets waarvan ik geen kaas gegeten heb en dat me intuïtief ook niet erg aantrekt. De verklaringen die Drewermann daaruit puurt, overtuigen me niet echt, zelfs al zijn ze wel verhelderend. Ik twijfel er alleen aan of het oorzakelijke verklaringen zijn, zoals hij voorhoudt. Maar dat terzijde.
Wat mij verbaast is dat Drewermann zo lang binnen een kerk gebleven is die niets van hem moest weten, die hem bestreden heeft, veroordeeld, gebroodroofd, beschimpt en bestraft en die geen enkele van zijn kritieken heeft aanvaard of zelfs maar beluisterd. Wat mij nog meer verbaast is dat hij zich een gelovige blijft noemen. Uit dit ene boek heb ik niet kunnen opmaken wat God voor hem betekent, hij spreekt er helemaal niet over. Hij heeft het steeds over Jezus Christus, maar ook die noemt hij niet God, veeleer een profeet, die door zijn woord en zijn voorbeeld de mens een richting getoond heeft om zijn leven zinvol te leven.
Maar ook daar verbaast Drewermann me. Hij die in alle verhalen gaat zoeken naar de grond van de zaak, lijkt me een beeld van Jezus Christus aan te hangen dat maar nauwelijks te vinden is in de evangelies, bij Paulus of in de teksten van het vroege christendom. Hij verwerpt heel wat Bijbelse en theologische elementen op basis van zijn eigen interpretaties en anderzijds legt hij Jezus uitspraken in de mond en ideeën in het hoofd die eigenlijk van Drewermann zelf zijn en van de ontelbare sceptici die zoals hij de confrontatie aangegaan zijn met de christelijke boodschap in al haar vormen. Hij aanvaardt vrijwel kritiekloos die elementen uit de openbaringsgegevens en zelfs uit de christelijke dogmatiek die passen in zijn radicaal wereldbeeld. Hij stelt zich niet echt vragen bij de historische Jezus, hoewel daarover een bibliotheek vol geschreven is door niet onverstandige mensen, ook katholieken. Noch maakt hij zich veel zorgen over het tot stand komen van de Bijbelse teksten, maar beperkt zich tot het weren van die elementen die niet overeenkomen met zijn interpretatie. Dan zegt hij letterlijk: Jezus kan dat niet gezegd hebben. Punt. Dat er een hele exegetische literatuur bestaat, ook aan katholieke kant, die grondige vragen heeft over de openbaringsteksten, zowel de officieel erkende als de andere, die dezelfde (twijfelachtige) historische betrouwbaarheid hebben, maar die om ideologische redenen door de machthebbers van het ogenblik verbannen zijn, daarvoor heeft hij veel minder oog.
Wie of wat God is voor Drewermann is verre van duidelijk. Het beeld dat hij van Jezus creëert is enerzijds ontdaan van veel van zijn traditionele aspecten en anderzijds beladen met verworvenheden van de moderne seculiere filosofie, de maatschappijleer, de psychoanalyse, de literatuurkritiek, de evolutieleer... Het is een super-Jezus, een übermenschensohn waaraan Drewermann zich vastklampt. Voor mij niet gelaten, maar ik verkies nog een stap verder te gaan. Het is, dat geeft ook Drewermann toe, mogelijk en zelfs noodzakelijk om atheïst te zijn, om te leven zonder een vaag achtergrondbeeld van God, zonder de uitzonderlijke profetische inspiratie van Jezus of de dogmatische leer van de kerk. Het is mogelijk en nodig van afstand te doen van dat alles, de oude gewaden af te leggen en consequent een nieuw begin te maken, gebaseerd op de mens alleen, levend in solidariteit met evenwaardige anderen, in respect voor een wereld waarin ook ander leven is en een rijke natuur. Zeker, wij moeten het verleden goed bestuderen en de ontelbare waardevolle elementen erkennen en valoriseren. Maar wij moeten dat doen in alle objectiviteit, als vrije individuen, niet onderworpen aan enige dwang van buiten uit of hogerop, of van menselijke machthebbers of instituten.
Ik kan je dus de lectuur van Drewermann sterk aanbevelen, want zijn kritische analyses zijn overweldigend, revolutionair, fris en vrolijk, sterk iconoclastisch, bevrijdend, deugddoend, zijn alternatieven weloverwogen, sterk onderbouwd, menslievend, ontwapenend eerlijk, getuigend van gezond verstand. Maar wie dieper graaft zal ontdekken dat het godsdienstige of religieuze kader waarin hij zich bewust blijft bewegen meer vragen oproept dan ook Eugen Drewermann helder en overtuigend kan beantwoorden.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
16-08-2009
Scepsis en ongeloof
WIE MIJN BEDENKINGEN van gisteren gelezen heeft over scepsis, kon zich al enigszins verwachten aan een vervolg. Wie dat niet deed, leest dus het best eerst even die tekst na, dat bespaart me de moeite om een en ander te herhalen, dank u wel.
Scepsis, twijfel, ongeloof: je kan inderdaad het pyrronisme als filosofische instelling ook toepassen op het geloof. Dat deden de Grieken, al moeten we erbij zeggen dat hun geloof en hun goden wel iets anders waren dan het geïnstitutionaliseerde christelijk monotheïsme dat wij zo goed kennen. Socrates heeft men ter dood veroordeeld wegens zijn vermeend ongeloof, omdat hij lastige vragen durfde stellen, als eerlijk intellectueel, over rituele praktijken en religieuze tradities die niet in overeenstemming te brengen waren met zelfs maar gewoon het gezond verstand, laat staan een doorgedreven en onbevangen filosofische analyse.
Geloof en rede, het is nooit een gelukkig huwelijk geweest. Met rede bedoelen we het vermogen van de mens om zelfstandig na te denken, om de dingen te onderzoeken en te onderwerpen aan kritiek, om na te gaan of beweringen juist of vals zijn, of redeneringen opgaan of niet, of ze een interne logica hebben, of ze de confrontatie met andere beweringen of opvattingen kunnen doorstaan, of ze bruikbaar zijn, nuttig of voorbijgestreefd en zelfs schadelijk. Het is een onafhankelijk denken, dat bewust afstand neemt van gevestigde opvattingen en van gezagsargumenten, zelfs als die bekleed zijn met de hoogste waardigheid. Het is een radicale manier van nadenken, die uiteindelijk geen enkele consequentie uit de weg gaat, een levensgevaarlijke onderneming, zoals ook voor en na Socrates zo vaak is gebleken, een denken ten dode toe.
Rationeel denken betekent echter helemaal niet een streng formele en steriele, ijzige logica, die geen rekening houdt met menselijke emoties of de onvermijdelijke, onbegrijpelijke onvolkomenheid van ons bestaan. Redelijk betekent immers ook dat men niet overdrijft, dat men menselijk blijft, dat niets menselijks ons vreemd is. De rede is het geheel van de hogere, geestelijke vermogens van de mens.
Een gelovige benadering gaat uit van een wereldbeeld waarin er naast of boven de wereld met alles wat erop en eraan is, nog een andere dimensie is, die totaal verschilt van de wereld, maar die er toch onlosmakelijk en ingrijpend mee verbonden is, een realiteit van een hogere orde, die we niet met het redelijk denken mogen of kunnen benaderen, maar met een nederige houding van gelovig aanvaarden, een positief beantwoorden van een uitnodiging, een appel dat uitgaat van de overzijde, van God.
En daarmee zitten we natuurlijk in medias res en meteen in de rats (een verkorting van ratjetoe, van Fr. ratatouille, zelf een samentrekking van ratouiller en tatouiller, vergelijk met in de puree zitten).
Want als die andere dimensie boven de wereld uitstijgt, hoe kan ze er dan mee verbonden zijn? Hoe kan God van aan de overkant deze wereld bestieren? Hoe kunnen wij in contact treden met God, zelfs als hij het kan met ons? Hoe kunnen wij ook maar iets zeggen over die andere dimensie, behalve dat ze anders is? Iets over God dan dat hij is, en dan nog? Elk gezond boerenverstand en elk ander intelligent nadenken moet noodzakelijkerwijze tot de conclusie komen dat geloof en rede onverenigbaar zijn. Met de rede komt men niet tot geloof en geloof sluit een ongeremd, vrij gebruik van de rede uit. Dat is ook de stelling van de Kerk zelf en voor een keer sluiten de atheïsten zich daarbij volmondig aan. Daarover zijn veel geleerde boeken geschreven en de meest vernietigende beschuldiging die de Kerk en de theologie steeds maakten aan de rationalisten was precies scepticisme, pyrronisme en spinozisme: de redelijke twijfel aan de geloofsinhoud en aan het bestaan van die andere dimensie en uiteindelijk van God.
In een tijd dat het hele Westen door en door christelijk was en dat de kerkelijke hiërarchie tot op de hoogste niveaus nauw verbonden was met het wereldlijk gezag, was het niet evident of zonder gevaar om twijfels te uiten. Naast de eigen kerkelijke rechtbanken, die uiterst zware bestraffingen konden uitspreken voor overtredingen van de geloofsregels, beschikte de Kerk over de mogelijkheid om bij de zwaarste religieuze overtredingen de beschuldigden over te leveren aan het burgerlijk gezag, dat instond voor de ultieme straf, de dood, meestal op de meest gruwelijke en publieke manier. Zo zijn niet weinig mensen met zware geldstraffen beboet, hun bezittingen verbeurd verklaard, zijzelf aan brutale lijfstraffen onderworpen of genadeloos doodgemarteld omwille van wat zij dachten, schreven of zegden, dus louter omdat hun eerlijke overtuiging niet overeenkwam met die van een aantal andere mensen, de machthebbers.
Een bijzonder pijnlijke en ongetwijfeld zonder meer sadistisch geïnspireerde straf voor het schrijven en publiceren van wat de Kerk als godlasterlijk beschouwde, was de veroordeling van de auteur én de geschriften, waarbij de boeken opgenomen werden in een lijst van verboden werken, de beruchte Index librorum prohibitorum, voor het eerst opgesteld in 1559 en, ondanks een dubbelzinnige wijziging van het statuut, tot op vandaag geldig als een leidraad voor de gelovigen. Naast de straffen die de auteurs of uitgevers moesten ondergaan, werden namelijk ook de schuldige boeken zelf bestraft: ze werden gefolterd zoals mensen en, zoals mensen, op de brandstapel gedood. Dat is de oorspronkelijke betekenis van de boekverbrandingen, die onder het Naziregime en onder alle andere dictatoriale regimes een vast ingrediënt van het intolerante cultuurbeleid zouden worden. Zoals de Kerk er ook op stond dat de familieleden van veroordeelden aanwezig waren bij lijfstraffen en de marteldood, zo waren ook de auteurs verplicht, voor zover ze dan nog in leven waren, om de publieke verbranding van hun boeken bij te wonen.
En toch konden zij het niet laten. Je moet immers geen genie zijn, noch een kletterende ketter, een harteloze heiden of een geniepige godhater om in te zien dat de manier waarop de Kerk het geloof formuleerde op zijn minst krakkemikkig was, vol tegenspraken zat en gaandeweg verworden was tot een formalistisch ritueel en een oeverloos complexe, esoterische en onbruikbare theologie, waarbij de oorspronkelijke boodschap nog nauwelijks aan bod kwam.
Steeds weer zijn er binnen de Kerk personen opgestaan die zich hebben verzet tegen flagrante misbruiken, tegen de schandelijke wereldse rijkdom en de morele verdorvenheid van de kerkvorsten, tegen de fatale maar onaanvechtbare vermenging van wereldlijke macht en kerkelijk gezag. Steeds weer zijn er frisse hervormingen op gang gekomen en weer teniet gedaan, steeds weer zijn er interne twisten geweest en ook afscheidingen van welhaast ontelbare grote en kleine groepen. Maar de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk hield stand, smoorde de opstanden en het verzet in bloed, hield zich aan de macht en bleef hooghartig blind voor alle oprechte en terechte kritiek. De hedendaagse Catechismus van de Rooms Katholieke Kerk (KKK) verschilt niet wezenlijk van die van het Concilie van Nicea (325) of van dat van Trente (1545-1563).
De Kerk en de theologen hebben zich met hand en tand, nee te vuur en te zwaard verzet tegen het gebruik van de rede om het bestaan te verklaren of om het samenleven te ordenen. Het christendom is een openbaringsgodsdienst. Enkel het gezag van God en zijn vertegenwoordigers op aarde gold, wie zich daartegen verzette wachtte de excommunicatie, de doodstraf en/of de eeuwige verdoemenis in de hel. Wanneer de sceptische rede tot het onvermijdelijke besluit kwam, op verscheidene momenten van de geschiedenis, dat er geen absolute waarden of waarheden zijn, ook niet de goddelijk geopenbaarde, dan kon de kerk niet anders dan met afschuw en de meest vlammende banbliksems reageren. Zelfs elk vermoeden van scepticisme, pyrronisme of spinozisme was voldoende voor verdachtmaking, broodroof, lijfstraffen, verbanning en rituele moord.
Vele filosofen en theologen hebben zich dan toch maar ingehouden in het vooruitzicht van dat vreselijk en onvermijdelijk lot. Copernicus heeft slechts op zijn sterfbed toestemming gegeven om zijn kosmologische geschriften te publiceren, Galilei heeft zijn uitspraken herhaaldelijk (zij het gedeeltelijk, moeten) herroepen. Descartes heeft grote delen van zijn oeuvre ingehouden, Hume besliste dat zijn Dialogues Concerning Natural Religion pas na zijn dood mochten uitgegeven worden, Meslier deed hetzelfde met het geheel zijn in alle opzichten indrukwekkend testament, Spinoza publiceerde slechts één werk tijdens zijn leven, de rest zijn de nu vermaarde maar kort na zijn dood anoniem door zijn vrienden uitgegeven Opera Posthuma van B.DS. Vele anderen hebben zich in bochten gewrongen of lippendienst bewezen aan de orthodoxie en hebben slinkse literaire middelen gevonden om, onder het mom van rechtgezindheid en kritiek op ketterijen, toch tersluiks hun verborgen agenda ter sprake te brengen; Pierre Bayle is daarvan het meest succesvolle voorbeeld. Nog anderen, zoals Newton, Leibniz en Voltaire, hielden vast aan het bestaan van een God, maar dan louter als een kracht die de wereld heeft geschapen en in stand houdt. Voor hen is godsdienst een noodzakelijk middel om vooral de lagere klassen in bedwang te houden, een politiek (onder-)drukkingmiddel.
Zeer zeldzaam zijn de mensen die het aangedurfd hebben om zonder omwegen hun gedacht te zeggen en de meesten van hen hebben dit gedaan in de bloeiende anonieme ondergrondse pers, zoals zo overtuigend aangetoond door Jonathan Israel in zijn monumentale studies over de Verlichting, die ik hier besprak. Het is pas wanneer het wereldlijk gezag eindelijk de moed opbracht om op te komen voor het onvervreemdbare recht op vrije meningsuiting van de burgers, dat het stilaan mogelijk werd om vrijelijk en zonder gevaar voor eigen hachje de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek en de filosofie te publiceren. Maar zelfs Charles Darwin hield zijn inzichten over de evolutieleer dertig jaar lang onder zegel in zijn schrijftafel, met een boodschap om ze na zijn dood te publiceren en voorzag daartoe een som gelds in zijn testament. Het was pas toen Alfred Russell Wallace tot dezelfde revolutionaire inzichten gekomen was, dat Darwin zich door zijn vrienden liet overhalen om een samenvatting te publiceren. Onder druk van de publieke opinie en het verzet van de Kerk heeft hij bij elke nieuwe editie een aantal standpunten afgezwakt We spreken hier over het einde van de 19de eeuw, Darwin stierf in 1882! Ik schreef hier ook al over Gerard Walschap en de kuiperijen van de Kerk tegen zijn werk en zijn persoon, en hij stierf in 1989! Lees hier meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=431.
Scepticisme en ongeloof zijn in onze tijd bijna synoniemen geworden. Op enkele bedenkelijke uitzonderingen na zijn er zelfs geen ernstige katholieken meer die zonder meer geloven in de mirakels vermeld in de evangelies, in de losgeslagen fantasie van de middeleeuwse heiligenlevens of zelfs in de omstreden Mariaverschijningen en bijhorende mirakels en voorspellingen van de laatste eeuw. Zelfs een waardig, verstandig, welmenend en ongetwijfeld onverdacht prelaat maakte me niet zo lang geleden de opmerking dat die kerk nu toch niet meer bestaat. Men hoeft niet meer bijgelovig, noch goedgelovig te zijn om gelovig christelijk te zijn, al zijn velen dat helaas zeker nog altijd wel degelijk.
Maar het gezond scepticisme heeft vooral voor gevolg gehad dat althans in grote delen van het oude Europa het geloof een plotse en massale teruggang gekend heeft, een evolutie die des te spectaculairder was in de landen, zoals hier in Vlaanderen, waar nog niet zo lang tevoren de godsdienst alomtegenwoordig en almachtig was. Op een miraculeuze heropleving durven vandaag enkel de meest vermetele nostalgische dromers nog hopen.
De (post-)moderne filosofie is sterk getekend door het scepticisme, heeft er vrijwel haar bestaansreden van gemaakt. De moderne maatschappij heeft ontdekt dat het perfect mogelijk is om de wetten en voorschriften die de samenleving ordenen, af te leiden van volstrekt seculiere, burgerlijke beginselen en niet-gelovige ideologieën en inzichten. En ik daag eenieder uit om aan te tonen dat onze tijd in moreel opzicht ook maar enigszins zou moeten onderdoen voor een van de voorbije twintig eeuwen waarin het christendom ruim de kans heeft gekregen om het op zijn manier te doen. Zeker, er is nog kwaad in de wereld, en de rol van de religies is nog lang niet uitgespeeld. Maar de scepsis is gevestigd op ijzersterke beginselen, ze is wijd verbreid en wint overal aan invloed, zelfs in de meest onverzettelijke reactionaire bastions en de meest achterlijke of maligne groeperingen en organisaties. De moderne media brengen, althans in de democratieën waar ook ter wereld, elke neiging tot obscurantisme, onverdraagzaamheid, morele dictatuur of geestelijke dwingelandij aan het licht. Het verhelderende licht van de scepsis schijnt onverbiddelijk in de donkerste militaire folterkamers, in de meest verborgen schuilplaatsen van religieuze terroristen, in de opulente hoofdkwartieren van belastingontwijkende sekten en volksverlakkerende groupuscules, in de op misdadige olierijkdommen gebouwde kitscherige sheikpaleizen; het schijnt liefdevol in de hunkerende harten van ontelbare goedmenende eenvoudige mensen, die zo verlangen naar bevrijding uit sociaal onrecht en uit de vernederende betutteling van machtsgeile pseudo-intellectuele goeroes en geriatrische glorieus gemijterde gebenedijden.
Oef dat moest ik even kwijt.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
15-08-2009
Scepsis
SCEPSIS is, je zal het wel vermoeden, geen woord met een Nederlandse stam. We weten ook niet goed hoe we het moeten uitspreken: Van Dale zegt dat zowel sepsis als skepsis mogen en wie ben ik dat ik me daartegen zou verzetten? Ik twijfel trouwens zelf ook af en toe: ik sta sceptisch tegenover de bereidheid van de Franstaligen om over Vlaamse autonomie te praten; zeg ja dan sk- of gewoon septisch? De aarzeling om die laatste uitspraak te gebruiken vindt wellicht haar oorsprong in die andere betekenis van septisch, die van de septische put. Ik schreef daarover deze tekst, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=330. We willen de mogelijke betekenisverwarring van de homoniemen (gelijkluidende woorden met een verschillende betekenis, mijt en meid en mijd) ver mijden, evenals de moeilijkheid dat de betekenis van het woord niet eenduidig uit de uitspraak blijkt maar enkel uit de context kan afgeleid worden, gekozen uit twee of meer alternatieven. En dus verkiezen we de uitspraak met sk-. Meestal.
Met sk- is scepsis de Griekse uitspraak, van skepsis en van het werkwoord skeptomai. De betekenis van het werkwoord is in de eerste plaats: aandachtig toekijken, speuren; vervolgens ook (met het verstand) bekijken, onderzoeken, overwegen. De betekenis van het substantief volgt: het zien, de waarneming met de zintuigen, maar ook en vooral het onderzoek, de over- of afweging, bespiegeling, overpeinzing; vervolgens ook de aarzeling, twijfel. Het is in die laatste betekenis dat wij het woord hebben overgenomen. Als we iets nauwkeurig bekijken en om een of andere reden aarzelen, dan zijn we sceptisch. We zijn niet zonder meer overtuigd, er is iets dat ons doet twijfelen.
Een sceptische houding wordt vaak aangeprezen. Je moet immers niet alles geloven wat men probeert je wijs te maken. Zeker als men ons spectaculaire voordelen voorspiegelt, hebben we de neiging om te vragen: ben je wel zeker? Is dat wel zo? Zijn er geen nadelen aan verbonden? Wat staat er in de kleine lettertjes? Sceptisch zijn staat tegenover domme goedgelovigheid. Maar het is soms ook een verwijt: scepticisme staat dan gelijk met altijd en overal aan twijfelen, ook als daar geen aanleiding of reden toe is. Een scepticus is een twijfelaar en dat is geen compliment, een twijfelaar is nooit helemaal zeker en zo kan je niet leven. Gezonde argwaan is niet slecht, zeker als het over belangrijke zaken gaat, maar eeuwig twijfelen werkt verlammend, je moet ook kunnen beslissen. Wie altijd aarzelt, is niet spontaan en mist zo goede kansen. Met een obstinate twijfelaar valt niet te praten, met eeuwige twijfels kan je niet leven.
De mens heeft altijd geschipperd tussen de twee: spontane zekerheid en vertrouwen vs. argwaan en scepsis. De primitieve mens moest voortdurend beslissen en de keuze was zelden triviaal: het kon telkens gaan tussen leven en dood. Is die plant eetbaar of niet, medicinaal of giftig? Gaat dat dier aanvallen of niet? Is die andere mens vriend of vijand? Overleven hing in grote mate af van een juist inzicht, wie niet nadacht, niet kritisch was, niet goed oplette, niet voorzichtig was, niet twijfelde, was geen lang leven beschoren. De mens heeft geleerd om zijn verstand te gebruiken, heeft die mogelijkheid op een fenomenale manier uitgebouwd, ook fysiek, in een overmatige hoeveelheid hersenen en een relatief groot hoofd om die te herbergen. Een sceptische houding loont, evolutionair gezien.
Men kan twijfels koesteren over concrete dingen. Maar eens homo sapiens er was, met al zijn hersenen, ging die zich ook meer algemene vragen stellen. Als je een vis in het water ziet en je probeert die met een spies te vangen, dan moet je rekening houden met de straalbreking. Als je een stok in het water steekt, dan lijkt het alsof die stok vanaf het wateroppervlak een hoek maakt. Om dezelfde reden is de vis niet waar je hem ziet, maar net daarnaast, je moet er dus net naast mikken om hem te treffen. De dingen zijn niet altijd wat ze lijken, dat leer je met schade en schande. Vandaar dat filosofen zich al heel vroeg vragen gingen stellen over de wereld om ons heen. Aangezien we ons soms, vaak zelfs vergissen over wat we waarnemen, moeten we misschien afvragen of wij met onze zintuigen de wereld wel op een juiste manier zien. Is de wereld wel zoals hij aan ons voorkomt? Hoe is de wereld voor een blinde, een dove, een doof en blinde, een dier? Als de wereld anders is naargelang wie er kijkt, hoe is de wereld dan écht? Als iedereen de wereld anders ziet, blijft de echte, onveranderlijke wereld buiten ons bereik. We kunnen de echte wereld niet kennen, hij gaat onze kennis, ons begrip te boven, wat we zien is slechts schijn.
Over de Griekse sceptische filosofen zijn er uitdagend vreemde verhalen. Pyrrho van Elis (omstreeks -300, afbeelding), naar wie het pyrronisme genoemd is, de filosofische strekking van de twijfelaars, zou zelfs niet gereageerd hebben op het hulpgeroep van zijn leermeester Anaxarchus toen die in het water gesukkeld was: hoe kon hij er zeker van zijn dat het zijn meester was? Dat hij echt in het water lag? Dat wat hij hoorde hulpgeroep was? We moeten dat lezen als een filosofisch argument, niet als een anekdote, een waar gebeurd verhaal. Indien men echt aan alles zou twijfelen, dan is enkel de dood nog mogelijk. Wat men bedoelde is: je mag nooit, nergens helemaal zeker van zijn, alles is onzeker, vertrouw nooit voor de volle honderd percent op een waarneming, een indruk, een overtuiging. Als we ons kunnen losmaken van al die onbetrouwbare gegevens die op ons afkomen en waarvan we onmogelijk kunnen weten of ze goed of slecht zijn voor ons, dan pas zullen we een onbezorgde, twijfelloze, zekere gemoedsrust vinden.
Latere Hellenistische filosofen formuleerden hun kritiek op de filosofie van Plato en Aristoteles met vragen als: hoe kan je zo zeker zijn van wat je zegt? Hoe kan je weten dat alles echt zo is als je denkt en uitlegt? Moet je niet ook aan je diepste overtuigingen en je meest scherpzinnige verklaringen twijfelen? (Veel later, helaas, zou blijken dat er inderdaad voldoende reden was om aan allerlei vaste opvattingen te twijfelen, al was het maar de voorstelling als zou de zon om de aarde draaien en niet andersom). Sextus Empiricus leefde waarschijnlijk rond het jaar 200 ergens in het oosten van het Romeinse rijk. Hij schreef enkele werken waarin hij het pyrronisme of het scepticisme beschrijft en aanprijst. Men wordt scepticus omdat men verlangt naar een gelukkig leven. Door niet voor een of ander (extreem, eenzijdig) standpunt te kiezen, vermijdt men valse oplossingen en schone schijn en zo kan men een toestand bereiken waarin men bevrijd is van alle kommer en kwel. Het geluk ligt dus in een houding waarbij men veeleer het oordeel opschort, dan in kiezen voor een of andere van de vele mogelijkheden die er voor alles en nog wat zijn. De gemoedsrust bereiken we door ons niet (te veel) te verlaten op de veelheid van indrukken die de wereld op ons maakt. Er is immers geen vaste maatstaf voor de dingen, geen manier om eens en voor altijd uit te maken wie er gelijk heeft, er zijn altijd verscheidene aspecten en verschillende benaderingen mogelijk, die allemaal hun verdedigers hebben.
We kunnen ons echter de vraag stellen of de grond onder deze sceptische benadering wel vast genoeg is. Het is waar, we kunnen ons vergissen, de dingen blijken inderdaad soms, vaak zelfs, of misschien op de duur wel meestal anders te zijn dan we denken. Maar het is een grote sprong naar een extreme houding waarin we zeggen dat we de dingen zoals ze echt zijn helemaal niet kunnen kennen. Het is zeker dat er over ongeveer alles discussie is, maar daarom moet je nog niet meteen gaan zeggen dat er ook een reële werkelijkheid is, los van alle verschillen en die voor elk van ons verborgen blijft, die wij slechts vaag kunnen zien en slechts heel gedeeltelijk en onvolkomen kunnen benaderen.
Is er immers wel een wereld als er geen waarnemers zijn? Zelfs als die er al zou zijn, dan zou het geen enkele zin hebben om erover te spreken, want er zou niemand of niets zijn voor wie die wereld zin zou hebben, niemand om erover te spreken en niemand om te luisteren. Elke uitspraak daarover zou volkomen absurd zijn. We moeten dus altijd spreken over een wereld die zich manifesteert aan iemand, het zijn is een ontmoeting, een gezamenlijk bestaan, waarbij de beide partners noodzakelijk zijn. Er is met andere woorden geen objectieve, abstracte, zogezegd echte wereld, met echte, objectieve en onveranderlijke kenmerken, die we op een of andere manier moeten weten te doorgronden. Er is alleen de concrete, variabele, facetrijke, veelvormige, onuitputtelijk verschillende wereld van alle mensen en dieren die er ooit geweest zijn en ooit zullen zijn.
Het standpunt van het scepticisme is gesteund op het verschil tussen de wereld zoals hij voorkomt voor de mens en de wereld zoals hij op zichzelf is. We zagen dat dit een zinloos, absurd onderscheid is. Maar anderzijds is een gezonde sceptische houding wel degelijk nuttig én filosofisch verantwoord. Als er namelijk geen objectieve, eeuwig stabiele wereld is met onveranderlijke kenmerken (die we vreemd genoeg tóch zouden kunnen ontdekken), en enkel een veelvoudig subjectieve wereld met eindeloos veel wisselende aspecten, dan is er ook geen plaats voor absolute uitspraken, voor onweerlegbare vaststellingen. Dat is ook het besluit waartoe de wetenschapsfilosofie gekomen is: wetenschap is ook maar een voorlopige benadering, gekleurd door het standpunt van de waarnemer. De uitspraak: alle zwanen zijn wit en alle kraaien zijn zwart gaat maar op tot men inderdaad zwarte zwanen en grijze kraaien ontdekt. Maar we doen het ondertussen wel met de algemene regels die we ontmoeten en we kunnen erop verder bouwen, als we maar steeds beseffen dat het geen absolute maar slechts tijdelijk geldende regels zijn, tot we ze onder druk van de waarnemingen en nieuwe inzichten moeten herzien of zelfs helemaal laten vallen en andere paradigmata of wetenschapsmodellen moeten uitwerken en aanvaarden.
Praktisch gezien houdt dit sceptisch relativisme nuttige, ja broodnodige levenslessen in voor de moderne mens. Wij beseffen elke dag meer dat we leven in een multiculturele wereld, dat mensen verschillend zijn en niet alleen die van andere culturen, nee, ook binnen een bepaalde cultuur zijn er ontelbare schakeringen. Het model mens komt voor in meer dan zes miljard nu levende mensen en misschien wel 100 miljard ooit geleefd hebbende exemplaren, van wie er geen twee identiek zijn of waren. De woorden die wij gebruiken in al onze talen hebben voor werkelijk iedereen een andere, persoonlijk gekleurde betekenis, die in schakeringen of essentieel kan verschillen voor elke mens: vrijheid, democratie, God, geluk, liefde, waarheid Er is geen enkel model van mens dat de voorkeur verdient boven een ander: al de kleuren en formaten zijn evenwaardig, de relatieve verschillen veranderen niets aan het feit dat het allemaal mensen zijn die genieten van dezelfde basisrechten. Er zijn geen absolute waarheden die moeten opgelegd of verdedigd worden. Niemand mag anderen regels opleggen die een inbreuk betekenen op die elementaire mensenrechten en de persoonlijke vrijheid. Niemand kan voor iemand anders bepalen waarin het geluk gelegen is, niemand mag anderen dwingen om dingen te doen die in strijd zijn met hun rechten als individu of als groep, of hen weerhouden van het rechtmatig nastreven van het eigen geluk.
Wij zijn vrije individuen, geroepen om samen te leven in solidariteit.
Nationalisme: bij het vermelden van het woord gaan heel wat mensen steigeren, het heeft een negatieve bijklank, er is iets verkeerds mee. De Franstalige media van België vereenzelvigen het met de collaboratie met het Nazisme (dat ook een National-Socialismus was; merk overigens op dat de collaboratie verre van uitsluitend in Vlaanderen voorkwam ) en met alle latere Vlaamse verzuchtingen naar zelfbestuur, die louter gezien worden als pogingen om een einde te maken aan België, ten nadele van de Franssprekenden.
Toegegeven: nationalisme verwijst naar een houding waarin men aan het eigen land, het eigen volk een bepaalde voorkeur geeft. Maar voor zover ik weet interpreteert men dat nergens ter wereld als een negatieve instelling, nee, een gezond patriottisme, een nationale trots is een deugd veeleer dan een ondeugd. Politici roepen op om zich met fierheid een burger van het land te noemen, of dat nu de Verenigde Staten van Amerika is of Iran. Niemand die eraan denkt om aanstoot te nemen aan de nobele gevoelens van vaderlandsliefde. Vooral uit de romantiek hebben we die verknochtheid aan onze eigen aard overgehouden, aan de eigen streek, aan de gebruiken en gewoonten, aan onze literatuur, muziek en beeldende kunst, aan de grote figuren uit het verleden, aan de symbolen ook van de natie: de vlag, het volkslied, de instellingen, de vorst of president.
Het probleem met het Vlaams nationalisme is dat sommigen het wel eens willen verwarren, bewust of niet, met het historisch Vlaams-Nationalisme van tussen de wereldoorlogen en van tijdens de tweede, toen het zich inderdaad in een aantal gevallen gecompromitteerd heeft in de collaboratie met de bezetter, een bezetter die zich daarenboven schuldig maakte aan een onaanvaardbaar imperialisme en aan onder alle opzichten misdadige methodes die op geen enkele manier moreel goed te praten zijn.
Het probleem is ook dat het Vlaams nationalisme van vandaag door België en al wie België verdedigt, uit eigenbelang of om welke reden dan ook, geïnterpreteerd wordt als incivisme, onburgerlijk en onpatriottisch gedrag: in België is alleen Belgisch nationalisme verantwoord. Elk particularisme, elke verdediging van andere belangen dan de Belgische, is zo goed als misdadig.
En dat is nu juist het probleem: Vlaanderen en de Vlamingen hebben geen enkele reden, historisch, politiek, sociaal of economisch, om patriottische gevoelens te koesteren tegenover België. De Belgische staat, zijn vorstenhuis en zijn instellingen hebben Vlaanderen steeds behandeld als een wingewest en de Vlamingen als quantité négligeable, ongeletterde onbenullen, enkel goed genoeg om te werken en belasting te betalen. De Vlaming heeft daarop gereageerd door België als een vreemde bezetter te beschouwen en zijn instellingen als verwerpelijke instrumenten van zijn onderdrukking, zijn vorst als een volksvreemde landvoogd, zoals we er in de loop van de geschiedenis zoveel gehad hebben.
Met het romantische nationalisme is in principe niet zo heel veel verkeerd. Het is goed dat we ons bewust zijn van wat ons kenmerkt als een gemeenschap van mensen, gebonden aan een streek, verbonden door een gemeenschappelijke geschiedenis. Het gaat pas de verkeerde kant uit wanneer men het gaat voorstellen als zouden we daarmee beter zijn de andere gemeenschappen of volkeren. Hebben immers niet alle volkeren het recht, ja de burgerlijke plicht om het eigen land en volk een warm hart toe te dragen? Er is niet mis met fan te zijn van een voetbalploeg, maar men hoeft daarom de anderen nog niet uit te schelden of de hersenen in te slaan. Onze vrijheid stopt waar die van de andere begint. Het is juist dat in elk nationalisme, in de overdreven vorm van chauvinisme (naar de eponieme Nicolas Chauvin uit de Napoleontische tijd) wel degelijk het gevaar schuilt tot fanatisme en minachting voor de anderen. Maar dat is niet wat men vandaag aan het Vlaams streven naar onafhankelijkheid verwijt of zelfs kan verwijten. Wij willen alleen maar onafhankelijk zijn en daarmee willen we niemand benadelen. Wij eisen alleen maar onze rechten op, niets meer maar ook niets minder. En als anderen zich daardoor bedreigd voelen, dan kan dat alleen maar zijn omdat zij nu meer hebben dan waarop zij recht hebben
Als de Franssprekenden vrezen dat zij nadelen zullen ondervinden bij een eerlijke herverdeling van de lasten en de lusten tussen de gemeenschappen in België, dan moeten we daaruit besluiten dat zij sinds 1830 genoten hebben van een ongelijke verdeling en dat zij die onrechtvaardige toestand wensen te behouden, tegen alle beter weten in. Dat is geen Belgisch patriottisme, maar een verwerpelijk Franstalig incivisme. Met andere woorden: de Franstaligen verdedigen helemaal niet de Belgische staat, waarvan Vlaanderen het belangrijkste deel uitmaakt, maar de onrechtmatig verworven bevoordeelde positie van de Franstaligen binnen die staat. Zij maken zich dus schuldig aan wat zij de Vlamingen verwijten: particularisme, of het belang van een groep stellen boven dat van de gemeenschap, misplaatst nationalisme dus, en dat is een vorm van separatisme. Zo zie je maar.
Er zijn dus goede redenen voor het Vlaams nationalisme. Vooreerst vormen wij wel degelijk een eigen gemeenschap, dat is zo vastgelegd in de Belgische grondwet. Vervolgens is de huidige staatsstructuur manifest nadelig voor de Vlaamse gemeenschap, ook dat is objectief vastgesteld door de Belgische staatsinstellingen zoals de Raad van State en het Grondwettelijk Hof. En naast en boven alle andere redenen die men nog zou kunnen aanhalen is er deze: dit land is niet meer te besturen zoals het nu is, dat heeft zelfs de vorst verklaard in zijn recente toespraken tot het volk. Met de rabiate Franstaligen valt al lang niet meer te praten, laat staan samen te regeren. Zij zijn niet geïnteresseerd in het overleven van België, enkel in het wanhopig verdedigen van hun eigen bevoorrechte positie.
Hoewel ik dus een hevige tegenstander ben van elk bekrompen nationalisme, waar ook ter wereld en ik veruit de voorkeur geef aan grensoverschrijdende structuren en wetten voor heel veel aspecten van onze samenleving, toch noem ik mezelf evengoed met waardige trots een ware Vlaamse nationalist en zal ik, al is het maar door mijn stemgedrag en door het verheffen van mijn stem en in geschrifte, blijven ijveren voor een solidair maar onafhankelijk Vlaanderen in het Europa van de volkeren en in de globale samenleving die stilaan onvermijdelijk aan het worden is.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
09-08-2009
Gouden Eeuw, Maarten Prak
Maarten Prak, Gouden Eeuw, Het raadsel van de republiek, uitg. SUN, 2002², 341 blz., gebonden, enkele zwart-wit afbeeldingen, literatuuropgave, noten, register; ISBN 90 5875 0485, in de handel ongeveer 30, gekocht In t Profijtelijk Boeksken Leuven voor 18.
Mijn belangstelling voor de filosofische ontwikkelingen in de periode tussen 1650 en 1750 en vooral voor Spinoza kan zelfs de minder geïnteresseerde lezer niet ontgaan zijn. Geen wonder dus dat toen ik dit mooi uitgegeven boek zag staan in de tweedehandsboekhandel, ik er niet kon aan weerstaan. Ik heb het onmiddellijk ter hand genomen na lezing van Jonathan Israels meesterwerk over dezelfde periode, dat ik hier besprak. Het bleek een zeer interessante aanvulling te zijn bij de vooral filosofische analyse van Israel, een verruiming van het perspectief met nog meer specifiek economische, politieke, maatschappelijke, sociale en culturele elementen dan Israel zelf in zijn twee monumentale werken al had aangebracht.
Het is dus blijkbaar mogelijk om over die periode boeiend en zinvol te schrijven en toch Spinoza niet eens en passant te vermelden, noch een van de andere Nederlandse en andere filosofen die bij Israel zo prominent aanwezig zijn dat ze wel onvermijdelijk, ja onmisbaar lijken. De reden daarvoor is dat het objectief van (professor) Maarten Prak zuiver of louter historisch is: een beschrijving van het geheel van de maatschappij zoals ze in een bepaalde periode was, hoe ze zo gegroeid is en hoe ze verder geëvolueerd is. Prak heeft dan ook vrijwel geen belangstelling voor de details van het elitaire denken van enkele uitzonderlijke grote geesten, maar des te meer voor het dagelijkse leven van de mensen, de armen en de rijken en de grote massa daartussenin.
Hij slaagt er op een briljante manier in om je als lezer mee te nemen in dat uitzonderlijk verhaal van het woelige ontstaan, de spectaculaire bloei en de tragische ondergang van de Nederlandse republiek in een tijd van amper honderd jaar. Op het toppunt van de Gouden Eeuw waren de noordelijke Nederlandse provinciën zonder meer het rijkste land ter wereld, met het hoogste per capita inkomen, een handels- en oorlogsvloot die groter was dan die van Engeland en Frankrijk samen, het talrijkste en best georganiseerde leger ter wereld, een internationaal net van handelsposten en kolonies, een vermaarde schilderschool de benaming Gouden Eeuw is dan ook volkomen terecht.
De ondertitel van het boek luidt: Het raadsel van de republiek. Het is inderdaad zeer verwonderlijk dat een land van zeer bescheiden territoriale omvang en een gering bevolkingsaantal, gelegen aan de rand van Europa, zonder aanzienlijke natuurlijke rijkdommen of grondstoffen, zonder centraal gezag of politieke eenheid, geteisterd door na-ijver tussen zijn steden en gewesten en door eindeloze religieuze twisten, belaagd door al zijn buren en politieke vijanden en zijn economische concurrenten, waaronder de machtigste der aarde: Duitsland, Frankrijk, Spanje, Engeland, er toch in geslaagd is om op korte tijd, zij het ook voor korte tijd, op álle gebied de meest vooraanstaande positie van de hele wereld heeft weten te verwerven. Dat is wat de auteur zich ten doel stelt: het wonder van die vreemde samenloop van omstandigheden en eigen kenmerken ontraadselen of toch ten minste de elementen duiden die hebben geleid tot het glorieuze succes van onze noorderburen, een glorie die is uitgedijd tot zelfs na 1945 en die nog steeds voelbaar is in het huidige staatsbestel, al heeft Nederland nu in de rij der volkeren een positie ingenomen die, hoewel nog verbazingwekkend hoog in vergelijking met vele andere volkrijkere, grotere in gebied en natuurlijke rijkdommen, toch meer overeenstemt met vergelijkbare westerse landen, zoals het onze, en zijn toekomst en welvaart meer en meer bepaald ziet door internationale structuren zoals de Europese Unie en andere Westerse allianties. In de concurrentiële wereldeconomie heeft het sinds lang zijn positie aan de top moeten prijsgeven ten bate van Spanje, Portugal, Engeland, Frankrijk, Duitsland, Amerika en de nieuwe Oosterse economieën.
Voor Nederlanders is dit boek wellicht al te bekend terrein, al was het maar van de schoolse opleiding en zijn er talloze andere werken over deze glorietijd uit de vaderlandse geschiedenis. Toch vermoed ik dat het in die reeks een prominente plaats inneemt. Het is zeer goed geschreven, leest aangenaam, verveelt nooit. De auteur vermengt brede overzichten met treffende vignetten waarin hij individuele figuren schetst en hun levensloop tekent, zowel uitzonderlijke talenten zoals Vermeer als een eenvoudige, armoedige weduwe met haar kinderen in een armenhuis. Hij staaft zijn beweringen met concrete cijfers en met verhelderende vergelijkingen met andere landen en periodes, die ons toelaten de eigentijdse betekenis van de historische gegevens naar waarde te schatten. Dit is veruit het beste geschiedenisboek dat ik ooit in het Nederlands gelezen heb. Ik heb nog twee andere publicaties in bestelling over dezelfde periode: van de meester zelf, Jonathan Israel is er het nog maar eens monumentale standaardwerk The Dutch Republic en van de bekende Simon Schama The Embarassment of Richess, allebei ook in het Nederlands verschenen. Ik zal niet nalaten hier verslag uit te brengen over mijn verdere lectuur en hoe me dat bevallen is. Ik hoop van harte dat ik daarmee uw interesse heb gewekt of versterkt voor de Nederlandse Gouden Eeuw, die zonder Vlaamse inbreng toch aanzienlijk minder schitterend ware geweest.
Categorie:historisch Tags:geschiedenis
06-08-2009
Roofdieren
THE RIGHT to bear arms: het recht om wapens te dragen. Het staat ingeschreven in de grondwet van de Verenigde Staten van Amerika, om precies te zijn in het beruchte Second Amendment: A well regulated militia, being necessary to the security of a free State, the right of the People to keep and bear arms, shall not be infringed. Vrij vertaald is dat: Aangezien een goed gereglementeerde militie noodzakelijk is voor de veiligheid van een vrije staat, mag het recht van het volk om wapens bij te houden en te dragen, niet worden geschonden.
We moeten die tekst in zijn historische context zien. Ik besprak hier onlangs, op de Amerikaanse nationale feestdag, de vierde juli, de tekst van de onafhankelijkheidverklaring. Daarin is al sprake van de vrijheid van een volk om zijn lot in eigen handen te nemen, zeker als de overheid zijn rechten niet vrijwaart. Wanneer de overheid als een dwingeland wordt aangevoeld, die geen rekening houdt met de verlangens en de rechten van de meerderheid van de bevolking, dan erkent elke menselijke wetgeving het recht tot kritiek, actie, weerstand, ja zelfs gewapende opstand, wanneer alle andere middelen uitgeput zijn en zeker wanneer ook de overheid gebruik maakt van wapens om de bevolking onrechtmatig te onderdrukken.
Het was tekenend voor de revolutionaire periode tussen 1750 en 1850, toen er een einde kwam aan de willekeur van het ancien régime en de burgers hun rechten gingen opeisen, dat men zich zorgen maakte over het bezit van en het dragen van wapens. De overheid zag erop toe dat zij daarvan het monopolie had: enkel het leger en in veel mindere mate de ordehandhavers mochten wapens hebben en die werden strikt bewaakt in de kazernes. Zo is de toestand ook nu nog, met uitzondering van jacht- en sportwapens. Dat betekent dat, wanneer de bevolking in opstand komt, zij die wapens moet veroveren of de bewakers ervan moet overtuigen om ze over te leveren. Dat ligt niet voor de hand, want de overheid zal vooral haar meest getrouwe dienaars aanstellen om de wapens te bewaken en hen daarvoor ruim vergoeden en met eerbewijzen overladen. Vandaar dat de Amerikaanse revolutionairen, met hun onafhankelijksstrijd tegen de Britten vers in het geheugen, stelden dat de burgers zelf moesten kunnen beschikken over wapens en het recht behielden om ze te gebruiken ter beveiliging van de staat. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Wellicht zoiets als de schuttersgilden vanaf de middeleeuwen of de vrijwillige brandweer: georganiseerde (well regulated) groepen van burgers die zich in hun vrije tijd oefenden met wapens die in de lokalen van de vereniging achter slot en grendel werden bewaard en die enkel in geval van nood werden opgeroepen. Het beruchte Second Amendment kan dus, volgens de meeste interpretaties, niet ingeroepen worden om het recht te verdedigen van elke burger om wapens te bezitten en er gebruik van te maken.
Maar er is altijd een grijze zone geweest en dat is vandaag ook nog zo: de wetten hebben steeds toegelaten dat burgers in beperkte mate wapens bezaten, voor hun eigen veiligheid, om zich te beschermen tegen grote roofdieren, bijvoorbeeld, in streken waar die voorkomen, maar ook tegen misdadigers. Het is dit laatste punt, namelijk het gebruik van wapens ter zelfverdediging, dat in een beschaafde maatschappij voor controverse zorgt.
Tot de essentie van een beschaafde maatschappij behoort dat zij in staat is om haar burgers te beschermen tegen alle vormen van geweld, zodat zij vreedzaam kunnen samenleven. Daartoe probeert men om het geweld zoveel mogelijk uit te schakelen en het te beperken tot het leger, ter bescherming tegen aanvallen uit het buitenland, maar sinds dat gevaar steeds minder reëel geworden is, vooral tot de ordehandhavers, ter bescherming tegen misdadigers en gekken. In principe moet de burger dus niet meer zelf beschikken over wapens en dat is voor de allermeeste burgers ook het geval, sinds vele eeuwen zelfs. In uitzonderlijke gevallen laat men nog toe dat iemand een wapen bezit voor zelfverdediging, maar de wetten die dat regelen worden steeds strenger. Wij hebben het onlangs meegemaakt dat alle vergunningen werden ingetrokken, dat alle wapens moesten ingeleverd worden en dat voor elk wapenbezit een nieuwe toestemming vereist werd, toestemming die aan strenge voorwaarden onderworpen was. Die nieuwe wapenwet was het gevolg van enkele ophefmakende incidenten, waarbij de daders al te gemakkelijk aan hun zware vuurwapens gekomen waren.
Het verzet in ons land tegen die nieuwe wet was vrijwel onbestaand. Als we dat vergelijken met de toestand in de Verenigde Staten, dan stellen we vast dat elk voorstel om de wapenwetten die zij ook wel hebben, maar die veel soepeler zijn dan wat ze hier bij ons ooit geweest zijn, dat elke poging dus om die wapenwetten te verstrengen zonder meer gedoemd is om afgewezen te worden, meestal zelfs nog voor het tot een stemming zou komen in het parlement. Presidentskandidaten en anderen die een politiek mandaat ambiëren en die dergelijke voorstellen in hun programma zouden opnemen, maken geen enkele kans op verkiezing.
Het is sinds vele jaren bewezen dat de wapens die men in huis heeft, waar ook ter wereld, in de eerste plaats gebruikt worden tegen huisgenoten, met opzet, passioneel of per ongeluk. Het is ook duidelijk dat wanneer mensen door het lint gaan zij gebruik maken van de (vuur-)wapens die zij in hun bezit hebben. Maar hoe spectaculair dergelijke wilde schietpartijen ook zijn, hoe verpletterend ook de statistieken over het gebruik van vuurwapens in eigen huiskring, hoe afschuwelijk ook het resultaat van het gebruik van wapens in jeugdbendes en de professionele criminaliteit, hoe veel politici, tot presidenten toe er het slachtoffer zijn van aanslagen, toch blijkt het in de V.S. onmogelijk om ook maar iets te doen aan het individueel recht om wapens te kopen, te bezitten en te gebruiken.
Dat moet ons toch doen nadenken over de Amerikaanse maatschappij. De tijd van het wilde westen is lang voorbij, maar de gewelddadigheid is gebleven. Ze beperkt zich ook niet tot het intern huiselijk en crimineel geweld. De Verenigde Staten zijn voortdurend verwikkeld in internationaal geweld, onder de vorm van open oorlogsvoering of op meer verdoken manieren, op vele plaatsen in de wereld. Zij beschikken over een onvoorstelbaar arsenaal aan wapens, over het machtigste leger ter wereld, over een technologisch hoogstaande en efficiënte wapenindustrie. Zij behouden zich het recht voor om met geweld tussen te komen in de wereldpolitiek en als zij daarvoor geen geldige redenen hebben, dan fabriceren ze die zonder enige scrupule, tot op het hoogste niveau. Zij geloven dat zij met wapengeweld de vrede kunnen bewaren of opleggen.
Zij zouden nochtans beter moeten weten. In eigen land kijken ze aan tegen torenhoge statistieken over geweld en criminaliteit. Hun acties in het buitenland stuiten op verzet van de betrokken landen, van de bondgenoten van die landen, van religieuze leiders en van vredelievende of zelfs maar neutrale derde landen, ja, van hun eigen nauwste bondgenoten. Het resultaat van hun internationale tussenkomsten is in alle gevallen negatief, bedenkelijk of van zeer voorbijgaande aard.
Men verwijst in die discussie vaak naar de rol van de Amerikanen, samen met andere geallieerden of bondgenoten, in de bevrijding van Europa en andere gebieden in de eerste en de tweede wereldoorlog. We kunnen niet ontkennen dat zij zeker in 1945 een beslissende rol hebben gespeeld in het beëindigen van het Nazi-regime en van het Japans expansionisme; wij kunnen evenmin stellen dat die tussenkomsten ongewenst, ongepast of onverantwoord waren, of dat de wereld er niet beter op geworden is. We kunnen, moeten ons vragen stellen over de manier waarop de oorlog gevoerd is, niet alleen in Europa, denk aan Dresden, maar vooral ook in het Oosten, met het gebruik van atoombommen op de Japanse burgerbevolking. We kunnen twijfels hebben over de verdeling van de wereld tussen de supermachten en de ideologische blokken (kapitalisme tegen communisme). Maar we moeten vooral erkennen dat zelfs het neerslaan van misdadige regimes als het Nazisme en het Japanse imperialisme geen vrijgeleide zijn voor elke militaire tussenkomst. We moeten beseffen dat de V.S. zich steeds ook hun eigen voordeel hebben gedaan, dat zij hun militair overwicht hebben gebruikt om hun economische overmacht te vestigen in grote delen van de wereld. We moeten ons ervan bewust zijn dat steeds meer landen in de wereld het militair, politiek, moreel en economisch leiderschap van de Verenigde Staten niet (meer) erkennen, dat zij zich het recht voorbehouden om hun eigen weg te gaan, ook op religieus en maatschappelijk gebied, en dat zij de V.S. als een bedreiging, ja een regelrechte vijand zien, een onduldbare dwingeland tegen wie ook zij het recht opeisen om wapens te bezitten en te gebruiken. Het is cynisch te moeten vaststellen dat die wapens in de meeste gevallen van Amerikaanse makelij zijn.
Hoe meer we nadenken over de geschiedenis, de recente en de wat oudere, hoe meer we zien dat de welvaart van de enen gesteund is op de onderwerping, de uitbuiting van de anderen. De wereldmacht van Spaanse Habsburgers, de luxe die Nederland zich kon permitteren in de Gouden Eeuw, de koloniale overheersing die leidde tot het Britse Imperium, de pracht en praal van de Tsaren: steeds waren er ook onderworpen volkeren en bevolkingen die tot slaven werden gemaakt. Het is een patroon in het menselijk gedrag, niet alleen op wereldschaal maar ook in de persoonlijke relaties tussen de mensen onderling: met geweld kan men zich een plaats veroveren in de wereld die beter is dan die van iemand anders, kan men het zo regelen dat mensen gedwongen zijn om te werken voor het goed van een andere, die op die manier slapend rijk wordt.
Dat geweld kan vele vormen aannemen. Brutale koloniale overheersing is nu wel uit de mode, maar de manier waarop grote bedrijven en banken de wereld veroveren, verschilt nauwelijks van de plundering van Afrika en Azië in de vorige eeuw. Het principe van het kapitalisme is nog steeds in grote mate: maximaal winst maken, de concurrentie uitschakelen, groter worden, macht verwerven. Het wereldwijd failliet van het communisme heeft die agressieve en gewelddadige ideologie nog in overtuigingskracht doen toenemen. De diepe financiële en economische crisis die het systeem de laatste tijd doormaakt, zet niet aan tot een grondige herziening, hoogstens tot enkele correcties. Er is geen ernstig alternatief voor het kapitalisme, zegt men, en zelfs de groenen hebben hun fundamentele kritiek opzijgeschoven en spreken nu niet meer van anders gaan leven maar van een groene economie, een groen kapitalisme: het milieu kan enkel efficiënt beschermd worden door het kapitalistisch systeem in te zetten: groene stroom, zonnepanelen, warmtewisselaars, windenergie, biobrandstof, waterkrachtcentrales. Het kapitalisme heeft zich na de puinhopen van het communisme, nu ook meester gemaakt van de composthopen van de milieuactivisten en de anders-globalisten.
Het is een regel die elk van ons heel vroeg leert: werken kost moeite, genieten van het leven is gemakkelijker en aangenamer. Om aangenaam te kunnen leven moet je ofwel eerst zelf werken, ofwel anderen zover krijgen dat ze voor jou werken. Het is evident dat ze dat niet zomaar zullen doen, je moet hen daartoe dwingen, op een of andere manier, want ook zij zullen liever genieten van het leven dan te werken, zeker voor een ander. Je zal dus een of andere vorm van overtuigingskracht of geweld moeten gebruiken. Op die eenvoudige regel is het kapitalisme gesteund. Uit onze geschiedenis is gebleken dat die regel werkt, dat hij beter werkt dan welke andere regel ook. Systemen die niet op die regel gebouwd zijn, blijken niet bestand tegen de concurrentie van het kapitalisme of moeten zich beperken tot randverschijnselen in een globaal roofzuchtig kapitalistisch systeem.
Onze maatschappij is, op dit hoogtepunt van onze beschaving, nog geen stap verder dan de roofvogels, de reiger en de ijsvogel en daarbij nog de overvoede katten van de buren die in onze tuin de eieren en de jongen komen roven uit de nesten van de merels en de kleinere zangvogels en de vissen uit onze vijver. Om te overleven moeten levende wezens eten en het meest voor de hand liggende, het minst tijdrovende is andere levende wezens. Weinig dieren vreten systematisch hun jongen op, maar er zijn er geen die er een probleem van maken om die van anderen dieren te verslinden. Zo is ook de mens begonnen, de veelvraat aan de top van de voedingsketen en zo zijn we in principe nog altijd bezig, ook al zijn we technologisch zoveel verder. We zijn nog steeds op rooftocht, op zoek naar gemakkelijke prooien, naar snel resultaat, naar de weg van de minste weerstand. We hebben nog steeds niet echt begrepen dat het ook helemaal anders kan: dat we groot kunnen zijn zonder iemand anders te kleineren, dat we ons kunnen voeden zonder anderen te laten verhongeren, dat we zelf moeten werken om te overleven, dat we samen meer kunnen dan alleen, dat de aarde onze moeder is, onze thuis en niet het onuitputtelijk voorwerp van onze roofzucht, dat we allen gelijk zijn en dat overdreven ongelijkheid alleen onheil brengt, dat je niet de beste moet zijn om goed te zijn, niet de rijkste om rijk te zijn, dat je niet moet stelen om te hebben, dat je niet moet doden om te leven, dat er een ethische grens is aan hebzucht en machtsgeilheid, dat al wat je nog meer neemt als je al genoeg hebt te veel is, en vooral: dat het leven kort is en dat de dood eenieder wacht.
De voorbije weken heb ik vele uren doorgebracht, verdiept in het tweede boek van Jonathan Israel over de Verlichting: Enlightenment Contested. Philosophy, Modernity and the Emancipation of Man 1670-1752, OUP, 2006, 2008 paperback, xxiv + 983 pp. Ik heb geen Nederlandse vertaling kunnen vinden.
Het is een kanjer van meer dan duizend bladzijden, ook fysiek zware kost, want zon boek gaat op den duur wegen in je hand of op je schoot. Ik heb er zelfs mijn leestafeltje bijgehaald om het toch wat draaglijk te maken. Vandaag heb ik de laatste bladzijden gelezen en nu zit ik hier, met gemengde gevoelens. Ik ben trots dat ik dit boek gelezen heb, ik voel me bevoorrecht dat ik heb mogen delen in de kennis en de wijsheid van de auteur, die zijn leven gewijd heeft aan deze cruciale periode in onze intellectuele geschiedenis. Het is ook een beetje een triest moment, het afsluiten van een boeiende, zelfs schokkende ervaring: een wekenlange onderdompeling in een stuk geschiedenis, in een volgehouden filosofisch betoog, in een onderliggende ideologische stellingname. Het heeft me diep beroerd, het heeft me beïnvloed, het heeft me veranderd.
Met die twee zeer uitvoerige studies achter de rug voel ik me evenwel nog geen expert ter zake, verre van. Enerzijds is er nog zoveel te weten over de Verlichting en de secundaire literatuur erover is zeer uitvoerig, hier alleen al zesenvijftig paginas bibliografie; anderzijds moet je toch ooit iets gelezen hebben van de oorspronkelijke teksten, de primaire bibliografie en die beslaat in dit boek vijfentwintig bladzijden, kleine druk Ik heb een paar werken besteld bij een gespecialiseerde onafhankelijke uitgeverij in Frankrijk, Coda genaamd, klik hier voor hun website: http://www.editions-coda.fr/index.php, je hoort er nog van.
Ik eindig met een citaat uit het nogal strijdbare Postscript, waarin Jonathan Israel een opsomming geeft van wat hij ziet als de kerngedachten van Radicale Verlichting; ik vertaal voor u:
het aannemen van de filosofische (mathematische, historische) rede als het enige en exclusieve criterium voor wat waar is;
het afwijzen van elke bovennatuurlijke kracht, magie, geesten zonder lichaam, en goddelijke voorzienigheid;
gelijkheid van het mensdom, raciaal en seksueel;
seculiere universaliteit van de ethiek, geankerd in gelijkheid en met de nadruk vooral op gelijkberechtiging, rechtvaardigheid en menslievendheid;
omvattende verdraagzaamheid en vrijheid van denken gebaseerd op individueel kritisch denken;
persoonlijke vrijheid van levensstijl en seksueel gedrag tussen toestemmende volwassenen, met vrijwaring van de waardigheid van ongehuwden en homoseksuelen;
vrijheid van meningsuiting, politieke kritiek en van de pers, in de publieke sfeer;
de democratische republiek als de meest legitieme vorm van politiek.
Wij leven in een land en in een tijd waarin geen van die stellingen een echt probleem zijn, ze zijn zelfs vastgelegd in onze grondwet en andere wetten en verordeningen. Weliswaar zijn deze idealen niet allemaal ten volle gerealiseerd, maar het verschil met de periode waarin de mensheid zich voor het eerst expliciet en op grote schaal bewust is geworden van deze grondbegrippen, vooral de periode 1670-1750, is ontstellend groot. Het is goed dat we ons bewust zijn van de lange weg die we hebben afgelegd en van onze uitzonderlijke situatie, hier en nu, die scherp contrasteert met zelfs de meeste andere landen ter wereld en met die van het overgrote deel van de wereldbevolking. Het is ongemeen belangrijk dat we ook de reële bedreigingen van onze échte waarden onder ogen zien, of ze nu komen van andersdenkenden, auto- of allochtoon, dan wel van onze eigen luxueuze zelfgenoegzaamheid, laksheid, genotzucht of schuldige onverschilligheid.