mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
03-06-2009
Imari
in de grijze schaduw van avondblauw
ligt een zweem van ontheemd berusten
mild geschonken tanen de uren
ontkracht meewarig verzaakt
onvervulde erkers van berusting
nevels glijden steels naar voren
de nazomer langst vergeeld
en toch glansde vandaag klank op kleur
klonk wonder uit hout en gespannen snaren
stal ontastbare synaps tere glorie
uit ontladen jade
en kolkten onvervreemde vragen
neuriënd hun zin tegemoet
dit ogenblik is mij zomaar gegeven
dit overleven dankbaar gedragen
gepuurd uit helder vermoeden
tot intens begerig denken
ontembare kleur
overweldigende wijs
ontvouwd voor zoenoffer en daging
ik klamp die wijze vertroosting innig aan
tooi de late wijnrank met filigraan
ijswijn parelend bevangen
met schimmelend schaduwdauw
glanzend als Imari porselein.
12.06.2006
Categorie:poëzie Tags:poëzie
31-05-2009
Joseph Haydn 1732-1809
(Franz) Joseph Haydn werd geboren in zuid-Oostenrijk op 31 maart 1732 en stierf in Wenen op 31 mei 1809, dus net 200 jaar geleden, reden genoeg om even stil te staan bij deze uitzonderlijke musicus. Ik doe dat voor de feitelijke gegevens aan de hand van het artikel dat Denis Arnold (1926-1986) aan hem wijdde in zijn onvolprezen tweedelige The New Oxford Companion to Music (1983) die sinds vele jaren mijn werktafel siert en me al zoveel genoegen en inzicht heeft verschaft. Een zeldzame foto van deze vooraanstaande musicoloog vind je hier: http://www3.humnet.unipi.it/galileo/fondazione/images/Vincitori/ARNOLD.JPG
Maar nu naar Haydn. Hij is, zeker na zijn dood, altijd veel minder bekend geweest dan Mozart of Beethoven, beide tijdgenoten. Tijdens zijn leven was hij een internationale beroemdheid, maar de stormachtige ontwikkelingen in de muziek en de radicale veranderingen in de muzikale smaak van het publiek hebben zijn roem snel doen verbleken. Zijn operas werden (en worden) zelden opgevoerd, hoewel ze muzikaal gezien niet voor de al te populaire kaskrakers van Mozart moeten onderdoen. Maar Papa Haydn, zoals men hem is gaan noemen, kwam over als een brave, rustige ambachtsman, geen rebel zoals Mozart of Beethoven en zijn reputatie is lang zo gebleven: hij was niet echt belangrijk. Haendel en Bach hebben hun revival gekend, maar voor Haydn is die er nooit helemaal gekomen, althans bij het grote publiek. Muzikanten, componisten en dirigenten daarentegen aarzelen niet om Haydn helemaal bovenaan hun lijstje te plaatsen: hij is a musicians musician, je moet een beetje muzikant zijn om hem te kennen en echt te waarderen en te smaken, maar als je dat bent of als je wat inspanning doet, dan is de bewondering volkomen en zonder enig voorbehoud of aarzeling: wie van muziek houdt om de muziek zelf, en niet omwille van haar boodschap of de verhalen die ze brengt, zal in Haydn een onuitputtelijke bron vinden van muzikale rijkdom. Veel van Mozarts (meest bekende) muziek is heel bewust geschreven voor (groot) publiek, het is moeilijk om je een voorstelling van Cosi fan tutte voor te stellen zónder publiek. Daarentegen kan ik me geen groter muzikaal genot voorstellen dan mocht ik daartoe de begaafdheid bezitten, quod non als lid van een strijkkwartet een intieme doorleefde uitvoering te brengen van bijvoorbeeld de Zon-kwartetten, opus 20, ergens in een bos of een salon, helemaal alleen met vier muzikanten.
Zoals bij velen voor en na hem, begon de muzikale opleiding van de jonge Haydn in het plaatselijke kerkkoor. Daar werd hij opgemerkt door de kapelmeester van de Dom in Wenen, die op het platteland op zoek was naar goede stemmen voor zijn koor. Toen zijn stem brak, werd hij aan zijn lot overgelaten, zoals nadien ook met Schubert gebeurde (klik hier voor mijn artikel over hem: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=38). Dank zij contacten met Metastasio, de beroemde librettoschrijver en met Porpora, de sterzanger van het ogenblik, kon Haydn zijn opleiding vervolmaken in ruil voor hand- en spandiensten voor de beide heren, en dat het leidde tot zijn eerste aanstelling, als muziekdirecteur en hofcomponist van graaf Morzin. Haydn was toen 26, had ondertussen al heel wat gecomponeerd en schreef zijn eerste symfonie in de dienst van de graaf.
In 1760 trouwde hij, niet met zijn geliefde, want die trok naar het klooster, maar met haar zus. Het is nooit een gelukkig huwelijk geweest en Haydn heeft vaak zijn blikken naar andere partners gewend, vooral wanneer die vooral zijn muzikale talenten beter wisten te appreciëren dan zijn echtgenote, die vooral geïnteresseerd bleek in wat het opbracht. In hetzelfde jaar ontbond Morzin zijn muziekkapel, maar Haydn werd overgenomen door Prins Paul Anton Esterhazy, die Haydns muziek had gehoord. Hij zou in actieve dienst blijven bij het huis Esterhazy tot bij de dood van de volgende prins in 1790. De Esterhazys verbleven in Wenen maar vooral in Eisenstadt, een goede 45 km meer naar het zuiden. Een van de prinsen kreeg het in zijn hoofd om helemaal in Hongarije een heus paleis te laten bouwen, op een schaal die vergelijkbaar was met dat van Versailles zelf. In de loop van de jaren werd het een indrukwekkend complex en de familie verbleef er allengs niet alleen in de zomermaanden, maar gedurende steeds langere perioden van het jaar.
De muzikanten die Haydn ter beschikking kreeg, waren eersterangs artiesten, maar toch moest de kapel onderdoen voor de prachtige en machtige orkesten die toen in de grote wereldsteden floreerden. Anderzijds hoefde Haydn nauwelijks rekening te houden met het publiek: hij was in vaste dienst en de prins was een echte kenner, speelde zelf ook muziek, de baryton. Hij kon zich dus uitleven in composities voor echte liefhebbers en waar hij zelf helemaal achter stond. Dat waren vooral orkestrale symfonische werken, vaak met solopartijen voor een van de instrumenten. Zijn werk was aanvankelijk niet vernieuwend, maar wel van een grote originaliteit, intensiteit en ernst. Hij componeerde toen ook zijn eerste kwartetten, die wel degelijk het genre grondig vernieuwden, lees daarover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=178. Later bouwde de prins ook een theater bij het paleis en Haydn kreeg de opdracht om daarvoor operas te schrijven en om er werken van andere componisten uit te voeren. In 1782 verschenen zijn volmaakte Russische strijkkwartetten (opus 33), zo bewonderd door Mozart dat die zelf zijn Haydn kwartetten schreef, opgedragen aan zijn voorbeeld.
Stilaan werd Haydn bekend, zijn werk voor de Esterhazys werd nu ook elders opgevoerd en hij kreeg bestellingen binnen van andere steden en mecenassen, tot in Parijs, Napels en Londen. Haydn leerde Mozart goed kennen, de twee componisten waren zeer onder de indruk van elkaars kwaliteiten; ze speelden samen hun kwartetten en hoewel Haydn 25 jaar ouder was dan Mozart, bewonderde hij het evidente genie van de jongeman ten zeerste. Er is zelfs een duidelijke invloed van Mozarts stijl te merken in Haydns symfonieën van die periode.
In 1790 stierf prins Nikolaus, de beschermheer van Haydn. Zijn opvolger, Anton, was nauwelijks geïnteresseerd in muziek en ontsloeg meteen bijna al de muzikanten. Haydn bleef in dienst met een bescheiden loon, maar kreeg nog nauwelijks opdrachten. Dat kwam hem goed uit. Hij had een pensioentje van de vorige prins en kon rekenen op zeer goed betaalde opdrachten in de grootste Europese steden. Hij kon zich pas dan ook losmaken uit de relatieve afzondering van het Hongaarse slot en een eigen sociaal leven uitbouwen. Hij maakte kennis met de begoede middenklasse in Wenen en onderhield wellicht amoureuze betrekkingen met bewonderende dames. Een eerste gelegenheid voor concertreizen bood zich aan toen de Londense impresario Salomon hem 1.200 £ aanbood voor een nieuwe opera, zes symfonieën en twintig kleinere werken, alle uit te voeren onder Haydns leiding in Londen. Haydn arriveerde er op 1 januari 1791, werd aan het Hof geïntroduceerd, kreeg een eredoctoraat in de muziek in Oxford (vandaar de naam van een van zijn symfonieën, die hij evenwel al vroeger had gecomponeerd) en floreerde in de society. Het beviel hem allemaal zo goed dat hij nog een tweede jaar bleef en zelfs overwoog om zich voorgoed in Londen te vestigen. Maar het liep anders en hij keerde naar Wenen terug in 1792.
Het was toen dat Beethoven bij hem in de leer kwam, maar hoewel ze elkaars werk zeer respecteerden, waren de lessen toch geen echt succes en Beethoven ging zijn eigen weg. Haydn keerde terug naar Londen in 1794 en schreef er de rest van zijn twaalf Londense symfonieën, die tot zijn beste werk behoren en samen met Mozarts latere symfonieën het hoogtepunt betekenen in dat genre in de 18de eeuw.
Haydn was terug in Wenen in 1795. Hij was 63, zoals ik nu. Hij was welgesteld en zelfs een beetje meer dan dat en genoot van een uitstekende internationale reputatie. Maar hij was officieel nog steeds in dienst bij de Esterhazys en de nieuwe prins, Nikolaus, vond dat hij zijn taken maar eens opnieuw moest opnemen. Haydn reisde over en weer tussen Eisenstadt en Wenen. De relaties met zijn werkgever waren grondig veranderd sinds het begin van zijn carrière, maar ze vonden een compromis waarbij Haydn niet al te zwaar belast werd en voldoende tijd overhield om te doen waar hij zelf zin in had. Voor het hof schreef hij verscheidene missen. Zijn belangstelling voor de inbreng van het koor was sterk toegenomen nadat hij in Londen had kennisgemaakt met de oratoria van Haendel. Dat leidde tot de compositie van Die Schöpfung in 1798, met heerlijke koren en prachtige partijen voor de solisten, met originele, levendige en suggestieve, zelfs programmatische muzikale vondsten die aan het beste van Mozart gewaagd zijn. In 1801 verscheen Die Jahreszeiten, een even meesterlijke compositie. Sinds zijn terugkeer uit Londen was hij kwartetten blijven schrijven en deze late werken staan veel dichter bij Beethoven dan men zou verwachten van een componist van de galante 18de eeuw.
Vanaf zijn zeventigste, in 1802, deed Haydn het kalmer aan. Hij werd vrijgesteld van dienst voor de Esterhazys, genoot van zijn faam en van de erkenning, ontving talrijke bewonderende bezoekers en woonde af en toe uitvoeringen bij van zijn muziek. Aan zijn rustige laatste levensjaren kwam een einde op 31 mei 1809, tijdens de invasie van Oostenrijk door Napoleon, zodat zijn uitvaart niet een echt plechtig karakter kreeg. Later werd hij op vraag van de Esterhazys herbegraven in Eisenstadt.
Zeker dit jaar, het tweehonderdste na zijn overlijden, en dezer dagen, rond de dag van zijn overlijden, krijgt Haydn wat meer aandacht, maar verder is het nog steeds zo dat Mozart en Beethoven veel meer bekendheid genieten en dat hun werken als belangrijker worden aangezien: een concert met de vijfde van Beethoven of de Jupiter van Mozart is een gebeurtenis, een uitvoering van om het even welke symfonie van Haydn is dat niet. Is dat omdat hij er in totaal 106 schreef? Zijn verbluffend oeuvre omvat daarnaast enkele tientallen concertos, veertien missen, bijna twintig operas, 45 pianotrios, ongeveer 70 werken voor piano solo, 103 strijkkwartetten, de twee oratoria en 175 werken voor baryton, een soort cello, het instrument van prins Nikolaus Joseph, waarvan 126 trios voor baryton, cello en altviool.
Ik wil hier nogmaals verwijzen naar de buitengewone kans die wij, mensen van de 21ste eeuw hebben om gans dit oeuvre in huis te halen: Brilliant Classics heeft een box met 150 cds, kostprijs: net geen 80 euro! Te koop bij Kruitvat en dat is voorwaar geen reden om te denken dat de kwaliteit minderwaardig zou zijn, het tegendeel is waar.
Haydn mag dan al zijn hele leven in dienst geweest zijn bij hoogadellijke werkgevers, de Esterhazys: de echte prins was Joseph Haydn, echte adel verwerf je niet door geboorte maar door die zeldzame combinatie van begenadigde begaafdheid en onverdroten werkkracht. Haydn was een mens zoals er maar enkele geweest zijn in onze (muziek-)geschiedenis, een werkelijk uniek kunstenaar. Als je dat nog niet wist, of als je daaraan zou twijfelen, luister dan eens rustig naar een strijkkwartet, een symfonie of een trio, het hoeft niet eens de hele Schöpfung te zijn, en geef dan toe: dit is de hemel op aarde, toch?
Categorie:muziek Tags:muziek
30-05-2009
zondebok
Zondebok: nog zon woord dat we af en toe wel eens gebruiken. We weten heel goed wat het betekent, maar waar komt het vandaan?
Van Dale meent dat het in 1844 voor het eerst in het Nederlands opdook, maar het beeld is veel, veel ouder. Het woord kwam niet voor in de eerste editie van Van Dale (1864), het staat ook niet in Kiliaan (1599). Vandaag vermoeden wij spontaan dat het uit de Bijbel komt: het is de bok die beladen wordt met al de zonden Israels en de woestijn ingejaagd. De Bijbeltekst, Leviticus 16, luidt als volgt:
Grote Verzoendag (Yom Kipoer, op veranderlijke data eind september-begin oktober)
16
1 Na de dood van de twee zonen van Aäron die stierven toen ze in de nabijheid van de HEER kwamen, 2 zei de HEER tegen Mozes: Zeg tegen je broer Aäron dat hij niet zomaar de heilige ruimte achter het voorhangsel mag binnengaan. Het zou zijn dood betekenen, want daar, boven de verzoeningsplaat die op de ark ligt, is de plaats waar ik in een wolk verschijn.
3 Dit moet Aäron bij zich hebben wanneer hij de heilige ruimte betreedt: een stier voor een reinigingsoffer en een ram voor een brandoffer. 4 Hij moet een heilige linnen tuniek aantrekken en een linnen broek dragen. Hij moet een linnen gordel om zijn middel binden en zijn hoofd met een linnen tulband bedekken. Dat is heilige kleding; voordat hij die aantrekt, moet hij zijn lichaam met water wassen. 5 Van de Israëlieten moet hij twee bokken voor een reinigingsoffer in ontvangst nemen en een ram voor een brandoffer.
6 De stier biedt Aäron aan als reinigingsoffer namens zichzelf, om voor zichzelf en zijn familie verzoening te bewerken. 7 De beide bokken moet hij naar de ingang van de ontmoetingstent brengen, en daar, ten overstaan van de HEER, 8 moet hij door loting vaststellen welke bok bestemd is voor de HEER en welke voor Azazel. 9 De bok die door het lot voor de HEER bestemd is, moet hij als reinigingsoffer opdragen; 10 de bok die door het lot bestemd is voor Azazel moet levend voor de HEER blijven staan om verzoening mee te bewerken, en daarna de woestijn in worden gestuurd, naar Azazel.
11 Aäron moet de stier voor zijn eigen reinigingsoffer aan de HEER opdragen, om voor zichzelf en zijn familie verzoening te bewerken. Hij moet de stier slachten 12 en een vuurbak vullen met gloeiende houtskool van het altaar dat bij de ingang van de ontmoetingstent staat. Hij moet twee handen fijngestampt geurig reukwerk nemen en dat alles naar de heilige ruimte achter het voorhangsel brengen. 13 Daar moet hij het reukwerk ten overstaan van de HEER op het vuur leggen opdat de wolk van het reukwerk de verzoeningsplaat op de ark met de verbondstekst aan het oog onttrekt, anders sterft hij. 14 Hij moet met zijn vinger wat bloed van de stier op de verzoeningsplaat sprenkelen en zevenmaal wat bloed op de grond ervoor. 15 Daarna moet hij de bok voor het reinigingsoffer van het volk slachten, en het bloed naar de heilige ruimte achter het voorhangsel brengen. Met het bloed moet hij hetzelfde doen als met het bloed van de stier: hij moet het op de verzoeningsplaat en op de grond ervoor sprenkelen. 16 Zo voltrekt hij aan de heilige ruimte de verzoeningsrite voor de onreinheden en overtredingen van de Israëlieten, voor al hun zonden. Hetzelfde moet hij doen met het voorste deel van de ontmoetingstent, die in hun kamp staat, te midden van alle onreinheid van het volk. 17 Er mag niemand in de ontmoetingstent zijn, vanaf het moment dat hij die binnengaat om de verzoeningsrite te voltrekken tot het ogenblik waarop hij de tent verlaat. Nadat hij voor zichzelf en zijn familie en voor de hele gemeenschap van Israël de verzoeningsrite heeft voltrokken, 18 moet hij naar buiten gaan, naar het altaar dat bij de ingang staat. Ook daaraan moet hij de verzoeningsrite voltrekken. Hij moet wat bloed van de stier en van de bok aan de horens van het altaar strijken, 19 en vervolgens met zijn vinger het altaar zevenmaal met het bloed besprenkelen. Zo reinigt hij het van de onreinheid van de Israëlieten en heiligt hij het weer.
20 Nadat Aäron de verzoeningsrite heeft voltrokken aan de heilige ruimte, het voorste deel van de ontmoetingstent en het altaar, moet hij de andere, nog levende bok laten brengen. 21 Hij legt dan zijn beide handen op de kop van de bok en spreekt alle wandaden en vergrijpen van de Israëlieten openlijk uit, alle zonden die ze hebben begaan. Zo legt hij alle zonden op de kop van de bok. Daarna moet hij het dier de woestijn in sturen, onder de hoede van iemand die daarvoor is aangewezen. 22 De bok neemt alle zonden van het volk met zich mee, naar een verlaten gebied.
Nadat de bok in de woestijn is losgelaten, 23 moet Aäron de ontmoetingstent binnengaan. Hij moet de linnen kleren uitdoen die hij had aangetrokken toen hij de heilige ruimte binnenging, en ze daar laten liggen. 24 Op een heilige plaats moet hij zijn lichaam met water wassen en zijn gewone kleren weer aantrekken. Dan gaat hij naar buiten en brengt zijn eigen brandoffer en het brandoffer van het volk, om voor zichzelf en voor het volk verzoening te bewerken. 25 Het vet van de reinigingsoffers moet hij op het altaar verbranden. 26 De man die de bok naar Azazel heeft gestuurd, moet zijn kleren en zijn lichaam met water wassen voordat hij het kamp weer in mag. 27 De stier en de bok voor het reinigingsoffer, waarvan het bloed het heiligdom is binnengebracht voor de verzoeningsrite, worden buiten het kamp gebracht, waar de huid en het vlees en de ingewanden moeten worden verbrand. 28 Degene die ze verbrand heeft, moet zijn kleren en zijn lichaam met water wassen voordat hij het kamp weer in mag.
29 De volgende bepaling blijft voor jullie voor altijd van kracht: De tiende dag van de zevende maand moeten jullie in onthouding doorbrengen en je mag dan geen enkele bezigheid verrichten, geboren Israëlieten evenmin als de vreemdelingen die bij jullie wonen. 30 Want op die dag wordt voor jullie de verzoeningsrite voltrokken opdat jullie van al je zonden gereinigd worden en de HEER weer rein tegemoet kunnen treden. 31 Die dag moet in volstrekte rust en onthouding worden doorgebracht; deze bepaling blijft voor altijd van kracht. 32 De priester die gezalfd is en tot opvolger van zijn vader is aangesteld, zal dan de verzoeningsrite voltrekken. Gehuld in zijn heilige linnen kleding 33 moet hij de verzoeningsrite voltrekken aan de heilige ruimte in het heiligdom, en ook aan het voorste deel van de ontmoetingstent en aan het altaar. Zo bewerkt hij verzoening voor de priesters en de hele gemeenschap. 34 Deze bepaling blijft voor jullie voor altijd van kracht: eenmaal per jaar moet voor de Israëlieten verzoening bewerkt worden voor al hun zonden.
Hoewel het woord zondebok blijkbaar niet letterlijk in de Bijbel staat, komt de uitdrukking evident wel daarvandaan.
Er is wat discussie over die Azazel, voor wie de ene bok bestemd is.
De Vulgaat, de eerste officiële Latijnse vertaling van de hele Bijbel, dus inclusief het Oude Testament, werd grotendeels door Hiëronimus (c. 347-420) geschreven of verzameld, op basis van bestaande vertalingen in het Latijn en het Grieks (de Septuagint), maar later ook op grond van de Hebreeuwse, Joodse teksten; in welke mate hij werkelijk de grondtekst heeft gebruikt, weten we niet. Wat Azazel betreft, dat heeft hij gelezen als ez ozel (wat niet zo vreemd is, als je bedenkt dat het Hebreeuws enkel de medeklinkers schrijft en als je niet weet wie of wat Azazel is) en dat betekent: de geit of bok die weggaat. Zo heeft hij het verhaal van de bok die weggezonden werd, gebruikt om het hem bevreemdende Azazel te vertalen. Later hebben Joodse schriftgeleerden er andere verklaringen voor gezocht en natuurlijk ook gevonden: az el betekent letterlijk de grote ruwte en zou verwijzen naar een specifieke bergachtige plaats die men ritueel gebruikte om de bok in los te laten; anderen zien er een verwijzing in naar de zonen van God uit het verhaal van Noë/Noach, of de gevallen engelen uit het boek Enoch; in de Joodse mythologie is Azazel een duivelse figuur geworden, een bietebauw, voorgesteld als of met een bok, zo verschijnt hij ook in de Kabbala. Azazel komt ook voor bij naburige volkeren, misschien hebben de Joden de naam en het beeld van de bok wel opgevangen tijden de ballingschap in Babylonië.
Om het even: ook los van de betekenis van Azazel is er duidelijk sprake van een bok die inderdaad op de grote jaarlijkse verzoendag figuurlijk beladen wordt met alle zonden Israels en vervolgens wordt weggejaagd naar de woestijn. Het is een zeer krachtig beeld, dat zeer goed de bedoeling weergeeft: de zuivering van de gemeenschap door een ritueel slachtoffer, dat geïdentificeerd wordt met al wat verkeerd is in die gemeenschap en dat weggestuurd, verwijderd wordt uit die gemeenschap. Ook in andere culturen komen dergelijke rituelen voor en dat is niet verwonderlijk: het is een heel menselijke reactie om de oorzaak van onheil, tegenslag en vreemde gebeurtenissen bij een of andere schuldige te zoeken en die dan te straffen of te verwijderen, door ballingschap, fysieke bestraffing of zelfs rituele moord. In het oude Griekenland koos men een pharmakos, meestal een gevangene, een slaaf of een mismaakte, die gestenigd, verjaagd of zelfs gedood werd als rituele schuldige voor natuurrampen, nederlagen en ander onheil. Denk aan farmacie, apotheek en je kent de betekenis: de pharmakos is een heler, een genezer.
Ook vandaag zoeken wij voor van alles en nog wat naar zondebokken, wijzen wij beschuldigend naar vermeende oorzaken van wat er verkeerd gaat in de maatschappij. De meest voor de hand liggende slachtoffers zijn die met afwijkende kenmerken: het zwart schaap, kleurlingen, zwervers, vreemdelingen, mensen met een ziekte (melaatsen of hun hedendaagse gelijken, Aidslijders) of handicap (bochel, dwerg); zonderlingen dus, uitzonderingen. Ook nu nog denken wij dat, als we die al dan niet vermeende schuldige verwijderen, ook het onheil dat hij meebracht zal verdwijnen: als de voetbalploeg slechte resultaten haalt, is de coach de eerste die valt, niet de spelers. Als er iets gebeurt waarvoor de betrokken minister verantwoordelijk is, bijvoorbeeld de ontsnapping uit de gevangenis van een (of meer!) misdadigers, dan moet de minister zelf opstappen, ook al heeft hij zelf rechtstreeks niets te maken met de feiten. Dat is de betekenis van onze zondebok: iemand die de schuld krijgt, maar eigenlijk ten onrechte, zoals ook de echte bok uit Leviticus 16 niets te maken had met de zonden Israels, maar toch de woestijn in moest.
En we weten allemaal dat dit systeem niet werkt: het is niets gekort om een zoenoffer te brengen, een onschuldige te bestraffen, een symbolische daad te stellen. Het geeft ons ten hoogste eventjes een goed gevoel, zoals de Joden zich wellicht ook opgelucht zullen gevoeld hebben op Yom Kipoer na het volbrengen van hun ritueel. Maar rituelen dienen voor de gemoedsrust, ze kunnen het onheil in de wereld niet verhinderen, noch het kwaad uitroeien dat in onze harten schuilt.
In het Engels zegt men scapegoat, een letterlijke vertaling (escape goat) door Tyndale (1494-1536, klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=228556), van ez ozel en van Hiëronymus caper emissarius, Martin Luthers der ledige Bock, Symmachus tragos aperkhomenos. Met de betekenis "one who is blamed or punished for the mistakes or sins of others" komt scapegoat voor het eerst voor in 1824; als werkwoord in 1943.
In het Frans heeft men eveneens de oorspronkelijke lezing van Azazel bewaard in bouc émissaire: wegzendbok; leuke synoniemen zijn: lâne du moulin, le souffre-douleur, le dindon de la farce, être le boeuf. Bij René Girard (°1923) is het een belangrijk thema in zijn sociaal-religieuze maatschappijverklaring. Hij ziet Christus als de zondebok bij uitstek: door zijn vrijwillige dood (als onschuldig slachtoffer) heeft hij de erfzonde van de mens weggenomen en het weer mogelijk gemaakt dat de mens het heil vindt.
Het Duits heeft ook Sündenbock, zelfs al sinds de 17de eeuw, op basis van het Bijbelverhaal; rond 1800 zouden zij al die uitdrukking gebruikt hebben om iemand aan te duiden die onschuldig moet boeten voor de fout van anderen. Het lijkt erop alsof wij daar de mosterd gehaald hebben.
Het zoeken naar een gemakkelijk onschuldig slachtoffer noemen we ook wel eens, figuurlijk, een heksenjacht. Het is meteen duidelijk dat de echte heksenvervolgingen, die vooral tussen 1560 en 1660 plaatsvonden, perfect passen in het zondebokprincipe. Lees hierover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=269.
Zo, dat was het. We weten nu waar onze zondebok vandaan komt en hoe we dat treffend Bijbels beeld hebben opgenomen in onze algemene cultuur, omdat het beantwoordt aan een zeer herkenbaar maar niet zo aantrekkelijk algemeen menselijk trekje, ook na 10.000 jaar beschavingsgeschiedenis.
23 april is een speciale dag voor boekenliefhebbers. Ons verhaal begint in Catalonië. Daar was het sinds de middeleeuwen de gewoonte dat de mannen op die dag rode rozen schonken aan hun geliefde (vrouw). 23 april is het feest van Sint-Joris, die van de draak. Er is weinig reden om aan te nemen dat hij of de draak werkelijk bestaan hebben, maar sinds de zesde eeuw is hij een van de meest populaire heiligen in heel christelijk Europa. Ontelbaar zijn de verhalen en legenden, maar ook de gilden en religieuze of folkloristische verenigingen die naar hem werden genoemd, de kerken en steden die hem als patroon hadden. Vooral in Engeland was zijn feest een van de sociale hoogdagen van het jaar, zelfs na de reformatie, toen heiligenverering op een laag pitje werd gezet. Hoe dan ook, in Catalonië bedachten de boekhandelaars in 1925 een handige commerciële campagne: in ruil voor de rozen zouden de dames aan hun geliefde (man) een boek geven: 23 april 1616 was immers de sterfdatum van Cervantes, de auteur van Don Quixote, natuurlijk. En zo geschiedde. Sindsdien verkoopt men in Catalonië op die dag alleen zon 400.000 boeken (naast 4 miljoen rozen ), ongeveer de helft van de jaarlijkse boekenverkoop in de streek.
Toen de Unesco op zoek was naar een datum voor een dag gewijd aan het boek, viel hun keuze wegens die bestaande traditie en de wereldwijde bekendheid van Cervantes Don Quixote, bijna vanzelfsprekend op die dag. Sinds 1995 is 23 april derhalve Wereld boeken- en copyrightdag. Toevallig zijn er nog wat andere literaire connotaties voor die dag: (waarschijnlijk) de geboortedag én (zeker) de sterfdag van William Shakespeare, de sterfdag van Inca Garcilaso de la Vega en Josep Pla, de geboortedag van Maurice Druon, Vladimir Nabokov, Manuel Mejía Vallejo en Halldór Laxness. Voor Shakespeare moeten we nog vermelden dat hij wel op 23 april geboren is in 1564 en gestorven in 1616, maar in de praktijk was zijn laatste uur toch niet op dezelfde als Cervantes: de kalenderhervorming van Gregorius (1582) werd in Engeland veel later ingevoerd dan in Spanje (lees hierover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=360) en zo komt het dat Shakespeare tien dagen voor Cervantes overleed, maar wel op dezelfde datum, volg je nog?
Er is niet alleen een wereldboekendag, maar ook een wereldboekenstad: sinds 2001 duidt de Unesco elk jaar een stad aan die een jaar lang, van 23 april natuurlijk, die titel mag dragen; het begon (natuurlijk) in Spanje:
Madrid (2001), dan Alexandria (2002), New Delhi (2003), Antwerpen (2004), Montréal (2005), Turijn (2006), Bogotá (2007), Amsterdam (2008), Beiroet (2009), Ljubljana (2010).
Ik kan me al niet goed meer herinneren wat voor speciale evenementen er toen in Antwerpen geweest zijn en ook Amsterdam is ongemerkt aan mij voorbijgegaan en dat vind ik wel een beetje spijtig, want een van de belangrijke aandachtspunten aldaar was de filosoof Spinoza. Ik ontleende net uit de bibliotheek van het Hoger Instituut Wijsbegeerte van de K.U.Leuven het bijzonder fraai uitgegeven (of wat had je gedacht!) boek dat te dier gelegenheid verscheen: Spinoza als gids voor een vrije wereld. Libertas philosophandi, Cis van Heertum red., Amsterdam, 2008, 336 blz., geïllustreerd. Het bevat dertien vrij korte maar van uitvoerige voetnoten voorziene en dus degelijke artikels over Spinoza, zijn tijd en zijn filosofie, met daarnaast de catalogus van de tentoonstelling die gewijd was aan dit onderwerp: honderd uitzonderlijke, zeldzame documenten en publicaties. Als je daarbij nog de knappe illustraties neemt en de prachtige typografie en het fijne boekbindwerk, dan heb je een van de mooiste commercieel uitgegeven boeken die ik in vele jaren heb mogen in handen nemen. Als povere paperback kost het boek 20.
In dit feestelijk boek moge onder meer de Amsterdamse burgemeester dan al trots de nadruk leggen op de grote vrijheid van meningsuiting die (vooral in de 17de en 18de eeuw) heerste in Amsterdam, maar dat mag ons niet doen vergeten dat Spinoza zelf er vrijwel niet aan publiceren toekwam en dat dissidente publicaties, ook die van Spinoza, van bij het verschijnen veroordeeld en verboden en in beslag genomen werden. Zeker, Amsterdam was een draaischijf voor dat soort boeken in het toenmalige Europa, maar de handel was grotendeels clandestien en de drukkers waren misschien af en toe wel overtuigde rebellen, hun inzet was allicht zo niet in de eerste plaats dan toch zeker niet in de laatste op commerciële overwegingen gesteund.
Een van de auteurs in bovenvermeld boek is de ter zake onvermijdelijke Steven Nadler, die de voorlopig definitieve biografie van Spinoza schreef. Ik las van hem Spinozas Ethics. An Introduction, Cambridge UP, 2006, xviii + 281 pp., tweedehands te koop voor ong. 20. Dit boek hoort thuis in de reeks Cambridge Introductions to Key Philosophical Texts, die bedoeld is voor de beginnende filosofiestudent. Dat mag dan wel zo zijn, maar het blijft toch een ernstige opdracht, want zoals ook Nadler toegeeft: de Ethica van Spinoza is een van de moeilijkere teksten uit de geschiedenis van de filosofie. Ik heb, zeker nadat ik hem persoonlijk mocht ontmoeten, een grote bewondering voor Steven Nadler, klik hier voor meer over hem: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=291989
http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=163740. Die appreciatie is alleen nog toegenomen na lezing van zijn handboek bij de Ethica. Ik was met het boek van Spinoza zelf begonnen, maar vond na een tijdje dat een goede inleiding toch wel nuttig zou zijn en dat is bewaarheid: met een goede gids zie je zo veel meer tijdens een rondleiding en je kan moeilijk in betere handen zijn dan bij prof. Steven Nadler. Dit is zijn eigen website: http://philosophy.wisc.edu/nadler/; daar leer je dat hij niet alleen een indrukwekkende bibliografie op zijn naam heeft staan: hij heeft ook twee keer meegedaan aan de IronManThriathlon! Ik zeg het nog: het is niet eerlijk verdeeld in de wereld
William Trevor, The News from Ireland & other stories, 285 pp., 1986
The News from Ireland * On the Zattere * Lunch in Winter The Property of Colette Nervi Running Away Cocktails at Doneys * Bodily Secrets Virgins * His Mothers Daughter Music Two More Gallants The Wedding in the Garden *
Van de gebruikelijke twaalf kortverhalen in deze verzameling verschenen er vijf eerst in The New Yorker en ik heb ze toen ook daar gelezen, al herinner ik ze me amper; ik heb ze met een asterisk gemerkt. Bodily Secrets verscheen in Antaeus, de andere in Encounter, Good Housekeeping, Grand Street, Irish Times, James Joyce and Modern Literature, The Atlantic Monthly, The Listener en waren dus helemaal nieuw voor mij. De hardcover, een Amerikaanse Viking editie, kocht ik via internet in de US, voor weinig geld, een proper exemplaar, tot ik op de laatste bladzijde deze tekst vond geschreven met een typisch Amerikaanse maar wat twijfelende, vermoedelijk enige ouderdom verradende hand: Please Return to en daaronder een label met dit adres: Mrs. E.S. Rogers, P.O.Box 4415 Dowling Park, FL 32060 en die 0 doorgehaald met een 4. Ik heb er het raden naar of dit exemplaar gestolen is, of ontleend, of door Mrs. Rogers verkocht, of door haar erfgenamen. Zal ik haar schrijven? Misschien, ooit.
Tijdens de voorbije maanden heb ik af en toe een van de verhalen tot mij genomen, een voor een, met ruime tussenpozen, niet omdat ik het persé zo wou of plande, maar omdat het niet anders ging: je kan geen twaalf verhalen van William Trevor na elkaar uitlezen, net zomin als je twaalf glazen van Ierlands beste whiskey kan of wil drinken, of twaalf belegen, bestofte flessen geuzelambiek. Ik ben elke keer zwaar ondersteboven van zon verhaal, om de inhoud, zeker, maar toch vooral voor de onvergelijkbaar subtiele manier waarop Trevor het brengt. Hij raakt me zo diep, beroert zo ongelooflijk behoedzaam maar trefzeker de teerste snaren van mijn gemoed, dat ik telkens de tranen in de ogen voel wellen. Wat een emoties weet die man los te maken met zijn onschuldig lijkende verhalen over eenvoudige mensen in alledaagse omgevingen! Ik heb nu al zo veel van hem gelezen en ik weet nog altijd niet hoe hij het doet, hij heeft geen systeem, geen vast patroon, hij is totaal onvoorspelbaar en onverwacht maar altijd totaal doeltreffend overtuigend. De man is een genie van menselijk doorzicht, hij leert je meer over wat het is mens te zijn dan honderd leerboeken. Mensenlief, wat kan die man toch vertellen, wat kan hij schrijven!
Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden, maar als je ook maar een beetje Engels verstaat, probeer dan toch zeker het origineel te lezen, traagzaam, traagzaam.
Categorie:ex libris Tags:literatuur, boekbespreking
20-05-2009
Goed en kwaad
In België is het verkiezingstijd. Op 7 juni 2009 moeten (ja, moeten!) we gaan stemmen voor het Vlaams en voor het Europees parlement. Niet voor het federale of nationale parlement, dat is pas over twee jaar, als de regering standhoudt, wat al maar meer twijfelachtig is. Stilaan is iedereen ervan overtuigd dat we het best al die verkiezingen zouden laten samenvallen, er is geen enkele valabele reden meer om dat niet te doen en duizend goede redenen ten gunste. Maar eer het zo ver is
Kiezen doen we tussen de grote en kleine partijen, met elk een programma, maar met bitter weinig echte keuzes. Iedereen pleit immers voor het behoud van het bestaande model, het gaat enkel om beperkte aanpassingen en zelfs die zullen er niet komen, want de verdeeldheid is groot, wellicht haalt geen enkele partij meer dan 20%, dus wordt het weer een compromis. In het federale parlement is het nog erger, want daar heb je ook nog eens de Frans- en Duitstaligen, die al even verdeeld zijn. Alles samen een bonte troep die niets anders doet dan kibbelen, postjes uitdelen en zichzelf verrijken. Je zou nog gaan dromen van een Amerikaans systeem, met twee partijen, winner takes all.
Kiezen doen we niet alleen op 7 juni. Elke dag staan we voor keuzes, grote en kleine. Voor al wat we doen is er een reden, een aanleiding, een oorzaak, een overtuiging. Vaak zijn we ons daarvan niet eens bewust, we doen gewoon wat we doen en staan daar niet bij stil: als men ons zou vragen waarom we op een mooie dag naar zee trokken, of in de tuin gingen werken, of naar de stad trokken, of een boek vastnamen, of een hond kochten, of een oude vriend bezochten dan zouden we meestal het antwoord schuldig blijven. Waarom? Daarom! Dat was het antwoord dat we als kind ook kregen in onze waarom-periode. Ook onze ouders en opvoeders moesten vaak passen als we bleven doorvragen: waarom? Omdat het nu eenmaal zo is! Waarom is het zo? Omdat het niet anders is, niet anders kan, niet anders mag. We doen iets omdat we er zin in hebben, omdat we het willen doen, omdat we vinden dat het beter is om het te doen dan te laten, omdat het goed is, op een of andere manier en om een of andere reden. We kiezen dus voor wat goed is, voor wat we op dat moment als goed zien, anders zouden we het niet doen, zouden we voor iets anders kiezen. De waarom vraag heeft dus toch een antwoord: omdat het goed is.
Maar wat is goed? Is dat altijd hetzelfde? Blijkbaar niet: de ene keer beslissen we zus, de andere keer zo. We kunnen thuisblijven of op vakantie gaan, verhuizen of blijven, een boek lezen of tv kijken en we doen dat allemaal afwisselend. Tussen de vele mogelijkheden maken we een keuze, zomaar, niet tussen goed en kwaad, maar tussen allerlei min of meer treffelijke alternatieven. Het maakt niet uit, het is om het even, er hangt niets van af. Wanneer het echt wel een verschil maakt, dan wordt het moeilijker, of misschien juist gemakkelijker: als het regent, gaan we niet naar zee voor een dagje uit, want dat vinden we niet zo leuk: de keuze is gemakkelijk gemaakt, we zijn het snel eens: de kust in de regen is geen goed idee, thuisblijven is beter. We maken een afweging, gebaseerd op wat we graag hebben, waar we ons goed bij voelen, rekening houdend met vroegere ervaringen: ons hele verleden, gans ons wezen beslist mee, bewust of onbewust. En hoe belangrijker de beslissing, hoe langer we (zouden moeten ) nadenken, overwegen, aarzelen, hoe meer we al onze kennis en aanvoelen moeten inzetten.
Soms staan we voor een probleem. We hebben zin om iets te doen, maar er zijn negatieve kanten aan, het mag eigenlijk niet, het is niet goed voor de gezondheid, het is gevaarlijk, het is zelfs verboden, wat dan? Telefoneren in de auto, te snel rijden of onder invloed, fout parkeren: mag niet, maar gebeurt wel. Soms kiezen we zomaar voor iets waarvan we perfect weten dat het niet goed is. We beslissen impulsief om het desondanks toch te doen, we gaan in tegen de wet, het gezond verstand of wat dan ook en maken zelf uit wat goed is, op dat moment, voor ons. We trekken ons eventjes niets aan van wat een ander voorschrijft, zegt of denkt en laten ons gaan.
Goed en kwaad zijn niet absoluut, er zijn schakeringen, gradaties, omstandigheden, twijfelgevallen, twistpunten, meningsverschillen. Het is voor iedereen anders, telkens opnieuw, want we zijn allemaal anders, allemaal uniek. Neem nu euthanasie: er zijn maar enkele landen waar het toegelaten is en zelfs hier bij ons gebeurt het volgens officiële cijfers zelden: aanvankelijk enkele gevallen per jaar, sinds Claus een tiental per jaar. In de overgrote meerderheid van de landen is het bij wet verboden, maar ongetwijfeld gebeurt het toch veel meer dan we denken. Zelfs waar het toegelaten is, kan het niet verplicht worden, niet opgelegd aan een arts of verplegende, noch aan een patiënt. Er is nog een immens verschil tussen wat mag en wat moet, tussen wat kan en wat mag of behoort.
Is er dan niets waarover we het eens zijn? Soms ziet het ernaar uit en dat maakt mensen nerveus, we lijken behoefte te hebben aan vaste afspraken, aan normen en waarden waarop we kunnen rekenen en tellen, aan zekerheden. We houden er niet van om steeds opnieuw te moeten beslissen over alles en nog wat. Als iets eenmaal is uitgemaakt, dan is het toch zo?
Dat klopt ook, over heel wat zaken zijn we het eens. De tien geboden, dat is evident. Maar lees toch eens wat ik daarover schreef, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=229. Waarom zouden we ons vandaag nog vastzetten op één tekst, van een bepaald volk, op een bepaald moment? Veel morele codes in mythen en heilige boeken worden toegeschreven aan God, de goden, helden en superieure rechters en wetgevers en precies omdat dit een vaak voorkomend patroon is, is het onwaarschijnlijk dat het teruggaat op een werkelijke gebeurtenis. Het is een literair genre, een manier om gezag te verlenen aan bepaalde uitspraken. Het klinkt nu eenmaal veel overtuigender als je schrijft: Ik, de Heer der Heren, de Almachtige God, die u uit ballingschap heeft geleid en u heeft bevrijd uit de slavernij, Ik zeg u: gij zult niet doden! dan: het is nogal wiedes dat moord niet kan aanvaard worden in een beschaafde samenleving.
Zouden we derhalve niet beter eens rondkijken wat er zoal onder de mensen, al de mensen, leeft aan algemene afspraken over goed en kwaad? We zijn nu ongeveer tienduizend jaar bezig met onze beschaving en heel wat mensen hebben zich dezelfde vraag gesteld, er zijn dus al heel wat antwoorden waarop we kunnen terugvallen. Dit zijn enkele grootste gemene delers, die in alle tijden en in alle gemeenschappen aanvaard zijn:
- moord is overal en altijd verboden, hoewel er soms zeer duidelijk omschreven uitzonderingen zijn; men zorgt ervoor dat deze wet onderhouden wordt door een systeem van rechtsregels of van bloedwraak, niet als een recht maar als een plicht.
- gelijksoortige regels gelden voor lichamelijk geweld en het verwonden van een persoon; de basisregel is bijvoorbeeld de wet van de talio (Lat., van talis: zoals), oog om oog; maar omdat zoiets leidt, volgens Gandhi, tot een wereld met enkel nog blinden, ging men al gauw andere compensaties bedenken, weergeld of zoengeld bijvoorbeeld, afhankelijk van de overtreding en van de rang of status van de betrokkenen. Onder deze regel vallen ook beledigingen en aanvallen op de eer en reputatie.
- eigendom is altijd en overal een recht in een of andere vorm; een dief die betrapt wordt moet een straf of wraakoefening ondergaan, of moet in alle geval het gestolen goed teruggeven. Eigendom verwerft men oorspronkelijk door werk, later ook door overerving. In het geval van oorlog (over bezit van land en volk) leidt dit tot het onderscheid tussen vriend en vijand (lees hierover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=97940).
- er zijn ook positieve geboden: overal zijn er verplichtingen tegenover de medemens; binnen de familie zorgt de moeder voor de kinderen, de man beschermt en onderhoudt hen. Oudere kinderen worden verondersteld voor de ouders te zorgen in hun nood. Deze onderhouds- en hulpverplichting geldt ook voor andere verwanten, in de mate van de verwantschap. In een moderne beschaving wordt dat een universele zorg: iedereen wordt verwacht bij te dragen tot een betere wereld voor iedereen.
- de waarheid spreken en beloften nakomen zijn belangrijke waarden, al kunnen ze beperkt worden tot de eigen groep.
- hoogmoed, arrogantie worden veroordeeld en nederigheid en bescheidenheid geloofd.
Dat is dus één methode: om te weten wat goed en kwaad is, gaan we op zoek naar wat de mensheid als geheel als dusdanig ruim erkent. Het zijn dus afspraken die de mensen met elkaar gemaakt hebben, ook al hebben ze er soms de vorm aan gegeven van een goddelijk gebod. Het zijn leefregels die zich ontwikkeld hebben in de loop van onze geschiedenis, omdat ze bijdragen tot de voorspoed van onze soort. Het zijn lessen die we geleerd hebben. Het zijn attitudes die een evolutionair voordeel opleveren: groepen, gemeenschappen, beschavingen die ze onderhouden overleven en floreren, andere niet. Wellicht zit een deel van die aanleg in onze genen, de rest zit in onze cultuur. Wat in de genen berust, wordt overgeleverd met de voortplanting; de regels van de beschaving moeten we telkens opnieuw aan onze kinderen aanleren.
Een andere manier om die regels te bekijken is deze: zoals de mensheid die regels tot de hare gemaakt heeft in de praktijk, zo kan men ze ook afleiden uit wat de mens is. De mens is een levend wezen, een persoon, die op deze specifieke wereld leeft, samen met andere mensen en andere levende wezens met wie hij genetisch verbonden is; hij plant zich seksueel voort; om in leven te blijven moet hij zich voeden en beschermen tegen zijn omgeving; hij heeft zich een primordiale plaats verworven op de wereld door zijn unieke evolutie tot zelfstandig denkend wezen. Al de algemeen voorkomende basisregels die we zonet benoemd hebben, kunnen we uit deze condition humaine afleiden.
Die algemene regels, normen, waarden moeten ook een vorm krijgen, de tien geboden is er een van, de bergrede, de code van Hammurabi, de wetten van Soloon, de voorschriften van Epicurus zijn nog andere. Waar zeer veel mensen samen leven, heb je een uitgebreide wetgeving nodig. Die kan aan de staat toevertrouwd worden, maar in het Westen is dat lange tijd een prerogatief van de religie geweest en in de Islam is het nog steeds zo. Gedurende de hele Middeleeuwen was het christendom de bewaker van de moraal en vandaag zijn er nog steeds kerken die deze rol opeisen, ook de katholieke. Mensen hebben nu echter de keuze uit een grote verscheidenheid van vormgeving van de morele voorschriften. Door zich aan te sluiten bij een of andere groep of organisatie verklaren ze zich akkoord met de formulering en met de specifieke uitwerking van de grondregels. Dat laatste kan zeer ver gaan: de kledij, de voeding, het seksueel gedrag
Maar
Er is inderdaad een maar. Mensen leven in groep, maar wij zijn geen mieren. Wij zijn individuen, wat de sociologen en massapsychologen ook over ons gedrag zeggen en voorspellen. Zelfs als wij ons bekennen tot een of andere groep en de voorschriften aanvaarden, geloven, dan nog behouden wij ons het recht voor om daarover ook zelf na te denken. Niet alle katholieken denken en doen hetzelfde, noch alle moslims, boeddhisten, joden of vrijzinnigen. De mens laat zich niet zonder meer de les spellen, de Levieten lezen, de wet voorschrijven. Het communisme en het Nazisme en alle andere dictatoriale systemen mislukken precies daarom: de mens kan en wil zelfstandig denken, ook binnen een gemeenschap, groep of religie, ook onder druk. Hoe scherp, streng, duidelijk en eenvoudig de regels ook zijn, wij wensen ze steeds te beoordelen en ze dan al of niet toe te passen. Wij zijn geen machines, geen soldaten, geen automaten. Wij houden er nu eenmaal niet van dat iemand anders voor ons beslist, dat een andere mens of een organisatie van mensen mij berooft van mijn vrijheid van doen en denken. Zelfs als ik me onder een vlag geschaard heb, behoud ik het recht om me daaraan weer te onttrekken, om van gedacht te veranderen, om een andere mening te hebben en te verkondigen. Ik weet dat ik me moet houden aan bepaalde regels en ik leg me daar (meestal) bij neer, ook tegen mijn zin, maar af en toe doe ik dat niet, zonder meer en de consequenties neem ik er dan bij.
Al de wijsheid van de wereld kan de mens niet weerhouden van te doen en te laten wat hij wil. Zoals Einstein al zei: er zijn maar twee zaken die grenzeloos zijn, het universum en de menselijke domheid en van het eerste ben ik niet echt zeker
De mens overtreedt sinds zijn ontstaan elk van de leefregels die hij zichzelf heeft opgelegd. Hij kent het goede, maar kiest (occasioneel) voor het kwade, soms met desastreuze gevolgen, zoals zijn geschiedenis helaas zo overtuigend aantoont. In zijn tragedie Medeia herneemt en bewerkt Euripides deze mythologische figuur. Eerst helpt ze de indringer Jason om het gulden vlies te stelen van haar eigen vader, de koning; op haar vlucht doodt ze haar eigen broer, snijdt hem in stukken en gooit die in zee, zodat hun vader de achtervolging moet onderbreken om de stukken te verzamelen. Wanneer Jason ondanks het veroverde gulden vlies niet aanvaard wordt als opvolger voor zijn oom, koning Pelias, vermoordt Medea ook hem. Zij vlucht met Jason en samen hebben ze twee zonen. Later verstoot Jason haar voor de dochter van een andere koning. Medea doodt de dochter én de koning en vervolgens ook haar beide kinderen. Een vreselijk verhaal, dat talloze malen hernomen is, ook in onze tijd. Steeds belicht men de schrille contrasten: de dochter die voor haar geliefde haar vader en broer doodt; dan zijn oom, de koning; vervolgens een andere koning en diens dochter, haar rivale; ten slotte haar eigen kinderen. Zowel Euripides als Ovidius en Seneca benadrukken het: zij weet dat zij verkeerd handelt, en toch doet zij het, hoe is het mogelijk?
Dit is wat Ovidius haar laat zeggen net voor ze haar kinderen doodt: (Ovidius Metamorfosen, VII, 18-21)
si possem, sanior essem! sed trahit invitam nova vis, aliudque cupido, mens aliud suadet: video meliora proboque, deteriora sequor.
Indien ik het kon, dan was ik wijzer!
maar ongewild dwingt me een andere kracht,
ik verlang het ene, maar iets anders moet ik doen:
ik zie het goede en keur het goed,
maar doe toch het kwade.
In de (moeilijke!) Romeinenbrief citeert Paulus Ovidius zowat letterlijk:
15 Wat ik doe, doorzie ik niet, want ik doe niet wat ik wil, ik doe juist wat ik haat.
(18) Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet. 19 Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik.
21 Ik ontdek in mij de wetmatigheid dat het kwade zich aan mij opdringt, ook al wil ik het goede doen.
Hoe anders moeten we denken over de wrede moorddadigheid van Stalin, Hitler, Pol Pot? Over een moeder die haar vijf kinderen doodt? Een jongeman die weerloze kinderen ombrengt? De drang om niet het goede te doen is aanwezig in elke mens, the dark side trekt ons allen aan, ze heeft een onvermoede kracht die ons elk ogenblik kan overweldigen. Wij weten wat goed is en nog beter wat slecht is. Lees hierover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=189723.
We laten ons in alles leiden door primaire gevoelens: goed is wat plezier verschaft, gelukkig maakt; slecht is wat pijn berokkent en verdriet. Maar we weten dat ook het kwaad een pervers genoegen kan verschaffen, dat we kunnen genieten van pijn, de onze en die van anderen, dat het goede veel minder fascineert. Doen wat moet, het gevaar vermijden, braaf zijn, volgzaam, niemand kwaad doen, binnen de perken blijven, geen risicos nemen: het is zo weinig aantrekkelijk, zo doordeweeks, zo flauw. Als we zien waarmee wij mensen zoal bezig zijn (en dat was toch onze methode om te ontdekken wat goed en kwaad is?), dan kunnen we niet anders dan vaststellen en aanvaarden dat de mens ook een zeer sterke behoefte heeft aan opwinding, vertier, roes, zinnelijk genot, gevaar, uitdaging, geweld, moord Ook dat is een basisgegeven, een onmiskenbaar een overweldigend aanwezig aspect van ons mens-zijn.
Een volgende belangrijke bladzijde in de geschiedenis van het ballet en de balletmuziek werd opengeslagen met de komst van Serge Diaghilev naar het Westen. Na het afscheid van Petipa in St.-Petersburg werd zijn rol overgenomen door de begaafde en originele danser en choreograaf Mikhail Fokine (1880-1942). Misschien mede onder invloed van Isadora Duncan (1878-1927), de Amerikaanse free-style danseres, kwam hij tot het inzicht dat het lichaam van een danser meer is dan alleen maar de benen en dat ballet een artistiek geheel kan zijn van dans, design en muziek. Deze inzichten kwamen vooral tot uitdrukking in het werk van Serge Diaghilev (1872-1929). Hij begon als organisator van tentoonstellingen en muziekuitvoeringen, niet alleen in Rusland maar ook in Wenen, Parijs en Berlijn. In 1909 kwam er een doorbraak met het eerste optreden van Les ballets Russes de Serge Diaghilev in het Parijse Théâtre du Châtelet, met muziek en ballet van Russische meesters en Russische zangers en dansers. Het was het succes van deze laatsten dat Diaghilev, die een fijne neus had voor commercieel succes, ertoe bracht om in Londen en Parijs jaarlijks balletopvoeringen te brengen, tot aan het uitbreken van de eerste Wereldoorlog in 1914. Met de drie Stravinski-balletten: Vuurvogel (1910), Petrouchka (1911) en Les sacre du printemps (1913) schreef hij ballet- en muziekgeschiedenis, maar beïnvloedde ook op ingrijpende wijze theaterdesign en zelfs de stijl van het huismeubilair.
Fokine gebruikte voor zijn choreografieën bestaande muziek, zoals het beroemde Les Sylphides, met een selectie van muziek van Chopin (vandaar dat het ook onder de titel Chopiniana bekend staat), of van Schuman: LeCarnaval en Papillons; soms was het ook een medley van melodieën, geleend of ronduit gestolen van verscheidene Russische componisten. In Shéhérazade, op muziek van Rimski-Korsakov, bracht hij een balletverhaal dat heel sterk afweek van wat de componist zich daarbij had voorgesteld. Maar Diaghilev was daarmee niet tevreden en gaf opdrachten voor originele balletmuziek, niet aan tweederangs artisten zoals in de 19de eeuw gebruikelijk was, maar aan vernieuwende topcomponisten. Stravinski dankte zijn vroege reputatie vrijwel uitsluitend aan de balletten die hij schreef voor Diaghilev, maar ook Debussy (Masquesetbergamasques, Jeux) Ravel (DaphnisetChloé), Florent Schmitt (La tragédie de Salomé) en zelfs Richard Strauss (Josefslegende) schreven originele balletmuziek voor hem. Na 1917 vermelden we verder nog Satie (Parade), de Falla (El sombrero de tres picos), Poulenc (Lesbiches), Auric (Les fâcheux), Milhaud (Le train bleu), Sauguet (La chatte), Prokofiev (Le pas dacier, Le fils prodigue), Constant Lambert (Roméo et Juliet). Respighi maakte zijn bekende bewerking van Rossini-themas La boutique fantasque (1919).
De belangrijkste bijdrage van Diaghilev voor de muziekgeschiedenis is hierin gelegen dat hij op overtuigende wijze heeft aangetoond dat de muziek organisch verweven kan en moet zijn met de dans en niet louter een achtergrondfenomeen. Het bewijs dat hij het bij het rechte eind had is dat zeker vijftien van de ongeveer zestig originele balletten nog steeds opgevoerd worden, nu goed honderd jaar later en overal ter wereld in vrijwel dezelfde vorm als bij de eerste producties onder zijn leiding. Later zou Fokines choreografische inspiraties overgenomen worden door Leonid Massine (1896-1979) en vandaar door George Balanchine ((1904-1983). Daarbij moeten we ook Vaclav Nijinsky (1888-1950) vermelden als sterdanser én choreograaf, evenals zijn zuster Bronislava Nijinskaja (1890-1972). Artiesten als Picasso en Derain werkten mee aan de decors.
De wereldberoemde Anna Pavlova (1881-1931) begon haar ballerinacarrière in Diaghilevs troupe, maar week in 1911 uit naar London en stichtte daar haar eigen compagnie, met vooral Engelse dansers, met wie ze op tournee ging tot aan haar dood. Jammer genoeg nam ze weer de traditie op van het gebruik van minderwaardige muziek van minder interessante componisten en droeg zo bij tot de ook nu nog wijdverspreide idee dat balletmuziek niet veel meer zou zijn dan een bijkomstigheid.
In 1921 bracht Diaghilev in London een reeks opvoeringen van De schone slaapster van Tchaikovski in de choreografie van Petipa, die veel heeft bijgedragen aan de verspreiding van het klassiek ballet in Groot-Brittannië.
Na de onverwachte dood van Diaghilev in 1929 hebben zijn leerlingen de traditie voortgezet: Marie Rambert, Ninette de Valois, Alicia Markova en later hun leerlingen, zoals Frederick Ashton. Markova werd als ballerina opgevolgd door Dame Margot Fonteyn (1919-1991). In Parijs was het Serge Lifar, ook een protegé van Diaghilev, die tussen 1930 en 1958 de dienst uitmaakte.
Als we al die bekende, zeg maar benoemde namen lezen, dan beseffen we pas hoe belangrijk Serge Diaghilev is geweest in het begin van de twintigste eeuw en hoe hij de basis heeft gelegd voor het ballet zoals het er tot op onze dagen zou uitzien.
Categorie:muziek Tags:ballet, dans, muziek
14-05-2009
Paul Hazard en de Verlichting
Paul Hazard, La pensée européenne au XVIIIe siècle. De Montesquieu à Lessing, 469 pp., Fayard, (1946) 1963.
Eigenlijk was het me te doen om een ander boek van dezelfde schrijver, namelijk zijn La crise de la conscience Européenne 1680-1715 (1935), een werk dat hem grote bekendheid bracht en dat nog steeds vaak geciteerd wordt in recente historische en filosofische werken. Ik vond niet onmiddellijk een goed exemplaar en liet me verleiden door dit postuum uitgegeven vervolg, dat ik voor enkele euro kocht In t profijtelijk boeksken (je vindt een link hiernaast). Intussen vond ik de Nederlandse vertaling van La crise: P. Hazard, De crisis in het Europese denken, Agon, 1990, verstopt in een ondergrondse opslagplaats van de gemeentelijke openbare bibliotheek Mena van Rotselaar, waar ik enkele uren per week als vrijwilliger werk. Maar na enkele bladzijden besefte ik dat zelfs de beste Nederlandse vertaling geen recht kon doen aan het heerlijke Frans van Paul Hazard. Via internet vond ik in Brussel een oorspronkelijke uitgave uit 1935 voor 10; mijn jongste zoon Luk houdt tijdens de week verblijf in Brussel, waar hij werkt voor een bank die nu in Franse handen gevallen is. Hij was graag bereid het boek voor mij op te pikken en ik kijk dus al verlangend uit naar zijn volgende bezoek, nu met een extra reden.
Intussen heb ik La pensée al uit. Prachtig Frans en met een terechte dosis vanzelfsprekend Frans chauvinisme, want Frankrijk was in de periode die Hazard in zijn beide boeken beschreef nu eenmaal toonaangevend. Het was trouwens in die periode, meer bepaald in 1677, overigens ook het sterfjaar van Spinoza, dat de slag bij de Peenebeek, tijdens de zogenaamde Hollandse Oorlog (1672 het Rampjaar-1679) de aanleiding was voor de definitieve annexatie door Frankrijk van Artois en een groot gedeelte van wat we nu Frans-Vlaanderen noemen. Paul Hazard werd 200 jaar later, in 1878 geboren in Noordpeene, dicht bij de grens met West-Vlaanderen. Hij was een fervent voorstander van het onderwijs van het Vlaams in Frans-Vlaanderen en hield heel veel van zijn geboortestreek. Hij werd docent aan het Collège de France en was de laatste verkozene in de Académie Française net voor het uitbreken van de oorlog, maar hij werd wegens de bezetting nooit opgenomen, zoals dat heet. Zijn gezondheid leed erg onder de oorlog en hij stierf korte tijd voor de bevrijding, op 12 april 1944.
Over zijn hoofdwerk later meer, maar ik kan nu al mijn bewondering voor deze grote meneer van de beschavingsgeschiedenis niet meer verbergen. Sinds vele jaren zoek ik naar een goede manier om mijn Frans een beetje op peil te houden. Ik luister dagelijks naar Musiq3, de Franstalige tegenhanger van Klara, maar toch veeleer voor de muziek dan voor het woord. Ik zoek al lang vergeefs naar een interessant algemeen cultureel Franstalig tijdschrift. Nu ik dit boek gelezen heb en ook enkele filosofische werken van André Comte-Sponville, denk ik dat ik de oplossing gevonden heb: lees eens een goed Frans boek, bijvoorbeeld van Paul Hazard. Het kost je amper een peulschil en je bent er een tijdje mee zoet, zeker als je elke dag of zelfs elke week een hoofdstukje leest. Ik lees mijn boeken altijd achtereen uit, het grootste deel van mijn vrije tijd gaat erin op (als ik niet afgeleid word door andere verplichtingen) en op die manier krijg je echt een Frans taalbad, met welluidende woorden waarvan je nooit eerder gehoord hebt, met werkwoordvormen die je niet voor mogelijk houdt en met zinsconstructies die zo Frans zijn als jarretelles? Maar het went allemaal vrij snel en met de gewenning stijgt het genot, het plezier van het lezen, het genoegen van het begrijpen, de rijkdom van het inzicht. Paul Hazard is een uitmuntende gids, eerlijk als goud, objectief als een deurwaarder, bloemrijk als een rederijker, diepzinnig als een brahmaan, wijs als een grootvader en belezen als geen ander. Hij steunt zich uitsluitend en rechtstreeks op de beste bronnen: de belangrijkste auteurs, literaire en andere, uit de betrokken periodes en landen en hij slaagt erin om in enkele rake paragrafen de essentie van hun betoog samen te vatten in een precieze, verhelderende en gevatte taal. Hij belicht steeds alle aspecten, ook als die paradoxaal aan elkaar tegengesteld lijken. Hij weet immers dat de geschiedenis van de mensen niet over voorspelbare wegen gaat. Hij laat zich door die geschiedenis leiden, legt haar niet zijn wil en interpretatie op, maar gaat anderzijds geen enkele conclusie uit de weg, ook niet als die strijdig is met zijn eigen (katholieke) opvattingen, iets waarvoor tussen 1685 en 1800 ruime aanleiding en volop reden was.
Er zijn derhalve twee uitstekende redenen om Paul Hazard te lezen. Als je een overweldigend, subtiel, aangenaam en verfrissend Frans taalbad wil, dan ben je bij hem aan het juiste adres, al zal je het rauwe sloppenvocabulaire van le père Gilbert moeten missen. En wie geïnteresseerd is in onze Europese beschavingsgeschiedenis kan niet voorbijgaan aan zijn essentiële wetenschappelijke doch magistraal literair vertolkte inzichten. Hij beweegt zich in de periode van de Verlichting als een soepele forel in helder water. Een vergelijking met Jonathan Israel dringt zich op, maar de twee auteurs zijn stilistisch en methodologisch zo verschillend dat het af en toe lijkt alsof ze het juist niet over dezelfde periode hebben. Heerlijk, die embarras du choix tussen die beide meesterlijke auteurs. Nooit gedacht dat de Aufklärung zo interessant was, zo modern, zo hedendaags, zo Frans, zo Nederlands en helaas zou weinig Vlaams. Frankrijk (en Nederland!) zijn altijd al met het beste dat Vlaanderen te bieden had, gaan lopen. Ik troost me vanavond met de gedachte dat dit uitmuntende lid van de Académie Française toch een rasechte Vlaming was.
Het is vreemd. Dat men in de topsport gebruikt, dat weten we al vele jaren. Er worden enorme bedragen uitgegeven aan dopingcontrole, maar het lijkt niet veel te helpen. Telkens men denkt dat er een kentering is, een mentaliteitswijziging bij een nieuwe generatie sporters en verzorgers, blijkt dat die alleen maar andere producten gebruiken, waarvan ze denken dat ze niet op te sporen zijn. Het is niet anders. We zien ook maar het topje van de ijsberg: voor elke domoor die zich laat pakken, zijn er ongetwijfeld tientallen die het slim spelen en nog anderen die gewoon tussen de wijde mazen van het controlenet glippen.
Doping is niet het enige probleem in de competitiesport. Onlangs las ik tot mijn oprechte verbazing over het onsportief gedrag van fanatieke supporters, fans, bij sportwedstrijden: ze hinderen de tegenstrevers van hun idool, niet alleen met scheldwoorden, boegeroep en hoongelag, maar ook fysiek: in de weg lopen, duwen en trekken en slaan, bier en frisdrank in het gezicht gooien, of hen belagen met allerlei voorwerpen.
En er is nog meer: het hooliganisme is verre van uitgeroeid, georganiseerde bendes maken nog steeds de harde kern uit van supportersclubs die met elkaar in de clinch gaan voor en na sportwedstrijden, maar ook tijdens de match, onder meer door hatelijke en racistische spreekkoren.
En er is nog veel meer: sportlui, hun managers, coaches, begeleiders en sponsors maken afspraken met elkaar, vaak voor veel geld. Overwinningen en ook verliezen worden gekocht en verkocht, want de inzet is enorm: een plaatsje in een internationale competitie levert miljoenen op. En dan zijn er nog de gokfraudes: gespecialiseerde misdaadorganisaties regelen het resultaat van wedstrijden waarop zeer grote bedragen ingezet worden tegen buitenissige odds.
Het heeft allemaal niets meer met sport te maken, het is volksverlakkerij, pure commercie, theater, show. Ik begrijp niet waarom iemand er nog enige aandacht aan schenkt: je weet perfect dat het allemaal doorgestoken kaart is, dat je er zeker het fijne niet van weet. De held van vandaag is morgen al onttroond. Toch blijven de mensen massaal kijken, op TV en in het echt, ze blijven de kranten en weekbladen lezen, de 'boeken' die de sportlui zogezegd zelf hebben geschreven. Veel geld geeft men daaraan uit...
De wereld wil bedrogen zijn, we vragen erom, we laten ons willens en wetens bij de neus nemen. We kunnen best met een leugentje leven, meer nog: we hebben zelfs nood aan make believe, aan opgezet spel, aan show en vertoning. Als je mensen uitnodigt voor een ernstig gesprek over een belangrijk onderwerp, bijvoorbeeld het hiernamaals, kan je er zeker van zijn dat er niemand, niemand opdaagt, geen muis. Maar voor de Heilig Bloedprocessie in Brugge! Nochtans weet zelfs een kind dat het bloed helemaal niet van Christus kan zijn en beseft iedereen dat de herders, Romeinen, ridders, engelen en wat nog meer in de processie gewoon brave burgerfiguranten zijn. In Antwerpen noemen ze theater komeede spele. In het werkelijke leven mag komedie spelen niet: je mag het niet faken (van het Engels fake, slang voor vervalst, misschien verwant aan Du. fegen en ons vegen: oppoetsen om het er mooier te doen uitzien dan het is). Van Jan Klaassen verwacht je niet dat hij ook een betaalde baan heeft en s zomers op vakantie gaat in het Zuiden; een operaheld hoeft niet echt te sterven, bij een goochelaar reken je erop dat je bedrogen wordt, dat is juist het plezierige: je weet dat het niet kan, maar je weet niet (meteen) hoe je beetgenomen bent.
Dat is uiteindelijk de vraag: waar ligt de grens tussen komeede en het werkelijke leven? Sport is volksvermaak, zelfs, en zeker, op het hoogste niveau. De Olympische Spelen zijn een commercieel gebeuren, punt uit. En vermaak is niet echt, het is theater, we weten het, maar we wensen het eventjes te vergeten terwijl we zitten te kijken en te joelen: kijk, hij haalt het, fantastische overwinning! Morgen zeggen we wel tegen de collegas op het werk dat het wellicht weer doping is en zijn we heel blasé, maar zondag staan we weer op de tribune of langs de kant van de weg: hup, Tommeke, hup!
Nu we het daar toch over hebben
Onze taal heeft een en ander te vertellen over bonen. Een selectie:
- t Is maar een boon in de brouwketel: een kleinigheid dus, iets onbelangrijks. De Belgische toprenner Tom Boonen is tot driemaal toe betrapt op recreatief gebruik van verboden middelen, cocaïne en extasy. Hij is er ook al eens voor veroordeeld en hem werd ook deelname ontzegd aan belangrijke wedstrijden, zoals de Tour. Nu hangen hem nog strengere straffen en consequenties boven het hoofd, juridisch en sportief (en dus financieel). Toch is dat vreemd: hij is misschien wel de enige Belg die door het gerecht vervolgd wordt voor het recreatief gebruik van die middelen. Er zijn daarvoor ook geen straffen voorzien door sportieve instanties: de internationale wielerunie vond het zelfs niet nodig het parket of de betrokkene in te lichten toen Boonen positief testte; de Belgische instanties hebben dat wel gedaan, met een zeer voorwaardelijke opschorting van straf tot gevolg: je kan bezwaarlijk een wielrenner ernstig vervolgen voor cocaïnegebruik en al de anderen laten lopen.
- Als de bonen bloeien, de zotten groeien, of: hij is in de bonen en plukt erwten, of: hij is lelijk in de bonen. Deze drie uitdrukkingen gaan (wellicht) terug op Dodoens Kruidenboek: een bloeiende boonakker zou namelijk mensen aan het hallucineren brengen, in extase, XTC of extasy dus.
- Het is een rare snijboon: zo ziet Tom er ook een beetje uit, vind ik.
- Hij is ook geen heilig boontje: dat is wat Tom ook zegt: hij is ook maar een mens, hij is niet zonder fouten.
- Boontje komt om zijn loontje: ik heb deze uitdrukking al zo vaak gehoord, ook omgekeerd, waarbij loontje om zijn boontje komt; tijd dus om eens en voorgoed uit te maken wat ze betekent en waar ze vandaan komt. Wij geven er gewoonlijk deze betekenis aan: uiteindelijk krijgt iedereen de straf die hij verdient, al duurt het lang, je krijgt je verdiende loon. Waar het vandaan komt? Uit een sprookje van de gebroeders Grimm: boontje, strootje en kooltje (vuur) gingen samen op reis en toen ze aan een beekje kwamen ging strootje erover liggen; boontje liep zo naar de overkant, maar toen kooltje dat ook probeerde, stak kooltje strootje in brand en viel in het water; boontje barstte in lachen uit, letterlijk zelfs en overleefde het dus niet: het kreeg zijn verdiende straf voor zijn leedvermaak.
Ik besluit. Het is belangrijk dat we steeds duidelijk onderscheid maken tussen feit en fictie, tussen de werkelijkheid en de verbeelding, tussen de realiteit en komedie. Sport, zoals ze vandaag in de media komt, behoort tot het vermaak, de recreatie, het spel. Achter de schermen van die komedie schuilt harde business en ook oneerlijke praktijken. Laten we dus niet hypocriet doen als we dag na dag geconfronteerd worden met die duistere kant van de sport: we hebben erom gevraagd, we willen zo graag bedrogen worden, onze zorgen even vergeten, even genieten van de opwinding, de roes, de extase. Dat is precies wat Tom Boonen en zijn collegas ons bezorgen. Dat is ook precies wat Tom Boonen zelf heeft gedaan toen hij aan de drank, de XTC en de cocaïne zat. Hij is geen heilig boontje. Wie wel?
Begrijp me niet verkeerd: ik ben een zeer principiële tegenstander van elk recreatief druggebruik, zelfs van tabak en alcohol, ik ben geheelonthouder, ben dat het grootste gedeelte van mijn leven ook geweest, ik drink zelfs geen (echte) koffie of thee meer, ook geen frisdrank, enkel kraantjeswater. Ik ben mens genoeg om te weten dat niet iedereen dat altijd en overal kan en dat mensen ook proberen om (min of meer) verstandig met drank, drugs, tabak en andere stimulantia en excitantia om te gaan. Onze samenleving is vrijwel ondenkbaar zonder die producten, ook de Islam slaagt er niet in dat volledig aan banden te leggen. Het is een belangrijk aspect van ons mens-zijn, het is goed dat we daar af en toe even bij stilstaan en ons (eerlijk!) afvragen hoeveel wij gebruiken en wat dat met ons doet en hoe we zouden zijn zonder. Dat zijn de vragen die Tom Boonen en zijn vele supporters voor zichzelf moeten beantwoorden.
Categorie:samenleving Tags:sport en drugs
04-05-2009
Celibaat, Gerard Walschap
Toevallig ontdekte ik in de kringloopwinkel een werk van Gerard Walschap. Dat kan je niet laten liggen, natuurlijk en zo komt het dat ik nog eens een Vlaamse roman heb gelezen, al is het er een uit 1963: Celibaat.
Gerard Walschap leefde lang, van 1898 tot 1989 en schreef veel, voor een goed overzicht klik je maar even hier: http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=wals004. Hij was gedurende lange tijd een van Vlaanderens meest bekende en meest gelezen auteurs, ondanks de nijdige tegenwerking, vijftig jaar lang, van een bekrompen katholiek establishment. Ik vermoed dat zijn Houtekiet (1939) hier en daar nog op een leeslijst staat in een of andere school, maar voor het overige is zijn tijd voorbij. Ik besprak hier dankbaar zijn antiklerikale en atheïstische brochure Salut en Merci (1955): http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=431.
Celibaat is een vreemde titel, want het gaat niet om wat wij daaronder gewoonlijk verstaan, namelijk het verplichte celibaat van de katholieke priesters. Dat thema zou hem zeker zou liggen, daar niet van en aan voorbeelden voor een verhaal over de strijd van talloze priesters en kloosterlingen met hun seksualiteit heeft het nooit ontbroken. Maar neen, zijn Celibaat gaat over een klein burgermannetje in het Vlaanderen van voor en tijdens de Groote Oorlog. Niet verwend door de natuur op fysiek vlak, niet gezegend met een scherp verstand of enige emotionele intelligentie, zoals we dat nu zeggen, gaat hij onwennig, door twijfels en verdrongen emoties verscheurd en verlamd door het leven, een gemakkelijk slachtoffer voor zijn omgeving, als gepijnigd voorwerp van hun spot en misprijzen, als onwillig object van hun gefrustreerde seksuele verlangens, als verbijsterde pion in hun dorpspolitieke machinaties. Het is pas bij het uitbreken van de oorlog dat hij ons en zijn omgeving verrast: hij neemt dienst, wordt gewond en dan nog eens, zwaar verminkt in het aangezicht. Wanneer de vrede hersteld is, vinden we hem in het Franse zuiden, in een vreemde, pijnlijk onbevredigende relatie met een oudere vrouw. Later keert hij naar Vlaanderen terug en herneemt zo goed en zo kwaad als het gaat zijn vreemde leven van rentenier, gelouterd van het kwaad door de verschrikking van de oorlog. Het einde komt zachtjes, genadig.
Walschap schrijft hier in zijn bekende bondige, directe, levendige, kernachtige Vlaamse taal, met fijn aangevoelde uitdrukkingen uit onze echte taal, ons dialect, dat we zoveel beter beheers(t)en dan het opgelegde ABN van de school, het plaatselijke Vlaams dat zoveel kleurrijker was/is dan het stijve Nederlands. Het is voor mij een plezier geweest om dat zo te lezen, met uitdrukkingen die ik al te lange tijd niet meer gehoord had, want ik heb al vele jaren helaas niemand meer met wie ik op frequente basis mijn Oost-Vlaams Eekloos kan spreken.
Het celibaat is dat van meneer André, het Heerken. Niet dat hij geen kans heeft om er iets aan te doen, maar het lukt niet. Hij is verward, hij panikeert, hij durft niet, hij wil niet, hij kan niet. Seksualiteit is hem zo vreemd als ja als wat?
Hoe vervreemd kan een mens zijn van zijn of haar seksualiteit? Is het niet onze meest natuurlijke aandrift, een complex en subtiel samenspel van duizend kleuren op het palet van ons leven, de verknochte band die uitgelezen aspecten bijeen brengt van hevige lichamelijkheid en de krachtigste emoties? De honden doen het op straat, zeiden burgers en pastoors vroeger smalend over seks. Niet dat ik meen dat ook mensen de liefde daar moeten bedrijven, maar er is, ondanks vermeende seksuele revoluties allerhande, nog veel werk in Vlaanderen eer seksualiteit een normale plaats heeft verworven in onze samenleving, als activiteit en als onderwerp van gesprek, en dan niet alleen in de ludieke media, en onderzoek.
De mens, zoals al het leven, plant zich voort. De evolutie heeft daartoe bij de mens, zoals bij andere diersoorten die zich twee-geslachtelijk vermenigvuldigen, krachtige mechanismen tot stand gebracht om die voortplanting te verzekeren, aantrekkelijk te maken. We hadden Freud niet nodig om ons erop te wijzen dat er zoiets als libido is, een seksuele aantrekkingskracht tussen partners. Seks zit in onze genen, het is een primair gegeven. Maar de mens is geen dier, of is een ander dier, een denkend wezen, met een geheugen, een geschiedenis, een cultuur; met een toekomst ook, waarvoor het plannen ontwerpt, met verlangens en wensdromen. Seksualiteit zit niet enkel in de genen, ze maakt ook deel uit van onze cultuur. De samenleving heeft zich van dat genetisch gegeven meester gemaakt, heeft het bewerkt, gevormd, beschaafd. We eten niet zoals de dieren, we hebben er een kunst van gemaakt. We hebben ook geen seks zoals de dieren, ook daarvoor hebben we duizend rituelen, gewoonten, afspraken, codes, spelregels.
Daarover gaat Celibaat. Sommige personages belichamen de simplistische, dierlijke en agressieve mannelijke seksualiteit van wat men vroeger de dorpsstier noemde: de zonen van de rijkste boer, die zich vergrepen aan alles wat jong was en een rok droeg. Anderen spelen cynisch het elegante spel van de Franse salons, met als enig doel of resultaat wat onkuis geflirt met de dochters van de rijke kooplui uit de provincie. In de katholieke dorpen en kleine steden van la Flandre profonde is seksualiteit, zoals alle andere waarden, vastgeroest in burgerlijke rituelen, die door de generaties worden overgeleverd en waaraan iedereen zich officieel houdt, wat men verder ook in den duik doet of denkt. Het zijn die hypocriete conventies die Walschap ter sprake brengt en hun nefaste invloed op het leven van zijn personages, onze Vlaamse mensen, ongenadig hekelt.
Wat is het leven van een man of vrouw die nooit aan een intieme relatie toekomt, niet omdat zij dat zo wensen, om welke reden dan ook, maar omdat zij daartoe gedwongen worden of zich laten dwingen, om welke reden dan ook?
Onlangs nog vroeg men aan kardinaal Danneels of hij nooit spijt had dat hij niet getrouwd was. Zijn antwoord, dat hij wellicht al duizend keer heeft gegeven en uiteindelijk zelf is gaan geloven, was dit: nee, hij wist immers wat hij deed toen hij besloot priester te worden; maar hij gaf wel toe dat hij het spijtig vond dat hij geen kinderen had. Wat moet je nou met zon antwoord? Het is gewoon een boutade? Want het klopt langs geen kanten. Wat wist een jongeman zestig jaar geleden toen hij naar het seminarie trok? Niets, dus. En om kinderen te hebben, is er een vrouw nodig. Die heeft de kardinaal nooit gemist, blijkbaar. Kinderen hebben zonder de tussenkomst van een vrouw, ziedaar het diepste verlangen van een kerkvorst aan het einde van zijn leven. Ook de kerk als instituut heeft de vrouwen niet nodig, niet als priester, niet als bisschop of paus, zelfs niet als misdienaar. En als ze zich echt aan de kerk willen wijden, dan moeten ze maar maagd blijven. Een priester die niet van vrouwen wil weten, maar naar kinderen verlangt, dat is een kwalijke combinatie, dat zullen we geweten hebben (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=141243).
In de katholieke kerk blijkt ongeveer alles te draaien om seksualiteit, of het negeren en verbieden daarvan. Niet dat ik een voorstander zou zijn van de vrije liefde, wat dat ook moge wezen; inzake seksualiteit ben ik net zo voor een moraal die gesteund is op wederzijds respect als op alle andere aspecten van ons mens-zijn. Het eerste gebod van de kerk is niet: heb uw naaste lief, maar: heb geen seks met uw naaste (tenzij enkele keren in uw leven, zoveel als nodig om enkele kinderen te maken). Dat is onbegrijpelijk. Het is in strijd met onze genetische ingesteldheid, maar nog veel meer met een normale maatschappelijke en culturele beleving van onze seksualiteit. Tweeduizend jaar lang heeft men een houding gepredikt tegenover de menselijke seksualiteit die op geen enkele manier te verantwoorden of goed te praten is. Men heeft er hét thema van de christelijke godsdienst van gemaakt en men blijft dat doen, kijk maar naar het katholieke standpunt over geboortebeperking, abortus, voorhuwelijkse betrekkingen, condooms, homoseksualiteit en huwelijk, echtscheiding, kindermisbruik door priesters en ja: het celibaat (afgeleid van het Lat. caelebs, ongehuwd; de oorsprong van caelebs zelf is onzeker).
Men zou kunnen denken dat gebeurtenissen en verhoudingen uit het begin van de twintigste eeuw en zoals Walschap die beschreef in 1963 niet meer van deze tijd zijn en dat Celibaat ten hoogste nog als een tijdsdocument kan gelezen worden. Niets is minder waar. Het is nog steeds een donkere spiegel die de wijze uil Walschap Vlaanderen en de wereld voorhoudt. Het is niet voor niets dat de kerk hem tot zijn dood zo ongenadig en onchristelijk bestreden heeft. Zoals in Houtekiet predikt hij immers een grondig andere moraal, een betere manier om met elkaar om te gaan, een open, menselijke, liefdevolle houding. Het is een boodschap die ook nu nog aan de getorste zuilen van Sint-Pieters zetel schudt.
Categorie:ex libris Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
02-05-2009
de onredelijkheid van religie en de vertroosting van de filosofie
Laat me beginnen met een verwijzing naar de bespreking die ik hier in 2006 al wijdde aan een boekje, meer een brochure van de hand van de Utrechtse universiteitshoogleraar filosofie Herman Philipse (°1951), die in 1995 voor het eerst verscheen onder de duidelijke titel Atheïstisch manifest; klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=83. De reden is niet alleen dat het een zeer aantrekkelijke publicatie blijft, maar ook het feit dat er een zogenaamde vermeerderde heruitgave ter beschikking is, de zesde druk dateert al van 2005. De vermeerderingen naast enkele herschrijvingen betreffen in de eerste plaats een zeer persoonlijk voorwoord (7 bladzijden) van Ayaan Hirsi Ali, in 2003 nog lid van de Tweede Kamer; daarnaast heeft de auteur zelf enkele opstellen toegevoegd: een Aanhangsel bij het derde onderdeel van zijn oorspronkelijke tekst; maar vooral een substantieel tweede deel (p. 115-193) onder de titel De onredelijkheid van religie, met als ondertitels 1. Hoe ons standpunt te bepalen? 2. Het Vaticaan en het probleem van het waarheidscriterium 3. Wetenschap en religie 4. De verklaring van godsdienst. Die aanvullingen waren al vroeger gepubliceerd, soms onder een andere vorm en hier en daar bevatten ze herhalingen van wat in het eerste deel al aan bod kwam, maar dat hindert helemaal niet, omdat de argumenten op die manier zonder vervelende verwijzingen zelfstandig kunnen gelezen worden.
Er is ondertussen in de wereld een en ander gebeurd en ook Nederland is daarbij niet gespaard gebleven, dat heeft onder anderen ook mevrouw Ayaan Hirsi Ali aan den lijve ondervonden. Godsdienst, religie, christendom, islam, atheïsme, levensbeschouwing en filosofie staan meer en meer in het kernpunt van de discussie. Helaas weten amper enkelen onder de deelnemers aan dit dovemansgesprek waarover ze het hebben, kennen ze nauwelijks de standpunten die ze zo fanatiek verdedigen en nog veel minder die van hun opponenten. Aan die onzalige toestand zou de lectuur van dit boekje van bescheiden omvang nochtans veel kunnen veranderen. Het is, mede door zijn ontstaansgeschiedenis, niet volmaakt, maar het is wel van het beste dat we hebben in ons eigen taalgebied. Ik wil het hierbij dan ook nogmaals, zeker in zijn nieuwe vorm, met nadruk aanbevelen. Voor de prijs moet je het niet laten, ongeveer 16, uitgeverij Bert Bakker. Of vraag ernaar in je plaatselijke openbare bibliotheek en als ze het niet in huis hebben, geef het dan door als een aankoopsuggestie, dan doe je niet alleen jezelf maar ook anderen nog een plezier.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
30-04-2009
Geweld
Geweld. Het is een vast onderdeel van ons leven, gelukkig meestal op veilige afstand, als een fait divers in het nieuws of een duidingprogramma. Soms komt het angstwekkend dichtbij: het huis van de buurman dat afbrandt, een kennis die omkomt in een brutale aanrijding, de zelfdoding van een kind. Soms duikt agressie op waar men het niet verwacht, zoals op de aandeelhoudersvergadering van onze grootste bank, waar beschaafde mensen menen dat ze met fysiek geweld iets kunnen bereiken dat ze met legale middelen niet konden gedaan krijgen.
In onze maatschappij is geweld vrijwel steeds verdrongen naar de marginaliteit. Wij hebben als burgers sinds eeuwen het recht op fysiek verzet tegen onrecht afgestaan aan de staat, die het monopolie van het geweld heeft gekregen. Het leger zorgt in principe voor onze nationale veiligheid, de politie voor de binnenlandse. Als een buur ons te na komt, dan treden wij niet zelf op, maar vertrouwen erop dat de gevestigde macht dat voor ons doet, dat zij, desnoods met geweld, onze rechten herstelt. Dat is een van de belangrijkste verworvenheden van de beschaving.
Geweld hoort niet thuis in de normale omgang. Wie zich er toch schuldig aan maakt, plaatst zich in de marge van de samenleving, in de criminaliteit. Gewelddadig optreden, door criminelen of door op hol geslagen burgers en zelfs door het leger of de ordetroepen, aanzien we als de meest schokkende misdaden, ze halen steeds de voorpagina van de krant en vormen de hoofdpunten van het nieuws. Hoe meer slachtoffers, hoe meer bloed, hoe hoger de sensatiescore. Een land waar men het recht in eigen handen neemt, beschouwen we niet eens als een land, maar als een schurkenstaat: Somalië, Afghanistan, Jemen, Noord-Korea Een land dat zijn burgers niet onder controle heeft, is een misprezen bananenrepubliek.
Dat wil niet zeggen dat alle geweld verdwenen is uit onze leefwereld. Je ontmoet het elke dag, op een min of meer subtiele wijze. Mensen gaan met elkaar om op een nogal agressieve manier. We manifesteren ons tegenover anderen, we eisen onze plek onder de zon op, ons territorium, ons eigenbelang. We zijn dominant, we staan op onze rechten, vermeende of echte. We laten ons niet doen. En aangezien we allemaal zo zijn, al was het maar een beetje, ervaren we de anderen als agressief: de jongelui met hun rugzakken en roltassen die ons hinderen op de bus; de wielertoeristen die de hele breedte van de weg innemen of met zijn tweeën weigeren op het fietspad te rijden; de chauffeur van de hip getunede wagen of donker dreigende SUV die je bijna van de baan rijdt; de slecht gezinde baas die zijn frustraties op zijn of haar personeel uitwerkt; de collega die maar al te vaak ziek is en zich ook anders aan zijn of haar taken onttrekt; of gewoon maar die andere man of vrouw die tegen je aanloopt op straat omdat je niet tijdig uitwijkt.
We hebben het geweld geritualiseerd, vooral in de sport (voor de etymologie van dit in de grond vreemde woord klik je hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=111). De Romeinse keizers wisten het al: het plebs, het volk kon je maar tevreden houden met panem et circenses, gratis uitgedeeld brood en bloeddorstige spelen in de arena. In de sport vechten we met onszelf of met anderen. Nog een stapje verder is het oxymoron kijksport. Een oxymoron, van Gr. oxys (scherp, puntig) en moros (dom, dul), is een stijlfiguur waarin twee tegengestelde woorden of begrippen naast elkaar staan, zoals zwarte sneeuw of een eerlijke politieker of een korte blog van Karel; het woord zelf is daar een voorbeeld van. Kijken is niet aan sport doen, kijksport is geen sport maar kijken. Als we naar vechten gaan kijken, dan vechten we niet zelf, maar sympathiseren met een van de vechtende partijen. Niet zelden mondt dat uit in gewelddadige confrontaties tussen aanhangers van de betrokken sportploegen. Voor heel wat sportfans (fan staat voor fanatiek, natuurlijk) gaat het veel minder om de kijksport dan om de agressieve gevoelens die bij de botsing tussen ploegen naar boven komen.
Al wat leeft, staat in conflict met zijn omgeving. Het enige wat een levende cel wil, is twee cellen zijn. Als je niet eet, kom je om. Stilstaan is achteruitgaan. De aanval is de beste verdediging. De grote vis eet de kleine op. Homo homini lupus. Om in leven te blijven, moeten we ander leven doden, met stenen kunnen we ons niet voeden, ook granen zijn leven, lieve vegetariërs en veganisten. Die basishouding zit in onze genen, we dragen onze evolutie van drie miljard jaar met ons mee, onverbiddelijk. In een moderne maatschappij moeten we niet meer vechten voor een prooi, we kijken er naar in spectaculaire documentaires, gefilmd in verre natuurreservaten. Maar de mens zoekt en vindt wel uitlaatkleppen voor zijn agressiviteit.
Heeft zelfs een pacifist als Obama dat beter begrepen dan zijn achterban of zijn verdwaasde Europese bewonderaars? Weet hij dat er een gedeelte van elke bevolking nood heeft aan actieve geweldbeoefening? Is het die waarheid die ook een simplicissimus als onze minister van oorlog voor ogen heeft als hij onze jongens (veel ouder dan jongens zijn ze niet) naar Afghanistan stuurt? Is dat wat de leiders van het islamistische terrorisme weten?
In het ontstellend verhelderende boek van Barbara Tuchman, The Calamitous 14th Century(klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=340) beschrijft de auteur op indringende wijze hoe rondtrekkende benden huurlingen een eeuw lang Europa tot een ware hel maakten. In dergelijke omstandigheden, in oorlogstijd en in periodes of streken waar wetteloosheid heerst, zijn het de agressievelingen, de geweldenaars, de overweldigers die de bovenhand halen. Zoals de evolutionaire psychologie en de sociobiologie (eigenlijk is dat hetzelfde) zo helder aangetoond hebben, is agressiviteit in een beschaafde samenleving een minpunt. Wie zijn omgeving niet respecteert, wordt uitgestoten; wie moordt, brandt steelt en verkracht, heeft minder kansen om zich voort te planten. De geschiedenis van het mensdom bewijst dat samenwerking, compromis, de zorg voor de eigen kinderen, het respect voor de persoon en het eigendom van anderen een voordeel zijn: individuen die zich daardoor laten inspireren, maatschappijen die dergelijke regels opleggen en onderhouden, hebben een evolutionair voordeel, zij hebben meer kansen om te overleven en zich voort te planten, uit te breiden. Niet zo voor de roofridders en de woestelingen die rondtrokken in de 14de eeuw of hun soortgenoten uit onze tijd, zoals de Afrikaanse genocidaire bendes, de Latijns-Amerikaanse druggebonden doodseskaders: zij konden en kunnen overleven en gedijen door te stelen en te verkrachten wat ze op hun weg vonden. Tot de rest van de maatschappij er genoeg van heeft. Dan worden de benden naar andere streken gezonden of gelokt, of uitgemoord door andere benden of door het geregeld leger, of cynisch geïntegreerd in dat leger.
Van een echt vredelievend mens zegt men: hij zou nog geen vlieg kwaad doen.
Tot welke groep wil jij behoren?
Naschrift
Ik schreef deze woorden op het ogenblik zelf van de gebeurtenissen in Apeldoorn. Geweld ontziet niets of niemand. We weten niet of het gaat om een zorgvuldig geplande kwaadwillige aanslag of een wanhoopsdaad van een gefrustreerde enkeling. Overweldigende emoties hebben van een mens een niets ontziende moordenaar gemaakt. De keuze van de dader ging duidelijk naar een gebeurtenis waarbij de media-aandacht verzekerd was. Dat is de wereld waarin wij nu leven. We zijn nergens meer helemaal veilig, niemand.
Categorie:samenleving Tags:geweld
22-04-2009
Winterschade
De voorbije winter was anders dan anders. We voelden het aan: het gure weer duurde te lang, de sneeuw bleef veel langer liggen dan andere jaren, de temperaturen waren lager, er was veel minder zonneschijn. Je merkte het ook aan jezelf en aan de mensen om je heen: ook daar was de temperatuur dicht bij het vriespunt, het humeur bedenkelijk, het geduld snel op, het lontje kort.
Met het uitbreken van de lente, altijd vrij spectaculair in deze gematigde streken, stelden we vast dat ook de tuin geleden heeft onder de winter. Allerlei planten en struiken die het jaren goed hadden gedaan, zijn plots bezweken onder de vorst. Er zit niets anders op dan ze uit te graven en eventueel te vervangen.
Met de vijver is het eender zo. Er lag weken lang een dikke ijslaag, je kon erop lopen en dat was al enkele jaren geleden. Toen het ijs eindelijk helemaal gesmolten was, dreven hier en daar dode vissen rond, ik had geen wak gemaakt. Toen het wat warmer werd, was ik op de uitkijk naar vissen die het overleefd zouden hebben, maar het enige leven dat ik zag, waren twee groene kikkers aan de rand. Tot gisteren: twee kleine grijze schaduwen, waarschijnlijk vetjes (Leucaspius delineatus); er is nog hoop. Als het nog wat warmer wordt, kopen we misschien nog eens een schooltje goudwinden (Leuciscus idus, var. auratus), die zijn opvallend mooi om zien en zwemmen meestal aan de oppervlakte. Helaas zijn ze precies daarom vaak de prooi van de reiger en de ijsvogel, die maar al te graag op bezoek komen.
De skimmia doet het wel goed, de bloesems geuren heerlijk, maar dit jaar zijn er helemaal geen bijen die zich met honderden tegelijk laten verleiden. De imkers spreken van de verdwijnziekte: ganse populaties vliegen uit om nooit meer terug te komen.
Voor ons, senioren, zijn dergelijke winters dodelijk: de statistieken tonen het aan, er zijn meer sterfgevallen in gure winters. En als we het overleven, dan is het zoals met de rest van de natuur: er is altijd wel wat winterschade. Kleine kwaaltjes die wat hardnekkiger zijn, wat meer grijze haren; je bent ook rapper vermoeid en je komt minder snel op gang. Je denkt dat je wijzer geworden bent, maar je bent alleen wat minder optimistisch, minder toegeeflijk, minder vergevingsgezind, minder mens, misschien.
Winterschade. Het staat niet in Van Dale, hoewel het aantal samenstellingen met winter- indrukwekkend is. Overal zijn de mensen bezig om de geleden schade in tuinen en vijvers te herstellen, de gaten op te vullen in het decor van je dagelijkse omgeving. Maar je zal ze missen: het laurierboompje, de hebe en de andere heesters, de aronskelk; de goudwinden en de zeelt die je hebt uitgezet met de kleinkinderen en die je net als die kleinkinderen al die jaren hebt zien groeien en die op je voetstappen in het gras afkwamen voor hun portie kruimels van de tafel; de tijm, de salie en de rozemarijn die je bijna dagelijks ging plunderen voor de keuken.
Winterschade. Dit jaar heeft ze ook mij dieper gekwetst met onherstelbaar leed dat jaar na jaar het einde naderbij brengt. Ik bekijk deze lente met meewarige achterdocht. Het is aan mij niet meer zo besteed. Ik laat me niet meer om de tuin leiden door de heerlijke kleuren en geuren, de valse beloften van de stralende natuur. Ik weet nu beter dan ooit dat die vernieuwing afbraak en vernieling is. Het oude maakt plaats voor het nieuwe en dat is prachtig, maar net iets minder als je zelf oud bent.
De muziek van Richard Wagner fascineert me. Maar hoe meer ik inga op de personages en de verwikkelingen van zijn operas, hoe meer Wagners opvattingen over de mens en zijn seksualiteit me bevreemden. Ik nodig je uit voor een tocht door zijn operas, op zoek naar al wat met seksualiteit te maken heeft, een beetje sekstoerisme dus, maar dan heel onschuldig, wees gerust.
Zijn eerste opera, Die Feen (1835, ik geef telkens de datum aan van de eerste opvoering), is gebaseerd op een toneelstuk uit 1762 van Carlo Gozzi en vertelt het verhaal van koning Arindal, die verliefd wordt op Ada, de dochter van de Elfenkoning. Probleem: zij is onsterfelijk, hij niet. Zij stemt toe om met hem samen te leven, op voorwaarde dat hij niet naar haar naam vraagt gedurende acht jaar; natuurlijk doet hij dat helemaal op het laatst wel en zo eindigt hun idylle: hij komt weer in zijn koninkrijk terecht. Ada wil hem daar volgen, maar dat kan alleen als ze Arindal voor een vreselijke test stelt: hij moet haar onvoorwaardelijk blijven beminnen, zoals hij had gezworen, ook als hij verneemt dat Ada zogezegd hun kinderen in het vuur heeft geworpen en de leiding heeft genomen van een vijandelijke invasie. Hij beseft niet dat hij alleen maar op de proef gesteld wordt en vervloekt zijn geliefde. Zij verandert in een stenen beeld voor honderd jaar. Maar Arindal wordt door berouw gekweld; met magische middelen en een passioneel lied wekt hij haar weer tot leven, wordt zelf ook onsterfelijk en zo worden de geliefden herenigd.
Wagner was een kind van zijn tijd, de volle romantiek en dus zijn sprookjes en magie nooit ver weg. Maar los daarvan hebben we hier enkele bekende themas: de vrouw behoort tot een andere, lieftalliger wereld dan de harde wereld van de man; de man moet zijn strijdbaarheid opgeven om de liefde en de onsterfelijkheid te vinden in de idyllische vrouwenwereld en dat kan het best met muziek (cf. Orpheus). Het verschil tussen man en vrouw is radicaal: (echte) vrouwen zijn zelfs geen mensen, maar onsterfelijke elfen, feeën. Om een gezin te stichten, om seks te hebben moeten ze wel hun speciale status opgeven. De oplossing die Wagner hier voorstelt is dat niet de vrouw, maar de man zijn eigen wereld verlaat en binnentreedt in die van de vrouw. Met het verwerven van de onsterfelijkheid en de liefde geeft hij echter ook zijn actieve, op voortplanting gerichte seksualiteit op, in ruil voor een etherische, extatische, sprookjesachtige idylle.
Eveneens in 1835 ging Das Liebesverbot, oder Die Novize von Palermo in première, naar Measure for measure van Shakespeare (1604). De Duitser Friedrich is plaatsvervangend onderkoning van Sicilië, in afwezigheid van de koning. Hij is een echte puritein, gekant tegen alle plezier en verbant zelfs zijn eigen vrouw Mariana naar een klooster. Maar hij is heimelijk wel verliefd op Isabella, een novice in het zelfde klooster. Die verklaart zich bereid om zich aan hem te geven, op voorwaarde dat hij haar broer vrijlaat, die gevangen zit om zijn verzet tegen Friedrichs liefdesverbod. Wanneer hij de vermeende Isabella ontmoet, blijkt achter haar masker zijn eigen vrouw Mariana schuil te gaan. Friedrich blijkt niet alleen een trouweloze echtgenoot te zijn, maar ook zijn eigen wetten te overtreden.
Weer hebben we te maken met een man die, nu omwille van wereldlijke macht, aan liefde en seksualiteit verzaakt en meteen maar van al zijn onderdanen eist dat ze dat ook doen. Maar de liefdeshonger is hem te sterk. De vrouw die hij begeert maakt van zijn gevoelens handig gebruik voor haar eigen, nobele doeleinden. De beide vrouwen spannen samen om hem als man te ontmaskeren.
Over Rienzi, der Letzte der Tribunen (1842) kunnen we kort zijn. Het is een zogenaamde revolutionaire opera, die succes zocht uit de politieke omstandigheden van toenmalig Europa, denk aan de revoluties van 1830 en La Muette de Portici. De enige vrouwenrol van betekenis is Irene, de zuster van Rienzi, die hem trouw blijft tot ter dood en voor hem haar geliefde in de steek laat. Het is een extreme vorm van broeder-zusterliefde, die we in latere operas zullen terugzien.
Met Wagners volgende opera, Der Fliegende Holländer (1843) zitten we weer in medias res van de seksualiteit en de verhoudingen tussen de seksen. Enerzijds is er Holländer, de verdoemde zeekapitein die met zijn schip moet dwalen over de zeeën tot de Jongste Dag; om de zeven jaar mag hij aan land komen om te pogen ontsnappen aan zijn lot: hij moet een vrouw vinden die hem onvoorwaardelijk trouw blijft, ook in de meest barre en moeilijke omstandigheden. Anderzijds is er Senta, dochter van een andere kapitein, die gefascineerd is door de legende van de vervloekte Holländer. Wanneer ze elkaar ontmoeten kunnen ze geen van beiden geloven dat hun dromen uitgekomen zijn. Wanneer Senta afscheid neemt van een vage vroegere vrijer, de jager Erik, denkt Holländer dat ze hem ontrouw is en vertrekt in een woeste storm. Senta werpt zich in de golven, het schip zinkt en Holländer en Senta stijgen als getransfigureerd boven de golven uit, hand in hand.
Treffend is ook hier de scherpe tegenstelling tussen de gevaarvolle mannenwereld en de rust en kalmte van spinnende vrouwen. De geliefden zijn voorbestemd voor elkaar, maar kunnen het geluk niet op aarde vinden: enkel in de dood zijn ze verenigd.
Wagners obsessie blijkt nog duidelijker met Tannhäuser und der Sängerkrieg auf Wartburg (1845). Het is een samenvoeging van middeleeuwse legenden, door Wagner sterk bewerkt. Tannhäuser verblijft bij de godin van de liefde zelf, op de Venusberg, eindeloos genietend van de lusten van die bovenaardse wereld. Maar hij is niet gelukkig, hij wil weg, terug naar de wereld van de mensen, met hun lijden en hun sterfelijkheid. Door de Heilige Maagd te aanroepen verbreekt hij de betovering van vrouw Venus en komt terecht bij de Wartburg. Daar ontmoet hij zijn vrienden, die hem overhalen om met hen mee te gaan en Elisabeth weer te zien, die hem al die jaren gemist heeft. Tannhäuser neemt deel aan de traditionele zangwedstrijd, met als thema: de liefde. Wanneer hij geprikkeld uitbarst in een loflied op de erotische, vleselijke liefde en Venus, dreigen de geschandaliseerde ridders hem om te brengen voor zijn affront, maar Elisabeth beschermt hem. Hij wordt veroordeeld tot een reis naar Rome, waar hij vergeving moet zoeken voor zijn zonden bij de paus zelf. Jaren later is hij terug van zijn pelgrimstocht. De paus kon hem niet vergeven: net zomin als zijn pauselijke staf ooit bloemen zou dragen, net zo is er voor hem ooit vergeving en redding van het hellevuur. Tannhäuser is wanhopig en wendt zich tot Venus, die hem terug tot haar wil nemen, maar de komst van een rouwprocessie met het lichaam van Elisabeth verjaagt haar. Tannhäuser sterft op de lijkbaar van Elisabeth. Pelgrims dragen de bloeiende staf van de paus aan: hij is gered.
Zelden is de tegenstelling tussen de wellust en de ongebreidelde seksualiteit zo scherp gecontrasteerd met een hoofse, kuise, edelmoedige, vrome, offerende liefde. Venus en Elisabeth belichamen twee onverzoenbare, elkaar uitsluitende aspecten van de liefde en Tannhäuser is ten dode verscheurd tussen beide. Hij is onherroepelijk verdoemd door zijn zondig leven met Venus en kan slechts vergeving vinden door zijn eigen en Elisabeths dood.
Lohengrin (1850) speelt zich eveneens af in de middeleeuwen, in Antwerpen of all places. Elsa, dochter van de overleden hertog van Brabant, beschuldigd door haar vroegere aanbidder Friedrich van moord op haar jongere broertje, wordt gered door een mysterieuze ridder, die als haar kampioen optreedt in een godsgericht, een tweekamp waarvan de afloop bepaalt wie gelijk heeft; Lohengrin spaart de vernederde Friedrich. Hij vraagt haar ten huwelijk, maar ze mag hem nooit naar zijn naam of afkomst vragen. Friedrich en zijn echtgenote, Ortrud, die hun dromen om over Brabant te heersen in rook zagen opgaan, zaaien twijfel over de geheimzinnige Lohengrin in het hart van Elsa. Uiteindelijk kan zij zich niet meer bedwingen en eist dat hij zijn naam bekend maakt. Friedrich valt Lohengrin aan, maar wordt door hem gedood. Lohengrin maakt zijn naam bekend en neemt afscheid van Elsa, na eerst de betovering van haar verloren broer verbroken te hebben en hem als hertog erkend te hebben. Ortrud bezwijkt van machteloze woede. Elsa sterft in haar broeders armen.
Ook hier is de liefde onmogelijk: Lohengrin is een mysterieuze ridder, de zoon van Parsifal, de bewaker van de Graal, een onaantastbare, bovenmenselijke verschijning, zowel moreel als fysiek boven iedereen verheven. Hij is ongenaakbaar, zelfs zijn naam mag niet geweten zijn, ook niet door zijn eigen vrouw. Elsa is nu de zwakke, menselijke figuur, die haar eigen geluk niet kan geloven en die daardoor haar eigen ondergang bewerkstelligt.
Daarmee zijn we aan het einde van de vroege operas van Richard Wagner. Het zal duidelijk zijn dat hier nergens sprake is van wat men normale menselijke verhoudingen tussen man en vrouw zou kunnen noemen: twee mensen worden op elkaar verliefd, trouwen, verwekken eventueel kinderen en sterven na een leven waarin ze lief en leed gedeeld hebben, om eens een cliché te gebruiken. Zeker, Wagner weet maar al te goed dat man en vrouw tot elkaar aangetrokken zijn en dat die aantrekkingskracht (ook) seksueel is. Maar het is een vreemd soort seksualiteit, die blijkbaar enkel gericht is op de lustgevoelens van de man, waarbij de vrouw emotioneel nauwelijks betrokken is en in geen geval een actieve rol mag spelen; de seksuele contacten zijn ook niet gericht op de voortplanting, er worden niet veel kinderen verwekt in Wagners operas. Seks is onverenigbaar met een normaal bestaan en zeker met een deugdzaam leven.
Het is moeilijk om ons een dergelijke wereld voor te stellen, waarin seks enerzijds ongetwijfeld even actief beoefend werd als in gelijk welke ander periode van onze beschaving, maar waar er anderzijds een heuse vloek op rustte: normale mensen genieten niet van seks lijkt wel de boodschap. Er is ook geen oplossing voor het probleem, enkel de dood kan geliefden verenigen in een hemelse gelukzalige extase, maar ongetwijfeld zonder seks, dat is des duivels, daarvoor is geen plaats in de hemel.
Wagner was een kind van zijn tijd, dat zei ik al, het heeft dus geen zin om te stellen dat zijn opvattingen uitzonderlijk zouden zijn. We moeten veeleer spreken van een benadering die typisch is voor de romantiek, met een verheerlijking van grote, edele, verheven gevoelens en een ongezonde, negatieve belangstelling voor en veroordeling van het lichamelijke en het seksuele. We zitten midden in het Victoriaanse tijdperk, een vreemd tweeslachtige periode. De preutsheid en de sociale welvoeglijkheid vierden hoogtij, in de hogere klassen en bij de burgerij, althans aan de oppervlakte. Daarnaast was er onbeschrijflijke armoede, uitbuiting, kinderarbeid, prostitutie, vrouwenmishandeling Seksualiteit was onbespreekbaar, maar erotica en pornografische literatuur waren wijd verbreid. Het was een hoogst hypocriete periode. Seksualiteit was nooit zo verdrongen, maar dat was maar oppervlakkig, seksualiteit is namelijk niet te verdringen
Dit was een eerste balans of bilan van hoe Wagner in zijn operas omging met seksualiteit. In een volgende aflevering zullen we onze blikken richten op de Tetralogie: Der Ring des Nibelungen, voor het eerst als dusdanig samen opgevoerd in Bayreuth in 1876, maar natuurlijk ook op Tristan und Isolde (1859), Die Meistersänger von Nürnberg (1862) en ten slotte Parsifal (1878). Wellicht zit daar zelfs meer materiaal in dan ik welvoeglijkheidshalve in één bijdrage durf te proppen.
Categorie:muziek Tags:Wagner, kunst
17-04-2009
horizon(t)
We weten wel wat de horizont of horizon, dat is gebruikelijker is, al is hij in onze dichtbebouwde omgeving vrijwel nooit zichtbaar. Het is waar hemel en aarde elkaar raken. Het is zo ver als je kan zien, indien er geen obstakels zouden zijn, zoals op zee of in de bergen, dus is het de gezichtseinder of kortweg de einder. Een poëtisch klinkend synoniem is kim of kimme, maar zo kunstig is dat woord niet: oorspronkelijk is het de rand van een ton, of meer precies de inkepingen in de wand van een vat waarin de bodem en het deksel worden geklemd, de sponning in de duigen dus; duigen zijn de afzonderlijke latten die de wand vormen, samengehouden door de metalen hoepels of banden; als die banden of de deksels breken, dan valt alles in duigen, juist. Een tonnenmaker is een kuiper, een bekende familienaam ook: De Cuyper, bijvoorbeeld.
Vind je ook niet dat horizon(t) een beetje vreemd klinkt? Ken je nog andere Nederlandse woorden die erop lijken, behalve natuurlijk die enkele die ervan afgeleid zijn: horizontaal, horizontalisme? We moeten de oorsprong, de etymologie van ons woord duidelijk ergens anders gaan zoeken. Aangezien ook onze buurtalen het zelfde woord gebruiken, op hun manier maar bijna identiek (Fr., Eng. horizon, Du. Horizont), moet er wel een gemeenschappelijke oorsprong zijn. Meestal komen we dan bij het Latijn terecht, maar daar is het woord voor horizon orbis (finiens). Een stapje verder is het Grieks en daar zijn we terecht. Horos betekent grens, meet, begrenzende lijn, scheidingslijn &c. en horizoo is begrenzen, maar horizoon, gen. horizontos is evident ook onze horizon(t).
De horizon is een denkbeeldige lijn, er is immers nergens een lijn getrokken met een bordje erbij horizon(t). Je kan er niet dichterbij komen, hij is altijd even ver weg. Hij is nog meer denkbeeldig dan een meridiaan, de lijn die de plaatsen op aarde verbindt waar het te gelijkertijd middag is; die lijn bestaat op die manier echt, al is ze slechts hier en daar ook echt op de grond aangebracht, zoals in Greenwich, vlak bij Londen: daar hebben ze een stukje van de nul-meridiaan in het koper afgebeeld. Maar de horizon is relatief, niet absoluut: hij is afhankelijk van de plaats van de waarnemer, hij verschuift met zijn of haar bewegingen. Als je in Spanje bent, zie je een ander stuk van de aarde dan hier bij ons en als je naar ginds reist, verschuift je horizon, het cirkelvormig stuk dat je kan zien, voortdurend met je mee.
Hoe ver is de horizon van ons verwijderd? Hoe ver kan je zien? Zonder rekening te houden met het weer en met alles wat in de weg kan staan, is dat minder dan vijf kilometer op ooghoogte, van op een toren van honderd meter is dat al ongeveer 35 kilometer. Dat we niet verder kunnen kijken, ligt aan de vorm van de aarde: het is een bol en we kunnen nu eenmaal niet in een boogje kijken. Van uit de ruimte zie je de hele aarde, of althans de ene kant van de aardbol, een cirkel met een straal van ongeveer 6.371 kilometer.
We gebruiken horizon ook figuurlijk: dat valt buiten mijn horizon; dat ligt niet binnen hun politieke horizon. Wat er wel binnen valt, dat is waarmee we bezig zijn, wat onze aandacht krijgt. Wie ruimdenkend is, open van geest, heeft een brede of wijde horizon. Wat achter iemands horizont ligt, daar heeft hij of zij geen idee van, geen belangstelling voor. Ons gezichtsveld, letterlijk en figuurlijk, is begrensd, letterlijk en figuurlijk, door onze horizont.
Dr. M. De Tollenaere S.J., Een Philosophie van de Tijd. De functie van het subject in de tijdsstructuur volgens het hedendaags Thomisme, xxi + 218 blz., Leuvense Bibliotheek voor Philosophie 5, 1952.
Mijn eerste kennismaking met dit boek was in t Profijtelijk Boeksken in Leuven, maar om een of andere duistere reden heb ik het toen niet gekocht; het zag er wat groezelig uit, vergeeld papier en ook inhoudelijk trok het me niet sterk aan, bij het doorbladeren. Toen ik er enkele maanden later nog eens naar zocht, was het verkocht, natuurlijk! Als je ook maar enige belangstelling hebt voor iets dat je vindt en het is niet duur, koop het dan, dan hoef je er later geen spijt van te hebben.
Ik ontdekte nadien een exemplaar op internet, bij een Hasseltse tweedehandseboekhandel, maar de prijs schrok me toch weer af: 27 zonder verzendkosten. Een oplossing kwam er dank zij mijn vernieuwd contact met het Hoger Instituut Wijsbegeerte in Leuven, waar ik sinds kort weer de bibliotheek bezoek. Na enig zoeken trof ik er dit boek aan, nog heel proper en net zoals het exemplaar in Hasselt: onopengesneden. Stilaan vroeg ik me af: heeft iemand ooit dit boek wel gelezen? Het is een vraag die ik nu formeel positief kan beantwoorden, aangezien ik het zelf heb gelezen. Het heeft me, behalve het voorzichtig opensnijden van de sterk houthoudende bladzijden, ook intellectuele moeite gekost, maar ik heb geen bladzijde, geen paragraaf overgeslagen, zo ben ik wel, ja.
Enerzijds blijkt onmiddellijk dat pater De Tollenaere niet de eerste de beste is, jezuïeten zijn dat zelden, trouwens. Het is (was?) een zeer verstandig man, met een goede pen en een benijdenswaardige kennis van filosofische zaken. Anderzijds viel het me tegen dat hij, ongetwijfeld zoals het hem ingehamerd was, zijn eigen ideeën en voorkeuren en kritieken slechts zeer spaarzaam aan de lezer toevertrouwt. Hij steunt zich altijd en overal, zoals dat sinds de oudheid gebruikelijk is, op zijn bronnen, op eerbiedwaardige en gezagsvolle auteurs. Nu is daar op zich niets verkeerd mee, zeker indien de geciteerde auteurs en werken belangrijk genoeg zijn en meestal is dat ook het geval. De mindere bronnen worden echter (bijna) even uitvoerig geciteerd en besproken, al was het maar om hun ongelijk aan te geven. Voor de moderne lezer is dat nog nauwelijks interessant; ik geef een voorbeeld. Van katholieke zijde is er vrijwel onmiddellijk een veroordeling gekomen van Einsteins relativiteitstheorie. Nu, bijna honderd jaar later, is dat een futiele kwestie, waar we niet veel meer kunnen uit leren dan dat de kerk en haar gezagsgetrouwe wetenschappers niet zelden de boot missen, omdat ze nu eenmaal meer belang hechten aan gezag en dogmatiek dan aan compromisloze wetenschap.
Dit aspect ter zijde gelaten, blijft dit desondanks een erg interessant werk. De vele onvertaalde citaten in de tekst en de voetnoten, in het Grieks, Latijn, Frans, Engels en Duits vroegen veel van deze lezer; vijftig jaar geleden was een dergelijke methode misschien nog normaal, nu is dat ondenkbaar, omdat het aantal lezers dat met deze talen nog voldoende vertrouwd is om niet afgeschrikt te worden ondertussen herleid is tot een kleine rest; wie nu nog zo zou schrijven, kan ervan op aan dat zijn werk ongelezen blijft. En dan denk ik: was dat misschien ook in 1952 al zo? Dit boek stond al die tijd in de enige bibliotheek ter wereld waar het een kans had op ten minste één lezer, maar het heeft moeten wachten op een gepensioneerde leek met rare interesses en een overdosis aan intellectueel masochisme zoals ik voor de eerste paginas eindelijk het daglicht zagen
Toch is het de moeite waard geweest. Ik heb veel bijgeleerd over Aristoteles en Thomas, al heb ik daar toch ook wat bedenkingen bij. Zeker in de laatste hoofdstukken heb ik de stellige indruk dat de auteur zich wellicht onbewust schuldig maakt aan een vorm van hineininterpretieren; hij leest in Aristoteles en Thomas inzichten die me meer eigen lijken aan de moderne tijd en zelfs de naoorlogse periode en het komt me voor dat er in deze gevallen minder voldoende reden of aanleiding toe is om terug te gaan in de tijd voor echte bronnen dan bijvoorbeeld in het geval van Spinoza, die een onvervalste voorloper is van gedachten en inzichten die ook vandaag nog als verhelderend en zelfs vernieuwend worden beschouwd. Maar het lijkt me een kleine pekelzonde van een eerlijke thomist om de grote voorbeelden met enige welwillende anachronistische egards te behandelen, we moeten niet allemaal hemeltergende beeldenstormers zijn.
Tijd is een tijdloos probleem, een onderwerp van alle tijden. Men is er nooit over uitgepraat en geschreven, ook ik niet. Het verraste me dat pater De Tollenaere zo modern dacht en schreef. Hij was niet alleen met zijn klassiekers vertrouwd, maar ook met de meest recente stand van de wetenschap, in verscheidene disciplines, van zijn tijd, de jaren veertig van vorige eeuw en die oorlogsjaren moeten toen best gruwzaam geweest zijn voor een philosooph (sic). Het viel me op dat hij precies in die kleine persoonlijke tussenwerpsels en in zijn voorkeuren en beoordelingen de meest bruikbare inzichten geeft over de tijd. Hij komt tot conclusies die de positieve wetenschap, de filosofie en de (evolutionaire) psychologie van vandaag zeker onderschrijft.
De tijd is niet iets dat op zichzelf bestaat. Het is ook niet een afgelijnd en nauwkeurig omschreven begrip, maar een denkwijze die in verscheidene omstandigheden nuttig is voor de mens, in de positieve wetenschap, maar ook in de psychologie. Het is een begrip dat vele betekenissen verdraagt en waarin het menselijk denken sommige van zijn meest frustrerende grenzen vindt, maar waar ook het ook de meest menselijke van zijn mogelijkheden ontdekt. Het is de grote verdienste van onze auteur dat hij zijn belangrijk persoonlijke inzicht, gebaseerd op een bewonderenswaardige vertrouwdheid met een uiterst brede waaier van auteurs, nooit ondergeschikt maakt aan welke dogmatiek dan ook. Achter zijn formeel opzet, namelijk de vergelijking tussen Aristoteles en Thomas met de scholastiek en met het hedendaags (lees: rond 1900) thomisme, gaat een pientere intellectuele nieuwsgierigheid schuil, zo typisch voor de Sociëteit, die hem zu den Sachen selbst voert.
Dit is een boek dat beter verdient dan voor eeuwig onopengesneden te verkommeren ergens op een boekenplank. Ik troost me met de gedachte dat althans ik mijn devoren heb gedaan en hierbij misschien nog een tweede lezer heb warm gemaakt voor het knappe werk van Pater De Tollenaere S.J. Je weet nu waar je het kan vinden
Wie mij een beetje gevolgd heeft sinds ik hier begon te schrijven in januari 2006, toen ik op pensioen ging, zoals men zegt, heeft een zekere evolutie kunnen meemaken in mijn levensbeschouwelijke teksten. Ik was toen al een jaartje of zo halftijds aan het werken, kwestie van de overgang naar het rentenieren niet te bruusk te maken. Dat gaf me plots veel meer vrije tijd die om zinvolle opvulling vroeg. Ik heb mijn hele leven boeken verzameld, meestal klassiekers, precies in het vooruitzicht van ooit tijd te hebben om ze te lezen en wat kan je vooral tijdens de wintermaanden beter doen?
Ik ben dan begonnen, naast wat meer ontspannende dingen om er weer in te komen, met een aantal werken over religie in het algemeen en over de joodse en de christelijke godsdienst in het bijzonder. Ik wou er het fijne van weten, ik kon me niet tevreden stellen met wat ik me herinnerde uit de godsdienstlessen, vijftig jaar tevoren en de vage informatie die een mens oppikt uit een occasioneel boek of een artikel in een tijdschrift. Ik heb dertig jaar van mijn leven doorgebracht, als administratief secretaris, in de Leuvense Faculteit der Godgeleerdheid en ook dat had me een zekere vertrouwdheid bijgebracht met de christelijke leer, maar veel te oppervlakkig om goed te zijn.
Een eerste moeilijkheid was het vinden van de juiste bronnen. Iemand die zich wil verdiepen in het katholicisme heeft het voorwaar niet gemakkelijk: er is geen officieel basiswerk, geen catechismus of toch geen die bruikbaar is voor een moderne lezer; er is ook geen website waar je terecht kan voor de fundamentele gegevens. Er zijn een aantal theologen, sommigen controversieel zoals Schillebeeckx, Küng en ook anderen, zoals Antoon Vergote, Jan Walgrave, Albert Dondeyne en van hen heb ik toen een en ander gelezen. Sommige werken waren verouderd en daardoor nauwelijks overtuigend, soms zelfs ronduit onleesbaar omdat ze vertrokken van een wereldbeeld dat totaal voorbijgestreefd was en van een geloof dat niet meer bestond in de praktijk. Er is na de Tweede Wereldoorlog veel veranderd in onze wereld.
Al wat ik las veronderstelde al wat ik zocht, namelijk een gelovige houding. Waarom je gelovig zou zijn werd niet verduidelijkt en wat dat precies was, daarover bleek veel onenigheid te bestaan. Hoe meer ik me erin verdiepte, hoe meer het me duidelijk werd dat ik daar niets meer te zoeken had. De zeer sterke geloofstwijfels van mijn prille jeugd kregen hun bevestiging in de teleurstellende antwoorden op mijn oprechte vragen naar verduidelijking. Ook enkele ontmoetingen en briefwisseling met gelovigen bevestigden de noodzaak om gans andere paden te betreden.
Stilaan ging ik dan uitkijken naar mensen die zoals ik, vanuit de zelfde twijfels en de zelfde afwijzing van de al te traditionele antwoorden van Bijbel en kerk hun ontevredenheid en ongenoegen hadden geuit en die bleken er genoeg te zijn, tot mijn verrassing, en niet van de minste. Door de geschiedenis heen heb je niet alleen steeds afwijkende opinies gehad binnen de kerk, maar ook mensen die zich tegen de kerk en zelfs tegen de religie in het algemeen verzetten. Zij kozen niet de weg van de minste weerstand, in tegendeel. Ze stierven niet zelden in de vervolging die hun deel werd, ironisch genoeg net zoals de eerste christenen de marteldood vonden in het Romeinse Rijk. Meer en meer ging mijn aandacht, belangstelling en sympathie naar deze fascinerende figuren, die zich vanuit hun overtuiging verzetten tegen de gevestigde opvattingen en die, zoals Copernicus voor het zonnestelsel, pleitten voor een radicale ommekeer: er is geen God!
Ik bleek overigens niet de enige te zijn die in deze tijd met dergelijke gedachten rondliep. Er blijken volop auteurs te zijn, niet alleen uit het verleden en nog zeer goed leesbaar, maar ook hedendaagse, die de moed hadden hun ongeloof uit te spreken en te schrijven op een eerlijke, wetenschappelijk verantwoorde manier en bovendien in een meesterlijk boeiende stijl. Voor mij en voor tientallen miljoenen anderen overal ter wereld was Richard Dawkins The God Delusion een hart onder de riem (of een riem onder het hart, beide zijn mogelijk). Sindsdien heb ik nog heel wat dergelijke werken gevonden, gelezen en hier besproken en er zijn er nog meer die klaarliggen.
Het zwaar onderkoeld geloof van mijn volwassen jaren, dat eigenlijk een verregaande en misprijzende onverschilligheid was, of zelfs een nauwelijks verholen ongeloof (het leek me ongepast om, in mijn specifieke situatie aan de Theologische Faculteit en later in de centrale administratie de Katholieke Universiteit te Leuven, dat geloof expliciet in twijfel te trekken of de kerk heviger aan te vallen dan binnen de kerk zelf gebruikelijk is), dat ongeloof werd gaandeweg een manifeste zekerheid.
Het afscheid van de kerk en van het geloof van mijn vaderen (en van mijn Moeder!) valt me nog steeds zwaar: het gaat in tegen mijn hele opvoeding, mijn hele professionele loopbaan. Ik keer mij tegen vele vrienden, vertrouwden en kennissen en ook in mijn familiekring was niet iedereen opgetogen over mijn afkering (het omgekeerde van bekering). Ook een van mijn trouwste lezers haakte onlangs af: hij wou mijn vurig antiklerikale en atheïstische teksten niet meer lezen. Ik heb me vaak pijnlijk eenzaam gevoeld, met enkel de auteurs die ik las als bemoediging. Afscheid nemen is emotioneel een onnoembaar belastende bezigheid voor een mens. Het kostte me af en toe wel moeite om in de nieuw ingeslagen richting door te gaan, maar ik was en blijf ervan overtuigd dat ik op de rechte weg was, daaraan heb ik enkel in de donkerste uren getwijfeld.
Gelukkig is zelfs het meest pijnlijke afscheid niet zelden tevens een nieuw begin. In de ongelovige boeken die ik las, leek alles zoveel beter op zijn plaats te vallen dan in welk religieus werk ook. De atheïstische wereldopvatting is helder en klaar, overtuigt zonder moeite, is vanzelfsprekend en bovendien zonder enig probleem en zonder lastige uitzonderingen te verzoenen met de wetenschap. De onnodig duistere en gecompliceerde theologie, de al te wereldse kerk maakten plaats voor een frisse aanpak, een Nieuwe Tijd, voor mezelf en voor de wereld; de droom van de talloze vrijzinnigen uit onze geschiedenis is bezig zich te realiseren.
Het is één ding om in te zien dat de hele christelijke constructie die onze beschaving en onze levens zo getekend heeft, een grote vergissing is. Eens je bewust die stap hebt gezet en ook andere, niet-christelijke religies als alternatief hebt verworpen, blijf je toch enigszins met lege handen achter. Je hebt schoon schip gemaakt, een beeldenstorm gehouden, de kooplieden uit je tempel gejaagd en ook een aantal duivels bezworen en uitgedreven. Wat overblijft, geeft een gevoel van leegte, als wanneer je in een nieuw huis gaat wonen: het is onwennig leeg. Maar dan ontdek je dat je het kan en moet en wil aankleden, het tot jouw thuis maken. Sommige van je oude meubels blijken er te passen, je zoekt een plaats voor je boeken en je bed en ook een deel van je niet te oude kleren passen nog.
Er is leven na het christendom, een toekomst zonder te geloven. Maar het is geen gemakkelijke weg. Uitgesproken ongelovigen, atheïsten, vrijzinnigen, humanisten, naturalisten, leken of hoe je ze ook wil noemen, zijn nog niet talrijk. Niet iedereen die zich de facto heeft afgewend van het geloof is daarom een overtuigd vrijdenker en nog veel minder lid van een vrijzinnige vereniging. Mijn toenaderingen tot dergelijke verenigingen in eigen streek waren ronduit teleurstellend. Blijkbaar voelen heel weinig vrijzinnigen de nood aan een gemeenschapsleven of zelfs maar ontmoetingen met gelijkgezinden. Misschien hebben ze ook moeite om elkaar te vinden.
Als vrijzinnige hoef je ook niet alles te verwerpen, natuurlijk, je gaat niet plots op de maan gaan wonen. Er is enorm veel in onze beschaving dat perfect past in een ongelovige levensopvatting, ook al omdat niet al het religieuze ook kerkelijk is en niet al het artistieke religieus. Ik luister nu niet minder graag naar de muziek van Bach, al moet ik bekennen dat sommige teksten, ook uit de Passies, nu ik ze misschien aandachtiger beluister, me wel meer afstoten dan vroeger, al heb ik ze altijd al te piëtistisch of zelfs gewoon flauw gevonden, zoals de meeste mensen die van Bach houden, trouwens.
Het is ook niet zo dat, zoals veel misleide of kwaadwillige christenen denken en zonder enige grond (blijven) beweren, als je de kerk verlaat, je meteen een baarlijke duivel bent, een libertijn, zonder moraal, een ongebreidelde levensgenieter, een seksuele veelvraat, een zorgeloze hedonist, een ongemitigeerde egoïst. Ook zonder God en gebod is het leven geen duiveltjeskermis. Mijn eigen levensstijl heeft alvast geen noemenswaardige wijzigingen ondergaan, ik ben helemaal niet anders gaan leven, alleen anders gaan denken. Ik heb nu andere redenen om te doen en te laten wat ik al deed en liet en ik voel niet onmiddellijk de nood om heel andere dingen te gaan doen.
In die context ben ik me beginnen afvragen of er wel een uitgesproken vrijzinnige levenshouding is, een uitgebouwd alternatief voor de christelijke. Dat bracht me bij enkele publicaties uit de wereld van het vrijzinnig humanisme. Een eerste werk, van de hand van de huidige voorzitter van de overkoepelende Humanistisch Vrijzinnige Vereniging, besprak ik hier onlangs: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=298185. Verder dankbaar gebruik makend van de ruime handbibliotheek - en van het vriendelijk onthaal - van het Leuvense Provinciaal Centrum voor Morele Dienstverlening, las ik van de onlangs overleden Jaap Kruithof Het Humanisme, 279 blz., EPO, 2001. De volledige ondertitel luidt: Over de klassieke erfenis, de interne verdeeldheid, de toets van de praktijk en de actuele waardencrisis. Deze uitvoerige opsomming had nog heel wat langer kunnen zijn, want dit is een werk dat bijzonder wijdlopig en breed van opzet is. In zijn bekende, beurtelings badinerende, combattieve en scherp analyserende stijl pakt Kruithof zo ongeveer alles aan wat je, hetzij van uit een historisch, hetzij van uit de hedendaagse actualiteit ook maar enigszins met humanisme in de ruimste betekenis van het woord in verband kan brengen. Dat is op zich interessant en echt ook wel heel vlot leesbaar, maar af en toe is de borstel waarmee de auteur verft zo dik (en de verf zo dun), dat er maar een heel vage schets geboden wordt van wat de bedoeling is, de rest moet je er zelf bij denken of opzoeken, maar dat laatste is sterk bemoeilijkt door het ontbreken van enige bibliografie, naar mijn aanvoelen een must voor een zo algemene inleiding, en door de aanwezigheid van slechts de aller-noodzakelijkste maar even weinig nuttige voetnoten. Dit is blijkbaar een ruim verzamelwerk, waarin de auteur oudere themas opnieuw verwerkt heeft, aangevuld met wat erg op cursusnotities en materiaal voor lezingen lijkt. Af en toe is de toon en stijl dan weer veeleer wetenschappelijk, waarbij het discours van de oorspronkelijke auteur door het commentaar van Kruithof heen schijnt; zeker daar mis je de concrete verwijzingen zeer nadrukkelijk.
Van een gans andere aard is Christian Van Kerckhove (ed.), Grondslagen Vrijzinnig Humanisme, 275 blz., met bijdragen van Leo Apostel, Dirk Batens, Hubert Dethier, Jean Paul Van Bendeghem, Rudolph Boehm, Eddy Borms, Willy Coolsaet en Koen Raes: zowat de fine fleur van de vrijzinnige academici in Vlaanderen. In de inleiding stelt de editor dat men niet heeft getracht om de bijdragen in een strak verband te brengen: elkeen kreeg de vrije hand, zowel qua inhoud als naar opzet en stijl, om zijn (er zijn geen dames aan het woord gelaten ) eigen inzichten in wat humanisme is of zou moeten zijn naar voren te brengen. Dat lijkt meer een toegeving van redactionele onmacht dan een verdienste van de gehanteerde methode. De verscheidenheid heeft haar charmes, die echter niet opwegen tegen de nadelen van een wel erg heterocliete verzameling (dit woord dat we rechtstreeks uit het Grieks of via het Frans hebben overgenomen, betekent letterlijk: anders verbogen en komt dus uit de spraakkunst. In het Grieks heb je woorden die normaal verbogen zijn, zoals boulè, raad, genitief boulès; er zijn ook andere, zoals gynè, vrouw, genitief niet gynès maar gynaikos. In het Nederlands heb je dat ook: lui, meervoud lieden. Heterocliet betekent nu: zeer verscheiden van aard, niet bij elkaar passend, ongelijksoortig.)
Ik heb zeer genoten van ten minste twee bijdragen. De ene, van Dirk Batens, is zoals de titel zegt een kennistheoretisch pleidooi, maar laat die titel geen lezer afschrikken, want wat volgt is een uiterst helder geschreven uiteenzetting van het vrijzinnig standpunt over het verwerven van kennis en inzicht en van de humanistische wereldbeschouwing. Wie afstand gedaan heeft van elke kennis die gesteund is op openbaring of dogmatische gezagsargumenten, is aangewezen op andere instrumenten en dat kan, naar de aloude traditie van onze westerse beschaving, niets anders zijn dan de rede, de rationaliteit. De auteur zuivert deze begrippen uit en verruimt ze tegelijk, vult ze grondig aan met elementen uit onze intellectuele erfenis, zodat we een zeer aannemelijk beeld krijgen van een evenwichtige menselijke denk- en handelswijze. Batens stelt herhaaldelijk dat vrijzinnigheid geen volledige uitgebouwde levensbeschouwing is, maar een kennistheoretisch standpunt; wie dat redelijk vrijzinnig standpunt inneemt, kan en zal van mening verschillen met anderen die dat standpunt delen, over hun mensbeeld, hun visie op een rechtvaardige maatschappij, hun kijk op de structuur van de kosmos, hun opvatting over de zin van het leven, het bestaan van een godheid, hun morele principes, en vele andere punten.
Voor mensen zoals ik, opgevoed binnenin een piramidaal opgebouwde hiërarchische gezagsstructuur die zich uitspreekt over alle aspecten van het menselijk bestaan, wat ervoor komt en wat erna, is dat even slikken: neen, er is geen hapklaar alternatief voor het christendom, geen andere jas om aan te trekken tegen de existentiële kou Maar de auteur leidt de vrijzinnige neofiet feilloos naar de kern van de zaak, van waaruit hij of zij zich verder kan verdiepen in concrete dan wel algemene aspecten van een correcte vrijzinnige levensbeschouwing. Hij geeft ook duidelijke maar respectvolle argumenten tegen theïstische alternatieven. Vrijzinnigheid kan noch mag een vorm van lekenreligie zijn: het dwingt de mens steeds tot originaliteit, tot autonoom en kritisch denken, tot het blijvend en radicaal afwijzen van elk gezagsargument. Er zijn vandaag geen degelijk uitgewerkte wereldbeelden. De meeste mensen hanteren een impliciet wereldbeeld en een oppervlakkig expliciet wereldbeeld. Mensen hollen door het leven, bezeten door kortetermijndoelen, nemen niet de tijd daarover na te denken, maken zichzelf en elkaar meestal iets wijs en gedragen zich allerminst zoals het hoort. Vrijzinnigen zijn niet zomaar nog een ander ideologisch groepje. Zij zijn de mensen die, over individuele wereldbeschouwelijke invullingen heen, de rationaliteit verdedigen. De hoofdbekommernis moet blijven de maatschappij te veranderen in een maatschappij die beter is met betrekking tot kennis, rechtvaardigheid, moraliteit en schoonheid; een maatschappij waarin mensen (en groepen van mensen) de vorming en de middelen en de psychologische (sociologische) eigenschappen hebben die hen toelaat vrij te denken, autonoom hun leven in te richten, en zo bij te dragen tot een betere wereld.
Zo mag ik het horen. Chapeau!
Even briljant is het laatste artikel van deze verzameling; het is geschreven door Koen Raes (foto): Een politieke ethiek voor het vrijzinnig humanisme. Zelden heb ik, binnen het bestek van nauwelijks veertig bladzijden, zoveel bijgeleerd over een zo belangrijk onderwerp. Wat is immers de vraag? Indien, zoals Batens ons leerde, het vrijzinnig standpunt enkel een methode biedt, geen uitgewerkte moraal, dan mag ook het samenlevingsmodel van de mensen niet uitgaan, zoals dat in een christelijke gemeenschap het geval is, van een geheel van geboden en verboden die hun oorsprong vinden buiten de (individuele) mens zelf, in een Openbaring, een Heilige Schrift, een kerkelijke hiërarchie, een dogmatische leer. Met verve schildert Raes wat hij noemt de neutrale en rechtvaardige sociale rechtsstaat: zijn historische wortels; de scheiding tussen het publieke en private; de opvattingen van het goede en rechtvaardigheid; sociaal-economische en levensbeschouwelijke neutraliteit; de grondslagen van een seculier politiek gezag; mogelijke kritiek op neutraliteit en formalisme; waarheid en respect; de bedreigingen van het neutraliteitsbeginsel. Een tweede luik gaat uitvoerig en zeer concreet in op de tolerantienorm: de verschillen tussen verklaren, begrijpen, verantwoorden en verdragen; moreel en ethisch waarderen; permissiviteit, onverschilligheid en gedogen; tolerantie en reciprociteit; tolerantie en persoonlijke vrijheid; tolerantie, groepsrechten en dwang. Ten slotte behandelt hij de ethiek van het goede leven; het neutrale kader dat de staat biedt moet immers ook een invulling krijgen, ook voor vrijzinnigen, mensen die vrij hun keuzes maken uit vele mogelijkheden. Hij spreekt over vrijheid en anti-paternalisme of wie doet de keuze? en vervolgens over objectivisme: wat wordt gekozen als ethisch relevant gegeven?
Dit is niet alleen heel erg belangrijk materiaal, dat thuishoort in elke schoolse opleiding, van het lager onderwijs tot de universiteit, maar ook in elke huiskamer, vrijzinnig of niet: dit kan je niet negeren, dit mag je niet missen! Bovendien schrijft Raes als een meester: ernstig, waardig, maar nooit ver weg van de realiteit, van het menselijk aanvoelen; dit is een verademing
Er is zin in het leven na het christendom!
Categorie:God of geen god? Tags:Godsdienst
08-04-2009
Planeten: dwalende sterren
Wij mensen leven op aarde, maar we kijken ook heel vaak naar de hemel boven ons; dat woord, of het Duitse Himmel, Engelse heaven, maar ook het Latijnse caelum en het daarvan afgeleide Franse ciel verwijzen allemaal naar iets dat onze aarde overkoepelt. Zeker als we in een vlakte zijn, of op zee, of als we op een hoogte staan, zien we de hele horizont en die is cirkelvormig; we zien dan de hemel als een soort deksel, een gebogen vorm, een holle halve bol, een stolp. In de lucht bewegen zich vliegende dieren: vogels en insecten. Bomen en bouwwerken verheffen zich boven de aarde, het reliëf van de aarde eveneens. In de lucht zien we ook de weersverschijnselen: regen en sneeuw valt naar beneden; wolken drijven voorbij, de kleur en het uitzicht van de hemel verandert voortdurend. De hemel ondergaat ook een dagelijkse verandering: de afwisseling tussen licht en donker, dag en nacht, met vloeiende overgangen. Dat kan niet anders dan te maken hebben met het belangrijkste hemelverschijnsel: de zon, ongetwijfeld de meest bepalende factor in het leven hier op aarde. Tijdens de nacht zien we andere lichtbronnen: de maan, de sterren.
Zo is het altijd al geweest. De vroegste mensensoorten keken al naar de zon en de maan, vanzelfsprekend, nog meer dan wij wellicht, omdat ze er zo afhankelijk van waren. Ze zagen dat de zon soms hoger staat dan anders en dat er een regelmaat in zit: na 365 dagen is het weer hoogzomer, daarna worden de dagen korter. De maan heeft een eigen ritme en een eigen vorm, die verandert in een cyclus van 29 dagen. Ze noteerden dat allemaal heel zorgvuldig, al duizenden jaren geleden.
Ze zagen vanzelfsprekend ook de sterren, veel beter dan wij nu: de lucht was veel zuiverder, er was geen vervuiling door industrie, verkeer, verwarming en er was ook geen lichtvervuiling: kunstmatig licht hier beneden dat het moeilijk maakt om het zwakste licht ginds boven te zien. Men zegt dat de nachtelijke hemel in de Sahara fenomenaal mooi is. Hier bij ons is er nog nauwelijks een plek waar het donker genoeg is, waar je vrij uitzicht hebt; er zijn ook maar heel weinig dagen dat er geen wolken zijn, of nevel, mist, regen, hagel, sneeuw
De mens zag de regelmaat van zon en maan, daar moet je geen groot genie voor zijn, ook de dieren leefden op dat ritme en oriënteerden zich erop voor hun migraties, zoals ze nog altijd doen. Maar de mens zag ook meer en meer details: de sterren vormen een vast patroon, een soort achtergrond met elementen die onderling niet van plaats verwisselen. Men herkende groepen sterren die altijd bij elkaar staan, constellaties (van Lat. cum + stella, bijeen-sterren). Om dat te onthouden gingen ze er vormen in zien, afbeeldingen van dingen die ze kenden: een beer, een boogschutter, een ram, een krab Zo kregen die constellaties een naam.
Later viel het op dat we niet altijd de zelfde sterrengroepen zien. Dat hangt af van de seizoenen. Na een jaar zien we dan weer de zelfde groepen verschijnen.
Als je heel nauwkeurig de sterrenhemel bekijkt en alles goed bijhoudt, zoals dat gebeurde bij de vroegste beschavingen in het Midden- en het Verre Oosten door heel opmerkzame en verstandige mensen, dan merk je ook dat de sterren een langzame beweging maken tijdens het kijken. Als je op een of andere manier, bijvoorbeeld met enkele verwijzingspunten, de plaats van een ster vastlegt op een bepaald moment en je gaat een uur later opnieuw kijken, dan staat die zelfde ster een beetje verder. Als je dat heel nauwkeurig vastlegt, vandaag bijvoorbeeld met een camera die om de paar minuten automatisch een foto maakt, dan vormen de opeenvolgende punten een gebogen lijn en als je lang genoeg kijkt of fotos maakt zie je zelfs een cirkel aan de hemel. Als je alle sterren tegelijkertijd volgt krijg je zo concentrische cirkels, met ongeveer in het centrum een vrij heldere ster: de Poolster. Alle sterren lijken daaromheen te draaien. Als ze te ver van de Poolster staan, dan lijken ze in het oosten op te komen; dan beginnen ze hun cirkelvormige reis aan de hemel en gaan dan onder in het westen.
Toen men dat allemaal een beetje door had: de dagelijkse beweging van de zon, de maandelijkse van de maan, die van de sterren op korte termijn en gedurende het jaar, had men al lang opgemerkt dat er tussen de sterren ook een aantal waren die zich niet aan de regels hielden: ze bewogen zich eigenzinnig tussen de sterren door, liepen van het ene sterrenbeeld naar het andere. Ze vielen ook op door het soort licht dat ze gaven: sterren flikkeren en geven een wit licht af, maar die wandelende sterren lijken wat grotere puntjes, met een meer gelig en constant licht. Men telde er vijf en ze kregen al gauw een naam en een verwijzing naar de belangrijkste goden; van de Romeinen erfden wij de namen van Mercurius, Mars, Venus, Jupiter en Saturnus, de (best) zichtbare wandelende sterren. In het Grieks zijn dat asteres planètai en zo weet je meteen dat we het over planeten hebben: wandelaars, letterlijk.
Voor al die verschijnselen zocht men naar verklaringen. Daarbij vertrok men vanzelfsprekend van het standpunt van de toeschouwer: wij kijken naar de dingen en zien ze zoals ze zijn, zo gaat dat hier op aarde. Je mag voortgaan op wat je ziet, je ogen bedriegen je niet. Men keek dus naar de hemellichamen zoals naar de bomen en de bergen. Toen men ging reizen merkte men dat je ook aan de andere kant van de (toen bekende en dus beperkte) wereld de hemel ziet, met de zelfde sterren. Zo kwam men op de gedachte dat de sterren misschien openingen waren in de koepel die op de aarde rust. De zon en de maan, die de andere sterren niet volgen, waren dan misschien openingen in een andere sfeer of bol of halve bol en de planeten nog andere. Of waren het allemaal lichtgevende voorwerpen die vastzaten op zon sfeer? In alle geval draaiden ze allemaal rond de aarde, dat zag je immers met je eigen ogen!
Toch waren er al heel vroeg geleerden die zich vragen stelden. De aarde lijkt wel plat, maar als je op zee kijkt naar een schip dat aan de einder verdwijnt of verschijnt, dan lijkt het wel alsof de aarde krom is, gebogen, misschien zelfs rond? En de maan geeft alleen bij volle maan helemaal licht, voor de rest slechts gedeeltelijk of helemaal niet: misschien geeft ze helemaal geen licht en weerkaatst ze alleen maar het licht van de zon? Hoe leg je dan de maanfasen uit? Dat was normaal als men aannam dat de maan om de aarde draait, maar niet als de zon eveneens om de aarde draait. Ook voor de bewegingen van de planeten had men geen goede uitleg. Ptolemaeus (90-168) verzamelde al de vroegere (overgebleven) waarnemingen in een grote synthese, met catalogi van sterren en sterrenbeelden, gegevens voor het opkomen en ondergaan van de zon, de maan en de sterren en voor het verschijnen van de planeten, een almanak en een kalender. Hij ging uit van het model van de concentrische sferen, met de aarde als middelpunt, een beetje zoals een Chinese ivoren bal met daarin een hele reeks telkens kleinere ballen. De eigenzinnige beweging van de planeten verklaarde hij door de onafhankelijke beweging van hun sferen tegenover de andere, onder meer die van de aarde. het systeem klopte verbazingwekkend goed, als men de berekeningen natrok, was er nauwelijks een speld tussen te krijgen. En dat hoeft ons niet te verbazen. Het stelsel was immers opgebouwd op vaste waarnemingen, die duizenden geleerden hadden overgedaan; op basis daarvan had men een complex wetenschappelijk model ontwikkeld dat die bewegingen verklaarde. Het kon dus niet anders dan kloppen.
En toch wij weten ondertussen dat het model met de sferen rond de aarde helemaal niet klopt. Het was Copernicus (1473-1543) die als eerste de twijfels van talloze voorgangers formuleerde en een voorstel deed voor een volledig nieuwe benadering, die een betere verklaring bood voor een aantal problemen die waren opgedoken in het systeem van Ptolemaeus. Aanvankelijk waren de voordelen niet evident, want de tabellen van Ptolemaeus waren zeer accuraat en gedurende duizend jaar bijgehouden en aangevuld. Het ging vaak over minuscule verschillen, bijvoorbeeld bij het berekenen van de lengte van het jaar. Voor het overige was het een ander model om globaal de zélfde verschijnselen te verklaren. We weten dat het om een monumentale revolutie ging, een nieuw inzicht in het hele universum: de zon staat in het midden, niet de aarde! De zon is geen planeet die om de aarde draait maar een ster zoals de andere sterren! De planeten draaien niet om de aarde (op de maan na) maar om de zon en de aarde is (maar!) een planeet zoals de andere
Aanvankelijk was er geen mens die het geloofde en dat is niet verwonderlijk: als je nog nooit van zoiets gehoord hebt, is het wel even wennen; bovendien verzetten alle machthebbers zich tegen die gevaarlijke nieuwlichterij, die de gevestigde macht hier op aarde aan het wankelen leek te brengen samen met het zonnestelsel. De kerk, die naast een onbetwist religieus en moreel gezag ook op wetenschappelijk vlak de hoogste autoriteit was, veroordeelde Copernicus en al wie zijn ideeën aanvaardde en propageerde: het proces van Galilei (1564-1642) is ons wel bekend.
De verdere ontwikkeling van de wetenschap en de technologie heeft het basisinzicht van Copernicus bevestigd en met de ruimtevaart kwam ook het fysieke bewijs: fotos van de achterkant van de maan, beelden van de om zijn as draaiende aardbol, schitterende fotos van de planeten, de sterren, de Melkweg (Gr. galaxis, Lat. via lactea, Fr. la voie lactée) en steeds verder van ons verwijderde sterren en andere Melkwegstelsels.
Om zelf een idee te hebben van dat systeem moeten we onze verbeelding gebruiken. Stel je voor dat je op de Noordpool staat en de ruimte in kijkt. De zon is een ster, de meest nabije. De aarde draait eromheen. Als de aarde een absoluut verticale as had, dan zou je de zon de hele tijd kunnen zien (en dat is ook bijna zo tijdens de poolnacht). Als je wat lager op de bol staat, hier bij ons, op 52°, dan kan je je voorstellen dat de zon bij het draaien van de aarde lijkt op te komen in het oosten: de aarde draait zich naar de zon toe. Op de evenaar komt de zon eveneens in het oosten op, stijgt dan loodrecht naar vlak boven je hoofd en zakt dan weer loodrecht naar beneden in het westen.
Als de kant van de aarde waarop wij staan zich van de zon afwendt, komen we in de schaduw van de aarde, de achterkant als het ware, van de zon uit gezien. Dan kijken we in het donker naar de sterren in de ruimte. De aarde beweegt zich in een ellips om de zon in één jaar en dus kijken we elke nacht naar een ander stukje van de hemel; denk aan een grote fietsband, met de zon in het midden en de aarde die eromheen draait in een grote beweging. Als we dan wegkijken van de zon, tijdens de nacht, van op de achterkant van de aarde, dan zien we in de loop van het jaar telkens andere sterren. Als we dan nog bedenken dat alle planeten zich in het zelfde vlak bewegen als de aarde, twee dichter bij de zon dan wij (Mercurius en Venus), vijf verder van de zon (Mars, Jupiter, Saturnus en de later ontdekte Uranus en Neptunus; Pluto is sinds kort niet meer erkend als een echte planeet), dan zie je ongeveer wat je kan verwachten als je (met een stevige telescoop) s nachts naar buiten kijkt: de planeten die, elke in hun eigen baan om de zon, tussen de sterren lijken te laveren als echte wandelende sterren.
Het heelal is in de paar duizend jaar dat de mens ernaar kijkt, nauwelijks veranderd. Hoe we er naar kijken, of wat we zien, dat is iets anders. Het is onvoorstelbaar welk een evolutie ons denken over de vorm en de beweging van de zichtbare en onzichtbare hemellichamen heeft doorgemaakt en hoe dat nog dagelijks verandert. Ook over het ontstaan en de toekomst van het universum zijn we nog volop in discussie en de ideeën daarover lijken meer en meer op de hermetische taal van de eerste astronomen in Babylon en Sumerië.
Het is goed dat we als beschaafde mensen toch min of meer een idee hebben van hoe ons zonnestelsel werkelijk ineen steekt, en dat is anders dan we met onze eigen ogen kunnen zien. Ik kan je daarvoor het prachtig uitgegeven boek van Govert Schilling aanbevelen: Handboek Sterrenkunde, Fontaine uitgevers, 2007³, evenals zijn jaarlijks bij de zelfde uitgever verschijnende Jaarboek Sterrenkunde, met heel veel praktische informatie en kijktips. Te vinden of te bestellen in elke goede boekhandel en niet eens duur: resp. 24,50 en 16,90. Ook een tof geschenk voor kinderen en kleinkinderen die nu hun overgang naar de volwassenheid vieren op een of andere manier! Het is eens wat anders dan weer een boek over de dinosaurussen
Thomas Kuhn, de structuur van wetenschappelijke revoluties
Thomas S. Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions, xiv + 212 pp., University of Chicago Press, 1962, 1996³.
Er zijn van die werken die je voortdurend tegenkomt in andere, en dit lange essay van Thomas Kuhn (1922-1996) is er een van. Toen ik het toevallig vond in de tweedehandse boekhandel, voor amper 6, kon ik het niet laten liggen, ook al was ik er niet zeker van dat ik het ooit zou lezen. Om een of andere reden ben ik er toch maar aan begonnen. De inleiding was wat taai: een samenvatting van wat nog komen gaat, maar waar je nauwelijks mee vertrouwd bent, is bevreemdend en eigenlijk ook niet nuttig. Maar sla die eventueel gerust over, vanaf het eerste hoofdstuk kom je bij de kern van het betoog en dat is veel toegankelijker, het is zelfs fascinerend.
Dit is ook een boek dat zich niet gemakkelijk laat samenvatten. Het is, ook nu nog, bijna vijftig jaar na publicatie, een vernieuwend werk, van fundamenteel belang voor elke wetenschapper maar ook zeer goed leesbaar en even onmisbaar voor iedereen die wel eens iets anders leest dan de laatste roman van Herman Brusselmans. Het is een vlijmscherpe analyse van wat wetenschap was en is, maar ook van wat de grenzen zijn van het wetenschappelijk kennen en weten. Dat klinkt heel abstract, maar de talloze concrete voorbeelden uit onze hele beschavingsgeschiedenis maken er een uitzonderlijk levendige, sprankelend geschreven tekst van. Professor Kuhn doceerde vooral geschiedenis en filosofie van de wetenschap aan de beste Amerikaanse universiteiten. Dit is zijn bekendste boek, waarin hij onder meer de termen paradigm en paradigm shift introduceerde.
Wie lang geleden Latijn gestudeerd heeft, aan de hand van de nu onvindbare grammatica van Pater Geerebaert, s.j., weet perfect wat een paradigma is, wij moesten ze namelijk allemaal van buiten kennen. Letterlijk is een paradigma een voorbeeld, een model dat kan toegepast worden op een groot aantal gevallen. Bekend is rosa als het paradigma voor vrouwelijke substantieven van de eerste verbuiging, bij een ruimer publiek in de chansonversie van Jacques Brel. Zoals rosa kan je (bijna) al de andere woorden op a verbuigen, als je rosa kent, ken je ook alle andere. Kuhn stelt dat de wetenschap en de kennis in het algemeen gebruik maakt van dergelijke voorbeelden, die een vrij ruim gebied bestrijken en daarover een samenhangend beeld ophangen.
Maar dergelijke paradigmata zijn niet eeuwigdurend: op een bepaald ogenblik blijkt dat de wetenschap niet voor alle problemen een oplossing biedt. Dat leidt tot een crisis, die aanleiding geeft tot het zoeken naar andere oplossingen. Indien die een betere coherente uitleg blijken te bieden voor de bestudeerde problemen of zelfs voor het hele wereldbeeld, dan maken we de geboorte mee van een nieuw paradigma, een paradigmaverschuiving of paradigm shift. De meest bekende voorbeelden daarvan zijn de Copernicaanse revolutie, de evolutietheorie van Darwin en de relativiteitstheorie van Einstein, maar er zijn zo talloze kleinere paradigmaverschuivingen gebeurd door de eeuwen heen in de verscheidene takken van de wetenschap, of over verscheidene wetenschappen of domeinen van kennis en inzicht.
Bijzonder verhelderend is dit essay voor een goed besef van de relatieve waarde van wetenschappelijke verworvenheden en stellingen. Men kan immers nooit spreken van een definitief inzicht, van een absolute waarheid. Men weet wel waar men vandaan komt, maar nooit waar men naartoe gaat: het einddoel van het wetenschappelijk onderzoek en van de menselijke kennis ligt niet vast, het is een openheid op verandering en vernieuwing, eventueel verbetering. Merkwaardig is ook dat de wetenschap niet blijkt vooruit te gaan in een gestage, cumulatieve, rechtlijnige reeks; werkelijke vooruitgang gebeurt door ingrijpende veranderingen, de scientific revolutions van de titel.
Maar genoeg daarover, ik wil het plezier van het lezen van dit boek niet bederven, het is bijna een thriller of een goed detectiveverhaal, waarbij je ook vooraf de toedracht niet wil weten.
Er is een Nederlandstalige vertaling: De structuur van wetenschappelijke revoluties, ISBN 9789053528006, ongeveer 24, maar kijk eerst eens in je plaatselijke bibliotheek, dit is een klassieker die daar zeker niet ontbreekt.
Ik kocht onlangs tweedehands een propere hardcover editie van J. M. Coetzee, Elizabeth Costello, 233 pp., Viking, 2003
Dit is wat Coetzee (°1940) schreef aan fictie:
Dusklands (1974) ISBN 0-14-024177-9
In the Heart of the Country (1977) ISBN 0-14-006228-9
Waiting for the Barbarians (1980) ISBN 0-14-006110-X
Life & Times of Michael K (1983) ISBN 0-14-007448-1
Foe (1986) ISBN 0-14-009623-X
Age of Iron (1990) ISBN 0-14-027565-7
The Master of Petersburg (1994) ISBN 0-14-023810-7
The Lives of Animals (1999) ISBN 0-691-07089-X
Disgrace (1999) ISBN 0-09-928952-0
Elizabeth Costello (2003) ISBN 0-670-03130-5
Slow Man (2005) ISBN 0-670-03459-2
Diary of a Bad Year (2007) ISBN 8-465-5120-X
In 2003 ontving hij de Nobelprijs voor literatuur, naast ettelijke andere onderscheidingen, onder meer de Booker Prize, die hij uitzonderlijk twee keer kreeg (1983 en 1999). Jaren geleden las ik van hem ook nog Waiting for the Babarians en Disgrace. Misschien heb je ooit de desolate, rauwe film gezien, Dust, die gemaakt is naar In the Heart of the Country.
Dit boek uit 2003 was een aangenaam weerzien, maar Elizabeth Costello is veel meer een ideeënroman dan zijn vroeger werk. Af en toe zijn de personages zo onbelangrijk dat je eigenlijk een essay van Coetzee aan het lezen bent. En voor de aankleding heeft hij ruim en herkenbaar gebruik gemaakt van zijn persoonlijke ervaringen. Toch kan je niet zeggen dat hij er zich gemakkelijk vanaf gemaakt heeft, in tegendeel: de thematiek is belangrijk en boeiend, de karakters zijn levendig geschetst, er is niets goedkoops aan, alleen een beetje postmodern, als het ware, als een poppenspel waarbij je ook de poppenspelers ziet, zo zie je ook de auteur en zijn metier duidelijker dan gebruikelijk is, of was. De onderdelen, lessons noemt hij het, lezingen zoals in een kerkdienst, hebben vaak de vorm van lezingen, zoals gegeven door een professor of gastspreker; ze verschenen eerder al afzonderlijk (o.a. The Lives of Animals, 1999), maar vormen hier toch een geheel dat niet (helemaal) kunstmatig is.
De hoofdpersoon is een vrouw. Ik ben slecht geplaatst, als man, om objectief te beoordelen of Coetzee, ook een man, erin geslaagd is om de vrouwelijkheid adequaat of zelfs briljant weer te geven. Ik kan alleen voor mezelf spreken als ik zeg dat het wel erg geloofwaardig is, behalve misschien de (weinig talrijke) seksscènes, waarin ik enige mannelijke wensdromen meen te bespeuren.
Coetzee is een auteur die de wereld om hem heen zonder compromissen in zijn boeken binnenhaalt en zo de lezer meeneemt naar the heart of darkness; dat is trouwens het thema van een van de lessons: Evil, over de rol van auteur en lezer bij de beschrijving en het lezen van de gruwel van Nazi-terreur.
Al zijn werken zijn vertaald in het Nederlands. Geen excuses dus om niets van hem gelezen te hebben, het is de moeite waard, als je al van moeite kan spreken.
Categorie:ex libris Tags:literatuur, boekbespreking