mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
30-06-2009
kerken, kathedralen, boeddha's en dynamiet
Vijftien honderd jaar lang prijkten twee reusachtige Boeddhabeelden in hun nissen in een bergwand van de Bamiyan-vallei in Afghanistan. Het kleinste van de twee, toch nog vijfendertig meter hoog, werd in de zachte rotswand gehouwen in het jaar 507. Het was blauw geschilderd, met een gouden aangezicht. Het tweede, grotere beeld, mat vijfenvijftig meter en ontstond vijftig jaar later. De vallei vormde ooit de verbinding op de befaamde Zijderoute tussen Azië en India en dankte haar rijkdom, waarvan de enorme beelden getuigden, aan die drukke handelsweg. In dezelfde rotswand waren trappen, nissen, balkons, heilige plaatsen, altaren en verblijfplaatsen uitgekapt in de ruimte tussen de beide monumentale beelden. De Bamiyan-vallei was honderden jaren lang een erg populair bedevaartsoord voor vele boeddhisten, een echt religieus en cultureel wereldcentrum. De bewoners van de vallei waren trots op hun rijk boeddhistisch verleden, ook toen zij al vele eeuwen overgegaan waren tot de overheersende Islam-godsdienst.
In de lente van 2001 beval de leider van de Taliban, Mullah Omar, dat de beelden moesten vernietigd worden. Plots besefte de wereld, omwille van de onverwachte ontstellende bedreiging, de waarde en het belang van de beelden. Van alle kanten kwam er verzet en zelfs geld om de beelden desnoods te kopen. Het mocht niet baten. Ooggetuigen vertellen hoe de Taliban aanvankelijk de beelden en de wandschilderingen eromheen te lijf gingen met bijlen en houwelen. Daarna probeerden zij het met tanks, granaten en Sting-raketten. Toen dat nog niet snel genoeg het verhoopte resultaat opleverde, stapelden ze een massa munitie, bommen en landmijnen rond de voeten en de schouders van de beelden en bliezen die op. Ook dan hield de torso van het grote beeld nog stand. Na twintig dagen van uitzinnig geweld riep men er specialisten bij, die het zaakje op één dag professioneel klaarden op 21 maart 2001.
De wereld was, eventjes, geschokt. De Taliban hadden nu een reputatie, die ze enkele maanden later, op 11 september 2001 voorgoed in het geheugen van de mensheid zouden griffen met de vernietiging van twee andere iconen, de Twin Towers.
Onze verontwaardiging over zinloze vernieling van werelderfgoed is groot en terecht. Toch is het goed om even dieper in te gaan op precies die vermeende zinloosheid van de vernieling van de Boeddhabeelden.
Tussen 1530 en 1550, tijdens de strijd van Henry VIII tegen de katholieke kerk, werden honderden Engelse en Ierse kloosters en abdijen geplunderd, uitgebrand en gesloopt.
Van 10 augustus tot in oktober 1566 woedde in de Nederlanden, van Steenvoorde in Frans-Vlaanderen tot in Leeuwarden en Groningen in het noorden de Beeldenstorm. Honderden katholieke kerken, kapellen, abdijen en kloosters werden door woedende menigten grondig vernield met al hun kerkelijk meubilair en kunstwerken.
Met de Franse Revolutie werden de godsdiensten verboden en alle kerkelijke bezittingen in beslag genomen door de staat. Veel documenten en kunstwerken gingen toen reddeloos verloren.
Tijdens de Arabische veroveringen waren christelijke kerken bij hun omvorming tot moskeeën stelselmatig ontdaan van alle beelden en afbeeldingen van personen, als strijdig met de voorschriften van de Koran.
Ook ikzelf moet bekennen dat ik sinds vele jaren zeer gemengde gevoelens ervaar bij het betreden van kerken en kathedralen. Vanzelfsprekend ben ik onder de indruk van de monumentaliteit van de bouwwerken, van de immensiteit van de omsloten ruimte en van het vakmanschap van architecten, bouwmeesters, ambachtslui en handwerklieden. Maar tevens bekruipen me onvermijdelijk andere, bittere gevoelens: ten koste van welke inspanningen zijn deze enorme gebouwen opgericht? En waarvoor dienden ze? Had men al die vaardigheden en vooral ook al dat geld, al die energie niet beter kunnen gebruiken? Zelfs de schilderijen van Rubens in de Antwerpse kathedraal slagen er niet in om mij tot betere gevoelens te brengen: het zijn massale maar uiteindelijk negatieve getuigen van een uit de hand gelopen, bijgelovige, afgodische religie, waarin de mens een totaal ondergeschikte positie inneemt, niet alleen tegenover de Godheid, de engelen en de heiligen, maar ook tegenover een oppermachtige en wereldse clerus. De bouw van de immense St.-Pietersbasiliek in Rome was de rechtstreekse aanleiding voor het schisma in de Westerse kerk, dat tot op vandaag voortduurt. Als ik vandaag beelden zie vanuit Rome, dan durf ik, zoals Voltaire, wel eens denken: alleen een bom erop zou iets kunnen veranderen in de katholieke kerk.
Me dunkt dat precies dat de gedachte moet geweest zijn van Mullah Omar van de Taliban bij de aanblik van de majestueuze Bamiyan Boeddhas.
Wij maken het dezer dagen mee dat talloze leegstaande kerken en kapellen en kloosters een andere bestemming krijgen of met de grond gelijk gemaakt worden, niet door rabiate godsdiensthaters maar door professionele slopers, in opdracht van gehaaide zakenlui. Niemand die daar problemen mee heeft: een recent luxehotel in een Mechelse kerk was vanaf de eerste dag volgeboekt.
In Leuven heeft men de Sint-Pieterskerk van buiten steen voor steen gerestaureerd, evenals het hele koor, dat nu een museum is en een ruimte voor tentoonstellingen en optredens; het gedeelte dat voorbehouden is voor de eredienst ligt er troosteloos en verlaten bij.
Er zijn blijkbaar verscheidene manieren om met religieuze gebouwen en gewijde voorwerpen om te gaan en de scrupules die men daarbij vijftig jaar gelden nog had zijn vandaag totaal vergeten. De echt waardevolle zaken, vanuit kunsthistorisch standpunt bekeken, probeert men in stand te houden, soms met spectaculaire resultaten, maar dan buiten elk kerkelijk verband. Religieuze kunst van enige waarde bevindt zich nog slechts uitzonderlijk in cultusgebouwen (waar ze onvoldoende beveiligd is) en vrijwel steeds in musea of in privé verzamelingen. Trouwens, ook religieuze kunstmuziek wordt bijna uitsluitend buiten de cultus en de kerkgebouwen uitgevoerd.
Voor mij hoefden de Taliban (meervoud van Talib, Arabisch voor zoekende naar waarheid, zijn we dat niet allemaal?) de Bamiyan-Boeddhas niet te dynamiteren, ik kan er nogal mee leven dat ons verleden is wat het is, zelfs als dat vaak zelfs misselijk makend en pervers religieus was, op een manier die wij nu niet meer zouden dulden, zelfs niet als vrome gelovigen. Anderzijds zien we dat wij zelf niet steeds zeer zorgzaam of respectvol omspringen met ons religieuze erfgoed: verwaarlozing kan net zo vernietigend zijn als springstof en gebeurt oogluikend op een veel grotere schaal.
Het is natuurlijk wel zo dat een gewelddadige actie, vanuit ideologische religieuze overwegingen, veel meer opvalt en dan ook meer media-aandacht krijgt, ook al verschilt het resultaat niet: ik herinner mij de Sint-Jozefskerk in Leuven, op de plaats waar nu het moderne faculteitsgebouw van Letteren staat: geen mens die zich toen tegen de afbraak heeft verzet, ook niet vanuit godsdienstige principes.
De moraal van dit verhaal? Niets is heilig voor de mens. Steeds weer verbrandt hij wat hij (zelf, of iemand anders) aanbeden heeft. De oude goden sterven met de volkeren die ze verzonnen hebben, de tempels worden door de woestijn of het oerwoud, de mens of gewoon de tijd overwonnen. Onze beschaving, een van de oudste ondertussen, gaat op een wel zeer ambivalente manier om met haar sacraal erfgoed.
De ogenschijnlijk bizarre, onzinnige, verontwaardiging oproepende aanslag van de Taliban op hun eigen religieus verleden is in dat opzicht slechts een fait divers in dat lange, weinig fraaie verhaal, een detail van de geschiedenis.
Categorie:God of geen god? Tags:politiek, maatschappij
26-06-2009
zelfdoding
Zelfdoding is voor het nieuw samengesteld gezin waarvan ik deel uitmaak geen vrijblijvend onderwerp. Lut, mijn partner sinds meer dan tien jaar, heeft haar eerste echtgenoot en de vader van haar twee natuurlijke kinderen op die wijze uit het leven weten gaan. Haar zoon Arne verliet ons ook door zelfdoding, lees hier de tekst na die ik schreef voor de gedachtenisviering, een jaar na zijn dood: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=450. Wij nemen sindsdien maandelijks deel aan de bijeenkomsten van een gespreksgroep voor ouders die een kind verloren door zelfdoding.
Wanneer zelfdoding in het nieuws komt, spreekt ons dat dan ook meteen direct aan. Dat was zo bij de euthanasie van Hugo Claus. Euthanasie is immers ook een vorm van zelfdoding, een persoonlijke beslissing om, met medische hulp, een einde te maken aan het eigen leven. Bij Claus was dat een weloverwogen daad, aan het einde van het uitbundige leven waarvoor hij gekozen had, in het volle bewustzijn van de ontluisterende aftakeling van zijn lichaam en vooral dan zijn niet geringe verstandelijke vermogens, door een ongenadige ziekte. Ik was verontwaardigd over de kwetsende woorden die kardinaal Danneels daaraan meende te moeten wijden in een predicatie, je kan hier mijn reactie van toen nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=459.
Op 25 juni 2009 benam de mediafiguur Yasmine zich het leven, ze was 37, in de fleur van haar leven, begaafd, geliefd, bewonderd. Dat zijn andere omstandigheden, maar het is dezelfde beslissing om te sterven, onder welke pijnlijke of beklemmende omstandigheden die beslissing ook genomen is.
Mensen doen dat, hebben dat altijd gedaan. Statistieken geven geen opmerkelijk stijgende of dalende lijnen aan, hoogstens seizoengebonden pieken, kwetsbare groepen of min of meer opvallende concentraties. Zelfdoding gebeurt, meer dan een miljoen keer per jaar wereldwijd. Dat betekent helemaal niet dat we ons daarbij zomaar moeten neerleggen: alle eerlijke en op de juiste inzichten gesteunde initiatieven om zelfdoding te vermijden en te voorkomen verdienen aangemoedigd te worden. Maar ik vrees dat het vermetel zou zijn te verwachten dat zelfs met een veel grotere inzet van middelen en mensen het aantal zelfdodingen spectaculair zou gaan dalen. Wij moeten onze inspanningen voortzetten, wellicht verfijnen en zeker niet afbouwen. Maar wij moeten leren ermee rekening te houden dat zelfdoding altijd bij ons zal zijn.
Er zijn mensen voor wie het leven te veel is, de dood een bevrijding, de immer durende rust van het niet meer hoeven te leven. Het is best mogelijk, zelfs waarschijnlijk, zeker bij jonge mensen, dat zij zich vergissen, objectief gezien, dat zij handelen vanuit een totaal vertekend beeld van hun eigen situatie. Het is even aanneembaar dat zij op het moment van hun beslissing ik aarzel om hier van een keuze te spreken niet beschikken over al hun geestesvermogens, dat zij tijdelijk of definitief onder de invloed zijn van waanideeën. Dat is trouwens wat ons zo bedroeft bij jonge zelfdodingen: de onvoldragenheid van het leven, de vele kansen die ze nog hadden, de mogelijkheid om uit de depressie te geraken, om er weer bovenop te komen, zoals zoveel anderen, zoals wij allemaal, min of meer.
Maar wij mensen hebben nu eenmaal de mogelijkheid om zelf een einde te maken aan ons leven. Wij kunnen daartoe zelf beslissen en wij zijn, zoals blijkt uit de statistieken, tegelijkertijd opvallend stereotiep en erg vindingrijk in de uitvoering van die beslissing, eenmaal ze genomen is. Er zijn duidelijk nog veel (tien? twintig? keer) meer vastgestelde en onbekende niet-geslaagde pogingen, maar onderzoek naar de omstandigheden bij zelfdoding tonen aan dat men vrijwel steeds kiest voor uiterst efficiënte methodes, misschien ook wel omwille van eerdere misgelukte pogingen. Wie door zelfdoding om het leven komt, laat er zelden enige twijfel over bestaan dat zij niet meer wensen te leven.
Zelfdoding is een taboe, altijd geweest en ook nu nog, al komt daarin gelukkig heel stilaan enige verandering. Vandaag benadert men het fenomeen van de menselijke zelfdoding steeds meer als een medisch probleem, waarbij psychologische factoren onmiskenbaar een rol spelen, zoals depressies, angstpsychosen, maar ook diep fysisch en emotioneel leed, evenals mentale afwijkingen of verstoringen.
De katholieke kerk heeft, zeker in haar officiële leer en publieke standpunten, steeds een zeer negatieve houding aangenomen tegenover zelfdoding en is daardoor ongetwijfeld mede verantwoordelijk voor dat taboe. Van enige leerstellige versoepeling is nog steeds geen sprake, al bespeuren we af en toe, plaatselijk, in concrete gevallen soms een meer respectvolle houding tegenover de overledenen en enige elementaire naastenliefde tegenover de nabestaanden. De tijd dat het lichaam van een zelfmoordenaar niet eens in het kerkgebouw mocht voor een christelijke uitvaart en niet in gewijde grond mocht begraven worden is in de praktijk meestal voor goed voorbij.
Het heeft, me dunkt, geen zin om een moreel oordeel uit te spreken over zelfdoding: het is geen misdaad; zelfmoord heeft duidelijk die connotatie en zo was het ook juridisch vastgelegd, al kon men evident de dader niet vervolgen. Hulp bij zelfdoding, behalve in de gevallen beschreven in de euthanasiewetgeving, is echter nog steeds strafbaar.
Het is ook geen zonde, in de christelijke betekenis van het woord (is er een andere? Enkel een godsdienst die uitgaat van een bestraffing tijdens het leven of in een hiernamaals kent een dergelijk vernietigend zondebesef). Wie kiest voor de dood, wat ook de redenen daarvoor zij en wat ook de gemoedsgesteltenis of zelfs de geestelijke gezondheid van de betrokkene, oordeelt zelf en voor zichzelf over goed en kwaad op een radicale, onweerlegbare en definitieve manier. Wij allen, de meest nabije nabestaanden, vrienden en kennissen, en ook het op sensatie beluste publiek, kunnen en mogen niet anders dan die ontstellende daad van menselijke wanhoop aanvaarden in al zijn tergend onbegrijpelijke, afschuwwekkende, vreselijke, naakte waarheid. Troost is er enkel in de delicate steun die wij elkaar kunnen blijven betuigen en in de onuitwisbare maar door de tijd steeds minzamer getekende herinnering aan een dierbare, dierbare geliefde.
Categorie:levensbeschouwing Tags:zelfdoding
24-06-2009
procedurefouten
Ik heb hier al zo vaak gefulmineerd tegen flaters van het gerecht dat ik er stilaan genoeg van heb. Als we weer eens wakker worden met berichten over procedurefouten, vrijlating van misdadigers wegens geen plaats, berispingen voor poging tot moord, dan kunnen we hooguit nog een zucht slaken: ja, we weten het, het gaat niet goed bij justitie.
Maar waarom gaat het niet goed? Omdat ze er een spelleke van maken. Justitie is een spel geworden tussen juristen, waarbij er maar één waarheid is: de letter van de wet. Als het niet beschreven staat, dan bestaat het niet; als het in strijd is met de wet, dan mag het niet. Dus niet wat goed en slecht is, telt, maar wat de wet daarover vastgelegd heeft. Nu weet zelfs het kleinste kind dat onze wetten een onontwarbaar kluwen zijn van onleesbare teksten, die op duizend manieren kunnen uitgelegd worden. Als dat niet zo was, dan hadden we ook geen advocaten nodig om ze te betwisten, dan kon de rechter gewoon beslissen op basis van de wet. En toch blijft men bij justitie zweren bij die nooit volledig sluitende wetgeving en laat men zich gijzelen door de evidente beperkingen en onvolmaaktheden die nu eenmaal onvermijdelijk zijn bij menselijke wetten.
De recente blunders tonen nog maar eens aan waar het probleem bij Justitie echt ligt: bij de mensen die recht spreken; zij verschuilen zich achteloos achter wetten, waarvan zij overigens maar al te goed de relativiteit, ontoereikendheid, voorlopigheid, kortom menselijkheid inzien, maar die zij desondanks als absoluut beschouwen: dura lex, sed lex, wet is wet en: fiat justitia, et pereat mundus: recht moet geschieden, al vergaat de wereld.
In zijn tekst over de woede (De ira, I, 18) verhaalt Seneca (-4-65) een gebeurtenis waarbij een zekere Piso rechter was. Een soldaat kwam terug uit verlof, maar zonder zijn gezel. Piso veroordeelde hem prompt ter dood op beschuldiging van moord op die gezel. Toen een officier op het punt stond het vonnis uit te voeren, daagde plots de gezel op. Algemene vreugde! Samen trekken ze naar rechter Piso. Die ontsteekt echter in een Latijnse woede en veroordeelt ook de officier ter dood, omdat hij nagelaten heeft het vonnis uit te voeren en vervolgens ook de gezel, omdat hij door zijn afwezigheid de aanleiding was voor de veroordeling van zijn vriend en door zijn terug opduiken verantwoordelijk voor de fout van de officier (het niet uitvoeren van het vonnis) en dus voor de dood van de officier
In alle andere menselijke activiteiten houden we rekening met het menselijk falen, zijn we al blij met een goede benadering, met een meerderheid, desnoods een extra grote of een gekwalificeerde; zelfs bij de meest nauwkeurige berekeningen voor precisie-instrumenten staan we een tolerantie toe, een beperkte afwijking van de norm, van de volmaaktheid, die we niet van deze wereld achten. Alleen in de vervolging va misdadigers mag er niets fout gaan, of meteen is het hele dossier om zeep. Dat is onbegrijpelijk, en niet alleen voor de gewone mens. Want zelfs in de wetenschap aanvaardt men altijd en overal dat men niet tot het uiterste kan gaan, dat men vrede moet nemen met zo goed mogelijk, dat overweldigende bewijskracht kan aanvaard worden in plaats van absolute zekerheid, dat een minieme procentuele afwijking geen invloed heeft op het eindresultaat.
Bij procedurefouten in alle andere domeinen van het menselijk doen en laten is er een eenvoudige regel: begin opnieuw, en nu terdege! Niet zo bij het gerecht: één procedurefoutje, en de misdadiger gaat vrijuit, hoe zwaar de bewijslast ook is. Hier is duidelijk geen sprake van de proportionaliteit die we in andere gevallen steeds in acht nemen. Neem nu de zaak van cannabisplantage: er is geen twijfel over de grond van de zaak, maar er is iets niet in orde met de tekst van het huiszoekingsbevel. Die relatief kleine onnauwkeurigheid staat niet in proportie met de onweerlegbaar bewezen jarenlange misdadige praktijken van de drugsproducenten en zou dus niet de dramatische gevolgen van een vrijspraak mogen hebben. Akkoord, we mogen daar niet licht overgaan, maar er zijn alternatieven: men kan bijvoorbeeld een college van rechters laten oordelen of de procedurefout al dan niet een doorslaggevende invloed heeft gehad op het dossier, of men kan de procedure laten overdoen. Maar het is onaanvaardbaar dat men manifeste en belangrijke misdaden ongestraft laat wegens administratieve onnauwkeurigheden.
Er is dringende nood aan een grondig andere instelling bij magistraten, staand en zittend, bij de advocaten van alle partijen en vooral ook bij de rechtsfaculteiten, waarbij men zich in de eerste plaats bezig houdt met het zoeken naar de waarheid en het beschermen van de menselijke waardigheid en pas daarna, desnoods, met absurde casuïstiek, verachtelijk legalisme en het commercieel zoeken naar procedurefouten. Het behoren tot de advocatuur of justitie ontslaat niemand ervan in de eerste plaatsmens te zijn, met alle redelijke en emotionele verplichtingen die dat meebrengt. Wat wij nu elke dag zien en horen, doet ons Shakespeare bijtreden:The first thing we do, let's kill all the lawyers (Henry VI).
Op 22 juni 2009 heeft de Franse president, Nicolas Sarkozy de leden van de beide kamers bijeengeroepen in buitengewone gezamenlijke vergadering, niet in het parlement, maar in Versailles, nadat hij daartoe de grondwet had laten veranderen. Tijdens het nieuws konden we zien hoe hij door de met bladgoud beklede en met buitenmaatse ceremoniële wachten geflankeerde gangen van het paleis liep. Mijn democratisch hart schreeuwde het uit: schande! Waar is der ouderen fierheid gevaren? Is dit de Franse republiek, de erfgenaam van de Franse Revolutie, de wieg van de democratie in Europa en de wereld?
We hebben hetzelfde verschijnsel gezien in het nieuwe Rusland, met eerste minister of president Poetin in dezelfde rol, een burgerlijke kopie van de tsaar, in dat ander moederland van de opstand tegen de absolute monarchie, de wieg van het communisme en het volksbestuur.
De nieuwe prinsen. Ze hebben op vrij democratische wijze een leidende positie verworven in een democratisch bestel, maar hebben die vervolgens handig omgevormd tot een zetel van persoonlijke macht, die we nog het best met de absolute monarchieën kunnen vergelijken die aan de beide revoluties voorafgingen. De president spreekt de volksvertegenwoordigers toe, terwijl hij naar hen hoort te luisteren. De president bepaalt wat mag en niet, wat in overeenstemming is met de republikeinse beginselen en wat niet (de boerka), in plaats van aan het parlement te vragen wat zij daarover denken, hen te laten discuteren en vervolgens de wetten uit te vaardigen die zij hebben voorbereid.
Wij leren blijkbaar echt niet uit onze geschiedenis. Wij laten toe dat onze democratisch verkozen leiders zichzelf macht toe-eigenen die hen helemaal niet toekomt; dat zij hun persoonlijke wil doordrijven, zelfs tegen alle volksverzet in; dat zij hun veto stellen tegen democratisch genomen beslissingen van het parlement.
Het gebeurt in de superstaten: De Verenigde Staten, Rusland, China, maar ook in Italië en Frankrijk, terwijl het de gewone gang van zaken is in rabiaat laat-communistische staten als Cuba en Noord-Korea en volksdemocratieën zoals Chavez Venezuela, in bananen- en cocaïnerepublieken en, niet te vergeten, in de fundamentalistische religieuze republieken. Blijkbaar is het enkel in landen waarin de macht hopeloos of deskundig verdeeld is, bijvoorbeeld over de deelgebieden, zoals in Canada, Duitsland, Spanje en België, of tussen een groot aantal politieke partijen, zoals in Nederland, dat men erin slaagt om nieuwe prinsen van de macht te houden.
Wat is toch de machtsbasis van die mensen, kan men zich afvragen. Vroeger regeerde de vorst bij de genade Gods en was de macht erfelijk, de vorstenhuizen bezaten het land, ongeveer zoals wij onze moestuin of onze kamerplanten. Toen een aantal revoluties hen duidelijk maakten dat zoiets niet kon (bijvoorbeeld door hen te onthoofden, een erg efficiënte en definitieve methode, maar niet echt humaan), werd de macht weer aan het volk gegeven in de parlementaire democratieën die toen ontstonden. Het probleem daarmee is echter dat men niet echt komaf gemaakt heeft met de persoonlijke macht van het staatshoofd of de regeringsleider: een deel van de absolute macht van de vroegere vorst berust nog steeds daar. Adolf Hitler was (min of meer) democratisch verkozen, zelfs figuren als Stalin en Pol Pot hadden aanvankelijk een ruime basis van volgelingen, zoals vandaag de president van Iran.
Parlementaire democratieën zijn dat maar echt als het parlement regeert, collegiaal, zonder een haantje de voorste dat staat te kraaien in zijn kleurrijke veren. Wij mogen ons gelukkig prijzen met de (meeste) regeringsleiders die we sinds 1945 in België gehad hebben: zelfs een aristocratisch aandoende figuur als vader Eyskens is er nooit van verdacht geweest prinselijke ambities te hebben, en als een proletariër als Van Acker, een pensenbaron als Van den Boeynants of een partijtechnocraat als Martens zich daartoe had laten verleiden, zou het land in lachen zijn uitgebarsten, het ultieme wapen tegen zichzelf opblazende kikkers.
Het was met zeer gemengde gevoelens dat we de nieuwe tsaren in Rusland hebben zien opkomen; het is met diepe verontwaardiging dat we de koninklijke allures van de Franse president aanschouwen en met verbijstering dat we de verkozenen van het Franse volk zien oprijzen voor een staande royale ovatie, in Versailles, van een man die een paar jaar geleden nog gewoon een van hen was en nu niet meer dan de tijdelijke primusinterpares, de dienaar van de dienaren des volks.
Van op mijn zeer bescheiden plaats als meewarig toeschouwer wil ik aan al wie het wil horen met de meeste nadruk verklaren: dit is niet goed, dit gaat de verkeerde kant uit, dit is al eerder gebeurd en het is niet goed afgelopen!
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
18-06-2009
Een zeepaardje in je hoofd, Marianne Joëls
Marianne Joëls, Een zeepaardje in je hoofd. Over de rol van de hersenen van de conceptie tot de dood, 187 blz., Uitgeverij Bert Bakker, 2009³, isbn 978 90 351 3360 0, 17,95
Marianne Joëls is hoogleraar neurobiologie aan de Universiteit van Amsterdam en tevens verbonden aan het UMC Utrecht. Ze verricht onderzoek naar de werking van stress op de hersenen. In een Verantwoording achteraan in het boek deelt ze mee dat: Dit boek is gebaseerd op recente wetenschappelijke inzichten, hoewel nergens verwijzingen naar de literatuur in de tekst staan, met uitzondering van een passage die direct ontleend is aan een ander boek. De gebeurtenissen en personen die beschreven worden zijn fictief maar wel in hoge mate geïnspireerd door de werkelijkheid.
Het boek is ingedeeld in drieëntwintig korte stukjes, die elk een aspect van de werking van onze hersenen belichten, in de meeste gevallen vanuit de vraag wat er zoal kan verkeerd gaan en wat de gevolgen daarvan zijn.
Zoals de titel aangeeft, begint het verhaal van bij de conceptie of zelfs nog vroeger, bij de kinderwens: waarom willen mensen kinderen? Wat doet hen naar kinderen verlangen? Je kan daarop allerlei emotionele en zelfs rationele antwoorden geven, maar de auteur wijst ons erop dat het vooral het resultaat is van de inwerking van een hormoon, oxytocine op onze hersenen Meteen is de toon gezet, zoals je van een neurobiologe mag verwachten. In elk van de volgende hoofdstukjes, in elk van de levensfasen van de mens zal ze verwijzen naar de (neuro-)biologie achter de emoties, de ziektepatronen, de nevenwerkingen en ze vertelt zo het merkwaardige fysische verhaal van het menselijk lichaam.
Er is echter een tweede invalshoek, die ten minste evenveel aandacht krijgt. De auteur vertelt ons ook hoe mensen omgaan met hun lichaam, hoe ze hun lichaam beleven, hoe ze reageren op wat er met hun lichaam gebeurt, op de onderliggende neurobiologische verschijnselen en accidenten. En niet enkel de rechtstreeks betrokken mensen, de personen die het overkomt, maar ook hun omgeving: ouders, kinderen, de ruimere familie, de collegas op het werk, de buren, de leden van de vereniging, de artsen en de verzorgenden
Elk onderwerp krijgt een persoonlijke inkleding, alsof het een familielid van de auteur betreft, of een buur, een kennis, een toevallige voorbijganger. Uit de Verantwoording weten we dat Anton het Mongooltje, Tom de ADHD-er, Charles de dyslexist &c. fictieve figuren zijn, maar uit de diep doorleefde verhalen zien we in dat ze inderdaad heel dicht aanleunen bij gevallen waarbij de auteur van zeer nabij betrokken is geweest. Dat is ongetwijfeld de grote charme van dit boek: de eerlijke, fijngevoelige, geëngageerde, warme empathie van de auteur bij het lijden dat zij om zich heen ziet, professioneel als wetenschapper en als arts, maar niet minder als moeder van opgroeiende kinderen, als kind van aftakelende ouders, als familielid, vriendin, buur, kennis, collega, diensthoofd of gewoon als voorbijganger, als medemens.
Soms heeft de wetenschappelijke uitleg even de overhand, maar ook dan is er geen sprake van dorre opsommingen van gegevens of onbegrijpelijk jargon. Steeds is de auteur erop bedacht om enerzijds voldoende informatie te geven over de concrete werking van een of ander proces, maar anderzijds beperkt ze zich zeer bewust strikt tot wat je als leek daarover wil en moet weten om het te begrijpen en doet ze dat in een taal die zeer weinig mensen zal afschrikken, ook al moeten sommigen wellicht in zeldzame gevallen even een paragraaf herlezen.
Niet zelden is het vooral het anekdotische dat de aandacht wegdraagt en dan leest een passage als was het een cursiefje, een pagina uit een dagboek of een brief aan een goede vriendin. Stilistisch is de auteur dan op haar best, heel levendig, geamuseerd komisch, zacht mededogend of teder nostalgisch al naargelang het geval, met een fijn (Noord-Nederlands) taalgevoel en woordkeuze. Af en toe vang je als lezer dan glimpen op van haar eigen geschiedenis, vermoedens van het leed dat ook haar niet is voorbijgegaan, van diepe vreugde of teleurstelling, van bange verwachtingen, twijfels en zelfs wanhoop. Vele lezers zullen zichzelf of anderen daarin herkennen, want niets menselijks is deze fijngevoelige auteur vreemd.
Het is een warm boek, vol bemoediging voor patiënten en vooral ook voor hun omgeving, maar zonder een spoor van misplaatst medelijden en zonder ooit ook maar even de ernst van het menselijk lijden te onderschatten, te verdoezelen of te minimaliseren. Nooit laat zij zich verleiden tot het geven van valse hoop, nooit verwijst ze naar andere een vertroosting dan wat we zelf hier en nu mogen verwachten van en behoren te geven aan onze medemens. Het is een menselijk boek, dat de zwakke of lijdende mens in zijn volle waardigheid laat, ook als het nog maar om een foetus gaat, ook als veelbelovend jong leven brutaal geknakt of definitief afgebroken wordt, ook als uiteindelijk alle menselijkheid in de ultieme aftakeling verschrompeld blijkt en er nog slechts een schaduw overblijft van wat eens een geliefde was. Het is een eerlijk boek, dat ons zegt waarop het staat, onverbloemd, maar liefdevol; dat ons ernstig maar zonder overbodig drama waarschuwt dat de weg van ons lichaam, van de hele mens niet over rozen gaat, dat het leven kort is en vol onverklaarbaar, onverdiend lijden, dat het einde zelden zacht is. Maar het is ook een overtuigende boodschap van hoop, levenslust en vooral van warme, grootmenselijke waardigheid.
Deze boekbespreking maakte ik in opdracht van De Maakbare Mens, kritische vereniging voor bio-ethiek: http://www.demaakbaremens.org/
Categorie:ex libris Tags:filosofie, levensbeschouwing, actualiteit
17-06-2009
Collegianten
Soms vraag ik me af wat mensen doen die niet, zoals ik, de hele dag lezen en schrijven en opzoeken. Ik zie het natuurlijk wel om me heen: je hebt wielertoeristen, wandelaars en allerlei andere sportbeoefenaars; mensen maken toeristische uitstappen, bezoeken musea en gaan gewoon op reis ter ontspanning; uit eten gaan en terrasjes doen is ook heel populair; er is film en theater en opera en rockconcerten en boombals en nog veel meer. Je hoeft je dus niet te zitten vervelen als je niet leest. Maar voor wie liever thuis blijft en geen echte hobby heeft, is lezen toch wel de uitkomst; je krijgt er nooit genoeg van en het aanbod is werkelijk onuitputtelijk groot en danig interessant. En hoe meer je je verdiept in een onderwerp, hoe boeiender het wordt.
Zo is het met mijn belangstelling voor Benedictus Spinoza (1632-1677). Ik kwam hem op het spoor door mijn zoektocht naar de zin van godsdienst en mijn verkenning van het atheïsme enerzijds en mijn belangstelling voor de werking van onze hersenen anderzijds. Door over hem te lezen, kwam ik in contact met de ideeën en de beschavingsgeschiedenis van de 17de eeuw en met de Aufklärung, de Verlichting. Het is een periode die me vroeger nooit erg aangetrokken had en waarover ik dus ook vrijwel niets wist. Van het een kwam het ander en dat maakt dat ik nu al een kleine maar fijne bibliotheek heb die daaraan gewijd is en dat ik op het internet en in stads- en universiteitsbibliotheken op zoek ga naar meer. Het zoeken zelf vind ik al aangenaam, temeer daar er ook zoveel te vinden is.
Spinoza wordt vaak in verband gebracht met de Collegianten, een religieuze beweging in Nederland die ontstond rond 1620 en actief was tot zelfs rond 1800. Hier in Vlaanderen is die sekte totaal onbekend, denk ik, behalve bij enkele zeer gespecialiseerde geleerden. Als je in Google zoekt naar Belgische paginas, is het resultaat zeer beperkt. Een boek over dat onderwerp dat wel voortdurend opduikt, is Andrew C. Fix, Prophecy and Reason. The Dutch Collegiants in the Early Enlightenment, xiii + 277 pp., PUP, Princeton, 1991. Toen ik even rondkeek of dat ergens voor een schappelijk bedrag te koop was, viel mijn mond zowat open van verbazing: prijzen vanaf 160 tot 350 euro, ook tweedehands! Dat wekte mijn nieuwsgierigheid: wat maakt een boek zo schrikwekkend duur? Dan maar even gezocht in de databank van de Leuvense universiteitsbibliotheek en ja hoor: het was er, niet bij wijsbegeerte of theologie, maar bij Nederlandse letteren. Toen ik me aanmeldde om het te ontlenen leek de vriendelijke en behulpzame bediende zelf ook redelijk verbaasd dat boek daar aan te treffen. Hoe dan ook, en wat ook de reden moge zijn voor de buitensporige prijs van het boek, ik was blij dat ik het gevonden had, helemaal gratis en voor niets. Daaruit blijkt overigens nog eens het nut van dergelijke instellingen, die helemaal door de belastingbetaler gesubsidieerd worden: boeken van die prijs kan een privé persoon zich nu eenmaal niet permitteren.
Ook bij nadere inspectie werd het me niet duidelijk wat er zo speciaal is aan het boek. Het is keurig uitgegeven, met enkele gravures als illustratie, maar ook verder heel normaal, zelfs veeleer bescheiden van omvang. Het is, zoals de auteur in zijn inleiding aangeeft, het resultaat van een uit de hand gelopen onderzoeksproject: eerst een postgraduate paper, dan een masters thesis, dan een doctoraat. Het draagt ook de sporen van die wordingsgeschiedenis, vind ik: knippen en plakken komt soms in de plaats van echte tekst-verwerking, elementen uit de eerste versies zijn zonder meer overgenomen, vormen halve en hele doublures en zijn niet steeds afdoende geïntegreerd in de context. Ook de methode zorgde bij mij voor enige wrevel en enkele diepe zuchten die zelfs mijn gezellin deden opkijken.
De auteur heeft geopteerd voor een systematische ordening van zijn materiaal, in twee grote delen met elk vijf hoofdstukken, die telkens een bepaald thema behandelen, diachroon, dat wil zeggen in zijn historische ontwikkeling. Dat brengt mee dat je tien keer (bijna) hetzelfde verhaal te lezen krijgt, telkens vanuit een ander standpunt of rond een ander aspect. Dat leidt tot heel wat herhaling, vaak letterlijk, wat soms helaas doet denken aan de epitheta ornantia van bonus Homerus. De auteur (1955), een niet bepaald internationaal prominente professor aan Lafayette College, Easton, Pennsylvania, is ook geen groot stilist. Zijn stijl, indien we dat zo mogen noemen, is gortdroog zakelijk, zonder enige versiering of verademing. Hij vermeldt de gegevens zoals ze zich aandienen en als dat meebrengt dat hij een bepaald woord of terminologie twintig keer moet herhalen op één pagina, dan doet hij dat, liever dan te zoeken naar omschrijvingen, synoniemen, beeldspraak of een ander literair hulpmiddel. Hij citeert en parafraseert vaak de oorspronkelijke Nederlandse en Latijnse bronnen in de tekst en verwijst overvloedig naar Nederlandstalige en internationale publicaties.
Ik heb er dus mijn werk mee gehad. Maar ik moet toegeven, tegen het einde valt alles wel op zijn plaats, je hebt zeker het gevoel dat alle aspecten van de problematiek en alle elementen van de discussie ruimschoots aan bod zijn gekomen; je hebt ook niet meteen behoefte om onmiddellijk een volgend boek over de Collegianten ter hand te nemen.
Het standpunt dat Fix inneemt is bijzonder interessant. Voor hem is de geschiedenis van de Collegianten een sprekend voorbeeld van de beschavingsgeschiedenis van de 17de eeuw, zowel op religieus, filosofisch als op wetenschappelijk gebied. In de evolutie van de opvattingen tussen het ontstaan, de opbloei en de neergang van de beweging, ziet hij de opmerkelijke overgang weerspiegeld die zich in die periode voordeed in de Europese beschaving. Enerzijds is er de Reformatie, die zich legitimeert tegenover Rome en die haar eigen, veelvormige eigenheid zoekt; daarnaast is er de politieke onafhankelijkheidsstrijd van de Nederlandse Provinciën en het hoogtij van de Nederlandse Republiek; op filosofisch vlak is er de vernieuwende invloed van Descartes en Spinoza en op wetenschappelijk gebied de aanzet van de nieuwe wetenschappen; dat alles zorgt voor een spectaculaire mentaliteitswijziging in het Europese denken, zoals ook Hazard aangaf in zijn boek La crise de la conscience Européenne (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=359044).
Ik heb in die geschiedenis ook veel teruggevonden van het verloop van mijn eigen denken en voelen over God, kennis, waarheid en mens-zijn, waarvan de sporen zo overvloedig weer te vinden zijn in de teksten van mijn blog.
Toegegeven, de (noord- én zuid-) Nederlanders van rond 1650 geloofden allicht veel meer dan wij/ik nu in God, Christus, de Heilige Geest, de Bijbel, de Duivel, engelen, heiligen, geesten, mirakels, gebed, genade en dies meer. Maar sinds de Renaissance en het Humanisme begonnen ook zij zich vragen te stellen over een en ander, kregen zij het ook veel moeilijker om zomaar alles klakkeloos te aanvaarden wat Kerk en Vorst hen voorhielden. De Reformatie is ontstaan uit een reactie tegen de hemeltergende toestanden in de katholieke kerk (lees: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=437). Je hoefde geen godgeleerde of heiden te zijn om in te zien dat er een heus Gehenna gaaptetussen de theorie en de Roomse praktijk. En daarmee was het ijs gebroken: men kon en mocht twijfelen aan heel wat voormalige onomstotelijke waarheden, men kon over God, Christus etc. op verscheidene manieren spreken zonder op de brandstapel en/of in de hel te belanden. Luther en Calvijn en nog honderd anderen bleken ten minste even geloofwaardig als Rome en ook niet-katholieken konden eerbare burgers zijn.
Meer nog: je hoefde eigenlijk naar niemand meer te luisteren (= gehoorzamen), zoals Rome voorhield; Luther was de eerste om (zeker in zijn eerste bewogen ijver) te stellen dat elkeen volgens zijn eigen geweten moest handelen.
Dat toenemend belang van het individu is ongetwijfeld een van de meest belangrijke ontwikkelingen uit die periode, een machtige verworvenheid voor de toekomst van de mensheid. In de middeleeuwen ging men ervan uit dat de waarheid ons geopenbaard was door God, via zijn mensgeworden Zoon, de Heilige Geest, in de Bijbel, door de rechtstreekse instorting van de genade in elke mens en zoals toegelicht door de rechtstreekse en onfeilbare vertegenwoordigers van God op aarde: de kerk. Daarin was duidelijk geen plaats voor persoonlijke interpretatie. Maar die situatie bleek onhoudbaar. De Bijbel, toen men die echt begon te lezen, bleek vol onduidelijkheden en tegenspraken te staan. De kerk bleek veel minder één, heilig, katholiek en apostolisch dan men dacht. En wat met de Heilige Geest? De genade?
Zelfs met een beetje nadenken kwam de twijfel. De Waarheid werd een waarheid en elk zocht die op zijn manier. De mens gebruikte zijn verstand voor duizend wereldse zaken en bracht het er goed vanaf, ook zonder een beroep te doen op God of Kerk. Waarom dan niet verder denken over de grond van de zaak? De Bijbel kon men interpreteren op verscheidene manieren en de Protestanten deden dat volop en met groot succes. Toen ze daarbij op contradicties stuitten, zochten ze naar oplossingen. Je kan daarbij vele kanten uit: blijven vasthouden aan de (letterlijke) Bijbel, maar dat werd almaar moeilijker. Als de Bijbel botst met het gezond verstand, bijvoorbeeld bij de mirakels, dan kan je proberen om die mirakels uit te leggen met het gezond verstand: het zijn geen onnatuurlijke gebeurtenissen, maar dingen die ook zonder tussenkomst van God kunnen gebeuren; het uitzonderlijke ligt enkel in het feit dat ze juist dan gebeuren, bijvoorbeeld een genezing, een overstroming Sommigen gingen zo ver te stellen dat niets in de Bijbel in strijd kón zijn met het gezond verstand, omdat God ons verstand heeft gegeven. Anderen meenden dat heel wat teksten in de Bijbel echt niet letterlijk konden genomen worden, dat ze manifest in strijd waren met zelfs het meest elementaire gezond verstand. De Bijbel werd besproken, werd in vraag gesteld en zelfs de meest getrouwe gelovigen moesten inzien dat het Heilige Boek niet het Onveranderlijke Woord Van God kon zijn.
Was er dan een andere bron voor de Openbaring? Sprak God ook nu nog tot de mens? Velen geloofden dat vast: het was de stem van ons geweten. Dat geweten was ons samen met de ziel door God zelf ingestort en kon dus niet feilbaar zijn. De katholieke kerk hield niet zozeer van die gedachte, in de praktijk; ze wist maar al te goed dat het individuele geweten soms vreemde bokkensprongen maakt en dat je niet alles kan aannemen dat uit de mond komt van iemand die beweert door de Geest gegrepen te zijn. Ook aan Protestantse zijde moest men inzien dat niet alle individuele waarheden voor iedereen verteerbaar waren.
Als de openbaring niet de bron is van de waarheid, wat dan wel? Stilaan groeide het besef dat de mens zelfstandig kan nadenken, dat hij beschikt over verstandelijke vermogens, die op een vrij betrouwbare manier kunnen ingezet worden om een onderscheid te maken tussen waar en vals, goed en kwaad. Je kon tot een gezonde en verantwoorde levenshouding komen zonder de Bijbel, zonder de Kerk, zonder gebed, zelfs zonder God: de uiteindelijke ontvoogding van de mens.
Het boek van Andrew Fix leidt ons langs de vele wegen die de Collegianten hebben bewandeld in hun eerlijke zoektocht naar de Waarheid, met soms (voor ons, nu) subtiele verschillen die aanleiding gaven tot verhitte debatten, verbanningen, schismas, anathemas en burgerlijke processen. Wie de voorwaar niet geringe moeite wil doen om zich door de complexe redeneringen en toelichtingen te worstelen, wacht een verdiept inzicht in een cruciaal keerpunt in de evolutie van het menselijk denken, een leerproces dat althans voor mij ook een grondige verduidelijking bracht van mijn eigen worstelen met de eeuwige vragen die de mens zich stelt, zoals bijvoorbeeld Kant ze formuleerde: wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen?
Het werk waarmee hij bekend en beroemd werd, La crise de la conscience Européenne, 1680-1715, x + 474 pp., Paris, 1935, kocht ik in Brussel tweedehands via internet voor amper 10 euro. Mijn jongste zoon Luk werkt en woont in Brussel en hij is het boek voor mij gaan halen, dus geen verzendkosten, want hij is het ook komen brengen met de fiets, vanuit Holsbeek, waar hij tijdens de weekeinden woont in het voormalig ouderlijk huis.
Na mijn enthousiaste commentaren bij La pensée européenne au XVIIIe siècle. De Montesquieu à Lessing, 469 pp., Fayard, (1946) 1963, verwacht je niet anders dan weer volop lof en dat kan ik van ganser harte bevestigen. Dit is een boek waarvan je volop ongestoord kan genieten: geschreven in een florissant maar zonder moeite te volgen Frans; over een cruciale periode in onze beschavingsgeschiedenis, namelijk de aanzet van de Verlichting; gebaseerd op de bronnen zelf uit die periode; objectief, origineel en verhelderend, wat kan je nog meer verwachten? Maar het is het volgehouden eigen discours, de specifieke zegging van de auteur, zijn zeer eigen levendige, betogende, overtuigde en overtuigende, direct aansprekende manier van doen die je het meest bijblijft. Zeker, zijn gegevens zijn vanzelfsprekend minutieus nagekeken, dit is een gedegen historicus die zich niet laat verleiden tot frivole inbreuken op de historische kritiek; maar hij brengt ons geen zakelijk verslag, geen saaie wetenschappelijke opsomming, geen gortdroge artikels voor een encyclopedie of naslagwerk dat nutteloos de rekken van je boekenkast kreunend vult. Dit is een opgewekt, meeslepend verhaal, dat je spontaan aangrijpt, blijvend boeit zonder ooit te vermoeien en je niet meer loslaat voor je de laatste bladzijde hebt omgeslagen.
Hoewel de bijna vijfhonderd bladzijden slechts een beperkte periode behandelen, amper vijfendertig jaar, voelt het werk niet zozeer aan als analytisch, maar veeleer als een machtig panorama, een grootse synthese. Natuurlijk is het niet denkbaar dat na een eerste lezing de exuberante intellectuele rijkdom helemaal verwerkt is en diep genoeg doorgedrongen; je kan ook niet verwachten dat de brede stroom van informatie meteen deel gaat uitmaken van je parate kennis. Maar je bekijkt de wereld, zowel die van de beschreven periode als die van vandaag en morgen, wel blijvend met andere ogen, met meer kennis van zaken, met inzicht in hart en nieren van de mensen van toen en van de mens in het algemeen.
Wat me het meest is opgevallen is de moderniteit van die periode: de mensen die de auteur naar voren haalt, vorsten, prinsen, hun ministers en generaals, filosofen, wetenschappers, kerkvorsten en religieuze hervormers, dichters en romanschrijvers, theatermakers, componisten, ambachtslui, ontdekkingsreizigers, kooplieden en proletariërs uit heel Europa, zouden vaak evengoed in onze tijd kunnen leven en werken. De discussies die wij vandaag voeren, over de verhouding tussen kerk en staat; over de eenmaking van Europa en de manier waarop de Unie moet bestuurd worden; over de vrijheid van het individu en de macht van de staat, over de noodzaak van een rechtvaardige samenleving, over winsten uit werk en die uit bezit en de belasting ervan; over mode, technologie, ontspanning, economische crisis, oorlog en vrede: het waren ook toen de onderwerpen van de dag en wat men toentertijd als argumenten aanbracht, kan ons vandaag zeer van nut zijn.
Veel van de vragen die ik hier de voorbije drie jaar ter sprake gebracht heb, niet het minst die over religie, vormen de kern van de crisis die Paul Hazard onderkend heeft op de breuklijn van de 17de en de 18de eeuw. Hij trekt die krachtlijnen herhaaldelijk door, teruggaand in de tijd naar de Renaissance, maar ook in een dreigende flashforward naar de revoluties van de tweede helft van de 18de eeuw, die de wereld zo ingrijpend zouden veranderen. Those who cannot remember the past are condemned to repeat it. (George Santayana, "The Life of Reason", 1905-06). Maar het is niet voldoende dat we ons het verleden herinneren, al is dat wel een noodzakelijke voorwaarde; we moeten de gebeurtenissen uit het verleden ook nog kunnen duiden, ze begrijpen. Vergeten doen we al te gemakkelijk, zelfs onze eigen geschiedenis: de eerste wereldoorlog, de Spaanse burgeroorlog, het Nazisme, het Bolsjewisme, Korea, Vietnam, Cambodja, Rwanda, straks Irak, Darfoer, de Taliban Maar we schieten vooral schromelijk tekort in onze duiding: hoe waren die tragedies mogelijk? Hoe is het ooit zo ver kunnen komen? Misschien dat als we ze beter begrijpen, we ze gemakkelijker zouden onthouden en zo, hopelijk, minder kans lopen om in dezelfde verschrikkingen terecht te komen. Dat is voor mij de intrinsieke verlichtende waarde van het werk van Paul Hazard, zonder enige twijfel een van de coryfeeën van de beschavingsgeschiedenis. Laten we hem niet vergeten, ook niet als we genieten van fameus hedendaags werk van onder anderen Jonathan Israel en Steven Nadler, die in hun bibliografie maar veel meer nog in hun eigen kundig enthousiasme terecht eer betuigen aan deze Vlaamse meester.
Ik vermeld nogmaals de Nederlandse vertaling: P. Hazard, De crisis in het Europese denken, Agon, 1990. In die versie vind je ook de uitvoerige bibliografie en bronvermelding, die in mijn Frans exemplaar helaas ontbreekt, omdat ze nadien als een afzonderlijke publicatie is uitgebracht.
Gewoonlijk geven de verkiezingsuitslagen me onverdeeld ongelijk: ik heb er een handje van weg om feilloos de verliezers er uit te kiezen, keer op keer. Op 7 juni 2009 is daarin een stijlbreuk gekomen, een einde aan een lange reeks nederlagen: voor Europa was mijn stem voor Guy Verhofstadt een van de 534.067 die hij behaalde; voor het Vlaamse parlement kreeg de Nieuw Vlaamse Alliantie tien zetels bij de zes die ze hadden, een opmerkelijke vooruitgang voor lijsttrekker Bart De Wever en de zijnen. Mijn opluchting werd enkel getemperd door het gelijktijdige en althans mij verrassende succes van CD&V, enkel verhoogd door het massale verlies van Vlaams Belang.
Iedereen heeft het ingezien: de grote ommekeer is precies dit: de Vlaamsgezinden hebben de weg gevonden, nog meer dan bij de vorige verkiezingen, naar propere Vlaamse partijen, hebben eindelijk vaarwel gezegd aan het rabiaat racisme en plat populisme van het VB. Ze hadden daarvoor ruime keuze: Lijst Dedecker, N-VA, zelfs de CD&V, ze waren allemaal Vlaamser dan ooit en gebrand op een staatshervorming die voor Vlaanderen nieuwe perspectieven moet openen. Eindelijk hebben ze ingezien dat een stem voor het VB een verloren stem was, omdat niemand ooit met het vuile VB in zee zou gaan.
Bart De Wever is zichzelf gebleven. Hij is een intellectueel en wenst dat niet te verbergen, ook daarin verschilt hij van andere politici die hij ofwel ver achter zich laat als het op intelligentie, algemene cultuur en wetenschappelijke beslagenheid aankomt, of in hun blootje zet als hypocriete salonsocialisten of fundamentalistische groene, rode of blauwe ayatollahs. Hij is niet beschaamd om zijn overwinningsrede te beginnen en te eindigen met een spreuk of citaat in het Latijn, om de wijsheid van de klassieken te gebruiken om vergissingen te vermijden. Zei hij daar niet: vincere scis, victoria uti nescis!? Het zijn de gevleugelde woorden die historicus Titus Livius in de mond legde van Maharbal, een van de generaals van Hannibal, na de slag bij Cannae in -216; Hannibals leger had nog maar eens een klinkende overwinning behaald op de Romeinen, maar aarzelde om zijn militair overwicht en het succes van het ogenblik en de verwarring van de tegenstrever te gebruiken en Rome zelf aan te vallen; hij zou uiteindelijk door Rome overwonnen worden. Maharbal zei hem: overwinningen behalen, dat kan je wel, Hannibal, maar je overwinningen gebruiken, dat niet.
Dat doet ons ongetwijfeld denken aan de verkiezingen van 2007, toen een andere onhandige veldheer een monsterscore haalde, maar zijn verrassende en onverdiende populariteit en even tijdelijke suprematie niet kon omzetten in politieke macht: hij bleek een beter eendaags stemmenkanon en partijstrateeg dan een staatsman. Hij werd door vriend én tegenstander gewogen en te licht bevonden: te weinig diplomatisch, te onhandig, niet soepel genoeg, te onzeker, kwetsend, een man die verdeelt, niet verenigt of verzoent.
Dat is waar De Wever voor waarschuwt: het is een klinkende overwinning, die de stoutste verwachtingen overtreft, zelfs van De Wever zelf, maar wat ben je daarmee, als je buitenspel gezet wordt door je politieke tegenstrevers? En dat kan perfect: de drie oude partijen, oranje, blauw en rood houden genoeg stemmen over voor een meerderheid en kunnen dus hun coalitie verder zetten. Iedereen (op de socialisten en de liberalen na) hoopt dat het niet zo loopt, dat de oude bondgenoten en kartelpartners elkaar zullen vinden; wie er dan nog bij komt, de liberalen of de socialisten, allebei verliezers, doet er eigenlijk niet veel toe.
Vlaanderen heeft Vlaams gestemd, nu heel duidelijk zonder het leugenachtig en verwerpelijk racistisch, xenofoob en platvloers opportunisme van de geslepen volksmenners van het VB. We kunnen vandaag weer trots zijn dat we Vlaming zijn, trots op onze afkomst, op ons verleden, op onze taal en ons volk, op onze cultuur en onze eigenheid, zonder anderen uit te sluiten of te minachten. We kunnen ons nu met rechte rug, klare blik en open vizier richten tot onze landgenoten aan de overkant van de taalgrens, zonder complexen, zonder overmoed, maar als werkelijk gelijken, bewust van onze numerieke meerderheid en onze eigen kwaliteiten, zelfzeker van onze eisen op onafhankelijkheid, als het kan binnen België, zo niet zonder, zonder aarzelen. Aan België is ons nog weinig of niets gelegen, chanteren kan men ons daarmee niet meer. Wij hebben België niet nodig, rationeel noch emotioneel. Dat moet de basis zijn van de onderhandelingen over de definitieve boedelscheiding, voor minder doen we het niet. En als de volksvreemde liberalen, socialisten en vooral het ongelooflijk kortzichtig belgicistisch Groen dat niet begrijpen, dat ze dan eens even denken aan de komende federale en gemeenteraadsverkiezingen en aan de stemmen die ze dan nog zullen halen als ze Vlaanderen nog eens verraden. Er is in Vlaanderen geen politiek draagvlak voor een linkse arbeidersinternationale, een liberaal kapitalistisch globalisme of een universeel milieufundamentalisme. De Vlaamse mensen willen in de eerste plaats hun trots terug die België hen ontstolen heeft, hun waardigheid die politiek gekonkel hen al eeuwen ontzegt, hun zelfbeschikking waarop ze al zo lang wachten, een einde aan de historische vernedering. Is dat te veel gevraagd?
Categorie:samenleving Tags:Vlaanderen
04-06-2009
verkiezingen 7 juni 2009
De verkiezingen komen dichterbij: in Vlaanderen stemmen we zondag 7 juni 2009 voor onze vertegenwoordigers in het Vlaams Parlement en ook die voor het Europees parlement.
Voor we daarmee verder gaan, eerst een opmerking over data of datums, het meervoud van datum dus. Lang geleden heb ik geleerd om die altijd volledig te vermelden, dus de dag, de maand en het jaar. Je kan dat op verschillende manieren doen, maar de eenvoudigste is zeker de beste, al is dat afhankelijk van de omstandigheden: 4 juni 2009, 4/6/09, 04.06.2009 Onder invloed van het buitenland, vooral Amerika, en van buitenlandse computerproducten, wijzigt men wel eens de volgorde: ddmmjj wordt dan mmddjj; ik vind dat vervelend, maar je kan er niet omheen dat men in Amerika meestal schrijft June 6, 2009, al zegt iedereen wel the fourth of July. Het meest bekende recente voorbeeld is 9/11, niet de negende november maar de dag die in ons collectieve geheugen is opgeslagen, elf september. Weet je nog welk jaar? Ik ook niet en dat bewijst mijn stelling: vermeld altijd de volledige datum, want na enkele jaren weet geen mens nog in welk jaar iets gebeurde of van wanneer een document dateert als er geen jaartal bij de dag en de maand staat. De aanslag op de Twin Towers, de duizelingwekkende tweelingtorens in New York die ik lang geleden ook ooit bezocht, was in 2001, niet te geloven hoe de tijd vliegt!
In het boek dat ik hier onlangs besprak (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=344371) en dat uitgegeven was ter gelegenheid van Amsterdam Wereldboekenstad, zocht ik tevergeefs naar de publicatiedatum; gelukkig is er internet en kan je binnen de tien seconden daar het onbetwijfelbare antwoord vinden. Maar bedenk nog even wat we vroeger deden in dergelijke omstandigheden juist: niets, we lieten het erbij, noodgedwongen, omdat we wel moesten, omdat het antwoord enkel ergens in een ander boek te vinden was, in een bibliotheek, of misschien telefonisch, maar dat kost allemaal geld en moeite, dus Hoe gans anders gaan we nu met de dingen om, zoals ook ik hier in mijn teksten: ik kijk (bijna) alles na, zodat de kwaliteit van de informatie (meestal) stukken beter is dan wat vroeger menselijkerwijze mogelijk was. Enkel kranten en tijdschriften beschikten vroeger over de middelen, in de vorm van woordenboeken, encyclopedieën en andere gespecialiseerde naslagwerken om op een ernstige manier aan fact checking te doen. The New Yorker had zo een eigen dienst die vermaard en zelfs berucht was: geen woord ging er buiten dat niet nagekeken was, ook niet in de fictie: als een schrijver een gebeurtenis vermeldde of een of ander detail, werd dat nagekeken en wat niet klopte onverbiddelijk gecorrigeerd.
Maar dat allemaal terzijde, ik wou het immers over de nakende verkiezingen hebben. Op radio en tv en ook op internet worden we bestookt met informatie, reclame en duidingprogrammas, tot op Facebook toe. Ik houd me overigens afzijdig van dat laatste fenomeen, zoals ik ook wijselijk wegblijf van forums en chatboxen. Mijn website, mijn blog voldoet perfect aan mijn behoeften, samen met e-mail, meer moet dat niet zijn, al gun ik elk diertje zijn pleziertje, natuurlijk.
Ondanks die overvloed blijft het moeilijk om je een idee te vormen van het aanbod. Gisteren zag ik de Nederlandse rechtse politicus Wilders kort in actie. Ik weet verder niets van zijn programma, maar toen ik hem hoorde betogen dat Turkije nooit ofte nimmer, ook over duizend jaar niet bij de EU mocht, omdat het een islamitisch land is, toen dacht ik: tja, dat is een standpunt dat je perfect kan verdedigen, net zoals je ook het tegendeel kan aanvaarden; ongetwijfeld verdedigt Wilders het standpunt van heel wat van zijn medeburgers, zoals het Vlaams Belang hier bij ons ook meningen naar voren brengt waarin heel wat mensen zich vinden. Sommige daarvan zijn ronduit racistisch, maar dat kan je van de Turkije-kwestie in wezen niet zeggen, vind ik: of een land erbij mag of niet, zou moeten beslist worden door de landen die al lid zijn van de unie, het liefst na een grondige informatiecampagne en een volksraadpleging, en niet door een commissie of zelfs een parlement, al bestaat het uit 785 leden, 14 vice-presidenten, 39 fracties en 22 comités, een niet-werkbare mastodont, als je het mij vraagt.
Ik weet dus echt niet voor wie stemmen, Europees, ik kan ook enkel voor Vlaamse kandidaten stemmen, omdat het afgevaardigden zijn van nationaliteiten, zo Europees zijn we dus ook weer niet, Europa is nog altijd niet ons vaderland, voor ons is dat Vlaanderen, want we mogen ook niet voor Franstalige vertegenwoordigers stemmen, zo Belgisch-nationaal zijn we dan ook weer niet. Wellicht stem ik voor een of andere figuur die indruk gemaakt heeft op mij, zoals Guy Verhofstadt.
Voor het Vlaams parlement is het ook even zoeken, van de meeste Vlaamse ministers en van bijna alle parlementsleden kan ik echt niet zeggen tot welke partij ze behoren. Je moet dus voortgaan op de reclame in je bus en het nieuws en de meestal chaotische praatshows op tv. De politici laten daar zien wat we ook in parlementaire debatten voorgeschoteld krijgen: emoties, een bedenkelijk niveau van argumentatie en welsprekendheid, geschreeuw, elkaar in de rede vallen, het is niet fraai. De journalisten doen hun best om het een beetje in goede banen te leiden, maar daardoor missen ze kansen op een open debat en harde waarheden en stevige argumenten over de grond van de zaak, over de echte ideologische verschillen, niet over een stukje autosnelweg hier, een bijkomend dok of een kanaalverbreding ergens anders. Kortom: met de informatie waarover we beschikken, zelfs via de partijprogrammas, als we die al zouden lezen, kunnen we geen ernstige keuze maken tussen de kandidaten.
Dan maar denken aan de partijen. Ik verberg ook nu mijn afkeer niet van Vlaams Belang, al meen ik dat het beruchte cordon sanitaire een zware vergissing was en blijft: het is niet democratisch om een groot gedeelte van de kiezers definitief buitenspel te zetten, het heeft als strategie het VB enkel helpen groot maken en is als dusdanig een mislukking, en het heeft de Vlaamse zaak hopeloos vertraagd en ondermijnd, door een grote groep flaminganten in een verdomhoek van het racisme te dumpen. Lijst Dedecker is sympathiek, op een kwajongensachtige manier, maar kan nog niet op veel meer bogen dan wat soms bedenkelijk maar spectaculair oppositiewerk; ze hebben een beetje het probleem van allochtone werkzoekende jongeren: geen ervaring? geen werk! De hele kleintjes, SLP en PVDA, nu ook in een plus-versie, trekken me niet aan, al zijn hun programmas best interessant. Groen kan me als partij niet (meer) bekoren, ondanks het uitroepteken en de vestimentaire ommezwaai: het blijven predikanten, betweters en het kan me niet schelen dat ze gelijk hebben over het milieu, het klimaat of zelfs hun nieuw dada, de groene economie: ik hou niet van hun weinig vertrouwen inboezemende stijl, ze doen me te veel denken aan fundamentalistische idealisten, ik krijg er soms schrik van, ze werken op mijn zenuwen.
De drie traditionelen dan: de katholieken, de liberalen en de socialisten: nee, dank u feestelijk. Die hebben ons gebracht waar we nu zijn, al zo lang als ik leef en op alle punten hebben ze er een potje van gemaakt. Als het goed gaat, delen ze het geld uit, in plaats van te sparen, zoals een normale mens doet, voor de Bijbelse zeven magere jaren. Als het slecht gaat, durven ze geen maatregelen te nemen en laten ze liever de staatsschuld oplopen, zodat er geen kans is dat het uitdagend hoge Belgisch belastingsniveau ooit daalt; ze hebben het staatsapparaat tot een reusachtig kankergezwel laten uitgroeien en van iedereen een ambtenaar gemaakt met hun regelneverij. Ze hebben geen oog gehad voor de Vlaamse verzuchtingen, voor de nieuwe problemen van immigratie en globalisatie, noch voor de maatschappelijke verschuivingen en de nieuwe economische realiteiten, zoals het tweeverdieners-systeem. Ze laten de hollende vergrijzing voor wat ze is, stellen maatregelen uit en hopen dat er geen ongelukken gebeuren. Ze missen elke ethische en ideologische diepgang, troepen samen in een grijs centrum, waar zich misschien wel een meerderheid aan stemmen bevindt, maar zeker geen hartverheffende, diepe of originele gedachten, ondernemende geesten of vernieuwende durvers. Ze blijven teren op hun grijs verleden, dat ondertussen door de geschiedenis is uitgeveegd: het agressief liberalisme en het strijdend socialisme van de 19de-eeuwse klassenstrijd, het overtuigde standenkatholicisme van Rerum novarum. Voor hen is het alsof de 20ste eeuw niet heeft plaatsgevonden! De traditionele partijen bewijzen door hun gekibbel en uitstelgedrag elke dag dat ze noch het land noch Vlaanderen kunnen regeren op een ordentelijke manier. Ze zijn het probleem, niet de oplossing.
In arren moede zal ik mijn stem weggeven aan een partijtje dat ten minste één herkenbare figuur heeft, die niet afgaat in discussies, interviews, populaire tv-spelletjes en verkiezingsprogrammas. Ik heb het over Bart De Wever de N-VA, die zich vorige keer heeft laten vangen in een verlokkelijk kartel met de CD&V en zoals verwacht al heel snel het deksel op de neus kreeg van die trouweloze opportunisten: N-VA heeft Leterme de overwinning bezorgd waarmee hij paars kon breken, maar zelfs met 800.000 persoonlijke stemmen én N-VA was die totaal machteloos op elk gebied. Na het smadelijke debacle beleven we nu al maanden het machteloze interregnum, in afwachting van de stille dood van een geruisloze federale regering en een onzichtbare premier. Alle reden dus om zeker niet op machtsgeile maar evident onbekwame CD&V-kandidaten te stemmen en integendeel de rechtlijnige verschoppelingen te steunen: ik stem dus voor de gelegenheid eens overtuigd Vlaams voor het Vlaams parlement, omdat ik hopelijk nog tijdens mijn leven een einde wil zien aan de onwaarschijnlijke, beschamende onzin die België is.
(Franz) Joseph Haydn werd geboren in zuid-Oostenrijk op 31 maart 1732 en stierf in Wenen op 31 mei 1809, dus net 200 jaar geleden, reden genoeg om even stil te staan bij deze uitzonderlijke musicus. Ik doe dat voor de feitelijke gegevens aan de hand van het artikel dat Denis Arnold (1926-1986) aan hem wijdde in zijn onvolprezen tweedelige The New Oxford Companion to Music (1983) die sinds vele jaren mijn werktafel siert en me al zoveel genoegen en inzicht heeft verschaft. Een zeldzame foto van deze vooraanstaande musicoloog vind je hier: http://www3.humnet.unipi.it/galileo/fondazione/images/Vincitori/ARNOLD.JPG
Maar nu naar Haydn. Hij is, zeker na zijn dood, altijd veel minder bekend geweest dan Mozart of Beethoven, beide tijdgenoten. Tijdens zijn leven was hij een internationale beroemdheid, maar de stormachtige ontwikkelingen in de muziek en de radicale veranderingen in de muzikale smaak van het publiek hebben zijn roem snel doen verbleken. Zijn operas werden (en worden) zelden opgevoerd, hoewel ze muzikaal gezien niet voor de al te populaire kaskrakers van Mozart moeten onderdoen. Maar Papa Haydn, zoals men hem is gaan noemen, kwam over als een brave, rustige ambachtsman, geen rebel zoals Mozart of Beethoven en zijn reputatie is lang zo gebleven: hij was niet echt belangrijk. Haendel en Bach hebben hun revival gekend, maar voor Haydn is die er nooit helemaal gekomen, althans bij het grote publiek. Muzikanten, componisten en dirigenten daarentegen aarzelen niet om Haydn helemaal bovenaan hun lijstje te plaatsen: hij is a musicians musician, je moet een beetje muzikant zijn om hem te kennen en echt te waarderen en te smaken, maar als je dat bent of als je wat inspanning doet, dan is de bewondering volkomen en zonder enig voorbehoud of aarzeling: wie van muziek houdt om de muziek zelf, en niet omwille van haar boodschap of de verhalen die ze brengt, zal in Haydn een onuitputtelijke bron vinden van muzikale rijkdom. Veel van Mozarts (meest bekende) muziek is heel bewust geschreven voor (groot) publiek, het is moeilijk om je een voorstelling van Cosi fan tutte voor te stellen zónder publiek. Daarentegen kan ik me geen groter muzikaal genot voorstellen dan mocht ik daartoe de begaafdheid bezitten, quod non als lid van een strijkkwartet een intieme doorleefde uitvoering te brengen van bijvoorbeeld de Zon-kwartetten, opus 20, ergens in een bos of een salon, helemaal alleen met vier muzikanten.
Zoals bij velen voor en na hem, begon de muzikale opleiding van de jonge Haydn in het plaatselijke kerkkoor. Daar werd hij opgemerkt door de kapelmeester van de Dom in Wenen, die op het platteland op zoek was naar goede stemmen voor zijn koor. Toen zijn stem brak, werd hij aan zijn lot overgelaten, zoals nadien ook met Schubert gebeurde (klik hier voor mijn artikel over hem: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=38). Dank zij contacten met Metastasio, de beroemde librettoschrijver en met Porpora, de sterzanger van het ogenblik, kon Haydn zijn opleiding vervolmaken in ruil voor hand- en spandiensten voor de beide heren, en dat het leidde tot zijn eerste aanstelling, als muziekdirecteur en hofcomponist van graaf Morzin. Haydn was toen 26, had ondertussen al heel wat gecomponeerd en schreef zijn eerste symfonie in de dienst van de graaf.
In 1760 trouwde hij, niet met zijn geliefde, want die trok naar het klooster, maar met haar zus. Het is nooit een gelukkig huwelijk geweest en Haydn heeft vaak zijn blikken naar andere partners gewend, vooral wanneer die vooral zijn muzikale talenten beter wisten te appreciëren dan zijn echtgenote, die vooral geïnteresseerd bleek in wat het opbracht. In hetzelfde jaar ontbond Morzin zijn muziekkapel, maar Haydn werd overgenomen door Prins Paul Anton Esterhazy, die Haydns muziek had gehoord. Hij zou in actieve dienst blijven bij het huis Esterhazy tot bij de dood van de volgende prins in 1790. De Esterhazys verbleven in Wenen maar vooral in Eisenstadt, een goede 45 km meer naar het zuiden. Een van de prinsen kreeg het in zijn hoofd om helemaal in Hongarije een heus paleis te laten bouwen, op een schaal die vergelijkbaar was met dat van Versailles zelf. In de loop van de jaren werd het een indrukwekkend complex en de familie verbleef er allengs niet alleen in de zomermaanden, maar gedurende steeds langere perioden van het jaar.
De muzikanten die Haydn ter beschikking kreeg, waren eersterangs artiesten, maar toch moest de kapel onderdoen voor de prachtige en machtige orkesten die toen in de grote wereldsteden floreerden. Anderzijds hoefde Haydn nauwelijks rekening te houden met het publiek: hij was in vaste dienst en de prins was een echte kenner, speelde zelf ook muziek, de baryton. Hij kon zich dus uitleven in composities voor echte liefhebbers en waar hij zelf helemaal achter stond. Dat waren vooral orkestrale symfonische werken, vaak met solopartijen voor een van de instrumenten. Zijn werk was aanvankelijk niet vernieuwend, maar wel van een grote originaliteit, intensiteit en ernst. Hij componeerde toen ook zijn eerste kwartetten, die wel degelijk het genre grondig vernieuwden, lees daarover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=178. Later bouwde de prins ook een theater bij het paleis en Haydn kreeg de opdracht om daarvoor operas te schrijven en om er werken van andere componisten uit te voeren. In 1782 verschenen zijn volmaakte Russische strijkkwartetten (opus 33), zo bewonderd door Mozart dat die zelf zijn Haydn kwartetten schreef, opgedragen aan zijn voorbeeld.
Stilaan werd Haydn bekend, zijn werk voor de Esterhazys werd nu ook elders opgevoerd en hij kreeg bestellingen binnen van andere steden en mecenassen, tot in Parijs, Napels en Londen. Haydn leerde Mozart goed kennen, de twee componisten waren zeer onder de indruk van elkaars kwaliteiten; ze speelden samen hun kwartetten en hoewel Haydn 25 jaar ouder was dan Mozart, bewonderde hij het evidente genie van de jongeman ten zeerste. Er is zelfs een duidelijke invloed van Mozarts stijl te merken in Haydns symfonieën van die periode.
In 1790 stierf prins Nikolaus, de beschermheer van Haydn. Zijn opvolger, Anton, was nauwelijks geïnteresseerd in muziek en ontsloeg meteen bijna al de muzikanten. Haydn bleef in dienst met een bescheiden loon, maar kreeg nog nauwelijks opdrachten. Dat kwam hem goed uit. Hij had een pensioentje van de vorige prins en kon rekenen op zeer goed betaalde opdrachten in de grootste Europese steden. Hij kon zich pas dan ook losmaken uit de relatieve afzondering van het Hongaarse slot en een eigen sociaal leven uitbouwen. Hij maakte kennis met de begoede middenklasse in Wenen en onderhield wellicht amoureuze betrekkingen met bewonderende dames. Een eerste gelegenheid voor concertreizen bood zich aan toen de Londense impresario Salomon hem 1.200 £ aanbood voor een nieuwe opera, zes symfonieën en twintig kleinere werken, alle uit te voeren onder Haydns leiding in Londen. Haydn arriveerde er op 1 januari 1791, werd aan het Hof geïntroduceerd, kreeg een eredoctoraat in de muziek in Oxford (vandaar de naam van een van zijn symfonieën, die hij evenwel al vroeger had gecomponeerd) en floreerde in de society. Het beviel hem allemaal zo goed dat hij nog een tweede jaar bleef en zelfs overwoog om zich voorgoed in Londen te vestigen. Maar het liep anders en hij keerde naar Wenen terug in 1792.
Het was toen dat Beethoven bij hem in de leer kwam, maar hoewel ze elkaars werk zeer respecteerden, waren de lessen toch geen echt succes en Beethoven ging zijn eigen weg. Haydn keerde terug naar Londen in 1794 en schreef er de rest van zijn twaalf Londense symfonieën, die tot zijn beste werk behoren en samen met Mozarts latere symfonieën het hoogtepunt betekenen in dat genre in de 18de eeuw.
Haydn was terug in Wenen in 1795. Hij was 63, zoals ik nu. Hij was welgesteld en zelfs een beetje meer dan dat en genoot van een uitstekende internationale reputatie. Maar hij was officieel nog steeds in dienst bij de Esterhazys en de nieuwe prins, Nikolaus, vond dat hij zijn taken maar eens opnieuw moest opnemen. Haydn reisde over en weer tussen Eisenstadt en Wenen. De relaties met zijn werkgever waren grondig veranderd sinds het begin van zijn carrière, maar ze vonden een compromis waarbij Haydn niet al te zwaar belast werd en voldoende tijd overhield om te doen waar hij zelf zin in had. Voor het hof schreef hij verscheidene missen. Zijn belangstelling voor de inbreng van het koor was sterk toegenomen nadat hij in Londen had kennisgemaakt met de oratoria van Haendel. Dat leidde tot de compositie van Die Schöpfung in 1798, met heerlijke koren en prachtige partijen voor de solisten, met originele, levendige en suggestieve, zelfs programmatische muzikale vondsten die aan het beste van Mozart gewaagd zijn. In 1801 verscheen Die Jahreszeiten, een even meesterlijke compositie. Sinds zijn terugkeer uit Londen was hij kwartetten blijven schrijven en deze late werken staan veel dichter bij Beethoven dan men zou verwachten van een componist van de galante 18de eeuw.
Vanaf zijn zeventigste, in 1802, deed Haydn het kalmer aan. Hij werd vrijgesteld van dienst voor de Esterhazys, genoot van zijn faam en van de erkenning, ontving talrijke bewonderende bezoekers en woonde af en toe uitvoeringen bij van zijn muziek. Aan zijn rustige laatste levensjaren kwam een einde op 31 mei 1809, tijdens de invasie van Oostenrijk door Napoleon, zodat zijn uitvaart niet een echt plechtig karakter kreeg. Later werd hij op vraag van de Esterhazys herbegraven in Eisenstadt.
Zeker dit jaar, het tweehonderdste na zijn overlijden, en dezer dagen, rond de dag van zijn overlijden, krijgt Haydn wat meer aandacht, maar verder is het nog steeds zo dat Mozart en Beethoven veel meer bekendheid genieten en dat hun werken als belangrijker worden aangezien: een concert met de vijfde van Beethoven of de Jupiter van Mozart is een gebeurtenis, een uitvoering van om het even welke symfonie van Haydn is dat niet. Is dat omdat hij er in totaal 106 schreef? Zijn verbluffend oeuvre omvat daarnaast enkele tientallen concertos, veertien missen, bijna twintig operas, 45 pianotrios, ongeveer 70 werken voor piano solo, 103 strijkkwartetten, de twee oratoria en 175 werken voor baryton, een soort cello, het instrument van prins Nikolaus Joseph, waarvan 126 trios voor baryton, cello en altviool.
Ik wil hier nogmaals verwijzen naar de buitengewone kans die wij, mensen van de 21ste eeuw hebben om gans dit oeuvre in huis te halen: Brilliant Classics heeft een box met 150 cds, kostprijs: net geen 80 euro! Te koop bij Kruitvat en dat is voorwaar geen reden om te denken dat de kwaliteit minderwaardig zou zijn, het tegendeel is waar.
Haydn mag dan al zijn hele leven in dienst geweest zijn bij hoogadellijke werkgevers, de Esterhazys: de echte prins was Joseph Haydn, echte adel verwerf je niet door geboorte maar door die zeldzame combinatie van begenadigde begaafdheid en onverdroten werkkracht. Haydn was een mens zoals er maar enkele geweest zijn in onze (muziek-)geschiedenis, een werkelijk uniek kunstenaar. Als je dat nog niet wist, of als je daaraan zou twijfelen, luister dan eens rustig naar een strijkkwartet, een symfonie of een trio, het hoeft niet eens de hele Schöpfung te zijn, en geef dan toe: dit is de hemel op aarde, toch?
Categorie:muziek Tags:muziek
30-05-2009
zondebok
Zondebok: nog zon woord dat we af en toe wel eens gebruiken. We weten heel goed wat het betekent, maar waar komt het vandaan?
Van Dale meent dat het in 1844 voor het eerst in het Nederlands opdook, maar het beeld is veel, veel ouder. Het woord kwam niet voor in de eerste editie van Van Dale (1864), het staat ook niet in Kiliaan (1599). Vandaag vermoeden wij spontaan dat het uit de Bijbel komt: het is de bok die beladen wordt met al de zonden Israels en de woestijn ingejaagd. De Bijbeltekst, Leviticus 16, luidt als volgt:
Grote Verzoendag (Yom Kipoer, op veranderlijke data eind september-begin oktober)
16
1 Na de dood van de twee zonen van Aäron die stierven toen ze in de nabijheid van de HEER kwamen, 2 zei de HEER tegen Mozes: Zeg tegen je broer Aäron dat hij niet zomaar de heilige ruimte achter het voorhangsel mag binnengaan. Het zou zijn dood betekenen, want daar, boven de verzoeningsplaat die op de ark ligt, is de plaats waar ik in een wolk verschijn.
3 Dit moet Aäron bij zich hebben wanneer hij de heilige ruimte betreedt: een stier voor een reinigingsoffer en een ram voor een brandoffer. 4 Hij moet een heilige linnen tuniek aantrekken en een linnen broek dragen. Hij moet een linnen gordel om zijn middel binden en zijn hoofd met een linnen tulband bedekken. Dat is heilige kleding; voordat hij die aantrekt, moet hij zijn lichaam met water wassen. 5 Van de Israëlieten moet hij twee bokken voor een reinigingsoffer in ontvangst nemen en een ram voor een brandoffer.
6 De stier biedt Aäron aan als reinigingsoffer namens zichzelf, om voor zichzelf en zijn familie verzoening te bewerken. 7 De beide bokken moet hij naar de ingang van de ontmoetingstent brengen, en daar, ten overstaan van de HEER, 8 moet hij door loting vaststellen welke bok bestemd is voor de HEER en welke voor Azazel. 9 De bok die door het lot voor de HEER bestemd is, moet hij als reinigingsoffer opdragen; 10 de bok die door het lot bestemd is voor Azazel moet levend voor de HEER blijven staan om verzoening mee te bewerken, en daarna de woestijn in worden gestuurd, naar Azazel.
11 Aäron moet de stier voor zijn eigen reinigingsoffer aan de HEER opdragen, om voor zichzelf en zijn familie verzoening te bewerken. Hij moet de stier slachten 12 en een vuurbak vullen met gloeiende houtskool van het altaar dat bij de ingang van de ontmoetingstent staat. Hij moet twee handen fijngestampt geurig reukwerk nemen en dat alles naar de heilige ruimte achter het voorhangsel brengen. 13 Daar moet hij het reukwerk ten overstaan van de HEER op het vuur leggen opdat de wolk van het reukwerk de verzoeningsplaat op de ark met de verbondstekst aan het oog onttrekt, anders sterft hij. 14 Hij moet met zijn vinger wat bloed van de stier op de verzoeningsplaat sprenkelen en zevenmaal wat bloed op de grond ervoor. 15 Daarna moet hij de bok voor het reinigingsoffer van het volk slachten, en het bloed naar de heilige ruimte achter het voorhangsel brengen. Met het bloed moet hij hetzelfde doen als met het bloed van de stier: hij moet het op de verzoeningsplaat en op de grond ervoor sprenkelen. 16 Zo voltrekt hij aan de heilige ruimte de verzoeningsrite voor de onreinheden en overtredingen van de Israëlieten, voor al hun zonden. Hetzelfde moet hij doen met het voorste deel van de ontmoetingstent, die in hun kamp staat, te midden van alle onreinheid van het volk. 17 Er mag niemand in de ontmoetingstent zijn, vanaf het moment dat hij die binnengaat om de verzoeningsrite te voltrekken tot het ogenblik waarop hij de tent verlaat. Nadat hij voor zichzelf en zijn familie en voor de hele gemeenschap van Israël de verzoeningsrite heeft voltrokken, 18 moet hij naar buiten gaan, naar het altaar dat bij de ingang staat. Ook daaraan moet hij de verzoeningsrite voltrekken. Hij moet wat bloed van de stier en van de bok aan de horens van het altaar strijken, 19 en vervolgens met zijn vinger het altaar zevenmaal met het bloed besprenkelen. Zo reinigt hij het van de onreinheid van de Israëlieten en heiligt hij het weer.
20 Nadat Aäron de verzoeningsrite heeft voltrokken aan de heilige ruimte, het voorste deel van de ontmoetingstent en het altaar, moet hij de andere, nog levende bok laten brengen. 21 Hij legt dan zijn beide handen op de kop van de bok en spreekt alle wandaden en vergrijpen van de Israëlieten openlijk uit, alle zonden die ze hebben begaan. Zo legt hij alle zonden op de kop van de bok. Daarna moet hij het dier de woestijn in sturen, onder de hoede van iemand die daarvoor is aangewezen. 22 De bok neemt alle zonden van het volk met zich mee, naar een verlaten gebied.
Nadat de bok in de woestijn is losgelaten, 23 moet Aäron de ontmoetingstent binnengaan. Hij moet de linnen kleren uitdoen die hij had aangetrokken toen hij de heilige ruimte binnenging, en ze daar laten liggen. 24 Op een heilige plaats moet hij zijn lichaam met water wassen en zijn gewone kleren weer aantrekken. Dan gaat hij naar buiten en brengt zijn eigen brandoffer en het brandoffer van het volk, om voor zichzelf en voor het volk verzoening te bewerken. 25 Het vet van de reinigingsoffers moet hij op het altaar verbranden. 26 De man die de bok naar Azazel heeft gestuurd, moet zijn kleren en zijn lichaam met water wassen voordat hij het kamp weer in mag. 27 De stier en de bok voor het reinigingsoffer, waarvan het bloed het heiligdom is binnengebracht voor de verzoeningsrite, worden buiten het kamp gebracht, waar de huid en het vlees en de ingewanden moeten worden verbrand. 28 Degene die ze verbrand heeft, moet zijn kleren en zijn lichaam met water wassen voordat hij het kamp weer in mag.
29 De volgende bepaling blijft voor jullie voor altijd van kracht: De tiende dag van de zevende maand moeten jullie in onthouding doorbrengen en je mag dan geen enkele bezigheid verrichten, geboren Israëlieten evenmin als de vreemdelingen die bij jullie wonen. 30 Want op die dag wordt voor jullie de verzoeningsrite voltrokken opdat jullie van al je zonden gereinigd worden en de HEER weer rein tegemoet kunnen treden. 31 Die dag moet in volstrekte rust en onthouding worden doorgebracht; deze bepaling blijft voor altijd van kracht. 32 De priester die gezalfd is en tot opvolger van zijn vader is aangesteld, zal dan de verzoeningsrite voltrekken. Gehuld in zijn heilige linnen kleding 33 moet hij de verzoeningsrite voltrekken aan de heilige ruimte in het heiligdom, en ook aan het voorste deel van de ontmoetingstent en aan het altaar. Zo bewerkt hij verzoening voor de priesters en de hele gemeenschap. 34 Deze bepaling blijft voor jullie voor altijd van kracht: eenmaal per jaar moet voor de Israëlieten verzoening bewerkt worden voor al hun zonden.
Hoewel het woord zondebok blijkbaar niet letterlijk in de Bijbel staat, komt de uitdrukking evident wel daarvandaan.
Er is wat discussie over die Azazel, voor wie de ene bok bestemd is.
De Vulgaat, de eerste officiële Latijnse vertaling van de hele Bijbel, dus inclusief het Oude Testament, werd grotendeels door Hiëronimus (c. 347-420) geschreven of verzameld, op basis van bestaande vertalingen in het Latijn en het Grieks (de Septuagint), maar later ook op grond van de Hebreeuwse, Joodse teksten; in welke mate hij werkelijk de grondtekst heeft gebruikt, weten we niet. Wat Azazel betreft, dat heeft hij gelezen als ez ozel (wat niet zo vreemd is, als je bedenkt dat het Hebreeuws enkel de medeklinkers schrijft en als je niet weet wie of wat Azazel is) en dat betekent: de geit of bok die weggaat. Zo heeft hij het verhaal van de bok die weggezonden werd, gebruikt om het hem bevreemdende Azazel te vertalen. Later hebben Joodse schriftgeleerden er andere verklaringen voor gezocht en natuurlijk ook gevonden: az el betekent letterlijk de grote ruwte en zou verwijzen naar een specifieke bergachtige plaats die men ritueel gebruikte om de bok in los te laten; anderen zien er een verwijzing in naar de zonen van God uit het verhaal van Noë/Noach, of de gevallen engelen uit het boek Enoch; in de Joodse mythologie is Azazel een duivelse figuur geworden, een bietebauw, voorgesteld als of met een bok, zo verschijnt hij ook in de Kabbala. Azazel komt ook voor bij naburige volkeren, misschien hebben de Joden de naam en het beeld van de bok wel opgevangen tijden de ballingschap in Babylonië.
Om het even: ook los van de betekenis van Azazel is er duidelijk sprake van een bok die inderdaad op de grote jaarlijkse verzoendag figuurlijk beladen wordt met alle zonden Israels en vervolgens wordt weggejaagd naar de woestijn. Het is een zeer krachtig beeld, dat zeer goed de bedoeling weergeeft: de zuivering van de gemeenschap door een ritueel slachtoffer, dat geïdentificeerd wordt met al wat verkeerd is in die gemeenschap en dat weggestuurd, verwijderd wordt uit die gemeenschap. Ook in andere culturen komen dergelijke rituelen voor en dat is niet verwonderlijk: het is een heel menselijke reactie om de oorzaak van onheil, tegenslag en vreemde gebeurtenissen bij een of andere schuldige te zoeken en die dan te straffen of te verwijderen, door ballingschap, fysieke bestraffing of zelfs rituele moord. In het oude Griekenland koos men een pharmakos, meestal een gevangene, een slaaf of een mismaakte, die gestenigd, verjaagd of zelfs gedood werd als rituele schuldige voor natuurrampen, nederlagen en ander onheil. Denk aan farmacie, apotheek en je kent de betekenis: de pharmakos is een heler, een genezer.
Ook vandaag zoeken wij voor van alles en nog wat naar zondebokken, wijzen wij beschuldigend naar vermeende oorzaken van wat er verkeerd gaat in de maatschappij. De meest voor de hand liggende slachtoffers zijn die met afwijkende kenmerken: het zwart schaap, kleurlingen, zwervers, vreemdelingen, mensen met een ziekte (melaatsen of hun hedendaagse gelijken, Aidslijders) of handicap (bochel, dwerg); zonderlingen dus, uitzonderingen. Ook nu nog denken wij dat, als we die al dan niet vermeende schuldige verwijderen, ook het onheil dat hij meebracht zal verdwijnen: als de voetbalploeg slechte resultaten haalt, is de coach de eerste die valt, niet de spelers. Als er iets gebeurt waarvoor de betrokken minister verantwoordelijk is, bijvoorbeeld de ontsnapping uit de gevangenis van een (of meer!) misdadigers, dan moet de minister zelf opstappen, ook al heeft hij zelf rechtstreeks niets te maken met de feiten. Dat is de betekenis van onze zondebok: iemand die de schuld krijgt, maar eigenlijk ten onrechte, zoals ook de echte bok uit Leviticus 16 niets te maken had met de zonden Israels, maar toch de woestijn in moest.
En we weten allemaal dat dit systeem niet werkt: het is niets gekort om een zoenoffer te brengen, een onschuldige te bestraffen, een symbolische daad te stellen. Het geeft ons ten hoogste eventjes een goed gevoel, zoals de Joden zich wellicht ook opgelucht zullen gevoeld hebben op Yom Kipoer na het volbrengen van hun ritueel. Maar rituelen dienen voor de gemoedsrust, ze kunnen het onheil in de wereld niet verhinderen, noch het kwaad uitroeien dat in onze harten schuilt.
In het Engels zegt men scapegoat, een letterlijke vertaling (escape goat) door Tyndale (1494-1536, klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=228556), van ez ozel en van Hiëronymus caper emissarius, Martin Luthers der ledige Bock, Symmachus tragos aperkhomenos. Met de betekenis "one who is blamed or punished for the mistakes or sins of others" komt scapegoat voor het eerst voor in 1824; als werkwoord in 1943.
In het Frans heeft men eveneens de oorspronkelijke lezing van Azazel bewaard in bouc émissaire: wegzendbok; leuke synoniemen zijn: lâne du moulin, le souffre-douleur, le dindon de la farce, être le boeuf. Bij René Girard (°1923) is het een belangrijk thema in zijn sociaal-religieuze maatschappijverklaring. Hij ziet Christus als de zondebok bij uitstek: door zijn vrijwillige dood (als onschuldig slachtoffer) heeft hij de erfzonde van de mens weggenomen en het weer mogelijk gemaakt dat de mens het heil vindt.
Het Duits heeft ook Sündenbock, zelfs al sinds de 17de eeuw, op basis van het Bijbelverhaal; rond 1800 zouden zij al die uitdrukking gebruikt hebben om iemand aan te duiden die onschuldig moet boeten voor de fout van anderen. Het lijkt erop alsof wij daar de mosterd gehaald hebben.
Het zoeken naar een gemakkelijk onschuldig slachtoffer noemen we ook wel eens, figuurlijk, een heksenjacht. Het is meteen duidelijk dat de echte heksenvervolgingen, die vooral tussen 1560 en 1660 plaatsvonden, perfect passen in het zondebokprincipe. Lees hierover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=269.
Zo, dat was het. We weten nu waar onze zondebok vandaan komt en hoe we dat treffend Bijbels beeld hebben opgenomen in onze algemene cultuur, omdat het beantwoordt aan een zeer herkenbaar maar niet zo aantrekkelijk algemeen menselijk trekje, ook na 10.000 jaar beschavingsgeschiedenis.
23 april is een speciale dag voor boekenliefhebbers. Ons verhaal begint in Catalonië. Daar was het sinds de middeleeuwen de gewoonte dat de mannen op die dag rode rozen schonken aan hun geliefde (vrouw). 23 april is het feest van Sint-Joris, die van de draak. Er is weinig reden om aan te nemen dat hij of de draak werkelijk bestaan hebben, maar sinds de zesde eeuw is hij een van de meest populaire heiligen in heel christelijk Europa. Ontelbaar zijn de verhalen en legenden, maar ook de gilden en religieuze of folkloristische verenigingen die naar hem werden genoemd, de kerken en steden die hem als patroon hadden. Vooral in Engeland was zijn feest een van de sociale hoogdagen van het jaar, zelfs na de reformatie, toen heiligenverering op een laag pitje werd gezet. Hoe dan ook, in Catalonië bedachten de boekhandelaars in 1925 een handige commerciële campagne: in ruil voor de rozen zouden de dames aan hun geliefde (man) een boek geven: 23 april 1616 was immers de sterfdatum van Cervantes, de auteur van Don Quixote, natuurlijk. En zo geschiedde. Sindsdien verkoopt men in Catalonië op die dag alleen zon 400.000 boeken (naast 4 miljoen rozen ), ongeveer de helft van de jaarlijkse boekenverkoop in de streek.
Toen de Unesco op zoek was naar een datum voor een dag gewijd aan het boek, viel hun keuze wegens die bestaande traditie en de wereldwijde bekendheid van Cervantes Don Quixote, bijna vanzelfsprekend op die dag. Sinds 1995 is 23 april derhalve Wereld boeken- en copyrightdag. Toevallig zijn er nog wat andere literaire connotaties voor die dag: (waarschijnlijk) de geboortedag én (zeker) de sterfdag van William Shakespeare, de sterfdag van Inca Garcilaso de la Vega en Josep Pla, de geboortedag van Maurice Druon, Vladimir Nabokov, Manuel Mejía Vallejo en Halldór Laxness. Voor Shakespeare moeten we nog vermelden dat hij wel op 23 april geboren is in 1564 en gestorven in 1616, maar in de praktijk was zijn laatste uur toch niet op dezelfde als Cervantes: de kalenderhervorming van Gregorius (1582) werd in Engeland veel later ingevoerd dan in Spanje (lees hierover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=360) en zo komt het dat Shakespeare tien dagen voor Cervantes overleed, maar wel op dezelfde datum, volg je nog?
Er is niet alleen een wereldboekendag, maar ook een wereldboekenstad: sinds 2001 duidt de Unesco elk jaar een stad aan die een jaar lang, van 23 april natuurlijk, die titel mag dragen; het begon (natuurlijk) in Spanje:
Madrid (2001), dan Alexandria (2002), New Delhi (2003), Antwerpen (2004), Montréal (2005), Turijn (2006), Bogotá (2007), Amsterdam (2008), Beiroet (2009), Ljubljana (2010).
Ik kan me al niet goed meer herinneren wat voor speciale evenementen er toen in Antwerpen geweest zijn en ook Amsterdam is ongemerkt aan mij voorbijgegaan en dat vind ik wel een beetje spijtig, want een van de belangrijke aandachtspunten aldaar was de filosoof Spinoza. Ik ontleende net uit de bibliotheek van het Hoger Instituut Wijsbegeerte van de K.U.Leuven het bijzonder fraai uitgegeven (of wat had je gedacht!) boek dat te dier gelegenheid verscheen: Spinoza als gids voor een vrije wereld. Libertas philosophandi, Cis van Heertum red., Amsterdam, 2008, 336 blz., geïllustreerd. Het bevat dertien vrij korte maar van uitvoerige voetnoten voorziene en dus degelijke artikels over Spinoza, zijn tijd en zijn filosofie, met daarnaast de catalogus van de tentoonstelling die gewijd was aan dit onderwerp: honderd uitzonderlijke, zeldzame documenten en publicaties. Als je daarbij nog de knappe illustraties neemt en de prachtige typografie en het fijne boekbindwerk, dan heb je een van de mooiste commercieel uitgegeven boeken die ik in vele jaren heb mogen in handen nemen. Als povere paperback kost het boek 20.
In dit feestelijk boek moge onder meer de Amsterdamse burgemeester dan al trots de nadruk leggen op de grote vrijheid van meningsuiting die (vooral in de 17de en 18de eeuw) heerste in Amsterdam, maar dat mag ons niet doen vergeten dat Spinoza zelf er vrijwel niet aan publiceren toekwam en dat dissidente publicaties, ook die van Spinoza, van bij het verschijnen veroordeeld en verboden en in beslag genomen werden. Zeker, Amsterdam was een draaischijf voor dat soort boeken in het toenmalige Europa, maar de handel was grotendeels clandestien en de drukkers waren misschien af en toe wel overtuigde rebellen, hun inzet was allicht zo niet in de eerste plaats dan toch zeker niet in de laatste op commerciële overwegingen gesteund.
Een van de auteurs in bovenvermeld boek is de ter zake onvermijdelijke Steven Nadler, die de voorlopig definitieve biografie van Spinoza schreef. Ik las van hem Spinozas Ethics. An Introduction, Cambridge UP, 2006, xviii + 281 pp., tweedehands te koop voor ong. 20. Dit boek hoort thuis in de reeks Cambridge Introductions to Key Philosophical Texts, die bedoeld is voor de beginnende filosofiestudent. Dat mag dan wel zo zijn, maar het blijft toch een ernstige opdracht, want zoals ook Nadler toegeeft: de Ethica van Spinoza is een van de moeilijkere teksten uit de geschiedenis van de filosofie. Ik heb, zeker nadat ik hem persoonlijk mocht ontmoeten, een grote bewondering voor Steven Nadler, klik hier voor meer over hem: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=291989
http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=163740. Die appreciatie is alleen nog toegenomen na lezing van zijn handboek bij de Ethica. Ik was met het boek van Spinoza zelf begonnen, maar vond na een tijdje dat een goede inleiding toch wel nuttig zou zijn en dat is bewaarheid: met een goede gids zie je zo veel meer tijdens een rondleiding en je kan moeilijk in betere handen zijn dan bij prof. Steven Nadler. Dit is zijn eigen website: http://philosophy.wisc.edu/nadler/; daar leer je dat hij niet alleen een indrukwekkende bibliografie op zijn naam heeft staan: hij heeft ook twee keer meegedaan aan de IronManThriathlon! Ik zeg het nog: het is niet eerlijk verdeeld in de wereld
William Trevor, The News from Ireland & other stories, 285 pp., 1986
The News from Ireland * On the Zattere * Lunch in Winter The Property of Colette Nervi Running Away Cocktails at Doneys * Bodily Secrets Virgins * His Mothers Daughter Music Two More Gallants The Wedding in the Garden *
Van de gebruikelijke twaalf kortverhalen in deze verzameling verschenen er vijf eerst in The New Yorker en ik heb ze toen ook daar gelezen, al herinner ik ze me amper; ik heb ze met een asterisk gemerkt. Bodily Secrets verscheen in Antaeus, de andere in Encounter, Good Housekeeping, Grand Street, Irish Times, James Joyce and Modern Literature, The Atlantic Monthly, The Listener en waren dus helemaal nieuw voor mij. De hardcover, een Amerikaanse Viking editie, kocht ik via internet in de US, voor weinig geld, een proper exemplaar, tot ik op de laatste bladzijde deze tekst vond geschreven met een typisch Amerikaanse maar wat twijfelende, vermoedelijk enige ouderdom verradende hand: Please Return to en daaronder een label met dit adres: Mrs. E.S. Rogers, P.O.Box 4415 Dowling Park, FL 32060 en die 0 doorgehaald met een 4. Ik heb er het raden naar of dit exemplaar gestolen is, of ontleend, of door Mrs. Rogers verkocht, of door haar erfgenamen. Zal ik haar schrijven? Misschien, ooit.
Tijdens de voorbije maanden heb ik af en toe een van de verhalen tot mij genomen, een voor een, met ruime tussenpozen, niet omdat ik het persé zo wou of plande, maar omdat het niet anders ging: je kan geen twaalf verhalen van William Trevor na elkaar uitlezen, net zomin als je twaalf glazen van Ierlands beste whiskey kan of wil drinken, of twaalf belegen, bestofte flessen geuzelambiek. Ik ben elke keer zwaar ondersteboven van zon verhaal, om de inhoud, zeker, maar toch vooral voor de onvergelijkbaar subtiele manier waarop Trevor het brengt. Hij raakt me zo diep, beroert zo ongelooflijk behoedzaam maar trefzeker de teerste snaren van mijn gemoed, dat ik telkens de tranen in de ogen voel wellen. Wat een emoties weet die man los te maken met zijn onschuldig lijkende verhalen over eenvoudige mensen in alledaagse omgevingen! Ik heb nu al zo veel van hem gelezen en ik weet nog altijd niet hoe hij het doet, hij heeft geen systeem, geen vast patroon, hij is totaal onvoorspelbaar en onverwacht maar altijd totaal doeltreffend overtuigend. De man is een genie van menselijk doorzicht, hij leert je meer over wat het is mens te zijn dan honderd leerboeken. Mensenlief, wat kan die man toch vertellen, wat kan hij schrijven!
Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden, maar als je ook maar een beetje Engels verstaat, probeer dan toch zeker het origineel te lezen, traagzaam, traagzaam.
Categorie:ex libris Tags:literatuur, boekbespreking
20-05-2009
Goed en kwaad
In België is het verkiezingstijd. Op 7 juni 2009 moeten (ja, moeten!) we gaan stemmen voor het Vlaams en voor het Europees parlement. Niet voor het federale of nationale parlement, dat is pas over twee jaar, als de regering standhoudt, wat al maar meer twijfelachtig is. Stilaan is iedereen ervan overtuigd dat we het best al die verkiezingen zouden laten samenvallen, er is geen enkele valabele reden meer om dat niet te doen en duizend goede redenen ten gunste. Maar eer het zo ver is
Kiezen doen we tussen de grote en kleine partijen, met elk een programma, maar met bitter weinig echte keuzes. Iedereen pleit immers voor het behoud van het bestaande model, het gaat enkel om beperkte aanpassingen en zelfs die zullen er niet komen, want de verdeeldheid is groot, wellicht haalt geen enkele partij meer dan 20%, dus wordt het weer een compromis. In het federale parlement is het nog erger, want daar heb je ook nog eens de Frans- en Duitstaligen, die al even verdeeld zijn. Alles samen een bonte troep die niets anders doet dan kibbelen, postjes uitdelen en zichzelf verrijken. Je zou nog gaan dromen van een Amerikaans systeem, met twee partijen, winner takes all.
Kiezen doen we niet alleen op 7 juni. Elke dag staan we voor keuzes, grote en kleine. Voor al wat we doen is er een reden, een aanleiding, een oorzaak, een overtuiging. Vaak zijn we ons daarvan niet eens bewust, we doen gewoon wat we doen en staan daar niet bij stil: als men ons zou vragen waarom we op een mooie dag naar zee trokken, of in de tuin gingen werken, of naar de stad trokken, of een boek vastnamen, of een hond kochten, of een oude vriend bezochten dan zouden we meestal het antwoord schuldig blijven. Waarom? Daarom! Dat was het antwoord dat we als kind ook kregen in onze waarom-periode. Ook onze ouders en opvoeders moesten vaak passen als we bleven doorvragen: waarom? Omdat het nu eenmaal zo is! Waarom is het zo? Omdat het niet anders is, niet anders kan, niet anders mag. We doen iets omdat we er zin in hebben, omdat we het willen doen, omdat we vinden dat het beter is om het te doen dan te laten, omdat het goed is, op een of andere manier en om een of andere reden. We kiezen dus voor wat goed is, voor wat we op dat moment als goed zien, anders zouden we het niet doen, zouden we voor iets anders kiezen. De waarom vraag heeft dus toch een antwoord: omdat het goed is.
Maar wat is goed? Is dat altijd hetzelfde? Blijkbaar niet: de ene keer beslissen we zus, de andere keer zo. We kunnen thuisblijven of op vakantie gaan, verhuizen of blijven, een boek lezen of tv kijken en we doen dat allemaal afwisselend. Tussen de vele mogelijkheden maken we een keuze, zomaar, niet tussen goed en kwaad, maar tussen allerlei min of meer treffelijke alternatieven. Het maakt niet uit, het is om het even, er hangt niets van af. Wanneer het echt wel een verschil maakt, dan wordt het moeilijker, of misschien juist gemakkelijker: als het regent, gaan we niet naar zee voor een dagje uit, want dat vinden we niet zo leuk: de keuze is gemakkelijk gemaakt, we zijn het snel eens: de kust in de regen is geen goed idee, thuisblijven is beter. We maken een afweging, gebaseerd op wat we graag hebben, waar we ons goed bij voelen, rekening houdend met vroegere ervaringen: ons hele verleden, gans ons wezen beslist mee, bewust of onbewust. En hoe belangrijker de beslissing, hoe langer we (zouden moeten ) nadenken, overwegen, aarzelen, hoe meer we al onze kennis en aanvoelen moeten inzetten.
Soms staan we voor een probleem. We hebben zin om iets te doen, maar er zijn negatieve kanten aan, het mag eigenlijk niet, het is niet goed voor de gezondheid, het is gevaarlijk, het is zelfs verboden, wat dan? Telefoneren in de auto, te snel rijden of onder invloed, fout parkeren: mag niet, maar gebeurt wel. Soms kiezen we zomaar voor iets waarvan we perfect weten dat het niet goed is. We beslissen impulsief om het desondanks toch te doen, we gaan in tegen de wet, het gezond verstand of wat dan ook en maken zelf uit wat goed is, op dat moment, voor ons. We trekken ons eventjes niets aan van wat een ander voorschrijft, zegt of denkt en laten ons gaan.
Goed en kwaad zijn niet absoluut, er zijn schakeringen, gradaties, omstandigheden, twijfelgevallen, twistpunten, meningsverschillen. Het is voor iedereen anders, telkens opnieuw, want we zijn allemaal anders, allemaal uniek. Neem nu euthanasie: er zijn maar enkele landen waar het toegelaten is en zelfs hier bij ons gebeurt het volgens officiële cijfers zelden: aanvankelijk enkele gevallen per jaar, sinds Claus een tiental per jaar. In de overgrote meerderheid van de landen is het bij wet verboden, maar ongetwijfeld gebeurt het toch veel meer dan we denken. Zelfs waar het toegelaten is, kan het niet verplicht worden, niet opgelegd aan een arts of verplegende, noch aan een patiënt. Er is nog een immens verschil tussen wat mag en wat moet, tussen wat kan en wat mag of behoort.
Is er dan niets waarover we het eens zijn? Soms ziet het ernaar uit en dat maakt mensen nerveus, we lijken behoefte te hebben aan vaste afspraken, aan normen en waarden waarop we kunnen rekenen en tellen, aan zekerheden. We houden er niet van om steeds opnieuw te moeten beslissen over alles en nog wat. Als iets eenmaal is uitgemaakt, dan is het toch zo?
Dat klopt ook, over heel wat zaken zijn we het eens. De tien geboden, dat is evident. Maar lees toch eens wat ik daarover schreef, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=229. Waarom zouden we ons vandaag nog vastzetten op één tekst, van een bepaald volk, op een bepaald moment? Veel morele codes in mythen en heilige boeken worden toegeschreven aan God, de goden, helden en superieure rechters en wetgevers en precies omdat dit een vaak voorkomend patroon is, is het onwaarschijnlijk dat het teruggaat op een werkelijke gebeurtenis. Het is een literair genre, een manier om gezag te verlenen aan bepaalde uitspraken. Het klinkt nu eenmaal veel overtuigender als je schrijft: Ik, de Heer der Heren, de Almachtige God, die u uit ballingschap heeft geleid en u heeft bevrijd uit de slavernij, Ik zeg u: gij zult niet doden! dan: het is nogal wiedes dat moord niet kan aanvaard worden in een beschaafde samenleving.
Zouden we derhalve niet beter eens rondkijken wat er zoal onder de mensen, al de mensen, leeft aan algemene afspraken over goed en kwaad? We zijn nu ongeveer tienduizend jaar bezig met onze beschaving en heel wat mensen hebben zich dezelfde vraag gesteld, er zijn dus al heel wat antwoorden waarop we kunnen terugvallen. Dit zijn enkele grootste gemene delers, die in alle tijden en in alle gemeenschappen aanvaard zijn:
- moord is overal en altijd verboden, hoewel er soms zeer duidelijk omschreven uitzonderingen zijn; men zorgt ervoor dat deze wet onderhouden wordt door een systeem van rechtsregels of van bloedwraak, niet als een recht maar als een plicht.
- gelijksoortige regels gelden voor lichamelijk geweld en het verwonden van een persoon; de basisregel is bijvoorbeeld de wet van de talio (Lat., van talis: zoals), oog om oog; maar omdat zoiets leidt, volgens Gandhi, tot een wereld met enkel nog blinden, ging men al gauw andere compensaties bedenken, weergeld of zoengeld bijvoorbeeld, afhankelijk van de overtreding en van de rang of status van de betrokkenen. Onder deze regel vallen ook beledigingen en aanvallen op de eer en reputatie.
- eigendom is altijd en overal een recht in een of andere vorm; een dief die betrapt wordt moet een straf of wraakoefening ondergaan, of moet in alle geval het gestolen goed teruggeven. Eigendom verwerft men oorspronkelijk door werk, later ook door overerving. In het geval van oorlog (over bezit van land en volk) leidt dit tot het onderscheid tussen vriend en vijand (lees hierover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=97940).
- er zijn ook positieve geboden: overal zijn er verplichtingen tegenover de medemens; binnen de familie zorgt de moeder voor de kinderen, de man beschermt en onderhoudt hen. Oudere kinderen worden verondersteld voor de ouders te zorgen in hun nood. Deze onderhouds- en hulpverplichting geldt ook voor andere verwanten, in de mate van de verwantschap. In een moderne beschaving wordt dat een universele zorg: iedereen wordt verwacht bij te dragen tot een betere wereld voor iedereen.
- de waarheid spreken en beloften nakomen zijn belangrijke waarden, al kunnen ze beperkt worden tot de eigen groep.
- hoogmoed, arrogantie worden veroordeeld en nederigheid en bescheidenheid geloofd.
Dat is dus één methode: om te weten wat goed en kwaad is, gaan we op zoek naar wat de mensheid als geheel als dusdanig ruim erkent. Het zijn dus afspraken die de mensen met elkaar gemaakt hebben, ook al hebben ze er soms de vorm aan gegeven van een goddelijk gebod. Het zijn leefregels die zich ontwikkeld hebben in de loop van onze geschiedenis, omdat ze bijdragen tot de voorspoed van onze soort. Het zijn lessen die we geleerd hebben. Het zijn attitudes die een evolutionair voordeel opleveren: groepen, gemeenschappen, beschavingen die ze onderhouden overleven en floreren, andere niet. Wellicht zit een deel van die aanleg in onze genen, de rest zit in onze cultuur. Wat in de genen berust, wordt overgeleverd met de voortplanting; de regels van de beschaving moeten we telkens opnieuw aan onze kinderen aanleren.
Een andere manier om die regels te bekijken is deze: zoals de mensheid die regels tot de hare gemaakt heeft in de praktijk, zo kan men ze ook afleiden uit wat de mens is. De mens is een levend wezen, een persoon, die op deze specifieke wereld leeft, samen met andere mensen en andere levende wezens met wie hij genetisch verbonden is; hij plant zich seksueel voort; om in leven te blijven moet hij zich voeden en beschermen tegen zijn omgeving; hij heeft zich een primordiale plaats verworven op de wereld door zijn unieke evolutie tot zelfstandig denkend wezen. Al de algemeen voorkomende basisregels die we zonet benoemd hebben, kunnen we uit deze condition humaine afleiden.
Die algemene regels, normen, waarden moeten ook een vorm krijgen, de tien geboden is er een van, de bergrede, de code van Hammurabi, de wetten van Soloon, de voorschriften van Epicurus zijn nog andere. Waar zeer veel mensen samen leven, heb je een uitgebreide wetgeving nodig. Die kan aan de staat toevertrouwd worden, maar in het Westen is dat lange tijd een prerogatief van de religie geweest en in de Islam is het nog steeds zo. Gedurende de hele Middeleeuwen was het christendom de bewaker van de moraal en vandaag zijn er nog steeds kerken die deze rol opeisen, ook de katholieke. Mensen hebben nu echter de keuze uit een grote verscheidenheid van vormgeving van de morele voorschriften. Door zich aan te sluiten bij een of andere groep of organisatie verklaren ze zich akkoord met de formulering en met de specifieke uitwerking van de grondregels. Dat laatste kan zeer ver gaan: de kledij, de voeding, het seksueel gedrag
Maar
Er is inderdaad een maar. Mensen leven in groep, maar wij zijn geen mieren. Wij zijn individuen, wat de sociologen en massapsychologen ook over ons gedrag zeggen en voorspellen. Zelfs als wij ons bekennen tot een of andere groep en de voorschriften aanvaarden, geloven, dan nog behouden wij ons het recht voor om daarover ook zelf na te denken. Niet alle katholieken denken en doen hetzelfde, noch alle moslims, boeddhisten, joden of vrijzinnigen. De mens laat zich niet zonder meer de les spellen, de Levieten lezen, de wet voorschrijven. Het communisme en het Nazisme en alle andere dictatoriale systemen mislukken precies daarom: de mens kan en wil zelfstandig denken, ook binnen een gemeenschap, groep of religie, ook onder druk. Hoe scherp, streng, duidelijk en eenvoudig de regels ook zijn, wij wensen ze steeds te beoordelen en ze dan al of niet toe te passen. Wij zijn geen machines, geen soldaten, geen automaten. Wij houden er nu eenmaal niet van dat iemand anders voor ons beslist, dat een andere mens of een organisatie van mensen mij berooft van mijn vrijheid van doen en denken. Zelfs als ik me onder een vlag geschaard heb, behoud ik het recht om me daaraan weer te onttrekken, om van gedacht te veranderen, om een andere mening te hebben en te verkondigen. Ik weet dat ik me moet houden aan bepaalde regels en ik leg me daar (meestal) bij neer, ook tegen mijn zin, maar af en toe doe ik dat niet, zonder meer en de consequenties neem ik er dan bij.
Al de wijsheid van de wereld kan de mens niet weerhouden van te doen en te laten wat hij wil. Zoals Einstein al zei: er zijn maar twee zaken die grenzeloos zijn, het universum en de menselijke domheid en van het eerste ben ik niet echt zeker
De mens overtreedt sinds zijn ontstaan elk van de leefregels die hij zichzelf heeft opgelegd. Hij kent het goede, maar kiest (occasioneel) voor het kwade, soms met desastreuze gevolgen, zoals zijn geschiedenis helaas zo overtuigend aantoont. In zijn tragedie Medeia herneemt en bewerkt Euripides deze mythologische figuur. Eerst helpt ze de indringer Jason om het gulden vlies te stelen van haar eigen vader, de koning; op haar vlucht doodt ze haar eigen broer, snijdt hem in stukken en gooit die in zee, zodat hun vader de achtervolging moet onderbreken om de stukken te verzamelen. Wanneer Jason ondanks het veroverde gulden vlies niet aanvaard wordt als opvolger voor zijn oom, koning Pelias, vermoordt Medea ook hem. Zij vlucht met Jason en samen hebben ze twee zonen. Later verstoot Jason haar voor de dochter van een andere koning. Medea doodt de dochter én de koning en vervolgens ook haar beide kinderen. Een vreselijk verhaal, dat talloze malen hernomen is, ook in onze tijd. Steeds belicht men de schrille contrasten: de dochter die voor haar geliefde haar vader en broer doodt; dan zijn oom, de koning; vervolgens een andere koning en diens dochter, haar rivale; ten slotte haar eigen kinderen. Zowel Euripides als Ovidius en Seneca benadrukken het: zij weet dat zij verkeerd handelt, en toch doet zij het, hoe is het mogelijk?
Dit is wat Ovidius haar laat zeggen net voor ze haar kinderen doodt: (Ovidius Metamorfosen, VII, 18-21)
si possem, sanior essem! sed trahit invitam nova vis, aliudque cupido, mens aliud suadet: video meliora proboque, deteriora sequor.
Indien ik het kon, dan was ik wijzer!
maar ongewild dwingt me een andere kracht,
ik verlang het ene, maar iets anders moet ik doen:
ik zie het goede en keur het goed,
maar doe toch het kwade.
In de (moeilijke!) Romeinenbrief citeert Paulus Ovidius zowat letterlijk:
15 Wat ik doe, doorzie ik niet, want ik doe niet wat ik wil, ik doe juist wat ik haat.
(18) Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet. 19 Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik.
21 Ik ontdek in mij de wetmatigheid dat het kwade zich aan mij opdringt, ook al wil ik het goede doen.
Hoe anders moeten we denken over de wrede moorddadigheid van Stalin, Hitler, Pol Pot? Over een moeder die haar vijf kinderen doodt? Een jongeman die weerloze kinderen ombrengt? De drang om niet het goede te doen is aanwezig in elke mens, the dark side trekt ons allen aan, ze heeft een onvermoede kracht die ons elk ogenblik kan overweldigen. Wij weten wat goed is en nog beter wat slecht is. Lees hierover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=189723.
We laten ons in alles leiden door primaire gevoelens: goed is wat plezier verschaft, gelukkig maakt; slecht is wat pijn berokkent en verdriet. Maar we weten dat ook het kwaad een pervers genoegen kan verschaffen, dat we kunnen genieten van pijn, de onze en die van anderen, dat het goede veel minder fascineert. Doen wat moet, het gevaar vermijden, braaf zijn, volgzaam, niemand kwaad doen, binnen de perken blijven, geen risicos nemen: het is zo weinig aantrekkelijk, zo doordeweeks, zo flauw. Als we zien waarmee wij mensen zoal bezig zijn (en dat was toch onze methode om te ontdekken wat goed en kwaad is?), dan kunnen we niet anders dan vaststellen en aanvaarden dat de mens ook een zeer sterke behoefte heeft aan opwinding, vertier, roes, zinnelijk genot, gevaar, uitdaging, geweld, moord Ook dat is een basisgegeven, een onmiskenbaar een overweldigend aanwezig aspect van ons mens-zijn.
Een volgende belangrijke bladzijde in de geschiedenis van het ballet en de balletmuziek werd opengeslagen met de komst van Serge Diaghilev naar het Westen. Na het afscheid van Petipa in St.-Petersburg werd zijn rol overgenomen door de begaafde en originele danser en choreograaf Mikhail Fokine (1880-1942). Misschien mede onder invloed van Isadora Duncan (1878-1927), de Amerikaanse free-style danseres, kwam hij tot het inzicht dat het lichaam van een danser meer is dan alleen maar de benen en dat ballet een artistiek geheel kan zijn van dans, design en muziek. Deze inzichten kwamen vooral tot uitdrukking in het werk van Serge Diaghilev (1872-1929). Hij begon als organisator van tentoonstellingen en muziekuitvoeringen, niet alleen in Rusland maar ook in Wenen, Parijs en Berlijn. In 1909 kwam er een doorbraak met het eerste optreden van Les ballets Russes de Serge Diaghilev in het Parijse Théâtre du Châtelet, met muziek en ballet van Russische meesters en Russische zangers en dansers. Het was het succes van deze laatsten dat Diaghilev, die een fijne neus had voor commercieel succes, ertoe bracht om in Londen en Parijs jaarlijks balletopvoeringen te brengen, tot aan het uitbreken van de eerste Wereldoorlog in 1914. Met de drie Stravinski-balletten: Vuurvogel (1910), Petrouchka (1911) en Les sacre du printemps (1913) schreef hij ballet- en muziekgeschiedenis, maar beïnvloedde ook op ingrijpende wijze theaterdesign en zelfs de stijl van het huismeubilair.
Fokine gebruikte voor zijn choreografieën bestaande muziek, zoals het beroemde Les Sylphides, met een selectie van muziek van Chopin (vandaar dat het ook onder de titel Chopiniana bekend staat), of van Schuman: LeCarnaval en Papillons; soms was het ook een medley van melodieën, geleend of ronduit gestolen van verscheidene Russische componisten. In Shéhérazade, op muziek van Rimski-Korsakov, bracht hij een balletverhaal dat heel sterk afweek van wat de componist zich daarbij had voorgesteld. Maar Diaghilev was daarmee niet tevreden en gaf opdrachten voor originele balletmuziek, niet aan tweederangs artisten zoals in de 19de eeuw gebruikelijk was, maar aan vernieuwende topcomponisten. Stravinski dankte zijn vroege reputatie vrijwel uitsluitend aan de balletten die hij schreef voor Diaghilev, maar ook Debussy (Masquesetbergamasques, Jeux) Ravel (DaphnisetChloé), Florent Schmitt (La tragédie de Salomé) en zelfs Richard Strauss (Josefslegende) schreven originele balletmuziek voor hem. Na 1917 vermelden we verder nog Satie (Parade), de Falla (El sombrero de tres picos), Poulenc (Lesbiches), Auric (Les fâcheux), Milhaud (Le train bleu), Sauguet (La chatte), Prokofiev (Le pas dacier, Le fils prodigue), Constant Lambert (Roméo et Juliet). Respighi maakte zijn bekende bewerking van Rossini-themas La boutique fantasque (1919).
De belangrijkste bijdrage van Diaghilev voor de muziekgeschiedenis is hierin gelegen dat hij op overtuigende wijze heeft aangetoond dat de muziek organisch verweven kan en moet zijn met de dans en niet louter een achtergrondfenomeen. Het bewijs dat hij het bij het rechte eind had is dat zeker vijftien van de ongeveer zestig originele balletten nog steeds opgevoerd worden, nu goed honderd jaar later en overal ter wereld in vrijwel dezelfde vorm als bij de eerste producties onder zijn leiding. Later zou Fokines choreografische inspiraties overgenomen worden door Leonid Massine (1896-1979) en vandaar door George Balanchine ((1904-1983). Daarbij moeten we ook Vaclav Nijinsky (1888-1950) vermelden als sterdanser én choreograaf, evenals zijn zuster Bronislava Nijinskaja (1890-1972). Artiesten als Picasso en Derain werkten mee aan de decors.
De wereldberoemde Anna Pavlova (1881-1931) begon haar ballerinacarrière in Diaghilevs troupe, maar week in 1911 uit naar London en stichtte daar haar eigen compagnie, met vooral Engelse dansers, met wie ze op tournee ging tot aan haar dood. Jammer genoeg nam ze weer de traditie op van het gebruik van minderwaardige muziek van minder interessante componisten en droeg zo bij tot de ook nu nog wijdverspreide idee dat balletmuziek niet veel meer zou zijn dan een bijkomstigheid.
In 1921 bracht Diaghilev in London een reeks opvoeringen van De schone slaapster van Tchaikovski in de choreografie van Petipa, die veel heeft bijgedragen aan de verspreiding van het klassiek ballet in Groot-Brittannië.
Na de onverwachte dood van Diaghilev in 1929 hebben zijn leerlingen de traditie voortgezet: Marie Rambert, Ninette de Valois, Alicia Markova en later hun leerlingen, zoals Frederick Ashton. Markova werd als ballerina opgevolgd door Dame Margot Fonteyn (1919-1991). In Parijs was het Serge Lifar, ook een protegé van Diaghilev, die tussen 1930 en 1958 de dienst uitmaakte.
Als we al die bekende, zeg maar benoemde namen lezen, dan beseffen we pas hoe belangrijk Serge Diaghilev is geweest in het begin van de twintigste eeuw en hoe hij de basis heeft gelegd voor het ballet zoals het er tot op onze dagen zou uitzien.
Categorie:muziek Tags:ballet, dans, muziek
14-05-2009
Paul Hazard en de Verlichting
Paul Hazard, La pensée européenne au XVIIIe siècle. De Montesquieu à Lessing, 469 pp., Fayard, (1946) 1963.
Eigenlijk was het me te doen om een ander boek van dezelfde schrijver, namelijk zijn La crise de la conscience Européenne 1680-1715 (1935), een werk dat hem grote bekendheid bracht en dat nog steeds vaak geciteerd wordt in recente historische en filosofische werken. Ik vond niet onmiddellijk een goed exemplaar en liet me verleiden door dit postuum uitgegeven vervolg, dat ik voor enkele euro kocht In t profijtelijk boeksken (je vindt een link hiernaast). Intussen vond ik de Nederlandse vertaling van La crise: P. Hazard, De crisis in het Europese denken, Agon, 1990, verstopt in een ondergrondse opslagplaats van de gemeentelijke openbare bibliotheek Mena van Rotselaar, waar ik enkele uren per week als vrijwilliger werk. Maar na enkele bladzijden besefte ik dat zelfs de beste Nederlandse vertaling geen recht kon doen aan het heerlijke Frans van Paul Hazard. Via internet vond ik in Brussel een oorspronkelijke uitgave uit 1935 voor 10; mijn jongste zoon Luk houdt tijdens de week verblijf in Brussel, waar hij werkt voor een bank die nu in Franse handen gevallen is. Hij was graag bereid het boek voor mij op te pikken en ik kijk dus al verlangend uit naar zijn volgende bezoek, nu met een extra reden.
Intussen heb ik La pensée al uit. Prachtig Frans en met een terechte dosis vanzelfsprekend Frans chauvinisme, want Frankrijk was in de periode die Hazard in zijn beide boeken beschreef nu eenmaal toonaangevend. Het was trouwens in die periode, meer bepaald in 1677, overigens ook het sterfjaar van Spinoza, dat de slag bij de Peenebeek, tijdens de zogenaamde Hollandse Oorlog (1672 het Rampjaar-1679) de aanleiding was voor de definitieve annexatie door Frankrijk van Artois en een groot gedeelte van wat we nu Frans-Vlaanderen noemen. Paul Hazard werd 200 jaar later, in 1878 geboren in Noordpeene, dicht bij de grens met West-Vlaanderen. Hij was een fervent voorstander van het onderwijs van het Vlaams in Frans-Vlaanderen en hield heel veel van zijn geboortestreek. Hij werd docent aan het Collège de France en was de laatste verkozene in de Académie Française net voor het uitbreken van de oorlog, maar hij werd wegens de bezetting nooit opgenomen, zoals dat heet. Zijn gezondheid leed erg onder de oorlog en hij stierf korte tijd voor de bevrijding, op 12 april 1944.
Over zijn hoofdwerk later meer, maar ik kan nu al mijn bewondering voor deze grote meneer van de beschavingsgeschiedenis niet meer verbergen. Sinds vele jaren zoek ik naar een goede manier om mijn Frans een beetje op peil te houden. Ik luister dagelijks naar Musiq3, de Franstalige tegenhanger van Klara, maar toch veeleer voor de muziek dan voor het woord. Ik zoek al lang vergeefs naar een interessant algemeen cultureel Franstalig tijdschrift. Nu ik dit boek gelezen heb en ook enkele filosofische werken van André Comte-Sponville, denk ik dat ik de oplossing gevonden heb: lees eens een goed Frans boek, bijvoorbeeld van Paul Hazard. Het kost je amper een peulschil en je bent er een tijdje mee zoet, zeker als je elke dag of zelfs elke week een hoofdstukje leest. Ik lees mijn boeken altijd achtereen uit, het grootste deel van mijn vrije tijd gaat erin op (als ik niet afgeleid word door andere verplichtingen) en op die manier krijg je echt een Frans taalbad, met welluidende woorden waarvan je nooit eerder gehoord hebt, met werkwoordvormen die je niet voor mogelijk houdt en met zinsconstructies die zo Frans zijn als jarretelles? Maar het went allemaal vrij snel en met de gewenning stijgt het genot, het plezier van het lezen, het genoegen van het begrijpen, de rijkdom van het inzicht. Paul Hazard is een uitmuntende gids, eerlijk als goud, objectief als een deurwaarder, bloemrijk als een rederijker, diepzinnig als een brahmaan, wijs als een grootvader en belezen als geen ander. Hij steunt zich uitsluitend en rechtstreeks op de beste bronnen: de belangrijkste auteurs, literaire en andere, uit de betrokken periodes en landen en hij slaagt erin om in enkele rake paragrafen de essentie van hun betoog samen te vatten in een precieze, verhelderende en gevatte taal. Hij belicht steeds alle aspecten, ook als die paradoxaal aan elkaar tegengesteld lijken. Hij weet immers dat de geschiedenis van de mensen niet over voorspelbare wegen gaat. Hij laat zich door die geschiedenis leiden, legt haar niet zijn wil en interpretatie op, maar gaat anderzijds geen enkele conclusie uit de weg, ook niet als die strijdig is met zijn eigen (katholieke) opvattingen, iets waarvoor tussen 1685 en 1800 ruime aanleiding en volop reden was.
Er zijn derhalve twee uitstekende redenen om Paul Hazard te lezen. Als je een overweldigend, subtiel, aangenaam en verfrissend Frans taalbad wil, dan ben je bij hem aan het juiste adres, al zal je het rauwe sloppenvocabulaire van le père Gilbert moeten missen. En wie geïnteresseerd is in onze Europese beschavingsgeschiedenis kan niet voorbijgaan aan zijn essentiële wetenschappelijke doch magistraal literair vertolkte inzichten. Hij beweegt zich in de periode van de Verlichting als een soepele forel in helder water. Een vergelijking met Jonathan Israel dringt zich op, maar de twee auteurs zijn stilistisch en methodologisch zo verschillend dat het af en toe lijkt alsof ze het juist niet over dezelfde periode hebben. Heerlijk, die embarras du choix tussen die beide meesterlijke auteurs. Nooit gedacht dat de Aufklärung zo interessant was, zo modern, zo hedendaags, zo Frans, zo Nederlands en helaas zou weinig Vlaams. Frankrijk (en Nederland!) zijn altijd al met het beste dat Vlaanderen te bieden had, gaan lopen. Ik troost me vanavond met de gedachte dat dit uitmuntende lid van de Académie Française toch een rasechte Vlaming was.
Het is vreemd. Dat men in de topsport gebruikt, dat weten we al vele jaren. Er worden enorme bedragen uitgegeven aan dopingcontrole, maar het lijkt niet veel te helpen. Telkens men denkt dat er een kentering is, een mentaliteitswijziging bij een nieuwe generatie sporters en verzorgers, blijkt dat die alleen maar andere producten gebruiken, waarvan ze denken dat ze niet op te sporen zijn. Het is niet anders. We zien ook maar het topje van de ijsberg: voor elke domoor die zich laat pakken, zijn er ongetwijfeld tientallen die het slim spelen en nog anderen die gewoon tussen de wijde mazen van het controlenet glippen.
Doping is niet het enige probleem in de competitiesport. Onlangs las ik tot mijn oprechte verbazing over het onsportief gedrag van fanatieke supporters, fans, bij sportwedstrijden: ze hinderen de tegenstrevers van hun idool, niet alleen met scheldwoorden, boegeroep en hoongelag, maar ook fysiek: in de weg lopen, duwen en trekken en slaan, bier en frisdrank in het gezicht gooien, of hen belagen met allerlei voorwerpen.
En er is nog meer: het hooliganisme is verre van uitgeroeid, georganiseerde bendes maken nog steeds de harde kern uit van supportersclubs die met elkaar in de clinch gaan voor en na sportwedstrijden, maar ook tijdens de match, onder meer door hatelijke en racistische spreekkoren.
En er is nog veel meer: sportlui, hun managers, coaches, begeleiders en sponsors maken afspraken met elkaar, vaak voor veel geld. Overwinningen en ook verliezen worden gekocht en verkocht, want de inzet is enorm: een plaatsje in een internationale competitie levert miljoenen op. En dan zijn er nog de gokfraudes: gespecialiseerde misdaadorganisaties regelen het resultaat van wedstrijden waarop zeer grote bedragen ingezet worden tegen buitenissige odds.
Het heeft allemaal niets meer met sport te maken, het is volksverlakkerij, pure commercie, theater, show. Ik begrijp niet waarom iemand er nog enige aandacht aan schenkt: je weet perfect dat het allemaal doorgestoken kaart is, dat je er zeker het fijne niet van weet. De held van vandaag is morgen al onttroond. Toch blijven de mensen massaal kijken, op TV en in het echt, ze blijven de kranten en weekbladen lezen, de 'boeken' die de sportlui zogezegd zelf hebben geschreven. Veel geld geeft men daaraan uit...
De wereld wil bedrogen zijn, we vragen erom, we laten ons willens en wetens bij de neus nemen. We kunnen best met een leugentje leven, meer nog: we hebben zelfs nood aan make believe, aan opgezet spel, aan show en vertoning. Als je mensen uitnodigt voor een ernstig gesprek over een belangrijk onderwerp, bijvoorbeeld het hiernamaals, kan je er zeker van zijn dat er niemand, niemand opdaagt, geen muis. Maar voor de Heilig Bloedprocessie in Brugge! Nochtans weet zelfs een kind dat het bloed helemaal niet van Christus kan zijn en beseft iedereen dat de herders, Romeinen, ridders, engelen en wat nog meer in de processie gewoon brave burgerfiguranten zijn. In Antwerpen noemen ze theater komeede spele. In het werkelijke leven mag komedie spelen niet: je mag het niet faken (van het Engels fake, slang voor vervalst, misschien verwant aan Du. fegen en ons vegen: oppoetsen om het er mooier te doen uitzien dan het is). Van Jan Klaassen verwacht je niet dat hij ook een betaalde baan heeft en s zomers op vakantie gaat in het Zuiden; een operaheld hoeft niet echt te sterven, bij een goochelaar reken je erop dat je bedrogen wordt, dat is juist het plezierige: je weet dat het niet kan, maar je weet niet (meteen) hoe je beetgenomen bent.
Dat is uiteindelijk de vraag: waar ligt de grens tussen komeede en het werkelijke leven? Sport is volksvermaak, zelfs, en zeker, op het hoogste niveau. De Olympische Spelen zijn een commercieel gebeuren, punt uit. En vermaak is niet echt, het is theater, we weten het, maar we wensen het eventjes te vergeten terwijl we zitten te kijken en te joelen: kijk, hij haalt het, fantastische overwinning! Morgen zeggen we wel tegen de collegas op het werk dat het wellicht weer doping is en zijn we heel blasé, maar zondag staan we weer op de tribune of langs de kant van de weg: hup, Tommeke, hup!
Nu we het daar toch over hebben
Onze taal heeft een en ander te vertellen over bonen. Een selectie:
- t Is maar een boon in de brouwketel: een kleinigheid dus, iets onbelangrijks. De Belgische toprenner Tom Boonen is tot driemaal toe betrapt op recreatief gebruik van verboden middelen, cocaïne en extasy. Hij is er ook al eens voor veroordeeld en hem werd ook deelname ontzegd aan belangrijke wedstrijden, zoals de Tour. Nu hangen hem nog strengere straffen en consequenties boven het hoofd, juridisch en sportief (en dus financieel). Toch is dat vreemd: hij is misschien wel de enige Belg die door het gerecht vervolgd wordt voor het recreatief gebruik van die middelen. Er zijn daarvoor ook geen straffen voorzien door sportieve instanties: de internationale wielerunie vond het zelfs niet nodig het parket of de betrokkene in te lichten toen Boonen positief testte; de Belgische instanties hebben dat wel gedaan, met een zeer voorwaardelijke opschorting van straf tot gevolg: je kan bezwaarlijk een wielrenner ernstig vervolgen voor cocaïnegebruik en al de anderen laten lopen.
- Als de bonen bloeien, de zotten groeien, of: hij is in de bonen en plukt erwten, of: hij is lelijk in de bonen. Deze drie uitdrukkingen gaan (wellicht) terug op Dodoens Kruidenboek: een bloeiende boonakker zou namelijk mensen aan het hallucineren brengen, in extase, XTC of extasy dus.
- Het is een rare snijboon: zo ziet Tom er ook een beetje uit, vind ik.
- Hij is ook geen heilig boontje: dat is wat Tom ook zegt: hij is ook maar een mens, hij is niet zonder fouten.
- Boontje komt om zijn loontje: ik heb deze uitdrukking al zo vaak gehoord, ook omgekeerd, waarbij loontje om zijn boontje komt; tijd dus om eens en voorgoed uit te maken wat ze betekent en waar ze vandaan komt. Wij geven er gewoonlijk deze betekenis aan: uiteindelijk krijgt iedereen de straf die hij verdient, al duurt het lang, je krijgt je verdiende loon. Waar het vandaan komt? Uit een sprookje van de gebroeders Grimm: boontje, strootje en kooltje (vuur) gingen samen op reis en toen ze aan een beekje kwamen ging strootje erover liggen; boontje liep zo naar de overkant, maar toen kooltje dat ook probeerde, stak kooltje strootje in brand en viel in het water; boontje barstte in lachen uit, letterlijk zelfs en overleefde het dus niet: het kreeg zijn verdiende straf voor zijn leedvermaak.
Ik besluit. Het is belangrijk dat we steeds duidelijk onderscheid maken tussen feit en fictie, tussen de werkelijkheid en de verbeelding, tussen de realiteit en komedie. Sport, zoals ze vandaag in de media komt, behoort tot het vermaak, de recreatie, het spel. Achter de schermen van die komedie schuilt harde business en ook oneerlijke praktijken. Laten we dus niet hypocriet doen als we dag na dag geconfronteerd worden met die duistere kant van de sport: we hebben erom gevraagd, we willen zo graag bedrogen worden, onze zorgen even vergeten, even genieten van de opwinding, de roes, de extase. Dat is precies wat Tom Boonen en zijn collegas ons bezorgen. Dat is ook precies wat Tom Boonen zelf heeft gedaan toen hij aan de drank, de XTC en de cocaïne zat. Hij is geen heilig boontje. Wie wel?
Begrijp me niet verkeerd: ik ben een zeer principiële tegenstander van elk recreatief druggebruik, zelfs van tabak en alcohol, ik ben geheelonthouder, ben dat het grootste gedeelte van mijn leven ook geweest, ik drink zelfs geen (echte) koffie of thee meer, ook geen frisdrank, enkel kraantjeswater. Ik ben mens genoeg om te weten dat niet iedereen dat altijd en overal kan en dat mensen ook proberen om (min of meer) verstandig met drank, drugs, tabak en andere stimulantia en excitantia om te gaan. Onze samenleving is vrijwel ondenkbaar zonder die producten, ook de Islam slaagt er niet in dat volledig aan banden te leggen. Het is een belangrijk aspect van ons mens-zijn, het is goed dat we daar af en toe even bij stilstaan en ons (eerlijk!) afvragen hoeveel wij gebruiken en wat dat met ons doet en hoe we zouden zijn zonder. Dat zijn de vragen die Tom Boonen en zijn vele supporters voor zichzelf moeten beantwoorden.
Categorie:samenleving Tags:sport en drugs
04-05-2009
Celibaat, Gerard Walschap
Toevallig ontdekte ik in de kringloopwinkel een werk van Gerard Walschap. Dat kan je niet laten liggen, natuurlijk en zo komt het dat ik nog eens een Vlaamse roman heb gelezen, al is het er een uit 1963: Celibaat.
Gerard Walschap leefde lang, van 1898 tot 1989 en schreef veel, voor een goed overzicht klik je maar even hier: http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=wals004. Hij was gedurende lange tijd een van Vlaanderens meest bekende en meest gelezen auteurs, ondanks de nijdige tegenwerking, vijftig jaar lang, van een bekrompen katholiek establishment. Ik vermoed dat zijn Houtekiet (1939) hier en daar nog op een leeslijst staat in een of andere school, maar voor het overige is zijn tijd voorbij. Ik besprak hier dankbaar zijn antiklerikale en atheïstische brochure Salut en Merci (1955): http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=431.
Celibaat is een vreemde titel, want het gaat niet om wat wij daaronder gewoonlijk verstaan, namelijk het verplichte celibaat van de katholieke priesters. Dat thema zou hem zeker zou liggen, daar niet van en aan voorbeelden voor een verhaal over de strijd van talloze priesters en kloosterlingen met hun seksualiteit heeft het nooit ontbroken. Maar neen, zijn Celibaat gaat over een klein burgermannetje in het Vlaanderen van voor en tijdens de Groote Oorlog. Niet verwend door de natuur op fysiek vlak, niet gezegend met een scherp verstand of enige emotionele intelligentie, zoals we dat nu zeggen, gaat hij onwennig, door twijfels en verdrongen emoties verscheurd en verlamd door het leven, een gemakkelijk slachtoffer voor zijn omgeving, als gepijnigd voorwerp van hun spot en misprijzen, als onwillig object van hun gefrustreerde seksuele verlangens, als verbijsterde pion in hun dorpspolitieke machinaties. Het is pas bij het uitbreken van de oorlog dat hij ons en zijn omgeving verrast: hij neemt dienst, wordt gewond en dan nog eens, zwaar verminkt in het aangezicht. Wanneer de vrede hersteld is, vinden we hem in het Franse zuiden, in een vreemde, pijnlijk onbevredigende relatie met een oudere vrouw. Later keert hij naar Vlaanderen terug en herneemt zo goed en zo kwaad als het gaat zijn vreemde leven van rentenier, gelouterd van het kwaad door de verschrikking van de oorlog. Het einde komt zachtjes, genadig.
Walschap schrijft hier in zijn bekende bondige, directe, levendige, kernachtige Vlaamse taal, met fijn aangevoelde uitdrukkingen uit onze echte taal, ons dialect, dat we zoveel beter beheers(t)en dan het opgelegde ABN van de school, het plaatselijke Vlaams dat zoveel kleurrijker was/is dan het stijve Nederlands. Het is voor mij een plezier geweest om dat zo te lezen, met uitdrukkingen die ik al te lange tijd niet meer gehoord had, want ik heb al vele jaren helaas niemand meer met wie ik op frequente basis mijn Oost-Vlaams Eekloos kan spreken.
Het celibaat is dat van meneer André, het Heerken. Niet dat hij geen kans heeft om er iets aan te doen, maar het lukt niet. Hij is verward, hij panikeert, hij durft niet, hij wil niet, hij kan niet. Seksualiteit is hem zo vreemd als ja als wat?
Hoe vervreemd kan een mens zijn van zijn of haar seksualiteit? Is het niet onze meest natuurlijke aandrift, een complex en subtiel samenspel van duizend kleuren op het palet van ons leven, de verknochte band die uitgelezen aspecten bijeen brengt van hevige lichamelijkheid en de krachtigste emoties? De honden doen het op straat, zeiden burgers en pastoors vroeger smalend over seks. Niet dat ik meen dat ook mensen de liefde daar moeten bedrijven, maar er is, ondanks vermeende seksuele revoluties allerhande, nog veel werk in Vlaanderen eer seksualiteit een normale plaats heeft verworven in onze samenleving, als activiteit en als onderwerp van gesprek, en dan niet alleen in de ludieke media, en onderzoek.
De mens, zoals al het leven, plant zich voort. De evolutie heeft daartoe bij de mens, zoals bij andere diersoorten die zich twee-geslachtelijk vermenigvuldigen, krachtige mechanismen tot stand gebracht om die voortplanting te verzekeren, aantrekkelijk te maken. We hadden Freud niet nodig om ons erop te wijzen dat er zoiets als libido is, een seksuele aantrekkingskracht tussen partners. Seks zit in onze genen, het is een primair gegeven. Maar de mens is geen dier, of is een ander dier, een denkend wezen, met een geheugen, een geschiedenis, een cultuur; met een toekomst ook, waarvoor het plannen ontwerpt, met verlangens en wensdromen. Seksualiteit zit niet enkel in de genen, ze maakt ook deel uit van onze cultuur. De samenleving heeft zich van dat genetisch gegeven meester gemaakt, heeft het bewerkt, gevormd, beschaafd. We eten niet zoals de dieren, we hebben er een kunst van gemaakt. We hebben ook geen seks zoals de dieren, ook daarvoor hebben we duizend rituelen, gewoonten, afspraken, codes, spelregels.
Daarover gaat Celibaat. Sommige personages belichamen de simplistische, dierlijke en agressieve mannelijke seksualiteit van wat men vroeger de dorpsstier noemde: de zonen van de rijkste boer, die zich vergrepen aan alles wat jong was en een rok droeg. Anderen spelen cynisch het elegante spel van de Franse salons, met als enig doel of resultaat wat onkuis geflirt met de dochters van de rijke kooplui uit de provincie. In de katholieke dorpen en kleine steden van la Flandre profonde is seksualiteit, zoals alle andere waarden, vastgeroest in burgerlijke rituelen, die door de generaties worden overgeleverd en waaraan iedereen zich officieel houdt, wat men verder ook in den duik doet of denkt. Het zijn die hypocriete conventies die Walschap ter sprake brengt en hun nefaste invloed op het leven van zijn personages, onze Vlaamse mensen, ongenadig hekelt.
Wat is het leven van een man of vrouw die nooit aan een intieme relatie toekomt, niet omdat zij dat zo wensen, om welke reden dan ook, maar omdat zij daartoe gedwongen worden of zich laten dwingen, om welke reden dan ook?
Onlangs nog vroeg men aan kardinaal Danneels of hij nooit spijt had dat hij niet getrouwd was. Zijn antwoord, dat hij wellicht al duizend keer heeft gegeven en uiteindelijk zelf is gaan geloven, was dit: nee, hij wist immers wat hij deed toen hij besloot priester te worden; maar hij gaf wel toe dat hij het spijtig vond dat hij geen kinderen had. Wat moet je nou met zon antwoord? Het is gewoon een boutade? Want het klopt langs geen kanten. Wat wist een jongeman zestig jaar geleden toen hij naar het seminarie trok? Niets, dus. En om kinderen te hebben, is er een vrouw nodig. Die heeft de kardinaal nooit gemist, blijkbaar. Kinderen hebben zonder de tussenkomst van een vrouw, ziedaar het diepste verlangen van een kerkvorst aan het einde van zijn leven. Ook de kerk als instituut heeft de vrouwen niet nodig, niet als priester, niet als bisschop of paus, zelfs niet als misdienaar. En als ze zich echt aan de kerk willen wijden, dan moeten ze maar maagd blijven. Een priester die niet van vrouwen wil weten, maar naar kinderen verlangt, dat is een kwalijke combinatie, dat zullen we geweten hebben (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=141243).
In de katholieke kerk blijkt ongeveer alles te draaien om seksualiteit, of het negeren en verbieden daarvan. Niet dat ik een voorstander zou zijn van de vrije liefde, wat dat ook moge wezen; inzake seksualiteit ben ik net zo voor een moraal die gesteund is op wederzijds respect als op alle andere aspecten van ons mens-zijn. Het eerste gebod van de kerk is niet: heb uw naaste lief, maar: heb geen seks met uw naaste (tenzij enkele keren in uw leven, zoveel als nodig om enkele kinderen te maken). Dat is onbegrijpelijk. Het is in strijd met onze genetische ingesteldheid, maar nog veel meer met een normale maatschappelijke en culturele beleving van onze seksualiteit. Tweeduizend jaar lang heeft men een houding gepredikt tegenover de menselijke seksualiteit die op geen enkele manier te verantwoorden of goed te praten is. Men heeft er hét thema van de christelijke godsdienst van gemaakt en men blijft dat doen, kijk maar naar het katholieke standpunt over geboortebeperking, abortus, voorhuwelijkse betrekkingen, condooms, homoseksualiteit en huwelijk, echtscheiding, kindermisbruik door priesters en ja: het celibaat (afgeleid van het Lat. caelebs, ongehuwd; de oorsprong van caelebs zelf is onzeker).
Men zou kunnen denken dat gebeurtenissen en verhoudingen uit het begin van de twintigste eeuw en zoals Walschap die beschreef in 1963 niet meer van deze tijd zijn en dat Celibaat ten hoogste nog als een tijdsdocument kan gelezen worden. Niets is minder waar. Het is nog steeds een donkere spiegel die de wijze uil Walschap Vlaanderen en de wereld voorhoudt. Het is niet voor niets dat de kerk hem tot zijn dood zo ongenadig en onchristelijk bestreden heeft. Zoals in Houtekiet predikt hij immers een grondig andere moraal, een betere manier om met elkaar om te gaan, een open, menselijke, liefdevolle houding. Het is een boodschap die ook nu nog aan de getorste zuilen van Sint-Pieters zetel schudt.
Categorie:ex libris Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie