mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
01-04-2009
Rik Pinxten: de strepen van de zebra
Rik Pinxten, De strepen van de zebra. Voor een strijdend vrijzinnig humanisme, 220 blz., Houtekiet, 2007
De auteur (°1947) is sinds 2003 voorzitter van de Humanistisch Vrijzinnige Vereniging van Vlaanderen (HVV) en gewoon hoogleraar antropologie en religiestudies aan de Universiteit Gent. De tekst is de neerslag van de lessenreeks die hij tijdens het academiejaar 2006-7 aan de Vrije Universiteit Brussel verzorgde in het kader van de Leerstoel Willy Callewaert. Het is dan ook een levendige tekst, die op vele plaatsten de sporen draagt van het geëngageerd gesproken woord.
Inhoudelijk is het een ambitieuze poging om op zoek te gaan naar de betekenis van een actief vrijzinnig humanisme vandaag. De auteur zet zich daarbij herhaaldelijk af tegen de meer traditionele opties van de humanisten, die zich tot nog toe vooral bezighielden met het uitbouwen van een eigen zuil, zoals de katholieken maar in vrijwel open strijd met hen, en met het ijveren voor wettelijke erkenning en bescherming van de vrijzinnigheid, wat zich vooral uitte in de zorg voor het pluralistisch gemeenschapsonderwijs, de lessen zedenleer en moraal en progressieve vrijzinnige maatschappelijke standpunten inzake morele kwesties zoals voorbehoedsmiddelen, abortus, euthanasie, homohuwelijk &c, waarmee ze ook hun belangrijkste successen hebben behaald.
Pinxten vertrekt terecht van zijn eigen specialisme, de antropologie, om een levendig en verhelderend beeld te tekenen van de moderne mens in de hedendaagse samenleving, die gekenmerkt is door verstedelijking en een contrast van culturen, en tevens door een toenemende globalisering onder de invloed van het neo-liberale extreme kapitalisme. In die maatschappij is de vrijzinnigheid, mede door haar geringe sociologische basis, voor het realiseren van haar doelstellingen, aangewezen op samenwerking met andere, ook religieuze groeperingen die streven naar humane(re) samenlevingsvormen, gebaseerd op de grote principes van de Verlichting (en de Franse Revolutie): vrijheid, gelijkheid en solidariteit, wars van elk fundamentalisme, egoïsme en kortzichtig denken.
Voor de onbevooroordeelde lezer is het af en toe onduidelijk welke richting Pinxten wil uitgaan. Enerzijds bepleit hij terecht de volkomen gelijkwaardigheid van elk menselijk wezen; enkele belangrijke basisprincipes daarvan zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Maar hij gaat verder: zoals de zebras (uit de titel) er op het eerste gezicht allemaal eender uitzien, maar in feite telkens een uniek strepenpatroon vertonen, vergelijkbaar met onze vingerafdrukken of het irispatroon, zo is elke mens ook verschillend, elke groep, elke gemeenschap. Er zijn niet alleen de drie grote westerse godsdiensten en enkele grote oosterse: er zijn er 4000 Pinxten put zich uit om het belang van deze verscheidenheid (tout autre est tout autre) te benadrukken en om de (vrijzinnige) mens op te roepen daarmee voortdurend rekening te houden: anders is niet slechter, wij zijn niet beter, onze objectiviteit is verre van objectief; elke persoon moet respect opbrengen voor elke andere.
Anderzijds wijst hij ook op gevaren die uitgaan van bepaalde groepen en krachten binnen deze verscheidenheid: fundamentalisme van religieuze of politieke aard, racisme, plutocratie en roept hij op tot krachtdadig verzet.
Het is dan ook niet steeds duidelijk waar en wanneer wij ons moeten beperken tot respect voor het anders zijn, noch vanaf welk moment of hoe wij ons strijdbaar moeten opstellen tegen de krachten die bijvoorbeeld de democratie, het milieu of de solidariteit bedreigen. Als iedereen gelijk heeft en iedereen ook moet gerespecteerd worden, is samenleven wellicht onmogelijk, want er zijn nu eenmaal onverenigbare standpunten, en niet op de minst belangrijke punten, die mensen verenigen in godsdiensten en talloze andere belangengroepen. Terecht veroordeelt de auteur het militair ingrijpen door de Verenigde Staten, evenzeer als het mensonterend religieus fundamentalisme van de Taliban. Wanneer is het moment gekomen om zich met álle middelen te verzetten tegen een bedreiging? Zeker is dat de Europese landen daarmee te lang gewacht hebben in het geval van Hitler, Stalin, Pol Pot, Rwanda, Soedan
Een ander gevaar van extreme gelijkheid en solidariteit is het Marxisme, dat de auteur nog steeds als een waardevolle maatschappelijke analyse vermeldt, evenwel zonder te wijzen op de desastreuze gevolgen van de invoering van Marxistische ideologieën in concrete staten.
De raadgevingen van de auteur, onder de slogan (een oud Schots Gaelic woord dat letterlijk oorlogskreet of slagzin betekent): think global, act local, zijn dan ook vaak zoals hij zelf zegt: wollig, weinig concreet en zelfs (meer dan een beetje) utopisch. Vanzelfsprekend is het nuttig of zelfs noodzakelijk bij elke lokale beslissing uit te gaan van regels waarvan we zouden wensen dat ze algemeen geldend, global zijn (zoals Kant zijn morele imperatief al stelde), maar zon algemene richtlijn is nauwelijks voldoende voor zelfs de meest algemene normen, zelden voor de meer concrete, waar goed en kwaad dichter bij elkaar liggen en het wel van de ene groep steunt op het wee van een andere.
Toch is dit een zeer leesbaar en boeiend boek, dat met zijn optimisme en voluntarisme (gedrevenheid om er iets aan te doen) een aantrekkelijke boodschap brengt, in het bijzonder voor het jong publiek waarop het oorspronkelijk gericht was, niet in het minst door de vele praktische voorbeelden en interessante verwijzingen, ook al zijn sommige commentaren af en toe minder subtiel dan men zou verwachten van een auteur die het respect voor tout autre zo hoog in het vaandel draagt.
Met dank aan het Provinciaal Centrum voor Morele Dienstverlening in Leuven, waar ik dit exemplaar mocht ontlenen uit hun interessante handbibliotheek.
Aan onze Vlaamse kust ik kan het niet over mijn hart krijgen om ze de Belgische te noemen, met al de connotaties van Franskiljonse bourgeois die minachtend neerkijken op frigoboxtoeristen - organiseert men voor de derde keer een zomerse kunsttentoonstelling onder de gepaste titel Beaufort03. Via de media kregen we al enkele staaltjes te zien van wat de organisatoren ervan gemaakt hebben en dat ontlokte mij en vele anderen toch al enig commentaar. De aandacht ging daarbij onder meer naar een kopie van de gevel van een Poolse krotwoning, herbouwd in een straat van een kuststad, recht tegenover enkele fraaie belle epoquehuizen. Zonder een ondertussen aangebracht bordje met uitleg was er geen mens die zich zelfs maar enigszins bewust was dat het om een kunstwerk ging, er zijn helaas nog genoeg echte krotten in onze steden, we hoeven ze niet zo nodig zoals goedkope poetsvrouwen in te voeren. Mét de uitleg is de zaak nog niet rond, dan begint de controverse, met de schepen van cultuur op kop. Is Dit Nog Kunst? is de vraag.
Ook bij de vorige edities is men nogal uitdagend te werk gegaan en waarschijnlijk hebben de organisatoren en de betrokken kunstenaars zich in de handen gewreven telkens ze om die reden in het nieuws kwamen: beter wat ophef dan dodelijke stilte, als de mensen niet komen kijken omdat het Kunst is, dan doen ze dat misschien omdat het in het Nieuws en in de krant (en dan niet enkel in de kunstkatern) en de boekskes gekomen is, alle baten helpen, zei de mug en ze piste in (aan?) zee. Op mij heeft dergelijke ophef een omgekeerde reactie: ik keer mij af, ontwijk de werken in kwestie, negeer ze zoveel als mogelijk, al kan je er bij sommige helaas gewoon niet naast kijken).
In de moderne kunst zijn er namen bedacht voor bijna evenveel stromingen en strekkingen als er recensenten en theoretici zijn, en dat zijn er, lijkt het wel, beduidend meer dan kunstenaars. Het is opvallend dat de meer extravagante en controversiële uitdrukkingen van de aller-individueelste emoties steeds te vinden zijn op grootschalig georganiseerde kunstforums of kermissen, bi- en triënnales, Dokumenta-achtige kunstsupermarkten en inderdaad: zomertentoonstellingen in badsteden. Dat gebeurt met een massale inbreng van middelen, slechts gedeeltelijk gecompenseerd door betalende bezoekers. Ik ken de boekhouding van Beaufort niet, maar aangezien de meest opvallende monumentale kunstwerken evident in open lucht staan, neem ik aan dat er daarvoor helemaal geen betalende bezoekers zijn. Dat is positief, zou je kunnen zeggen, maar het is zoals met het gratis Hasseltse openbaar vervoer: als de gebruiker niet betaalt, betalen wij belastingbetalers allemaal. Zo ook met de nepkrotgevel, of is het krotnepgevel? Zoiets maak je niet met een klein budget en dus is het vrijwel onmogelijk om zoiets te realiseren buiten het circuit van toeristische kunstroutes, waar men als kunstenaar en organisator kan rekenen op ruime steun van de toeristische dienst van de stad, de provincie, de Gemeenschap, het gewest, de staat naast die van bedrijven en instellingen die zo een schaamlapje verwerven onder de vorm van de vermelding van hun naam, waarbij de corpsgrootte rechtstreeks evenredig is met de omvang van het gespendeerde (maar via de belastingen grotendeels gerecupereerde) bedrag, maar zelden voldoende groot voor de plaatvervangende schaamte van althans deze bezoeker. Als banale burger zouden we er nooit ofte nimmer aan denken om ons te laten vangen door het soort manifestaties dat we tijdens onze vakanties of uitstappen in min of meer dichte drommen bezoeken als een soort van artistieke penitentie voor onze doordeweekse cultuurbarbarie. Het is op dat cultuurschuldgevoel dat Beaufort en Dokumenta en Venetië rekenen, met enig succes overigens.
Het gebruik van niet-artistieke materialen en technieken bij de creatie van kunstwerken, zoals de neppe krotgevel, noemt men arte povera, naar de tentoonstellingen, in 1967 en 68 (!) en het boek daarover van de kunstcriticus en -theoreticus Germano Celant. Het was aanvankelijk een uitdrukking van protest tegen al wat commercieel en academisch was, maar al gauw werden de rommelkunstwerken gerecupereerd door inderdaad mensen als Celant en vervolgens door galerijen, musea, organisatoren van kunstmarkten &c en betaalde men fabuleuze prijzen voor wat in se rommel was, afval, vuilnis, materiaal dat zonder een verduidelijkend bordje of een geprivilegieerde locatie tegenwoordig meteen een boete zou opleveren wegens milieuvervuiling. Als dusdanig is arte povera een vorm van conceptuele kunst, waarbij het artistieke zich beperkt tot het concept, het idee, de inval, de bedoeling. Denk daarbij aan Picasso, die met enkel een fietszadel en stuur een zeer gestileerde en expressieve stierenkop wrocht: je moet er alleen aan denken, het maken zelf van het kunstwerk neemt slechts enkele seconden in beslag. Dat kan je dan weer niet zeggen van de krotte nepgevel, maar ook daar is enkel de gedachte artistiek, de arbeid kan je overlaten aan decorbouwers, of geschoolde arbeiders, of een sociaal woon-bouwproject, of gewoon aan de tijd. De kunstenaar hoeft enkel te denken en toe te zien. En zijn zakken te vullen, natuurlijk, als vergoeding voor al dat denken.
Ik moest daaraan denken tijdens de ruim vijftien uren die ik, gespreid over de jongste vier zaterdagavonden, voor het televisiescherm heb doorgebracht, kijkend en luisterend, op mijn digitaal 46 inch LCD-scherm en mijn kwalitatief behoorlijke hifi-stereo muziekinstallatie, naar Der Ring des Nibelungen van Richard Wagner, in een uitvoering door het Staatsorchester Stuttgart onder leiding van Lothar Zagrosek, met vier verschillende regisseurs en casts, opgenomen in 2002-03, ook beschikbaar op DVD.
Vooreerst moeten we altijd onze blijde verrassing bekennen als we weer eens de Ring aangeboden krijgen op tv, het gebeurt niet elke dag, zelfs niet elk jaar. Bedenken we daarbij dat we voor dat voorrecht destijds helemaal naar Bayreuth moesten trekken, want Wagner verzette zich tegen opvoeringen in een ander theater dan datgene dat hij, met steun van een minder dan helemaal bij zijn verstand zijnde koning Ludwig II speciaal had laten oprichten voor de opvoering van de Ring. Ook na zijn dood bleef zijn weduwe die politiek voortzetten, maar ze kon uiteindelijk niet op tegen de druk van andere operahuizen. In onze tijd brengt elk operahuis dat zich respecteert (en ook een paar die dat ten onrechte doen) een eigen versie van de Ring, dat hebben we hier ook in Vlaanderen mogen/moeten meemaken. Als je kaartjes wil voor Bayreuth, dan moet je er vroeg bij zijn, want alles is jaren op voorhand uitverkocht; je moet er ook veel geld voor over hebben, de kaartjes zijn peperduur en de hotels en restaurants net zo. Om maar te zeggen dat een uitvoering van de Ring toch nog altijd een gebeurtenis is.
Ik vind het ook steeds een muzikaal feest, een onmiskenbaar hoogtepunt in de muziekgeschiedenis en zelfs in onze hele beschaving. Ik leg daarbij bewust de nadruk op het muzikale aspect. Indien men ooit de Ring zou brengen als een theatervoorstelling, gewoon toneel dus zonder de muziek (er zijn al gekkere dingen mee uitgehaald, zelfs een filmversie), dan vermoed ik dat geen mens het einde zou halen. Wagner schreef zelf het libretto, waarin hij allerlei materiaal verwerkte, hoofdzakelijk uit de Noorse mythologie en de oud-Germaanse Nibelungensaga en hoewel ook dat een niet te onderschatten literaire prestatie is, berust de roem van Wagner en de Ring toch vooral op het muzikale aspect, zowel vocaal als orkestraal. Wagner zelf zou me voor zon uitspraak wellicht in de zelfde bewoordingen beschrijven waarmee hij de Joden aanpakte en dat is, ik verzeker het je, niet bijzonder fraai, lees daarover deze bijdrage: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=121.
Als we derhalve bij de muziek blijven, dan zitten we ook met deze uitvoering best goed, ik kan werkelijk niet anders dan met veel lof schrijven over dirigent, zangers, orkest en koor en ook de technische weergave is buitengewoon, vooral de diepe koperblazers zijn indrukwekkend en zag ik daar voorwaar vijf (!) harpen? Merkwaardig, dat, voor een componist die weigerde het orkest te laten fungeren als een loutere harp voor de zangers en daarin ook verbluffend slaagde; er zijn ook Ring-bewerkingen uitsluitend voor orkest, dus zonder het vocale element en ook dat is meer dan indrukwekkend.
Blijft dan de regie, de scenische voorstelling, de dramaturgie, de kostumering. Het is vrijwel onmogelijk om nog een opvoering mee te maken zoals Wagner ze op die punten zelf voorschreef. Je ziet nog wel eens een Verdi of een Donizetti, een Gounod of een Massenet en zelfs een Monteverdi in de oorspronkelijke vorm, maar een Wagner? toe maar Dat moet nu een existentiële ervaring zijn, schokkend, liefst zelfs choquerend, grensverleggend, een Nietzscheaanse herwaardering aller waarden, irreverent, regie met de Mjöllnir, de sloophamer van Thor/Donar.
In deze uitvoering kan je gerust spreken van arte povera. De kostuums zijn in het beste geval C&A pakken en ensembles, maar meestal afgedragen sport- en vrijetijdskledij, tot regelrechte bag ladies en bedelaarsplunjes. Het decor is meer van het zelfde. Het lijkt wel alsof er na de gages voor het orkest en de zangers geen middelen meer ter beschikking waren voor de enscenering. Toegegeven, men doet met die middelen wat men kan, men haalt er het maximum uit en soms lukt dat: de aankleding is dan zo banaal dat je ze kan vergeten, dat je er gewoon niet meer op let. Maar meestal stoort de slechte smaak net zo zeer op de bühne als in het werkelijke leven. Van mij mag iedereen zich kleden en gedragen zoals hij en zij wil, maar ik hoef niet alles ook leuk te vinden. Theater, ook muziektheater is bovendien niet de realiteit, je verwacht toch altijd iets anders, beter. In dit geval is het wel anders, maar minder: arte povera, poverissima zelfs. Het zwaard van Siegfried valt nog mee: eerst een lichteffect, dan een heus metalen voorwerp; maar het paard van Brünnhilde, dat ze later uitleent aan Siegfried, is niet alleen een letterlijk stokpaard, het is zelfs een kartonnen exemplaar uit de kringloop, met nog maar enkele sliertjes haar voor manen. Als Siegfried ermee rond host, gekleed in dierenvellen, kan je nauwelijks je tranen inhouden, van het lachen of het wenen, kies maar. En zo zijn er talloze voorbeelden. Elk van de vier regisseurs, een per onderdeel van de Tetralogie (een geleerd woord voor iets dat uit vier delen bestaat), bezondigt zich aan dit concept, dit idee of de afwezigheid ervan. De aankleding van een opera moet helpen om de het geheel geloofwaardig te maken, om de illusie waar te maken, om ons te doen vergeten dat we niet met de werkelijkheid te doen hebben. Hier heeft men er werkelijk alles aan gedaan om precies dat niet te doen. Dat blijkt ook in de slotscène van Götterdämmerung, de laatste opera van de reeks, wanneer alle licht op de zaal gericht wordt en het publiek zo de plaats inneemt van de bühne, met op de scène enkel Brünnhilde. Daarop volgt, in plaats van een voorstelling van Wagners regieaanduidingen voor de ineenstorting van het Walhalla, een projectie van die regieaanwijzingen op het gesloten doek. Je moet het maar durven.
Mijn eerste volledige Wagner beluisterde ik op vier zondagnamiddagen, 35 jaar geleden, alleen thuis, op cd in een uitvoering van Karl Böhm, opgenomen in 1967 tijdens de Bayreuther Festspiele, het Duitse libretto op de schoot. Het was een intense belevenis, die ik je nog altijd kan aanraden en indien je de uitvoering met Zagrosek zou kiezen, een keuze die ik zeker niet zal afraden, dan is een beluistering zonder beeld wellicht beter dan die op dvd, dan word je tenminste niet afgeleid én gestoord door de povere artistieke inzichten van een misplaatst armtierige regie.
Ik zou niet weten welke uitvoering mét beeld ik je zou kunnen aanraden, behalve misschien die van Levine in de Met, die naar verluidt nog het meest rekening houdt met Wagners eigen regieaanduidingen.
Enkele jaren geleden sprak ik op de bus (een vreemde plaats daarvoor, maar het kan, zo zie je maar) met een toevallige medereiziger over opera; hij was ook een liefhebber, maar bekende dat Wagner voor hem te zwaar was. Ik heb hem toen ten stelligste aangeraden om toch nog maar eens te proberen, ik vind Wagner immers helemaal niet zwaar, overdadig, moeilijk, ingewikkeld of langdradig. Laat je niet afschrikken door de verhalen, haal eens een Wagner in huis - nu hij al zo lang dood is, is daaraan nog nauwelijks enig moreel risico verbonden - op cd of zelfs dvd (maar dan in een rustige regie), maak er voldoende tijd voor vrij en ik verzeker je dat je je nooit meer laatdunkend zal uitlaten over Wagners totaalkunstwerk, zijn arte opulentissima.
Categorie:muziek Tags:Wagner, kunst
28-03-2009
Televisie kijken of een boek?
Lezers van mijn blog vragen me wel eens wanneer ik al die boeken lees en al die blogs schrijf: zijn er meer uren in mijn dag dan in die van een ander?
Nee, dus. Lezen is ook een kwestie van prioriteiten, denk ik. Wij reizen niet, gaan niet op vakantie, kijken heel weinig tv, bijvoorbeeld nooit naar reeksen, binnen- of buitenlandse en dat scheelt al serieus. Als ik uit commentaren hoor hoeveel mensen zo ongeveer alles gezien hebben, dan verschiet ik er niet van dat ze geen tijd hebben om ook nog boeken te lezen. Gisteren keken we toevallig wel naar een paar tv-programma's: een dubbelinterview met Jean-Marie De Decker en Kathleen Cools, waarbij het De Decker was die de show stal met een in zijn eerlijke eenvoud aangrijpend gebracht en danig ontroerend getuigenis over een Nathalie-coup de foudre: drie minuten enkel zijn Vlaamse kop in close-up en op de achtergrond Melina Mercouri's Je te dirai les mots: de beste TV die ik in dertig jaar gezien heb, een moment zoals alleen TV het vermag vast te leggen, als de journalisten durven zwijgen, voor een keer. Daarna een interview met Verhofstadt, indrukwekkend erudiet en mét inhoud; als je daarmee de schamele prietpraat vergelijkt van Leterme... (los van alle partijpolitieke of ideologische voorkeur). Ten slotte onze eerste minister, Herman Van Rompuy, of hoe je het absolute nietsdoen kan voorstellen als goed bestuur: de man beseft niet eens wat een politieke windbuil hij is. De enige reden dat hij het zo ver gebracht heeft, is de totale onbestuurbaarheid van België: alleen een derderangs backbencher kon nog voor de non-job gestrikt worden.
Dit is het chronologisch lijstje van de boeken die ik in het voorbije jaar gelezen heb en hier besproken.
Jonathan Israel, In strijd met Spinoza. Het failliet van de Nederlandse Verlichting (1670-1800), 2007, 88 blz.
Wiep van Bunge: Filosoof van Vrede, 72 blz., 2008,
Daniel Dennett, Breaking the Spell. Religion as a Natural Phenomenon, 448 pp.,2006
Sam Harris, The End of Faith, Religion, Terror and the Future of Reason, 348 pp., 2004
Jonathan I. Israel, Radical Enlightenment. Philosophy and the Making of Modernity 1650-1750, xix + 810 pp., Bibliography: Published Primary Sources, Secundary Literature; Index, illustrations; Oxford University Press, 2001, 2002 paperback.
Ved Mehta, John is Easy to Please, ENcounters with the Written and Spoken Word, 241 pp., 1971
P.D. James, The Private Patient. An Adam Dalgliesh Mystery, 395 pp., 2008
John Le Carré, A Most Wanted Man, 323 pp., 2008,
Christopher Hitchens, God is Not Great. The Case Against Religion, 307 pp., 2007
The Cambridge Companion to Atheism, xix + 332 pp., 2007
Lance Morrow, Evil. An Investigation, viii + 276 pp., 2003
JanLambrecht, Leven over de dood heen, 334 blz., 1990
Matthew Stewart, The Courtier and the Heretic. Leibniz, Spinoza and the Fate of God in the Modern World, 2005, 351 pp.
Richard Dawkins, River out of Eden. A Darwinian View of Life, xiii + 172 pp., Bibliography and further reading, index, illustrations, 1995, Science Masters Series,
Paul Claes, Het hart van de schorpioen, 174 blz.,
Rosalie Osmond, Soul. A History, x + 246 pp., 2003, notes, bibliography, acknowledgements, index, illustrated
Wilhelmus De Pater, Immortality. Its History in de West, viii + 200 pp
Steven Nadler, Spinoza's Heresy. Immortality and the Jewish Mind, xvi + 225 pp., 2001, notes, bibliography, index
Margaret Gullan-Whur, Within Reason. A Life of Spinoza, xviii + 398 pp., appendix, source notes, bibliography, index, 1998
Cornelis Verhoeven, Tegenhetgeweld, 73 blz., 1967
Julian Barnes, Nothing to be Frightened of, 250 pp., 2008
Christopher Wilkins, The Horizontal Instrument, A Novel of Love, Memory and the Quest to Measure time, 198 pp., 1999
Robert Merton & Elinor Barber,The Travels and Adventures of Serendipity, xxv + 313 pp., 2004
Steven Pinker, The Stuff of Thought. Language as a Window into Human Nature, Notes, References, Index, 499 pp., 2007
Sankara Saranam, God zonder religie, 320 blz., 2008 (= God without Religion, 2005)
Sven Lindqvist, Een reis door niemandsland. Hoe de Aboriginals Australië verloren, 224 blz., tijdlijn, noten, literatuur
Paul Claes, Echosecho, 210 blz., 1992
Paul Claes, De gulden tak. Antieke mythe en moderne literatuur, 142 blz., 2000
Sigmund Freud, Die Zukunft einer Illusion, 98 p., 1927
Jean-Paul Sartre, Lexistentialisme est un humanisme, 144 p., 1946
Antonio Damasio, Looking for Spinoza. Joy, Sorrow and the Feeling Brain, 356 pp., 2003
Antonio Damasio, The Feeling of What Happens. Body, Emotion and the Making of Consciousness, 385 pp., 1999
W. Luypen, Existentiële fenomenologie, 376 blz., 1966
W. Luijpen, Fenomenologie en Atheïsme, 394, blz., 1967
Sigmund Freud, Das Unbehagen in der Kultur, 121 p., 1930
A.L. Constandse, Geschiedenis van het Humanisme in Nederland, 190 blz., 1978²
André Comte-Sponville, Lesprit de lathéisme. Introduction à une spiritualité sans Dieu, 221 p., 2006
Richard Dawkins, The Blind Watchmaker, 1986, 340 pp.
Stephen Jay Gould, Rocks of Ages, 241 pp., index, 1999
The Oxford Companion to the Year, xx + 937 pp., 2003²
Michel Onfray, Traité athéologique, 305 p., 2005.
Hubert Dethier, De geschiedenis van het atheïsme, 206 blz., 1995
Ger Groot, Het krediet van het credo, 159 blz., 2006.
Victor J. Stenger, God. The Failed Hypothesis. How Science Shows That God Does Not Exist, 294 pp., 2007.
H.E. Bates, The Triple Echo, 90 pp., 1970
André Comte-Sponville, Petit traité des grandes vertus, 392 pp. 1995
Daniel Dennett, Darwins Dangerous Idea. Evolution and the Meanings of Life, 590 pp., bibliography, index, 1995
Martin Cruz Smith, Stalins Ghost, 331 pp., 2007
Isaac Asimov, Realm of measure, 144 pp., 1960
Alexander Waugh, Time. Its Origin, Its Enigma, Its History, 280 pp., 1999
Antonio R. Damasio, Descartes Error, 1994, xxiii + 312 pp., new preface 2005, notes and references, further reading, acknowledgments, index
Steven Pinker, The Blank Slate, xiii + 509 pp., appendix, notes, references, index, 2002
Ileen Montijn, Over de tijd, 1999, 110 blz.
Steven Pinker, How the Mind Works, xii + 660 pp., notes, references, credits, index, Penguin, 1997
Gerald James Whitrow, The Nature of Time, 191 pp., 1972
Edward O. Wilson, Consilience. The Unity of Knowledge, 332 pp., noten en index, 1998
Gerard Walschap, Salut en merci, 102 blz., 1955
Categorie:ex libris Tags:literatuur, boekbespreking
26-03-2009
Vier maal Spinoza
Miriam van Reijen, Spinoza. De geest is gewillig, maar het vlees is sterk, 231 blz., uitg. Klement, Kampen, 2008
Gunther Coppens (red.), Spinoza en de scholastiek, 116 blz., uitg. ACCO, Leuven, 2004
Theo Zweerman, Spinozas inleiding tot de filosofie. Ethiek als verhuiskunde, 288 blz., uitg. Boom, Amsterdam, 2006
Dank zij de uitstekende Leuvense stadbibliotheek Tweebronnen en de eveneens voorbeeldige maar gespecialiseerde bibliotheek van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de K.U. Leuven kon ik deze drie werken over Spinoza volledig gratis lezen. Je kan toch niet alles zelf kopen en als een boek dan toch werkelijk de moeite waard is, kan je het achteraf nog altijd zelf aanschaffen. Wat Coppens en Zweerman betreft, zal dat niet het geval zijn. Coppens boek is een verslagboek van een studiedag te Rotterdam gehouden in 2003 over het vermelde onderwerp. Het is een interessant werk voor specialisten en meer dan geïnteresseerde leken, je kan een zeer uitgebreide preview raadplegen op Google, klik hier: http://books.google.be/books?id=kNRYKBiUYsgC&pg=PA3&lpg=PA3&dq=Gunther+Coppens&source=bl&ots=NKOLmLvdDh&sig=khP4GUhh-fXzzQf_i_Yv1Hd6M3w&hl=en&ei=04fLSYifFYTB-AaBqrjJBg&sa=X&oi=book_result&resnum=5&ct=result#PPP1,M1
Zweerman (1931-2005) is gebaseerd op zijn proefschrift aan het HIW. Het is een close reading van Spinozas inleiding van zijn Traktaat over de verbetering van het verstand; prachtig uitgegeven en zeker waardevol, maar voor mij was het een beetje té close gelezen, ik verkies de originele teksten.
Dat brengt ons bij het zeer recente boek van prof. Miriam van Reijen. Het is een uiteenzetting van de filosofie van Spinoza, zoals die blijkt uit zijn hele oeuvre. Onmiddellijk blijkt dat de auteur een docent is, een goeie. Taal en stijl zijn verzorgd (op een herhaald verwarren na van beide en beiden: als ik het goed heb schrijf je beiden als het over personen gaat, beide als het niet over personen gaat; voorbeeld: over Jan en Piet: beiden lopen school; over kaas en hesp: beide zijn eetbaar), levendig, de methode is doordacht maar komt spontaan, logisch en helder over. Belangrijke citaten en stellingen worden voortdurend herhaald, om zeker te zijn dat je ze nooit meer vergeet.
Wat ook van af de eerste bladzijden duidelijk is: prof. Van Reijen houdt van Spinoza.
(Even een kort intermezzo over hoofdletters: in Nederland schrijft men Van Reijen met hoofdletter V wanneer de voornaam er niet bij staat, anders is het Miriam van Reijen. In Vlaanderen is een naam heilig, die verandert niet, nooit. Hier ben je Karel Van de Woestijne, met grote V. Een kleine v wijst dus op Nederlandse afkomst: Paul van Ostaijen had een Nederlandse vader; of het duidt op adellijke voorouders, zoals bij het Duitse von of het Franse de.)
Haar liefde voor Spinoza is heilzaam: het maakt dat ze zich volledig inzet om hem alle recht te doen, om hem dus correct voor te stellen, maar ook om de lezer te overtuigen van de eminente waarde, het hoge belang en de moderne betekenis van een filosoof die leefde van 1632 tot 1677. Het mag gezegd: zij slaagt ten enenmale in haar opzet.
Af en toe, vooral in tekstgedeelten die al eerder ergens anders gepubliceerd zijn, eventueel onder een andere vorm, zijn de verwijzingen naar secundaire literatuur een beetje haastig: ze gaat ervan uit dat wij die gelezen hebben, dan wel ze bij de hand hebben, zoals zij, ongetwijfeld, maar je mag dat niet veronderstellen van al je lezers.
Hoe dan ook, dit is een zeer toegankelijk, overtuigend, degelijk en eerlijk werk, dat ik zonder enige twijfel kan aanraden. Prijs: 22,95 tenzij je het ontleent in je plaatselijke bibliotheek, natuurlijk.
Wat deze drie werken gemeen hebben, naast hun onderwerp natuurlijk, is een inleiding door Herman De Dijn, die als dé Vlaamse Spinoza-kenner bekend staat. Op 19 maart 2009 had ik het voorrecht en het genoegen een gastlezing bij te wonen aan het Hoger Instituut Wijsbegeerte in Leuven; daar sprak, ter gelegenheid van het jaarlijkse Sint-Thomasfeest, niemand minder dan Steven Nadler, dé internationale Spinoza-specialist en auteur van onder meer de autoritatieve (moderne) biografie van Spinoza, klik even hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=163740.
Na de lezing was er kort gelegenheid om vragen te stellen. Enkele van de professoren maakten daarvan gebruik om, zoals Spinoza het zegt, eerder hun eigen vernuft te etaleren dan de waarheid te verduidelijken. Maar een aandachtige aanwezige vroeg Nadler of Spinoza op een of andere manier een theïst is; dat is namelijk de stelling die Herman De Dijn, net emeritus van het HIW, maar niet aanwezig op de lezing, gewoonlijk verdedigt. Nadler was vriendelijk, maar na enig beleefd aarzelen verklaarde hij zonder veel verder omhaal Herman is quite wrong there, wat tot enig geamuseerd gegniffel in de zaal leidde, maar niemand, ook de professoren niet, was blijkbaar bereid om daarover met hem in de clinch te gaan, en gelijk hadden ze.
Na de lezing maakte ik mijn opwachting bij professor Nadler, de twee mooie hardcovers die ik van hem heb in de hand, met mijn verzoek om ze te signeren, wat hij na een kort maar hartelijk gesprek met veel plezier deed: to Karel, with best wishes, Steven Nadler. Blijkbaar had niemand anders van de aanwezigen daaraan gedacht; de andere veronderstelling, dat niemand anders een boek van Steven Nadler bezat, durf ik amper te opperen met betrekking tot een zo select internationaal en geleerd publiek.
Ik heb op deze bladzijden recentelijk enkele keren vermeld dat de Katholieke Kerk het Vagevuur zou afgeschaft hebben en dat is pertinent niet zo. Vanzelfsprekend heb ik dat niet met opzet gedaan, zo zijn we niet. Hoe komt het dan dat ik mij vergist heb? Ik had me gebaseerd op berichtgeving op radio en tv, maar ik had blijkbaar niet goed geluisterd of de berichtgeving was inadequaat. Bovendien had ik, tegen mijn gewoonte in, mag ik wel zeggen, niet nagekeken waar de klepel precies hing. Tijd dus om een en ander recht te zetten.
Laten we beginnen met het vagevuur. Zoals we geleerd hebben in de catechismus, gaan de zielen van de gelovigen die zich schuldig gemaakt hebben aan ernstige maar niet onvergeeflijke zonden en die daarvoor eventueel geen kwijtschelding hebben gekregen op het ogenblik van de dood, niet naar de hemel of de hel, maar naar het vagevuur, waar ze een tijd moeten doorbrengen van boete, loutering, zuivering, voor ze naar de hemel kunnen gaan. Laten we ook nog even in herinnering brengen dat er twee soorten zonden zijn: doodzonden en dagelijkse zonden; wie sterft in staat van doodzonde, dat wil zeggen dat hij of zij geen berouw heeft betoond en/of vergeving heeft bekomen, die gaat naar de hel. Wie wel zijn doodzonden gebiecht heeft, evenals wie enkel dagelijkse zonden heeft uitstaan, die gaat naar het vagevuur, want zelfs al zijn alle zonden vergeven, toch blijft er iets van over, een schuld die moet uitgevaagd worden. Het vage-vuur is een bestraffing voor al wat we verkeerd gedaan hebben op aarde, de duur en de aard van de bestraffing hangen af van de begane zonden.
Dit vagevuur is nog steeds een vast punt van het geloof van de katholieke kerk, een dogma. De kerk houdt eveneens vast aan de (sinds Luther) merkwaardige stelling dat de nog levende gelovigen door hun gebed, aalmoezen, boetedoening en aflaten, strafvermindering kunnen bekomen voor de zielen in het vagevuur.
Wat is er dan wel gebeurd? Op verzoek van de vorige paus heeft de Theologische commissie zich gebogen over de kwestie van het voorgeborchte, in het Latijn limbo of limbus, letterlijk: rand, zoom. Het is een soort van tussenstadium tussen hemel, hel en vagevuur, voor enkele specifieke categorieën. Reeds in de eerste eeuwen van het christendom vroeg men zich namelijk af wat er gebeurde met de zielen van kinderen die sterven voor ze gedoopt konden worden. Aangezien het doopsel een noodzakelijke voorwaarde is om van de erfzonde (en alle andere zonden) bevrijd te worden, konden ongedoopte kinderen niet naar de hemel, ook al hadden ze persoonlijk geen enkele schuld. De leer over het doopsel was (en is!) evenwel zo streng, dat men hen geen vrijstelling kon geven. Ze moesten dan maar naar het voorgeborchte, dat men speciaal voor hen uitdacht. Meteen konden ook anderen daar terecht: al de rechtvaardigen die vóór Christus komst gestorven waren en zich dus niet konden bekeerd hebben, omdat er gewoon nog geen doopsel en geen kerk was. Rond 500 besefte men ook al dat er in de wereld andere volkeren waren die de blijde boodschap nog niet hadden vernomen, die dus ook geen gelegenheid gekregen hadden om zich te laten dopen. Die konden dus ook na hun dood en onverwist daar ondergebracht worden, althans als ze een deugdzaam leven geleid hadden. Vandaag kan men die uitvlucht niet meer gebruiken: het katholieke geloof is alom verspreid, niemand kan nog pleiten dat hij of zij niet op de hoogte was.
Wat is nu het uiteindelijk lot van de zielen in het voorgeborchte? Daarover wordt beslist bij het Laatste Oordeel, aan het einde der tijden. Dan gaan ze naar de hemel, of naar de hel, al naargelang van de uitslag van het Oordeel Gods.
In het Credo stond vroeger een vreemd zinnetje: die nedergedaald is ter helle. Merkwaardig genoeg is dat niet terug te vinden in de Latijnse tekst, noch in (noord-) Nederlandse of protestantse versies en dus nu ook niet meer in onze Vlaamse liturgie. Het gaat terug op een veel oudere zogenaamd apostolische versie van het Credo, nog voor het concilie van Nicea (325) en Constantinopel (381). Het is dit zinnetje dat men (lang) nadien heeft uitgelegd alsof Christus na zijn verrijzenis even langs de hel is gegaan, of het voorgeborchte ervan, maar hoe dan ook met de bedoeling om al de rechtvaardigen van voor zijn tijd mee te nemen naar de hemel (foto). Ik heb dat als knaap nog te horen gekregen in de godsdienstles.
Het verhaal van het voorgeborchte is nooit dogma geworden, al hebben kerkvaders, pauzen en theologen het steeds voor waar aangenomen en in feite is dat nog zo: het is iets dat men mag geloven, maar niet verplicht is te geloven. De neerdaling ter helle zelf lijkt meer op een legende en is zeker ook geen geloofspunt, al vraag ik me toch af waar en wanneer dat zinnetje stiekem uit de tekst van het Vlaamse Credo verdwenen is, en waar het kon op slaan, nog voor er ooit sprake was van een voorgeborchte
Dat is ook de teneur van wat de Theologische commissie heeft gezegd in haar rapport van 2006. Zij bekennen dat zij het moeilijk hebben met het lot van de zielen van de ongedoopte kinderen en spreken de hoop en het vertrouwen uit dat God in al zijn Goedheid zijn eigen regels zal overtreden en mensenkinderen rechtstreeks zal toelaten tot de hemel die niet gedoopt zijn. Als Hij dat doet, is althans voor deze groep het voorgeborchte (van de hel of de hemel, dat is nog niet echt duidelijk), overbodig geworden. Maar zeker weten het niet. Het voorgeborchte blijft dus bestaan, als iets dat men mag geloven, ook voor de ongedoopte kinderen, maar in alle geval als de pleisterplaats van al wie zonder daar zelf schuld aan te hebben, gestorven is zonder het doopsel, maar desondanks een deugdzaam leven heeft geleid.
Een belangrijke vraag daarbij is evenwel wat er gebeurt met andere christenen, zoals de protestanten, anglicanen en de orthodoxen en uiteraard ook met aanhangers van andere religies en overtuigingen, dus de overgrote meerderheid van de mensheid. Recente theologen nemen aan dat de andere christene kerken, ook al dwalen zij op belangrijke punten en al zouden zij, om goed te zijn, citopresto moeten terugkeren in de schoot van de ene, katholieke kerk, toch de macht hebben behouden om door het doopsel hun gelovigen te bevrijden van de erfzonde. Dat is alvast een geruststelling voor hen. Boeddhisten, hindoes, taoïsten, jaïnisten, joden dat is een gans andere kwestie: die kunnen nu niet meer zeggen dat ze nog nooit van de katholieke leer gehoord hebben; ze keren zich dus bewust af van het heil door het doopsel. Men ziet wel in dat zij een deugdzaam leven kunnen leiden, maar aangezien ze sterven met de erfzonde, kunnen ze niet naar de hemel. Ze zitten dus ofwel voorgoed in de hel of tijdelijk in het voorgeborchte; in dat laatste geval zal ook pas bij het Laatste Oordeel, en dat kan nog even duren, hopen we, over hun lot beslist worden: God is niet gebonden aan de regel van het verplichte doopsel, dat geldt enkel voor de kerk hier op aarde.
En wat met ongelovigen, zoals bijvoorbeeld uw dienaar? Tja de hel, zeker? Want ik wijs niet alleen het doopsel en de erfzonde af, maar ook al de rest: de kerk, de paus, de sacramenten, de hemel en de hel, het vagevuur en het voorgeborchte, het leven na de dood, de verrijzenis, het Laatste Oordeel, de Heilige Geest, Christus en God zelve. Daarvoor kwam men vroeger op de brandstapel, het was zonder meer een voldoende reden voor bedienaars van de kerk en voor de plaatsvervanger van God op aarde zelf om met volle overtuiging het vijfde en toch wel enigszins belangrijke gebod te overtreden: Gij zult niet doden!
Zo, dat was het zowat. We weten nu weer dat er een verschil is tussen het vagevuur en het voorgeborchte, dat ze allebei (niet) bestaan en wie er (niet) in zit. Ik ben blij dat ik dat even heb kunnen rechtzetten. Ik zou immers niet willen dat men mij, naast al mijn andere zonden, ook nog zou aanwrijven dat ik gelovigen verkeerde informatie verstrekt heb over hun eeuwig leven.
Categorie:God of geen god? Tags:Godsdienst
22-03-2009
Sodomie en andere vuiligheden
Theo van der Meer, De wesentlijke sonde van sodomie en andere vuyligheeden. Sodomievervolgingen in Amsterdam 1730-1811, 237 blz. Amsterdam, 1984.
Misschien verwondert het jou deze titel hier te vinden, maar laat je niet afschrikken. Toevallig vond ik in de gemeentelijke bibliotheek Mena in Rotselaar, waar ik op dinsdagvoormiddag nederig vrijwilligerswerk doe, een verwijzing naar een ander boek van Theo van der Meer, namelijk: Sodoms zaad in Nederland : het ontstaan van homoseksualiteit in de vroegmoderne tijd, Nijmegen: Sun, 1995, paperback. 512 + 16 pp, Index (Memoria). With summary in English. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam (tweedehands te vinden voor ongeveer 12). Toen ik de online catalogus van In t Profijtelijk Boeksken nakeek, vond ik dan het andere boek en dat bestelde ik voor 9. Tot mijn aangename verwondering las ik het uit op één dag; dat is eens wat anders dan de weken die ik over Nussbaums Upheavals of Thought gedaan heb (http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=283468).
Het leek me interessant om eens iets te lezen over homoseksualiteit lang voor onze tijd maar in onze eigen omgeving. Dit onderwerp is lang een taboe gebleven en in ruime mate is het dat nog. Pas rond 1968 werd het heel stilaan bespreekbaar. Wat er voordien gebeurde, weten we niet. Mijn ouders, geboren in 1905 en 1909, hebben voor zover ik me kan herinneren het woord nooit gebruikt, in ons gezin is er nooit over gepraat. En als het daarbuiten al ter sprake kwam, dan was dat meestal schertsend, in een onhandige poging om het taboe te doorbreken: al lachend kan het, in een ernstig gesprek niet: the love that dare not speak its name, zoals vermeld in het eindvers van het gedicht Two Loves (1894: http://www.law.umkc.edu/faculty/projects/ftrials/wilde/poemsofdouglas.htm ) van Lord Alfred Douglas, die een verhouding had met Oscar Wilde, die daarvoor in de gevangenis belandde. Als het dus ook nu nog een min of meer taboe onderwerp is, dan was het dat nog veel meer in het verleden; hoe verder we teruggaan, hoe minder betrouwbare informatie we er ook over terugvinden.
Dat is me dunkt de grote verdienste van dit boek van Theo van der Meer: hij is de oorspronkelijke historische documenten gaan nakijken, bijvoorbeeld de verslagen van de processen die tegen sodomieten (bedoeld wordt: homoseksuelen) gevoerd zijn en heeft die verder nog vergeleken met andere stukken uit de betrokken periode. In de bijlagen geeft hij een gedetailleerde lijst van de personen die voor de rechtbank verschenen en van anderen, die werden ingedaagd (gedagvaard) en verbannen. De beweringen in de tekst krijgen correcte verwijzingen in de voetnoten. Er zijn interessante illustraties en een goede bibliografie (al zou die qua lay-out beter kunnen).
De indeling van het boek is nogal eigenzinnig. In plaats van een rechtlijnige historische reconstructie krijgen we een (nogal) systematische voorstelling, waarin achtereenvolgens verscheidene aspecten van de zelfde gebeurtenissen worden belicht: de wetgeving, de procedures, het vervolgingsbeleid, de publieke reacties, de subcultuur, en in een laatste afsluitend hoofdstuk een poging tot verklaring. Dat betekent dat je het verhaal over de zelfde personen verscheidene keren tegenkomt en dat is aanvankelijk een beetje verwarrend, want wie kan nou precies onthouden wat er honderd paginas tevoren gezegd werd?
Toch is het een vlot leesbaar boek. De auteur slaagt er uitstekend in om je terug te plaatsen in de sfeer van de tijd, zowel door de accurate historische details als door de erg levendige beschrijving van de feiten, steeds in grote getrouwheid aan wat we er echt over weten, met talrijke citaten in het goed verstaanbare Nederlands van toen.
Enerzijds is het opvallend hoe weinig vervolgingen er toen waren: in een periode van 80 jaar amper 234 procedures. In 1950 alleen al waren er in Amsterdam meer dan duizend wettelijk gedeponeerde klachten en mededelingen en 254 processen, terwijl de bevolking slechts verviervoudigd was. De rechtszaken tegen homoseksuelen waren in de 18de eeuw een randverschijnsel, het betrof tienden van een procent van de bevolking.
Anderzijds de straffen waren niet min: de doodstraf was de norm voor echte sodomie, dat wil zeggen anaal seksueel contact mét interne uitstorting; voor masturbatie (ook wel als maturpatie geschreven ) tientallen jaren eenzame opsluiting. Weinig gevangenen leefden lang genoeg om hun hele straf uit te zitten, zo erbarmelijk waren de omstandigheden.
Dat is voor ons onbegrijpelijk, zeker als we bedenken dat het omzeggens steeds ging om consenting adults, niet om pederastie. Hier bij ons kennen we sinds kort het homohuwelijk, om maar te zeggen hoe totaal anders we vandaag tegen het verschijnsel aankijken. Toch blijft in een aantal (vooral moslim-, maar ook in sommige Amerikaanse staten) landen sodomie bestaan als een misdrijf.
Wat we ook mogen denken over homoseksualiteit, wat de kerken er ook mogen over zeggen, men is het er nu wel over eens dat het geen ziekte is, die kan/moet genezen worden; men stelt vast dat er homoseksualiteit is en men eist terecht respect op voor medemensen die zich daartoe bekennen, het zelfde respect dat alle anderen verdienen. Er is geen sprake meer van zonde, misdaad, overtreding van wetten, onwelvoeglijkheid, perversiteit, minderwaardigheid of wat dan ook: het is een manier van het beleven van de menselijke seksualiteit. Daarmee komen we mogelijks terug in de buurt van vroegere en andere beschavingen dan onze westerse, waarbij seksualiteit nooit helemaal beperkt was tot exclusieve heteroseksuele monogame relaties, een model dat bij ons vooral met het Victoriaans tijdperk is verbonden, al weet men vandaag dat ook toen dat model beperkt was tot een bepaalde (hogere) sociale klasse en dat de naleving ervan in de praktijk zoveel faciliteiten toeliet als elk ander model in gelijk welke andere periode of streek van de geschiedenis van de mensheid.
Categorie:samenleving Tags:homoseksualiteit
19-03-2009
Nussbaums emoties
Toen ik in de boeken van Antonio Damasio las over hoe ons brein omgaat met emoties, viel mijn oog in de referenties enkele keren op de naam van Martha C. Nussbaum en ik herinnerde me toen dat ze aan de K. U. Leuven een eredoctoraat had gekregen. Dat was voldoende om eens te kijken wat ze zoal geschreven had en dat bracht me bij haar boek Upheavals of Thought. The Intelligence of Emotions, xiii + 751 pp., Cambridge University Press, 2001. Ik vond een propere hardcover op eBay, voor amper $4.10... Met nog $12.99 erbij voor verzendingskosten kwam dat op 12,66. Ter vergelijking: bij Proxis/Club kost de zelfde hardcover bijna 100, de paperback ongeveer 27. Er is een Nederlandse vertaling: Oplevingen van het denken, 25 paperback, 44,95 hardcover.
Ik heb het boek uit, eindelijk. Het was geen gemakkelijke opgave, voorwaar. Een boek van 800 grote bladzijden, met voetnoten in petieterige letters op elke bladzijde is op zich al de moeite, maar dit is geen simpele lectuur. Martha Nussbaum is professor aan de University of Chicago, waar ze een eigen leerstoel-op-naam bekleedt. Ze doceerde aan Brown University en Harvard en was gastprof aan tientallen universiteiten. Ze heeft 32 (!) eredoctoraten van universiteiten over de hele wereld. Ze is Iemand: (http://www.law.uchicago.edu/faculty/nussbaum).
Ze schrijft dan ook geen kattebelletjes of stationsromans. Dit is Ernstig en Wetenschappelijk. Het is een Project; ze heeft er verscheidene jaren aan gewerkt: sommige teksten verschenen al eerder in belangrijke vaktijdschriften en verzamelwerken; andere werden als lezingen gebracht op congressen of als gastlezingen aan universiteiten waar ze uitgenodigd was. Voortdurend verwijst ze ook naar verscheidene van haar eigen werken, waar ze dieper ingaat op bepaalde aspecten van haar betoog. Taal en stijl zijn vlekkeloos, natuurlijk, maar ook een beetje koel. De auteur heeft alle mogelijke moeite gedaan om een hoogstaand academisch werk af te leveren en daarin is ze, ook volgens alle professionele besprekingen, meer dan behoorlijk geslaagd, sommigen spreken zelfs van een meesterwerk. In De Morgen noemde men haar de grootste sociale filosofe van haar tijd.
Ik moet het toegeven, het is me allemaal een beetje teveel. Ik heb de indruk gekregen dat ze té krampachtig probeert, of liever: dat ze meer moeite doet dan nodig is. Na enkele hoofdstukken denk je: enough already! Ik weet dat je een grote geleerde bent, dat je al de moeilijke woorden kent, alle belangrijke verhalen, alle grote auteurs, de hele wereldliteratuur en de ganse kunstgeschiedenis Je hoeft je niet meer te bewijzen op elke bladzijde, zeg gewoon wat je te zeggen hebt!
Maar dit is niet dat soort boek.
Het is een boek over emoties en ze schrijft daarin ongetwijfeld zeer belangrijke gedachten neer. Maar ze doet dat niet of amper in een zelfstandig betoog, laat staan in een doorleefd getuigenis, maar in een voortdurende confrontatie met en referentie naar alle mogelijke andere teksten, primair en secundair. Haar bibliografie beslaat twintig drukke bladzijden, haar naamindex tien kolommen kleine tekst. Zelfs wanneer ze op indringende manier haar eigen reacties beschrijft bij het overlijden van haar moeder, blijft ze Professor Dr. Nussbaum. Dat is haar goed recht natuurlijk, maar het maakt het niet gemakkelijker om met haar als auteur te sympathiseren, laat staan zich met haar te vereenzelvigen. Het is die afstand die het zo moeilijk maakt om je door de zware filosofische hoofdstukken te worstelen, waarin elke zin uitsluitend uit abstracte woorden lijkt te bestaan. Ik moest denken aan een professor Moraaltheologie in Leuven, die er volgens zijn studenten in slaagde om zelfs van de menselijke seksualiteit een vervelend onderwerp te maken. Nussbaum schrijft over emoties op een wetenschappelijk onderkoelde academische manier, in een erg weinig uitnodigende of warme, menselijke taal en dat is spijtig. Het kan zijn dat anderen zich daarin vinden, maar voor mij was het uiteindelijk een pijnlijke teleurstelling, ik had er veel meer van verwacht. Ik had gehoopt dat het Derde deel: Ascents of Love verbetering zou brengen, omdat ze daar concrete literaire en andere kunstenaars behandelt: Plato, Spinoza, Proust, Augustinus, Dante, Emily Brontë, Gustav Mahler, Walt Whitman, James Joyce, maar ik heb sommige van die hoofdstukken finaal zeer snel gelezen, want ook daar gaat ze op de zelfde afstandelijke manier te werk, het deed me niets, niets, en dat is geen manier om met kunst om te gaan, vind ik.
Ik deel dus de bewondering niet die zij overal voor dit boek heeft gekregen. Het is ongetwijfeld een belangrijk werk, zoals je mag verwachten van een befaamde filosofe en een vooraanstaande professor van een grote universiteit, maar mij spreekt het niet aan. Ik heb zeker niet alles begrepen, maar nu heb ik de indruk dat dat meer aan haar ligt dan aan mij: ik heb de moeite gedaan om haar bijna acht honderd bladzijden te volgen, maar zij heeft, meen ik, teleurstellend weinig moeite gedaan om mij te overtuigen, om haar boodschap op een meeslepende manier over te brengen.
Op een bepaald moment neemt ze afstand van de benadering van Damasio, die overigens toen nog zijn belangrijkste werk niet geschreven had. Ze stelt, als ik het goed begrijp, dat emoties niet rechtstreeks met lichamelijke reacties te verbinden zijn: voor haar zijn het upheavals of thought, een uitdrukking die ze van Proust overneemt (helaas zonder de Franse tekst te citeren, namelijk Lamour cause de véritables soulèvements géologiques de pensée, wat toch veel krachtiger is dan haar bravere upheavals of thought) en die zoveel betekent als gedachte-aardschokken. Haar ondertitel bevestigt het: the intelligence of emotions; emoties zijn voor Nussbaum in de eerste plaats een intellectualistisch gebeuren. We zijn hier zeer ver af van wat Damasio duidelijk heeft gemaakt: emoties zijn ons hele lichaam; ons brein, ons intellect is niet de koele rede, de rationele benadering van de wereld, maar de onlosmakelijke verbondenheid en voortdurende wederzijdse beïnvloeding van ons brein en ons hele lichaam. Damasio haalde die inzichten uit zijn klinisch onderzoek, vooral bij patiënten met hersenbeschadigingen. Nussbaum haalt haar wijsheid uit haar overweldigend geëtaleerde kennis van de literatuur, filosofische en andere. Dat is een wereld van verschil.
Hij kan het niet laten, paus Ratzinger. Hij is, al van lang voor hij zichzelf tot paus liet uitroepen na een jarenlang zorgvuldig voorbereide verkiezingscampagne, bezeten van de orthodoxie, de zuivere leer van de kerk. Niks aanpassen, niks compromis, niks moderniseren, niks toegeven, of zoals ze het in Gent zeggen: nie pleuën, niet plooien dus.
Wat die zuivere leer is, dat is dan weer iets anders, want in haar lange geschiedenis heeft de kerk zich wel degelijk aangepast aan van alles en nog wat. Sommige dogmas, zoals dat van de onbevlekte ontvangenis en de ten hemel opneming van Maria en dat van de onfeilbaarheid van de paus, zijn zeer recent en andere zijn zeer recentelijk nog afgeschaft, zoals dat over het vagevuur: na 2000 jaar is men tot het inzicht gekomen dat het vagevuur niet bestaat, sorry, iedereen buiten, we sluiten, maar waar moeten al die sans-papierszieltjes dan naartoe? De hemel? De hel?
De zuivere leer is een min of meer lukrake verzameling van totaal verouderde Bijbelse teksten, voorbijgestreefde voorschriften uit de vroege kerk, hersenspinsels van kerkvaders en godgeleerden, superstities, dwalingen en 19de-eeuwse maatschappelijke vooroordelen en fobieën.
De kerk heeft het moeilijk met de lichamelijkheid van de mens. Maar aangezien de mens zijn lichaam is, niets dan zijn lichaam en zijn hele lichaam, heeft de kerk het moeilijk met de mens. Ze wil er iets van maken dat geen mens meer is: een eunuch, die zoals Alberich in Wagners tetralogie zijn seksualiteit afzweert om de goudschat, het Rheingold te bemachtigen, iemand die al zijn natuurlijke aandriften overmeestert om een contemplatief leven te gaan leiden (of lijden), bij voorkeur ergens in afzondering van de wereld, als een stiliet bovenop een zuil, een letterlijke pilaarbijter, of in een kloosterslot, waar zelfs geen katten van het andere geslacht toegelaten waren. De kerk, godsdienst in het algemeen heeft het moeilijk met ongeveer alle natuurlijke behoeften en functies van de mens: zich voeden en ontlasten, zich kleden, zich beschermen tegen de natuur, zich voortplanten, zich verenigen met anderen om gezamenlijke doelen na te streven, leven in de natuur, omgaan met ziekte en de dood. In de Islam staat zelfs beschreven uit hoeveel stenen een goede ontlasting mag bestaan Godsdienst, het woord bekent het bijna letterlijk zelf, misprijst de mens, het is een mislukking, een misbaksel dat je zeker niet aan zijn lot mag overlaten, dat je moet bekeren, kerstenen, omvormen, kneden tot iets dat je vanuit de kerk gemakkelijk kan manipuleren. Godsdienst zegt hoe het moet, hoe het niet mag. Ze beroepen zich daarbij op het gezag van God zelf. Maar stel nu eens heel eventjes, als een veronderstelling, dat er geen God is: op wat baseren ze zich dan? Juist: op niemendal, op zichzelf, op gedachten en uitspraken van mensen. Godsdienst als machtswellust, een heilsboodschap gebaseerd op de Grote Leugen, the God Delusion.
Godfried Kardinaal Danneels zei het al: het gebruik van condooms is verboden, maar als je HIV-besmet bent en je wil geslachtsgemeenschap, dan kan je toch maar beter een condoom (doen) gebruiken, als een profylactisch middel, zoals je rubberen handschoenen en mondmaskers aandoet om infecties te voorkomen. Het condoom als medicijn dus, en zeker niet als voorbehoedsmiddel tegen ongewenste zwangerschap of als vrijgeleide voor recreatieve seks.
Seksualiteit is gebonden aan voortplanting, dat is zeker. Het leven hier op aarde, dat wel eens het enige leven in het hele universum zou kunnen zijn, plant zich voor vrijwel alle soorten voort op een seksuele manier, dat wil zeggen tussen partners die over verschillende organen beschikken die allebei noodzakelijk zijn om eicel en zaadcel te produceren en te verenigen. De soorten zijn alle voorzien van een aandrift om te copuleren, om het leven voort te zetten. Het is de sterkste aandrang die wij kennen en hij heeft een essentiële functie, ook in onze hedendaagse overbevolkte wereld, in onze gesofistikeerde technologische maatschappij. De voortplanting en alles wat ermee te maken heeft, het leven zelf dus, is nog steeds waarover het gaat, ook voor ons, mensen, wat wij hier voor de rest ook aanvangen.
Aids is ontstaan, wellicht ergens in de buurt van waar ook het menselijk leven is begonnen en is van daar een onwaarschijnlijke destructieve veroveringstocht begonnen, langs kanalen die men aanvankelijk niet bevroedde (homoseksuele contacten). Het is een wereldwijd medisch probleem dat zich geënt heeft op datgene wat ook voor de mens essentieel is: voortplanting en dus seks, tenzij we alle voortplanting in proefbuisjes zouden doen, quod liever non, dacht ik. Er is nog geen vaccin, de vooruitzichten daarop zijn twijfelachtig, het duurt nog wel even. Men kan de ziekte al wel onder controle krijgen, dan wordt ze chronisch in plaats van dodelijk op korte termijn, maar de medicijnen daarvoor zijn duur en de behandeling moet op een goed gecontroleerde manier gebeuren. Het is dus belangrijk dat zo weinig mogelijk mensen besmet worden.
Men kan natuurlijk iedereen testen en dan alle seksuele contacten met besmette personen verhinderen. Hoe dat zou kunnen weet niemand, natuurlijk. Iets dergelijks is wel gebeurd onder de Joodse bevolking van New York; daar was een erfelijke ziekte ontstaan, die één op vier kinderen liet sterven voor het zesde levensjaar. Men heeft dan een programma opgestart om alle Joodse kinderen (vrijwillig) te testen. Wanneer een koppel wou gaan trouwen, konden ze nakijken of ze allebei positief waren en daar dan hun conclusies uit trekken; de meesten besloten dan om niet te trouwen of niet samen kinderen te hebben. Het gevolg is dat de ziekte nu bijna volledig verdwenen is onder de Joodse bevolking in New York en men weer rustig kan trouwen met wie men wil.
Gezien de omvang van het Aidsprobleem is die oplossing onmogelijk, zeker in grote delen van Afrika en Azië. Het gebruik van condooms is een gemakkelijke, vrij efficiënte en goedkope manier om er iets aan te doen. Er is dus geen enkele reden om dit middel niet te gebruiken. En toch is er een enorme tegenstand, niet zozeer van de eventuele gebruikers, maar van sommige regeringen en van ongeveer alle godsdiensten en dan niet om medische maar om zuiver ideologische redenen, of gewoon omdat het in tegenspraak zou zijn met wat in een heilig boek staat dat geschreven is in een tijd dat er nog geen aids en ook geen condooms waren. Het condoom verhindert de bevruchting (hopelijk en meestal) en dat mag niet, zegt paus Ratzinger, de mens mag niet ingrijpen in dat proces, of toch niet met een condoom, een stukje plastic of latex of rubber of wat dan ook, dus ook niet met chemische middelen, zoals de pil of crèmes, of voorwerpen allerhande. Het mag bijvoorbeeld wel door onthouding: geen seks, of geen seks tijdens de vruchtbare periode van de vrouw. Het verbod om in te grijpen in de seksualiteit en de voortplanting is een van de meest wereldvreemde stellingnemingen van de kerk. Het wordt vanzelfsprekend nagenoeg niet nageleefd en was en is zowat de belangrijkste reden voor de kerkvlucht. Maar de kerk geeft niet toe, nu niet, straks niet, nooit niet, nie pleuën. De kerk is de extreme, compromisloze beschermer van het leven geworden: geen voorbehoedsmiddelen, geen abortus, geen kunstmatige bevruchting en geen euthanasie. Het is een vreemde houding voor een instelling die voor de rest de mens zo geringschat dat ze hem laat geboren worden met de erfzonde: hij is door en door en intrinsiek slecht, komt verdorven op de wereld en moet door allerlei hocus pocus sacramenten gered worden, moet in christelijke scholen opgeleid worden tot een waardig gelovige, moet zijn hele leven godsdienstig doorbrengen en maakt dan kans, alst God belieft, op het eeuwig leven in het hiernamaals, zonder noemenswaardig lichaam weliswaar. Het is even vreemd dat die zelfde levensgezinde, pro vita kerk haar bedienaars het recht ontzegt op voortplanting en op seks en dat zij de vrouw uitsluit van elke zinvolle functie binnen haar organisatie, allemaal zelfs niet op ideologische of theologische gronden, maar omdat ze vasthoudt aan wat ooit iemand in een heilig boek zou geschreven hebben, al is zelfs dat meer dan twijfelachtig.
Het is allemaal al zo dikwijls gezegd, maar het blijft onbegrijpelijk. Wat een oude man als paus Ratzinger bezielt, mag God weten. Voor de hele wereld is het waanzinnig, boosaardig, crimineel, mensonterend, schaamteloos, schandelijk.
Categorie:God of geen god? Tags:seksualiteit, godsdienst
15-03-2009
Beware the Ides of March!
Vandaag is het 15 maart en dan denken we aan Caesar, die de waarschuwing van een waarzegger in de wind sloeg en op die dag vermoord werd. Lees daarover misschien nog eens na wat ik daarover vorig jaar schreef: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=451.
Categorie:tijd Tags:tijdsrekening
14-03-2009
De klacht van vrije christenen
Ik ben geboren in een verzuild Vlaanderen, waar ons hele sociale leven opgedeeld was in ideologisch onderscheiden organisaties: katholiek, socialistisch of liberaal, groen, blauw of rood. Mijn ouders behoorden tot de katholieke zuil en dus ging ik naar katholieke scholen, de Katholieke Universiteit. Later koos ik voor een bankinstelling met sterke christelijke banden en werd ik lid van de christelijke mutualiteit, de onderlinge ziekteverzekering en dat laatste is zo gebleven. Als dusdanig ontvang ik het weekblad van de Koepel van Christelijke Werknemersorganisaties en ik heb de gewoonte om dat helemaal door te nemen. Er staat veel syndicaal nieuws in, maar af en toe ook meer algemene artikels. Toch heb ik er herhaaldelijk aan gedacht om te vragen dat ik Visie niet meer zou krijgen: ik kan best zonder en ik kan mij onmogelijk vereenzelvigen met ongeveer de hele inhoud. Soms denk ik eraan om lid te worden van een neutrale ziekenkas, maar dat is weer zon rompslomp.
De ondertekenaars zijn progressieve christenen. Zij zetten zich af tegen het pauselijk ultraconservatisme. Ze eisen een plaats op voor de leek in de kerk. Ze willen de kerk van binnen uit hervormen, volgens principes en krachtlijnen die naar voren kwamen in het Tweede Vaticaans concilie van de jaren 60 van de vorige eeuw. Ze willen democratisch leiderschap. Ze roepen de christenen op om zich te verenigen in vrije gemeenschappen, tot zolang het mogelijk is binnen de bedding van de Kerk.
Het is een zeer moedige tekst, die me aangenaam verrast heeft. Het is zeker een ander geluid dan wat we dagelijks uit Rome en zelfs uit Mechelen horen. De ondertekenaars zijn geen piepjonge spring-in-t-velds, het zijn directeurs van scholen, bejaarde professoren, mensen uit het middenveld die belangrijke functies bekleden of bekleed hebben, geschoolde theologen, priesters, pastors, godsdienstleraars, mannen en vrouwen die zich hun leven lang actief hebben ingezet binnen de Kerk. Lees de tekst, het is echt wel de moeite en hij is nog kort ook.
Toch heb ik naast mijn sympathie voor dit initiatief (en voor de ondertekenaars, van wie een aanzienlijk aantal mij bekend is), ook enkele bedenkingen.
Zo spreken zij zich zeer negatief uit over het kerkelijk leiderschap in de laatste vijftig jaar. Dat zijn tevens de beste jaren van hun leven Waarop hebben zij al die tijd gewacht? Meteen na het Concilie was duidelijk dat er geen grondige inhoudelijke verandering zou komen, iedereen wist dat de vernieuwing in Europa deerlijk en pijnlijk mislukt was, ook al keerde de voorganger de gelovigen niet langer de rug toe tijdens de Eucharistieviering. Misschien was het de recente beslissing van paus Ratzinger om weer de Tridentijnse (klik hier voor de verklaring: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=163) toer op te gaan, in zijn persoonlijke kledij maar ook theologisch, ideologisch, liturgisch en politiek en inderdaad weer Latijnse missen toe te laten en zelfs te propageren, met de rug naar de kerk.
En wat bedoelen ze met: binnen de Kerk zolang dat mogelijk is? Hoe ver zijn ze bereid te gaan? Zijn compromissen mogelijk? Zijn ze progressief of radicaal? Wat zijn vrije gemeenschappen, vrije christenen? Zij beroepen zich op het Evangelie, maar dat doet ook Rome, en de getuigen van Jehova en Intelligent Design en de rabiate fundamentalisten. Wat is hun ideologie? De teksten van Vaticaan II? Maar ook Rome beroept zich daarop Wie zal uiteindelijk bepalen hoe het moet in die verenigingen? Het blijft allemaal heel vaag en onduidelijk.
Ze verwijzen ook naar Franciscus en naar de kerkgeschiedenis met vele pogingen tot vernieuwing. Maar precies de geschiedenis van Franciscus zou hen moeten op hun hoede doen zijn. Reeds tijdens zijn leven, maar zeker vanaf zijn dood in 1226 is de orde (van vrije christenen?) die hij gesticht had door interne twisten verdeeld en door de Kerk beurtelings bestreden en bevorderd, tot ze uitgegroeid was tot een wereldmacht met enorme bezittingen en invloed, met Franciscaanse pausen, kardinalen, bisschoppen en theologen, die tegenstanders en dissidenten bestreden met alle middelen, tot de inquisitie toe
Ik ben benieuwd naar het vervolg van de open brief. En naar het lot van de ondertekenaars binnen de Kerk.
Categorie:God of geen god? Tags:Godsdienst
12-03-2009
Verkiezingen: de grond van de zaak
De lente is niet meer veraf, gisteren was een heldere, stralende dag zoals je die in deze tijd van het jaar wel vaker hebt, je voelde de warmte van de zon op je lijf, het is plots een andere wereld. Binnenkort hebben de eenden van de buren weer pieltjes, eendenkuikens zijn dat. Het valt me dan telkens op, als ze bij ons op bezoek komen, hoe levendig en zelfredzaam die jonge dieren zijn, al bijna onmiddellijk na het kippen: het zijn nestvlieders, ze verlaten het nest bij de geboorte, kunnen zich zelfstandig voortbewegen, fourageren en hebben enkel nood aan fysieke bescherming tegen belagers.
Wat een verschil met de mens! Een baby is totaal hulpeloos en sterft binnen de kortste keren als men er niet intensief voor zorgt, zoals helaas blijkt wanneer een wanhopige of verwarde moeder zon mensenkind weer eens achterlaat. Wij mensen moeten voor onze kinderen zorgen, vele jaren lang, voor ze zelfstandig kunnen leven, vanaf hun achttiende officieel, maar vaak nog heel wat langer. Sommige ouders kunnen het zorgen ook nadien niet echt laten, maar dat is een ander verhaal.
Een kind is afhankelijk van zijn directe omgeving. Het hecht zich daaraan, veel meer dan een eendenjong dat achter zijn moeder aanloopt. Kinderen herkennen hun moeder al na enkele dagen, aan de geur en aan al de andere indrukken die ze opdoen in die zeer intieme relatie. Op hun signalen van ongenoegen bij honger, natte luier, pijn, overdreven koude of warmte, tocht volgt onmiddellijk soelaas. Het kind beheerst zo zijn omgeving: vraag en gij zult krijgen. Het is eenrichtingsverkeer. Kinderen zijn zelfs zo gebouwd dat ze bij normale mensen een soort euforische welwillendheid opwekken, gekenmerkt door het maken van bijna dierlijke geluiden en bewegingen en dat typische onzintaaltje dat jonge ouders steevast ontwikkelen in die tijd en dat wij nadien nog steeds gebruiken telkens we een baby in de armen gedrukt krijgen.
Dat meesterschap van het kind over de ouder blijft natuurlijk niet duren. We voeden onze kinderen op tot onafhankelijkheid. We stellen regels in, we reguleren de verwachtingen die zij in ons hebben: we zogen of voeden ze niet wanneer zij erom vragen, maar op gestelde uren; we knuffelen ze niet te veel, we leren ze hun slaap aan te passen aan de onze. Stilaan verleggen we de beslissing van hun almachtige kind naar de redelijke ouder, we stellen grenzen aan wat zij van ons mogen vragen. Voor het kind is dat een moeilijke periode: de ouders zijn niet meer honderd procent ten dienste van het kind, ze komen niet onmiddellijk gelopen, ze laten het kind al eens wachten, huilen. Het kind leert dat het niet de meester van zijn omgeving is, het leert rekening houden met de ouders, met de eisen van de andere kinderen. Het leert ook zichzelf behelpen op allerlei gebieden, het zoekt surrogaten, vervangmiddelen voor de allround service van de moeder. Het kind gaat op ontdekkingstocht in de wereld.
Aanvankelijk is dat niet meer dan de huiskamer, dan stilaan het hele huis, de tuin, de buurt. De andere mensen die het ontmoet zijn eerst de gezinsleden, dan de ruimere familie, de buurt Vanaf het eerste schoolgaan is er een ingrijpende verruiming die niet meer zal ophouden tot aan het pensioen, wanneer de wereld zich stilaan weer sluit en de grenzen dichterbij komen, tot de laatste dag, wanneer onze geliefden rondom ons bed staan, maar we onherroepelijk alleen en in totale afhankelijkheid, zoals bij de geboorte, het wondere geschenk van het leven weer afgeven en in het niets verdwijnen.
Mensen leven samen. We zijn vandaag met zijn 6.766.085.787en op deze wereld en het is zo goed als onmogelijk om te leven zonder contact, op de ene of andere manier, met een groot deel van de anderen. Dat is zo als je lid bent van een primitieve stam in het Amazonegebied (met een tv crew om je laatste restje primitiviteit te filmen, natuurlijk), of een lid van de eerste, tweede, derde of vierde wereld. De mens is een zooön politikon, een wezen dat in gemeenschap leeft. De mens is niet gemaakt om in eenzaamheid en afzondering te leven. Maar dat gezamenlijk bestaan verloopt niet zonder moeilijkheden, verre van, onze geschiedenis getuigt op vaak gruwelijke manier van ons vallen en opstaan, dat we kunnen vergelijken met het leren lopen van een peuter, maar dan over een periode van ten minste tienduizend jaar.
Ook als wereldgemeenschap, als menselijke soort zijn we begonnen in een toestand van totale afhankelijkheid van onze omgeving, we waren een stuk van de natuur, de natuur heeft ons voortgebracht, wat wij zijn is mogelijk gemaakt door de natuur. De eerste mensen leefden in families en clans, bendes eigenlijk, die zich maten met de natuur en met andere bendes. Daar golden strenge regels van binnen en buiten, van wij en de anderen, zoals we die nu nog zien bij dieren in het wild. Maar stilaan kwam daarin verandering toen de mens zijn directe omgeving leerde gebruiken en beheersen, toen we de wereld gingen verkennen en met steeds meer mensen in contact kwamen, een evolutie die nu, op onze dagen, een hoogtepunt heeft gevonden in the global village, heel de wereld is ons dorp.
Wij hebben geleerd, zoals kinderen, dat de wereld enorm uitgestrekt is, maar dat er ook grenzen zijn. Er is het gezin en zeker in de periode van de gezinsvorming en -uitbreiding is dat een hechte eenheid, sterker dan welke andere ook, wellicht omdat ze gebouwd is op de meest ingrijpende biologische functies: het doorgeven en beschermen van het leven. In onze Westerse wereld is de ruimere familie, de clan, niet van zon grote betekenis en ook de wijk het dorp en zelfs de stad hebben veel van de betekenis verloren die ze honderd jaar geleden nog hadden. De streek, gekenmerkt door fysische kenmerken zoals het polderlandschap, de lage heuvels, de heide, de bergen of door een gemeenschappelijk dialect of taal, speelt nog steeds een rol, maar de geschiedenis heeft ook andere grenzen getrokken, soms met een liniaal, zoals we op een wereldbol of kaart nog goed kunnen zien (Algerije/Libië, Egypte/Soedan/Niger/Mali) soms met de natte politieke vinger (België, Polen, de Balkan, het Midden-Oosten).
Zoals kinderen hebben we geleerd met die grenzen om te gaan. Sommige willen we mordicus behouden: landsgrenzen zijn heilig, wie een ander land binnenvalt kan rekenen op de veroordeling van de rest van de wereld, het is een casus belli, een voldoende reden om ten oorlog te trekken. Maar anderzijds hebben we die ook leren relativeren, zoals in de Europese Unie, de Verenigde Naties en andere instellingen waarbij we nationale belangen of afspraken ondergeschikt maken aan internationale.
Als we over politiek praten, is het raadzaam die grote lijnen in gedachten te houden.
Neem nu de kwestie van de immigratie. Het is duidelijk dat vele Europese landen hun grenzen hebben opengesteld, nolens volens, voor personen uit andere Europese en niet-Europese landen, onder meer uit hun vroegere kolonies. In allerlei handvesten verdedigt men het vrij verkeer van goederen maar ook van personen. Er is een supranationaal commissariaat voor vluchtelingen, er is asielrecht. En toch zien heel wat allochtone burgers die instroom met lede ogen aan; ze ervaren het als iets onrechtvaardigs, als een bedreiging van het eigene: men neemt onze jobs af, onze culturele integriteit, men profiteert ten onrechte van onze sociale voorzieningen, men voert een volksvreemde godsdienst in
Het is vreemd dat wij voor onze vakanties en uitstappen, voor onze lectuur en onze tv-programmas die afwijzende reactie helemaal niet hebben. Dan zien we het vreemde niet als een bedreiging, maar als interessant, fascinerend, uitnodigend tot imitatie zelfs, zoals in onze eet- en drinkgewoonten, muziek en dans, kledij
Het is ongetwijfeld zo dat sommige elementen moeilijker liggen dan andere. Een Vlaams Blokker zal wellicht niet om principiële redenen weigeren om bij de Chinees te gaan eten (maar misschien wel bij den Arabier). Het is niet altijd gemakkelijk om de echte oorzaak van de weerstand te ontdekken. Vaak blijkt dat het gaat om zeer onredelijke, op fictieve verhalen gebaseerde vooroordelen. Daarom is het goed om terug te komen naar de grond van de zaak.
Wij gaan met andere mensen om op basis van aantrekking of afstoting. Een baby ziet er altijd aantrekkelijk uit, een man of vrouw in de fleur van hun leven ook. Wat ons vertrouwd is, geeft vertrouwen, het vreemde stoot af: zeer jonge kinderen beginnen vaak te wenen als ze met vreemden geconfronteerd worden, zelfs hun opa of oma Het duurt heel lang voor kinderen leren wie ze kunnen vertrouwen en wij mensen blijven altijd een zekere achterdocht behouden. Zo is het ook met bevolkingsgroepen. Er zijn grenzen en onderscheiden die we niet gemakkelijk opgeven.
Maar er zijn ook uitzonderingen. De uitdrukking ver van mijn bed is sprekend; we gebruiken ze meestal op een enigszins verwijtende manier: ça narrive quaux autres, denken we, maar het loert wel om de hoek voor ons ook. Fysieke afstand schept ook emotionele distance: hoe verder van ons bed, hoe minder het ons raakt. Wij zijn nog altijd in de eerste plaats bezorgd om ons gezin, dan de familie, dan de streek, dan het land, de regio. Wij staan eigen bevoegdheden node af. Maar dat is een infantiele reactie, die gegrond is op onze eerste kinderlijke ervaringen, en die we als individu in de loop van ons leven hebben leren bijstellen. Stilaan leren we dat het nu eenmaal beter is om op grotere schaal afspraken te maken, zeker nu we met zovelen samen leven en er inderdaad massaal verkeer van goederen en personen is. Denk bijvoorbeeld aan afspraken inzake voedselveiligheid: hoe internationaler, hoe beter, toch? Denk aan de Chinese producten die onze markten overspoelen
Afstand is niet absoluut. Wij kunnen ook getroffen zijn door het leed dat anderen overkomt die ver van ons bed leven, maar dan moet dat leed wel zeer aanzienlijk zijn (tsunami), of uitzonderlijk (aardbeving), of ons gebracht op een persoonlijke manier (een bekende figuur).
Afstoting en aantrekking kunnen dus afstand nemen van het vreemde, het anders zijn. Een mechanisme dat daarbij vaak speelt is: het zou ook mij kunnen overkomen. Het leed van anderen kan ons ertoe brengen hen te erkennen als onze gelijken. Ontwikkelingshulp en solidariteitsinitiatieven zijn daarop gebouwd. Er is ook gewenning: hoe meer vreemdelingen zich integreren in onze samenleving, hoe meer we dat als vanzelfsprekend zullen gaan beschouwen.
De belangrijkste, essentiële factor ligt evenwel in elke mens zelf. Het kind evolueert tot een volwassene niet door gewenning aan het vreemde, maar door die uitzonderlijke capaciteit die het heeft om zijn verstand te gebruiken, door na te denken, door afwegingen te maken, vergelijkingen, veralgemeningen, door op basis van ervaring voorspellingen te doen over de toekomst en vertrouwen te putten uit het succes daarvan. Zo leren wij als mens dat wij niet reddeloos overgeleverd zijn aan primordiale angsten en driften. Let wel: ook hier mogen we niet de koele rede tegenover de wilde emoties stellen: emoties zijn evengoed en zelfs onmisbaar onderdeel van ons denken als alle andere elementen, want het is op basis van die vrijwel spontane reacties van afkeer en aantrekking dat het denken gestoeld is.
Als een politieke partij zich dan onverbloemd keert tegen niet-Europese vreemdelingen, dan moeten we ons ernstig vragen stellen, want er is geen redelijke verklaring voor te vinden. Wij behoren nu toch al te weten dat huidskleur, haarsoort, kleur van de ogen, klederdracht, dieet of welk uiterlijk kenmerk dan ook, geen wezenlijk onderscheid inhoudt. We weten eveneens dat landsgrenzen zelden betekenisvol zijn en nationale verschillen zeer secundair. Wij moeten leren inzien dat het afwijzen van vreemdelingen een infantiele, onbesuisde reactie is, iets dat we kunnen leren overwinnen. Wij horen onze afkeer te onderzoeken om tot het besluit komen dat die onterecht is. We kunnen zo onze belangstelling, onze welwillendheid, ja onze liefde uitbreiden en steeds bredere cirkels insluiten, veeleer dan ze te binden volgens niet te verantwoorden normen. Volwassenheid betekent dat men in het volle besef van eigen mogelijkheden en beperkingen de anderen tegemoet treedt als volledig evenwaardig, dat men hen aanvaardt als gelijken, als eender, niet als vreemd, zelfs en vooral als we het niet eens zijn met bepaalde van hun overtuigingen, als ze niet identiek zijn.
Het is onverklaarbaar dat het Vlaams Belang wel allochtone moslims wil terugsturen, maar geen probleem heeft, kan of mag hebben met Vlaamse moslims, of Vlaamse Hells Angels, communisten, zenboeddhisten, veganisten, wiccas, vrijmetselaars &c.; het is even vreemd dat ze tegen Vlaamse homos zijn, tegen alternatieve kunstenaars &c. Hun normen zijn met andere woorden onredelijk, onverantwoord, onhoudbaar want onethisch.
Het is van uit die basishouding van de menselijke gelijkheid dat we ons moeten verzetten tegen elke hetze, elk vijandig taalgebruik, elke diabolisering van medemensen. Zeker, er zijn verschillen, zelfs zeer grondige, maar wat geeft ons het recht om bepaalde medemensen uit te sluiten uit onze gemeenschap, wanneer zij zich hier op een legale manier hebben gevestigd? Welk recht hebben wij, en welke normen moeten we gebruiken, om mensen te verbieden om zich hier legaal te komen vestigen? Welk recht hebben wij om bepaalde mensen te verbieden hun eigenheid te beleven in volle vrijheid, zolang zij zich houden aan de regels en wetten die voor iedereen gelden?
De Duitse joden waren zonder enige twijfel de meest geïntegreerde van al, in vele gevallen absoluut niet meer te onderscheiden van hun medeburgers. De Nazis moesten zelfs heel ver gaan zoeken om nog sporen van enig joods bloed te vinden. Toch heeft men hen, uitsluitend op basis van dat bloed, uitgesloten, opgejaagd, vervolgd en uitgemoord, zonder verdere redelijke verantwoording, zonder enige reële of bewezen schuld, zonder enige reden of verantwoording. Dat is maar mogelijk geweest na een stelselmatige en intense haatcampagne, waarbij zij afgeschilderd werden als totaal anders, ontaard, onmenselijk: uitschot, ongedierte. Het zijn termen die we letterlijk terugvinden bij elke genocide en helaas ook vandaag nog in politieke pamfletten.
Laten we even nadenken voor we onze steun betuigen aan een partij die andere mensen wil uitsluiten, verjagen of hen wil dwingen om onverwijld al hun eigenheid op te geven en die van ons over te nemen.
Categorie:samenleving Tags:racisme
11-03-2009
80.000 & 100.000
Onlangs nog mocht ik hier aankondigen dat er al 600 teksten op mijn weblogsite staan. Vandaag is er een heuglijk moment aan de kant van het aantal bezoekers: we staan kort bij 80.000 unieke bezoekers; ik vermoed dat men daarmee de verschillende lezers bedoelt die op één dag mijn website bezoeken, twee of meer bezoeken van dezelfde lezer blijft als één tellen. Dat is een vrij goed systeem om de statistieken een beetje proper te houden: anders kan je zelf je eigen kijkcijfers kunstmatig de hoogte injagen.
Nog indrukwekkender is het totale aantal gelezen bladzijden: 100.000! Elke keer dat iemand een specifieke tekst aanklikt, tikt de teller aan. Ik heb mijn blog zo ingesteld dat je enkel de tien meest recente teksten te zien krijgt; als je die allemaal leest, telt dat niet als tien bladzijden maar als één, want veel bezoekers blijken vaste klanten te zijn van hun favoriete blogs en andere websites en die hebben dus een deel van de teksten al eerder gelezen. Het is een vrij sluitend systeem om vervalsingen te vermijden, al is het maar een indicatie, natuurlijk.
In de algemene rangschikking sta ik al een hele tijd in de top 50, nu zelfs op de 38ste plaats. In de afdeling Cultuur neem ik op hardnekkige wijze de tweede plaats in, de eeuwige tweede, zoals Joop Zoetemelk en Raymond Poulidor.
Als je bedenkt dat de meeste van mijn teksten nu niet bepaald gemakkelijk, ontspannend, kort, vermakelijk of volks zijn, dan prijs ik mij gelukkig met de vele belangstellende lezers en lezeressen. Ik schrijf in de eerste plaats voor mezelf, omdat ik het niet kan laten. Maar ik zou liegen als ik zou gaan beweren dat het aantal bezoekers mij onverschillig laat! Anderzijds is het niet zo dat ik mij afvraag: waarin zouden mijn lezers geïnteresseerd zijn? Of: met welke teksten kan ik meer lezers lokken?
Nee: ik bespreek de boeken die ik lees, de muziek die ik beluister; ik geef commentaar bij belangrijk nieuws; ik zoek naar de oorsprong en betekenis van woorden, gezegden, spreuken, gebruiken; ik mijmer over het leven en de dood, over liefde of het gebrek daaraan, over God of een leven zonder, over de tijd, kalenders, klokken; ik schrijf al eens een gedicht of een kortverhaal, ik vertaal van anderen. Mijn teksten vormen een weerslag van mijn leven als gepensioneerde en dat is ook de reden waarom ik gebruik maak van Seniorennet; ik wil bij deze gelegenheid nogmaals de medewerkers danken voor hun goede zorgen. Zij bewijzen ons een grote dienst.
Nu we deze indrukwekkende kaap genomen hebben, zal het even duren voor we nog eens stilstaan bij de statistieken, eens je de 100.000 bereikt hebt kan je nog moeilijk staan juichen over 5.000 meer of minder Misschien als we de 100.000 unieke bezoekers halen?
Geachte lezer, lieve lezeres (of vice versa als je dat verkiest), dank voor je bezoek, vooral als je een trouwe klant bent. Het doet me telkens plezier als je me een seintje geeft, een teken van leven, een blijk van waardering of afkeuring, een opmerking, een correctie, een vraag om verduidelijking: je bent altijd welkom en een antwoord krijg je zeker!
Vriendelijke groet,
Karel
10-03-2009
Verkiezingen: vrijheid
Robinson Crusoe hoefde geen verkiezingen te organiseren op zijn eiland, aanvankelijk was hij er zelfs helemaal alleen. Er zijn nu nog altijd mensen die verlangen naar dat soort van primitieve situaties. In de Verenigde Staten heb je zonderlingen die zich terugtrekken in de wildernis en daar overleven zonder enige ondersteuning van de beschaafde wereld. Maar in Vlaanderen en in Nederland is dat vrijwel onmogelijk. Wij leven met heel veel samen op een beperkte oppervlakte, wij leven samen, willens nillens. We leven niet alleen naast elkaar, maar ook met elkaar, want we zitten voortdurend in elkaars vaarwater. Vandaar dat die samenleving moet georganiseerd worden. Wij spreken af dat we rechts (of links) rijden, we regelen het verkeer volgens die afspraak en iedereen wordt geacht die na te leven.
Socialisten zijn voorstanders van dergelijke algemene afspraken. Vetrekkend van de overtuiging dat alle mensen gelijk zijn, willen ze zoveel mogelijk universele voorzieningen. Het geld daarvoor komt van de belastingen, want de Staat mag het geld dan al letterlijk drukken, er kan toch maar zoveel uitgegeven worden als er opgehaald is, de begroting moet in evenwicht zijn, de tering naar de nering. De Vlaamse socialisten gaan naar de verkiezingen met de eis of de belofte dat iedereen naar een rusthuis kan als dat nodig is en dat hij of zij niet meer hoeft te betalen dan het pensioen. Nog een voorziening die universeel gemaakt wordt, op kosten van de Staat, dus van de gemeenschap, dus van elk van ons.
Als we om ons heen kijken, dan is de rol van de Staat wel bijzonder groot geworden. We zijn nog niet in een totalitair regime, waar de Staat alles is, waar er geen persoonlijk eigendom is, waar iedereen werknemer is van de Staat en waar er geen echte persoonlijke vrijheid meer is, maar het is toch al erg moeilijk om een domein te vinden waar de Staat zich niet intens mee bemoeit. Wij mogen bijvoorbeeld wel denken dat enkel het openbaar vervoer een staatsinstelling is, maar het niet-openbaar vervoer, met de individuele automobilist en de trucker, zijn niet denkbaar zonder de massale investeringen van de Staat in wegen, bruggen, tunnels, verkeersregeling &c.
De Staat voorziet in de basisbehoeften van iedereen, niemand hoeft ten onder te gaan in onze welvaartsmaatschappij. De sociale samenleving die wij kennen lijkt een paradijs, ook voor migranten, die in dichte drommen naar hier komen. Maar zij heeft ook haar keerzijde. Een mens krijgt op den duur de indruk van geleefd te worden in plaats van zelf te leven. Sommigen, niet toevallig vooral de sterksten, voelen zich niet goed in de geleide markteconomie, die ze als een belemmering beschouwen. Zij zijn ervan overtuigd dat zij het beter kunnen op hun eentje. Ze hebben geen sociaal vangnet nodig, geen beveiligd en gegarandeerd bestaan. Zij zijn ervan overtuigd dat de Staat op overdreven wijze tussenkomt in ons bestaan en dat de gevolgen daarvan desastreus zijn. Het Staatsapparaat is log en niet efficiënt, staatsambtenaren zijn lui en dom. Bovendien kweekt een bemoederende Staat ook zwakke kinderen: van de wieg tot het graf kunnen ze een beroep doen op de gemeenschap, zonder ooit zelf enig risico te moeten lopen, zonder initiatief te moeten nemen. Men is verzekerd voor alles, er kan niets verkeerd gaan. Bovendien is de verleiding zeer groot om zich te wentelen in de sociale voorzieningen, om maximaal te profiteren van al de universele voorzieningen, om meer uit het systeem te halen dan men er zelf in steekt.
De liberale gedachte vertrekt van de mens als vrij individu, dat in de confrontatie met de wereld vaardigheden en wilskracht ontwikkelt en zo in staat is, niet alleen om te overleven, maar om zelfs een vooraanstaande positie in te nemen. Dat individu neemt geen vrede met wat de welvaartsmaatschappij aanbiedt, het wil meer en beter en is bereid zich daarvoor meer dan matig in te zetten. De liberale ideologie stelt dat de welvaart niet tot stand komt door een passief leven binnen de sociale voorzieningen, maar door actief ondernemen. Niet de werknemers richten fabrieken op, maar de ondernemers. De economie kan niet zonder het initiatief, de ondernemingslust, de kennis, de bereidheid om risicos te nemen, het leiderschap van de individuele ondernemers.
Maar ook de liberale ideologie heeft haar negatieve kanten. Een liberaal die hard werkt, wil ook goed genieten. Ondernemers zijn niet tevreden met het loon van een arbeider, met een fiets of een eenvoudige wagen, met een vakantie aan zee in een verblijf van de mutualiteit of de vakbond, met een confectiepak of massaproductieschoenen. De excessen van het kapitalisme zijn bekend: de uitbuiting van de arbeiders in de 19de eeuw, de periodieke crashes van de 20ste en ook nu weer de ineenstorting van de vrije markten. Wat de rijken der aarde aan luxe bijeengaren is wraakroepend.
Vandaar dat althans in West-Europa een middenweg gezocht en gevonden is, die zich moeizaam slingert tussen socialisme en liberalisme; die de beide systemen tempert en de excessen vermijdt; die de werknemers aanzet om mede de bedrijven en instellingen te runnen en die de ondernemers enige bescheidenheid oplegt. Hier bij ons kijkt men niet met bewondering of afgunst naar de meest succesvolle ondernemers en de rijkste families, maar met een ernstige, ietwat verwijtende blik. Het is niet ethisch om te veel geld te (willen) verdienen, het slijk der aarde maakt de handen vuil. Je wordt niet rijk door met je handen te werken, door een loon te trekken. Arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet. Rijkdom is louche, verdacht. Met je rijkdom te koop lopen is misplaatst. Ondernemers moeten zich ook sociaal engageren, ze mogen zich niet beter achten dan hun werknemers.
Aan de uiterst linkse rand van het politieke spectrum vinden we marxistische en zelfs anarchistische groepen die de communistische idealen trouw blijven. Dan volgen de socialisten, die de laatste jaren sterk naar het centrum zijn opgeschoven, dat wil zeggen dat ze een sterke staat willen, maar geen totalitaire of zuiver corporatistische, dat ze ruimte laten voor de individuele vrijheid van de werknemers én de ondernemers en de beoefenaars van de vrije beroepen. Aan de rechterzijde, maar eveneens dicht bij het centrum, vind je de gematigde liberalen, die ingezien hebben dat ondernemen niet voor de massa is en dat sociale voorzieningen onmisbaar zijn. In Vlaanderen is er eigenlijk geen extreem liberale, onbeschaamd kapitalistische beweging meer. De extreme rechterzijde wordt sinds dertig jaar ingenomen door een partij die gebaseerd is op nationalistische, racistische en andere exclusieve principes. Het Vlaams Belang wil ongeveer het zelfde als de centrumpartijen, maar zij willen dat niet voor iedereen, zonder onderscheid van afkomst, ras en huidskleur, geslacht, religieuze overtuiging, seksuele voorkeur of wat dan ook, nee: zij willen het voor Vlaamse, liefst heteroseksuele mannen, min of meer katholiek, uit de lagere middenklasse. Zij willen het niet voor niet-Vlamingen en zeker niet voor niet-Europese vreemdelingen, niet voor holebis, niet voor bewust alleenstaande moeders, niet voor Moslims en andere vreemde godsdiensten, niet voor vrijzinnigen, volksvreemde kunstenaars Daardoor plaatsen zij zich buiten de democratie, die intrinsiek openstaat voor alle mensen, een exclusieve democratie is een contradictio in terminis, een vloek. Ook socialisme en liberalisme in de ideologische betekenis zijn essentieel universeel, open op de hele wereld. Men kan zich niet ethisch noemen indien men sommige mensen uitsluit. Een partij zoals de NVA valt dan weer niet onder die banvloek: zij sluit niemand uit, maar wenst enkel een einde te stellen aan de kunstmatige, onnatuurlijke en opgelegde Belgische staatsstructuur, om een volwaardige solidariteit te betrachten met alle partners, ook Wallonië, binnen de Europese Unie. Lijst De Decker zoekt nog naar een identiteit, maar lijkt zich tussen liberalen en de NVA te wringen.
Wie we niet vermeld hebben: de CD&V, de katholieken. Zij bevinden zich volop in het centrum, met uitschieters naar centrumrechts en centrumlinks. Historisch gezien steunen zij op het brede katholieke middenveld, maar ook op de katholieke arbeidersbewegingen en op de katholieke werkgevers. Vroeger waren zij verbonden in een katholieke zuil door het geloof, met de steun van de kerk. Nu zowel die kerk als dat geloof problematisch onbeduidend geworden zijn, kan men zich terecht afvragen wat hen bindt en af en toe zijn er ook slaande ruzies tussen de fracties. In de voorbije verkiezingen was het vooral de arbeidersbeweging die naar voren trad, omdat die nu eenmaal de meeste kiezers kan mobiliseren. Het succes was echter vrijwel uitsluitend te danken aan een krachtig Vlaams eisenprogramma, gesymboliseerd door een kartel met NVA, de Vlaamse nationalisten.
Ook Groen, met of zonder !, hebben we nog niet vermeld. Het is een nogal vreemde groep van vaak verstandige en bezielde mensen, met een uiterst waardevol gedachtegoed, maar niet altijd met veel politiek doorzicht. Er zijn sterke fundamentalistische krachten aanwezig, die voor onverkoopbare standpunten zorgen en die gematigde milieubewuste kiezers afschrikken. Ook een hardnekkig Belgicistisch en zelfs anti-Vlaams trekje is sommigen niet vreemd. Eigenaardig.
Het wordt moeilijk kiezen. Bij de vorige verkiezingen heb ik, zoals steeds, voor een partij gestemd die serieus achteruitging: de liberale VLD; dat was ingegeven door een gematigde sympathie voor hun boegbeeld, Guy Verhofstadt, een politicus die boven het locale gewoel uitsteeg. Op dit ogenblik zou ik het verdomd niet weten.
Binnenkort zijn er weer verkiezingen, een goede gelegenheid dus om stil te staan bij de programmas van de politieke partijen, maar dan niet zozeer bij de concrete voorstellen, de borrelhapjes waarmee ze ons proberen te verleiden, zoals een jobkorting, maar bij hun basisopvattingen over de maatschappij.
Neem nu een traditionele partij als de socialisten. Zij vetrekken van de overtuiging dat alle mensen gelijk zijn, maar niet gelijk behandeld worden en dat vinden ze onrechtvaardig.
Zijn alle mensen gelijk? Natuurlijk niet: er zijn er geen twee die identiek zijn. En we willen ook niet identiek zijn: we proberen allemaal onze persoonlijke voorkeur te volgen, een eigen identiteit uit te bouwen, een individu te zijn. Als iemand op een feestje komt en hij of zij merkt dat iemand anders precies de zelfde kleren draagt, is dat een uiterst vervelend moment. En zo is het op velerlei vlakken: we houden er niet van om niet origineel te zijn.
Dat kan dus niet de gelijkheid zijn die de socialisten bedoelen. Het gaat duidelijk over iets anders, iets dat we gemeenschappelijk hebben. Uiteindelijk kan dat niets anders zijn dan dat we allemaal mensen zijn, dat er geen verschillende soorten van mensen bestaan, dat iedereen die mens is niet wezenlijk verschilt van een andere, hoe sterk verschillend zijn of haar omstandigheden ook mogen zijn.
Dat is geen open deur instampen: gedurende het grootste gedeelte van onze geschiedenis was vrijwel iedereen overtuigd van het tegendeel. De blanken wisten met zekerheid dat de andere rassen inferieur waren en dus bijvoorbeeld als slaven konden behandeld worden of zelfs gewoon uitgemoord. De adel had ongeveer dezelfde opvattingen over wie niet uit nobele familie geboren was. De rijken meenden dat zij ver boven de armen stonden en dat die verhoudingen moesten in stand gehouden worden. Sommige intellectuelen vonden dat slechts een klein gedeelte van de mensen in staat was tot zelfstandig helder denken. Religieuze leiders voelden zich geroepen om de massas tot betere gevoelens en een deugdzaam leven te brengen en als dat niet lukte ook strenge straffen op te leggen. Militaire leiders vonden dat zij het recht hadden om andere mensen massaal de dood in te jagen. En ga zo maar door.
Het is nog niet zo lang dat wij stilaan van het tegendeel overtuigd geraakt zijn. Het is vooral door te zien hoe het niet moest, dat er verandering gekomen is en de twintigste eeuw heeft ons meer dan voldoende afschrikwekkende voorbeelden gegeven. De adel had al een serieuze verwittiging gekregen met de Franse Revolutie en in vele landen was dat meteen ook hun einde. Maar ook vandaag nog zijn er mensen die het erfelijk koningschap verdedigen, een extreme vorm van denken in termen van ongelijkheid: niet iedereen kan koning worden, je moet de zoon of in het slechtste geval de dochter van een koning zijn, en dat is dan, naast een noodzakelijke, ook een voldoende reden. Er zijn nog steeds racisten en vreemdelingenhaters, religieuze leiders die rechtstreeks van God vernemen hoe het moet, dictators die lak hebben aan de verzuchtingen van hun volk, militairen die menen dat hun ondergeschikten offers moeten brengen
Maar er zijn nu mensenrechten die universeel erkend én afdwingbaar zijn, al lukt dat nog niet overal in de praktijk. Over die rechten, die voor iedereen gelijk zijn, moeten de socialisten het hebben. Het is immers niet denkbaar dat zij een wereld zouden voorstaan waarin iedereen werkelijk gelijk is, identiek: dat zou een zeer saaie boel zijn en pogingen daartoe in communistische systemen zijn altijd deerlijk mislukt. Het socialisme verdedigt dus die rechten waarop iedereen aanspraak kan maken, zonder onderscheid des persoons. Het maakt niet uit wat je huidskleur is, je taal, je geslacht, je afkomst, je rijkdom, je leeftijd, je godsdienst &c.
Het partijprogramma van de SP.A zegt dat zij als enige partij het principe van de gelijkheid verdedigen en dat de andere partijen dat niet kunnen opeisen zonder zichzelf te verloochenen. Krasse taal en weinig waarschijnlijk: welke partij zou het aandurven om de universele verklaring van de rechten van de mens naast zich neer te leggen?
Ze moeten het dus toch over iets anders hebben, maar wat?
Het is niet meteen duidelijk uit de teksten op hun website, maar ik vermoed dat het hierom gaat.
Men kan er niet om heen dat er verschillen zijn tussen de mensen, ook al hebben ze dezelfde rechten. Er zijn nu eenmaal mensen die meer hebben dan andere: meer geld, scherper verstand, betere opleiding, meer ervaring, meer talent, beter voorkomen, rijker taalgebruik; sommigen leven in meer beschaafde streken, met een beter politiek en sociaal stelsel; sommigen beschikken zelfs over beter genetisch materiaal, waardoor ze beter bestand zijn tegen ziekte. We kunnen er niet om heen: de levensverwachting en de levenskwaliteit van al die gelijke mensen verschilt enorm. Tussen Mexico en de Verenigde Staten is er enkel een kunstmatige grens, maar een hemelsbreed verschil, waardoor talloze Mexicanen van de ene kant naar de andere willen.
De socialisten zijn tegen die verschillen en willen er iets aan doen. Zij vinden het onrechtvaardig dat in de praktijk de welstand ongelijk verdeeld is, ook al zijn de rechten gelijk. Maar ook zij hebben geleerd uit de communistische experimenten. Zij vinden dat de welstand niet al té ongelijk verdeeld mag zijn. In de V.S. is de verhouding tussen het gemiddelde loon en dat van de top CEOs 1:475. In Europa is dat slechts ongeveer 1:25. Hier verdient een baas nog altijd zoveel als 25 van zijn werknemers, maar dat is een serieus pak minder dan mensen die 475 keer zoveel verdienen als de gemiddelde werknemer. De gelijkheid die de socialisten willen, moeten we in die richting zoeken: er mag gerust wat ongelijkheid zijn, maar niet teveel. Voor een aantal zaken mag er zelfs helemaal geen verschil zijn, vinden ze: het openbaar vervoer moet voor iedereen beschikbaar zijn en mag voor de ene niet duurder zijn dan voor de andere. Evenzo voor de elementaire gezondheidszorg, het basispensioen, de werkloosheidsuitkering, het kindergeld Door die domeinen in handen van de Staat te geven, kan men ervoor zorgen dat er een gelijke verdeling is van de elementair geachte goederen of diensten.
En dan gaan ze nog een stap verder. Met het geld van de belastingbetaler willen ze ook bepaalde ongelijkheden bestrijden. Iemand met een ziekte of handicap moet extra steun krijgen, om althans een gedeelte van zijn ongelijkheid te compenseren. Iemand die in armoede leeft, betaalt minder belastingen en krijgt meer uitkeringen. Men doet zo aan een vorm van positieve discriminatie. Als allochtone jongeren minder kansen krijgen op de arbeidsmarkt, dan gaat men programmas opstarten om daaraan te verhelpen. Als oudere werknemers niet meer aan de bak komen, dan gaat men hun aanwerving aantrekkelijker maken voor de werkgevers. Men gaat aan de bedrijven zelfs quota opleggen: zij moeten een bepaald aantal van die of die soort werknemers hebben, of zij worden daarvoor gesanctioneerd.
Men vertrekt van de grondregel dat iedereen gelijk is. Dan stelt men vast dat in de praktijk een grote ongelijkheid bestaat. Men vindt dat onrechtvaardig en probeert dat te veranderen. Dat gebeurt via ingrepen door de Staat: regelgeving en belasting. Het parlement, of de regering zullen beslissen hoe het belastingsgeld herverdeeld wordt, welke regels uitgevaardigd worden om de maatschappij te hervormen. In een socialistisch systeem is de Staat het middel om de welstand zo goed mogelijk, rechtvaardig te verdelen en de politiek beslist.
Dat is wellicht het grote verschil met andere partijen en vooral met die ene partij, de liberalen. Dat zijn de traditionele tegenstanders van staatsinmenging: zij vinden dat er zo weinig mogelijk Staat moet zijn, dat men de burgers zelf moet laten beslissen over hun eigen lot. Maar daarover meer in een volgende aflevering.
Categorie:samenleving Tags:socialisme, politiek
06-03-2009
Sam Harris: Brief aan een christelijke natie
Sam Harris, Letter to a Christian Nation. A Challenge to Faith, xvi + 96 pp., Bantam Press, 2007. With a Foreword by Richard Dawkins.
Een attente en vriendelijke lezer maakte mij attent op de Nederlandse vertaling van dit boek toen ik hier een ander, meer uitgebreid boek van Sam Harris besprak, je kan dat hier nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=233644. De vertaling gaat onder de titel: Brief aan een christelijke natie. Het geloof op de proef gesteld, uitg. AP.
Ik kan over de inhoud van dit ophefmakende boekje niet veel meer zeggen dan wat ik over zijn eerder boek schreef; ook nu heb ik de meest ernstige bezwaren tegen zijn pleidooi voor experimenten met embryonale stamcellen en tegen zijn vergoelijking van abortus. Ik meen dat hij daarmee het atheïsme geen diensten bewijst, noch een onder vrijzinnigen algemeen aanvaard standpunt verdedigt. Ik verwijs hierbij naar wat ik schreef over het minste van twee kwaden; Harris zegt letterlijk dat abortus een veel minder kwaad is dan veel ander menselijk lijden: If you are worried about human suffering, abortion should rank very low on your list of concerns (p. 37).
Dit is een onvergeeflijke morele dwaling. Het is niet omdat er erger of vaker voorkomend lijden is dan abortus (en daarover kan men dan nog gerust van mening verschillen, want wat zijn de normen waaraan je dat gaat meten?), dat abortus niet te allen prijze moet vermeden worden. Dat gebeurt het best door een degelijke seksuele opvoeding, die begint op zeer jeugdige leeftijd, in het gezin en op school en eventueel in de jeugdbeweging. Daarbij moet voldoende nadruk gelegd worden op de betekenis en de hoge waarde van seksualiteit voor de gehele mens, die ongetwijfeld veel breder en dieper is dan het kortstondig zuiver lichamelijk genot van het orgasme. Maar men zal uiteraard niet kunnen voorbijgaan aan de risicos van het onvermijdelijk jeugdig experimenteren en dus zullen voorbehoedsmiddelen geredelijk beschikbaar en degelijk toegelicht moeten worden.
Abortus is en blijft een bijzonder brutale ingreep op het leven, op welk ogenblik na de conceptie dan ook, zowel voor de foetus als voor de ouders en de betrokken families. Elke banalisering ervan is een verwerpelijke ontluistering van de menselijke waardigheid en integriteit. Het moet onze bedoeling blijven om abortus enkel te aanvaarden in extreme menselijke noodsituaties en die dan op een veilige en begeleide, humane manier te laten uitvoeren in gespecialiseerde centra. Voldoende aandacht moet ook gaan naar de mogelijkheid om ongewenste zwangerschappen toch te laten doorgaan met het oog op adoptie kort na de geboorte; ikzelf ben niet overtuigd van deze oplossing en ik meen dat er geen morele of religieuze dwang of druk mag uitgeoefend worden op de betrokken ouders, maar ik vermoed dat het in bepaalde gevallen voor hen verkieslijk kan zijn daarvoor te opteren.
Deze beide zeer controversiële en tevens totaal misbare standpunten van Harris ontsieren een betoog dat overigens wellicht overtuigend kan zijn voor een aantal mensen die zich ook daarzonder al vragen stellen over hun geloof, en wie doet dat niet?
Na lezing van dit bestsellende pamflet ben ik van mening dat het al het/de poeha in vooral de Engelssprekende media absoluut niet verdient. Ik durf zelfs zo ver te gaan hier onvervaard te stellen dat je op deze bescheiden website waarschijnlijk even overtuigende, verdedigbare en af en toe zelfs meer evenwichtige standpunten over de vraag naar God en de plaats van religie in de maatschappij en in het leven van het individu kan lezen. En ik verdien er geen cent mee, en dat vind ik best.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
05-03-2009
P.D. James, Time to be in Earnest
P.D. James, Time to be in Earnest. A fragment of autobiography, xiv + 281 pp. + 16 pp. photographs, Faber & Faber, 1999.
Toen ze 77 werd, op 3 augustus 1997, begon P.D. James, barones James of Holland Park, de befaamde auteur van misdaadromans, een dagboek bij te houden met het oog op de publicatie ervan, een jaar later. Een echt dagboek is het uiteindelijk niet geworden, wel een nogal ongewone maar interessante mengeling van dagboekfragmenten, jeugdherinneringen en andere autobiografische schetsen uit heden en verleden, opiniestukken, commentaar, raadgevingen
Het resultaat is een boeiende, uiterst leesbare en zeer genietbare kennismaking met een charmante, krachtige, intelligente, gevoelige en eerlijke dame en tevens met de auteur van alom geprezen en populaire mystery stories, waarvan de meeste ook op tv verschenen als miniseries en ook op dvd verkrijgbaar zijn. Ik ben een fan, heb al haar werken in huis, de meeste zelfs tweemaal omdat ik recentelijk ook de hardcovers kocht, tweedehands wel te verstaan. Je vindt haar volledige bibliografie hier, met de Nederlandse vertalingen die ik kon vinden, samen met een bespreking van haar laatste werk:
Ik citeer uit de inleiding van Time to be in Earnest:
My motive is to record just one year that otherwise might be lost, not only to children and grandchildren but lost also to me. It will inevitably catch on the threads of memory as burrs stick to a coat, so that this will be a partial autobiography and a defence against those who announce that they have been commissioned to write my biography If those who enjoy my work are interested in what is was like to be born two years after the end of the First World War and to live for seventy-eight years in this tumultuous century, there will be some record, however inadequate.
Die min of meer valse bescheidenheid vraagt om een ontkenning, natuurlijk: zij is zeker in haar opzet geslaagd, want de bonte verzameling van haar herinneringen biedt een zeer bevredigend, indringend en intiem totaalbeeld van de scherpzinnige auteur en van de mens, de vrouw, echtgenote, moeder en grootmoeder, vriendin, collega &c. Het is een boek voor op het nachtkastje of op je leestafel naast je luie zetel, om er korte stukjes uit te smaken als er weer eens niets is op tv. Succes gegarandeerd!
Een Nederlandse vertaling heb ik niet gevonden. Voor de Engelse paperback betaal je 10 à 15, maar met wat moeite vind je op internet zoals ik zeker een nette FirstEdition hardcover voor een prijsje
Veel zoek- en leesplezier!
Categorie:ex libris Tags:P.D. James, boekbespreking
04-03-2009
romptoerisme
Op Klara vroegen ze vandaag om een naam te verzinnen voor een situatie die zich blijkbaar in fitnesscentra wel eens voordoet: mannen met fel gezwollen spieren in nauwsluitend zwart latex lopen herhaaldelijk zogezegd toevallig voorbij het zaaltje waar dappere dames hun overgewicht proberen in te perken op hun matje.
Ja, hoe noem je dat? Romp- of ramptoerisme.
Van de kant van de macho mannen is het
leedvermaak
deernis
ooggymnastiek
kijkoperatie.
Wat ze doen is
baltsen
struinen
window-shopping
hulken
rampetampen of rompetompen
strutten
navelstaren
vleeskeuren
meesmuilen
greaseduinen.
Zon mannetjesputter noem je een
klier
spuiter
spuitoptant
balorige
ballenjongen
spanker
lijfjonker
billentikker
sportpronker.
Of een
spotvogel
gewichtbeffer
kijkfilerijder
piepsjouwer
kwabbernaut
pottenkijker of een kijkepot,
versiervis
ransvos
zweetlonker
pensjager
schuinsmarcheerder
ass-gier
kontlikker
kwabaalscholver
vetoog
flierefluiter
pierewaaier.
De dames in kwestie zijn
mattentaarten
lijnwachters
bulkcarriers
aanwasautomaten
roomsgezinden
lijfmeiden
meerminnen
vetganzen
suikertantes
papavers.
Ze vormen een
kijkfile
lagedunkgebied
pension
mosselbank
breedbandaansluiting
meerderheidspartij
belastingsparadijs
gezwelschap
spektakel
malshoop
pensenkermis
vol-au-ventre
smuldeel.
Ze doen aan
obesigheidstherapie
vetsmelten
gewichtsbedrog
afvalverwerking
kilometerpaaldansen
gewichtigdoenerij
zelfonderschatting
ogentroost
ze proberen van hun belendende percelen af te geraken,
ze verbranden wat ze aanbeden hebben.
Categorie:spreekwoorden Tags:humor
01-03-2009
Sophie's Choice: het minste kwaad
Wij kennen het gezegde dat men altijd het minste van twee kwaden moet kiezen. In het Engels is dat: to choose the lesser of two evils.
Het lijkt een gezond principe: als je voor de keuze staat tussen twee onaantrekkelijke opties, dan kies je voor de minst slechte, al was het maar om de schade te beperken.
Maar het is een gevaarlijk principe. In de internationale politiek heeft het herhaaldelijk rampzalige gevolgen gehad. Zo hebben de V.S. al te vaak rechtse dictators verkozen boven hun linkse of communistische opposanten. Hun keuze voor the lesser evil was maar het begin van het uitbundig meewerken aan misdaden tegen de mensheid. Ook de aanvankelijk berustende reacties van de andere Westerse landen op Hitler, Stalin, Mussolini, Franco waren ingegeven door de gedachte dat het alternatief nog slechter was.
Ook wij denken vaak zo. Wij vinden zeker niet alles goed wat Amerika uitgespookt heeft sinds 1945, maar wie zou liever achter het IJzeren Gordijn geleefd hebben? Zelfs Sartre niet
Het gezegde heeft echter maar zin als er werkelijk geen andere keuze is, als we voor een dilemma staan; in het Engels zeggen ze dan: damned if you do, damned if you dont. Het Griekse lèmma (van lambanein, nemen) is iets dat men aanneemt, in de logica een stelling of een premisse waarvan men aanneemt dat ze juist is; een di-lemma is dan een twee-stelling, een dubbele stelling waarin de beide opties evenwaardig zijn, even goed of even slecht; gewoonlijk gebruikt men het woord voor gevallen waarin beide mogelijkheden even slecht zijn. Enkel in dat geval, als er werkelijk geen andere keuze is en men is ervan overtuigd dat ook op langere termijn de ene optie beter uitvalt dan de andere, kan men eventueel kiezen voor het minste kwaad.
Maar hoe vaak staan we echt voor een dilemma? Gelukkig voor ons zijn er meestal verscheidene mogelijkheden en worden we niet voor de hartverscheurende vraag gesteld uit de film Sophies Choice, die onlangs nog op Canvas+ te zien was: een boosaardige Nazi stelde een Poolse moeder voor de keuze welk van haar beide kinderen ze wou bij zich houden; het andere wachtte een zekere dood. Ze moest kiezen, het was het ene kind of het andere dat zou sterven. In haar ontreddering liet ze haar jongste dochtertje gaan en koos ze voor haar iets oudere zoontje.
Als je de (zeer Amerikaanse) film bekijkt, stel je je onvermijdelijk ook die vraag: wat zou ik in dat geval gedaan hebben?
Ik weet het niet, het is niet te voorspellen, je kan zoiets niet weten, tenzij je werkelijk in dat geval geweest bent. Wij leven in andere tijden en in een land waar dergelijke dilemmas ondenkbaar zijn en dat is maar goed ook. Maar het is een kunstmatige vraag, een literaire formule, bedacht door een auteur/regisseur om zijn lezers/kijkers te choqueren. De Nazis waren pervers, maar (meestal) niet op die manier; hun kwaadaardigheid was, zoals Hannah Arendt het stelde, banaal. Eichman voerde zijn bevelen op een bijna saaie manier uit, net zoals vele andere Duitsers die actief betrokken waren in de uitroeiing van Joden en andere untermenschen; zij waren geen psychopaten, geen wellustelingen, maar ambtenaren. Enkele jaren geleden is er een geval geweest van een Zwitserse man die zich uitgaf voor een Jood die de Holocaust overleefd had en die in boeken en lezingen zijn schokkend verhaal bracht, vol horrortaferelen: ook dat bleek verzonnen. Voor dat soort literaire horror was er in de Holocaust geen tijd. De echte gruwel lag in de onmenselijke efficiëntie van de liquidatie van mensen, in de vrijwel industriële uitroeiing van miljoenen burgers.
Ongetwijfeld hebben zich toen menselijke dramas voorgedaan en hebben familieleden op een gruwelijke manier afscheid moeten nemen van elkaar. Allicht hebben velen zelf gekozen voor de dood, onmachtig hun geliefden te overleven, of zijn door het ondraaglijk leed de waanzin in gedreven, de enige uitweg uit uitzichtloze situaties.
Wij moeten ons steeds afvragen of er werkelijk geen andere keuze is, of er echt maar twee mogelijkheden zijn, of er werkelijk een dilemma is, of er echt geen uitweg is uit de impasse. We moeten beseffen dat bewust kiezen voor iets dat niet goed is, ook al is het net iets minder slecht dan iets anders, een lesser evil, toch altijd nog slecht is. Het was misdadig dat Amerika de Taliban bewapende in hun strijd tegen de Russen. Het was een zware politieke én morele vergissing dat Engeland en Frankrijk zich neerlegden bij de annexatie van Oostenrijk door Hitler. De inval in Irak was niet goed te praten, zelfs indien slechts de helft van de bewijzen juist waren geweest, quod non; de oorlog in Afghanistan evenmin, de beslissing van president Obama om de strijd aldaar op te voeren is nefast. Wij moeten niet kiezen voor het mindere kwaad, wij mogen niet opteren voor of ons neerleggen bij gelijk welk kwaad, in tegendeel, wij moeten ons ertegen verzetten, we moeten blijven zoeken naar een oplossing die geen kwaad inhoudt. De weg van het het minste kwaad mag niet de weg van de minste weerstand worden, de gemakkelijkheidsoplossing.
Wanneer het er werkelijk op aankomt, moeten we de moed hebben om radicaal elk kwaad te verwerpen, ook het mindere.
Laten we hopen dat wij nooit in omstandigheden komen waarin wij voor die keuze geplaatst zijn, waarbij we daadwerkelijk tot het uiterste getest worden en het voor iedereen, vooral ook voor onszelf, duidelijk is uit welk hout we gesneden zijn.
Tags:spreekwoorden en gezegden, holocaust, goed en kwaad
22-02-2009
Patriotten
Tussen wat zwaardere kost door, las ik gisteren een boekje van bescheiden omvang, opgepikt in de stadbibliotheek Tweebronnen in Leuven, na een zoekopdracht onder het trefwoord Spinoza. Het gaat om Jonathan Israel, In strijd met Spinoza. Het failliet van de Nederlandse Verlichting (1670-1800), 2007, 88 blz. Het is de Nederlandse vertaling van en lezing die hij gaf onder de titel Failed Enlightenment: Spinozas Legacy and the Netherlands, als fellow van de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek. Het was tijdens een verblijf aldaar dat hij, op basis van de rijke verzameling pamfletten uit die periode, tot belangrijke nieuwe inzichten kwam over de beschreven periode. Jonathan Israel was daarmee niet aan zijn proefstuk: hij schreef in 1995 het standaardwerk The Dutch Republic. Its Rise, Greatness and Fall 1477-1806; naast talrijke artikels over deze periode kwam er in 2001 het even monumentale en onmisbare Radical Enlightenment, dat ik hier besprak: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=229741, het eerste deel van een trilogie die in 2006 werd verder gezet in Enlightenment Constested en die eerlang afgesloten wordt met een nog te verschijnen werk over de Verlichting in Nederland tot 1820. Er is een mooi overzicht van zijn werk en persoon op de site van de Koninklijke Bibliotheek: http://www.kb.nl/dossiers/israel/israel.html.
Zoals wel vaker, moest ik tijdens het lezen van dit boekje vaststellen dat ik vrijwel niets afwist van het besproken onderwerp, een periode uit de Nederlandse geschiedenis die nochtans met de onze verbonden is: het was ten gevolge van de nederlaag van Napoleon en het Verdrag van Wenen in 1815 dat de Nederlanden een koning kregen, Willem I, die ook over onze voormalige Oostenrijkse Nederlanden heerste, de Willem van Wij willen Willem weg. Het was in een Franse colère dat de Franssprekende bourgeoisie, met de steun van Frankrijk, in opstand kwam tegen de Nederlandse overheersing en zo werd helaas België geboren
De Nederlandse patriotten verzetten zich in de periode 1781-1800 tegen de aanhangers van de Stadhouder en het huis van Oranje; zij waren sterk geïnspireerd door de gebeurtenissen in Amerika: de opstand van de kolonies tegen Engeland, maar inhoudelijk bouwden zij voort op de ideeën die sinds Spinoza (1632-1677) in Nederland maar ook in Frankrijk, Duitsland en de rest van Europa onuitroeibaar waren gebleken.
De Franse revolutie was een hoogtepunt van dit gedachtegoed, maar Beethoven was niet de enige die teleurgesteld was over de wending die de revolutie nam, ook al voor Napoleon zich tot keizer kroonde. In 1815 werd zowat overal de absolute monarchie hersteld, de godsdienst weer ingevoerd en de ongelijkheid van de burgers bevestigd. Het is pas na de verschrikkingen van de eerste helft van de 20ste eeuw: de eerste wereldoorlog, de Russische revolutie en de terreur die erop volgde, de ineenstorting van de wereldeconomie, de misdaden van het Nazisme en de wereldwijde tweede wereldoorlog, dat de zelfde principes ten minste formeel algemene herkenning kregen, met name in de Universele verklaring van de rechten van de mens (voor meer informatie daarover kan je hier terecht: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=472.
Wanneer wij zien hoe het samenleven van Vlamingen en Franssprekenden in het kunstmatige België met de dag meer politiek onmogelijk wordt, dan denken we aan alternatieven. Een daarvan is een opsplitsing van de onzalige constructie van 1830, en steeds vaker hoor je dat als een realiteit vernoemen, indien niet voor morgen, dan toch over enkele jaren. Het Franssprekende deel zou dan eindelijk de onderhuids lang gedroomde aansluiting kunnen vinden met Frankrijk, dat in hun ogen toch al hun culturele model is. Vlaanderen zou kunnen aankloppen bij Nederland, niet alleen omwille van de taal, maar ook wegens onze oude politieke verbondenheid. Het is goed dat we ons herinneren dat de breuk in 1830 niet in geringe mate gebaseerd was op verzet tegen de vernederlandsing van Vlaanderen en het Nederlands als de bestuurstaal en tegen het Protestantisme, ten voordele van het katholicisme, en veel minder tegen het absolutisme dat Willem I overigens wel degelijk uitstraalde. Voor het overige moeten we teruggaan tot de tijd van Keizer Karel en de godsdienstoorlogen van de 16de eeuw voor een eerdere betrekkelijke samenhang in de Verenigde Provinciën.
Hoe men het ook bekijkt, Nederland heeft een afzonderlijke geschiedenis van vijf honderd jaar en dat is een kloof die men niet met een resolutie van het Vlaams Parlement overbrugt, vrees ik. Wellicht is een Vlaamse autonomie binnen de Europese Unie een meer haalbare formule: er zijn landen met niet meer belang dan Vlaanderen die internationaal volle erkenning genieten, dus de argumenten dat wij niet leefbaar zouden zijn als staat is onzin.
Categorie:ex libris Tags:Spinoza, Verlichting, Jonathan Israel
19-02-2009
Ophelia
Daar is een mens verdronken
Zo luidt de titel van het boek (1950) van Ernest Claes, in 1983 bewerkt voor televisie door Dré Poppe. Ook vandaag nog versmoren er mensen, zoals we dat in Eeklo zeiden. Wereldwijd is verdrinking de doodsoorzaak in 0,67% van de gevallen; als we naar zelfdoding kijken, dan is dat 1,53%. Zelfdoding door verdrinking is zeer ongebruikelijk: het komt slechts in ongeveer 2% van de zelfmoordgevallen voor.
Je kan het ook anders bekijken: op 100.000 mensen sterven er per jaar 916,1 gemiddeld, er zijn wat meer mannen dan vrouwen bij. Daarvan zijn er slechts gemiddeld 6,1 verdrinkingen, maar hier zijn er zelfs twee keer zoveel mannen als vrouwen; zelfdoding staat op 14 en ook hier zijn er duidelijk meer mannen dan vrouwen: 17,4 tegenover 10,6. Er zijn dus in alle opzichten betrekkelijk weinig vrouwen die uit het leven treden door verdrinking. En toch spreken die tot de verbeelding. Denk maar aan Virginia Woolf (1882-1942) en het boek en de succesvolle film The Hours (2002) met Nicole Kidman.
Wie herinnert zich niet de ontroerend figuur van Ophelia, de tragische geliefde van Hamlet? Wanneer Hamlet zich van haar afkeert in zijn vermeende waanzin en hij ook nog bij vergissing haar vader Polonius doodt, verliest zij haar verstand en verdrinkt. Gertrude, Hamlets moeder, brengt het verhaal:
Hamlet IV 7 (ca. 1600)
There is a willow grows aslant a brook, That shows his hoar leaves in the glassy stream. There with fantastic garlands did she come Of crowflowers, nettles, daisies, and long purples, That liberal shepherds give a grosser name, But our cold maids do dead men's fingers call them. There on the pendant boughs her coronet weeds Clamb'ring to hang, an envious sliver broke, When down her weedy trophies and herself Fell in the weeping brook. Her clothes spread wide And, mermaid-like, awhile they bore her up; Which time she chaunted snatches of old tunes, As one incapable of her own distress, Or like a creature native and indued Unto that element; but long it could not be Till that her garments, heavy with their drink, Pull'd the poor wretch from her melodious lay To muddy death.
Er groeit een wilg over een beek
die zijn vale blaren in het glazig water glanzen laat.
Daar kwam zij met verbazende guirlandes aan
van koekoeksbloem, netels, madelief en lange purperen
die vrijmoedige herders een boertiger naam geven
maar die onze koele meiden dodemansvingers noemen.
Aan de wijkende twijgen wou ze neigend reiken
haar kruidenkroon, toen een na-ijverige zode brak
en naar beneden haar onkruidtrofeeën en zijzelf
viel in de wenende beek. Haar kledij spreidde wijd
en hield haar als een meermin nog even boven.
Dan zong ze verwarde flarden van oude lauden
als was ze t eigen onheil ongewis
of was ze geboren en getogen
in dat ander element; maar lang kon t niet zijn
voor haar gewaden, bezwaard met hun drank
de arme stakker aan haar melodieus gezang onttrokken
naar de modderen dood.
(eigen vertaling, 2009)
Het is niet onmogelijk dat Shakespeare zich voor Ophelias dood heeft laten inspireren door een waar gebeurd verhaal, de verdrinkingsdood in de rivier Avon, in 1579, onder verdachte omstandigheden, van de jonge Katherine Hamlet (!). Shakespeare was toen zestien jaar.
De naam Ophelia verschijnt voor het eerst in Hamlet, maar heeft nadien de wereld veroverd en met de naam is ook het verhaal opgenomen in de wereldcultuurcanon. Ontelbaar zijn de kunstwerken die aan haar ongelukkige liefde en haar zelfdoding gewijd zijn, zowel in de beeldende kunst en in de literatuur.
Ongetwijfeld was dit een gedroomd motief voor een poète maudit (naar de gelijknamige verzamelbundel van onbekende dichters, in 1884 uitgegeven door Paul Verlaine, 1844-1896) als Artur Rimbaud (1854-1891), die overigens met Verlaine een stormachtige verhouding had, tot en met revolverschoten Zijn gedicht Ophélie van 1870 (hij was toen ook zestien ) is een van de meest gelezen Franse gedichten.
I
Sur l'onde calme et noire où dorment les étoiles
La blanche Ophélia flotte comme un grand lys,
Flotte très lentement, couchée en ses longs voiles ...
- On entend dans les bois lointains des hallalis.
Voici plus de mille ans que la triste Ophélie
Passe, fantôme blanc, sur le long fleuve noir;
Voici plus de mille ans que sa douce folie
Murmure sa romance à la brise du soir.
Le vent baise ses seins et déploie en corolle
Ses grands voiles bercés mollement par les eaux;
Les saules frissonnants pleurent sur son épaule,
Sur son grand front rêveur s'inclinent les roseaux.
Les nénuphars froissés soupirent autour d'elle;
Elle éveille parfois, dans un aune qui dort,
Quelque nid, d'où s'échappe un petit frisson d'aile:
- Un chant mystérieux tombe des astres d'or.
II
O pâle Ophélia ! belle comme la neige !
Oui, tu mourus, enfant, par un fleuve emporté!
- C'est que les vents tombant des grands monts de Norvège
T'avaient parlé tout bas de l'âpre liberté;
C'est qu'un souffle, tordant ta grande chevelure,
A ton esprit rêveur portait d'étranges bruits ;
Que ton cur écoutait le chant de la Nature
Dans les plaintes de l'arbre et les soupirs des nuits;
C'est que la voix des mers folles, immense râle,
Brisait ton sein d'enfant, trop humain et trop doux ;
C'est qu'un matin d'avril, un beau cavalier pâle,
Un pauvre fou, s'assit muet à tes genoux!
Ciel ! Amour ! Liberté ! Quel rêve, ô pauvre Folle!
Tu te fondais à lui comme une neige au feu :
Tes grandes visions étranglaient ta parole
- Et l'Infini terrible effara ton il bleu!
III
- Et le Poète dit qu'aux rayons des étoiles
Tu viens chercher, la nuit, les fleurs que tu cueillis,
Et qu'il a vu sur l'eau, couchée en ses longs voiles,
Je verwacht van mij nu misschien een Nederlandse vertaling, maar dan moet ik je teleurstellen: er bestaat namelijk een letterlijk onverbeterlijke vertaling van de hand van meester-vertaler Paul Claes in zijn tweetalige uitgave van een ruime selectie van Rimbauds gedichten, bij Athenaeum Polak & Van Gennep, 1998. Je moet dus daar terecht, want er rust copyright op het hele boek. Ik zal Paul bij gelegenheid vragen of er een uitzondering kan gemaakt worden voor mijn blog, wie weet.
Een vertaling in het Duits van Rimbauds Ophélie kwam er pas in 1910, maar die gaf toen meteen aanleiding tot een kleine stortvloed van Duitse navolgers.Ik vond deze zeer leerrijke website met verscheidene voorbeelden en nuttige toelichting: klik hier http://vdeutsch.eduhi.at/literatur3/ex_verfall_vtfg.htm#Shakespeare.
Daar vond ik ook een oude kennis (en de aanleiding voor deze tekst) terug, namelijk een lied van Bertolt Brecht (1898-1956) uit zijn allereerste toneelstuk Baal, geschreven in 1918 en ur-opgevoerd in 1923; hij componeerde blijkbaar ook zelf de muziek. Het verscheen in 1922 als een zelfstandige ballade in de krant. Nadien werd het opgenomen in Berliner Requiem (1928), een toonzetting door Kurt Weil van zes liederen van Bertolt Brecht. Het gaat om de merkwaardige ballade Vom ertrunkenen Mädchen:
1 Als sie ertrunken war und hinunterschwamm Von den Bächen in die größeren Flüsse Schien der Opal des Himmels sehr wundersam Als ob er die Leiche begütigen müsse.
2 Tang und Algen hielten sich an ihr ein So daß sie langsam viel schwerer ward. Kühl die Fische schwammen an ihrem Bein Pflanzen und Tiere beschwerten noch ihre letzte Fahrt.
3 Und der Himmel ward abends dunkel wie Rauch Und hielt nachts mit den Sternen das Licht in der Schwebe. Aber früh ward er hell, daß es auch Noch für sie Morgen und Abend gebe.
4 Als ihr bleicher Leib im Wasser verfaulet war Geschah es (sehr langsam), daß Gott sie allmählich vergaß Erst ihr Gesicht, dann die Hände und ganz zuletzt erst ihr Haar. Dann ward sie Aas in Flüssen mit vielem Aas.
Baal is in het stuk eveneens een poète maudit, die Johanna verleidt en haar dan achterlaat, waarop ze zich verdrinkt. Hijzelf zingt/zegt de tekst.
Naar verluidt schreef Brecht dit gedicht naar aanleiding van de moord op Rosa Luxemburg (1871-1919), de marxistische filosofe en activiste van Joods-Poolse afkomst, die in Berlijn meewerkte aan de opstand van de Spartakisten, maar door tegenstanders werd neergeslagen met geweerkolven en afgemaakt met een genadeschot in de slaap; haar lichaam werd in een kanaal gegooid en werd pas weken later teruggevonden. Zo waren toen de politieke zeden, waarin ook Hitlers onzalig gedachtegoed broedde.
Er zijn verscheidene zeer goede uitvoeringen van dit lied, maar kenners zweren bij een van de versies van Lotte Lenya, de echtgenote van Kurt Weil. Aanbevolen!
En dit is mijn Nederlandse versie, dan moet je niet zoeken en het leest ook gemakkelijker dan in de partituur:
Wanneer zij dan verdronken was en drijvend verder gleed
door de beken naar waar de rivier tot stroom verbreedt
glansde de hemel wonderbaarlijk als opaal
alsof hij het lichaam rustig maken moest en egaal.
Wieren en algen zetten zich op haar vast
zodat ze langzaam steeds zwaarder werd belast.
Kil zwommen alen tegen haar benen aan;
Flora en fauna bezwaarden nog haar laatste heengaan.
Tegen de schemering werd de hemel duister als een walm
en hield s nachts met de sterren het licht onzeker kalm
maar in de vroegte lichtte het fel op, om nog even
ook haar ochtend en een avond te kunnen geven.
En toen haar verbleekte lijk in het water was vergaan
is ze, traagzaam, allengs ook uit Gods gedacht gegaan:
eerst haar aangezicht, dan de handen en op t allerlaatst haar haren.
Dan werd ze aas in een stroom waar nog meer aas en krengen waren.
In een BBC-productie van Baal zong David Bowie ook een versie, op deze tekst:
Once she had drowned and started her slow descent Down the streams to where the great rivers broaden Oh, the open sky chant most magnificent As if it was acting as her body's guardian Wreck and duck weed slowly increased her weight By clasping her in their slimy grip Through her limbs, the cold blooded fishes played Creatures and plant life kept on, thus obstructing her last trip
And the sky that same evening grew dark as smoke And its stars through the night kept the brightness still soaring But it quickly grew clear when dawn now broke To see that she got one further morning Once her pallid trunk had rotted beyond repair It happened quite slowly that she gently slipped from God's thoughts First with her face, then her hands, right at the last with her hair Leaving those corpse-choked rivers just one more corpse.