mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
18-03-2009
Ratzinger, aids en condooms
Hij kan het niet laten, paus Ratzinger. Hij is, al van lang voor hij zichzelf tot paus liet uitroepen na een jarenlang zorgvuldig voorbereide verkiezingscampagne, bezeten van de orthodoxie, de zuivere leer van de kerk. Niks aanpassen, niks compromis, niks moderniseren, niks toegeven, of zoals ze het in Gent zeggen: nie pleuën, niet plooien dus.
Wat die zuivere leer is, dat is dan weer iets anders, want in haar lange geschiedenis heeft de kerk zich wel degelijk aangepast aan van alles en nog wat. Sommige dogmas, zoals dat van de onbevlekte ontvangenis en de ten hemel opneming van Maria en dat van de onfeilbaarheid van de paus, zijn zeer recent en andere zijn zeer recentelijk nog afgeschaft, zoals dat over het vagevuur: na 2000 jaar is men tot het inzicht gekomen dat het vagevuur niet bestaat, sorry, iedereen buiten, we sluiten, maar waar moeten al die sans-papierszieltjes dan naartoe? De hemel? De hel?
De zuivere leer is een min of meer lukrake verzameling van totaal verouderde Bijbelse teksten, voorbijgestreefde voorschriften uit de vroege kerk, hersenspinsels van kerkvaders en godgeleerden, superstities, dwalingen en 19de-eeuwse maatschappelijke vooroordelen en fobieën.
De kerk heeft het moeilijk met de lichamelijkheid van de mens. Maar aangezien de mens zijn lichaam is, niets dan zijn lichaam en zijn hele lichaam, heeft de kerk het moeilijk met de mens. Ze wil er iets van maken dat geen mens meer is: een eunuch, die zoals Alberich in Wagners tetralogie zijn seksualiteit afzweert om de goudschat, het Rheingold te bemachtigen, iemand die al zijn natuurlijke aandriften overmeestert om een contemplatief leven te gaan leiden (of lijden), bij voorkeur ergens in afzondering van de wereld, als een stiliet bovenop een zuil, een letterlijke pilaarbijter, of in een kloosterslot, waar zelfs geen katten van het andere geslacht toegelaten waren. De kerk, godsdienst in het algemeen heeft het moeilijk met ongeveer alle natuurlijke behoeften en functies van de mens: zich voeden en ontlasten, zich kleden, zich beschermen tegen de natuur, zich voortplanten, zich verenigen met anderen om gezamenlijke doelen na te streven, leven in de natuur, omgaan met ziekte en de dood. In de Islam staat zelfs beschreven uit hoeveel stenen een goede ontlasting mag bestaan Godsdienst, het woord bekent het bijna letterlijk zelf, misprijst de mens, het is een mislukking, een misbaksel dat je zeker niet aan zijn lot mag overlaten, dat je moet bekeren, kerstenen, omvormen, kneden tot iets dat je vanuit de kerk gemakkelijk kan manipuleren. Godsdienst zegt hoe het moet, hoe het niet mag. Ze beroepen zich daarbij op het gezag van God zelf. Maar stel nu eens heel eventjes, als een veronderstelling, dat er geen God is: op wat baseren ze zich dan? Juist: op niemendal, op zichzelf, op gedachten en uitspraken van mensen. Godsdienst als machtswellust, een heilsboodschap gebaseerd op de Grote Leugen, the God Delusion.
Godfried Kardinaal Danneels zei het al: het gebruik van condooms is verboden, maar als je HIV-besmet bent en je wil geslachtsgemeenschap, dan kan je toch maar beter een condoom (doen) gebruiken, als een profylactisch middel, zoals je rubberen handschoenen en mondmaskers aandoet om infecties te voorkomen. Het condoom als medicijn dus, en zeker niet als voorbehoedsmiddel tegen ongewenste zwangerschap of als vrijgeleide voor recreatieve seks.
Seksualiteit is gebonden aan voortplanting, dat is zeker. Het leven hier op aarde, dat wel eens het enige leven in het hele universum zou kunnen zijn, plant zich voor vrijwel alle soorten voort op een seksuele manier, dat wil zeggen tussen partners die over verschillende organen beschikken die allebei noodzakelijk zijn om eicel en zaadcel te produceren en te verenigen. De soorten zijn alle voorzien van een aandrift om te copuleren, om het leven voort te zetten. Het is de sterkste aandrang die wij kennen en hij heeft een essentiële functie, ook in onze hedendaagse overbevolkte wereld, in onze gesofistikeerde technologische maatschappij. De voortplanting en alles wat ermee te maken heeft, het leven zelf dus, is nog steeds waarover het gaat, ook voor ons, mensen, wat wij hier voor de rest ook aanvangen.
Aids is ontstaan, wellicht ergens in de buurt van waar ook het menselijk leven is begonnen en is van daar een onwaarschijnlijke destructieve veroveringstocht begonnen, langs kanalen die men aanvankelijk niet bevroedde (homoseksuele contacten). Het is een wereldwijd medisch probleem dat zich geënt heeft op datgene wat ook voor de mens essentieel is: voortplanting en dus seks, tenzij we alle voortplanting in proefbuisjes zouden doen, quod liever non, dacht ik. Er is nog geen vaccin, de vooruitzichten daarop zijn twijfelachtig, het duurt nog wel even. Men kan de ziekte al wel onder controle krijgen, dan wordt ze chronisch in plaats van dodelijk op korte termijn, maar de medicijnen daarvoor zijn duur en de behandeling moet op een goed gecontroleerde manier gebeuren. Het is dus belangrijk dat zo weinig mogelijk mensen besmet worden.
Men kan natuurlijk iedereen testen en dan alle seksuele contacten met besmette personen verhinderen. Hoe dat zou kunnen weet niemand, natuurlijk. Iets dergelijks is wel gebeurd onder de Joodse bevolking van New York; daar was een erfelijke ziekte ontstaan, die één op vier kinderen liet sterven voor het zesde levensjaar. Men heeft dan een programma opgestart om alle Joodse kinderen (vrijwillig) te testen. Wanneer een koppel wou gaan trouwen, konden ze nakijken of ze allebei positief waren en daar dan hun conclusies uit trekken; de meesten besloten dan om niet te trouwen of niet samen kinderen te hebben. Het gevolg is dat de ziekte nu bijna volledig verdwenen is onder de Joodse bevolking in New York en men weer rustig kan trouwen met wie men wil.
Gezien de omvang van het Aidsprobleem is die oplossing onmogelijk, zeker in grote delen van Afrika en Azië. Het gebruik van condooms is een gemakkelijke, vrij efficiënte en goedkope manier om er iets aan te doen. Er is dus geen enkele reden om dit middel niet te gebruiken. En toch is er een enorme tegenstand, niet zozeer van de eventuele gebruikers, maar van sommige regeringen en van ongeveer alle godsdiensten en dan niet om medische maar om zuiver ideologische redenen, of gewoon omdat het in tegenspraak zou zijn met wat in een heilig boek staat dat geschreven is in een tijd dat er nog geen aids en ook geen condooms waren. Het condoom verhindert de bevruchting (hopelijk en meestal) en dat mag niet, zegt paus Ratzinger, de mens mag niet ingrijpen in dat proces, of toch niet met een condoom, een stukje plastic of latex of rubber of wat dan ook, dus ook niet met chemische middelen, zoals de pil of crèmes, of voorwerpen allerhande. Het mag bijvoorbeeld wel door onthouding: geen seks, of geen seks tijdens de vruchtbare periode van de vrouw. Het verbod om in te grijpen in de seksualiteit en de voortplanting is een van de meest wereldvreemde stellingnemingen van de kerk. Het wordt vanzelfsprekend nagenoeg niet nageleefd en was en is zowat de belangrijkste reden voor de kerkvlucht. Maar de kerk geeft niet toe, nu niet, straks niet, nooit niet, nie pleuën. De kerk is de extreme, compromisloze beschermer van het leven geworden: geen voorbehoedsmiddelen, geen abortus, geen kunstmatige bevruchting en geen euthanasie. Het is een vreemde houding voor een instelling die voor de rest de mens zo geringschat dat ze hem laat geboren worden met de erfzonde: hij is door en door en intrinsiek slecht, komt verdorven op de wereld en moet door allerlei hocus pocus sacramenten gered worden, moet in christelijke scholen opgeleid worden tot een waardig gelovige, moet zijn hele leven godsdienstig doorbrengen en maakt dan kans, alst God belieft, op het eeuwig leven in het hiernamaals, zonder noemenswaardig lichaam weliswaar. Het is even vreemd dat die zelfde levensgezinde, pro vita kerk haar bedienaars het recht ontzegt op voortplanting en op seks en dat zij de vrouw uitsluit van elke zinvolle functie binnen haar organisatie, allemaal zelfs niet op ideologische of theologische gronden, maar omdat ze vasthoudt aan wat ooit iemand in een heilig boek zou geschreven hebben, al is zelfs dat meer dan twijfelachtig.
Het is allemaal al zo dikwijls gezegd, maar het blijft onbegrijpelijk. Wat een oude man als paus Ratzinger bezielt, mag God weten. Voor de hele wereld is het waanzinnig, boosaardig, crimineel, mensonterend, schaamteloos, schandelijk.
Categorie:God of geen god? Tags:seksualiteit, godsdienst
15-03-2009
Beware the Ides of March!
Vandaag is het 15 maart en dan denken we aan Caesar, die de waarschuwing van een waarzegger in de wind sloeg en op die dag vermoord werd. Lees daarover misschien nog eens na wat ik daarover vorig jaar schreef: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=451.
Categorie:tijd Tags:tijdsrekening
14-03-2009
De klacht van vrije christenen
Ik ben geboren in een verzuild Vlaanderen, waar ons hele sociale leven opgedeeld was in ideologisch onderscheiden organisaties: katholiek, socialistisch of liberaal, groen, blauw of rood. Mijn ouders behoorden tot de katholieke zuil en dus ging ik naar katholieke scholen, de Katholieke Universiteit. Later koos ik voor een bankinstelling met sterke christelijke banden en werd ik lid van de christelijke mutualiteit, de onderlinge ziekteverzekering en dat laatste is zo gebleven. Als dusdanig ontvang ik het weekblad van de Koepel van Christelijke Werknemersorganisaties en ik heb de gewoonte om dat helemaal door te nemen. Er staat veel syndicaal nieuws in, maar af en toe ook meer algemene artikels. Toch heb ik er herhaaldelijk aan gedacht om te vragen dat ik Visie niet meer zou krijgen: ik kan best zonder en ik kan mij onmogelijk vereenzelvigen met ongeveer de hele inhoud. Soms denk ik eraan om lid te worden van een neutrale ziekenkas, maar dat is weer zon rompslomp.
De ondertekenaars zijn progressieve christenen. Zij zetten zich af tegen het pauselijk ultraconservatisme. Ze eisen een plaats op voor de leek in de kerk. Ze willen de kerk van binnen uit hervormen, volgens principes en krachtlijnen die naar voren kwamen in het Tweede Vaticaans concilie van de jaren 60 van de vorige eeuw. Ze willen democratisch leiderschap. Ze roepen de christenen op om zich te verenigen in vrije gemeenschappen, tot zolang het mogelijk is binnen de bedding van de Kerk.
Het is een zeer moedige tekst, die me aangenaam verrast heeft. Het is zeker een ander geluid dan wat we dagelijks uit Rome en zelfs uit Mechelen horen. De ondertekenaars zijn geen piepjonge spring-in-t-velds, het zijn directeurs van scholen, bejaarde professoren, mensen uit het middenveld die belangrijke functies bekleden of bekleed hebben, geschoolde theologen, priesters, pastors, godsdienstleraars, mannen en vrouwen die zich hun leven lang actief hebben ingezet binnen de Kerk. Lees de tekst, het is echt wel de moeite en hij is nog kort ook.
Toch heb ik naast mijn sympathie voor dit initiatief (en voor de ondertekenaars, van wie een aanzienlijk aantal mij bekend is), ook enkele bedenkingen.
Zo spreken zij zich zeer negatief uit over het kerkelijk leiderschap in de laatste vijftig jaar. Dat zijn tevens de beste jaren van hun leven Waarop hebben zij al die tijd gewacht? Meteen na het Concilie was duidelijk dat er geen grondige inhoudelijke verandering zou komen, iedereen wist dat de vernieuwing in Europa deerlijk en pijnlijk mislukt was, ook al keerde de voorganger de gelovigen niet langer de rug toe tijdens de Eucharistieviering. Misschien was het de recente beslissing van paus Ratzinger om weer de Tridentijnse (klik hier voor de verklaring: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=163) toer op te gaan, in zijn persoonlijke kledij maar ook theologisch, ideologisch, liturgisch en politiek en inderdaad weer Latijnse missen toe te laten en zelfs te propageren, met de rug naar de kerk.
En wat bedoelen ze met: binnen de Kerk zolang dat mogelijk is? Hoe ver zijn ze bereid te gaan? Zijn compromissen mogelijk? Zijn ze progressief of radicaal? Wat zijn vrije gemeenschappen, vrije christenen? Zij beroepen zich op het Evangelie, maar dat doet ook Rome, en de getuigen van Jehova en Intelligent Design en de rabiate fundamentalisten. Wat is hun ideologie? De teksten van Vaticaan II? Maar ook Rome beroept zich daarop Wie zal uiteindelijk bepalen hoe het moet in die verenigingen? Het blijft allemaal heel vaag en onduidelijk.
Ze verwijzen ook naar Franciscus en naar de kerkgeschiedenis met vele pogingen tot vernieuwing. Maar precies de geschiedenis van Franciscus zou hen moeten op hun hoede doen zijn. Reeds tijdens zijn leven, maar zeker vanaf zijn dood in 1226 is de orde (van vrije christenen?) die hij gesticht had door interne twisten verdeeld en door de Kerk beurtelings bestreden en bevorderd, tot ze uitgegroeid was tot een wereldmacht met enorme bezittingen en invloed, met Franciscaanse pausen, kardinalen, bisschoppen en theologen, die tegenstanders en dissidenten bestreden met alle middelen, tot de inquisitie toe
Ik ben benieuwd naar het vervolg van de open brief. En naar het lot van de ondertekenaars binnen de Kerk.
Categorie:God of geen god? Tags:Godsdienst
12-03-2009
Verkiezingen: de grond van de zaak
De lente is niet meer veraf, gisteren was een heldere, stralende dag zoals je die in deze tijd van het jaar wel vaker hebt, je voelde de warmte van de zon op je lijf, het is plots een andere wereld. Binnenkort hebben de eenden van de buren weer pieltjes, eendenkuikens zijn dat. Het valt me dan telkens op, als ze bij ons op bezoek komen, hoe levendig en zelfredzaam die jonge dieren zijn, al bijna onmiddellijk na het kippen: het zijn nestvlieders, ze verlaten het nest bij de geboorte, kunnen zich zelfstandig voortbewegen, fourageren en hebben enkel nood aan fysieke bescherming tegen belagers.
Wat een verschil met de mens! Een baby is totaal hulpeloos en sterft binnen de kortste keren als men er niet intensief voor zorgt, zoals helaas blijkt wanneer een wanhopige of verwarde moeder zon mensenkind weer eens achterlaat. Wij mensen moeten voor onze kinderen zorgen, vele jaren lang, voor ze zelfstandig kunnen leven, vanaf hun achttiende officieel, maar vaak nog heel wat langer. Sommige ouders kunnen het zorgen ook nadien niet echt laten, maar dat is een ander verhaal.
Een kind is afhankelijk van zijn directe omgeving. Het hecht zich daaraan, veel meer dan een eendenjong dat achter zijn moeder aanloopt. Kinderen herkennen hun moeder al na enkele dagen, aan de geur en aan al de andere indrukken die ze opdoen in die zeer intieme relatie. Op hun signalen van ongenoegen bij honger, natte luier, pijn, overdreven koude of warmte, tocht volgt onmiddellijk soelaas. Het kind beheerst zo zijn omgeving: vraag en gij zult krijgen. Het is eenrichtingsverkeer. Kinderen zijn zelfs zo gebouwd dat ze bij normale mensen een soort euforische welwillendheid opwekken, gekenmerkt door het maken van bijna dierlijke geluiden en bewegingen en dat typische onzintaaltje dat jonge ouders steevast ontwikkelen in die tijd en dat wij nadien nog steeds gebruiken telkens we een baby in de armen gedrukt krijgen.
Dat meesterschap van het kind over de ouder blijft natuurlijk niet duren. We voeden onze kinderen op tot onafhankelijkheid. We stellen regels in, we reguleren de verwachtingen die zij in ons hebben: we zogen of voeden ze niet wanneer zij erom vragen, maar op gestelde uren; we knuffelen ze niet te veel, we leren ze hun slaap aan te passen aan de onze. Stilaan verleggen we de beslissing van hun almachtige kind naar de redelijke ouder, we stellen grenzen aan wat zij van ons mogen vragen. Voor het kind is dat een moeilijke periode: de ouders zijn niet meer honderd procent ten dienste van het kind, ze komen niet onmiddellijk gelopen, ze laten het kind al eens wachten, huilen. Het kind leert dat het niet de meester van zijn omgeving is, het leert rekening houden met de ouders, met de eisen van de andere kinderen. Het leert ook zichzelf behelpen op allerlei gebieden, het zoekt surrogaten, vervangmiddelen voor de allround service van de moeder. Het kind gaat op ontdekkingstocht in de wereld.
Aanvankelijk is dat niet meer dan de huiskamer, dan stilaan het hele huis, de tuin, de buurt. De andere mensen die het ontmoet zijn eerst de gezinsleden, dan de ruimere familie, de buurt Vanaf het eerste schoolgaan is er een ingrijpende verruiming die niet meer zal ophouden tot aan het pensioen, wanneer de wereld zich stilaan weer sluit en de grenzen dichterbij komen, tot de laatste dag, wanneer onze geliefden rondom ons bed staan, maar we onherroepelijk alleen en in totale afhankelijkheid, zoals bij de geboorte, het wondere geschenk van het leven weer afgeven en in het niets verdwijnen.
Mensen leven samen. We zijn vandaag met zijn 6.766.085.787en op deze wereld en het is zo goed als onmogelijk om te leven zonder contact, op de ene of andere manier, met een groot deel van de anderen. Dat is zo als je lid bent van een primitieve stam in het Amazonegebied (met een tv crew om je laatste restje primitiviteit te filmen, natuurlijk), of een lid van de eerste, tweede, derde of vierde wereld. De mens is een zooön politikon, een wezen dat in gemeenschap leeft. De mens is niet gemaakt om in eenzaamheid en afzondering te leven. Maar dat gezamenlijk bestaan verloopt niet zonder moeilijkheden, verre van, onze geschiedenis getuigt op vaak gruwelijke manier van ons vallen en opstaan, dat we kunnen vergelijken met het leren lopen van een peuter, maar dan over een periode van ten minste tienduizend jaar.
Ook als wereldgemeenschap, als menselijke soort zijn we begonnen in een toestand van totale afhankelijkheid van onze omgeving, we waren een stuk van de natuur, de natuur heeft ons voortgebracht, wat wij zijn is mogelijk gemaakt door de natuur. De eerste mensen leefden in families en clans, bendes eigenlijk, die zich maten met de natuur en met andere bendes. Daar golden strenge regels van binnen en buiten, van wij en de anderen, zoals we die nu nog zien bij dieren in het wild. Maar stilaan kwam daarin verandering toen de mens zijn directe omgeving leerde gebruiken en beheersen, toen we de wereld gingen verkennen en met steeds meer mensen in contact kwamen, een evolutie die nu, op onze dagen, een hoogtepunt heeft gevonden in the global village, heel de wereld is ons dorp.
Wij hebben geleerd, zoals kinderen, dat de wereld enorm uitgestrekt is, maar dat er ook grenzen zijn. Er is het gezin en zeker in de periode van de gezinsvorming en -uitbreiding is dat een hechte eenheid, sterker dan welke andere ook, wellicht omdat ze gebouwd is op de meest ingrijpende biologische functies: het doorgeven en beschermen van het leven. In onze Westerse wereld is de ruimere familie, de clan, niet van zon grote betekenis en ook de wijk het dorp en zelfs de stad hebben veel van de betekenis verloren die ze honderd jaar geleden nog hadden. De streek, gekenmerkt door fysische kenmerken zoals het polderlandschap, de lage heuvels, de heide, de bergen of door een gemeenschappelijk dialect of taal, speelt nog steeds een rol, maar de geschiedenis heeft ook andere grenzen getrokken, soms met een liniaal, zoals we op een wereldbol of kaart nog goed kunnen zien (Algerije/Libië, Egypte/Soedan/Niger/Mali) soms met de natte politieke vinger (België, Polen, de Balkan, het Midden-Oosten).
Zoals kinderen hebben we geleerd met die grenzen om te gaan. Sommige willen we mordicus behouden: landsgrenzen zijn heilig, wie een ander land binnenvalt kan rekenen op de veroordeling van de rest van de wereld, het is een casus belli, een voldoende reden om ten oorlog te trekken. Maar anderzijds hebben we die ook leren relativeren, zoals in de Europese Unie, de Verenigde Naties en andere instellingen waarbij we nationale belangen of afspraken ondergeschikt maken aan internationale.
Als we over politiek praten, is het raadzaam die grote lijnen in gedachten te houden.
Neem nu de kwestie van de immigratie. Het is duidelijk dat vele Europese landen hun grenzen hebben opengesteld, nolens volens, voor personen uit andere Europese en niet-Europese landen, onder meer uit hun vroegere kolonies. In allerlei handvesten verdedigt men het vrij verkeer van goederen maar ook van personen. Er is een supranationaal commissariaat voor vluchtelingen, er is asielrecht. En toch zien heel wat allochtone burgers die instroom met lede ogen aan; ze ervaren het als iets onrechtvaardigs, als een bedreiging van het eigene: men neemt onze jobs af, onze culturele integriteit, men profiteert ten onrechte van onze sociale voorzieningen, men voert een volksvreemde godsdienst in
Het is vreemd dat wij voor onze vakanties en uitstappen, voor onze lectuur en onze tv-programmas die afwijzende reactie helemaal niet hebben. Dan zien we het vreemde niet als een bedreiging, maar als interessant, fascinerend, uitnodigend tot imitatie zelfs, zoals in onze eet- en drinkgewoonten, muziek en dans, kledij
Het is ongetwijfeld zo dat sommige elementen moeilijker liggen dan andere. Een Vlaams Blokker zal wellicht niet om principiële redenen weigeren om bij de Chinees te gaan eten (maar misschien wel bij den Arabier). Het is niet altijd gemakkelijk om de echte oorzaak van de weerstand te ontdekken. Vaak blijkt dat het gaat om zeer onredelijke, op fictieve verhalen gebaseerde vooroordelen. Daarom is het goed om terug te komen naar de grond van de zaak.
Wij gaan met andere mensen om op basis van aantrekking of afstoting. Een baby ziet er altijd aantrekkelijk uit, een man of vrouw in de fleur van hun leven ook. Wat ons vertrouwd is, geeft vertrouwen, het vreemde stoot af: zeer jonge kinderen beginnen vaak te wenen als ze met vreemden geconfronteerd worden, zelfs hun opa of oma Het duurt heel lang voor kinderen leren wie ze kunnen vertrouwen en wij mensen blijven altijd een zekere achterdocht behouden. Zo is het ook met bevolkingsgroepen. Er zijn grenzen en onderscheiden die we niet gemakkelijk opgeven.
Maar er zijn ook uitzonderingen. De uitdrukking ver van mijn bed is sprekend; we gebruiken ze meestal op een enigszins verwijtende manier: ça narrive quaux autres, denken we, maar het loert wel om de hoek voor ons ook. Fysieke afstand schept ook emotionele distance: hoe verder van ons bed, hoe minder het ons raakt. Wij zijn nog altijd in de eerste plaats bezorgd om ons gezin, dan de familie, dan de streek, dan het land, de regio. Wij staan eigen bevoegdheden node af. Maar dat is een infantiele reactie, die gegrond is op onze eerste kinderlijke ervaringen, en die we als individu in de loop van ons leven hebben leren bijstellen. Stilaan leren we dat het nu eenmaal beter is om op grotere schaal afspraken te maken, zeker nu we met zovelen samen leven en er inderdaad massaal verkeer van goederen en personen is. Denk bijvoorbeeld aan afspraken inzake voedselveiligheid: hoe internationaler, hoe beter, toch? Denk aan de Chinese producten die onze markten overspoelen
Afstand is niet absoluut. Wij kunnen ook getroffen zijn door het leed dat anderen overkomt die ver van ons bed leven, maar dan moet dat leed wel zeer aanzienlijk zijn (tsunami), of uitzonderlijk (aardbeving), of ons gebracht op een persoonlijke manier (een bekende figuur).
Afstoting en aantrekking kunnen dus afstand nemen van het vreemde, het anders zijn. Een mechanisme dat daarbij vaak speelt is: het zou ook mij kunnen overkomen. Het leed van anderen kan ons ertoe brengen hen te erkennen als onze gelijken. Ontwikkelingshulp en solidariteitsinitiatieven zijn daarop gebouwd. Er is ook gewenning: hoe meer vreemdelingen zich integreren in onze samenleving, hoe meer we dat als vanzelfsprekend zullen gaan beschouwen.
De belangrijkste, essentiële factor ligt evenwel in elke mens zelf. Het kind evolueert tot een volwassene niet door gewenning aan het vreemde, maar door die uitzonderlijke capaciteit die het heeft om zijn verstand te gebruiken, door na te denken, door afwegingen te maken, vergelijkingen, veralgemeningen, door op basis van ervaring voorspellingen te doen over de toekomst en vertrouwen te putten uit het succes daarvan. Zo leren wij als mens dat wij niet reddeloos overgeleverd zijn aan primordiale angsten en driften. Let wel: ook hier mogen we niet de koele rede tegenover de wilde emoties stellen: emoties zijn evengoed en zelfs onmisbaar onderdeel van ons denken als alle andere elementen, want het is op basis van die vrijwel spontane reacties van afkeer en aantrekking dat het denken gestoeld is.
Als een politieke partij zich dan onverbloemd keert tegen niet-Europese vreemdelingen, dan moeten we ons ernstig vragen stellen, want er is geen redelijke verklaring voor te vinden. Wij behoren nu toch al te weten dat huidskleur, haarsoort, kleur van de ogen, klederdracht, dieet of welk uiterlijk kenmerk dan ook, geen wezenlijk onderscheid inhoudt. We weten eveneens dat landsgrenzen zelden betekenisvol zijn en nationale verschillen zeer secundair. Wij moeten leren inzien dat het afwijzen van vreemdelingen een infantiele, onbesuisde reactie is, iets dat we kunnen leren overwinnen. Wij horen onze afkeer te onderzoeken om tot het besluit komen dat die onterecht is. We kunnen zo onze belangstelling, onze welwillendheid, ja onze liefde uitbreiden en steeds bredere cirkels insluiten, veeleer dan ze te binden volgens niet te verantwoorden normen. Volwassenheid betekent dat men in het volle besef van eigen mogelijkheden en beperkingen de anderen tegemoet treedt als volledig evenwaardig, dat men hen aanvaardt als gelijken, als eender, niet als vreemd, zelfs en vooral als we het niet eens zijn met bepaalde van hun overtuigingen, als ze niet identiek zijn.
Het is onverklaarbaar dat het Vlaams Belang wel allochtone moslims wil terugsturen, maar geen probleem heeft, kan of mag hebben met Vlaamse moslims, of Vlaamse Hells Angels, communisten, zenboeddhisten, veganisten, wiccas, vrijmetselaars &c.; het is even vreemd dat ze tegen Vlaamse homos zijn, tegen alternatieve kunstenaars &c. Hun normen zijn met andere woorden onredelijk, onverantwoord, onhoudbaar want onethisch.
Het is van uit die basishouding van de menselijke gelijkheid dat we ons moeten verzetten tegen elke hetze, elk vijandig taalgebruik, elke diabolisering van medemensen. Zeker, er zijn verschillen, zelfs zeer grondige, maar wat geeft ons het recht om bepaalde medemensen uit te sluiten uit onze gemeenschap, wanneer zij zich hier op een legale manier hebben gevestigd? Welk recht hebben wij, en welke normen moeten we gebruiken, om mensen te verbieden om zich hier legaal te komen vestigen? Welk recht hebben wij om bepaalde mensen te verbieden hun eigenheid te beleven in volle vrijheid, zolang zij zich houden aan de regels en wetten die voor iedereen gelden?
De Duitse joden waren zonder enige twijfel de meest geïntegreerde van al, in vele gevallen absoluut niet meer te onderscheiden van hun medeburgers. De Nazis moesten zelfs heel ver gaan zoeken om nog sporen van enig joods bloed te vinden. Toch heeft men hen, uitsluitend op basis van dat bloed, uitgesloten, opgejaagd, vervolgd en uitgemoord, zonder verdere redelijke verantwoording, zonder enige reële of bewezen schuld, zonder enige reden of verantwoording. Dat is maar mogelijk geweest na een stelselmatige en intense haatcampagne, waarbij zij afgeschilderd werden als totaal anders, ontaard, onmenselijk: uitschot, ongedierte. Het zijn termen die we letterlijk terugvinden bij elke genocide en helaas ook vandaag nog in politieke pamfletten.
Laten we even nadenken voor we onze steun betuigen aan een partij die andere mensen wil uitsluiten, verjagen of hen wil dwingen om onverwijld al hun eigenheid op te geven en die van ons over te nemen.
Categorie:samenleving Tags:racisme
11-03-2009
80.000 & 100.000
Onlangs nog mocht ik hier aankondigen dat er al 600 teksten op mijn weblogsite staan. Vandaag is er een heuglijk moment aan de kant van het aantal bezoekers: we staan kort bij 80.000 unieke bezoekers; ik vermoed dat men daarmee de verschillende lezers bedoelt die op één dag mijn website bezoeken, twee of meer bezoeken van dezelfde lezer blijft als één tellen. Dat is een vrij goed systeem om de statistieken een beetje proper te houden: anders kan je zelf je eigen kijkcijfers kunstmatig de hoogte injagen.
Nog indrukwekkender is het totale aantal gelezen bladzijden: 100.000! Elke keer dat iemand een specifieke tekst aanklikt, tikt de teller aan. Ik heb mijn blog zo ingesteld dat je enkel de tien meest recente teksten te zien krijgt; als je die allemaal leest, telt dat niet als tien bladzijden maar als één, want veel bezoekers blijken vaste klanten te zijn van hun favoriete blogs en andere websites en die hebben dus een deel van de teksten al eerder gelezen. Het is een vrij sluitend systeem om vervalsingen te vermijden, al is het maar een indicatie, natuurlijk.
In de algemene rangschikking sta ik al een hele tijd in de top 50, nu zelfs op de 38ste plaats. In de afdeling Cultuur neem ik op hardnekkige wijze de tweede plaats in, de eeuwige tweede, zoals Joop Zoetemelk en Raymond Poulidor.
Als je bedenkt dat de meeste van mijn teksten nu niet bepaald gemakkelijk, ontspannend, kort, vermakelijk of volks zijn, dan prijs ik mij gelukkig met de vele belangstellende lezers en lezeressen. Ik schrijf in de eerste plaats voor mezelf, omdat ik het niet kan laten. Maar ik zou liegen als ik zou gaan beweren dat het aantal bezoekers mij onverschillig laat! Anderzijds is het niet zo dat ik mij afvraag: waarin zouden mijn lezers geïnteresseerd zijn? Of: met welke teksten kan ik meer lezers lokken?
Nee: ik bespreek de boeken die ik lees, de muziek die ik beluister; ik geef commentaar bij belangrijk nieuws; ik zoek naar de oorsprong en betekenis van woorden, gezegden, spreuken, gebruiken; ik mijmer over het leven en de dood, over liefde of het gebrek daaraan, over God of een leven zonder, over de tijd, kalenders, klokken; ik schrijf al eens een gedicht of een kortverhaal, ik vertaal van anderen. Mijn teksten vormen een weerslag van mijn leven als gepensioneerde en dat is ook de reden waarom ik gebruik maak van Seniorennet; ik wil bij deze gelegenheid nogmaals de medewerkers danken voor hun goede zorgen. Zij bewijzen ons een grote dienst.
Nu we deze indrukwekkende kaap genomen hebben, zal het even duren voor we nog eens stilstaan bij de statistieken, eens je de 100.000 bereikt hebt kan je nog moeilijk staan juichen over 5.000 meer of minder Misschien als we de 100.000 unieke bezoekers halen?
Geachte lezer, lieve lezeres (of vice versa als je dat verkiest), dank voor je bezoek, vooral als je een trouwe klant bent. Het doet me telkens plezier als je me een seintje geeft, een teken van leven, een blijk van waardering of afkeuring, een opmerking, een correctie, een vraag om verduidelijking: je bent altijd welkom en een antwoord krijg je zeker!
Vriendelijke groet,
Karel
10-03-2009
Verkiezingen: vrijheid
Robinson Crusoe hoefde geen verkiezingen te organiseren op zijn eiland, aanvankelijk was hij er zelfs helemaal alleen. Er zijn nu nog altijd mensen die verlangen naar dat soort van primitieve situaties. In de Verenigde Staten heb je zonderlingen die zich terugtrekken in de wildernis en daar overleven zonder enige ondersteuning van de beschaafde wereld. Maar in Vlaanderen en in Nederland is dat vrijwel onmogelijk. Wij leven met heel veel samen op een beperkte oppervlakte, wij leven samen, willens nillens. We leven niet alleen naast elkaar, maar ook met elkaar, want we zitten voortdurend in elkaars vaarwater. Vandaar dat die samenleving moet georganiseerd worden. Wij spreken af dat we rechts (of links) rijden, we regelen het verkeer volgens die afspraak en iedereen wordt geacht die na te leven.
Socialisten zijn voorstanders van dergelijke algemene afspraken. Vetrekkend van de overtuiging dat alle mensen gelijk zijn, willen ze zoveel mogelijk universele voorzieningen. Het geld daarvoor komt van de belastingen, want de Staat mag het geld dan al letterlijk drukken, er kan toch maar zoveel uitgegeven worden als er opgehaald is, de begroting moet in evenwicht zijn, de tering naar de nering. De Vlaamse socialisten gaan naar de verkiezingen met de eis of de belofte dat iedereen naar een rusthuis kan als dat nodig is en dat hij of zij niet meer hoeft te betalen dan het pensioen. Nog een voorziening die universeel gemaakt wordt, op kosten van de Staat, dus van de gemeenschap, dus van elk van ons.
Als we om ons heen kijken, dan is de rol van de Staat wel bijzonder groot geworden. We zijn nog niet in een totalitair regime, waar de Staat alles is, waar er geen persoonlijk eigendom is, waar iedereen werknemer is van de Staat en waar er geen echte persoonlijke vrijheid meer is, maar het is toch al erg moeilijk om een domein te vinden waar de Staat zich niet intens mee bemoeit. Wij mogen bijvoorbeeld wel denken dat enkel het openbaar vervoer een staatsinstelling is, maar het niet-openbaar vervoer, met de individuele automobilist en de trucker, zijn niet denkbaar zonder de massale investeringen van de Staat in wegen, bruggen, tunnels, verkeersregeling &c.
De Staat voorziet in de basisbehoeften van iedereen, niemand hoeft ten onder te gaan in onze welvaartsmaatschappij. De sociale samenleving die wij kennen lijkt een paradijs, ook voor migranten, die in dichte drommen naar hier komen. Maar zij heeft ook haar keerzijde. Een mens krijgt op den duur de indruk van geleefd te worden in plaats van zelf te leven. Sommigen, niet toevallig vooral de sterksten, voelen zich niet goed in de geleide markteconomie, die ze als een belemmering beschouwen. Zij zijn ervan overtuigd dat zij het beter kunnen op hun eentje. Ze hebben geen sociaal vangnet nodig, geen beveiligd en gegarandeerd bestaan. Zij zijn ervan overtuigd dat de Staat op overdreven wijze tussenkomt in ons bestaan en dat de gevolgen daarvan desastreus zijn. Het Staatsapparaat is log en niet efficiënt, staatsambtenaren zijn lui en dom. Bovendien kweekt een bemoederende Staat ook zwakke kinderen: van de wieg tot het graf kunnen ze een beroep doen op de gemeenschap, zonder ooit zelf enig risico te moeten lopen, zonder initiatief te moeten nemen. Men is verzekerd voor alles, er kan niets verkeerd gaan. Bovendien is de verleiding zeer groot om zich te wentelen in de sociale voorzieningen, om maximaal te profiteren van al de universele voorzieningen, om meer uit het systeem te halen dan men er zelf in steekt.
De liberale gedachte vertrekt van de mens als vrij individu, dat in de confrontatie met de wereld vaardigheden en wilskracht ontwikkelt en zo in staat is, niet alleen om te overleven, maar om zelfs een vooraanstaande positie in te nemen. Dat individu neemt geen vrede met wat de welvaartsmaatschappij aanbiedt, het wil meer en beter en is bereid zich daarvoor meer dan matig in te zetten. De liberale ideologie stelt dat de welvaart niet tot stand komt door een passief leven binnen de sociale voorzieningen, maar door actief ondernemen. Niet de werknemers richten fabrieken op, maar de ondernemers. De economie kan niet zonder het initiatief, de ondernemingslust, de kennis, de bereidheid om risicos te nemen, het leiderschap van de individuele ondernemers.
Maar ook de liberale ideologie heeft haar negatieve kanten. Een liberaal die hard werkt, wil ook goed genieten. Ondernemers zijn niet tevreden met het loon van een arbeider, met een fiets of een eenvoudige wagen, met een vakantie aan zee in een verblijf van de mutualiteit of de vakbond, met een confectiepak of massaproductieschoenen. De excessen van het kapitalisme zijn bekend: de uitbuiting van de arbeiders in de 19de eeuw, de periodieke crashes van de 20ste en ook nu weer de ineenstorting van de vrije markten. Wat de rijken der aarde aan luxe bijeengaren is wraakroepend.
Vandaar dat althans in West-Europa een middenweg gezocht en gevonden is, die zich moeizaam slingert tussen socialisme en liberalisme; die de beide systemen tempert en de excessen vermijdt; die de werknemers aanzet om mede de bedrijven en instellingen te runnen en die de ondernemers enige bescheidenheid oplegt. Hier bij ons kijkt men niet met bewondering of afgunst naar de meest succesvolle ondernemers en de rijkste families, maar met een ernstige, ietwat verwijtende blik. Het is niet ethisch om te veel geld te (willen) verdienen, het slijk der aarde maakt de handen vuil. Je wordt niet rijk door met je handen te werken, door een loon te trekken. Arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet. Rijkdom is louche, verdacht. Met je rijkdom te koop lopen is misplaatst. Ondernemers moeten zich ook sociaal engageren, ze mogen zich niet beter achten dan hun werknemers.
Aan de uiterst linkse rand van het politieke spectrum vinden we marxistische en zelfs anarchistische groepen die de communistische idealen trouw blijven. Dan volgen de socialisten, die de laatste jaren sterk naar het centrum zijn opgeschoven, dat wil zeggen dat ze een sterke staat willen, maar geen totalitaire of zuiver corporatistische, dat ze ruimte laten voor de individuele vrijheid van de werknemers én de ondernemers en de beoefenaars van de vrije beroepen. Aan de rechterzijde, maar eveneens dicht bij het centrum, vind je de gematigde liberalen, die ingezien hebben dat ondernemen niet voor de massa is en dat sociale voorzieningen onmisbaar zijn. In Vlaanderen is er eigenlijk geen extreem liberale, onbeschaamd kapitalistische beweging meer. De extreme rechterzijde wordt sinds dertig jaar ingenomen door een partij die gebaseerd is op nationalistische, racistische en andere exclusieve principes. Het Vlaams Belang wil ongeveer het zelfde als de centrumpartijen, maar zij willen dat niet voor iedereen, zonder onderscheid van afkomst, ras en huidskleur, geslacht, religieuze overtuiging, seksuele voorkeur of wat dan ook, nee: zij willen het voor Vlaamse, liefst heteroseksuele mannen, min of meer katholiek, uit de lagere middenklasse. Zij willen het niet voor niet-Vlamingen en zeker niet voor niet-Europese vreemdelingen, niet voor holebis, niet voor bewust alleenstaande moeders, niet voor Moslims en andere vreemde godsdiensten, niet voor vrijzinnigen, volksvreemde kunstenaars Daardoor plaatsen zij zich buiten de democratie, die intrinsiek openstaat voor alle mensen, een exclusieve democratie is een contradictio in terminis, een vloek. Ook socialisme en liberalisme in de ideologische betekenis zijn essentieel universeel, open op de hele wereld. Men kan zich niet ethisch noemen indien men sommige mensen uitsluit. Een partij zoals de NVA valt dan weer niet onder die banvloek: zij sluit niemand uit, maar wenst enkel een einde te stellen aan de kunstmatige, onnatuurlijke en opgelegde Belgische staatsstructuur, om een volwaardige solidariteit te betrachten met alle partners, ook Wallonië, binnen de Europese Unie. Lijst De Decker zoekt nog naar een identiteit, maar lijkt zich tussen liberalen en de NVA te wringen.
Wie we niet vermeld hebben: de CD&V, de katholieken. Zij bevinden zich volop in het centrum, met uitschieters naar centrumrechts en centrumlinks. Historisch gezien steunen zij op het brede katholieke middenveld, maar ook op de katholieke arbeidersbewegingen en op de katholieke werkgevers. Vroeger waren zij verbonden in een katholieke zuil door het geloof, met de steun van de kerk. Nu zowel die kerk als dat geloof problematisch onbeduidend geworden zijn, kan men zich terecht afvragen wat hen bindt en af en toe zijn er ook slaande ruzies tussen de fracties. In de voorbije verkiezingen was het vooral de arbeidersbeweging die naar voren trad, omdat die nu eenmaal de meeste kiezers kan mobiliseren. Het succes was echter vrijwel uitsluitend te danken aan een krachtig Vlaams eisenprogramma, gesymboliseerd door een kartel met NVA, de Vlaamse nationalisten.
Ook Groen, met of zonder !, hebben we nog niet vermeld. Het is een nogal vreemde groep van vaak verstandige en bezielde mensen, met een uiterst waardevol gedachtegoed, maar niet altijd met veel politiek doorzicht. Er zijn sterke fundamentalistische krachten aanwezig, die voor onverkoopbare standpunten zorgen en die gematigde milieubewuste kiezers afschrikken. Ook een hardnekkig Belgicistisch en zelfs anti-Vlaams trekje is sommigen niet vreemd. Eigenaardig.
Het wordt moeilijk kiezen. Bij de vorige verkiezingen heb ik, zoals steeds, voor een partij gestemd die serieus achteruitging: de liberale VLD; dat was ingegeven door een gematigde sympathie voor hun boegbeeld, Guy Verhofstadt, een politicus die boven het locale gewoel uitsteeg. Op dit ogenblik zou ik het verdomd niet weten.
Binnenkort zijn er weer verkiezingen, een goede gelegenheid dus om stil te staan bij de programmas van de politieke partijen, maar dan niet zozeer bij de concrete voorstellen, de borrelhapjes waarmee ze ons proberen te verleiden, zoals een jobkorting, maar bij hun basisopvattingen over de maatschappij.
Neem nu een traditionele partij als de socialisten. Zij vetrekken van de overtuiging dat alle mensen gelijk zijn, maar niet gelijk behandeld worden en dat vinden ze onrechtvaardig.
Zijn alle mensen gelijk? Natuurlijk niet: er zijn er geen twee die identiek zijn. En we willen ook niet identiek zijn: we proberen allemaal onze persoonlijke voorkeur te volgen, een eigen identiteit uit te bouwen, een individu te zijn. Als iemand op een feestje komt en hij of zij merkt dat iemand anders precies de zelfde kleren draagt, is dat een uiterst vervelend moment. En zo is het op velerlei vlakken: we houden er niet van om niet origineel te zijn.
Dat kan dus niet de gelijkheid zijn die de socialisten bedoelen. Het gaat duidelijk over iets anders, iets dat we gemeenschappelijk hebben. Uiteindelijk kan dat niets anders zijn dan dat we allemaal mensen zijn, dat er geen verschillende soorten van mensen bestaan, dat iedereen die mens is niet wezenlijk verschilt van een andere, hoe sterk verschillend zijn of haar omstandigheden ook mogen zijn.
Dat is geen open deur instampen: gedurende het grootste gedeelte van onze geschiedenis was vrijwel iedereen overtuigd van het tegendeel. De blanken wisten met zekerheid dat de andere rassen inferieur waren en dus bijvoorbeeld als slaven konden behandeld worden of zelfs gewoon uitgemoord. De adel had ongeveer dezelfde opvattingen over wie niet uit nobele familie geboren was. De rijken meenden dat zij ver boven de armen stonden en dat die verhoudingen moesten in stand gehouden worden. Sommige intellectuelen vonden dat slechts een klein gedeelte van de mensen in staat was tot zelfstandig helder denken. Religieuze leiders voelden zich geroepen om de massas tot betere gevoelens en een deugdzaam leven te brengen en als dat niet lukte ook strenge straffen op te leggen. Militaire leiders vonden dat zij het recht hadden om andere mensen massaal de dood in te jagen. En ga zo maar door.
Het is nog niet zo lang dat wij stilaan van het tegendeel overtuigd geraakt zijn. Het is vooral door te zien hoe het niet moest, dat er verandering gekomen is en de twintigste eeuw heeft ons meer dan voldoende afschrikwekkende voorbeelden gegeven. De adel had al een serieuze verwittiging gekregen met de Franse Revolutie en in vele landen was dat meteen ook hun einde. Maar ook vandaag nog zijn er mensen die het erfelijk koningschap verdedigen, een extreme vorm van denken in termen van ongelijkheid: niet iedereen kan koning worden, je moet de zoon of in het slechtste geval de dochter van een koning zijn, en dat is dan, naast een noodzakelijke, ook een voldoende reden. Er zijn nog steeds racisten en vreemdelingenhaters, religieuze leiders die rechtstreeks van God vernemen hoe het moet, dictators die lak hebben aan de verzuchtingen van hun volk, militairen die menen dat hun ondergeschikten offers moeten brengen
Maar er zijn nu mensenrechten die universeel erkend én afdwingbaar zijn, al lukt dat nog niet overal in de praktijk. Over die rechten, die voor iedereen gelijk zijn, moeten de socialisten het hebben. Het is immers niet denkbaar dat zij een wereld zouden voorstaan waarin iedereen werkelijk gelijk is, identiek: dat zou een zeer saaie boel zijn en pogingen daartoe in communistische systemen zijn altijd deerlijk mislukt. Het socialisme verdedigt dus die rechten waarop iedereen aanspraak kan maken, zonder onderscheid des persoons. Het maakt niet uit wat je huidskleur is, je taal, je geslacht, je afkomst, je rijkdom, je leeftijd, je godsdienst &c.
Het partijprogramma van de SP.A zegt dat zij als enige partij het principe van de gelijkheid verdedigen en dat de andere partijen dat niet kunnen opeisen zonder zichzelf te verloochenen. Krasse taal en weinig waarschijnlijk: welke partij zou het aandurven om de universele verklaring van de rechten van de mens naast zich neer te leggen?
Ze moeten het dus toch over iets anders hebben, maar wat?
Het is niet meteen duidelijk uit de teksten op hun website, maar ik vermoed dat het hierom gaat.
Men kan er niet om heen dat er verschillen zijn tussen de mensen, ook al hebben ze dezelfde rechten. Er zijn nu eenmaal mensen die meer hebben dan andere: meer geld, scherper verstand, betere opleiding, meer ervaring, meer talent, beter voorkomen, rijker taalgebruik; sommigen leven in meer beschaafde streken, met een beter politiek en sociaal stelsel; sommigen beschikken zelfs over beter genetisch materiaal, waardoor ze beter bestand zijn tegen ziekte. We kunnen er niet om heen: de levensverwachting en de levenskwaliteit van al die gelijke mensen verschilt enorm. Tussen Mexico en de Verenigde Staten is er enkel een kunstmatige grens, maar een hemelsbreed verschil, waardoor talloze Mexicanen van de ene kant naar de andere willen.
De socialisten zijn tegen die verschillen en willen er iets aan doen. Zij vinden het onrechtvaardig dat in de praktijk de welstand ongelijk verdeeld is, ook al zijn de rechten gelijk. Maar ook zij hebben geleerd uit de communistische experimenten. Zij vinden dat de welstand niet al té ongelijk verdeeld mag zijn. In de V.S. is de verhouding tussen het gemiddelde loon en dat van de top CEOs 1:475. In Europa is dat slechts ongeveer 1:25. Hier verdient een baas nog altijd zoveel als 25 van zijn werknemers, maar dat is een serieus pak minder dan mensen die 475 keer zoveel verdienen als de gemiddelde werknemer. De gelijkheid die de socialisten willen, moeten we in die richting zoeken: er mag gerust wat ongelijkheid zijn, maar niet teveel. Voor een aantal zaken mag er zelfs helemaal geen verschil zijn, vinden ze: het openbaar vervoer moet voor iedereen beschikbaar zijn en mag voor de ene niet duurder zijn dan voor de andere. Evenzo voor de elementaire gezondheidszorg, het basispensioen, de werkloosheidsuitkering, het kindergeld Door die domeinen in handen van de Staat te geven, kan men ervoor zorgen dat er een gelijke verdeling is van de elementair geachte goederen of diensten.
En dan gaan ze nog een stap verder. Met het geld van de belastingbetaler willen ze ook bepaalde ongelijkheden bestrijden. Iemand met een ziekte of handicap moet extra steun krijgen, om althans een gedeelte van zijn ongelijkheid te compenseren. Iemand die in armoede leeft, betaalt minder belastingen en krijgt meer uitkeringen. Men doet zo aan een vorm van positieve discriminatie. Als allochtone jongeren minder kansen krijgen op de arbeidsmarkt, dan gaat men programmas opstarten om daaraan te verhelpen. Als oudere werknemers niet meer aan de bak komen, dan gaat men hun aanwerving aantrekkelijker maken voor de werkgevers. Men gaat aan de bedrijven zelfs quota opleggen: zij moeten een bepaald aantal van die of die soort werknemers hebben, of zij worden daarvoor gesanctioneerd.
Men vertrekt van de grondregel dat iedereen gelijk is. Dan stelt men vast dat in de praktijk een grote ongelijkheid bestaat. Men vindt dat onrechtvaardig en probeert dat te veranderen. Dat gebeurt via ingrepen door de Staat: regelgeving en belasting. Het parlement, of de regering zullen beslissen hoe het belastingsgeld herverdeeld wordt, welke regels uitgevaardigd worden om de maatschappij te hervormen. In een socialistisch systeem is de Staat het middel om de welstand zo goed mogelijk, rechtvaardig te verdelen en de politiek beslist.
Dat is wellicht het grote verschil met andere partijen en vooral met die ene partij, de liberalen. Dat zijn de traditionele tegenstanders van staatsinmenging: zij vinden dat er zo weinig mogelijk Staat moet zijn, dat men de burgers zelf moet laten beslissen over hun eigen lot. Maar daarover meer in een volgende aflevering.
Categorie:samenleving Tags:socialisme, politiek
06-03-2009
Sam Harris: Brief aan een christelijke natie
Sam Harris, Letter to a Christian Nation. A Challenge to Faith, xvi + 96 pp., Bantam Press, 2007. With a Foreword by Richard Dawkins.
Een attente en vriendelijke lezer maakte mij attent op de Nederlandse vertaling van dit boek toen ik hier een ander, meer uitgebreid boek van Sam Harris besprak, je kan dat hier nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=233644. De vertaling gaat onder de titel: Brief aan een christelijke natie. Het geloof op de proef gesteld, uitg. AP.
Ik kan over de inhoud van dit ophefmakende boekje niet veel meer zeggen dan wat ik over zijn eerder boek schreef; ook nu heb ik de meest ernstige bezwaren tegen zijn pleidooi voor experimenten met embryonale stamcellen en tegen zijn vergoelijking van abortus. Ik meen dat hij daarmee het atheïsme geen diensten bewijst, noch een onder vrijzinnigen algemeen aanvaard standpunt verdedigt. Ik verwijs hierbij naar wat ik schreef over het minste van twee kwaden; Harris zegt letterlijk dat abortus een veel minder kwaad is dan veel ander menselijk lijden: If you are worried about human suffering, abortion should rank very low on your list of concerns (p. 37).
Dit is een onvergeeflijke morele dwaling. Het is niet omdat er erger of vaker voorkomend lijden is dan abortus (en daarover kan men dan nog gerust van mening verschillen, want wat zijn de normen waaraan je dat gaat meten?), dat abortus niet te allen prijze moet vermeden worden. Dat gebeurt het best door een degelijke seksuele opvoeding, die begint op zeer jeugdige leeftijd, in het gezin en op school en eventueel in de jeugdbeweging. Daarbij moet voldoende nadruk gelegd worden op de betekenis en de hoge waarde van seksualiteit voor de gehele mens, die ongetwijfeld veel breder en dieper is dan het kortstondig zuiver lichamelijk genot van het orgasme. Maar men zal uiteraard niet kunnen voorbijgaan aan de risicos van het onvermijdelijk jeugdig experimenteren en dus zullen voorbehoedsmiddelen geredelijk beschikbaar en degelijk toegelicht moeten worden.
Abortus is en blijft een bijzonder brutale ingreep op het leven, op welk ogenblik na de conceptie dan ook, zowel voor de foetus als voor de ouders en de betrokken families. Elke banalisering ervan is een verwerpelijke ontluistering van de menselijke waardigheid en integriteit. Het moet onze bedoeling blijven om abortus enkel te aanvaarden in extreme menselijke noodsituaties en die dan op een veilige en begeleide, humane manier te laten uitvoeren in gespecialiseerde centra. Voldoende aandacht moet ook gaan naar de mogelijkheid om ongewenste zwangerschappen toch te laten doorgaan met het oog op adoptie kort na de geboorte; ikzelf ben niet overtuigd van deze oplossing en ik meen dat er geen morele of religieuze dwang of druk mag uitgeoefend worden op de betrokken ouders, maar ik vermoed dat het in bepaalde gevallen voor hen verkieslijk kan zijn daarvoor te opteren.
Deze beide zeer controversiële en tevens totaal misbare standpunten van Harris ontsieren een betoog dat overigens wellicht overtuigend kan zijn voor een aantal mensen die zich ook daarzonder al vragen stellen over hun geloof, en wie doet dat niet?
Na lezing van dit bestsellende pamflet ben ik van mening dat het al het/de poeha in vooral de Engelssprekende media absoluut niet verdient. Ik durf zelfs zo ver te gaan hier onvervaard te stellen dat je op deze bescheiden website waarschijnlijk even overtuigende, verdedigbare en af en toe zelfs meer evenwichtige standpunten over de vraag naar God en de plaats van religie in de maatschappij en in het leven van het individu kan lezen. En ik verdien er geen cent mee, en dat vind ik best.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
05-03-2009
P.D. James, Time to be in Earnest
P.D. James, Time to be in Earnest. A fragment of autobiography, xiv + 281 pp. + 16 pp. photographs, Faber & Faber, 1999.
Toen ze 77 werd, op 3 augustus 1997, begon P.D. James, barones James of Holland Park, de befaamde auteur van misdaadromans, een dagboek bij te houden met het oog op de publicatie ervan, een jaar later. Een echt dagboek is het uiteindelijk niet geworden, wel een nogal ongewone maar interessante mengeling van dagboekfragmenten, jeugdherinneringen en andere autobiografische schetsen uit heden en verleden, opiniestukken, commentaar, raadgevingen
Het resultaat is een boeiende, uiterst leesbare en zeer genietbare kennismaking met een charmante, krachtige, intelligente, gevoelige en eerlijke dame en tevens met de auteur van alom geprezen en populaire mystery stories, waarvan de meeste ook op tv verschenen als miniseries en ook op dvd verkrijgbaar zijn. Ik ben een fan, heb al haar werken in huis, de meeste zelfs tweemaal omdat ik recentelijk ook de hardcovers kocht, tweedehands wel te verstaan. Je vindt haar volledige bibliografie hier, met de Nederlandse vertalingen die ik kon vinden, samen met een bespreking van haar laatste werk:
Ik citeer uit de inleiding van Time to be in Earnest:
My motive is to record just one year that otherwise might be lost, not only to children and grandchildren but lost also to me. It will inevitably catch on the threads of memory as burrs stick to a coat, so that this will be a partial autobiography and a defence against those who announce that they have been commissioned to write my biography If those who enjoy my work are interested in what is was like to be born two years after the end of the First World War and to live for seventy-eight years in this tumultuous century, there will be some record, however inadequate.
Die min of meer valse bescheidenheid vraagt om een ontkenning, natuurlijk: zij is zeker in haar opzet geslaagd, want de bonte verzameling van haar herinneringen biedt een zeer bevredigend, indringend en intiem totaalbeeld van de scherpzinnige auteur en van de mens, de vrouw, echtgenote, moeder en grootmoeder, vriendin, collega &c. Het is een boek voor op het nachtkastje of op je leestafel naast je luie zetel, om er korte stukjes uit te smaken als er weer eens niets is op tv. Succes gegarandeerd!
Een Nederlandse vertaling heb ik niet gevonden. Voor de Engelse paperback betaal je 10 à 15, maar met wat moeite vind je op internet zoals ik zeker een nette FirstEdition hardcover voor een prijsje
Veel zoek- en leesplezier!
Categorie:ex libris Tags:P.D. James, boekbespreking
04-03-2009
romptoerisme
Op Klara vroegen ze vandaag om een naam te verzinnen voor een situatie die zich blijkbaar in fitnesscentra wel eens voordoet: mannen met fel gezwollen spieren in nauwsluitend zwart latex lopen herhaaldelijk zogezegd toevallig voorbij het zaaltje waar dappere dames hun overgewicht proberen in te perken op hun matje.
Ja, hoe noem je dat? Romp- of ramptoerisme.
Van de kant van de macho mannen is het
leedvermaak
deernis
ooggymnastiek
kijkoperatie.
Wat ze doen is
baltsen
struinen
window-shopping
hulken
rampetampen of rompetompen
strutten
navelstaren
vleeskeuren
meesmuilen
greaseduinen.
Zon mannetjesputter noem je een
klier
spuiter
spuitoptant
balorige
ballenjongen
spanker
lijfjonker
billentikker
sportpronker.
Of een
spotvogel
gewichtbeffer
kijkfilerijder
piepsjouwer
kwabbernaut
pottenkijker of een kijkepot,
versiervis
ransvos
zweetlonker
pensjager
schuinsmarcheerder
ass-gier
kontlikker
kwabaalscholver
vetoog
flierefluiter
pierewaaier.
De dames in kwestie zijn
mattentaarten
lijnwachters
bulkcarriers
aanwasautomaten
roomsgezinden
lijfmeiden
meerminnen
vetganzen
suikertantes
papavers.
Ze vormen een
kijkfile
lagedunkgebied
pension
mosselbank
breedbandaansluiting
meerderheidspartij
belastingsparadijs
gezwelschap
spektakel
malshoop
pensenkermis
vol-au-ventre
smuldeel.
Ze doen aan
obesigheidstherapie
vetsmelten
gewichtsbedrog
afvalverwerking
kilometerpaaldansen
gewichtigdoenerij
zelfonderschatting
ogentroost
ze proberen van hun belendende percelen af te geraken,
ze verbranden wat ze aanbeden hebben.
Categorie:spreekwoorden Tags:humor
01-03-2009
Sophie's Choice: het minste kwaad
Wij kennen het gezegde dat men altijd het minste van twee kwaden moet kiezen. In het Engels is dat: to choose the lesser of two evils.
Het lijkt een gezond principe: als je voor de keuze staat tussen twee onaantrekkelijke opties, dan kies je voor de minst slechte, al was het maar om de schade te beperken.
Maar het is een gevaarlijk principe. In de internationale politiek heeft het herhaaldelijk rampzalige gevolgen gehad. Zo hebben de V.S. al te vaak rechtse dictators verkozen boven hun linkse of communistische opposanten. Hun keuze voor the lesser evil was maar het begin van het uitbundig meewerken aan misdaden tegen de mensheid. Ook de aanvankelijk berustende reacties van de andere Westerse landen op Hitler, Stalin, Mussolini, Franco waren ingegeven door de gedachte dat het alternatief nog slechter was.
Ook wij denken vaak zo. Wij vinden zeker niet alles goed wat Amerika uitgespookt heeft sinds 1945, maar wie zou liever achter het IJzeren Gordijn geleefd hebben? Zelfs Sartre niet
Het gezegde heeft echter maar zin als er werkelijk geen andere keuze is, als we voor een dilemma staan; in het Engels zeggen ze dan: damned if you do, damned if you dont. Het Griekse lèmma (van lambanein, nemen) is iets dat men aanneemt, in de logica een stelling of een premisse waarvan men aanneemt dat ze juist is; een di-lemma is dan een twee-stelling, een dubbele stelling waarin de beide opties evenwaardig zijn, even goed of even slecht; gewoonlijk gebruikt men het woord voor gevallen waarin beide mogelijkheden even slecht zijn. Enkel in dat geval, als er werkelijk geen andere keuze is en men is ervan overtuigd dat ook op langere termijn de ene optie beter uitvalt dan de andere, kan men eventueel kiezen voor het minste kwaad.
Maar hoe vaak staan we echt voor een dilemma? Gelukkig voor ons zijn er meestal verscheidene mogelijkheden en worden we niet voor de hartverscheurende vraag gesteld uit de film Sophies Choice, die onlangs nog op Canvas+ te zien was: een boosaardige Nazi stelde een Poolse moeder voor de keuze welk van haar beide kinderen ze wou bij zich houden; het andere wachtte een zekere dood. Ze moest kiezen, het was het ene kind of het andere dat zou sterven. In haar ontreddering liet ze haar jongste dochtertje gaan en koos ze voor haar iets oudere zoontje.
Als je de (zeer Amerikaanse) film bekijkt, stel je je onvermijdelijk ook die vraag: wat zou ik in dat geval gedaan hebben?
Ik weet het niet, het is niet te voorspellen, je kan zoiets niet weten, tenzij je werkelijk in dat geval geweest bent. Wij leven in andere tijden en in een land waar dergelijke dilemmas ondenkbaar zijn en dat is maar goed ook. Maar het is een kunstmatige vraag, een literaire formule, bedacht door een auteur/regisseur om zijn lezers/kijkers te choqueren. De Nazis waren pervers, maar (meestal) niet op die manier; hun kwaadaardigheid was, zoals Hannah Arendt het stelde, banaal. Eichman voerde zijn bevelen op een bijna saaie manier uit, net zoals vele andere Duitsers die actief betrokken waren in de uitroeiing van Joden en andere untermenschen; zij waren geen psychopaten, geen wellustelingen, maar ambtenaren. Enkele jaren geleden is er een geval geweest van een Zwitserse man die zich uitgaf voor een Jood die de Holocaust overleefd had en die in boeken en lezingen zijn schokkend verhaal bracht, vol horrortaferelen: ook dat bleek verzonnen. Voor dat soort literaire horror was er in de Holocaust geen tijd. De echte gruwel lag in de onmenselijke efficiëntie van de liquidatie van mensen, in de vrijwel industriële uitroeiing van miljoenen burgers.
Ongetwijfeld hebben zich toen menselijke dramas voorgedaan en hebben familieleden op een gruwelijke manier afscheid moeten nemen van elkaar. Allicht hebben velen zelf gekozen voor de dood, onmachtig hun geliefden te overleven, of zijn door het ondraaglijk leed de waanzin in gedreven, de enige uitweg uit uitzichtloze situaties.
Wij moeten ons steeds afvragen of er werkelijk geen andere keuze is, of er echt maar twee mogelijkheden zijn, of er werkelijk een dilemma is, of er echt geen uitweg is uit de impasse. We moeten beseffen dat bewust kiezen voor iets dat niet goed is, ook al is het net iets minder slecht dan iets anders, een lesser evil, toch altijd nog slecht is. Het was misdadig dat Amerika de Taliban bewapende in hun strijd tegen de Russen. Het was een zware politieke én morele vergissing dat Engeland en Frankrijk zich neerlegden bij de annexatie van Oostenrijk door Hitler. De inval in Irak was niet goed te praten, zelfs indien slechts de helft van de bewijzen juist waren geweest, quod non; de oorlog in Afghanistan evenmin, de beslissing van president Obama om de strijd aldaar op te voeren is nefast. Wij moeten niet kiezen voor het mindere kwaad, wij mogen niet opteren voor of ons neerleggen bij gelijk welk kwaad, in tegendeel, wij moeten ons ertegen verzetten, we moeten blijven zoeken naar een oplossing die geen kwaad inhoudt. De weg van het het minste kwaad mag niet de weg van de minste weerstand worden, de gemakkelijkheidsoplossing.
Wanneer het er werkelijk op aankomt, moeten we de moed hebben om radicaal elk kwaad te verwerpen, ook het mindere.
Laten we hopen dat wij nooit in omstandigheden komen waarin wij voor die keuze geplaatst zijn, waarbij we daadwerkelijk tot het uiterste getest worden en het voor iedereen, vooral ook voor onszelf, duidelijk is uit welk hout we gesneden zijn.
Tags:spreekwoorden en gezegden, holocaust, goed en kwaad
22-02-2009
Patriotten
Tussen wat zwaardere kost door, las ik gisteren een boekje van bescheiden omvang, opgepikt in de stadbibliotheek Tweebronnen in Leuven, na een zoekopdracht onder het trefwoord Spinoza. Het gaat om Jonathan Israel, In strijd met Spinoza. Het failliet van de Nederlandse Verlichting (1670-1800), 2007, 88 blz. Het is de Nederlandse vertaling van en lezing die hij gaf onder de titel Failed Enlightenment: Spinozas Legacy and the Netherlands, als fellow van de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek. Het was tijdens een verblijf aldaar dat hij, op basis van de rijke verzameling pamfletten uit die periode, tot belangrijke nieuwe inzichten kwam over de beschreven periode. Jonathan Israel was daarmee niet aan zijn proefstuk: hij schreef in 1995 het standaardwerk The Dutch Republic. Its Rise, Greatness and Fall 1477-1806; naast talrijke artikels over deze periode kwam er in 2001 het even monumentale en onmisbare Radical Enlightenment, dat ik hier besprak: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=229741, het eerste deel van een trilogie die in 2006 werd verder gezet in Enlightenment Constested en die eerlang afgesloten wordt met een nog te verschijnen werk over de Verlichting in Nederland tot 1820. Er is een mooi overzicht van zijn werk en persoon op de site van de Koninklijke Bibliotheek: http://www.kb.nl/dossiers/israel/israel.html.
Zoals wel vaker, moest ik tijdens het lezen van dit boekje vaststellen dat ik vrijwel niets afwist van het besproken onderwerp, een periode uit de Nederlandse geschiedenis die nochtans met de onze verbonden is: het was ten gevolge van de nederlaag van Napoleon en het Verdrag van Wenen in 1815 dat de Nederlanden een koning kregen, Willem I, die ook over onze voormalige Oostenrijkse Nederlanden heerste, de Willem van Wij willen Willem weg. Het was in een Franse colère dat de Franssprekende bourgeoisie, met de steun van Frankrijk, in opstand kwam tegen de Nederlandse overheersing en zo werd helaas België geboren
De Nederlandse patriotten verzetten zich in de periode 1781-1800 tegen de aanhangers van de Stadhouder en het huis van Oranje; zij waren sterk geïnspireerd door de gebeurtenissen in Amerika: de opstand van de kolonies tegen Engeland, maar inhoudelijk bouwden zij voort op de ideeën die sinds Spinoza (1632-1677) in Nederland maar ook in Frankrijk, Duitsland en de rest van Europa onuitroeibaar waren gebleken.
De Franse revolutie was een hoogtepunt van dit gedachtegoed, maar Beethoven was niet de enige die teleurgesteld was over de wending die de revolutie nam, ook al voor Napoleon zich tot keizer kroonde. In 1815 werd zowat overal de absolute monarchie hersteld, de godsdienst weer ingevoerd en de ongelijkheid van de burgers bevestigd. Het is pas na de verschrikkingen van de eerste helft van de 20ste eeuw: de eerste wereldoorlog, de Russische revolutie en de terreur die erop volgde, de ineenstorting van de wereldeconomie, de misdaden van het Nazisme en de wereldwijde tweede wereldoorlog, dat de zelfde principes ten minste formeel algemene herkenning kregen, met name in de Universele verklaring van de rechten van de mens (voor meer informatie daarover kan je hier terecht: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=472.
Wanneer wij zien hoe het samenleven van Vlamingen en Franssprekenden in het kunstmatige België met de dag meer politiek onmogelijk wordt, dan denken we aan alternatieven. Een daarvan is een opsplitsing van de onzalige constructie van 1830, en steeds vaker hoor je dat als een realiteit vernoemen, indien niet voor morgen, dan toch over enkele jaren. Het Franssprekende deel zou dan eindelijk de onderhuids lang gedroomde aansluiting kunnen vinden met Frankrijk, dat in hun ogen toch al hun culturele model is. Vlaanderen zou kunnen aankloppen bij Nederland, niet alleen omwille van de taal, maar ook wegens onze oude politieke verbondenheid. Het is goed dat we ons herinneren dat de breuk in 1830 niet in geringe mate gebaseerd was op verzet tegen de vernederlandsing van Vlaanderen en het Nederlands als de bestuurstaal en tegen het Protestantisme, ten voordele van het katholicisme, en veel minder tegen het absolutisme dat Willem I overigens wel degelijk uitstraalde. Voor het overige moeten we teruggaan tot de tijd van Keizer Karel en de godsdienstoorlogen van de 16de eeuw voor een eerdere betrekkelijke samenhang in de Verenigde Provinciën.
Hoe men het ook bekijkt, Nederland heeft een afzonderlijke geschiedenis van vijf honderd jaar en dat is een kloof die men niet met een resolutie van het Vlaams Parlement overbrugt, vrees ik. Wellicht is een Vlaamse autonomie binnen de Europese Unie een meer haalbare formule: er zijn landen met niet meer belang dan Vlaanderen die internationaal volle erkenning genieten, dus de argumenten dat wij niet leefbaar zouden zijn als staat is onzin.
Categorie:ex libris Tags:Spinoza, Verlichting, Jonathan Israel
19-02-2009
Ophelia
Daar is een mens verdronken
Zo luidt de titel van het boek (1950) van Ernest Claes, in 1983 bewerkt voor televisie door Dré Poppe. Ook vandaag nog versmoren er mensen, zoals we dat in Eeklo zeiden. Wereldwijd is verdrinking de doodsoorzaak in 0,67% van de gevallen; als we naar zelfdoding kijken, dan is dat 1,53%. Zelfdoding door verdrinking is zeer ongebruikelijk: het komt slechts in ongeveer 2% van de zelfmoordgevallen voor.
Je kan het ook anders bekijken: op 100.000 mensen sterven er per jaar 916,1 gemiddeld, er zijn wat meer mannen dan vrouwen bij. Daarvan zijn er slechts gemiddeld 6,1 verdrinkingen, maar hier zijn er zelfs twee keer zoveel mannen als vrouwen; zelfdoding staat op 14 en ook hier zijn er duidelijk meer mannen dan vrouwen: 17,4 tegenover 10,6. Er zijn dus in alle opzichten betrekkelijk weinig vrouwen die uit het leven treden door verdrinking. En toch spreken die tot de verbeelding. Denk maar aan Virginia Woolf (1882-1942) en het boek en de succesvolle film The Hours (2002) met Nicole Kidman.
Wie herinnert zich niet de ontroerend figuur van Ophelia, de tragische geliefde van Hamlet? Wanneer Hamlet zich van haar afkeert in zijn vermeende waanzin en hij ook nog bij vergissing haar vader Polonius doodt, verliest zij haar verstand en verdrinkt. Gertrude, Hamlets moeder, brengt het verhaal:
Hamlet IV 7 (ca. 1600)
There is a willow grows aslant a brook, That shows his hoar leaves in the glassy stream. There with fantastic garlands did she come Of crowflowers, nettles, daisies, and long purples, That liberal shepherds give a grosser name, But our cold maids do dead men's fingers call them. There on the pendant boughs her coronet weeds Clamb'ring to hang, an envious sliver broke, When down her weedy trophies and herself Fell in the weeping brook. Her clothes spread wide And, mermaid-like, awhile they bore her up; Which time she chaunted snatches of old tunes, As one incapable of her own distress, Or like a creature native and indued Unto that element; but long it could not be Till that her garments, heavy with their drink, Pull'd the poor wretch from her melodious lay To muddy death.
Er groeit een wilg over een beek
die zijn vale blaren in het glazig water glanzen laat.
Daar kwam zij met verbazende guirlandes aan
van koekoeksbloem, netels, madelief en lange purperen
die vrijmoedige herders een boertiger naam geven
maar die onze koele meiden dodemansvingers noemen.
Aan de wijkende twijgen wou ze neigend reiken
haar kruidenkroon, toen een na-ijverige zode brak
en naar beneden haar onkruidtrofeeën en zijzelf
viel in de wenende beek. Haar kledij spreidde wijd
en hield haar als een meermin nog even boven.
Dan zong ze verwarde flarden van oude lauden
als was ze t eigen onheil ongewis
of was ze geboren en getogen
in dat ander element; maar lang kon t niet zijn
voor haar gewaden, bezwaard met hun drank
de arme stakker aan haar melodieus gezang onttrokken
naar de modderen dood.
(eigen vertaling, 2009)
Het is niet onmogelijk dat Shakespeare zich voor Ophelias dood heeft laten inspireren door een waar gebeurd verhaal, de verdrinkingsdood in de rivier Avon, in 1579, onder verdachte omstandigheden, van de jonge Katherine Hamlet (!). Shakespeare was toen zestien jaar.
De naam Ophelia verschijnt voor het eerst in Hamlet, maar heeft nadien de wereld veroverd en met de naam is ook het verhaal opgenomen in de wereldcultuurcanon. Ontelbaar zijn de kunstwerken die aan haar ongelukkige liefde en haar zelfdoding gewijd zijn, zowel in de beeldende kunst en in de literatuur.
Ongetwijfeld was dit een gedroomd motief voor een poète maudit (naar de gelijknamige verzamelbundel van onbekende dichters, in 1884 uitgegeven door Paul Verlaine, 1844-1896) als Artur Rimbaud (1854-1891), die overigens met Verlaine een stormachtige verhouding had, tot en met revolverschoten Zijn gedicht Ophélie van 1870 (hij was toen ook zestien ) is een van de meest gelezen Franse gedichten.
I
Sur l'onde calme et noire où dorment les étoiles
La blanche Ophélia flotte comme un grand lys,
Flotte très lentement, couchée en ses longs voiles ...
- On entend dans les bois lointains des hallalis.
Voici plus de mille ans que la triste Ophélie
Passe, fantôme blanc, sur le long fleuve noir;
Voici plus de mille ans que sa douce folie
Murmure sa romance à la brise du soir.
Le vent baise ses seins et déploie en corolle
Ses grands voiles bercés mollement par les eaux;
Les saules frissonnants pleurent sur son épaule,
Sur son grand front rêveur s'inclinent les roseaux.
Les nénuphars froissés soupirent autour d'elle;
Elle éveille parfois, dans un aune qui dort,
Quelque nid, d'où s'échappe un petit frisson d'aile:
- Un chant mystérieux tombe des astres d'or.
II
O pâle Ophélia ! belle comme la neige !
Oui, tu mourus, enfant, par un fleuve emporté!
- C'est que les vents tombant des grands monts de Norvège
T'avaient parlé tout bas de l'âpre liberté;
C'est qu'un souffle, tordant ta grande chevelure,
A ton esprit rêveur portait d'étranges bruits ;
Que ton cur écoutait le chant de la Nature
Dans les plaintes de l'arbre et les soupirs des nuits;
C'est que la voix des mers folles, immense râle,
Brisait ton sein d'enfant, trop humain et trop doux ;
C'est qu'un matin d'avril, un beau cavalier pâle,
Un pauvre fou, s'assit muet à tes genoux!
Ciel ! Amour ! Liberté ! Quel rêve, ô pauvre Folle!
Tu te fondais à lui comme une neige au feu :
Tes grandes visions étranglaient ta parole
- Et l'Infini terrible effara ton il bleu!
III
- Et le Poète dit qu'aux rayons des étoiles
Tu viens chercher, la nuit, les fleurs que tu cueillis,
Et qu'il a vu sur l'eau, couchée en ses longs voiles,
Je verwacht van mij nu misschien een Nederlandse vertaling, maar dan moet ik je teleurstellen: er bestaat namelijk een letterlijk onverbeterlijke vertaling van de hand van meester-vertaler Paul Claes in zijn tweetalige uitgave van een ruime selectie van Rimbauds gedichten, bij Athenaeum Polak & Van Gennep, 1998. Je moet dus daar terecht, want er rust copyright op het hele boek. Ik zal Paul bij gelegenheid vragen of er een uitzondering kan gemaakt worden voor mijn blog, wie weet.
Een vertaling in het Duits van Rimbauds Ophélie kwam er pas in 1910, maar die gaf toen meteen aanleiding tot een kleine stortvloed van Duitse navolgers.Ik vond deze zeer leerrijke website met verscheidene voorbeelden en nuttige toelichting: klik hier http://vdeutsch.eduhi.at/literatur3/ex_verfall_vtfg.htm#Shakespeare.
Daar vond ik ook een oude kennis (en de aanleiding voor deze tekst) terug, namelijk een lied van Bertolt Brecht (1898-1956) uit zijn allereerste toneelstuk Baal, geschreven in 1918 en ur-opgevoerd in 1923; hij componeerde blijkbaar ook zelf de muziek. Het verscheen in 1922 als een zelfstandige ballade in de krant. Nadien werd het opgenomen in Berliner Requiem (1928), een toonzetting door Kurt Weil van zes liederen van Bertolt Brecht. Het gaat om de merkwaardige ballade Vom ertrunkenen Mädchen:
1 Als sie ertrunken war und hinunterschwamm Von den Bächen in die größeren Flüsse Schien der Opal des Himmels sehr wundersam Als ob er die Leiche begütigen müsse.
2 Tang und Algen hielten sich an ihr ein So daß sie langsam viel schwerer ward. Kühl die Fische schwammen an ihrem Bein Pflanzen und Tiere beschwerten noch ihre letzte Fahrt.
3 Und der Himmel ward abends dunkel wie Rauch Und hielt nachts mit den Sternen das Licht in der Schwebe. Aber früh ward er hell, daß es auch Noch für sie Morgen und Abend gebe.
4 Als ihr bleicher Leib im Wasser verfaulet war Geschah es (sehr langsam), daß Gott sie allmählich vergaß Erst ihr Gesicht, dann die Hände und ganz zuletzt erst ihr Haar. Dann ward sie Aas in Flüssen mit vielem Aas.
Baal is in het stuk eveneens een poète maudit, die Johanna verleidt en haar dan achterlaat, waarop ze zich verdrinkt. Hijzelf zingt/zegt de tekst.
Naar verluidt schreef Brecht dit gedicht naar aanleiding van de moord op Rosa Luxemburg (1871-1919), de marxistische filosofe en activiste van Joods-Poolse afkomst, die in Berlijn meewerkte aan de opstand van de Spartakisten, maar door tegenstanders werd neergeslagen met geweerkolven en afgemaakt met een genadeschot in de slaap; haar lichaam werd in een kanaal gegooid en werd pas weken later teruggevonden. Zo waren toen de politieke zeden, waarin ook Hitlers onzalig gedachtegoed broedde.
Er zijn verscheidene zeer goede uitvoeringen van dit lied, maar kenners zweren bij een van de versies van Lotte Lenya, de echtgenote van Kurt Weil. Aanbevolen!
En dit is mijn Nederlandse versie, dan moet je niet zoeken en het leest ook gemakkelijker dan in de partituur:
Wanneer zij dan verdronken was en drijvend verder gleed
door de beken naar waar de rivier tot stroom verbreedt
glansde de hemel wonderbaarlijk als opaal
alsof hij het lichaam rustig maken moest en egaal.
Wieren en algen zetten zich op haar vast
zodat ze langzaam steeds zwaarder werd belast.
Kil zwommen alen tegen haar benen aan;
Flora en fauna bezwaarden nog haar laatste heengaan.
Tegen de schemering werd de hemel duister als een walm
en hield s nachts met de sterren het licht onzeker kalm
maar in de vroegte lichtte het fel op, om nog even
ook haar ochtend en een avond te kunnen geven.
En toen haar verbleekte lijk in het water was vergaan
is ze, traagzaam, allengs ook uit Gods gedacht gegaan:
eerst haar aangezicht, dan de handen en op t allerlaatst haar haren.
Dan werd ze aas in een stroom waar nog meer aas en krengen waren.
In een BBC-productie van Baal zong David Bowie ook een versie, op deze tekst:
Once she had drowned and started her slow descent Down the streams to where the great rivers broaden Oh, the open sky chant most magnificent As if it was acting as her body's guardian Wreck and duck weed slowly increased her weight By clasping her in their slimy grip Through her limbs, the cold blooded fishes played Creatures and plant life kept on, thus obstructing her last trip
And the sky that same evening grew dark as smoke And its stars through the night kept the brightness still soaring But it quickly grew clear when dawn now broke To see that she got one further morning Once her pallid trunk had rotted beyond repair It happened quite slowly that she gently slipped from God's thoughts First with her face, then her hands, right at the last with her hair Leaving those corpse-choked rivers just one more corpse.
Het erfrecht is een complexe aangelegenheid, dat weet iedereen die al eens iets geërfd heeft, of, zoals men in Nederland soms hoort: geörven. Het principe zelf is zo in onze tradities verweven dat we er niet meer bij stilstaan. Reden genoeg om dat toch eens te doen.
Ongetwijfeld is het principe afkomstig uit ons verste verleden, toen wij nog in families en clans rondzwierven in een nauwelijks beschaafde wereld. Het bezit van de familie, het vee, de tenten, de wapens en de werktuigen, juwelen en cultusvoorwerpen: het bleef in de familie, ook als de pater familias, het stamhoofd stierf. Hij werd opgevolgd, meestal door de oudste zoon, die het recht van de eerstgeborene had. In het Oude Testament is dat zo, al wordt daar al eens een loopje mee genomen, zoals in het verhaal van Jacob en Esau, de tweelingkinderen van Isaac en Rebecca in Genesis 25.25; Esau, de eerste die de moederschoot verliet, schenkt zijn eerstgeboorterecht weg voor een bord linzenmoes met de woorden: Ach, ik ga toch dood, wat heb ik daaraan! De broers waren duidelijk geen eeneiige of identieke tweelingen, want de ene was ros (vandaar zijn bijnaam Edom, de Rosse) en bij de geboorte sterk behaard als een dier, en dat werd later een jager, een buitenmens; de ander zag er normaal uit en werd een rustig man, die in tenten leefde.
Toch gold dat recht niet altijd en overal: de Salische Wet bij de Franken voorzag in de verdeling van het bezit onder de zonen en dat leidde tot versnippering, maar soms ook tot hereniging als een lijn uitstierf en het bezit weer aan een van de oorspronkelijke broers toekwam. In de Franse feodaliteit was erfopvolging in vrouwelijke lijn de gewoonte, dergelijke rijke erfgenamen waren een begeerde partij, denk aan Margaretha van Male, geen schoonheid, naar verluidt, maar wel begeerd door zowat alle koningshuizen. In ons eigen land is het recht op troonopvolging in vrouwelijke lijn heel laat, in 1991, goedgekeurd en pas toen verdween de Salische wet helemaal uit ons rechtssysteem.
Toen de bevolking toenam en de samenlevingsvormen veranderden in een feodaal stelsel, met een getrapt systeem van vazallen en leenheren, moest alle bezit zorgvuldig geregeld worden. Als de Franse koning een leengoed, zeg maar Vlaanderen, te leen gaf aan zijn vazal, de graaf van Vlaanderen, dan hield dat in dat diens wettige erfgenamen het leengoed zouden erven. Enkel indien de lijn uitstierf, indien er geen wettige erfgenamen in rechte lijn waren, kwam het goed weer aan de leenheer toe. Men noemde dat la main morte, de dode hand, er was immers geen warme hand om te erven.
Dat begrip heeft twee belangrijke uitbreidingen gekregen in de loop van de geschiedenis.
Vooreerst gold dat voor de onderdanen van de leenheren en hun vazallen, de lijfeigenen; die konden wel bezittingen verwerven tijdens hun leven, maar na hun dood verviel alles weer aan de heer. Mensen die geen erfenis konden nalaten, die geen testament mochten maken, noemde men les gens de la main morte. Lijfeigenen mochten ook niet trouwen met iemand van buiten het leen (formariage), anders was er het risico dat een deel van het goed naar een andere heer zou overgaan of naar een vrije stadsbewoner.
Soms kon een begoede onderdaan dat recht afkopen, hetzij om te trouwen buiten het domein, hetzij om te erven. In dat laatste geval nam de heer genoegen met een deel van het erfgoed, bijvoorbeeld een deel van de meubelen of het beste stuk vee (droit du meilleur catel; we denken bij dat laatste woord onmiddellijk aan het Engelse cattle, vee; de oorsprong ligt bij het Latijnse caput, hoofd of kop; kapitaal heeft de zelfde oorspronkelijke betekenis, want vee maakte meestal het belangrijkste deel van het bezit uit). Later werd het systeem van de main morte voor de inwoners van een regio of een land stilaan vervangen door een belasting op erfenissen, zoals wij dat nog altijd kennen.
Een tweede betekenis kreeg mainmorte of mortemain toen de Kerk op grote schaal grond verwierf van de leenheren, in ruil voor geld of diensten. Aangezien priesters en monniken (althans in principe en de iure) celibatair waren en dus geen afstammelingen hadden, moest volgens de gewone regels het bezit van kerken, abdijen en kloosters bij het overlijden van de abten en bisschoppen overgaan naar de heren van wie ze het in leen gekregen hadden. Maar dat zou natuurlijk het einde betekend hebben van deze instellingen. Dat gold ook voor hospitalen en andere verenigingen, waarbij er verscheidene eigenaars of gemeenschappelijk bezit was. De leenheer en later de koningen zagen af van hun droit de la main morte en hieven in ruil een belasting, een amortissement, een woord dat wij nog gebruiken, maar dan met één s: amortiseren, amortisatie: het afschrijven van de waarde van iets. Na een betekenisverschuiving ging men bezittingen die net niet onder main morte vielen, precies die naam geven, main morte, het onroerend bezit van religieuze gemeenschappen, kerken, kloosters, abdijen, hospitalen, scholen.
In de meeste democratische landen genieten religieuze instellingen nog steeds van uitzonderingen op het erfrecht en belangrijke belastingsvoordelen. Dat leidde ongetwijfeld ook tot misbruiken, waarbij men onder het mom van een godsdienstige beweging al dan niet louche winstgevende zaakjes opzette, zoals de zeer omstreden Scientology Church van sf-schrijver Ron Hubbard.
Categorie:etymologie Tags:la main morte, de dode hand, de warme hand
16-02-2009
Michel Petrucciani 1962-1999
Michel Petrucciani (1962-1999) heeft ons tien jaar geleden verlaten.
Voor jazzliefhebbers is hij een begrip, voor vele anderen een totale onbekende. Tien jaar na zijn overlijden besteedt men weer wat aandacht aan deze uitzonderlijke muzikant. Zo was er onlangs een indringend avondvullend programma op Mezzo, met interviews, opnames van repetities en concerten. Vooral de vroege opnames waren ontwapenend verrassend; ze toonden een jonge snaak, een echte puber.
Wie Michel Petrucciani nooit heeft gezien, live, op foto of tv of dvd, zal verrast zijn door zijn verschijning. Hij werd geboren met een genetisch defect, waardoor zijn beenderen onvoldoende ontwikkelden. Daardoor werd zijn groei geremd: hij kwam met zijn neus nauwelijks tot aan de toetsen van de piano. Zijn benen waren vrijwel onbruikbaar, zeker om te stappen; pas op latere leeftijd, en hij is amper 36 geworden, was hij in staat om zich met krukken zelfstandig voort te bewegen. Hij liet zich graag dragen. Zijn handen waren normaal van afmetingen.
Hij kwam uit een muzikale familie: zijn vader en ooms waren professionele artiesten en muziekleraars. Zijn belangstelling ging al heel vroeg naar de piano. Toen hij na lang zagen een soort speelgoedpianootje kreeg, vroeg hij om een hamer en sloeg prompt het ding aan diggelen. Zijn ouders begrepen toen dat ze dat kleine mismaakte mormel au sérieux moesten nemen Hij studeerde jarenlang klassieke piano, maar jazz en vooral Duke Ellington hadden zijn voorkeur. Zijn eerste concert gaf hij toen hij dertien was. Op zijn achttiende week hij uit naar de V.S.
Het liefst trad hij op met kleine ensembles, in trios met wisselende samenstelling, vaak met andere grootheden van de jazz: Charles Lloyd (die hij weer aan het spelen kreeg), Wayne Shorter, Jim Hall, Dizzy Gillespie, Joe Lovano, Stéphane Grappelli. In zijn eigen composities komen vaak Braziliaanse themas aan bod; men ziet er ook invloeden in van Bill Evans en Keith Jarrett.
In 1994 kreeg hij een Légion dhonneur.
Hij was getrouwd en gescheiden en had daarna nog twee relaties. Hij liet twee kinderen en een stiefzoon na, een van zijn kinderen heeft zijn aandoening geërfd.
Hij stierf aan longcomplicaties, een gevolg van zijn genetische afwijking.
Door de Koningin Elizabethwedstrijden en andere concerten op tv zijn velen onder ons vertrouwd met pianomuziek, ook visueel. We verbazen ons over de virtuositeit van de artiesten (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=239296). Als die solist bovendien een zeer ernstige fysieke handicap heeft zoals Michel Petrucciani, dan is onze verbazing en verwondering terecht nog dieper. De aantrekkingskracht en het succes van de hoogste artistieke prestaties ligt ongetwijfeld voor een groot deel aan het uitzonderlijk technisch niveau, aan het meesterschap. Wanneer die uiterste virtuositeit met een misleidende vanzelfsprekendheid bereikt wordt door een artiest die niet kan beschikken over al zijn fysieke vermogens, dan staan we versteld. Bovendien was Petrucciani zon gedreven maar ook opgewekte figuur, iemand die zijn handicap perfect kon relativeren en de eerste om er grapjes over te maken (in zijn jeugd liet hij zich wel eens in een valies binnensmokkelen in hotels, om te besparen op de kamerkosten), een echte sympathieke kerel, dat je niet anders kan dan gegrepen te worden door zijn verschijning en zijn prestaties. Je wordt voortdurend heen en weer geslingerd tussen de gevoelens van vertedering en ontroering die zijn uiterlijke verschijning nu eenmaal oproept, en het diepe respect voor de normale mens die in dat mismaakte lichaam schuilt. Ik had hem het eerst leren kennen van zijn opnames op cd, ik wist dus aanvankelijk niet van zijn handicap en toen ik hem dan eens bezig zag op tv, viel ik van de ene verbazing in de andere.
Michel Petrucciani is niet alleen een technisch volmaakte pianist, hij is ook een zeer gevoelig artiest, een exuberant muziekbeest, een enthousiast performer. Hij speelde liever niet solo: hij wou geen kunstjesmaker zijn, maar een partner, in gesprek met zijn collegas, hij wou dat er iets gebeurde op het podium.
Een van zijn uitspraken uit een interview zal me lang bijblijven: Je suis un mec qui na pas de temps à perdre Wij zijn dankbaar om de vele opnames die hij ons heeft nagelaten. Je vindt er zeker in je plaatselijke mediatheek.
Dit zijn enkele links waar je meer informatie vindt:
Op 12 februari 1809 werd Charles Darwin geboren. De media hebben heel wat aandacht besteed aan die verjaardag. Op de BBC loopt een reeks van uitzendingen. In het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel loopt een tentoonstelling: http://www.natuurwetenschappen.be/.
Maar er is ook een tegenstroom, nog altijd. Darwins theorie is algemeen aanvaard en duizend maal bewezen in de wetenschap, er is geen enkele ernstige wetenschapper die er ook maar een seconde aan twijfelt dat de het leven op aarde geëvolueerd is volgens het principe van de natuurlijke selectie. Dat inzicht was een revolutionaire gedachte, met een impact die meestal terecht vergeleken wordt met die van Copernicus, die aantoonde dat niet de aarde het middelpunt is van ons planetenstelsel, maar de zon.
Nochtans weten nog veel te weinig mensen, ook intellectuelen en zelfs wetenschappers buiten het vakgebied van de biologie, wat de essentie is van die natuurlijke selectie.
Het begrip evolutieleer zegt niet genoeg. Ook al voor Darwin wist men dat er een evolutie was geweest, je hoefde geen genie te zijn om dat in te zien: elke boer en elke dierenliefhebber wist dat je door geduldig en verstandig kweken bepaalde kenmerken spectaculair kon benadrukken in een volgende generatie. Darwin zelf experimenteerde jarenlang met sierduiven en correspondeerde daarover met talrijke duivenliefhebbers. Lamarck had theorieën over de aanpassing van diersoorten aan hun omgeving nog voor Darwins geboorte.
Maar dat is Darwins theorie niet. Het probleem met Lamarck is dat eigenschappen die dieren (en mensen) ontwikkelen tijdens hun leven, NIET overgedragen worden op het nageslacht: al wat ik in mijn leven bijgeleerd heb, verdwijnt bij mijn dood, of nog voordien, niets daarvan gaat over in mijn kinderen en kleinkinderen, toch niet op een biologische manier, genetisch zeggen we nu.
Het verhelderende inzicht van Darwin was dat hij, zonder goed te weten hoe het gebeurde, aantoonde dat er bij de voortplanting af en toe, toevallig, kleine afwijkingen gebeuren en dat sommige van die variaties een voordeel opleveren voor het overleven in de concrete omstandigheden. Op de duizenden vinken die er uit het ei kruipen waren er sommige die een bek hadden die net iets beter geschikt was om de zaadjes los te peuteren uit de besjes van precies die boomsoort die op dat precieze eiland overdadig voorhanden was. De vink die meer zaadjes eet, krijgt daardoor meer kans om te overleven en zich voort te planten, zodat dat soort de bek na enige tijd meer zal voortkomen in die vinkensoort. En na een groot aantal generaties krijg je vinken met een sterk afwijkende bek en na nog meer generaties krijg je een soort vinken die niet meer kan paren met de originele soort. Darwins lumineus idee was een wetenschappelijke verklaring voor de evolutie, niet de ontdekking van die evolutie. Later zou men, op basis van het werk van Mendel, de genetische grondslag voor Darwins theorie ontdekken, iets wat Darwin amper kon vermoeden.
De gevolgen van dat inzicht waren spectaculair van bij het verschijnen van On the Origin of Species in 1859. De discussies over de afschaffing van de slavernij en de emancipatie van de vrouw bijvoorbeeld kregen een wetenschappelijke grondslag: er was geen essentieel onderscheid tussen de rassen, zelfs de meest wilde exemplaren van het menselijk ras waren volwaardige mensen; de vrouw was een evenwaardige partner van de man. Ook filosofische en theologische inzichten moesten herbekeken worden, want het overheersende Godsbeeld was onverenigbaar met de nieuwe inzichten.
Het is pas laat in de 20ste eeuw dat men begon in te zien hoe grondig Darwins theorie ongeveer de hele wetenschap overhoop haalde, ook de humane. Stilaan begon men ook door te denken op de filosofische implicaties en de gevolgen op maatschappelijk vlak, niet alleen voor de vele ethische kwesties zoals euthanasie, abortus, kunstmatige bevruchting, maar ook voor de wereldpolitiek, met themas als de democratie en het recht op zelfbeschikking, het klimaat, oorlog en geweld, ethisch handelen en een eerlijke verdeling van de rijkdom
Darwins verdienste is deze: hij heeft het onweerlegbaar wetenschappelijk bewijs geleverd voor het systeem achter de evolutie, zodat al wie na hem kwam daarop kon voortbouwen. Vandaag zien we de verbluffende resultaten om ons heen. De wereld is sinds 1859 ingrijpend gewijzigd en bijna alle veranderingen hebben iets te maken met dat ene inzicht in de werking van de evolutie van het leven op aarde.
Maar er is ook, zoals bij het verschijnen van On the Origin of Species, nog steeds een tegenstroom. Niet iedereen is overtuigd van de theorie van Darwin. Er is niet alleen een grote onwetendheid en veel misverstanden over wat Darwin precies gezegd heeft. Wij stammen bijvoorbeeld niet van de apen af, wij hebben gewoon gemeenschappelijke voorouders. Een Engelse bisschop heeft zich in een berucht publiek debat onsterfelijk belachelijk gemaakt toen hij honend uithaalde naar Darwin en vroeg of hij nu langs vaders- of langs moederskant afstamde van een aap.
Er is vanaf de eerste dag inderdaad een zeer hevige reactie geweest vanwege de religie. Men zag onmiddellijk in dat de evolutie niet samen te rijmen was met het bestaan van een Scheppende God en met de verhalen van de Bijbel. Merkwaardig genoeg zijn we vandaag nauwelijks een stap verder in die discussie dan 150 jaar geleden. De argumenten die godsdiensten aanbrengen tegen de evolutie zijn nog steeds dezelfde, ook al zijn ze al duizend keer weerlegd. Er zijn nog steeds heel wat mensen die geloven dat de aarde geschapen is zoals ze nu is, in al haar verscheidenheid, door God, zesduizend jaar geleden. Het Christendom, de Islam en het Jodendom verwerpen de evolutieleer formeel en verdedigen opvattingen die fundamenteel tegenstrijdig zijn met de moderne wetenschap, zelfs al hebben die niets te maken met hun godsdienst. Men gaat zelfs zover dat men een heuse pseudo-wetenschap heeft uitgewerkt, dat is een eufemisme voor klinkklare onzin in een geleerd kleedje: het creationisme en Intelligent Design. Met een overvloed aan financiële middelen en grote politieke druk probeert men de wereld te overtuigen van opvattingen die, als de getuigen van Jehova ze aan je deur komen verkondigen, enkel een korzelige glimlach of een slaande deur tot gevolg hebben.
Ik heb daar veel moeite mee, ik begrijp dat verzet niet goed. In de wetenschappelijke wereld heeft iedereen al lang ingezien dat het creationisme zelfs met de beste wil van de wereld niet goed te praten valt, je kan op die basis gewoon niet aan wetenschap doen vandaag, het werkt niet, zo simpel is het. Onze samenleving is gebouwd op principes die wel in overeenstemming zijn met evolutie is als leidend principe. Men kan er dus niet meer om heen. Vroeg of laat zal het ook voor de meest eenvoudige mensen een vanzelfsprekendheid zijn dat het leven op aarde ontstaan is uit een nietig beginsel, zonder tussenkomst van wie dan ook, en van daaruit verder geëvolueerd is volgens de grote lijnen die Darwin heeft getrokken en die na hem door talloze geleerden zijn verfijnd. Misschien zullen er altijd wel enkele hardnekkigen zijn die er een andere opinie op nahouden: er zijn er helaas ook nog enkele die menen dat de zon om de aarde draait of de dat aarde plat is; maar dat zijn stellingen die men zelfs in Rome niet vaak meer hoort.
Maat het is merkwaardig dat een instelling als de katholieke kerk, die er prat op gaat dat zij een van de peilers van onze beschaving is, het nodig en nuttig acht om een verbeten strijd aan te gaan met de wetenschap op dit punt. Wat kunnen ze erbij winnen? Wat hebben ze te verliezen? Zoals de wetenschap zich heeft moeten aanpassen, niet zonder moeite, aan Darwins inzichten, zo kunnen ook de kerken dat toch? Stephen Gould pleitte al voor een dergelijke cohabitatie van niet overlappende domeinen: de wetenschap doet geen uitspraken over de religie, de religie niet over de wetenschap (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=62362). Ik zie het niet zo gemakkelijk gebeuren, maar ik kan me een religie voorstellen, zelfs het Christendom, de Islam of de Joodse godsdienst, die zich zonder aarzelen schaart achter álle onbetwiste wetenschappelijke verworvenheden en desondanks toch een belangrijke rol te vervullen heeft in de wereld, in getrouwheid aan haar basisinzichten en haar traditie. Elk van die godsdiensten heeft dat in het verleden trouwens al gedaan, zij zijn inderdaad steunpilaren van onze beschaving, uitgerekend zij hebben de wetenschap bewaard en overgeleverd aan het nageslacht, zonder hen zouden we nog (of terug) in holen wonen. Het hoogtij van de godsdienst valt samen met de hoogtepunten van de beschaving, de wetenschap en de kunst, wanneer de beoefenaars ervan steun, aanmoediging en bescherming vinden in de gevestigde godsdiensten en de godsdiensten instaan voor het verbreiden van de beschaving.
Het is dan ook een uiterst diepe vergissing voor elke religie, voor elke religieuze mens om zich af te keren van of te keren tegen een wetenschappelijke benadering van de wereld en tegen onweerlegbare resultaten van het wetenschappelijk onderzoek. Het is een houding die des te moeilijker te verklaren is omdat die zelfde religies, die zelfde mensen zonder enige aarzeling vertrouwen op die wetenschap en op de maatschappij die erop gebouwd is, als het gaat om hun materieel welzijn, hun gezondheid, hun veiligheid, hun toekomst en (desgevallend) die van hun kinderen.
In een vorige aflevering hadden we het over ballet en balletmuziek: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=153442. We zagen hoe het ballet ontstaan is uit enerzijds primitieve volksdansen en anderzijds uit de vertoningen aan de adellijke hoven, waar de edellieden zich vermaakten met het opvoeren van spektakels waarin theater, muziek, zang, dans en mime gecombineerd werden rond verhalen uit de literatuur. Daarin kwam verandering toen gaandeweg niet alleen de muziek maar ook het dansen meer en meer werd toevertrouwd aan professionele artiesten. In de ballets daction verdween rond 1700 het gesproken en gezongen woord helemaal en kregen we een zuivere combinatie van mime en dans: het ballet was geboren. Daarin verscheen ook voor het eerst de prima ballerina die in virtuositeit niet moest onderdoen voor de fysieke prestaties van de mannelijke dansers. Daarvoor trok ze gepaste, losse kledij aan, die ook het benen- en voetenwerk liet zien. Stilaan lieten ook serieuze componisten zich verleiden tot het schrijven van werken voor deze nieuwe kunstvorm: Campra, Rameau, Lully, Gluck, Beethoven, Hérold, Halévy.
Rond 1830 begon een nieuwe evolutie, die tot rond 1900 zou duren en die men de periode van het het Romantisch ballet noemt. Dit nieuwe ideaal werd het eerst belichaamd in de slanke, tengere ballerina Marie Taglioni (1804-1884), die een stijl ontwikkelde waarin de bewegingen zo licht mogelijk waren, uiterst gracieus en met een lieflijke bescheidenheid. De kleding werd daaraan aangepast, met een halflange doorschijnende klokvormige rok en een aansluitende corsage; pointes versterkten nog het lichtvoetige van haar figuur. Het ballet werd een kunst van illusies, een uitdrukking van het romantisch gevoel dat zo gevoelig tot uiting kwam in de muziek van die tijd: Berlioz, Chopin, en in de literatuur van Walter Scott en Victor Hugo.
Ballet werd nu ook opgenomen in de opera, waar dat paste in het verhaal, bijvoorbeeld in verleidingsscènes of om verschijningen en geesten uit te beelden, die nu overal opdoken.
Met Carlotta Grisi (1819-1899), een nichtje van de operazangeressen Giuditta en Giulia Grisi, brak ook in Parijs het romantisch ballet door, met als hoogtepunt de opvoeringen van Gisèle in 1841, in een samenwerking tussen de dichter Théophile Gautier en de componist Adolphe Adam; dit ballet wordt vandaag nog steeds opgevoerd met veel succes. Later ging Grisi ook in Londen dansen in gelijksoortige opvoeringen, maar de muziek was vaak minderwaardig en weinig meer dan het aangeven van het ritme en het bijhouden van het tempo.
In Kopenhagen ontstond in die tijd de belangrijke Deense ballettraditie. Voor ons is Herman Lövenskjold een onbekende, maar hij componeerde wel aantrekkelijke muziek, bijvoorbeeld voor La Sylphide, die we vandaag nog af en toe op de radio horen en die nog steeds gebruikt wordt voor het ballet. Die sylfides waren bos- maar vooral luchtgeesten uit de Romeinse mythologie maar speciaal ook uit de Germaanse en Keltische mythologie, die zo veel aandacht kregen in de Romantiek. Carl Maria von Weber componeerde zijn opera Silvana (1810) rond een dergelijke mysterieus zwijgzame dansende figuur; ook in zijn Preciosa, Euryanthe en Oberon zijn er verscheidene dansscènes, een traditie die in de opera gedurende de hele 19de eeuw zou voortleven. Glinka maakte er gebruik van in zijn operas Ivan Suzanin en Ruslan en Ludmilla, waarvan we vooral de heel bekende snelle ouverture kennen. Rossini laste twee balletten in in zijn Willem Tell (1829), eveneens bekend van de expressieve ouverture met het lange crescendo. In Meyerbeers Robert le diable (1831) is de dansscène een gepast middel om de held van het rechte pad af te leiden.
Maar voor het Parijse publiek was het ballet stilaan een vast element geworden in de opera, iets dat er nu eenmaal bij hoorde, in zoverre dat een opera zonder ballet zelfs niet meer kon. Grote componisten zoals Verdi en Wagner konden hun operas daar maar opgevoerd krijgen als ze erin toestemden om een ballet toe te voegen, ook al moesten ze dat speciaal voor de gelegenheid componeren en al paste het niet echt in de rest van de opera. En alleen iemand met de faam van een Verdi kon zich af en toe verzetten tegen deze modevereiste. Wagner nam een loopje met de traditie door zijn toegevoegd ballet voor Tannhäuser (1861) helemaal aan het begin van de eerste acte te plaatsen; het Parijse publiek, dat gewoon was om heel laat toe te komen, na de ouverture en zelfs later, merkte misnoegd dat ze het ballet hadden gemist en onderbrak de opvoering met de eis om het ballet nog eens op te voeren, buiten alle zinvolle context van de opera de tijden zijn wel veranderd, ondertussen!
Vanaf 1850 was het artistieke peil van het romantisch ballet in verval. Men beperkte zich tot spectaculair vertoon van individuele kunstjes, maar meestal was het ballet van een zeer middelmatig niveau. Grote componisten beperkten zich tot het behoud van balletscènes in hun operas: Berlioz, Gounod, Massenet. Anderen schreven naast operas ook echte balletten: Adam, Auber, Delibes; van deze laatste kennen we nu nog zijn Copélia (1870) en Sylvia (1876).
Enkel in Rusland was in die periode het ballet nog echt geliefd en kwalitatief hoogstaand. De grote choreografen, dansers en ballerinas trokken vaak voor lange periodes naar Sint-Petersburg en Moskou en vormden er de basis voor een traditie die tot op vandaag voortleeft. Vooral de naam van Marius Petipa is daarmee onlosmakelijk verbonden. Hij maakte de overgang van het romantisch naar het klassiek ballet; aanvankelijk gebruikte hij nog de gebruikelijke muziek, maar stilaan liet hij aangepaste muziek schrijven, eerst door Minkus, voor klassiekers zoals De schone slaapster (1890), Don Quixote (1896), La Bayadère (1877), Paquita (1881), Le corsaire (1899), maar uiteindelijk deed hij ook een beroep op Tchaikovsky, die instond voor het nog steeds beroemde Zwanenmeer (1880), en De notenkraker (1892). Later werkten Petipa en zijn medewerker Ivanov nog samen met Borodin (van de Polovtsiaanse dansen, het ballet uit de opera Prins Igor) en Glazunov (Raymonda, 1898).
Vermelden we nog dat de tradities van het Russische ballet voortleven, op technisch vlak niet in het minst dank zij de zogenaamde Stepanov-notering van de choreografie, die het mogelijk maakte om die ook in het Westen uit te voeren toen de Russische school hier bekend werd in de twintigste eeuw. Maar daarover later meer.
Categorie:muziek Tags:ballet, dans, muziek
07-02-2009
Het Spinozahuis
Sinds enkele jaren wordt mijn aandacht herhaaldelijk getrokken op de Nederlandse filosoof Spinoza (1632-1677).
Ik vind voortdurend verwijzingen naar hem in allerlei boeken en artikelen, zowel wetenschappelijke als meer algemene, de ene nog meer lovend dan de andere. En wat doet een mens dan? Je gaat al eens kijken op Google, je leest het artikel in de Britannica, je zoekt hem op in Störig en je belangstelling is gewekt. Dan ga je op zoek in de stadbibliotheek, je begint op hem te letten als je in de tweedehanseboekhandel bent, je snuistert al eens in eBay.
Ik was fel onder de indruk van het uitstekend geschreven boek van Stewart over Spinoza en Leibniz: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=179996, maar niet van het boekje in de reeks Kopstukken Filosofie over Spinoza, van de hand van de bedenkelijk geëvolueerde Roger Scruton.
Ondertussen heb ik nog enkele andere, oudere werken over Spinoza gevonden links en rechts, daarover later misschien meer, en ik heb me ook zijn hoofdwerk, de Ethica aangeschaft, eerst in een Engelse vertaling die ik goedkoop op eBay vond, dan in de mooi uitgegeven tweetalige face-à-face versie, Latijn-Nederlands, met de vertaling van Henri Krop, zomaar gevonden bij Het Trojaanse Paard in Leuven, waar je altijd wel enkele euros minder betaalt.
Op internet is er van alles te vinden, maar dat moet je zelf ontdekken. Ik vermeld hier enkel de Vereniging Het Spinozahuis: http://www.spinozahuis.nl/ omdat ik me, tegen mijn principes in, toch heb opgegeven als lid. Je krijgt dit jaar als welkomstgeschenk een zeer fraai uitgegeven en rijkelijk geïllustreerd boekje van Wiep van Bunge: Filosoof van Vrede. De Haagse Spinoza, een zeer geslaagde inleiding op het leven en werk en op zichzelf al het lidgeld van 25 waard, en ook nog een aflevering van de wetenschappelijke Mededelingen vanwege Het Spinozahuis.
Spinoza is in Nederland opgenomen in de officiële canon, de lijst van belangrijke personen die men verplicht moet behandelen in het secundair onderwijs: hij is de belangrijkste filosoof van Nederland. Nu kan het zijn dat je daar als Vlaming nog niet al te zeer onder de indruk van bent, maar stel je dan eens de vraag welke belangrijke filosofen wij hier bij ons zoal gehad hebben; persoonlijk ben ik dan blij met Spinoza, de prins der filosofen van de Nederlanden, zo is hij toch ook een beetje van ons, de man op wie zo mooi het Bijbelwoord past (Joh. 1, 47): ecce vere Israhelita in quo dolus non est, ziedaar een ware Israëliet, in wie geen bedrog is, al moeten we dat ware Israëliet of Jood enigszins nuanceren na de verschrikkelijke woorden van de herem waarmee de Amsterdamse Joodse gemeente Spinoza excommuniceerde in 1656: http://www.tau.ac.il/~kasher/pspin.htm.
Het aantal bezoekers is net opgelopen tot boven de 75.000 en het aantal gelezen bladzijden bijna tot 95.000.
Ik ben 1.111 dagen geleden met deze website gestart.
In de top-20 van de afdeling cultuur sta ik vandaag op de tweede plaats, in de top-200 van alle Seniorennet-blogs op de 47ste.
Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om mijn lezers te groeten, zowel zij die me op de voet volgen als de toevallige passanten, zoals onlangs nog een vriendelijke lezeres uit Canada.
Dank voor jullie belangstelling en tot binnenkort,
Karel
05-02-2009
Daniel Dennett: de betovering van het geloof - Breaking the Spell
Daniel Dennett, Breaking the Spell. Religion as a Natural Phenomenon, 448 pp.,2006, Penguin paperback £ 9,99, bij Proxis/Club 17,70 of 12,05(!). Zoals gewoonlijk waarschuw ik collega-senioren voor het bedenkelijk kleine lettertype van de Penguins.
Vertaald als: Betovering Van Het Geloof (Religie Als Een Natuurlijk Fenomeen), Poema en Pandora Pockets, bij Proxis/Club 26,90 (!!).
Dit boek van Daniel Dennett wachtte al enkele maanden ongeduldig op mijn leestafel op mijn onverdeelde aandacht en ik heb het nu net uit. Uit een eerdere boekbespreking (http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=47045) en terloopse commentaren bij het werk van Dennett moge blijken dat ik een grote bewondering heb voor de inzichten van deze auteur maar vooral ook voor de uitzonderlijk boeiende manier waarop hij die bij zijn lezers brengt. Dat is ook hier het geval. Dennett is een raconteur, een begenadigd verteller, met een bloemrijke taal en een direct aansprekende, meeslepende stijl. Dat helpt, als je onderwerp niet alledaags is en wat je erover te vertellen hebt diepzinnig, origineel, controversieel, wetenschappelijk verantwoord, filosofisch sterk onderbouwd.
Het onderwerp is het geloof, maar dan als een natuurlijk fenomeen, gewoon als een van de dingen die we in de wereld aantreffen, eentje waar we niet naast kunnen kijken. Hij is niet de eerste om dat te doen. William James deed al iets dergelijks met zijn Varieties of Religious Experience (1902) (zie: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=284). Het verschil ligt vooral hierin, dat James op zoek ging naar de persoonlijke religieuze ervaring van individuele mensen, terwijl Dennett meer oog heeft voor godsdienst als een historisch maatschappelijk verschijnsel.
Het onderwerp moge dan al controversieel zijn, onder meer omdat Dennett een overtuigd atheïst is en gelovigen nu eenmaal steigeren wanneer ongelovigen hun domein betreden, maar het betoog kan men onmogelijk als stuitend of zelfs verontrustend kenmerken. Dennett is hier op zijn best, rustig overtuigend, niet combattief; redenerend, niet prekend of verwensend. Waarom, inderdaad, niet op een wetenschappelijke manier kijken naar dit verschijnsel, zonder vooringenomenheid? Wat kan daar verkeerd mee zijn?
Godsdienst, zegt men, is van alle tijden en het einde is niet in zicht. Voor atheïsten is dat een teer punt, een frustratie: voor hen is het zo evident dat de mens en de wereld ook zonder God voort kunnen, ja zelfs beter af zijn zonder dat vreemde begrip. Maar het is niet zo, vooral niet als je het mondiaal bekijkt. Zeker, er zijn allerlei vormen en nuances, gradaties in het inzicht en het fanatisme van de beleving, in de politieke en maatschappelijke consequenties. Godsdienst neemt vele vormen aan, die blijkbaar beantwoorden aan verscheidene noden van de mens. Maar ook ongelovigen kunnen diep geraakt worden door religieuze rituelen of artistieke godsdienstbelevingen, de Matteuspassie van Bach, gisteren nog op Mezzo, of de Messias van Haendel zijn daarvan maar enkele van de talloze onbetwistbare voorbeelden. Mensen zoeken van alles in godsdienst en vinden er vaak wat ze zoeken, of toch in zekere mate, anders zou godsdienst al lang weg-geëvolueerd zijn, zoals inderdaad met vele vormen gebeurd is, denk maar aan de Griekse en Romeinse godenwereld en de Germaanse
Maar niet alles wat ze zoeken is godsdienstig: ook in niet- of zelfs anti-godsdienstige manifestaties en rituelen kunnen mensen zich vinden. En in een aantal typisch of traditioneel godsdienstige, zoals de zondagsmis, vinden de meeste mensen helemaal niets meer en blijven dan ook zonder meer thuis. Een Kerk die daaruit geen andere conclusies trekt dan de strategie van de bedreigde egel, loopt het gevaar het trieste lot van dat dier te delen op de drukbereden wegen van het geloof.
Godsdienst kan dus nuttig zijn of althans beantwoorden aan een of andere nood. Dat betekent echter niet dat godsdienst de enige manier is om aan die nood tegemoet te komen. Maar mensen zijn nu eenmaal erg traditioneel, zeker als ze op een doordringende manier geïndoctrineerd zijn of cultureel geconditioneerd.
Dennett zegt: het is zoals met rode wijn; toen hij ergens las dat één glas per dag goed is voor je gezondheid, was hij opgelucht en verheugd. Maar hij zegt erbij dat hij zijn glaasje wil blijven drinken, ook als dat niet goed is voor hem. Zo is het ook een beetje met godsdienst: mensen hebben er iets aan, zijn er aan gewoon, aan het lichtjes euforische effect, aan het onmiddellijke genoegen, misschien zijn ze er zelfs een beetje aan verslaafd, doen ze al eens overdaad, gaan ze eraan dood, maar ze blijven wel drinken.
Bij die erg passende beeldspraak wil ik een persoonlijke bedenking maken: na mijn hartcomplicaties vorige zomer kreeg ik van de dokters de duidelijke raad om geen alcohol, koffie, thee of andere stimulantia te drinken. Ik heb me daar zonder veel moeite bij neergelegd. Ik kan wél zonder, als blijkt dat het niet goed is voor mij.
Dit eerlijke, objectieve en ongemeen boeiende boek van Daniel Dennett kan ik zowel gelovigen als anderen aanbevelen. Breaking the spell betekent letterlijk: de betovering doorbreken (dus het tegenovergestelde van de Nederlandse titel). Dat is wat Dennett hier ambieert: op een rustige, redelijke manier praten over God en godsdienst, hoe het kan ontstaan zijn, hoe het werkt, wat er goed aan is, wat minder Enkel mensen die hun godsdienst op een extatische, fanatieke, onredelijke manier beleven, zullen het daarmee moeilijk hebben. Het zou mooi zijn als ook zij dit boek tot het einde zouden (durven) doorlezen.