Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (72)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (242)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    12-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vlaams nationalisme
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Nationalisme: bij het vermelden van het woord gaan heel wat mensen steigeren, het heeft een negatieve bijklank, er is iets verkeerds mee. De Franstalige media van België vereenzelvigen het met de collaboratie met het Nazisme (dat ook een National-Socialismus was; merk overigens op dat de collaboratie verre van uitsluitend in Vlaanderen voorkwam…) en met alle latere Vlaamse verzuchtingen naar zelfbestuur, die louter gezien worden als pogingen om een einde te maken aan België, ten nadele van de Franssprekenden.

    Toegegeven: nationalisme verwijst naar een houding waarin men aan het eigen land, het eigen volk een bepaalde voorkeur geeft. Maar voor zover ik weet interpreteert men dat nergens ter wereld als een negatieve instelling, nee, een gezond patriottisme, een nationale trots is een deugd veeleer dan een ondeugd. Politici roepen op om zich met fierheid een burger van het land te noemen, of dat nu de Verenigde Staten van Amerika is of Iran. Niemand die eraan denkt om aanstoot te nemen aan de nobele gevoelens van vaderlandsliefde. Vooral uit de romantiek hebben we die verknochtheid aan onze eigen aard overgehouden, aan de eigen streek, aan de gebruiken en gewoonten, aan onze literatuur, muziek en beeldende kunst, aan de grote figuren uit het verleden, aan de symbolen ook van de natie: de vlag, het volkslied, de instellingen, de vorst of president.

    Het probleem met het Vlaams nationalisme is dat sommigen het wel eens willen verwarren, bewust of niet, met het historisch Vlaams-Nationalisme van tussen de wereldoorlogen en van tijdens de tweede, toen het zich inderdaad in een aantal gevallen gecompromitteerd heeft in de collaboratie met de bezetter, een bezetter die zich daarenboven schuldig maakte aan een onaanvaardbaar imperialisme en aan onder alle opzichten misdadige methodes die op geen enkele manier moreel goed te praten zijn.

    Het probleem is ook dat het Vlaams nationalisme van vandaag door België en al wie België verdedigt, uit eigenbelang of om welke reden dan ook, geïnterpreteerd wordt als incivisme, onburgerlijk en onpatriottisch gedrag: in België is alleen Belgisch nationalisme verantwoord. Elk particularisme, elke verdediging van andere belangen dan de Belgische, is zo goed als misdadig.

    En dat is nu juist het probleem: Vlaanderen en de Vlamingen hebben geen enkele reden, historisch, politiek, sociaal of economisch, om patriottische gevoelens te koesteren tegenover België. De Belgische staat, zijn vorstenhuis en zijn instellingen hebben Vlaanderen steeds behandeld als een wingewest en de Vlamingen als quantité négligeable, ongeletterde onbenullen, enkel goed genoeg om te werken en belasting te betalen. De Vlaming heeft daarop gereageerd door België als een vreemde bezetter te beschouwen en zijn instellingen als verwerpelijke instrumenten van zijn onderdrukking, zijn vorst als een volksvreemde landvoogd, zoals we er in de loop van de geschiedenis zoveel gehad hebben.

    Met het romantische nationalisme is in principe niet zo heel veel verkeerd. Het is goed dat we ons bewust zijn van wat ons kenmerkt als een gemeenschap van mensen, gebonden aan een streek, verbonden door een gemeenschappelijke geschiedenis. Het gaat pas de verkeerde kant uit wanneer men het gaat voorstellen als zouden we daarmee beter zijn de andere gemeenschappen of volkeren. Hebben immers niet alle volkeren het recht, ja de burgerlijke plicht om het eigen land en volk een warm hart toe te dragen? Er is niet mis met ‘fan’ te zijn van een voetbalploeg, maar men hoeft daarom de anderen nog niet uit te schelden of de hersenen in te slaan. Onze vrijheid stopt waar die van de andere begint. Het is juist dat in elk nationalisme, in de overdreven vorm van chauvinisme (naar de eponieme Nicolas Chauvin uit de Napoleontische tijd) wel degelijk het gevaar schuilt tot fanatisme en minachting voor de anderen. Maar dat is niet wat men vandaag aan het Vlaams streven naar onafhankelijkheid verwijt of zelfs kan verwijten. Wij willen alleen maar onafhankelijk zijn en daarmee willen we niemand benadelen. Wij eisen alleen maar onze rechten op, niets meer maar ook niets minder. En als anderen zich daardoor bedreigd voelen, dan kan dat alleen maar zijn omdat zij nu meer hebben dan waarop zij recht hebben…

    Als de Franssprekenden vrezen dat zij nadelen zullen ondervinden bij een eerlijke herverdeling van de lasten en de lusten tussen de gemeenschappen in België, dan moeten we daaruit besluiten dat zij sinds 1830 genoten hebben van een ongelijke verdeling en dat zij die onrechtvaardige toestand wensen te behouden, tegen alle beter weten in. Dat is geen Belgisch patriottisme, maar een verwerpelijk Franstalig incivisme. Met andere woorden: de Franstaligen verdedigen helemaal niet de Belgische staat, waarvan Vlaanderen het belangrijkste deel uitmaakt, maar de onrechtmatig verworven bevoordeelde positie van de Franstaligen binnen die staat. Zij maken zich dus schuldig aan wat zij de Vlamingen verwijten: particularisme, of het belang van een groep stellen boven dat van de gemeenschap, misplaatst nationalisme dus, en dat is een vorm van separatisme. Zo zie je maar.

    Er zijn dus goede redenen voor het Vlaams nationalisme. Vooreerst vormen wij wel degelijk een eigen gemeenschap, dat is zo vastgelegd in de Belgische grondwet. Vervolgens is de huidige staatsstructuur manifest nadelig voor de Vlaamse gemeenschap, ook dat is objectief vastgesteld door de Belgische staatsinstellingen zoals de Raad van State en het Grondwettelijk Hof. En naast en boven alle andere redenen die men nog zou kunnen aanhalen is er deze: dit land is niet meer te besturen zoals het nu is, dat heeft zelfs de vorst verklaard in zijn recente toespraken tot het volk. Met de rabiate Franstaligen valt al lang niet meer te praten, laat staan samen te regeren. Zij zijn niet geïnteresseerd in het overleven van België, enkel in het wanhopig verdedigen van hun eigen bevoorrechte positie.

    Hoewel ik dus een hevige tegenstander ben van elk bekrompen nationalisme, waar ook ter wereld en ik veruit de voorkeur geef aan grensoverschrijdende structuren en wetten voor heel veel aspecten van onze samenleving, toch noem ik mezelf evengoed met waardige trots een ware Vlaamse nationalist en zal ik, al is het maar door mijn stemgedrag en door het verheffen van mijn stem en in geschrifte, blijven ijveren voor een solidair maar onafhankelijk Vlaanderen in het Europa van de volkeren en in de globale samenleving die stilaan onvermijdelijk aan het worden is.


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    09-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gouden Eeuw, Maarten Prak
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Maarten Prak, Gouden Eeuw, Het raadsel van de republiek, uitg. SUN, 2002², 341 blz., gebonden, enkele zwart-wit afbeeldingen, literatuuropgave, noten, register; ISBN 90 5875 0485, in de handel ongeveer € 30, gekocht In ’t Profijtelijk Boeksken Leuven voor € 18.

    Mijn belangstelling voor de filosofische ontwikkelingen in de periode tussen 1650 en 1750 en vooral voor Spinoza kan zelfs de minder geïnteresseerde lezer niet ontgaan zijn. Geen wonder dus dat toen ik dit mooi uitgegeven boek zag staan in de tweedehandsboekhandel, ik er niet kon aan weerstaan. Ik heb het onmiddellijk ter hand genomen na lezing van Jonathan Israels meesterwerk over dezelfde periode, dat ik hier besprak. Het bleek een zeer interessante aanvulling te zijn bij de vooral filosofische analyse van Israel, een verruiming van het perspectief met nog meer specifiek economische, politieke, maatschappelijke, sociale en culturele elementen dan Israel zelf in zijn twee monumentale werken al had aangebracht.

    Het is dus blijkbaar mogelijk om over die periode boeiend en zinvol te schrijven en toch Spinoza niet eens en passant te vermelden, noch een van de andere Nederlandse en andere filosofen die bij Israel zo prominent aanwezig zijn dat ze wel onvermijdelijk, ja onmisbaar lijken. De reden daarvoor is dat het objectief van (professor) Maarten Prak ‘zuiver’ of ‘louter’ historisch is: een beschrijving van het geheel van de maatschappij zoals ze in een bepaalde periode was, hoe ze zo gegroeid is en hoe ze verder geëvolueerd is. Prak heeft dan ook vrijwel geen belangstelling voor de details van het elitaire denken van enkele uitzonderlijke grote geesten, maar des te meer voor het dagelijkse leven van de mensen, de armen en de rijken en de grote massa daartussenin.

    Hij slaagt er op een briljante manier in om je als lezer mee te nemen in dat uitzonderlijk verhaal van het woelige ontstaan, de spectaculaire bloei en de tragische ondergang van de Nederlandse republiek in een tijd van amper honderd jaar. Op het toppunt van de Gouden Eeuw waren de noordelijke Nederlandse provinciën zonder meer het rijkste land ter wereld, met het hoogste per capita inkomen, een handels- en oorlogsvloot die groter was dan die van Engeland en Frankrijk samen, het talrijkste en best georganiseerde leger ter wereld, een internationaal net van handelsposten en kolonies, een vermaarde schilderschool… de benaming Gouden Eeuw is dan ook volkomen terecht.

    De ondertitel van het boek luidt: Het raadsel van de republiek. Het is inderdaad zeer verwonderlijk dat een land van zeer bescheiden territoriale omvang en een gering bevolkingsaantal, gelegen aan de rand van Europa, zonder aanzienlijke natuurlijke rijkdommen of grondstoffen, zonder centraal gezag of politieke eenheid, geteisterd door na-ijver tussen zijn steden en gewesten en door eindeloze religieuze twisten, belaagd door al zijn buren en politieke vijanden en zijn economische concurrenten, waaronder de machtigste der aarde: Duitsland, Frankrijk, Spanje, Engeland, er toch in geslaagd is om op korte tijd, zij het ook voor korte tijd, op álle gebied de meest vooraanstaande positie van de hele wereld heeft weten te verwerven. Dat is wat de auteur zich ten doel stelt: het wonder van die vreemde samenloop van omstandigheden en eigen kenmerken ontraadselen of toch ten minste de elementen duiden die hebben geleid tot het glorieuze succes van onze noorderburen, een glorie die is uitgedijd tot zelfs na 1945 en die nog steeds voelbaar is in het huidige staatsbestel, al heeft Nederland nu in de rij der volkeren een positie ingenomen die, hoewel nog verbazingwekkend hoog in vergelijking met vele andere volkrijkere, grotere in gebied en natuurlijke rijkdommen, toch meer overeenstemt met vergelijkbare westerse landen, zoals het onze, en zijn toekomst en welvaart meer en meer bepaald ziet door internationale structuren zoals de Europese Unie en andere Westerse allianties. In de concurrentiële wereldeconomie heeft het sinds lang zijn positie aan de top moeten prijsgeven ten bate van Spanje, Portugal, Engeland, Frankrijk, Duitsland, Amerika en de nieuwe Oosterse economieën.

    Voor Nederlanders is dit boek wellicht al te bekend terrein, al was het maar van de schoolse opleiding en zijn er talloze andere werken over deze glorietijd uit de vaderlandse geschiedenis. Toch vermoed ik dat het in die reeks een prominente plaats inneemt. Het is zeer goed geschreven, leest aangenaam, verveelt nooit. De auteur vermengt brede overzichten met treffende vignetten waarin hij individuele figuren schetst en hun levensloop tekent, zowel uitzonderlijke talenten zoals Vermeer als een eenvoudige, armoedige weduwe met haar kinderen in een armenhuis. Hij staaft zijn beweringen met concrete cijfers en met verhelderende vergelijkingen met andere landen en periodes, die ons toelaten de eigentijdse betekenis van de historische gegevens naar waarde te schatten. Dit is veruit het beste ‘geschiedenisboek’ dat ik ooit in het Nederlands gelezen heb. Ik heb nog twee andere publicaties in bestelling over dezelfde periode: van de ‘meester’ zelf, Jonathan Israel is er het nog maar eens monumentale standaardwerk The Dutch Republic en van de bekende Simon Schama The Embarassment of Richess, allebei ook in het Nederlands verschenen. Ik zal niet nalaten hier verslag uit te brengen over mijn verdere lectuur en hoe me dat bevallen is. Ik hoop van harte dat ik daarmee uw interesse heb gewekt of versterkt voor de Nederlandse Gouden Eeuw, die zonder Vlaamse inbreng toch aanzienlijk minder schitterend ware geweest.


    Categorie:historisch
    Tags:geschiedenis
    06-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Roofdieren
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    THE RIGHT to bear arms: het recht om wapens te dragen. Het staat ingeschreven in de grondwet van de Verenigde Staten van Amerika, om precies te zijn in het beruchte Second Amendment: A well regulated militia, being necessary to the security of a free State, the right of the People to keep and bear arms, shall not be infringed. Vrij vertaald is dat: Aangezien een goed gereglementeerde militie noodzakelijk is voor de veiligheid van een vrije staat, mag het recht van het volk om wapens bij te houden en te dragen, niet worden geschonden.

    We moeten die tekst in zijn historische context zien. Ik besprak hier onlangs, op de Amerikaanse nationale feestdag, de vierde juli, de tekst van de onafhankelijkheidverklaring. Daarin is al sprake van de vrijheid van een volk om zijn lot in eigen handen te nemen, zeker als de overheid zijn rechten niet vrijwaart. Wanneer de overheid als een dwingeland wordt aangevoeld, die geen rekening houdt met de verlangens en de rechten van de meerderheid van de bevolking, dan erkent elke menselijke wetgeving het recht tot kritiek, actie, weerstand, ja zelfs gewapende opstand, wanneer alle andere middelen uitgeput zijn en zeker wanneer ook de overheid gebruik maakt van wapens om de bevolking onrechtmatig te onderdrukken.

    Het was tekenend voor de revolutionaire periode tussen 1750 en 1850, toen er een einde kwam aan de willekeur van het ancien régime en de burgers hun rechten gingen opeisen, dat men zich zorgen maakte over het bezit van en het dragen van wapens. De overheid zag erop toe dat zij daarvan het monopolie had: enkel het leger en in veel mindere mate de ordehandhavers mochten wapens hebben en die werden strikt bewaakt in de kazernes. Zo is de toestand ook nu nog, met uitzondering van jacht- en sportwapens. Dat betekent dat, wanneer de bevolking in opstand komt, zij die wapens moet veroveren of de bewakers ervan moet overtuigen om ze over te leveren. Dat ligt niet voor de hand, want de overheid zal vooral haar meest getrouwe dienaars aanstellen om de wapens te bewaken en hen daarvoor ruim vergoeden en met eerbewijzen overladen. Vandaar dat de Amerikaanse revolutionairen, met hun onafhankelijksstrijd tegen de Britten vers in het geheugen, stelden dat de burgers zelf moesten kunnen beschikken over wapens en het recht behielden om ze te gebruiken ter beveiliging van de staat. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Wellicht zoiets als de schuttersgilden vanaf de middeleeuwen of de vrijwillige brandweer: georganiseerde (well regulated) groepen van burgers die zich in hun vrije tijd oefenden met wapens die in de lokalen van de vereniging achter slot en grendel werden bewaard en die enkel in geval van nood werden opgeroepen. Het beruchte Second Amendment kan dus, volgens de meeste interpretaties, niet ingeroepen worden om het recht te verdedigen van elke burger om wapens te bezitten en er gebruik van te maken.

    Maar er is altijd een grijze zone geweest en dat is vandaag ook nog zo: de wetten hebben steeds toegelaten dat burgers in beperkte mate wapens bezaten, voor hun eigen veiligheid, om zich te beschermen tegen grote roofdieren, bijvoorbeeld, in streken waar die voorkomen, maar ook tegen misdadigers. Het is dit laatste punt, namelijk het gebruik van wapens ter zelfverdediging, dat in een beschaafde maatschappij voor controverse zorgt.

    Tot de essentie van een beschaafde maatschappij behoort dat zij in staat is om haar burgers te beschermen tegen alle vormen van geweld, zodat zij vreedzaam kunnen samenleven. Daartoe probeert men om het geweld zoveel mogelijk uit te schakelen en het te beperken tot het leger, ter bescherming tegen aanvallen uit het buitenland, maar sinds dat gevaar steeds minder reëel geworden is, vooral tot de ordehandhavers, ter bescherming tegen misdadigers en gekken. In principe moet de burger dus niet meer zelf beschikken over wapens en dat is voor de allermeeste burgers ook het geval, sinds vele eeuwen zelfs. In uitzonderlijke gevallen laat men nog toe dat iemand een wapen bezit voor zelfverdediging, maar de wetten die dat regelen worden steeds strenger. Wij hebben het onlangs meegemaakt dat alle vergunningen werden ingetrokken, dat alle wapens moesten ingeleverd worden en dat voor elk wapenbezit een nieuwe toestemming vereist werd, toestemming die aan strenge voorwaarden onderworpen was. Die nieuwe wapenwet was het gevolg van enkele ophefmakende incidenten, waarbij de daders al te gemakkelijk aan hun zware vuurwapens gekomen waren.

    Het verzet in ons land tegen die nieuwe wet was vrijwel onbestaand. Als we dat vergelijken met de toestand in de Verenigde Staten, dan stellen we vast dat elk voorstel om de wapenwetten die zij ook wel hebben, maar die veel soepeler zijn dan wat ze hier bij ons ooit geweest zijn, dat elke poging dus om die wapenwetten te verstrengen zonder meer gedoemd is om afgewezen te worden, meestal zelfs nog voor het tot een stemming zou komen in het parlement. Presidentskandidaten en anderen die een politiek mandaat ambiëren en die dergelijke voorstellen in hun programma zouden opnemen, maken geen enkele kans op verkiezing.

    Het is sinds vele jaren bewezen dat de wapens die men in huis heeft, waar ook ter wereld, in de eerste plaats gebruikt worden tegen huisgenoten, met opzet, passioneel of per ongeluk. Het is ook duidelijk dat wanneer mensen ‘door het lint gaan’ zij gebruik maken van de (vuur-)wapens die zij in hun bezit hebben. Maar hoe spectaculair dergelijke wilde schietpartijen ook zijn, hoe verpletterend ook de statistieken over het gebruik van vuurwapens in eigen huiskring, hoe afschuwelijk ook het resultaat van het gebruik van wapens in jeugdbendes en de professionele criminaliteit, hoe veel politici, tot presidenten toe er het slachtoffer zijn van aanslagen, toch blijkt het in de V.S. onmogelijk om ook maar iets te doen aan het individueel recht om wapens te kopen, te bezitten en te gebruiken.

    Dat moet ons toch doen nadenken over de Amerikaanse maatschappij. De tijd van het ‘wilde westen’ is lang voorbij, maar de gewelddadigheid is gebleven. Ze beperkt zich ook niet tot het intern huiselijk en crimineel geweld. De Verenigde Staten zijn voortdurend verwikkeld in internationaal geweld, onder de vorm van open oorlogsvoering of op meer verdoken manieren, op vele plaatsen in de wereld. Zij beschikken over een onvoorstelbaar arsenaal aan wapens, over het machtigste leger ter wereld, over een technologisch hoogstaande en efficiënte wapenindustrie. Zij behouden zich het recht voor om met geweld tussen te komen in de wereldpolitiek en als zij daarvoor geen geldige redenen hebben, dan fabriceren ze die zonder enige scrupule, tot op het hoogste niveau. Zij geloven dat zij met wapengeweld de vrede kunnen bewaren of opleggen.

    Zij zouden nochtans beter moeten weten. In eigen land kijken ze aan tegen torenhoge statistieken over geweld en criminaliteit. Hun acties in het buitenland stuiten op verzet van de betrokken landen, van de bondgenoten van die landen, van religieuze leiders en van vredelievende of zelfs maar neutrale derde landen, ja, van hun eigen nauwste bondgenoten. Het resultaat van hun internationale tussenkomsten is in alle gevallen negatief, bedenkelijk of van zeer voorbijgaande aard.

    Men verwijst in die discussie vaak naar de rol van de Amerikanen, samen met andere geallieerden of bondgenoten, in de bevrijding van Europa en andere gebieden in de eerste en de tweede wereldoorlog. We kunnen niet ontkennen dat zij zeker in 1945 een beslissende rol hebben gespeeld in het beëindigen van het Nazi-regime en van het Japans expansionisme; wij kunnen evenmin stellen dat die tussenkomsten ongewenst, ongepast of onverantwoord waren, of dat de wereld er niet beter op geworden is. We kunnen, moeten ons vragen stellen over de manier waarop de oorlog gevoerd is, niet alleen in Europa, denk aan Dresden, maar vooral ook in het Oosten, met het gebruik van atoombommen op de Japanse burgerbevolking. We kunnen twijfels hebben over de verdeling van de wereld tussen de supermachten en de ideologische blokken (kapitalisme tegen communisme). Maar we moeten vooral erkennen dat zelfs het neerslaan van misdadige regimes als het Nazisme en het Japanse imperialisme geen vrijgeleide zijn voor elke militaire tussenkomst. We moeten beseffen dat de V.S. zich steeds ook hun eigen voordeel hebben gedaan, dat zij hun militair overwicht hebben gebruikt om hun economische overmacht te vestigen in grote delen van de wereld. We moeten ons ervan bewust zijn dat steeds meer landen in de wereld het militair, politiek, moreel en economisch leiderschap van de Verenigde Staten niet (meer) erkennen, dat zij zich het recht voorbehouden om hun eigen weg te gaan, ook op religieus en maatschappelijk gebied, en dat zij de V.S. als een bedreiging, ja een regelrechte vijand zien, een onduldbare dwingeland tegen wie ook zij het recht opeisen om wapens te bezitten en te gebruiken. Het is cynisch te moeten vaststellen dat die wapens in de meeste gevallen van Amerikaanse makelij zijn.

    Hoe meer we nadenken over de geschiedenis, de recente en de wat oudere, hoe meer we zien dat de welvaart van de enen gesteund is op de onderwerping, de uitbuiting van de anderen. De wereldmacht van Spaanse Habsburgers, de luxe die Nederland zich kon permitteren in de Gouden Eeuw, de koloniale overheersing die leidde tot het Britse Imperium, de pracht en praal van de Tsaren: steeds waren er ook onderworpen volkeren en bevolkingen die tot slaven werden gemaakt. Het is een patroon in het menselijk gedrag, niet alleen op wereldschaal maar ook in de persoonlijke relaties tussen de mensen onderling: met geweld kan men zich een plaats veroveren in de wereld die beter is dan die van iemand anders, kan men het zo regelen dat mensen gedwongen zijn om te werken voor het goed van een andere, die op die manier ‘slapend rijk wordt’.

    Dat geweld kan vele vormen aannemen. Brutale koloniale overheersing is nu wel uit de mode, maar de manier waarop grote bedrijven en banken de wereld veroveren, verschilt nauwelijks van de plundering van Afrika en Azië in de vorige eeuw. Het principe van het kapitalisme is nog steeds in grote mate: maximaal winst maken, de concurrentie uitschakelen, groter worden, macht verwerven. Het wereldwijd failliet van het communisme heeft die agressieve en gewelddadige ideologie nog in overtuigingskracht doen toenemen. De diepe financiële en economische crisis die het systeem de laatste tijd doormaakt, zet niet aan tot een grondige herziening, hoogstens tot enkele correcties. Er is geen ernstig alternatief voor het kapitalisme, zegt men, en zelfs de groenen hebben hun fundamentele kritiek opzijgeschoven en spreken nu niet meer van anders gaan leven maar van een groene economie, een groen kapitalisme: het milieu kan enkel efficiënt beschermd worden door het kapitalistisch systeem in te zetten: groene stroom, zonnepanelen, warmtewisselaars, windenergie, biobrandstof, waterkrachtcentrales. Het kapitalisme heeft zich na de puinhopen van het communisme, nu ook meester gemaakt van de composthopen van de milieuactivisten en de anders-globalisten.

    Het is een regel die elk van ons heel vroeg leert: werken kost moeite, genieten van het leven is gemakkelijker en aangenamer. Om aangenaam te kunnen leven moet je ofwel eerst zelf werken, ofwel anderen zover krijgen dat ze voor jou werken. Het is evident dat ze dat niet zomaar zullen doen, je moet hen daartoe dwingen, op een of andere manier, want ook zij zullen liever genieten van het leven dan te werken, zeker voor een ander. Je zal dus een of andere vorm van overtuigingskracht of geweld moeten gebruiken. Op die eenvoudige regel is het kapitalisme gesteund. Uit onze geschiedenis is gebleken dat die regel werkt, dat hij beter werkt dan welke andere regel ook. Systemen die niet op die regel gebouwd zijn, blijken niet bestand tegen de concurrentie van het kapitalisme of moeten zich beperken tot randverschijnselen in een globaal roofzuchtig kapitalistisch systeem.

    Onze maatschappij is, op dit hoogtepunt van onze beschaving, nog geen stap verder dan de roofvogels, de reiger en de ijsvogel en daarbij nog de overvoede katten van de buren die in onze tuin de eieren en de jongen komen roven uit de nesten van de merels en de kleinere zangvogels en de vissen uit onze vijver. Om te overleven moeten levende wezens eten en het meest voor de hand liggende, het minst tijdrovende is andere levende wezens. Weinig dieren vreten systematisch hun jongen op, maar er zijn er geen die er een probleem van maken om die van anderen dieren te verslinden. Zo is ook de mens begonnen, de veelvraat aan de top van de voedingsketen en zo zijn we in principe nog altijd bezig, ook al zijn we technologisch zoveel verder. We zijn nog steeds op rooftocht, op zoek naar gemakkelijke prooien, naar snel resultaat, naar de weg van de minste weerstand. We hebben nog steeds niet echt begrepen dat het ook helemaal anders kan: dat we groot kunnen zijn zonder iemand anders te kleineren, dat we ons kunnen voeden zonder anderen te laten verhongeren, dat we zelf moeten werken om te overleven, dat we samen meer kunnen dan alleen, dat de aarde onze moeder is, onze thuis en niet het onuitputtelijk voorwerp van onze roofzucht, dat we allen gelijk zijn en dat overdreven ongelijkheid alleen onheil brengt, dat je niet de beste moet zijn om goed te zijn, niet de rijkste om rijk te zijn, dat je niet moet stelen om te hebben, dat je niet moet doden om te leven, dat er een ethische grens is aan hebzucht en machtsgeilheid, dat al wat je nog meer neemt als je al genoeg hebt te veel is, en vooral: dat het leven kort is en dat de dood eenieder wacht.


    Categorie:samenleving
    Tags:filosofie, levensbeschouwing, actualiteit
    02-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Enlightenment Contested, Jonathan Israel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De voorbije weken heb ik vele uren doorgebracht, verdiept in het tweede boek van Jonathan Israel over de Verlichting: Enlightenment Contested. Philosophy, Modernity and the Emancipation of Man 1670-1752, OUP, 2006, 2008 paperback, xxiv + 983 pp. Ik heb geen Nederlandse vertaling kunnen vinden.

    Het is een kanjer van meer dan duizend bladzijden, ook fysiek zware kost, want zo’n boek gaat op den duur wegen in je hand of op je schoot. Ik heb er zelfs mijn leestafeltje bijgehaald om het toch wat draaglijk te maken. Vandaag heb ik de laatste bladzijden gelezen en nu zit ik hier, met gemengde gevoelens. Ik ben trots dat ik dit boek gelezen heb, ik voel me bevoorrecht dat ik heb mogen delen in de kennis en de wijsheid van de auteur, die zijn leven gewijd heeft aan deze cruciale periode in onze intellectuele geschiedenis. Het is ook een beetje een triest moment, het afsluiten van een boeiende, zelfs schokkende ervaring: een wekenlange onderdompeling in een stuk geschiedenis, in een volgehouden filosofisch betoog, in een onderliggende ideologische stellingname. Het heeft me diep beroerd, het heeft me beïnvloed, het heeft me veranderd.

    Ik stel voor dat je nog even naleest wat ik hier schreef over het eerste deel, ‘Radicale Verlichting’, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=229741. Ik heb dat ook gedaan en ik heb daar bijzonder weinig aan toe te voegen.

    Voor een uitvoerige boekbespreking kan je onder meer hier terecht:
    http://www.liberales.be/boeken/israel

    Met die twee zeer uitvoerige studies achter de rug voel ik me evenwel nog geen expert ter zake, verre van. Enerzijds is er nog zoveel te weten over de Verlichting en de secundaire literatuur erover is zeer uitvoerig, hier alleen al zesenvijftig pagina’s bibliografie; anderzijds moet je toch ooit iets gelezen hebben van de oorspronkelijke teksten, de primaire bibliografie en die beslaat in dit boek vijfentwintig bladzijden, kleine druk… Ik heb een paar werken besteld bij een gespecialiseerde onafhankelijke uitgeverij in Frankrijk, Coda genaamd, klik hier voor hun website:
    http://www.editions-coda.fr/index.php, je hoort er nog van.

    Ik eindig met een citaat uit het nogal strijdbare Postscript, waarin Jonathan Israel een opsomming geeft van wat hij ziet als de kerngedachten van Radicale Verlichting; ik vertaal voor u:

    1. het aannemen van de filosofische (mathematische, historische) rede als het enige en exclusieve criterium voor wat waar is;
    2. het afwijzen van elke bovennatuurlijke kracht, magie, geesten zonder lichaam, en goddelijke voorzienigheid;
    3. gelijkheid van het mensdom, raciaal en seksueel;
    4. seculiere universaliteit van de ethiek, geankerd in gelijkheid en met de nadruk vooral op gelijkberechtiging, rechtvaardigheid en menslievendheid;
    5. omvattende verdraagzaamheid en vrijheid van denken gebaseerd op individueel kritisch denken;
    6. persoonlijke vrijheid van levensstijl en seksueel gedrag tussen toestemmende volwassenen, met vrijwaring van de waardigheid van ongehuwden en homoseksuelen;
    7. vrijheid van meningsuiting, politieke kritiek en van de pers, in de publieke sfeer;
    8. de democratische republiek als de meest legitieme vorm van politiek.

    Wij leven in een land en in een tijd waarin geen van die stellingen een echt probleem zijn, ze zijn zelfs vastgelegd in onze grondwet en andere wetten en verordeningen. Weliswaar zijn deze idealen niet allemaal ten volle gerealiseerd, maar het verschil met de periode waarin de mensheid zich voor het eerst expliciet en op grote schaal bewust is geworden van deze grondbegrippen, vooral de periode 1670-1750, is ontstellend groot. Het is goed dat we ons bewust zijn van de lange weg die we hebben afgelegd en van onze uitzonderlijke situatie, hier en nu, die scherp contrasteert met zelfs de meeste andere landen ter wereld en met die van het overgrote deel van de wereldbevolking. Het is ongemeen belangrijk dat we ook de reële bedreigingen van onze échte waarden onder ogen zien, of ze nu komen van andersdenkenden, auto- of allochtoon, dan wel van onze eigen luxueuze zelfgenoegzaamheid, laksheid, genotzucht of schuldige onverschilligheid.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie, levensbeschouwing, Spinoza
    29-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De bergrede: de acht zaligheden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Men zegt me wel eens: waarom richt je je pijlen toch zo op allerlei negatieve nevenaspecten van het christendom? Niets of niemand is immers volmaakt. Ook vrome christenen zijn het oneens met bepaalde dogma’s of pauselijke uitspraken en betreuren de dingen die in de loop van de geschiedenis duidelijk verkeerd zijn gegaan. Het christendom heeft zoveel positieve kanten, waarom je niet veeleer daarop concentreren? Waarom niet naar de kern van de zaak gaan en al het bijkomstige terzijde laten?

    Zo denk ik ook wel eens, zo heb ik heel lang gedacht. Het is immers niet omdat de kerk iets voorhoudt, dat het daarom alleen al verkeerd zou zijn. Het is niet omdat christenen iets gedaan hebben, dat er niets goeds zou aan zijn. De vraag stelt zich dan echter onvermijdelijk: is dat goede en waardevolle wel typisch christelijk? Zou het er niet zijn zonder het christendom? En vervolgens: heeft het christendom globaal een heilzame rol gespeeld in de geschiedenis, of veeleer een onderdrukkende, nefaste?

    Ik las voor u en besprak hier kritisch al het scheppingsverhaal, de tien geboden, het Credo, het verhaal van Kaïn en Abel, van Maria Magdalena, Ursula en Cordula en nog enkele andere echte of vermeende heiligen, het bijbelse thema van de zondebok, het jubileum; ik zocht voor u op wat de kerk zegt over de erfzonde, het leven na de dood, genade, aflaten, de hel, het vagevuur en het voorgeborchte van de hel, de goddelijke voorzienigheid, de ziel, de verrijzenis, de realis presentia van Jezus in de hostie, engelen en duivels… Als ik dat zo bekijk, dan ben ik toch wel ernstig op zoek naar die kern van de zaak, niet?

    Ook de meeste van de talrijke atheïstische boeken die ik las en hier besprak, concentreren zich op de Blijde Boodschap, namelijk dat er een God is die de wereld heeft doen ontstaan en hem bestuurt in zijn almacht en volgens zijn wil; die de mens heeft geschapen naar zijn beeld en gelijkenis met een sterfelijk lichaam en een onsterfelijke ziel; dat de mens zich van Hem heeft afgekeerd; dat Hij daarom zijn Zoon heeft gezonden, die door zijn kruisdood de erfzonde ongedaan heeft gemaakt voor hen die in Hem geloven en leven volgens zijn geopenbaarde leer.

    Het zijn die essentiële geloofspunten die ik heb afgezworen, in zoverre ik ze ooit echt voor waar heb aangenomen, want de diepe twijfel en het ongeloof zijn in mij zeer sterk aanwezig en knaagden aan wat men mij probeerde te doen geloven sinds mijn aller-prilste jeugd, zelfs nog voor de lagere school!

    Een Bijbeltekst die men vaak aanhaalt als een essentiële verwoording van de christelijke boodschap is de (aanvang van de) Bergrede. Toen ik vele jaren geleden in Israel was voor het organiseren van een congres, maakten we een dagtrip met de bus langs verscheidene bijbelse plaatsen, die we zo goed kennen uit de verhalen van het Oude en het Nieuwe Testament. Het deed me wat, zeker: je beseft dat je op de plaats zelf bent waar die gebeurtenissen zich in de Bijbel afspeelden. Een ontroerend hoogtepunt, ook letterlijk, was toen de Franciscaanse monnik die ons deskundig begeleidde, op een winderige hoogte bij het meer van Galilea de tekst van de Bergrede, meer bepaald de zaligsprekingen voorlas.

    Laten we die tekst van de zaligsprekingen eens van dichterbij bekijken.

    Vooreerst moeten we vaststellen dat hij behoort tot wat exegeten noemen: Matteus’ Sondergut, een term die, als je hem hardop leest, ongetwijfeld een glimlach zal produceren; het is een vast grapje van elke docent Nieuw Testament. Men bedoelt daarmee dat de tekst enkel voorkomt bij Matteus, niet bij de andere evangelisten. Ik wil je hier niet de hele complexe synoptische kwestie opdissen, maar het is toch nuttig om te weten dat men nu meestal aanneemt dat Marcus het oudste evangelie is en dat Matteus en Lucas op een of andere manier van Marcus afhankelijk zijn. Om uit te leggen waarom Lucas en Matteus ook nog andere teksten gemeenschappelijk hebben, veronderstelt men dat er nóg een vroegere tekst of verhalenkern moet geweest zijn, met daarin vooral gezegden of toespraken van Jezus: de Logia-bron of Q, voor Quelle, waarvan men het bestaan vermoedt, maar waarvan geen teksten zijn overgebleven. De inhoud ervan zou vooral bestaan hebben uit spreuken, gezegden en toespraken, een traditie die men terugvindt in het Oude Testament, de zogenaamde joodse Wijsheidsliteratuur, maar ook in de Griekse traditie en in de Hellenistische literatuur en vervolgens ook in de gnostische teksten, waarvan de oudste eveneens dateren van voor het christendom.

    De Zaligsprekingen staan dus enkel bij Matteus, met enkele sporen ervan bij Lucas en ook in het zogenaamde Thomasevangelie, een gnostische apocriefe tekst die waarschijnlijk jonger is dan de canonieke evangeliën. Ze zijn daarom en ook omwille van de vorm en de inhoud vermoedelijk afkomstig uit Q.

    Dit is Matteus’ tekst van de zaligsprekingen (Mt 5,1-13):

    1 Toen hij de mensenmassa zag, ging hij de berg op. Daar ging hij zitten met zijn leerlingen om zich heen. 2 Hij nam het woord en onderrichtte hen:

    3 ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn,

    want voor hen is het koninkrijk van de hemel.

    4 Gelukkig de treurenden,

    want zij zullen getroost worden.

    5 Gelukkig de zachtmoedigen,

    want zij zullen het land bezitten.

    6 Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid,

    want zij zullen verzadigd worden.

    7 Gelukkig de barmhartigen,

    want zij zullen barmhartigheid ondervinden.

    8 Gelukkig wie zuiver van hart zijn,

    want zij zullen God zien.

    9 Gelukkig de vredestichters,

    want zij zullen kinderen van God genoemd worden.

    10 Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden,

    want voor hen is het koninkrijk van de hemel.

    11 Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten. 12 Verheug je en juich, want je zult rijkelijk worden beloond in de hemel; zo immers vervolgden ze vóór jullie de profeten.’

    Gewoonlijk spreekt men van de ‘acht zaligheden’; hier tellen we er negen, de laatste in vers 11-12 neemt een speciale plaats in, omdat ze niet op iedereen betrekking heeft, maar enkel op de apostelen en bij uitbreiding op alle volgelingen van Christus.

    Dit is de parallelle tekst van Lucas (Lc 20b-23):

    20 Hij richtte zijn blik op zijn leerlingen en zei: ‘Gelukkig jullie die arm zijn, want van jullie is het koninkrijk van God. 21 Gelukkig jullie die honger hebben, want je zult verzadigd worden. Gelukkig wie nu huilt, want je zult lachen. 22 Gelukkig zijn jullie wanneer de mensen jullie omwille van de Mensenzoon haten en buitensluiten en beschimpen en je naam door het slijk halen. 23 Wees verheugd als die dag komt en spring op van blijdschap, want jullie zullen rijkelijk beloond worden in de hemel. Vergeet niet dat hun voorouders de profeten op dezelfde wijze hebben behandeld.

    Meteen valt het verschil op met Matteus: de tekst is veel korter; van de acht basiszaligsprekingen blijven er maar drie over en die zijn anders geformuleerd: het zijn concrete gezegden, geen symbolische of overdrachtelijke. Het gaat gewoon over arm en rijk, honger en verzadiging, huilen en lachen. Het lijken wel Zen-teksten of spreuken van Epicurus.

    De zaligsprekingen vallen op door hun vorm: de herhaling van ‘Zalig…’. Een dergelijke repetitieve formule trekt de aandacht: het gaat om iets belangrijks. Ze trekt ook grenzen: enkel die zijn zalig, die tot deze groep behoren, let dus goed op.

    Wat ook opvalt, is de herhaalde tweeledigheid van elke zaligspreking: ‘Zalig…, want…’. Bij Lc is er nog een echte tegenstelling tussen de termen (arm-rijk, honger-verzadiging, wenen-lachen), bij Mt is dat niet voor elke zaligspreking zo, in de meeste gevallen is het een literaire formule geworden, waarbij in het tweede lid gevarieerde formuleringen staan van het goede: het bezit van het Rijk Gods. Er is op dat punt geen echt verschil tussen de zaligsprekingen, het tweede lid zegt enkel dat de categorieën genoemd in het eerste lid, een gunstig lot wacht.

    Men duidt deze tekst van Lc meestal als apocalyptisch: een voorspelling van het einde der tijden, wanneer er een oordeel zal zijn en waarbij al het leed dat men hier moet ondergaan zal omgezet worden in geluk. Het is een thema dat niet alleen alle Oud- en Nieuwtestamentisch teksten kleurt, maar ook alle andere wijsheidsteksten die de mens ooit geschreven heeft, waar ook ter wereld. Het bestaan is precair, maar (enkel) voor wie luistert naar de boodschap van de wijzen, is er verlossing.

    Wat is dan de specifieke boodschap, wat moet men volgens deze tekst doen om het Rijk Gods, de zaligheid te bereiken? Als we het op de keper beschouwen, is er niets bijzonders met de zaligsprekingen zoals Lc ze stelt. Wat is er nu goed of verdienstelijk aan arm zijn, wenen, honger hebben?

    Drie van de zaligsprekingen grijpen terug naar en citeren letterlijk het Oude Testament: de treurenden (Js 61,2); de zachtmoedigen (Ps 37, 11); de reinen van hart (Ps 24,4). In die zin zijn ze dus niet specifiek voor het christendom, maar behoren ze tot de joodse traditie.

    Het is pas in de versie van Mt dat er licht in de zaak komt. Bij Mt zijn de armen plots ‘armen van geest’; het gaat om een vorm van geestelijke eenvoud, die een direct contrast oproept met het niet vernoemde tegenovergestelde groep. Het is evident dat Mt hier niet (specifiek) de zwakzinnigen bedoelt, mensen die omwille van een genetisch defect niet over al hun verstandelijke vermogens beschikken. Wel is het zo dat de ‘armen’ van Lc vaak ook ‘arm van geest zijn’, dat zij geen geleerden zijn, geen hogere opleiding genoten hebben, dat ze geen intellectuelen zijn. Dat kan misschien in de ogen van de wereld een negatief gegeven zijn en daarvan gaat deze zaligspreking ook uit: in tegenstelling met wat men zou denken is arm van geest zijn géén nadeel maar misschien wel een voordeel. Men hoeft geen intellectueel te zijn om het Rijk Gods te verwerven, het is wellicht zelfs beter zo. Maar dan moet je wel luisteren naar wat je voorgehouden wordt en doen wat van jou gevraagd wordt. Niet je eigen verstand volgen, maar de Heer.

    De hongerigen bij Lc zijn bij Mt ‘zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid’. Zij die wenen bij Lc blijven bij Mt gewoon zij die treuren, maar de ommekeer krijgt bij Mt een oorzaak: zij zullen lachen omdat ze zullen getroost worden.

    Mt geeft niet alleen een andere, diepere betekenis aan de tekst, hij voegt er ook aan toe: de zachtmoedigen, de barmhartigen, de reinen van hart, de vredestichters, zij die vervolgd worden ter wille van de gerechtigheid.

    Het thema van de gerechtigheid is hier herhaald: zalig zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid én zalig die vervolgd worden omwille van de gerechtigheid. Mogen we daaruit afleiden dat men niet alleen moet verlangen naar gerechtigheid, maar er ook voor werken? Hoe kan men immers iemand vervolgen omwille van de gerechtigheid, tenzij hij of zij daarvan ook blijk van geeft, in woord en/of daad? Ook het vredestichten is een actieve bezigheid, een opdracht: niet zomaar naar vrede verlangen, maar er iets aan doen. In ten minste één gedrukte versie van de Engelse vertaling van de Bijbel staat deze vervelende drukfout: blessed are the pacemakers (in plaats van peacemakers). In Monty Pythons hilarische persiflage Life of Brian werd dat zelfs de cheesemakers…

    De zachtmoedigen, de barmhartigen en de reinen van hart horen bij elkaar, vormen een groep. Hier gaat het niet om wat men doet, maar om een ingesteldheid, een levenshouding die vooral de armen van geest kenmerkt. En hoewel velen, onder wie zeker ook Nietzsche, die nederigheid die ook Augustinus zo aanprijst in het sermoen dat hij bij deze tekst schreef, als een zeer typisch christelijk kenmerk beschouwen, toch zijn er enerzijds evidente parallellen in álle andere godsdiensten en levensbeschouwingen, terwijl anderzijds in het christendom ook andere deugden primeren, zoals meteen al blijkt in deze tekst zelf, waar het actief vredestichten en streven naar gerechtigheid wel eens kunnen botsen met de hier aangeprezen lankmoedigheid.

    Men kan de acht zaligheden dan ook bezwaarlijk een treffende, laat staan een belangrijke of zelfs exhaustieve opsomming noemen van wat men moet doen om het Rijk Gods te verwerven.

    De Bergrede, meer bepaald de acht zaligheden. Ongetwijfeld een van de meest gekende Bijbelteksten en vaak aangehaald als een samenvatting, de kern zelf van het christendom. Bij nader toezien is het echter vooral de literaire vorm die de aandacht trekt, met zijn prachtige incantatie, de bezwerende acht- of negenvoudige woordelijke herhaling en tweeledigheid. Erg origineel is de boodschap niet: er zijn joodse elementen in, citaten zelfs en inhoudelijk zijn er erg vergelijkbare spreuken in andere oosterse godsdiensten en in de Griekse en Hellenistische filosofische en religieuze tradities. Dat de tekst enkel bij Matteus voorkomt wijst erop dat ook bij het tot stand komen van de evangelieteksten zelf deze passage niet als een essentieel of zelfs prominent element is beschouwd. Literair-kritisch is het waarschijnlijk dat haar oorsprong niet specifiek christelijk is, maar veeleer behoort tot de voorchristelijke gnostische traditie.

    Zo blijkt nog maar eens dat wij wel vaak spreken over evangelieteksten en ze eventueel zelfs gebruiken als argumenten, maar ze zelden lezen en nog minder stilstaan bij hun achtergrond, vormgeving en hun betekenis. Doen we dat wel, dan blijkt dat die zogenaamd heilige teksten, waarvoor in vele gevallen zelfs bloed is gevloeid, ook dat van christenen, in feite niet eens zo verhelderend of belangrijk zijn en dat, verre van ze letterlijk te nemen als het woord van God, we ze als mensentaal moeten lezen in al hun zeer relatieve wijsheid en waarheid.

    Zalig wie zijn verstand gebruikt, want hij zal wijzer worden.

    Zalig wie de treurenden troost, want hij zal zich daar goed bij voelen.

    Zalig de zachtmoedigen, dat ze zich maar niet laten ontmoedigen.

    Zalig wie vecht tegen onrecht zonder daarbij zelf slachtoffers te maken.

    Zalig de barmhartigen, want zij maken deze wereld leefbaar.

    Zalig de reinen en ook de groenen, want zij zullen de aarde erven.

    Zalig de vredestichters, ze hebben nog werk met hopen.

    Zalig die vervolgd worden, en weg met alle vervolgers!


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    24-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rachel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Rachel is vandaag in onze streken geen naam die ouders gemakkelijk aan hun dochters geven. Dat was wel zo voor de tweede wereldoorlog: wie heeft er niet een tante of een oude kennis van zijn of haar ouders die de naam Rachel of Rachelle droeg? In de Angelsaksische wereld is Rachel nog steeds geliefd: hij staat op de 38ste plaats in de Verenigde Staten.

    Die populariteit is te danken aan de Bijbelse figuur, Rachel. Ze was de tweede dochter van Laban en de eerste liefde van Jacob. Ze werd, na haar zuster Leah, de tweede vrouw van de aartsvader Jacob. Laban was de oom van Jacob, hij was de broer van Jacobs moeder Rebecca, de vrouw van Isaac. Jacob, Leah en Rachel waren dus volle neef en nicht. Hoe Laban op bedrieglijke wijze Jacob dwong om eerst de oudere Leah te huwen, staat in Genesis 29. Daar lees je ook het merkwaardige en weinig stichtelijke verhaal over de tweestrijd tussen de twee zussen en hoe Jacob bij elk van hen én bij hun slavinnen een resem zonen verwekte. We kennen vooral Jozef, die in Egypte carrière maakte en ook Benjamin, de jongste, die in die hoedanigheid spreekwoordelijk geworden is.
    Het is allicht als aartsmoeder dat Rachel ‘naam’ heeft gemaakt, in de eerste plaats onder de Joden, natuurlijk, maar later ook onder de christenen, die wel meer namen aan het Oude Testament ontleenden: naast Rachel ook de andere drie joodse matriarchen Rebecca, Sarah en Leah, maar ook Judith, Ruth, Abigaïl, Hannah en evident ook Eva.

    Rachel komt in het Nieuwe Testament voor, al is het in een citaat uit het Oude Testament, bij Herodes’ moord op de onnozele kinderen (Mt.2, 18):

    een stem is in Rama gehoord
    geween en veel geklaag:
    Rachel haar kinderen bewenend
    en ze wil niet getroost worden
    omdat ze niet meer zijn (Jer. 31, 15).

    Velen klinkt die bijbelpassage bekend in de oren, het is een beeld dat in onze algemene cultuur is opgenomen: Rachel die weent om haar kinderen. Toch verwijst dit citaat niet specifiek naar de vrouw van Jacob die om haar eigen kinderen zou geweend hebben, al heeft ze dat allicht, zoals alle moeders, ooit vast wel gedaan en ook in haar geval niet zonder reden. De hele tekst van Jeremias’ 31ste hoofdstuk is een goudmijn voor Zionisten, omdat de heropstanding van Joodse godsvolk erin voorspeld wordt en de terugkeer naar Israel. Het gaat hier duidelijk om álle nakomelingen van Rachel, alle joden dus. Vooral na de Holocaust, de genocide op (hoofdzakelijk) de Europese joden door de Nazi’s, kreeg het beeld van Rachel die weent om haar kinderen een aangrijpende universele betekenis.

    Rama is een plaatsnaam uit de Bijbelse oudheid, maar verscheidene vestigingen komen daarvoor in aanmerking; gezien de context van de ballingschap lijkt Ramah de meest geschikte, het huidige Er-Ram, acht km buiten Jeruzalem; daar werden de joden bijeengedreven voor de Babylonische gevangenschap.

    Vaak noemen ouders hun kinderen naar een figuur uit de literatuur, de andere kunsten of de media. Jacques-François-Fromental Halévy componeerde een opera, La Juive (1835), waarin de vrouwelijke hoofdfiguur de naam Rachel draagt. Het verhaal is een typische romantische draak en hoewel Halévy joods was, is het antisemitisme niet zo heel veraf: de geliefden blijken eigenlijk geen joden maar christenen te zijn en de enige echte jood, een goudsmid, jawel, is een schoolvoorbeeld van al de weinig vleiende clichés van toen en nu. Toch is de opera altijd heel populair gebleven; de aria Rachel quand du Seigneur… is een topper voor elke tenor. Het is dus niet onmogelijk dat daaraan enige Rachellen hun naam te danken hebben. In die periode was er in Frankrijk ook een beroemde actrice, die bekend stond onder die artiestennaam. In 1968 was er een succesrijke film van en met Paul Newman, Rachel, Rachel. En dan is er ook de knappe filmster Raquel Welch (°1940) die ik me vooral zal herinneren van een zeer geslaagde aflevering van de Muppetshow…

    De Hebreeuwse betekenis van de naam Rahel is: vrouwelijk schaap, ooi.

    En om af te sluiten: wie kent er niet de befaamde Rachel-koekjes of rachellekes van De Beukelaer?


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    22-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Maria Magdalena
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op 22 juli viert het christendom het feest van de heilige (heus!) Maria Magdalena en dat sinds vele, vele eeuwen. Wij kennen allemaal wel het verhaal van Maria Magdalena, of denken dat te kennen. Want ook hier staan we voor een meer complex verhaal dan men zou vermoeden.

    Wat zijn de ‘feiten’? De bron is de Bijbel, het Nieuwe Testament, met daarnaast een aantal apocriefe teksten, dat zijn christelijke verhalen die ontstaan zijn in dezelfde periode als de evangelies, maar die op een bepaald ogenblik door de Kerk als niet essentieel, niet authentiek of niet passend opzij werden geschoven.

    Maar zelfs de officiële tekst van de erkende evangeliën zelf is niet helemaal duidelijk.

    We vinden haar het eerst vermeld bij Markus: ze staat op Golgotha van ver toe te zien, samen met Maria de moeder van Jacobus, van Jozef en Salomé (Mk 15, 40, Mt 27, 56); Lukas (23, 55) noemt geen namen, spreekt enkel van ‘vrouwen die hem gevolgd waren vanuit Galilea’.

    Even verder kijkt ze samen met Maria van Jozef toe hoe Jezus in het graf gelegd wordt (Mk15, 47, vgl. Mt 27, 61). Vervolgens gaat zij samen met Maria van Jacobus en Salomé specerijen kopen om het lichaam van Jezus te zalven (enkel bij Mk 16, 1) en is zij de eerste aan wie Jezus verschijnt (16, 9), waarbij ze ook geïdentificeerd is als de vrouw bij wie Jezus negen duivels had uitgedreven.

    Zo staat ze ook vermeld bij Lukas (8, 2) als Maria, Magdalene genaamd, dat wil zeggen afkomstig uit Magdala, een nederzetting bij het meer van Tiberias, of van Genezareth, of van Kinneret, of van Galilea, allemaal benamingen voor het zelfde meer. Vreemd is dat geen van beiden die duiveluitdrijving zelf vermeldt, hoewel er wel andere exorcismen in de Bijbel staan; vreemd dat enkel Lukas dat daar vermeldt en niet op de plaats waar Markus het doet. Vreemd ook dat de vier evangelisten over die uiterst belangrijke eerste ontmoeting met de verrezen Christus, het eerste getuigenis dus, elk een andere versie hebben: bij Johannes is Maria Magdalena alleen als ze het graf leeg vindt (Joh 20, 1) en ook als Jezus aan haar verschijnt, als eerste (Joh 20, 12-18). Bij Matteus is er ook nog ‘de andere Maria’, bij Markus daarnaast ook nog Salomé (Mc 16, 1). Bij Lukas (24, 10) is er geen verschijning, maar zien de vrouwen, onder wie Maria Magdalena, ene ‘Joanna’ en Maria van Jacobus, het lege graf en de engelen die de verrijzenis verkondigen.

    Als het hier om een historisch feit zou gaan, dan zou je verwachten dat de gegevens een beetje met elkaar in overeenstemming zouden zijn, gezien het uitzonderlijk belang van de gebeurtenissen: de verrijzenis van de Heer. Alles wijst erop dat we hier te maken hebben met een voorbeeld van afhankelijke en afwijkende tekstvorming rond een gegeven dat ontstaan is uit oudere teksten, mythen, legenden en verhalen uit verschillende tradities en die in de eerste eeuwen van het christendom vorm gekregen hebben.

    Maar goed, we hadden het over Maria Magdalena. Met de spaarzame woorden die we nu over haar gelezen hebben in het Evangelie, kunnen we nog niet veel aanvangen en is er weinig reden voor haar spectaculaire en overweldigende algemene bekendheid, vanaf het vroege christendom, gedurende de Middeleeuwen, zelfs tijdens de Reformatie: de Lutheranen die voorwaar geen heiligenvereerders waren, gedenken haar eveneens op 22 juli, net zoals de Orthodoxe kerk, die haar de titel geeft van ‘gelijke van de Apostelen’. Dat laatste gaat terug op een aantal gnostische teksten, waarin zij een echte en vooraanstaande apostel is. Ze is ook de ‘apostel tot of van de apostelen’, op grond van Johannes’ verhaal: zij is de zendelinge (Gr. apostolos) die de apostelen op de hoogte brengt van de verrijzenis. Haar cultus heeft op een bepaalde manier stand gehouden tot vandaag, zoals we verder zullen zien.

    In het vroege christendom is dit personage, dat pas na de verrijzenis echt op de voorgrond komt, op een merkwaardige wijze verweven geraakt met enkele ander figuren uit het Nieuwe Testament, waar ze verder eigenlijk niets mee te maken heeft.

    Zo is er Maria van Betanië, de zuster van Martha en van Lazarus uit het verhaal dat Johannes vertelt (Joh 11). In vers 2 staat: Het was die Maria, die de Heer met reukwerk gezalfd en zijn voeten met de haren heeft afgedroogd. Vreemd ook hier weer dat precies dat verhaal zelf niet in Johannes voorkomt, maar enkel in Lukas (10, 38), waar evenwel geen sprake is van een broer Lazarus, noch van Betanië, noch van een zalving. Het verhaal van Lazarus’ opwekking staat enkel in Johannes. Die andere Lazarus, die we niet met die van de opwekking uit de doden mogen verwarren, staat ook enkel in Lukas (16, 19-31); het is de parabel van de rijke man en de arme Lazarus en de omkering van hun rollen na hun dood.

    Matteus (26, 6-13) en Markus (14, 3-9) vermelden een zalving met mirre door ‘een vrouw’ in Betanië, maar dan in het huis van Simon de melaatse.

    Lukas (7, 36-50) heeft een eigen verhaal, dat zich afspeelt op een niet nader genoemde plaats, in het huis van een farizeeër, (toevallig?) ook Simon genaamd, waarbij de zalving gebeurt door een plaatselijke ‘zondares’. Deze gedeeltelijke parallel heeft dus naast gemeenschappelijke, zoals de zalving, het albasten vaasje en de mirre ook afwijkende elementen, zoals het feit dat het om een zondares ging, een eufemisme voor een publieke vrouw.

    In een preek van Gregorius de Grote (c.540-604) is er al een complete vereenzelviging van deze afzonderlijke nieuwtestamentische vrouwen: de Maria Magdalena van het verrijzenisverhaal, de vrouw die het hoofd van Jezus zalft met mirre, de zondares die hetzelfde doet en ook zijn voeten wast en die afdroogt met haar haren en Maria van Betanië die aan Jezus’ voeten zit en naar hem luistert terwijl Martha, haar zuster hem bedient (vandaar dat pastoorsmeiden traditioneel Martha, Maartje heten, wat ertoe geleid heeft dat een maarte in het Vlaams een dienstmeisje is), met die andere Maria van Betanië, de zus van Maria en de Lazarus die uit de doden is opgewekt en zelfs met de overspelige vrouw uit Joh. 7, 53-8, 11, een perikoop die algemeen als een latere toevoeging erkend is, waarschijnlijk uit de 4de of 5de eeuw, mogelijks op basis van apocriefe bronnen. Pas in 1969 zou het Vaticaan stilletjes ontkennen dat Maria Magdalena ooit een publieke vrouw is geweest.

    De reden voor deze vermenging ligt voor een deel aan de onduidelijkheid van de afwijkende evangelieteksten, waarin dezelfde namen van plaatsen en personen en dezelfde of gelijkende gebeurtenissen op verschillende manieren verteld worden. Ook hier zijn exegeten al tweeduizend jaar vruchteloos bezig om de (on-)afhankelijkheid van deze parallelle en vergelijkbare teksten uit te klaren.

    Dit was echter nog maar het begin. Nog andere versies deden de ronde, in apocriefe evangelische teksten: er is er zelfs een dat haar naam draagt: het gnostische Evangelie van Maria Magdalena, naast dat van Filipus (Mt. 10, 3) waarin zij Jezus herhaaldelijk kust; maar ook allerlei andere legenden staken al heel vroeg de kop op. Zo zou ze met Johannes, de evangelist, naar Efeze zijn gereisd, een verhaal dat ook over Maria, de moeder van Jezus verteld wordt; ze zou daar zelfs met Maria en Johannes samen geleefd hebben. Er zijn overigens wel meer parallellen tussen die twee Maria’s, wat ook bijgedragen heeft tot de populariteit van Maria Magdalena.

    Een vreemde maar door ernstige geleerden naar voren gebrachte theorie is dat Johannes, de geliefde leerling van Jezus, die overigens niet de apostel Johannes was, noch Johannes De Doper, natuurlijk, hoewel die ook met Maria Magdalena in verband is gebracht, eigenlijk Maria Magdalena was, die zo de vierde evangelist(e) zou zijn; dat Johannes de Evangelist om redenen van vooral iconografische aard vaak op een erg vrouwelijke manier wordt afgebeeld, zoals op Da Vinci’s Laatste Avondmaal, heeft daarbij wellicht een rol gespeeld. Het vermoeden dat ze met die Johannes getrouwd was is slechts een volgende stap, gevolgd door nog een andere, namelijk dat ze de vriendin, ja de vrouw van Jezus zelf zou geweest zijn. Er zijn ook verhalen die haar, als publieke vrouw, met nog anderen verbinden, zoals een Romeinse militair, die in ruil voor haar gunsten Jezus zou vrijlaten (maar natuurlijk zijn belofte niet hield). Volgens anderen was ook Judas haar minnaar, of toch een jaloerse rivaal van Jezus en lag daar de reden van zijn verraad.

    We gaan helemaal de mist in van legenden en fabels rond de tiende eeuw in Italië en vooral in de volgende eeuwen in het zuiden van Frankrijk. In de roemruchte Legenda Aurea bracht Jacopo of Giacomo da Varrazze, alias Jacobus de Varagine of Voragine, later bisschop van Genua allerlei volksverhalen en legenden over heiligen samen en schuwde daarbij de fantasie allerminst: wat je daar leest kan je tot tranen bewegen, als vrome gelovige én als ongelovige; in dat laatste geval heb je het benijdenswaardige voordeel dat je kan kiezen tussen tranen van het lachen of van het wenen…

    Wat hij, wellicht op basis van bestaande fragmenten en versies, ervan gemaakt heeft, tart alle verbeelding: nadat Jezus ten hemel was opgestegen zetten de Joden Maria Magdalena (of was het nu Maria van Betanië? Maakt niets uit: ze waren toen al lang een en dezelfde) samen met haar ‘zus’ Martha maar ook met de andere Maria’s: die van Jacob en ook een derde, namelijk Salomé, die voor de gelegenheid ook maar Maria genoemd werd, en haar broer Lazarus en een zekere Maximinus, een leerling van Jezus, in een bootje zonder zeilen, roer of roeispanen. Daar zou ook nog Jozef van Arimathea bij geweest zijn, en die zou de kelk bij zich gehad hebben, die van het Laatste Avondmaal en waarin ook het bloed dat uit Christus’ zijde vloeide zou opgevangen zijn… Ze belandden zo, merkwaardig genoeg, in het zuiden van Frankrijk, in wat nu vanzelfsprekend Les-Saintes-Maries-de-la-Mer is, heb je hem? Al die Maria’s… Nu is die plaats vooral bekend als bedevaartsoord van de zigeuners. Het groepje trok dan naar Marseille, dat ze bekeerden tot het christendom, na een miraculeuze tussenkomst van Magdalena bij het kinderloze plaatselijke koningspaar, een heel goede reden voor haar latere verering door wanhopige vrouwen; Lazarus was er de eerste bisschop, Maximinus bisschop van Aix-en-Provence, Martha bekeerde Tarascon.

    In een versie die meer de nadruk legde op het zondig verleden van la Magdalena, verbleef die dertig jaar lang als boetelinge in een woestijn nabij Marseille, in een grot, baumo in het Provençaals, in het Frans la Sainte Baume, balsem dus of troost. Op elk van de zeven canonische uren van het breviergebed of de liturgie van het heilig officie (naar Psalm 11§:164; dit zijn ze alle acht (?): metten, lauden of lof, priemen, tertsen, sexten, nonen, vespers en completen), op elk van die uren dus steeg de heilige kluizenares ten hemel, gedragen door engelen die haar in de hemel voedden met muziek… Laten we het nog wat bonter maken. Sint-Sophronius, patriarch van Jeruzalem rond 635, schreef een Vita, een heiligenverhaal over de heilige Maria van Egypte, ik bespaar u de details, behalve dat ze als kluizenares in de woestijn leefde en daar compleet naakt, als een dier bijna werd aangetroffen, voor de goede zeden echter gezegend met een overdadige haargroei. Dat verhaal heeft zich op zijn beurt vervlochten met de Provençaalse Maria Magdalena, die dus ook naakt was met kuis haar tot op haar voeten.

    Ik geef u nog mee dat er ontelbare afbeeldingen zijn in de christelijke iconografie van Maria Magdalena in al haar gedaanten, niet in het minst de meest provocatieve; dat zij de belangrijkste heilige was na Maria zelf; dat er talloze verhalen en legenden over haar leven zijn, voor en na de duiveluitdrijving en een stroom van literaire bewerkingen, van in de vroege Middeleeuwen tot op onze dagen; dat ook de muziek in haar een dankbaar onderwerp vond; en ten slotte dat ook op onze dagen, zoals je ongetwijfeld al gemerkt hebt, de ‘cultus’ van Maria Magdalena voortleeft, zij het dan vooral een bepaald soort van in sensatieliteratuur en dito films, die onder meer stellen dat ze niet alleen de vrouw was van Jezus, maar bovendien ook zwanger van hem toen ze Israel ontvluchtte en in Frankrijk een zoon zou gebaard hebben, die…

    Het is triest én vermakelijk dat historici zich haasten om te stellen dat er voor die stelling geen enkel concreet bewijs is. Er is namelijk vanzelfsprekend ook geen enkel concreet bewijs voor het bestaan van Jezus zelf, al is het goed mogelijk en zelfs heel waarschijnlijk dat er in die tijd, zoals ook daarvoor en daarna, zelfs verscheidene mensen geleefd hebben die vage gelijkenissen vertoonden met de Jezusfiguur die in allerlei teksten, canonieke en apocriefe, zo veelzijdig is beschreven.

    De menselijke verbeelding kent werkelijk geen grenzen en dat is veeleer een goede zaak dan een kwalijke: het leven hier op aarde zou maar heel triest zijn zonder onze verbeelding en haar rijke vruchten in de kunsten. Het is enkel wanneer men fantasie en werkelijkheid begint doorheen te halen en de absolute, feitelijke, historische waarheid probeert aan te tonen van wat duidelijk tot de verbeelding behoort, dat we op onze hoede moeten zijn, anders trekken ook wij straks nog naar de Provence, op zoek naar echte sporen van taaie legenden en de zachtzinnige fantasieën van gehaaide commerciële broodschrijvers.

    O, ja, dit nog, als afsluiter. In de Oosterse orthodoxe liturgie is het gebruikelijk dat met Pasen beschilderde eieren ten geschenke gegeven worden, denk aan de beroemde exemplaren die Fabergé voor de tsaren maakte. Wie denk je dat aan de oorsprong ligt van dat gebruik? Juist. In een versie zou Maria Magdalena zich hebben laten uitnodigen door keizer Tiberius. Met een (onbeschilderd) ei in de hand sprak ze hem aan en zei: Christus is verrezen! Tiberius was net zo nuchter als de meeste andere mensen, toen en nu en antwoordde: het is net zo waarschijnlijk dat een mens zou verrijzen uit de doden als dat het witte ei in je hand zomaar rood zou kleuren. En zie, nog voor hij uitgesproken was…

    In een andere veeleer lugubere versie plaatsten Maria en Maria Magdalena een korfje met eieren aan de voet van het kruis, waar ze rood kleurden door het bloed van Jezus. Het waren die eieren die Maria Magdalena later om een of andere reden aan Tiberius aanbood.

    Zo, dat was het. Als je dus een van de recente boeken over Maria Magdalena ter hand neemt, denk er dan even aan hoe verbluffend weinig er in de evangelies over haar te vinden is en bedenk dat ook dat tot de literatuur behoort, de wereldliteratuur desnoods, maar literatuur niettemin.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:Godsdienst
    20-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.John Donne Elegy XX
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


































    Elegie XX

    bij het slapengaan van mijn Vrouw

    John Donne 1572-1631



    Kom Vrouw kom dan mijn kracht tart alle rust

    tot ik tekeer ga en in ware barensnood lig.

    Met de tegenstander in zicht is vaak mijn andere

    tegenstander door het lange staan zelf uitgeblust

    zelfs al vechten deze vijanden echt niet licht.

    Maak nu los je gordel glinsterend als de hemelbaan

    maar die een wereld zoveel fraaier nog schraagt.

    Ontpen maar de flikkerende borstplaat die je draagt

    om het gluren van overijverige dwazen te weerstaan.

    Ontrijg gerust je leden want de welluidende klok

    brengt me je boodschap dat het bed je al lokt.

    Weg dat keurs dat ik zijn geluk zo benijd

    dat het jou steeds steunen kan en stevig staan jou nabij.

    Je openglijdende kleren onthullen een heerlijk zicht

    als wanneer op bloemweiden de heuvelschaduw zwicht.

    Zet af dat ijzerdraden kroontje en laat zien ongeboeid

    het diadeem van je haren dat op je hoofd openbloeit

    Trek uit die schoenen en treed dan verwacht en veilig

    in deze liefdestempel dit bed zo zacht en heilig.

    In witte gewaden plachten engelen uit de hemel

    onthaald te worden hier op aard een hemel

    breng jij mijn engel mee als Mohammeds paradijs.

    Kwade geesten waren rond in wit en parelgrijs

    toch is ‘t verschil van engelen met kwelduivels zo verstaan:

    dat de enen onze haren die anderen ons vlees rechtop doen staan.


    Vergun mijn handen hun zwerven en laat ze jou ronden

    langs achter van voren van boven tussenin en van onderen

    O mijn Amerika mijn Newfoundland

    mijn koninkrijk veiligst is als slechts één man ’t bemant

    mijn rijke mijn van edelste stenen mijn keizerlijke oord

    hoe gezegend ben ik dat ik hier jou ontbloot.

    In deze boeien geslagen ben ik pas vrij onthecht

    en waar ik de hand op sla daar heb ik mijn zegel gelegd.


    Gans naakt ‘t genot onbelemmerd smaakt

    zoals de ziel bevrijd van ’t lichaam zo het lijf volmaakt

    ontkleed de hoogste vreugd genaakt.

    De sieraden waarmee jullie vrouwen trots pronken

    zijn Atalanta’s bollen in het zicht van mannen geworpen

    in hun dwaasheid laten ze hun oog daarop dan rusten

    met hun aardse ziel naar het hare en niet hen zelve lusten.

    Als prenten en lieflijke boekdecoratie voor onkundigen getooid

    zijn vrouwen de mystieke boeken die ontsloten aanschouwen ooit

    slechts zij die de gratie die we hen toedichten dat vergunt. Heus

    aangezien ik het mysterie ben ingewijd toon me nu genereus

    als aan een vroedvrouw je zelve en leg alles ja ook dit witte linnen

    weg want boetedoening of onschuld nog minder geldt hierbinnen.


    Ik doe het je voor ben als eerste naakt; welaan dan

    wat moet jij meer om jou te dekken dan een man?



    Vertaling © Karel D’huyvetters 2009

    Voor de Engelse tekst, klik hier: http://www.luminarium.org/sevenlit/donne/elegy20.htm


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    16-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vrije radicalen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik zal je niet lastig vallen met de volledige wetenschappelijke, meer bepaald chemische uitleg over wat vrije radicalen zijn. Zeer in het algemeen zijn het atomaire deeltjes, moleculen, die geen elektronenpaar hebben, doch slechts één elektron. Dat is een instabiele toestand, die meestal zeer snel opgelost wordt door een verbinding met een ander deeltje zodat er weer een elektronenpaar ontstaat. Deze interactie doet zich zowat overal voor, ook in het menselijk metabolisme.

    Toen ik voor het eerst de term free radicals, vrije radicalen tegenkwam, ik weet niet meer in welk vulgariserend wetenschappelijk werk dat mijn petje toch meestal te boven ging, ik ben niet zo heel sterk in wiskunde en aanverwanten, was ik vooral getroffen, het zal niemand verbazen, door de literaire kwaliteiten ervan: free radical, vrije radicaal, geef toe, het heeft iets, het doet je wat, nee?

    Ik moest eraan denken toen ik vernam dat Frank Vandenbroucke geen minister meer zou zijn. Hij was een beetje te eigenzinnig, rechtlijnig en zelfs wat arrogant geweest de laatste tijd, ook tijdens de onderhandelingen, vandaar. Iedereen was het erover eens: hij was de slimste van de klas, maar ook af en toe, of meestal, een betweter. En hij wist ook van geen ophouden: als hij gelijk had, en meestal had hij dat ook, en zelfs als dat niet zo was, dan was hij er zelf nog altijd van overtuigd dat hij gelijk had, als hij dus al dan niet terecht vond dat hij gelijk had, dan gaf hij niet af. Als je gelijk hebt, dan probeer je de anderen daarvan te overtuigen, tot ze het ook door hebben en als sommigen te dom zijn om dat in te zien, tja, dan is dat hun probleem.

    Wij kennen dat type allemaal, we hebben er allemaal wel eentje rondlopen in onze buurt. Ikzelf moet helemaal nier ver gaan zoeken, beste lezer, lieve lezeres: uw dienaar is ook een beetje een betweter, eentje die denkt dat hij slimmer is dan een ander, iemand die altijd gelijk heeft, of daar in alle geval zelf niet vaak aan twijfelt. Een vrije radicaal, zeg maar.

    Want voor ons type is het simpelweg ondenkbaar dat men iets anders zou doen dan datgene wat wij zelf evident vinden, iets anders dan wat het enige juiste is; dat er ook maar ergens ooit een reden zou zijn om, wel wetende dat de oplossing in richting A ligt, toch te kiezen voor oplossing B, om redenen die niets met het probleem te maken hebben. Druk ik me te duister uit? Een eenvoudig voorbeeld dan maar, uit het leven gegrepen…

    We hebben allemaal onze belastingsbrief ingevuld, elektronisch of gewoon op papier. Aanvankelijk was er beslist dat de aangifte op de post moest, naar een centraal adres in Gent, geloof ik. Nadien kwam het bericht dat het dit jaar uitzonderlijk ook nog kon in het plaatselijk belastingskantoor, zoals vroeger. Kijk, daar ligt nu het verschil: Reynders geeft zonder veel poeha toe aan de druk vanuit de bevolking. Je kan ervan op aan dat Vandenbroucke zou gezegd hebben: nee, er is geen enkele goede reden waarom iemand zijn brief niet op de post zou doen, dus… Vanzelfsprekend heeft hij gelijk, Reynders’ toegeving is ook niet gesteund op enig zinvol argument, het is alleen maar omdat we het al zo lang gewoon zijn dat we de laatste dag nog met de fiets, de bus of de auto naar het belastingskantoor snellen in plaats van die stomme brief op de post te doen.

    Toen de federale regering, in een geheel van maatregelen, afgesproken tussen de meerderheidspartijen na langdurig en moeizaam overleg, een maatregel introk ten gunste van oudere werknemers, ging Vandenbroucke op zijn achterste poten staan en slaagde erin om de Vlaamse regering zowaar een belangenconflict te laten inroepen met de federale regering, iets waaraan zich normaal enkel Franstalige regeringen bezondigen om wanhopig maar onverbiddelijk hun ongelijk met Vlaanderen uit te vechten. Natuurlijk had Vandenbroucke gelijk, vanuit zijn standpunt, het enige dat hij kent, het enige dat hem interesseert. Hij is destijds begonnen bij MLB, de Marxistisch-Leninistische Beweging, hééél radicale mensen. Toen hij vernam dat er smeergeld in de socialistische partijkluis stak (zoals overigens in alle andere partijkluizen), was zijn oplossing: in de fik, dat zootje! Vrij radicaal als oplossing, geef toe.

    De grote frustratie van ons, vrije radicalen, is dat we wel altijd gelijk hebben, maar het o, zo zelden ook krijgen of halen. We zijn beter in het vinden van oplossingen dan in het uitleggen en bewerkstelligen ervan, het verkopen aan anderen, het overtuigen van tegenstanders. We maken ons liever boos over de domheid van de anderen: maar zien ze dat nu niet in? Het is toch simpel? Hoe kan je nu zo stom zijn?!? We hebben geen begrip voor ietwat tragere mensen, voor argumenten die niet ter zake zijn, voor ontwijkende gedachten: ja, maar… Dat zal zo wel zijn, maar dat lijkt niet haalbaar, dat kan je niet aan de mensen verkopen, daarvoor is men nog niet rijp.

    Vrije radicalen zijn onuitstaanbare, zelfingenomen mensen. Er valt met hen geen land te bezeilen. Je kan met hen niet discuteren. Ze zijn niet bereid te luisteren naar de argumenten van anderen. Ze weten alles en wat ze niet weten, is het weten niet waard. Van compromissen zijn ze vies, toegeven staat niet in hun woordenboek, bakzeil halen, inbinden evenmin.

    Een andere grote frustratie van vrije radicalen is dat men hun grote gaven en hun belangeloze inzet niet inziet, dat men hen niet spontaan waardeert en, het ergst van al, dat men bij verkiezingen niet voor hen stemt, dat men nog liever een mooiprater of een regelrechte kluns neemt. Vrije radicalen zijn niet populair en hoewel ze bij hoog en bij laag verzekeren dat het hen niet daarom te doen is, toch doet hen dat pijn. Want zo worden ze op een zijspoor gezet, met al hun gelijk en kunnen ze met al hun talenten niets aanvangen, krijgen ze niet eens de kans om te bewijzen dat ze al die tijd wel degelijk gelijk hadden en het inderdaad beter wisten.

    Frank Vandenbroucke is lange tijd een uitzondering geweest: een vrije radicaal die een zelfstandig bestaan leidde, die zich niet hoefde te verbinden met andere elementen om te overleven. Hij hield jarenlang stand in een partij die het met vrijwel al zijn standpunten oneens was, zowel economische, sociale als Vlaamse. Hij was een schoonmoeder geworden, een deel van het probleem in plaats van een hulp bij de oplossing ervan. Hij heeft de prijs moeten betalen. Zo vergaat het ons, vrije radicalen. En dan worden we bitter, rancuneus, we gaan zitten mokken op de achterste rij, we trekken ons terug in ons grote gelijk, we proberen nog slimmer te worden, we kijken steeds meer neer op al die domoren om ons heen die niet eens weten waarover ze praten. Odi profanum vulgus et arceo (klik hier voor de vertaling: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=401).

    Ze doen maar, we zien wel hoe ver ze komen zonder ons. En dat ze maar niet denken dat ze ons kunnen komen smeken als het verkeerd gaat!

    Vrije radicalen eindigen in eenzaamheid. Ze voelen zich daar niet echt helemaal goed bij, maar het is hun normale habitat, hun natuurlijke omgeving. They don’t suffer fools lightly. De anderen zijn geen partij voor hen, ze dulden uiteindelijk alleen zichzelf als gezelschap, zij zijn zelf de enigen die zichzelf begrijpen en appreciëren, die alle subtiliteiten van hun fenomenale geest kunnen vatten en bewonderen. Op een dag merken ze dat ze nog enkel tegen zichzelf kunnen praten, dat ze een dagboek bijhouden dat alleen zij lezen, dat ze alleen nog buiten komen als het regent, om eenzame wandelingen te maken langs verlaten wegen. En op een dag ‘hebben ze geen verweer meer tegen het wenken van het water’, tenzij alzheimer hen al eerder van de wereld en van zichzelf heeft bevrijd.


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    15-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.bijzondere jeugdzorg
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Bijzondere jeugdzorg: ik weet daarover niet meer dan een andere burger, maar dat belet me niet om me bijzonder bezorgd te maken over de jeugd in kwestie.

    Onlangs bleek dat de jonge Oekraïense broers, die een medeleerling om een niets levensgevaarlijk hadden verwond met messteken, zonder enige moeite het land hadden (moeten!) verlaten; bij het proces in absentia daarover kregen zij een berisping, de maximale ‘straf’ voor minderjarigen. Elke welmenende mens in Vlaanderen schudde daarbij het hoofd vol onbegrip. Maar jeugdwerkers en jeugdrechters spraken hun verontwaardiging uit over die reacties: wat willen de mensen wel? Dat we die jongelui aan hen overleveren voor een volksgericht of een lynchpartij?

    Laten we wel wezen en niet overdrijven. De wetten die ons land heeft opgesteld voor de behandeling van misdaden begaan door minderjarigen, moeten toegepast worden, dat is juist. In het kader van die wetgeving zijn de beide jongelui na de feiten opgesloten in een gesloten instelling en daar begeleid met het oog op hun re-integratie in de maatschappij. Zij hebben daar een aantal maanden doorgebracht, misschien zelfs een jaar. Blijkbaar was men tevreden over hun ontwikkeling en zijn ze, onder voorwaarden en met verdere ambulante begeleiding, vrijgelaten in afwachting van hun proces. Daarvan hebben ze gebruik gemaakt om gevolg te geven aan een bevel om het Belgisch grondgebied te verlaten, uitgevaardigd door een andere instantie, die zich bezighield met hun asielaanvraag. En aangezien de wet niet uitdrukkelijk voorschrijft dat de twee betrokken overheidsdiensten hun gegevens uitwisselen, heeft niemand zich verzet tegen hun vertrek.

    Enkele dagen geleden heeft een meisje van vijftien haar vriend van zeventien aangezet om haar moeder te vermoorden. Het gerecht was op de hoogte van de problematische opvoedingssituatie, een eufemisme voor een ernstig conflict tussen moeder en dochter en had de betrokken diensten daarover ingelicht. Die hadden een paar telefoontjes gedaan naar de moeder en hadden een afspraak voor een later gesprek gemaakt. Ondertussen was de situatie geëscaleerd, met het vreselijke bekende gevolg.

    Verscheidene betrokken diensten probeerden zich voor de camera van hun ontstellende verantwoordelijkheid te ontdoen, maar het waren lamlendige excuses: wij hebben het doorgegeven, wij hebben contact opgenomen, wij hebben teveel werk, niets kon laten voorzien dat... &c. Ook hier verdedigde men de bestaande wetgeving: minderjarigen moeten niet naar de gevangenis, ze krijgen geen straf, we moeten ze heropvoeden, ze begeleiden en ze een nieuwe kans geven.

    Ik ben geneigd om in principe met die opvatting en dus met de wetgeving in te stemmen, zoals de meeste burgers. In principe, zeg ik, want er zijn daarmee, zoals gebleken is, wel enkele problemen. Vooreerst is de begeleiding van minderjarige delinquenten een uiterst moeilijke zaak, dat zal elke specialist ter zake beamen. Men moet kunnen rekenen op een ruim kader van gespecialiseerde, hoog opgeleide en ervaren begeleiders, op voldoende moderne en daartoe speciaal ingerichte instellingen, op aanzienlijke financiële middelen, op een doorgedreven samenwerking met de ouders en de familie, op een nauwgezette opvolging door het gerecht, op potentiële werkgevers voor na de begeleiding, en niet in het minst op de medewerking van de betrokken jongeren. Alle betrokken diensten zijn het erover eens dat geen enkele van deze voorwaarden volledig vervuld is, sommige zelfs helemaal niet: er zijn eenvoudigweg niet voldoende plaatsen voor alle delinquenten, met moet er meer onmiddellijk vrijlaten dan men er kan opsluiten.

    Het is dus hypocriet om die wellicht uitstekende wetgeving te verdedigen, als men weet dat ze in de praktijk geen schijn van kans maakt om uitgevoerd te worden. Het is misdadig, tegenover de delinquenten en tegenover de maatschappij, om op grond van die onuitvoerbare wetgeving, die jongeren te blijven onttrekken aan elke vorm van bestraffing. Indien men niet kan waarmaken wat men belooft, namelijk een afdoende begeleiding, dan vervalt mijns inziens ook het andere, complementaire luik van de wet, namelijk de beschermende straffeloosheid van de minderjarige delinquenten. Er zit dan, meen ik, helaas niets anders op dan hen te vervolgen als waren zij meerderjarig, zowel voor de al te laks behandelde straatcriminaliteit als voor de veel ernstiger misdrijven, zoals oudermoord, racistische moord op kinderen, moord op bendeleden, roofmoord…

    Sommigen, blijkbaar vooral maar zeker niet uitsluitend in Franssprekend België, blijven zweren bij de opvoedbaarheid van delinquente jongeren en eisen dat de gemeenschap daarvoor alle nodige middelen prioritair zou vrijmaken. Dat klinkt heel nobel, natuurlijk, maar ook daarbij kan men bedenkingen maken. Elke ouder, elke leraar weet dat kinderen en vooral jongeren opvoeden niet simpel is, zelfs als er geen ernstige problemen zijn, zelfs in de beste omstandigheden. De kansen op succes verminderen onverbiddelijk bij elke verzwarende omstandigheid en verzwinden snel helemaal bij bekende risicogroepen.

    Het is daarnaast evident dat de wetgever, toen hij de wetten formuleerde, op vraag van en geïnspireerd door de betrokken diensten, zich niet heeft gerealiseerd dat de voorzieningen die werden getroffen voor de begeleiding wel eens op veel meer jongeren zouden kunnen slaan dan aanvankelijk gedacht en dat de budgetten zeer snel totaal ontoereikend zouden zijn. Dit werpt een ernstige schaduw op al de goede bedoelingen van de wetgever en van de welmenende voorstanders van de maakbaarheid van de mens.

    Vervolgens kan en moet men zich ook vragen stellen over de prioriteit die men nu opeist en de aanzienlijke bijkomende middelen die men vraagt. Is er wel een maatschappelijk en (dus) politiek draagvlak, zoals dat heet, voor die eisen? Zijn er geen andere, even dwingende of zelfs nog meer prioritaire noden in onze maatschappij? Wat bijvoorbeeld met de billijke vergoeding en de begeleiding van de slachtoffers, om in dezelfde context te blijven? Wat met de wachtrijen in de gehandicaptenzorg? Wat met de verzorging van bejaarden? Wat met de medische zorgen in het algemeen? Wat met het milieu? De werkgelegenheid? De crisis?

    De inzet en de billijke verdeling van middelen in een samenleving is een zeer complexe zaak. Iedereen zal het erover eens zijn dat een onmiddellijke en ingrijpende reactie noodzakelijk geweest was toen het gerecht aan de alarmbel trok over de gezinssituatie waarover sprake. Maar moet men dan al de andere, duizenden, zegt men, dergelijke gevallen laten vallen? Moeten er geen drugs meer gezocht worden, huisvredebreuken onderzocht, verkeersovertredingen vastgesteld, gevangenen vervoerd, koninklijke paleizen, parlementen en ambassades bewaakt, wielerwedstrijden begeleid, betogingen in goede banen geleid?

    Wij staan voor een ernstig probleem, niet zomaar van praktische aard, maar een tergend moreel probleem. Wat doen we met minderjarige mensen die zich aan de maatschappij vergrijpen en voor wie onze maatschappij manifest niet over de middelen beschikt om hen te verhinderen, op een of andere manier, om dat opnieuw te doen? Bestraffen mag niet, begeleiden kan niet, lukt niet. Dat betekent een vrijgeleide en dus een uitnodiging voor een groep van leden van onze samenleving om de anderen te terroriseren, een groep die omwille van hormonale, sociale, pedagogische, psychologische, materiële en nog vele andere redenen al geneigd, zo niet voorbestemd is om zich irrationeel, onverantwoordelijk, impulsief en vaak bijzonder gewelddadig te gedragen. Wij kunnen vaststellen in de landen om ons heen en in de getto’s en de slums van de grootsteden overal ter wereld waartoe dat leidt. Het is de hoogste tijd dat er iets gebeurt, om het even wat, bestraffing of efficiënte begeleiding, maar iets, nu, voor het te laat is.


    Categorie:samenleving
    Tags:justitie
    14-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leen Huet, Oud papier
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Leen Huet, Oud Papier, Atlas, Antwerpen-Amsterdam, 1998, 169 blz., isbn 90 254 2156 3, ontleend in de gemeentelijke bibliotheek van Rotselaar. Wellicht niet meer in de handel.

    Onder de titel: Verantwoording geeft de auteur ons deze toelichting: De belangstelling voor oud papier stamt uit men studententijd, toen geld zelden toereikend was voor de aanschaf van nieuwe boeken, maar wel met enige allure stukgeslagen kon worden in tweedehandsboekhandels en antiquariaten. Dit boek biedt een keuze uit artikelen over oude literatuur en vondsten in antiquariaten, die ik sinds 1994 geschreven heb voor Dietsche Warande & Belfort en De Morgen. Eigenlijk gaat het om aantekeningen van een gretige, naïeve lezer, die hoopt dat de gretigheid nu en dan besmettelijk zal blijken.

    Ik nam dit boekje mee uit de bibliotheek om verscheidene redenen. De eerste was dat ik de auteur enkele jaren geleden mocht ontmoeten in de tweedehandsboekhandel waar ik toen als vrijwilliger werkte: In ’t Profijtelijk Boeksken in Leuven. We hadden een interessant gesprek over boeken, tweedehandse en andere en vooral over de Amerikaans-Britse auteur John Cowper Powys (1872-1963). Ik las lang geleden van hem Wolf Solent (1929) en ik kan niet zeggen dat ik daar bijzonder goede herinneringen heb overgehouden. Dat was wat ik mevrouw Huet ook vertelde, maar zij was op zoek naar een ander werk van Cowper Powys, namelijk Porius (1951, reconstructie 1994, defnitieve versie 2007). Kennissen hadden haar over dit toen elusieve werk verteld, maar ze kon het nergens vinden. Ik beloofde haar het via internet op te zoeken en te bestellen. Ik moet bekennen dat ik enkele maanden later het boek wel degelijk gevonden heb, maar dat ik mijn belofte niet heb gehouden: ik heb het boek voor mij gehouden… Ik troost me met de gedachte dat nadien, in 2007 inderdaad, een nieuwe uitgave tot stand is gekomen, die nu overal gemakkelijk te vinden is. Ik ben toen in het boek beginnen lezen, maar ben niet verder geraakt dan pagina 21. Misschien later nog eens proberen? Wie weet.

    Een andere reden was evident dat wij een passie delen: boeken, meer bepaald tweedehandse boeken en dito boekenwinkels. Wellicht heeft zij, net als ik, meters boekenrekken met tweedehandse boeken uit de hele wereld, klassiekers, bestsellers, curiosa, rariteiten, allemaal opgepikt voor een prijsje, om te lezen, ooit of nimmer. Ik was dus benieuwd naar haar verhalen over de zoektochten in winkeltjes en stalletjes in Brussel, Leuven, Luik, Antwerpen en over de lectuur van haar vondsten.

    Dat viel best mee. Ze heeft een vlotte pen, schrijft geëngageerd en vult de informatie over de besproken werken aan met interessante anekdotische en algemeen historische gegevens uit de tijd van de auteurs, samen met haar welwillend hedendaags persoonlijk commentaar. Kortom, lieve lezer van mijn blog, een genre dat je niet helemaal onbekend zal zijn. Haar werk is meer af dan het mijne, zoals past voor echte literaire journalistiek in een eerbiedwaardig tijdschrift als DWB en de boekenbijlage van een gerespecteerde krant als De Morgen.

    Van haar hand verschenen nog enkele andere publicaties, die allen getuigen van haar ruime en intense culturele belangstelling en haar grote vertrouwdheid met beeldende kunst en literatuur. Kijk haar werk bij gelegenheid van je volgend bezoek aan je plaatselijke bibliotheek of boekhandel, zelfs een tweedehandse, eens na, misschien is het wel iets voor jou?


    Categorie:ex libris
    Tags:boekbespreking
    13-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ruth Rendell: End in Tears

    Ruth Rendell, End in Tears, A Wexford Novel, Crown, New York, 2005, 327 pp., hardcover, nieuw $ 25, gekocht voor € 7, de Slegte, Leuven.

    Ik schreef hier al een lovende boekbespreking van een ander werk van Ruth Rendell: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=230. Toen ik dus End in Tears tegenkwam bij de Slegte, een aantrekkelijke hardcover voor minder dan tien euro, dacht ik: misschien leuk voor tussendoor…

    Ik ben al enige tijd bezig met het tweede deel van Jonathan Israels trilogie over de Verlichting (lees hier een commentaar bij het eerste deel: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=229741). Dat tweede deel is weer een kanjer van net geen duizend bladzijden en serieuze kost, wat dacht je, dus daar ben ik niet op een paar dagen door. Tussendoor laat ik me dus wel eens verleiden door wat lichter werk.

    Om een of andere reden is deze aflevering in de quasi eindeloze reeks misdaadromans van Ruth Rendell/Barbara Vine me erg tegengevallen. Na de eerste honderd bladzijden dacht ik het al teleurgesteld en zelfs een beetje geënerveerd definitief opzij te leggen, maar enkele dagen later nam ik het weer ter hand, hoofdzakelijk om te weten te komen wie de moord(en) gepleegd had(den) en las het dan maar in een ruk door, hier en daar erg snel…

    Mijn oordeel is dus niet zeer positief. Het is allemaal heel banaal en oppervlakkig, er zit niet veel vaart in, er zijn geen echt boeiende personages. Als om te bewijzen dat ze nog niet verouderd is - ze is geboren in 1930 – haalt barones Rendell er wat ‘moderne’ gadgets en thema’s bij, maar dat doet ze dan zo onhandig, ach… Geef mij dan maar die andere barones, P.D. James, die blijft bij haar beproefde formules en doet dat voortreffelijk. Ik ga er niet meer woorden aan vuil maken, caveat emptor: de koper weze gewaarschuwd.


    Categorie:ex libris
    Tags:boekbespreking
    05-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.I. Kant, Was ist Aufklärung
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onze bekende filosoof Immanuel K is dit jaar zestig geworden. Hij publiceerde onlangs zijn Kritiek van de zuivere rede (1781), meer dan 800 bladzijden lang en volgens kenners een boek dat hem onsterfelijk zal maken, een uitzonderlijk meesterwerk in de geschiedenis van de filosofie. Wat we daarover ook mogen denken, het leek ons een goed idee om bij hem te rade te gaan over een vraag die de laatste tijd zo in de belangstelling staat, maar waarover de meningen sterk uiteenlopen. Wat is Aufklärung, Verlichting eigenlijk? We legden de vraag voor aan de meester tijdens een gesprek in zijn kantoor aan de Universiteit, op 30 september 1784.

    Goede morgen, Professor en dank dat u ons heeft willen ontvangen. Laten we maar meteen met de deur in huis vallen: wat bedoelt men eigenlijk met de Aufklärung, de Verlichting?

    Verlichting is de bevrijding van de mens uit zijn zelfgekozen onvolwassenheid.

    Juist. Wat bedoelt u daarmee precies?

    Onvolwassen ben je als je er niet in slaagt gebruik te maken van je verstandelijke vermogens zonder de hulp van iemand anders, zoals de kinderen op school; maar ook volwassenen kunnen onvolwassen zijn, natuurlijk. Ze kiezen daar zelf voor, namelijk als ze wel degelijk over de nodige verstandelijke vermogens beschikken, maar door aarzeling, onbeslistheid of een gebrek aan moed er niet toe komen ze zelfstandig te gebruiken, dus zonder hulp van anderen. Sapere aude! Durf te denken! Heb de moed uw eigen verstand te gebruiken! Dat is het motto van de Verlichting.

    Maar waarom zou iemand ervoor kiezen om zich zo onvolwassen op te stellen?

    De belangrijkste redenen voor zulk gedrag bij de overgrote meerderheid van de mensen zijn gewoon luiheid en lafheid. Zelfs lang nadat de wetten en de natuur zelf hen volwassen verklaard hebben en hen aldus ontslagen hebben van het volgen van bevelen van anderen, blijven zij hun leven lang als onder voogdij. Dat maakt het dan ook maar al te gemakkelijk voor anderen om zich op te werpen als hun voogden.

    Ik begrijp dat niet goed: alle kinderen willen toch zo gauw mogelijk volwassen zijn om hun eigen beslissingen te kunnen nemen?

    Vergist u zich daarin maar niet… Het is zo gemakkelijk om niet meerderjarig, onvolwassen te zijn! Ik heb een Boek dat in mijn plaats denkt, een pastoor die mijn geweten is, een huisdokter die op mijn gezondheid let en zo verder: ik hoef me zelf geen zorgen te maken. Ik hoef niet te denken: als ik maar betaal, zullen anderen maar al te graag dat lastig werkje wel voor mij doen.

    Waarom is dat een lastig werk, denken?

    Het zijn precies degenen die zich zo vriendelijk aangeboden hebben om het gezag over jou over te nemen die erop wijzen dat zelf de stap zetten naar kennis niet alleen zeer gevaarlijk is, maar bovendien ook nog zeer moeilijk; niet te verwonderen dus dat men daar zo massaal geloof aan hecht. De voogden hebben eerst hun zorgenkinderen dom gehouden als gewillig vee en ervoor gezorgd dat die brave beesten geen stap durven zetten zonder het juk waarmee ze aan de kar gebonden zijn. Vervolgens wijzen ze hen op al de gevaren die hen wachten als ze het op hun eentje zouden proberen. Maar het gevaar is in werkelijkheid helemaal niet zo groot: een kind leert heel gauw alleen lopen nadat het enkele keren gevallen is. Maar door hen steeds op de gevaren te wijzen, worden de mensen bevreesd en meestal te bang om het toch nog maar eens te proberen.

    Is er dan geen uitweg?

    Het is in alle geval heel moeilijk voor een individueel persoon om zich los te maken uit een leven onder voogdij, dat als het ware een tweede natuur geworden is. Men is het gewoon, men is er zelfs gaan van houden! Onder die omstandigheden is men voorlopig niet in staat om zelf te gaan denken, want niemand heeft ooit toegelaten om het te proberen. Men leeft onder wetten en reglementen, domme toepassingen of liever misbruiken van de natuurlijke gaven, en dat zijn de boeien waarmee men gekluisterd ligt! En wie ze probeert af te gooien, die maakt zelfs over het kleinste beekje een aarzelende, onzekere sprong, simpelweg omdat hij niet gewoon is aan dergelijke vrije bewegingen. Kortom, er zijn maar heel weinig mensen in staat om zich op eigen geesteskracht vrij te maken van onkunde en om echt op gang te geraken.

    Dat klinkt niet echt bemoedigend. Hoe moet het dan verder?

    Het is wellicht meer voor de hand liggend dat de mensheid als geheel voor haar verlichting zorgt. Er is echter één voorwaarde: als er maar vrijheid is, dan zal verlichting als vanzelf volgen. Het kan immers niet anders of er zijn altijd wel enkele onafhankelijke geesten, zelfs onder de voogden van de massa’s, die het juk van de bevoogding van hun eigen schouders werpen. Die zullen dan zorgen voor de verspreiding van de gedachte dat elke mens zich bewust kan zijn van zijn eigen waarde en dat elkeen ertoe geroepen is om zelf na te denken. Maar let op: zelfs indien er sommige voogden zijn die erin geslaagd zijn om zelf tot enige verlichting te komen, dan gebeurt het nog vaak genoeg dat de massa hen dwingt om in het gareel te blijven lopen. Dat bewijst dat het heel gevaarlijk is om de mensen vooroordelen aan te praten, want dat wreekt zich nadien op hen die ze bedacht hebben en zelfs op hun nakomelingen…

    Elke vooruitgang op het punt van de verlichting moet dan wellicht heel geleidelijk gaan.

    Dat is zo. Het is soms wel mogelijk dat men door een revolutie een einde maakt een persoonlijk despotisme of aan een roofzuchtige of tirannieke onderdrukking, maar zo komt men nooit tot een waarachtige hervorming in de manier van denken. Meer nog: nieuwe vooroordelen zullen net zo goed als de oude de grote mensenmassa’s in hun greep houden.

    U had het daarnet over de rol van de vrijheid om tot verlichting te komen.

    Inderdaad: vrijheid is de enige voorwaarde voor verlichting en dat is ook het beste gebruik dat men ervan kan maken. Het gaat hier om de vrijheid die men moet krijgen om publiekelijk gebruik te maken van zijn verstandelijke vermogens in alle aangelegenheden. Maar hoor ik niet overal hetzelfde? Niet argumenteren! De officier zegt: niet redeneren, marcheren! De belastingsontvanger: niet protesteren, betalen! De pastoor: niet nadenken, geloven! Er is vandaag maar een uitzondering: onze doorluchtige vorst Frederik. Die zegt: argumenteer en redeneer al wat je wil en over al wat je wil, maar gehoorzaam!

    Goed gezegd. Maar hoe komt het dat onze vrijheid zo beperkt is? En is dat altijd negatief?

    We moeten daarbij een duidelijk onderscheid maken tussen twee manieren om ons verstand te gebruiken: publiek of privé. Met het publiek gebruik ervan bedoel ik dit: het gaat om de vrijheid om als een autonome onderzoeker zijn verstand te gebruiken en zijn mening neer te schrijven voor het lezend publiek. Op die manier is men werkelijk vrij en dat is de enige manier om de mensen tot verlichting te brengen. Het privé gebruik van het verstand is een andere kwestie. Ik bedoel daarmee iets heel specifieks, namelijk het gebruik van je verstand in je individuele beroepssituatie in de maatschappij. Het geeft geen pas dat men in die omstandigheden zomaar zijn persoonlijke mening zou gaan verkondigen.

    En waarom niet?

    Men heeft de samenleving zo ingericht dat voor een aantal zaken zekere afspraken moeten gemaakt worden, dat de regels moeten toegepast worden zonder al te veel fantasie of eigen interpretatie, zodat er een vorm van kunstmatige eensgezindheid ontstaat, die nuttig is voor het bereiken van de publieke doelstellingen, of die verhindert dat die doelstellingen zouden miskend worden. Het is duidelijk dat in die gevallen men niet moet gaan argumenteren, maar gewoon de regels toepassen.

    Dat klinkt nogal streng. Is er dan helemaal geen kritiek mogelijk?

    Natuurlijk wel. Ook een ambtenaar kan zijn mening formuleren, vooreerst waar de regels hem zelf betreffen, als een onderdeel van het publiek. Maar hij kan zich als een onderzoeker ook uitspreken over de toepassing van de regels op het geheel van het publiek en zelfs op de hele wereld. Hij doet dat dan het best in geschrifte, zich richtend tot het publiek in het algemeen. Daarmee doet hij geen afbreuk aan zijn verplichtingen als lijdzaam uitvoerder van de wet waarvoor hij is aangesteld.

    Begrijp ik het goed? Mag een officier dan de bevelen die hij te velde krijgt van zijn meerderen in twijfel trekken?

    Natuurlijk niet, hij moet ze zonder aarzelen uitvoeren, anders kunnen de gevolgen catastrofaal zijn. Maar anderzijds kan hem het recht niet ontzegd worden om als vrij man voor het publiek een oordeel uit te spreken over de algemene beslissingen van het leger. Dat is hetzelfde voor de gewone burger: die kan niet weigeren om zijn belastingen te betalen, hij mag zelfs niet lichtvaardig klagen over een of andere taks, want dat zou kunnen leiden tot een algemeen onterecht ongenoegen. Maar die zelfde persoon handelt niet tegen zijn plichten als burger indien hij, als onafhankelijk onderzoeker, publiekelijk zijn bezwaren uit over de ongepastheid of zelfs de onrechtvaardigheid van die belastingen.

    Dat is duidelijk. Geldt dat in alle gevallen? Wat bijvoorbeeld over het geloof?

    Ik zie geen verschil. Een aangesteld priester is verplicht om zijn preken voor de gemeente en zijn onderricht aan de kinderen in overeenstemming te houden met de geloofspunten van de kerk die hij dient, hij is immers onder die voorwaarden aangesteld. Maar als autonoom onderzoeker beschikt hij over de volledige vrijheid, zelfs de roeping, om aan het ruimere publiek al zijn zorgvuldig uitgeteste en goedbedoelde opvattingen voor te leggen over wat er mogelijks onjuist is in de officiële geloofsbelijdenis en om zijn suggesties te doen over de goede werking van de kerk en de geloofsgemeenschap. Wanneer hij zo handelt, is er niets dat zijn geweten kan bezwaren.

    Beschikt hij dan niet over een persoonlijke gewetensvrijheid?

    Toch wel. Maar wat hij vanuit zijn bediening als vertegenwoordiger van zijn kerk voorhoudt, dat beschouwt hij als iets waarover hij niet mag spreken vanuit zijn persoonlijk aanvoelen; wat dat betreft is hij aangesteld om de mening vastgelegd door iemand anders en in diens naam te verkondigen. Hij zal verklaren: onze kerk leert zo of zo en dit zijn de redenen die zij daarvoor aanvoert. Op die manier haalt hij voor het publiek al wat nuttig is uit de voorschriften, ook al is hij het persoonlijk misschien niet met alles met volle overtuiging eens, maar kan hij zich er best mee verzoenen, omdat in de voorschriften misschien onvermoede waarheden besloten liggen en ook al omdat hij meent dat er niets is dat flagrant in tegenspraak is met zijn innerlijke overtuiging. Het is immers duidelijk dat, indien er zo’n zaken zouden zijn, hij niet in staat zou zijn om in eer en geweten de taken te vervullen die zijn bediening vereist: hij zou ontslag moeten nemen!

    Ik begrijp het. Dat is wat u bedoelde met het louter privégebruik van de verstandelijke vermogens in het geval van een aangestelde bedienaar, ook al is zijn publiek soms vrij uitgebreid: in dat geval, als een priester, is hij niet vrij, kan hij niet vrij zijn, omdat hij de richtlijnen volgt van anderen. Maar als vrij onderzoeker, die zich in geschrifte richt tot het algemeen publiek, de hele wereld, daar geniet ook de bedienaar van de eredienst in het publieke gebruik van zijn redelijk verstand een onbegrensde vrijheid om zijn eigen geestelijke vermogens te gebruiken en te spreken namens zichzelf.

    Juist. Dat zou immers het toppunt van absurditeit zou zijn, indien we zouden toelaten dat de leiders van het volk zelf incompetent zouden zijn en hun verstand niet zouden mogen gebruiken.

    Professor, kunnen we nog even doorgaan op dit thema? Is het niet mogelijk voor een kerk of een gemeente, zoals dat ook in Nederland gebeurd is, om gezamenlijk een plechtige verbintenis aan te gaan voor een onveranderlijke geloofsbelijdenis? Ze zouden dat kunnen doen om zo een niet aflatend toezicht te houden op elk van hun leden en zo op de hele gemeenschap. Ik kan me voorstellen dat ze zoiets zelfs voor de eeuwigheid zouden vastleggen.

    Nee, daarin ben ik formeel: dat is volkomen onmogelijk. Dat zou neerkomen op een soort van contract om alle verdere verlichting voor het menselijk ras tegen te houden. Zo een overeenkomst is van nul en gener waarde, zelfs als ze bevestigd wordt door de hoogste instanties, zelfs door het parlement of door het meest ceremoniële vredesverdrag. De mensen van een bepaald tijdperk kunnen zichzelf niet kluisteren en ook nog verordenen dat in een volgend tijdperk de mensen zo zouden beperkt zijn dat ze hun kennis, die op zijn best toch maar toevallig is, niet zouden kunnen uitbreiden of zich niet zouden kunnen bevrijden van vergissingen en zo vooruitgang maken in hun algemene verlichting. Dat zou niet minder zijn dan een misdaad tegen de menselijke natuur.

    Dat is wel een krasse uitspraak!

    Ja, maar het ligt in de natuur zelf van de mensheid om vooruitgang te maken. De nakomelingen die met zo’n bindende overeenkomsten uit het verleden geconfronteerd zijn, zouden die volkomen terecht verwerpen als opgesteld op een onbillijke en zelfs kwaadwillige manier. De uiteindelijke toetssteen voor om het even wat bij wet kan vastgelegd worden, is deze vraag: zou het volk zich zelf deze wet ook opgelegd hebben? Nee, ik kan een dergelijke bindende wet enkel aanvaarden voor een beperkte periode, zeer duidelijk afgelijnd, als het ware in afwachting van een betere.

    Als ik het goed begrijp behoudt elke burger, en vooral elke bedienaar van de eredienst, als vrije onderzoeker, het recht om commentaar te leveren, publiek en vrijelijk, dat wil zeggen schriftelijk, op de vermeende dwalingen in alle bestaande instellingen?

    Dat is juist. En een nieuw aangebrachte formulering kan wellicht zolang standhouden tot het algemeen inzicht in de grond van de zaak wijd verspreid en aanvaard is, ook al is het nog niet unaniem. Op dat moment zou men de zaak kunnen voorleggen aan de hoogste instanties en die gemeenten in bescherming nemen die voor zichzelf tot een nieuw religieus inzicht zijn gekomen, op grond van hun beste inzichten. Dat moet dan wel gebeuren zonder hinder voor de anderen, die trouw willen blijven aan de bestaande regeling. Maar wat niet kan is dat men zich zou verenigen in een permanente religieuze organisatie die niet onderhevig zou zijn aan enige twijfel vanuit het publieke forum, zelfs al was het maar gedurende de levensduur van één mens. Op die manier zou men immers een hele periode onvruchtbaar maken voor positieve evoluties van de mensheid en daardoor uiteindelijk werken in het nadeel van het nageslacht: dat is totaal uitgesloten.

    Hoezo? Heeft een mens niet het recht om daarover zelf te beslissen?

    Je moet het zo bekijken: enkel voor zichzelf, en dan nog voor slechts een korte tijd, kan een mens zijn inzicht in wat hij zou moeten weten, zijn verlichting, uitstellen. Maar het weigeren aan het nageslacht is niets anders dan een onrecht en het met voeten treden van de rechten van de mensheid. En wat een groep van mensen niet kan of mag beslissen voor zichzelf, kan nog veel minder aan hen opgelegd worden door een vorst, want diens wetgevende macht berust uitsluitend hierop, dat hij de algemene volkswil verenigt in de zijne. Hij moet er alleen op toezien dat de nieuwe verordeningen, of ze nu waarheidsgetrouw zijn of dat enkel pretenderen, in overeenstemming zijn met de openbare orde. Als dat zo is, dan kan hij het maar best aan zijn onderdanen overlaten om te doen en te laten wat zij nodig achten voor hun geestelijk welzijn.

    Behoort dat dan niet tot zijn verantwoordelijkheid?

    Nee, helemaal niet! Maar hij moet er wel voor zorgen dat de enen de anderen niet op een gewelddadige wijze hinderen bij het vaststellen en het bevorderen van hun welzijn, zoals zij dat het best achten. Het is voor een vorst veeleer een beperking van zijn macht indien hij zich zou mengen in deze zaken. Hij zal immers zijn eigen gezag kunnen evalueren aan de hand van de voorstellen die zijn onderdanen hem voorleggen. Hij kan dat doen, met groot inzicht, wanneer hij zichzelf de eis oplegt: Caesar non est supra grammaticos, Caesar staat niet boven de grammatici. Hij zou zijn macht nog veel meer in het gedrang brengen, wanneer hij zijn hoogste macht zou verlagen tot het ondersteunen van kerkelijk despotisme van sommige tirannen ten overstaan van andere onderdanen in zijn rijk.

    Laten we terugkeren naar onze eerste vraag. Zou u stellen dat wij nu in een verlichte eeuw leven?

    Mijn antwoord is: nee, maar wij leven wel in een tijdperk van verlichting. Zoals de zaken er nu voorstaan, is er nog heel wat dat ontbreekt en de mensen ervan weerhoudt om in staat te zijn, of het gemakkelijk te worden, om op een correcte manier en met zelfvertrouwen hun eigen verstand te gebruiken in religieuze kwesties, vrij van elke inmenging van buiten uit. Maar anderzijds zijn er duidelijke aanwijzigen dat dit domein eindelijk begint open te komen voor een vrije behandeling van deze materie en dat de hinderpalen voor algemene verlichting en voor de bevrijding uit de zelfopgelegde voogdij stilaan worden verwijderd. In die zin mogen we spreken van het tijdperk van de Verlichting, of de eeuw van Frederik de Grote.

    Is hij dan een voorbeeld van een Verlichte Vorst?

    Een prins die het niet beneden zijn waardigheid acht om van zichzelf te zeggen dat hij het zijn plicht acht om aan zijn onderdanen helemaal niets voor te schrijven op religieus gebied, maar om hen algemene vrijheid te gunnen, terwijl hij meteen verzaakt aan dat hoge woord: ‘tolerantie’, is waarlijk zelf een verlicht man en verdient de waardering van de dankbare wereld en van het nageslacht, als de eerste onder de vorsten die het mensdom heeft bevrijd van zijn voogdij en elke mens heeft vrij gelaten om van zijn verstand gebruik te maken in gewetenskwesties. Onder zijn beleid mogen eerbiedwaardige kerkelijke bedienaars, in hun rol als vrije onderzoekers, en zonder afbreuk te doen aan de plichten van hun ambt, vrijelijk hun uitspraken en inzichten voorleggen aan het oordeel van het publiek, ook als die hier en daar afwijken van het gevestigde geloof. Van een nog grotere vrijheid genieten zij, die niet beperkt worden door enig officieel ambt. Wat meer is: deze geest van vrijheid breidt zich uit tot andere landen, ook tot die waar hij de strijd moet aanbinden met hinderpalen opgericht door een regering die haar eigen belang niet inziet.

    Wat bedoelt u met dat laatste?

    Ons voorbeeld toont voor die andere regeringen aan dat in vrijheid geen enkel gevaar gelegen is voor de openbare orde of de stabiliteit van de samenleving. Mensen slagen er enkel in om zich te bevrijden uit de barbarij wanneer er geen bewuste artificiële hinderpalen worden opgeworpen om hen erin te houden.

    Professor, wij hebben het nu vooral gehad, in ons gesprek over Verlichting, over religieuze kwesties. Is daar een speciale reden voor?

    Zeer zeker. We hebben het over de bevrijding van mensen uit hun zelfopgelegde onvolwassenheid. Meteen moeten we vaststellen dat machtshebbers nauwelijks belangstelling hebben om zich als voogd op te werpen voor andere kwesties dan het religieuze, bijvoorbeeld kunst of wetenschap. Daarnaast is religieuze onwetendheid niet alleen de meest schadelijke maar ook de meest vernederende van al. Maar de gedachtegang van een vorst die zich wil inzetten voor religieuze verlichting gaat nog verder; hij ziet in dat er geen gevaar uitgaat voor zijn wetgevend werk als hij zijn onderdanen toelaat om in het publiek domein gebruik te maken van hun verstandelijke vermogens en om hun ideeën te publiceren over een betere formulering van zijn wetgeving en zelfs hun vrijmoedige kritiek op de wetten die hij al heeft uitgevaardigd. Op dat gebied hebben we een lichtend voorbeeld en er is geen andere vorst die hem overtreft die wij hier eren.

    Maar is het wel noodzakelijk dat het land geleid wordt door een vorst?

    Dat is duidelijk. Alleen iemand die zelf verlicht is, die niet bevreesd is voor schaduwen en die bovendien beschikt over een talrijk en goed gedisciplineerd leger kan zich veroorloven om te zeggen: Argumenteer zoveel als je wil en over al wat je wil, maar gehoorzaam! Een republiek zou het niet aandurven zoiets te zeggen… Daarmee komt een eigenaardig en onverwacht aspect van het mensdom naar voren, namelijk dat vrijwel steeds wanneer men de dingen van op enige afstand bekijkt, er iets paradoxaals verschijnt.

    Hoezo?

    Kijk: je zou verwachten een grotere vrijheid onder de burgers zou bijdragen tot een grotere vrijheid van denken onder de mensen, terwijl dat nu precies grotere beperkingen meebrengt, zoals in een republiek, waar alles kan en mag. Een mindere mate van vrijheid onder de mensen, daarentegen, biedt precies voor dat denken voldoende ruimte opdat eenieder zich tot zijn volle mogelijkheden zou kunnen ontplooien.

    Maar ik kom tot mijn besluit. De natuur heeft onder een ruwe bolster de zachte pit bloot gemaakt die zij met de meeste tedere zorg omringt: de geneigdheid en de roeping van de mens om vrij na te denken. Dit weerspiegelt zich gaandeweg in de aard en het karakter van de mens, die zo meer en meer in staat is om ook vrij te gaan handelen. En ten slotte heeft dat ook zijn gevolgen voor de principes van het bestuur, dat ervaart dat het in zijn eigen voordeel is om de mensen, die nu veel meer zijn dan machines, te behandelen in overeenstemming met hun waardigheid.

    Professor, wij danken u voor dit leerrijk, verlichtend gesprek.


    Naar I. Kant, Was ist Aufklärung?, 1784

    vertaling en vormelijke aanpassing © Karel D’huyvetters 2009


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie, levensbeschouwing, actualiteit
    04-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Independence Day in Vlaanderen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Why is Y the American national letter? Because it is the fourth of July!

    Een beetje een brain teaser, een pun, een Amerikaanse woordspeling op deze vierde juli 2009, Indepence Day in de Verenigde Staten van Amerika. Op die dag herdenkt men daar de officiële bekrachtiging van de Declaration of Indepence in 1776, de onafhankelijkheidverklaring van de kolonies van het moederland, Engeland. Het grote verschil met andere en latere kolonies was wel dat hier de meerderheid van de inwoners van de kolonies afkomstig was uit het moederland. De echte inboorlingen, de Indianen, hadden zo goed als geen rechten en waren niet betrokken in de vorming van de onafhankelijke staat. De gelijkenis met andere kolonies is hierin gelegen dat de koloniserende natie, Engeland, de Amerikaanse kolonies beschouwde als haar eigendom, een wingewest, zwaar onderworpen aan belastingen en taksen, zonder dat daar veel tegenover stond, behalve dan een militaire aanwezigheid die veel weg had van een vreemde bezetting. Geen wonder dus dat de ‘kolonisten’ na ongeveer honderd jaar schoon genoeg hadden van die toestand en besloten er eenzijdig een einde aan te maken.

    Dit is (een gedeelte van) de overbekende tekst van de Declaration of Independence:

    When in the Course of human events, it becomes necessary for one people to dissolve the political bands which have connected them with another, and to assume among the powers of the earth, the separate and equal station to which the Laws of Nature and of Nature's God entitle them, a decent respect to the opinions of mankind requires that they should declare the causes which impel them to the separation.

    We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness. That to secure these rights, Governments are instituted among Men, deriving their just powers from the consent of the governed, That whenever any Form of Government becomes destructive of these ends, it is the Right of the People to alter or to abolish it, and to institute new Government, laying its foundation on such principles and organizing its powers in such form, as to them shall seem most likely to effect their Safety and Happiness. Prudence, indeed, will dictate that Governments long established should not be changed for light and transient causes; and accordingly all experience hath shewn, that mankind are more disposed to suffer, while evils are sufferable, than to right themselves by abolishing the forms to which they are accustomed. But when a long train of abuses and usurpations, pursuing invariably the same Object evinces a design to reduce them under absolute Despotism, it is their right, it is their duty, to throw off such Government, and to provide new Guards for their future security.

    We, therefore, the Representatives of the united States of America, in General Congress, Assembled, appealing to the Supreme Judge of the world for the rectitude of our intentions, do, in the Name, and by Authority of the good People of these Colonies, solemnly publish and declare, That these United Colonies are, and of Right ought to be Free and Independent States; that they are Absolved from all Allegiance to the British Crown, and that all political connection between them and the State of Great Britain, is and ought to be totally dissolved; and that as Free and Independent States, they have full Power to levy War, conclude Peace, contract Alliances, establish Commerce, and to do all other Acts and Things which Independent States may of right do. And for the support of this Declaration, with a firm reliance on the protection of divine Providence, we mutually pledge to each other our Lives, our Fortunes and our sacred Honor.

    En dit is de (eigen) Nederlandse vertaling waarop je al even wachtte:

    Wanneer het in de loop van de menselijke geschiedenis noodzakelijk geworden is voor een volk om de politieke banden te verbreken die hen verbonden met een ander, en om onder de mogendheden van de wereld het afzonderlijke en gelijke statuut op te nemen waartoe de wetten van de Natuur en van de God van de Natuur hen machtigen, dan vereist een passend respect voor de opinie van de mensheid dat zij de oorzaken zouden aangeven die hen aanzetten tot die scheiding.

    Deze waarheden houden wij voor vanzelfsprekend: dat alle mensen als gelijken geschapen zijn, dat zij door hun Schepper begiftigd zijn met onvervreemdbare rechten, waaronder deze: leven, vrijheid en het nastreven van geluk. Om deze rechten veilig te stellen besturen ingesteld worden onder de mensen, die hun rechtvaardige macht afleiden uit de instemming van hen die zij besturen. Wanneer enige vorm van bestuur leidt tot de vernietiging van deze doelstellingen, heeft een volk het recht om dat bestuur af te schaffen en een nieuw bestuur in te stellen, dat zijn op die grondvesten zal steunen en dat zijn macht zo zal organiseren, als hen het best lijkt om te leiden tot hun veiligheid en geluk.

    Voorzichtigheid gebiedt inderdaad dat besturen die gedurende lange tijd bestaan hebben niet veranderd worden om lichte en voorbijgaande redenen; de algemene ervaring heeft geleerd dat om die reden de mensheid meer geneigd is om hun kwaad lot te ondergaan, zolang dat althans mogelijk is, veeleer dan zich te verzetten door het afschaffen van de gebruiken waaraan zij gewend zijn. Wanneer echter een lange reeks van misbruiken en wederrechtelijke aanmatigingen, allen onveranderlijk gericht op een zelfde doel, wijst op een plan om hen te onderwerpen aan absoluut despotisme, dan is het hun recht, dan is het hun plicht om een dergelijk bestuur af te werpen en om nieuwe bewakers aan te stellen van hun veilige toekomst.

    Wij, de vertegenwoordigers van de Verenigde Staten van Amerika, bijeengekomen in Algemene Vergadering, en ons beroepend op de Hoogste Rechter van de Wereld voor de eerbaarheid van onze bedoelingen, in de naam van en bij het gezag van de goede mensen van deze kolonies, maken hierbij plechtig bekend en verklaren, dat deze verenigde kolonies zijn en rechtens hoort te zijn, vrije en onafhankelijke staten; dat zij ontslagen zijn van alle getrouwheid aan de Britse Kroon en dat elke politieke verbintenis tussen hen en de staat Groot-Brittannië is en hoort te zijn, algeheel verbroken; en dat zij, als vrije en onafhankelijk staten, zij over de volle macht beschikken om de oorlog te verklaren, vrede te sluiten, verbintenissen aan te gaan, handel te drijven en alle andere daden en handelingen te stellen die onafhankelijke staten gerechtigd zijn te doen. Voor het ondersteunen van deze verklaring, en met een verzekerd vertrouwen op de bescherming van de goddelijke voorzienigheid, geven wij elkaar in onderpand ons leven, ons bezit en onze heilige eer.

    We kunnen deze verklaring begrijpen en bewonderen vanuit haar historische context en in het licht van de onafhankelijkheidsbewegingen en revoluties die enkele jaren nadien ook Europa zouden in vuur en vlam zetten, maar het is niet onnuttig om ook even stil te staan bij onze situatie als Vlamingen in de Belgische staat. De gelijkenissen zijn inderdaad niet gering. Sinds de verdrijving van de wettige koning (Willem I), de Brabantse Omwenteling en de oprichting van het van de rest van de Nederlanden onafhankelijke België door een Franstalige bourgeoisie, heeft deze staat Vlaanderen onverdroten als een wingewest behandeld, goed voor onrechtvaardige belasting, uitbuiting, onderdrukking en vernedering, met miskenning van de meest elementaire mensenrechten, en getuigend van een diep misprijzen voor zijn taal en cultuur. Een Franstalige overheersing heeft zich jarenlang op alle niveaus doorgezet, met de constante vuige medeplichtigheid van de volksvreemde kerkvorsten en het terechte verontwaardigde verzet van het volk en zijn intellectuele leiders ten spijt.

    Vlaanderen heeft sinds 1830 ten minste even veel reden gehad als de Amerikaanse kolonies om zich los te rukken van de banden die het kluisterde aan een despotisch en kwaadwillig staatsgezag. Gold en geldt ook voor ons volk niet dat wij geboren zijn als gelijken, met onvervreemdbare rechten, namelijk het recht op leven, vrijheid en het nastreven van geluk? En heeft het Belgisch staatsbestel deze rechten niet stelselmatig gefnuikt? En worden die rechten ook vandaag niet nog steeds miskend, onder het mom van een nationale eenrichtingssolidariteit met onze vroegere dwingelanden, de franskiljonse bourgeoisie en een met een ander slachtoffer van de onzalige unie van 1830, het door funest cliëntelisme en generaties lang onderhouden sociaal profitariaat en burgerlijk defaitisme verpauperde Wallonië, dat zo grondig van Vlaanderen vervreemd is als wij van hen? Is het ook niet ons recht, nee onze verdomde plicht, om zo niet onverwijld (!) dan toch ooit een eind te maken aan die onduldbare toestand?

    De Amerikaanse Founding Fathers hebben bewezen dat het wel degelijk mogelijk is om een land onafhankelijk te verklaren en dat die nobele daad niet hoeft te leiden tot de ondergang van de vroegere eenheid: zowel Amerika als Engeland heeft zijn grootste ontplooiing en hoogste roem gekend in de jaren na de gewelddadige onafhankelijkheidsstrijd van de voormalige kolonies. Tussen Amerika en Engeland lag een oceaan van verwijdering, tussen de Franstaligen van dit land en de Vlamingen strekt zich een weidse zee uit van onbegrip, onwennigheid en van een diep, fundamenteel onvermogen om in een zelfde verband samen te leven.

    Sit finis, gedaan ermee!


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    01-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.luns en linchpin
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In Engelse teksten kom je wel eens het woord linchpin tegen en na een tijdje begrijp je uit de context de betekenis wel: een hoeksteen, een essentieel onderdeel, een centraal begrip: sin is a veritable linchpin of medieval theology; Michael Jackson’s Thriller is the linchpin of the videoclip. Soms ontmoet je de schrijfwijze lynchpin en dat maakt het nog ingewikkelder om spontaan de etymologische achtergrond te recupereren van dit wat vreemde maar courant gebruikte woord.

    Waarover gaat het? In de letterlijke betekenis is het een pin of pen (van het Lat. penna, pinna, ze haalden die twee toen ook al door elkaar), een metalen of houten, meestal puntig of conisch puntig staafje, dat past in een gat dat in een as geboord is, en dat dient om te verhinderen dat een voorwerp dat op die as bevestigd is, bijvoorbeeld een wiel, er zou afschuiven. Heb je het? Denk aan een kar: het wiel zit op de as, die door de radnaaf, de centrale opening van het wiel gaat; door het stukje van die as dat door de naaf naar buiten steekt, is een gaatje geboord; als het wiel op de as geschoven is, steekt men een pin/pen door dat gaatje. Nu kan het wiel niet meer weg. In het Nederlands is dat een asbout, asnagel, asspie, of een luns, jawel.

    Linch zou teruggaan op een proto-Germaans woord *luniso, voor de as, bijvoorbeeld van een wagen of kar. In het Duits vinden we dat terug in Lünse en in het mij overigens tot vandaag onbekende Nederlandse ‘luns’, alle met dezelfde betekenis. Een bijzondere vorm van de luns is de splitpin (of –pen), een aan een kant gespleten pin, met aan de andere kant een oog (foto); na bevestiging kan men de gespleten uiteinden omplooien, zodat de luns niet meer weg kan uit het gat in de as. Vraag me niet hoe zo’n gaatje heet, maar het vastzetten van een luns noemt men borgen, zo’n verzekerde luns is zelf een borg: hij is beveiligd, geborgen tegen loskomen en verhindert zo dat het wiel loskomt.

    De schrijfwijze Lynchpin is een commercieel handigheidje van een zekere Nathaniel Lynch, een Brits mecanicien die in 1727 een patent nam op linchpins, die zeker al veel langer bestonden.

    In het Engels gebruikt men linchpin bijna uitsluitend in de vermelde figuurlijke betekenis, waarvoor een ander figuurlijk gebruikte technische term wellicht de beste vertaling is: hoeksteen.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    30-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.kerken, kathedralen, boeddha's en dynamiet
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vijftien honderd jaar lang prijkten twee reusachtige Boeddhabeelden in hun nissen in een bergwand van de Bamiyan-vallei in Afghanistan. Het ‘kleinste’ van de twee, toch nog vijfendertig meter hoog, werd in de zachte rotswand gehouwen in het jaar 507. Het was blauw geschilderd, met een gouden aangezicht. Het tweede, grotere beeld, mat vijfenvijftig meter en ontstond vijftig jaar later. De vallei vormde ooit de verbinding op de befaamde Zijderoute tussen Azië en India en dankte haar rijkdom, waarvan de enorme beelden getuigden, aan die drukke handelsweg. In dezelfde rotswand waren trappen, nissen, balkons, heilige plaatsen, altaren en verblijfplaatsen uitgekapt in de ruimte tussen de beide monumentale beelden. De Bamiyan-vallei was honderden jaren lang een erg populair bedevaartsoord voor vele boeddhisten, een echt religieus en cultureel wereldcentrum. De bewoners van de vallei waren trots op hun rijk boeddhistisch verleden, ook toen zij al vele eeuwen overgegaan waren tot de overheersende Islam-godsdienst.

    In de lente van 2001 beval de leider van de Taliban, Mullah Omar, dat de beelden moesten vernietigd worden. Plots besefte de wereld, omwille van de onverwachte ontstellende bedreiging, de waarde en het belang van de beelden. Van alle kanten kwam er verzet en zelfs geld om de beelden desnoods te kopen. Het mocht niet baten. Ooggetuigen vertellen hoe de Taliban aanvankelijk de beelden en de wandschilderingen eromheen te lijf gingen met bijlen en houwelen. Daarna probeerden zij het met tanks, granaten en Sting-raketten. Toen dat nog niet snel genoeg het verhoopte resultaat opleverde, stapelden ze een massa munitie, bommen en landmijnen rond de voeten en de schouders van de beelden en bliezen die op. Ook dan hield de torso van het grote beeld nog stand. Na twintig dagen van uitzinnig geweld riep men er specialisten bij, die het zaakje op één dag professioneel klaarden op 21 maart 2001.

    De wereld was, eventjes, geschokt. De Taliban hadden nu een reputatie, die ze enkele maanden later, op 11 september 2001 voorgoed in het geheugen van de mensheid zouden griffen met de vernietiging van twee andere iconen, de Twin Towers.

    Onze verontwaardiging over zinloze vernieling van werelderfgoed is groot en terecht. Toch is het goed om even dieper in te gaan op precies die vermeende zinloosheid van de vernieling van de Boeddhabeelden.

    Tussen 1530 en 1550, tijdens de strijd van Henry VIII tegen de katholieke kerk, werden honderden Engelse en Ierse kloosters en abdijen geplunderd, uitgebrand en gesloopt.

    Van 10 augustus tot in oktober 1566 woedde in de Nederlanden, van Steenvoorde in Frans-Vlaanderen tot in Leeuwarden en Groningen in het noorden de Beeldenstorm. Honderden katholieke kerken, kapellen, abdijen en kloosters werden door woedende menigten grondig vernield met al hun kerkelijk meubilair en kunstwerken.

    Met de Franse Revolutie werden de godsdiensten verboden en alle kerkelijke bezittingen in beslag genomen door de staat. Veel documenten en kunstwerken gingen toen reddeloos verloren.

    Tijdens de Arabische veroveringen waren christelijke kerken bij hun omvorming tot moskeeën stelselmatig ontdaan van alle beelden en afbeeldingen van personen, als strijdig met de voorschriften van de Koran.

    Ook ikzelf moet bekennen dat ik sinds vele jaren zeer gemengde gevoelens ervaar bij het betreden van kerken en kathedralen. Vanzelfsprekend ben ik onder de indruk van de monumentaliteit van de bouwwerken, van de immensiteit van de omsloten ruimte en van het vakmanschap van architecten, bouwmeesters, ambachtslui en handwerklieden. Maar tevens bekruipen me onvermijdelijk andere, bittere gevoelens: ten koste van welke inspanningen zijn deze enorme gebouwen opgericht? En waarvoor dienden ze? Had men al die vaardigheden en vooral ook al dat geld, al die energie niet beter kunnen gebruiken? Zelfs de schilderijen van Rubens in de Antwerpse kathedraal slagen er niet in om mij tot betere gevoelens te brengen: het zijn massale maar uiteindelijk negatieve getuigen van een uit de hand gelopen, bijgelovige, afgodische religie, waarin de mens een totaal ondergeschikte positie inneemt, niet alleen tegenover de Godheid, de engelen en de heiligen, maar ook tegenover een oppermachtige en wereldse clerus. De bouw van de immense St.-Pietersbasiliek in Rome was de rechtstreekse aanleiding voor het schisma in de Westerse kerk, dat tot op vandaag voortduurt. Als ik vandaag beelden zie vanuit Rome, dan durf ik, zoals Voltaire, wel eens denken: alleen een bom erop zou iets kunnen veranderen in de katholieke kerk.

    Me dunkt dat precies dat de gedachte moet geweest zijn van Mullah Omar van de Taliban bij de aanblik van de majestueuze Bamiyan Boeddha’s.

    Wij maken het dezer dagen mee dat talloze leegstaande kerken en kapellen en kloosters ‘een andere bestemming krijgen’ of met de grond gelijk gemaakt worden, niet door rabiate godsdiensthaters maar door professionele slopers, in opdracht van gehaaide zakenlui. Niemand die daar problemen mee heeft: een recent luxehotel in een Mechelse kerk was vanaf de eerste dag volgeboekt.

    In Leuven heeft men de Sint-Pieterskerk van buiten steen voor steen gerestaureerd, evenals het hele koor, dat nu een museum is en een ruimte voor tentoonstellingen en optredens; het gedeelte dat voorbehouden is voor de eredienst ligt er troosteloos en verlaten bij.

    Er zijn blijkbaar verscheidene manieren om met religieuze gebouwen en gewijde voorwerpen om te gaan en de scrupules die men daarbij vijftig jaar gelden nog had zijn vandaag totaal vergeten. De echt waardevolle zaken, vanuit kunsthistorisch standpunt bekeken, probeert men in stand te houden, soms met spectaculaire resultaten, maar dan buiten elk kerkelijk verband. Religieuze kunst van enige waarde bevindt zich nog slechts uitzonderlijk in cultusgebouwen (waar ze onvoldoende beveiligd is) en vrijwel steeds in musea of in privé verzamelingen. Trouwens, ook religieuze kunstmuziek wordt bijna uitsluitend buiten de cultus en de kerkgebouwen uitgevoerd.

    Voor mij hoefden de Taliban (meervoud van Talib, Arabisch voor ‘zoekende naar waarheid’, zijn we dat niet allemaal?) de Bamiyan-Boeddha’s niet te dynamiteren, ik kan er nogal mee leven dat ons verleden is wat het is, zelfs als dat vaak zelfs misselijk makend en pervers religieus was, op een manier die wij nu niet meer zouden dulden, zelfs niet als vrome gelovigen. Anderzijds zien we dat wij zelf niet steeds zeer zorgzaam of respectvol omspringen met ons religieuze erfgoed: verwaarlozing kan net zo vernietigend zijn als springstof en gebeurt oogluikend op een veel grotere schaal.

    Het is natuurlijk wel zo dat een gewelddadige actie, vanuit ideologische ‘religieuze’ overwegingen, veel meer opvalt en dan ook meer media-aandacht krijgt, ook al verschilt het resultaat niet: ik herinner mij de Sint-Jozefskerk in Leuven, op de plaats waar nu het moderne faculteitsgebouw van Letteren staat: geen mens die zich toen tegen de afbraak heeft verzet, ook niet vanuit godsdienstige principes.

    De moraal van dit verhaal? Niets is heilig voor de mens. Steeds weer verbrandt hij wat hij (zelf, of iemand anders) aanbeden heeft. De oude goden sterven met de volkeren die ze verzonnen hebben, de tempels worden door de woestijn of het oerwoud, de mens of gewoon de tijd overwonnen. Onze ‘beschaving’, een van de oudste ondertussen, gaat op een wel zeer ambivalente manier om met haar sacraal erfgoed.

    De ogenschijnlijk bizarre, onzinnige, verontwaardiging oproepende aanslag van de Taliban op hun eigen religieus verleden is in dat opzicht slechts een fait divers in dat lange, weinig fraaie verhaal, ‘een detail van de geschiedenis’.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:politiek, maatschappij
    26-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.zelfdoding

    Zelfdoding is voor het nieuw samengesteld gezin waarvan ik deel uitmaak geen vrijblijvend onderwerp. Lut, mijn partner sinds meer dan tien jaar, heeft haar eerste echtgenoot en de vader van haar twee natuurlijke kinderen op die wijze uit het leven weten gaan. Haar zoon Arne verliet ons ook door zelfdoding, lees hier de tekst na die ik schreef voor de gedachtenisviering, een jaar na zijn dood: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=450. Wij nemen sindsdien maandelijks deel aan de bijeenkomsten van een gespreksgroep voor ouders die een kind verloren door zelfdoding.

    Wanneer zelfdoding in het nieuws komt, spreekt ons dat dan ook meteen direct aan. Dat was zo bij de euthanasie van Hugo Claus. Euthanasie is immers ook een vorm van zelfdoding, een persoonlijke beslissing om, met medische hulp, een einde te maken aan het eigen leven. Bij Claus was dat een weloverwogen daad, aan het einde van het uitbundige leven waarvoor hij gekozen had, in het volle bewustzijn van de ontluisterende aftakeling van zijn lichaam en vooral dan zijn niet geringe verstandelijke vermogens, door een ongenadige ziekte. Ik was verontwaardigd over de kwetsende woorden die kardinaal Danneels daaraan meende te moeten wijden in een predicatie, je kan hier mijn reactie van toen nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=459.

    Op 25 juni 2009 benam de mediafiguur Yasmine zich het leven, ze was 37, in de fleur van haar leven, begaafd, geliefd, bewonderd. Dat zijn andere omstandigheden, maar het is dezelfde beslissing om te sterven, onder welke pijnlijke of beklemmende omstandigheden die beslissing ook genomen is.

    Mensen doen dat, hebben dat altijd gedaan. Statistieken geven geen opmerkelijk stijgende of dalende lijnen aan, hoogstens seizoengebonden pieken, kwetsbare groepen of min of meer opvallende concentraties. Zelfdoding gebeurt, meer dan een miljoen keer per jaar wereldwijd. Dat betekent helemaal niet dat we ons daarbij zomaar moeten neerleggen: alle eerlijke en op de juiste inzichten gesteunde initiatieven om zelfdoding te vermijden en te voorkomen verdienen aangemoedigd te worden. Maar ik vrees dat het vermetel zou zijn te verwachten dat zelfs met een veel grotere inzet van middelen en mensen het aantal zelfdodingen spectaculair zou gaan dalen. Wij moeten onze inspanningen voortzetten, wellicht verfijnen en zeker niet afbouwen. Maar wij moeten leren ermee rekening te houden dat zelfdoding altijd bij ons zal zijn.

    Er zijn mensen voor wie het leven te veel is, de dood een bevrijding, de immer durende rust van het niet meer hoeven te leven. Het is best mogelijk, zelfs waarschijnlijk, zeker bij jonge mensen, dat zij zich vergissen, objectief gezien, dat zij handelen vanuit een totaal vertekend beeld van hun eigen situatie. Het is even aanneembaar dat zij op het moment van hun beslissing – ik aarzel om hier van een keuze te spreken – niet beschikken over al hun geestesvermogens, dat zij tijdelijk of definitief onder de invloed zijn van waanideeën. Dat is trouwens wat ons zo bedroeft bij jonge zelfdodingen: de onvoldragenheid van het leven, de vele kansen die ze nog hadden, de mogelijkheid om uit de depressie te geraken, om er weer bovenop te komen, zoals zoveel anderen, zoals wij allemaal, min of meer.

    Maar wij mensen hebben nu eenmaal de mogelijkheid om zelf een einde te maken aan ons leven. Wij kunnen daartoe zelf beslissen en wij zijn, zoals blijkt uit de statistieken, tegelijkertijd opvallend stereotiep en erg vindingrijk in de uitvoering van die beslissing, eenmaal ze genomen is. Er zijn duidelijk nog veel (tien? twintig? keer) meer vastgestelde en onbekende niet-geslaagde pogingen, maar onderzoek naar de omstandigheden bij zelfdoding tonen aan dat men vrijwel steeds kiest voor uiterst efficiënte methodes, misschien ook wel omwille van eerdere misgelukte pogingen. Wie door zelfdoding om het leven komt, laat er zelden enige twijfel over bestaan dat zij niet meer wensen te leven.

    Zelfdoding is een taboe, altijd geweest en ook nu nog, al komt daarin gelukkig heel stilaan enige verandering. Vandaag benadert men het fenomeen van de menselijke zelfdoding steeds meer als een medisch probleem, waarbij psychologische factoren onmiskenbaar een rol spelen, zoals depressies, angstpsychosen, maar ook diep fysisch en emotioneel leed, evenals mentale afwijkingen of verstoringen.

    De katholieke kerk heeft, zeker in haar officiële leer en publieke standpunten, steeds een zeer negatieve houding aangenomen tegenover zelfdoding en is daardoor ongetwijfeld mede verantwoordelijk voor dat taboe. Van enige leerstellige versoepeling is nog steeds geen sprake, al bespeuren we af en toe, plaatselijk, in concrete gevallen soms een meer respectvolle houding tegenover de overledenen en enige elementaire naastenliefde tegenover de nabestaanden. De tijd dat het lichaam van een ‘zelfmoordenaar’ niet eens in het kerkgebouw mocht voor een christelijke uitvaart en niet in gewijde grond mocht begraven worden is in de praktijk meestal voor goed voorbij.

    Het heeft, me dunkt, geen zin om een moreel oordeel uit te spreken over zelfdoding: het is geen misdaad; ‘zelfmoord’ heeft duidelijk die connotatie en zo was het ook juridisch vastgelegd, al kon men evident de ‘dader’ niet vervolgen. Hulp bij zelfdoding, behalve in de gevallen beschreven in de euthanasiewetgeving, is echter nog steeds strafbaar.

    Het is ook geen zonde, in de christelijke betekenis van het woord (is er een andere? Enkel een godsdienst die uitgaat van een bestraffing tijdens het leven of in een hiernamaals kent een dergelijk vernietigend zondebesef). Wie ‘kiest’ voor de dood, wat ook de redenen daarvoor zij en wat ook de gemoedsgesteltenis of zelfs de geestelijke gezondheid van de betrokkene, oordeelt zelf en voor zichzelf over goed en kwaad op een radicale, onweerlegbare en definitieve manier. Wij allen, de meest nabije nabestaanden, vrienden en kennissen, en ook het op sensatie beluste publiek, kunnen en mogen niet anders dan die ontstellende daad van menselijke wanhoop aanvaarden in al zijn tergend onbegrijpelijke, afschuwwekkende, vreselijke, naakte waarheid. Troost is er enkel in de delicate steun die wij elkaar kunnen blijven betuigen en in de onuitwisbare maar door de tijd steeds minzamer getekende herinnering aan een dierbare, dierbare geliefde.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:zelfdoding
    24-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.procedurefouten

    Ik heb hier al zo vaak gefulmineerd tegen flaters van ‘het gerecht’ dat ik er stilaan genoeg van heb. Als we weer eens wakker worden met berichten over procedurefouten, vrijlating van misdadigers wegens geen plaats, berispingen voor poging tot moord, dan kunnen we hooguit nog een zucht slaken: ja, we weten het, het gaat niet goed bij justitie.

    Maar waarom gaat het niet goed? Omdat ze er een spelleke van maken. Justitie is een spel geworden tussen juristen, waarbij er maar één waarheid is: de letter van de wet. Als het niet beschreven staat, dan bestaat het niet; als het in strijd is met de wet, dan mag het niet. Dus niet wat goed en slecht is, telt, maar wat de wet daarover vastgelegd heeft. Nu weet zelfs het kleinste kind dat onze wetten een onontwarbaar kluwen zijn van onleesbare teksten, die op duizend manieren kunnen uitgelegd worden. Als dat niet zo was, dan hadden we ook geen advocaten nodig om ze te betwisten, dan kon de rechter gewoon beslissen op basis van de wet. En toch blijft men bij justitie zweren bij die nooit volledig sluitende wetgeving en laat men zich gijzelen door de evidente beperkingen en onvolmaaktheden die nu eenmaal onvermijdelijk zijn bij menselijke wetten.

    De recente blunders tonen nog maar eens aan waar het probleem bij Justitie echt ligt: bij de mensen die recht spreken; zij verschuilen zich achteloos achter wetten, waarvan zij overigens maar al te goed de relativiteit, ontoereikendheid, voorlopigheid, kortom menselijkheid inzien, maar die zij desondanks als absoluut beschouwen: dura lex, sed lex, wet is wet en: fiat justitia, et pereat mundus: recht moet geschieden, al vergaat de wereld.

    In zijn tekst over de woede (De ira, I, 18) verhaalt Seneca (-4-65) een gebeurtenis waarbij een zekere Piso rechter was. Een soldaat kwam terug uit verlof, maar zonder zijn gezel. Piso veroordeelde hem prompt ter dood op beschuldiging van moord op die gezel. Toen een officier op het punt stond het vonnis uit te voeren, daagde plots de gezel op. Algemene vreugde! Samen trekken ze naar rechter Piso. Die ontsteekt echter in een Latijnse woede en veroordeelt ook de officier ter dood, omdat hij nagelaten heeft het vonnis uit te voeren en vervolgens ook de gezel, omdat hij door zijn afwezigheid de aanleiding was voor de veroordeling van zijn vriend en door zijn terug opduiken verantwoordelijk voor de fout van de officier (het niet uitvoeren van het vonnis) en dus voor de dood van de officier…

    In alle andere menselijke activiteiten houden we rekening met het menselijk falen, zijn we al blij met een goede benadering, met een meerderheid, desnoods een extra grote of een gekwalificeerde; zelfs bij de meest nauwkeurige berekeningen voor precisie-instrumenten staan we een tolerantie toe, een beperkte afwijking van de norm, van de volmaaktheid, die we niet van deze wereld achten. Alleen in de vervolging va misdadigers mag er niets fout gaan, of meteen is het hele dossier om zeep. Dat is onbegrijpelijk, en niet alleen voor de ‘gewone mens’. Want zelfs in de wetenschap aanvaardt men altijd en overal dat men niet tot het uiterste kan gaan, dat men vrede moet nemen met ‘zo goed mogelijk’, dat overweldigende bewijskracht kan aanvaard worden in plaats van absolute zekerheid, dat een minieme procentuele afwijking geen invloed heeft op het eindresultaat.

    Bij procedurefouten in alle andere domeinen van het menselijk doen en laten is er een eenvoudige regel: begin opnieuw, en nu terdege! Niet zo bij het gerecht: één procedurefoutje, en de misdadiger gaat vrijuit, hoe zwaar de bewijslast ook is. Hier is duidelijk geen sprake van de proportionaliteit die we in andere gevallen steeds in acht nemen. Neem nu de zaak van cannabisplantage: er is geen twijfel over de grond van de zaak, maar er is iets niet in orde met de tekst van het huiszoekingsbevel. Die relatief kleine onnauwkeurigheid staat niet in proportie met de onweerlegbaar bewezen jarenlange misdadige praktijken van de drugsproducenten en zou dus niet de dramatische gevolgen van een vrijspraak mogen hebben. Akkoord, we mogen daar niet licht overgaan, maar er zijn alternatieven: men kan bijvoorbeeld een college van rechters laten oordelen of de procedurefout al dan niet een doorslaggevende invloed heeft gehad op het dossier, of men kan de procedure laten overdoen. Maar het is onaanvaardbaar dat men manifeste en belangrijke misdaden ongestraft laat wegens administratieve onnauwkeurigheden.


    Er is dringende nood aan een grondig andere instelling bij magistraten, staand en zittend, bij de advocaten van alle partijen en vooral ook bij de rechtsfaculteiten, waarbij men zich in de eerste plaats bezig houdt met het zoeken naar de waarheid en het beschermen van de menselijke waardigheid en pas daarna, desnoods, met absurde casuïstiek, verachtelijk legalisme en het commercieel zoeken naar procedurefouten. Het behoren tot de advocatuur of justitie ontslaat niemand ervan in de eerste plaatsmens te zijn, met alle redelijke en emotionele verplichtingen die dat meebrengt. Wat wij nu elke dag zien en horen, doet ons Shakespeare bijtreden:The first thing we do, let's kill all the lawyers (Henry VI).

    Lees nog eens deze toepasselijke overwegingen na:

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=337

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=143

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=40

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=369


    Categorie:samenleving
    Tags:justitie
    23-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de nieuwe prinsen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op 22 juni 2009 heeft de Franse president, Nicolas Sarkozy de leden van de beide kamers bijeengeroepen in buitengewone gezamenlijke vergadering, niet in het parlement, maar in Versailles, nadat hij daartoe de grondwet had laten veranderen. Tijdens het nieuws konden we zien hoe hij door de met bladgoud beklede en met buitenmaatse ceremoniële wachten geflankeerde gangen van het paleis liep. Mijn democratisch hart schreeuwde het uit: schande! Waar is der ouderen fierheid gevaren? Is dit de Franse republiek, de erfgenaam van de Franse Revolutie, de wieg van de democratie in Europa en de wereld?

    We hebben hetzelfde verschijnsel gezien in het nieuwe Rusland, met eerste minister of president Poetin in dezelfde rol, een burgerlijke kopie van de tsaar, in dat ander moederland van de opstand tegen de absolute monarchie, de wieg van het communisme en het volksbestuur.

    De nieuwe prinsen. Ze hebben op vrij democratische wijze een leidende positie verworven in een democratisch bestel, maar hebben die vervolgens handig omgevormd tot een zetel van persoonlijke macht, die we nog het best met de absolute monarchieën kunnen vergelijken die aan de beide revoluties voorafgingen. De president spreekt de volksvertegenwoordigers toe, terwijl hij naar hen hoort te luisteren. De president bepaalt wat mag en niet, wat in overeenstemming is met de ‘republikeinse beginselen’ en wat niet (de boerka), in plaats van aan het parlement te vragen wat zij daarover denken, hen te laten discuteren en vervolgens de wetten uit te vaardigen die zij hebben voorbereid.

    Wij leren blijkbaar echt niet uit onze geschiedenis. Wij laten toe dat onze democratisch verkozen leiders zichzelf macht toe-eigenen die hen helemaal niet toekomt; dat zij hun persoonlijke wil doordrijven, zelfs tegen alle volksverzet in; dat zij hun veto stellen tegen democratisch genomen beslissingen van het parlement.

    Het gebeurt in de superstaten: De Verenigde Staten, Rusland, China, maar ook in Italië en Frankrijk, terwijl het de gewone gang van zaken is in rabiaat laat-communistische staten als Cuba en Noord-Korea en ‘volksdemocratieën’ zoals Chavez’ Venezuela, in bananen- en cocaïnerepublieken en, niet te vergeten, in de fundamentalistische religieuze ‘republieken’. Blijkbaar is het enkel in landen waarin de macht hopeloos of deskundig verdeeld is, bijvoorbeeld over de deelgebieden, zoals in Canada, Duitsland, Spanje en België, of tussen een groot aantal politieke partijen, zoals in Nederland, dat men erin slaagt om nieuwe prinsen van de macht te houden.

    Wat is toch de machtsbasis van die mensen, kan men zich afvragen. Vroeger regeerde de vorst bij de genade Gods en was de macht erfelijk, de vorstenhuizen bezaten het land, ongeveer zoals wij onze moestuin of onze kamerplanten. Toen een aantal revoluties hen duidelijk maakten dat zoiets niet kon (bijvoorbeeld door hen te onthoofden, een erg efficiënte en definitieve methode, maar niet echt humaan), werd de macht weer aan het volk gegeven in de parlementaire democratieën die toen ontstonden. Het probleem daarmee is echter dat men niet echt komaf gemaakt heeft met de persoonlijke macht van het staatshoofd of de regeringsleider: een deel van de absolute macht van de vroegere vorst berust nog steeds daar. Adolf Hitler was (min of meer) democratisch verkozen, zelfs figuren als Stalin en Pol Pot hadden aanvankelijk een ruime basis van volgelingen, zoals vandaag de president van Iran.

    Parlementaire democratieën zijn dat maar echt als het parlement regeert, collegiaal, zonder een haantje de voorste dat staat te kraaien in zijn kleurrijke veren. Wij mogen ons gelukkig prijzen met de (meeste) regeringsleiders die we sinds 1945 in België gehad hebben: zelfs een aristocratisch aandoende figuur als ‘vader’ Eyskens is er nooit van verdacht geweest prinselijke ambities te hebben, en als een proletariër als Van Acker, een pensenbaron als Van den Boeynants of een partijtechnocraat als Martens zich daartoe had laten verleiden, zou het land in lachen zijn uitgebarsten, het ultieme wapen tegen zichzelf opblazende kikkers.

    Het was met zeer gemengde gevoelens dat we de nieuwe tsaren in Rusland hebben zien opkomen; het is met diepe verontwaardiging dat we de koninklijke allures van de Franse president aanschouwen en met verbijstering dat we de verkozenen van het Franse volk zien oprijzen voor een staande royale ovatie, in Versailles, van een man die een paar jaar geleden nog gewoon een van hen was en nu niet meer dan de tijdelijke primus inter pares, de dienaar van de dienaren des volks.

    Van op mijn zeer bescheiden plaats als meewarig toeschouwer wil ik aan al wie het wil horen met de meeste nadruk verklaren: dit is niet goed, dit gaat de verkeerde kant uit, dit is al eerder gebeurd en het is niet goed afgelopen!


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    18-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een zeepaardje in je hoofd, Marianne Joëls
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Marianne Joëls, Een zeepaardje in je hoofd. Over de rol van de hersenen van de conceptie tot de dood, 187 blz., Uitgeverij Bert Bakker, 2009³, isbn 978 90 351 3360 0, € 17,95

    Marianne Joëls is hoogleraar neurobiologie aan de Universiteit van Amsterdam en tevens verbonden aan het UMC Utrecht. Ze verricht onderzoek naar de werking van stress op de hersenen. In een Verantwoording achteraan in het boek deelt ze mee dat: “Dit boek is gebaseerd op recente wetenschappelijke inzichten, hoewel nergens verwijzingen naar de literatuur in de tekst staan, met uitzondering van een passage die direct ontleend is aan een ander boek. De gebeurtenissen en personen die beschreven worden zijn fictief maar wel in hoge mate geïnspireerd door de werkelijkheid.”

    Het boek is ingedeeld in drieëntwintig korte stukjes, die elk een aspect van de werking van onze hersenen belichten, in de meeste gevallen vanuit de vraag wat er zoal kan verkeerd gaan en wat de gevolgen daarvan zijn.

    Zoals de titel aangeeft, begint het verhaal van bij de conceptie of zelfs nog vroeger, bij de kinderwens: waarom willen mensen kinderen? Wat doet hen naar kinderen verlangen? Je kan daarop allerlei emotionele en zelfs rationele antwoorden geven, maar de auteur wijst ons erop dat het vooral het resultaat is van de inwerking van een hormoon, oxytocine op onze hersenen… Meteen is de toon gezet, zoals je van een neurobiologe mag verwachten. In elk van de volgende hoofdstukjes, in elk van de levensfasen van de mens zal ze verwijzen naar de (neuro-)biologie achter de emoties, de ziektepatronen, de nevenwerkingen en ze vertelt zo het merkwaardige fysische verhaal van het menselijk lichaam.

    Er is echter een tweede invalshoek, die ten minste evenveel aandacht krijgt. De auteur vertelt ons ook hoe mensen omgaan met hun lichaam, hoe ze hun lichaam beleven, hoe ze reageren op wat er met hun lichaam gebeurt, op de onderliggende neurobiologische verschijnselen en accidenten. En niet enkel de rechtstreeks betrokken mensen, de personen die ‘het’ overkomt, maar ook hun omgeving: ouders, kinderen, de ruimere familie, de collega’s op het werk, de buren, de leden van de vereniging, de artsen en de verzorgenden…

    Elk onderwerp krijgt een persoonlijke inkleding, alsof het een familielid van de auteur betreft, of een buur, een kennis, een toevallige voorbijganger. Uit de Verantwoording weten we dat Anton het Mongooltje, Tom de ADHD-er, Charles de dyslexist &c. fictieve figuren zijn, maar uit de diep doorleefde verhalen zien we in dat ze inderdaad heel dicht aanleunen bij ‘gevallen’ waarbij de auteur van zeer nabij betrokken is geweest. Dat is ongetwijfeld de grote charme van dit boek: de eerlijke, fijngevoelige, geëngageerde, warme empathie van de auteur bij het lijden dat zij om zich heen ziet, professioneel als wetenschapper en als arts, maar niet minder als moeder van opgroeiende kinderen, als kind van aftakelende ouders, als familielid, vriendin, buur, kennis, collega, diensthoofd of gewoon als voorbijganger, als medemens.

    Soms heeft de wetenschappelijke uitleg even de overhand, maar ook dan is er geen sprake van dorre opsommingen van gegevens of onbegrijpelijk jargon. Steeds is de auteur erop bedacht om enerzijds voldoende informatie te geven over de concrete werking van een of ander proces, maar anderzijds beperkt ze zich zeer bewust strikt tot wat je als leek daarover wil en moet weten om het te begrijpen en doet ze dat in een taal die zeer weinig mensen zal afschrikken, ook al moeten sommigen wellicht in zeldzame gevallen even een paragraaf herlezen.

    Niet zelden is het vooral het anekdotische dat de aandacht wegdraagt en dan leest een passage als was het een cursiefje, een pagina uit een dagboek of een brief aan een goede vriendin. Stilistisch is de auteur dan op haar best, heel levendig, geamuseerd komisch, zacht mededogend of teder nostalgisch al naargelang het geval, met een fijn (Noord-Nederlands) taalgevoel en woordkeuze. Af en toe vang je als lezer dan glimpen op van haar eigen geschiedenis, vermoedens van het leed dat ook haar niet is voorbijgegaan, van diepe vreugde of teleurstelling, van bange verwachtingen, twijfels en zelfs wanhoop. Vele lezers zullen zichzelf of anderen daarin herkennen, want niets menselijks is deze fijngevoelige auteur vreemd.

    Het is een warm boek, vol bemoediging voor patiënten en vooral ook voor hun omgeving, maar zonder een spoor van misplaatst medelijden en zonder ooit ook maar even de ernst van het menselijk lijden te onderschatten, te verdoezelen of te minimaliseren. Nooit laat zij zich verleiden tot het geven van valse hoop, nooit verwijst ze naar andere een vertroosting dan wat we zelf hier en nu mogen verwachten van en behoren te geven aan onze medemens. Het is een menselijk boek, dat de zwakke of lijdende mens in zijn volle waardigheid laat, ook als het nog ‘maar’ om een foetus gaat, ook als veelbelovend jong leven brutaal geknakt of definitief afgebroken wordt, ook als uiteindelijk alle menselijkheid in de ultieme aftakeling verschrompeld blijkt en er nog slechts een schaduw overblijft van wat eens een geliefde was. Het is een eerlijk boek, dat ons zegt waarop het staat, onverbloemd, maar liefdevol; dat ons ernstig maar zonder overbodig drama waarschuwt dat de weg van ons lichaam, van de hele mens niet over rozen gaat, dat het leven kort is en vol onverklaarbaar, onverdiend lijden, dat het einde zelden zacht is. Maar het is ook een overtuigende boodschap van hoop, levenslust en vooral van warme, grootmenselijke waardigheid.

    Deze boekbespreking maakte ik in opdracht van De Maakbare Mens, kritische vereniging voor bio-ethiek: http://www.demaakbaremens.org/


    Categorie:ex libris
    Tags:filosofie, levensbeschouwing, actualiteit


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!