mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
14-07-2009
Leen Huet, Oud papier
Leen Huet, Oud Papier, Atlas, Antwerpen-Amsterdam, 1998, 169 blz., isbn 90 254 2156 3, ontleend in de gemeentelijke bibliotheek van Rotselaar. Wellicht niet meer in de handel.
Onder de titel: Verantwoording geeft de auteur ons deze toelichting: De belangstelling voor oud papier stamt uit men studententijd, toen geld zelden toereikend was voor de aanschaf van nieuwe boeken, maar wel met enige allure stukgeslagen kon worden in tweedehandsboekhandels en antiquariaten. Dit boek biedt een keuze uit artikelen over oude literatuur en vondsten in antiquariaten, die ik sinds 1994 geschreven heb voor Dietsche Warande & Belfort en De Morgen. Eigenlijk gaat het om aantekeningen van een gretige, naïeve lezer, die hoopt dat de gretigheid nu en dan besmettelijk zal blijken.
Ik nam dit boekje mee uit de bibliotheek om verscheidene redenen. De eerste was dat ik de auteur enkele jaren geleden mocht ontmoeten in de tweedehandsboekhandel waar ik toen als vrijwilliger werkte: In t Profijtelijk Boeksken in Leuven. We hadden een interessant gesprek over boeken, tweedehandse en andere en vooral over de Amerikaans-Britse auteur John Cowper Powys (1872-1963). Ik las lang geleden van hem Wolf Solent (1929) en ik kan niet zeggen dat ik daar bijzonder goede herinneringen heb overgehouden. Dat was wat ik mevrouw Huet ook vertelde, maar zij was op zoek naar een ander werk van Cowper Powys, namelijk Porius (1951, reconstructie 1994, defnitieve versie 2007). Kennissen hadden haar over dit toen elusieve werk verteld, maar ze kon het nergens vinden. Ik beloofde haar het via internet op te zoeken en te bestellen. Ik moet bekennen dat ik enkele maanden later het boek wel degelijk gevonden heb, maar dat ik mijn belofte niet heb gehouden: ik heb het boek voor mij gehouden Ik troost me met de gedachte dat nadien, in 2007 inderdaad, een nieuwe uitgave tot stand is gekomen, die nu overal gemakkelijk te vinden is. Ik ben toen in het boek beginnen lezen, maar ben niet verder geraakt dan pagina 21. Misschien later nog eens proberen? Wie weet.
Een andere reden was evident dat wij een passie delen: boeken, meer bepaald tweedehandse boeken en dito boekenwinkels. Wellicht heeft zij, net als ik, meters boekenrekken met tweedehandse boeken uit de hele wereld, klassiekers, bestsellers, curiosa, rariteiten, allemaal opgepikt voor een prijsje, om te lezen, ooit of nimmer. Ik was dus benieuwd naar haar verhalen over de zoektochten in winkeltjes en stalletjes in Brussel, Leuven, Luik, Antwerpen en over de lectuur van haar vondsten.
Dat viel best mee. Ze heeft een vlotte pen, schrijft geëngageerd en vult de informatie over de besproken werken aan met interessante anekdotische en algemeen historische gegevens uit de tijd van de auteurs, samen met haar welwillend hedendaags persoonlijk commentaar. Kortom, lieve lezer van mijn blog, een genre dat je niet helemaal onbekend zal zijn. Haar werk is meer af dan het mijne, zoals past voor echte literaire journalistiek in een eerbiedwaardig tijdschrift als DWB en de boekenbijlage van een gerespecteerde krant als De Morgen.
Van haar hand verschenen nog enkele andere publicaties, die allen getuigen van haar ruime en intense culturele belangstelling en haar grote vertrouwdheid met beeldende kunst en literatuur. Kijk haar werk bij gelegenheid van je volgend bezoek aan je plaatselijke bibliotheek of boekhandel, zelfs een tweedehandse, eens na, misschien is het wel iets voor jou?
Categorie:ex libris Tags:boekbespreking
13-07-2009
Ruth Rendell: End in Tears
Ruth Rendell, End in Tears, A Wexford Novel, Crown, New York, 2005, 327 pp., hardcover, nieuw $ 25, gekocht voor 7, de Slegte, Leuven.
Ik schreef hier al een lovende boekbespreking van een ander werk van Ruth Rendell: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=230. Toen ik dus End in Tears tegenkwam bij de Slegte, een aantrekkelijke hardcover voor minder dan tien euro, dacht ik: misschien leuk voor tussendoor
Ik ben al enige tijd bezig met het tweede deel van Jonathan Israels trilogie over de Verlichting (lees hier een commentaar bij het eerste deel: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=229741). Dat tweede deel is weer een kanjer van net geen duizend bladzijden en serieuze kost, wat dacht je, dus daar ben ik niet op een paar dagen door. Tussendoor laat ik me dus wel eens verleiden door wat lichter werk.
Om een of andere reden is deze aflevering in de quasi eindeloze reeks misdaadromans van Ruth Rendell/Barbara Vine me erg tegengevallen. Na de eerste honderd bladzijden dacht ik het al teleurgesteld en zelfs een beetje geënerveerd definitief opzij te leggen, maar enkele dagen later nam ik het weer ter hand, hoofdzakelijk om te weten te komen wie de moord(en) gepleegd had(den) en las het dan maar in een ruk door, hier en daar erg snel
Mijn oordeel is dus niet zeer positief. Het is allemaal heel banaal en oppervlakkig, er zit niet veel vaart in, er zijn geen echt boeiende personages. Als om te bewijzen dat ze nog niet verouderd is - ze is geboren in 1930 haalt barones Rendell er wat moderne gadgets en themas bij, maar dat doet ze dan zo onhandig, ach Geef mij dan maar die andere barones, P.D. James, die blijft bij haar beproefde formules en doet dat voortreffelijk. Ik ga er niet meer woorden aan vuil maken, caveat emptor: de koper weze gewaarschuwd.
Categorie:ex libris Tags:boekbespreking
05-07-2009
I. Kant, Was ist Aufklärung
Onze bekende filosoof Immanuel K is dit jaar zestig geworden. Hij publiceerde onlangs zijn Kritiek van de zuivere rede (1781), meer dan 800 bladzijden lang en volgens kenners een boek dat hem onsterfelijk zal maken, een uitzonderlijk meesterwerk in de geschiedenis van de filosofie. Wat we daarover ook mogen denken, het leek ons een goed idee om bij hem te rade te gaan over een vraag die de laatste tijd zo in de belangstelling staat, maar waarover de meningen sterk uiteenlopen. Wat is Aufklärung, Verlichting eigenlijk? We legden de vraag voor aan de meester tijdens een gesprek in zijn kantoor aan de Universiteit, op 30 september 1784.
Goede morgen, Professor en dank dat u ons heeft willen ontvangen. Laten we maar meteen met de deur in huis vallen: wat bedoelt men eigenlijk met de Aufklärung, de Verlichting?
Verlichting is de bevrijding van de mens uit zijn zelfgekozen onvolwassenheid.
Juist. Wat bedoelt u daarmee precies?
Onvolwassen ben je als je er niet in slaagt gebruik te maken van je verstandelijke vermogens zonder de hulp van iemand anders, zoals de kinderen op school; maar ook volwassenen kunnen onvolwassen zijn, natuurlijk. Ze kiezen daar zelf voor, namelijk als ze wel degelijk over de nodige verstandelijke vermogens beschikken, maar door aarzeling, onbeslistheid of een gebrek aan moed er niet toe komen ze zelfstandig te gebruiken, dus zonder hulp van anderen. Sapere aude! Durf te denken! Heb de moed uw eigen verstand te gebruiken! Dat is het motto van de Verlichting.
Maar waarom zou iemand ervoor kiezen om zich zo onvolwassen op te stellen?
De belangrijkste redenen voor zulk gedrag bij de overgrote meerderheid van de mensen zijn gewoon luiheid en lafheid. Zelfs lang nadat de wetten en de natuur zelf hen volwassen verklaard hebben en hen aldus ontslagen hebben van het volgen van bevelen van anderen, blijven zij hun leven lang als onder voogdij. Dat maakt het dan ook maar al te gemakkelijk voor anderen om zich op te werpen als hun voogden.
Ik begrijp dat niet goed: alle kinderen willen toch zo gauw mogelijk volwassen zijn om hun eigen beslissingen te kunnen nemen?
Vergist u zich daarin maar niet Het is zo gemakkelijk om niet meerderjarig, onvolwassen te zijn! Ik heb een Boek dat in mijn plaats denkt, een pastoor die mijn geweten is, een huisdokter die op mijn gezondheid let en zo verder: ik hoef me zelf geen zorgen te maken. Ik hoef niet te denken: als ik maar betaal, zullen anderen maar al te graag dat lastig werkje wel voor mij doen.
Waarom is dat een lastig werk, denken?
Het zijn precies degenen die zich zo vriendelijk aangeboden hebben om het gezag over jou over te nemen die erop wijzen dat zelf de stap zetten naar kennis niet alleen zeer gevaarlijk is, maar bovendien ook nog zeer moeilijk; niet te verwonderen dus dat men daar zo massaal geloof aan hecht. De voogden hebben eerst hun zorgenkinderen dom gehouden als gewillig vee en ervoor gezorgd dat die brave beesten geen stap durven zetten zonder het juk waarmee ze aan de kar gebonden zijn. Vervolgens wijzen ze hen op al de gevaren die hen wachten als ze het op hun eentje zouden proberen. Maar het gevaar is in werkelijkheid helemaal niet zo groot: een kind leert heel gauw alleen lopen nadat het enkele keren gevallen is. Maar door hen steeds op de gevaren te wijzen, worden de mensen bevreesd en meestal te bang om het toch nog maar eens te proberen.
Is er dan geen uitweg?
Het is in alle geval heel moeilijk voor een individueel persoon om zich los te maken uit een leven onder voogdij, dat als het ware een tweede natuur geworden is. Men is het gewoon, men is er zelfs gaan van houden! Onder die omstandigheden is men voorlopig niet in staat om zelf te gaan denken, want niemand heeft ooit toegelaten om het te proberen. Men leeft onder wetten en reglementen, domme toepassingen of liever misbruiken van de natuurlijke gaven, en dat zijn de boeien waarmee men gekluisterd ligt! En wie ze probeert af te gooien, die maakt zelfs over het kleinste beekje een aarzelende, onzekere sprong, simpelweg omdat hij niet gewoon is aan dergelijke vrije bewegingen. Kortom, er zijn maar heel weinig mensen in staat om zich op eigen geesteskracht vrij te maken van onkunde en om echt op gang te geraken.
Dat klinkt niet echt bemoedigend. Hoe moet het dan verder?
Het is wellicht meer voor de hand liggend dat de mensheid als geheel voor haar verlichting zorgt. Er is echter één voorwaarde: als er maar vrijheid is, dan zal verlichting als vanzelf volgen. Het kan immers niet anders of er zijn altijd wel enkele onafhankelijke geesten, zelfs onder de voogden van de massas, die het juk van de bevoogding van hun eigen schouders werpen. Die zullen dan zorgen voor de verspreiding van de gedachte dat elke mens zich bewust kan zijn van zijn eigen waarde en dat elkeen ertoe geroepen is om zelf na te denken. Maar let op: zelfs indien er sommige voogden zijn die erin geslaagd zijn om zelf tot enige verlichting te komen, dan gebeurt het nog vaak genoeg dat de massa hen dwingt om in het gareel te blijven lopen. Dat bewijst dat het heel gevaarlijk is om de mensen vooroordelen aan te praten, want dat wreekt zich nadien op hen die ze bedacht hebben en zelfs op hun nakomelingen
Elke vooruitgang op het punt van de verlichting moet dan wellicht heel geleidelijk gaan.
Dat is zo. Het is soms wel mogelijk dat men door een revolutie een einde maakt een persoonlijk despotisme of aan een roofzuchtige of tirannieke onderdrukking, maar zo komt men nooit tot een waarachtige hervorming in de manier van denken. Meer nog: nieuwe vooroordelen zullen net zo goed als de oude de grote mensenmassas in hun greep houden.
U had het daarnet over de rol van de vrijheid om tot verlichting te komen.
Inderdaad: vrijheid is de enige voorwaarde voor verlichting en dat is ook het beste gebruik dat men ervan kan maken. Het gaat hier om de vrijheid die men moet krijgen om publiekelijk gebruik te maken van zijn verstandelijke vermogens in alle aangelegenheden. Maar hoor ik niet overal hetzelfde? Niet argumenteren! De officier zegt: niet redeneren, marcheren! De belastingsontvanger: niet protesteren, betalen! De pastoor: niet nadenken, geloven! Er is vandaag maar een uitzondering: onze doorluchtige vorst Frederik. Die zegt: argumenteer en redeneer al wat je wil en over al wat je wil, maar gehoorzaam!
Goed gezegd. Maar hoe komt het dat onze vrijheid zo beperkt is? En is dat altijd negatief?
We moeten daarbij een duidelijk onderscheid maken tussen twee manieren om ons verstand te gebruiken: publiek of privé. Met het publiek gebruik ervan bedoel ik dit: het gaat om de vrijheid om als een autonome onderzoeker zijn verstand te gebruiken en zijn mening neer te schrijven voor het lezend publiek. Op die manier is men werkelijk vrij en dat is de enige manier om de mensen tot verlichting te brengen. Het privé gebruik van het verstand is een andere kwestie. Ik bedoel daarmee iets heel specifieks, namelijk het gebruik van je verstand in je individuele beroepssituatie in de maatschappij. Het geeft geen pas dat men in die omstandigheden zomaar zijn persoonlijke mening zou gaan verkondigen.
En waarom niet?
Men heeft de samenleving zo ingericht dat voor een aantal zaken zekere afspraken moeten gemaakt worden, dat de regels moeten toegepast worden zonder al te veel fantasie of eigen interpretatie, zodat er een vorm van kunstmatige eensgezindheid ontstaat, die nuttig is voor het bereiken van de publieke doelstellingen, of die verhindert dat die doelstellingen zouden miskend worden. Het is duidelijk dat in die gevallen men niet moet gaan argumenteren, maar gewoon de regels toepassen.
Dat klinkt nogal streng. Is er dan helemaal geen kritiek mogelijk?
Natuurlijk wel. Ook een ambtenaar kan zijn mening formuleren, vooreerst waar de regels hem zelf betreffen, als een onderdeel van het publiek. Maar hij kan zich als een onderzoeker ook uitspreken over de toepassing van de regels op het geheel van het publiek en zelfs op de hele wereld. Hij doet dat dan het best in geschrifte, zich richtend tot het publiek in het algemeen. Daarmee doet hij geen afbreuk aan zijn verplichtingen als lijdzaam uitvoerder van de wet waarvoor hij is aangesteld.
Begrijp ik het goed? Mag een officier dan de bevelen die hij te velde krijgt van zijn meerderen in twijfel trekken?
Natuurlijk niet, hij moet ze zonder aarzelen uitvoeren, anders kunnen de gevolgen catastrofaal zijn. Maar anderzijds kan hem het recht niet ontzegd worden om als vrij man voor het publiek een oordeel uit te spreken over de algemene beslissingen van het leger. Dat is hetzelfde voor de gewone burger: die kan niet weigeren om zijn belastingen te betalen, hij mag zelfs niet lichtvaardig klagen over een of andere taks, want dat zou kunnen leiden tot een algemeen onterecht ongenoegen. Maar die zelfde persoon handelt niet tegen zijn plichten als burger indien hij, als onafhankelijk onderzoeker, publiekelijk zijn bezwaren uit over de ongepastheid of zelfs de onrechtvaardigheid van die belastingen.
Dat is duidelijk. Geldt dat in alle gevallen? Wat bijvoorbeeld over het geloof?
Ik zie geen verschil. Een aangesteld priester is verplicht om zijn preken voor de gemeente en zijn onderricht aan de kinderen in overeenstemming te houden met de geloofspunten van de kerk die hij dient, hij is immers onder die voorwaarden aangesteld. Maar als autonoom onderzoeker beschikt hij over de volledige vrijheid, zelfs de roeping, om aan het ruimere publiek al zijn zorgvuldig uitgeteste en goedbedoelde opvattingen voor te leggen over wat er mogelijks onjuist is in de officiële geloofsbelijdenis en om zijn suggesties te doen over de goede werking van de kerk en de geloofsgemeenschap. Wanneer hij zo handelt, is er niets dat zijn geweten kan bezwaren.
Beschikt hij dan niet over een persoonlijke gewetensvrijheid?
Toch wel. Maar wat hij vanuit zijn bediening als vertegenwoordiger van zijn kerk voorhoudt, dat beschouwt hij als iets waarover hij niet mag spreken vanuit zijn persoonlijk aanvoelen; wat dat betreft is hij aangesteld om de mening vastgelegd door iemand anders en in diens naam te verkondigen. Hij zal verklaren: onze kerk leert zo of zo en dit zijn de redenen die zij daarvoor aanvoert. Op die manier haalt hij voor het publiek al wat nuttig is uit de voorschriften, ook al is hij het persoonlijk misschien niet met alles met volle overtuiging eens, maar kan hij zich er best mee verzoenen, omdat in de voorschriften misschien onvermoede waarheden besloten liggen en ook al omdat hij meent dat er niets is dat flagrant in tegenspraak is met zijn innerlijke overtuiging. Het is immers duidelijk dat, indien er zon zaken zouden zijn, hij niet in staat zou zijn om in eer en geweten de taken te vervullen die zijn bediening vereist: hij zou ontslag moeten nemen!
Ik begrijp het. Dat is wat u bedoelde met het louter privégebruik van de verstandelijke vermogens in het geval van een aangestelde bedienaar, ook al is zijn publiek soms vrij uitgebreid: in dat geval, als een priester, is hij niet vrij, kan hij niet vrij zijn, omdat hij de richtlijnen volgt van anderen. Maar als vrij onderzoeker, die zich in geschrifte richt tot het algemeen publiek, de hele wereld, daar geniet ook de bedienaar van de eredienst in het publieke gebruik van zijn redelijk verstand een onbegrensde vrijheid om zijn eigen geestelijke vermogens te gebruiken en te spreken namens zichzelf.
Juist. Dat zou immers het toppunt van absurditeit zou zijn, indien we zouden toelaten dat de leiders van het volk zelf incompetent zouden zijn en hun verstand niet zouden mogen gebruiken.
Professor, kunnen we nog even doorgaan op dit thema? Is het niet mogelijk voor een kerk of een gemeente, zoals dat ook in Nederland gebeurd is, om gezamenlijk een plechtige verbintenis aan te gaan voor een onveranderlijke geloofsbelijdenis? Ze zouden dat kunnen doen om zo een niet aflatend toezicht te houden op elk van hun leden en zo op de hele gemeenschap. Ik kan me voorstellen dat ze zoiets zelfs voor de eeuwigheid zouden vastleggen.
Nee, daarin ben ik formeel: dat is volkomen onmogelijk. Dat zou neerkomen op een soort van contract om alle verdere verlichting voor het menselijk ras tegen te houden. Zo een overeenkomst is van nul en gener waarde, zelfs als ze bevestigd wordt door de hoogste instanties, zelfs door het parlement of door het meest ceremoniële vredesverdrag. De mensen van een bepaald tijdperk kunnen zichzelf niet kluisteren en ook nog verordenen dat in een volgend tijdperk de mensen zo zouden beperkt zijn dat ze hun kennis, die op zijn best toch maar toevallig is, niet zouden kunnen uitbreiden of zich niet zouden kunnen bevrijden van vergissingen en zo vooruitgang maken in hun algemene verlichting. Dat zou niet minder zijn dan een misdaad tegen de menselijke natuur.
Dat is wel een krasse uitspraak!
Ja, maar het ligt in de natuur zelf van de mensheid om vooruitgang te maken. De nakomelingen die met zon bindende overeenkomsten uit het verleden geconfronteerd zijn, zouden die volkomen terecht verwerpen als opgesteld op een onbillijke en zelfs kwaadwillige manier. De uiteindelijke toetssteen voor om het even wat bij wet kan vastgelegd worden, is deze vraag: zou het volk zich zelf deze wet ook opgelegd hebben? Nee, ik kan een dergelijke bindende wet enkel aanvaarden voor een beperkte periode, zeer duidelijk afgelijnd, als het ware in afwachting van een betere.
Als ik het goed begrijp behoudt elke burger, en vooral elke bedienaar van de eredienst, als vrije onderzoeker, het recht om commentaar te leveren, publiek en vrijelijk, dat wil zeggen schriftelijk, op de vermeende dwalingen in alle bestaande instellingen?
Dat is juist. En een nieuw aangebrachte formulering kan wellicht zolang standhouden tot het algemeen inzicht in de grond van de zaak wijd verspreid en aanvaard is, ook al is het nog niet unaniem. Op dat moment zou men de zaak kunnen voorleggen aan de hoogste instanties en die gemeenten in bescherming nemen die voor zichzelf tot een nieuw religieus inzicht zijn gekomen, op grond van hun beste inzichten. Dat moet dan wel gebeuren zonder hinder voor de anderen, die trouw willen blijven aan de bestaande regeling. Maar wat niet kan is dat men zich zou verenigen in een permanente religieuze organisatie die niet onderhevig zou zijn aan enige twijfel vanuit het publieke forum, zelfs al was het maar gedurende de levensduur van één mens. Op die manier zou men immers een hele periode onvruchtbaar maken voor positieve evoluties van de mensheid en daardoor uiteindelijk werken in het nadeel van het nageslacht: dat is totaal uitgesloten.
Hoezo? Heeft een mens niet het recht om daarover zelf te beslissen?
Je moet het zo bekijken: enkel voor zichzelf, en dan nog voor slechts een korte tijd, kan een mens zijn inzicht in wat hij zou moeten weten, zijn verlichting, uitstellen. Maar het weigeren aan het nageslacht is niets anders dan een onrecht en het met voeten treden van de rechten van de mensheid. En wat een groep van mensen niet kan of mag beslissen voor zichzelf, kan nog veel minder aan hen opgelegd worden door een vorst, want diens wetgevende macht berust uitsluitend hierop, dat hij de algemene volkswil verenigt in de zijne. Hij moet er alleen op toezien dat de nieuwe verordeningen, of ze nu waarheidsgetrouw zijn of dat enkel pretenderen, in overeenstemming zijn met de openbare orde. Als dat zo is, dan kan hij het maar best aan zijn onderdanen overlaten om te doen en te laten wat zij nodig achten voor hun geestelijk welzijn.
Behoort dat dan niet tot zijn verantwoordelijkheid?
Nee, helemaal niet! Maar hij moet er wel voor zorgen dat de enen de anderen niet op een gewelddadige wijze hinderen bij het vaststellen en het bevorderen van hun welzijn, zoals zij dat het best achten. Het is voor een vorst veeleer een beperking van zijn macht indien hij zich zou mengen in deze zaken. Hij zal immers zijn eigen gezag kunnen evalueren aan de hand van de voorstellen die zijn onderdanen hem voorleggen. Hij kan dat doen, met groot inzicht, wanneer hij zichzelf de eis oplegt: Caesar non est supra grammaticos, Caesar staat niet boven de grammatici. Hij zou zijn macht nog veel meer in het gedrang brengen, wanneer hij zijn hoogste macht zou verlagen tot het ondersteunen van kerkelijk despotisme van sommige tirannen ten overstaan van andere onderdanen in zijn rijk.
Laten we terugkeren naar onze eerste vraag. Zou u stellen dat wij nu in een verlichte eeuw leven?
Mijn antwoord is: nee, maar wij leven wel in een tijdperk van verlichting. Zoals de zaken er nu voorstaan, is er nog heel wat dat ontbreekt en de mensen ervan weerhoudt om in staat te zijn, of het gemakkelijk te worden, om op een correcte manier en met zelfvertrouwen hun eigen verstand te gebruiken in religieuze kwesties, vrij van elke inmenging van buiten uit. Maar anderzijds zijn er duidelijke aanwijzigen dat dit domein eindelijk begint open te komen voor een vrije behandeling van deze materie en dat de hinderpalen voor algemene verlichting en voor de bevrijding uit de zelfopgelegde voogdij stilaan worden verwijderd. In die zin mogen we spreken van het tijdperk van de Verlichting, of de eeuw van Frederik de Grote.
Is hij dan een voorbeeld van een Verlichte Vorst?
Een prins die het niet beneden zijn waardigheid acht om van zichzelf te zeggen dat hij het zijn plicht acht om aan zijn onderdanen helemaal niets voor te schrijven op religieus gebied, maar om hen algemene vrijheid te gunnen, terwijl hij meteen verzaakt aan dat hoge woord: tolerantie, is waarlijk zelf een verlicht man en verdient de waardering van de dankbare wereld en van het nageslacht, als de eerste onder de vorsten die het mensdom heeft bevrijd van zijn voogdij en elke mens heeft vrij gelaten om van zijn verstand gebruik te maken in gewetenskwesties. Onder zijn beleid mogen eerbiedwaardige kerkelijke bedienaars, in hun rol als vrije onderzoekers, en zonder afbreuk te doen aan de plichten van hun ambt, vrijelijk hun uitspraken en inzichten voorleggen aan het oordeel van het publiek, ook als die hier en daar afwijken van het gevestigde geloof. Van een nog grotere vrijheid genieten zij, die niet beperkt worden door enig officieel ambt. Wat meer is: deze geest van vrijheid breidt zich uit tot andere landen, ook tot die waar hij de strijd moet aanbinden met hinderpalen opgericht door een regering die haar eigen belang niet inziet.
Wat bedoelt u met dat laatste?
Ons voorbeeld toont voor die andere regeringen aan dat in vrijheid geen enkel gevaar gelegen is voor de openbare orde of de stabiliteit van de samenleving. Mensen slagen er enkel in om zich te bevrijden uit de barbarij wanneer er geen bewuste artificiële hinderpalen worden opgeworpen om hen erin te houden.
Professor, wij hebben het nu vooral gehad, in ons gesprek over Verlichting, over religieuze kwesties. Is daar een speciale reden voor?
Zeer zeker. We hebben het over de bevrijding van mensen uit hun zelfopgelegde onvolwassenheid. Meteen moeten we vaststellen dat machtshebbers nauwelijks belangstelling hebben om zich als voogd op te werpen voor andere kwesties dan het religieuze, bijvoorbeeld kunst of wetenschap. Daarnaast is religieuze onwetendheid niet alleen de meest schadelijke maar ook de meest vernederende van al. Maar de gedachtegang van een vorst die zich wil inzetten voor religieuze verlichting gaat nog verder; hij ziet in dat er geen gevaar uitgaat voor zijn wetgevend werk als hij zijn onderdanen toelaat om in het publiek domein gebruik te maken van hun verstandelijke vermogens en om hun ideeën te publiceren over een betere formulering van zijn wetgeving en zelfs hun vrijmoedige kritiek op de wetten die hij al heeft uitgevaardigd. Op dat gebied hebben we een lichtend voorbeeld en er is geen andere vorst die hem overtreft die wij hier eren.
Maar is het wel noodzakelijk dat het land geleid wordt door een vorst?
Dat is duidelijk. Alleen iemand die zelf verlicht is, die niet bevreesd is voor schaduwen en die bovendien beschikt over een talrijk en goed gedisciplineerd leger kan zich veroorloven om te zeggen: Argumenteer zoveel als je wil en over al wat je wil, maar gehoorzaam! Een republiek zou het niet aandurven zoiets te zeggen Daarmee komt een eigenaardig en onverwacht aspect van het mensdom naar voren, namelijk dat vrijwel steeds wanneer men de dingen van op enige afstand bekijkt, er iets paradoxaals verschijnt.
Hoezo?
Kijk: je zou verwachten een grotere vrijheid onder de burgers zou bijdragen tot een grotere vrijheid van denken onder de mensen, terwijl dat nu precies grotere beperkingen meebrengt, zoals in een republiek, waar alles kan en mag. Een mindere mate van vrijheid onder de mensen, daarentegen, biedt precies voor dat denken voldoende ruimte opdat eenieder zich tot zijn volle mogelijkheden zou kunnen ontplooien.
Maar ik kom tot mijn besluit. De natuur heeft onder een ruwe bolster de zachte pit bloot gemaakt die zij met de meeste tedere zorg omringt: de geneigdheid en de roeping van de mens om vrij na te denken. Dit weerspiegelt zich gaandeweg in de aard en het karakter van de mens, die zo meer en meer in staat is om ook vrij te gaan handelen. En ten slotte heeft dat ook zijn gevolgen voor de principes van het bestuur, dat ervaart dat het in zijn eigen voordeel is om de mensen, die nu veel meer zijn dan machines, te behandelen in overeenstemming met hun waardigheid.
Professor, wij danken u voor dit leerrijk, verlichtend gesprek.
Why is Y the American national letter? Because it is the fourth of July!
Een beetje een brain teaser, een pun, een Amerikaanse woordspeling op deze vierde juli 2009, Indepence Day in de Verenigde Staten van Amerika. Op die dag herdenkt men daar de officiële bekrachtiging van de Declaration of Indepence in 1776, de onafhankelijkheidverklaring van de kolonies van het moederland, Engeland. Het grote verschil met andere en latere kolonies was wel dat hier de meerderheid van de inwoners van de kolonies afkomstig was uit het moederland. De echte inboorlingen, de Indianen, hadden zo goed als geen rechten en waren niet betrokken in de vorming van de onafhankelijke staat. De gelijkenis met andere kolonies is hierin gelegen dat de koloniserende natie, Engeland, de Amerikaanse kolonies beschouwde als haar eigendom, een wingewest, zwaar onderworpen aan belastingen en taksen, zonder dat daar veel tegenover stond, behalve dan een militaire aanwezigheid die veel weg had van een vreemde bezetting. Geen wonder dus dat de kolonisten na ongeveer honderd jaar schoon genoeg hadden van die toestand en besloten er eenzijdig een einde aan te maken.
Dit is (een gedeelte van) de overbekende tekst van de Declaration of Independence:
When in the Course of human events, it becomes necessary for one people to dissolve the political bands which have connected them with another, and to assume among the powers of the earth, the separate and equal station to which the Laws of Nature and of Nature's God entitle them, a decent respect to the opinions of mankind requires that they should declare the causes which impel them to the separation.
We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness. That to secure these rights, Governments are instituted among Men, deriving their just powers from the consent of the governed, That whenever any Form of Government becomes destructive of these ends, it is the Right of the People to alter or to abolish it, and to institute new Government, laying its foundation on such principles and organizing its powers in such form, as to them shall seem most likely to effect their Safety and Happiness. Prudence, indeed, will dictate that Governments long established should not be changed for light and transient causes; and accordingly all experience hath shewn, that mankind are more disposed to suffer, while evils are sufferable, than to right themselves by abolishing the forms to which they are accustomed. But when a long train of abuses and usurpations, pursuing invariably the same Object evinces a design to reduce them under absolute Despotism, it is their right, it is their duty, to throw off such Government, and to provide new Guards for their future security.
We, therefore, the Representatives of the united States of America, in General Congress, Assembled, appealing to the Supreme Judge of the world for the rectitude of our intentions, do, in the Name, and by Authority of the good People of these Colonies, solemnly publish and declare, That these United Colonies are, and of Right ought to be Free and Independent States; that they are Absolved from all Allegiance to the British Crown, and that all political connection between them and the State of Great Britain, is and ought to be totally dissolved; and that as Free and Independent States, they have full Power to levy War, conclude Peace, contract Alliances, establish Commerce, and to do all other Acts and Things which Independent States may of right do. And for the support of this Declaration, with a firm reliance on the protection of divine Providence, we mutually pledge to each other our Lives, our Fortunes and our sacred Honor.
En dit is de (eigen) Nederlandse vertaling waarop je al even wachtte:
Wanneer het in de loop van de menselijke geschiedenis noodzakelijk geworden is voor een volk om de politieke banden te verbreken die hen verbonden met een ander, en om onder de mogendheden van de wereld het afzonderlijke en gelijke statuut op te nemen waartoe de wetten van de Natuur en van de God van de Natuur hen machtigen, dan vereist een passend respect voor de opinie van de mensheid dat zij de oorzaken zouden aangeven die hen aanzetten tot die scheiding.
Deze waarheden houden wij voor vanzelfsprekend: dat alle mensen als gelijken geschapen zijn, dat zij door hun Schepper begiftigd zijn met onvervreemdbare rechten, waaronder deze: leven, vrijheid en het nastreven van geluk. Om deze rechten veilig te stellen besturen ingesteld worden onder de mensen, die hun rechtvaardige macht afleiden uit de instemming van hen die zij besturen. Wanneer enige vorm van bestuur leidt tot de vernietiging van deze doelstellingen, heeft een volk het recht om dat bestuur af te schaffen en een nieuw bestuur in te stellen, dat zijn op die grondvesten zal steunen en dat zijn macht zo zal organiseren, als hen het best lijkt om te leiden tot hun veiligheid en geluk.
Voorzichtigheid gebiedt inderdaad dat besturen die gedurende lange tijd bestaan hebben niet veranderd worden om lichte en voorbijgaande redenen; de algemene ervaring heeft geleerd dat om die reden de mensheid meer geneigd is om hun kwaad lot te ondergaan, zolang dat althans mogelijk is, veeleer dan zich te verzetten door het afschaffen van de gebruiken waaraan zij gewend zijn. Wanneer echter een lange reeks van misbruiken en wederrechtelijke aanmatigingen, allen onveranderlijk gericht op een zelfde doel, wijst op een plan om hen te onderwerpen aan absoluut despotisme, dan is het hun recht, dan is het hun plicht om een dergelijk bestuur af te werpen en om nieuwe bewakers aan te stellen van hun veilige toekomst.
Wij, de vertegenwoordigers van de Verenigde Staten van Amerika, bijeengekomen in Algemene Vergadering, en ons beroepend op de Hoogste Rechter van de Wereld voor de eerbaarheid van onze bedoelingen, in de naam van en bij het gezag van de goede mensen van deze kolonies, maken hierbij plechtig bekend en verklaren, dat deze verenigde kolonies zijn en rechtens hoort te zijn, vrije en onafhankelijke staten; dat zij ontslagen zijn van alle getrouwheid aan de Britse Kroon en dat elke politieke verbintenis tussen hen en de staat Groot-Brittannië is en hoort te zijn, algeheel verbroken; en dat zij, als vrije en onafhankelijk staten, zij over de volle macht beschikken om de oorlog te verklaren, vrede te sluiten, verbintenissen aan te gaan, handel te drijven en alle andere daden en handelingen te stellen die onafhankelijke staten gerechtigd zijn te doen. Voor het ondersteunen van deze verklaring, en met een verzekerd vertrouwen op de bescherming van de goddelijke voorzienigheid, geven wij elkaar in onderpand ons leven, ons bezit en onze heilige eer.
We kunnen deze verklaring begrijpen en bewonderen vanuit haar historische context en in het licht van de onafhankelijkheidsbewegingen en revoluties die enkele jaren nadien ook Europa zouden in vuur en vlam zetten, maar het is niet onnuttig om ook even stil te staan bij onze situatie als Vlamingen in de Belgische staat. De gelijkenissen zijn inderdaad niet gering. Sinds de verdrijving van de wettige koning (Willem I), de Brabantse Omwenteling en de oprichting van het van de rest van de Nederlanden onafhankelijke België door een Franstalige bourgeoisie, heeft deze staat Vlaanderen onverdroten als een wingewest behandeld, goed voor onrechtvaardige belasting, uitbuiting, onderdrukking en vernedering, met miskenning van de meest elementaire mensenrechten, en getuigend van een diep misprijzen voor zijn taal en cultuur. Een Franstalige overheersing heeft zich jarenlang op alle niveaus doorgezet, met de constante vuige medeplichtigheid van de volksvreemde kerkvorsten en het terechte verontwaardigde verzet van het volk en zijn intellectuele leiders ten spijt.
Vlaanderen heeft sinds 1830 ten minste even veel reden gehad als de Amerikaanse kolonies om zich los te rukken van de banden die het kluisterde aan een despotisch en kwaadwillig staatsgezag. Gold en geldt ook voor ons volk niet dat wij geboren zijn als gelijken, met onvervreemdbare rechten, namelijk het recht op leven, vrijheid en het nastreven van geluk? En heeft het Belgisch staatsbestel deze rechten niet stelselmatig gefnuikt? En worden die rechten ook vandaag niet nog steeds miskend, onder het mom van een nationale eenrichtingssolidariteit met onze vroegere dwingelanden, de franskiljonse bourgeoisie en een met een ander slachtoffer van de onzalige unie van 1830, het door funest cliëntelisme en generaties lang onderhouden sociaal profitariaat en burgerlijk defaitisme verpauperde Wallonië, dat zo grondig van Vlaanderen vervreemd is als wij van hen? Is het ook niet ons recht, nee onze verdomde plicht, om zo niet onverwijld (!) dan toch ooit een eind te maken aan die onduldbare toestand?
De Amerikaanse Founding Fathers hebben bewezen dat het wel degelijk mogelijk is om een land onafhankelijk te verklaren en dat die nobele daad niet hoeft te leiden tot de ondergang van de vroegere eenheid: zowel Amerika als Engeland heeft zijn grootste ontplooiing en hoogste roem gekend in de jaren na de gewelddadige onafhankelijkheidsstrijd van de voormalige kolonies. Tussen Amerika en Engeland lag een oceaan van verwijdering, tussen de Franstaligen van dit land en de Vlamingen strekt zich een weidse zee uit van onbegrip, onwennigheid en van een diep, fundamenteel onvermogen om in een zelfde verband samen te leven.
Sit finis, gedaan ermee!
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
01-07-2009
luns en linchpin
In Engelse teksten kom je wel eens het woord linchpin tegen en na een tijdje begrijp je uit de context de betekenis wel: een hoeksteen, een essentieel onderdeel, een centraal begrip: sin is a veritable linchpin of medieval theology; Michael Jacksons Thriller is the linchpin of the videoclip. Soms ontmoet je de schrijfwijze lynchpin en dat maakt het nog ingewikkelder om spontaan de etymologische achtergrond te recupereren van dit wat vreemde maar courant gebruikte woord.
Waarover gaat het? In de letterlijke betekenis is het een pin of pen (van het Lat. penna, pinna, ze haalden die twee toen ook al door elkaar), een metalen of houten, meestal puntig of conisch puntig staafje, dat past in een gat dat in een as geboord is, en dat dient om te verhinderen dat een voorwerp dat op die as bevestigd is, bijvoorbeeld een wiel, er zou afschuiven. Heb je het? Denk aan een kar: het wiel zit op de as, die door de radnaaf, de centrale opening van het wiel gaat; door het stukje van die as dat door de naaf naar buiten steekt, is een gaatje geboord; als het wiel op de as geschoven is, steekt men een pin/pen door dat gaatje. Nu kan het wiel niet meer weg. In het Nederlands is dat een asbout, asnagel, asspie, of een luns, jawel.
Linch zou teruggaan op een proto-Germaans woord *luniso, voor de as, bijvoorbeeld van een wagen of kar. In het Duits vinden we dat terug in Lünse en in het mij overigens tot vandaag onbekende Nederlandse luns, alle met dezelfde betekenis. Een bijzondere vorm van de luns is de splitpin (of pen), een aan een kant gespleten pin, met aan de andere kant een oog (foto); na bevestiging kan men de gespleten uiteinden omplooien, zodat de luns niet meer weg kan uit het gat in de as. Vraag me niet hoe zon gaatje heet, maar het vastzetten van een luns noemt men borgen, zon verzekerde luns is zelf een borg: hij is beveiligd, geborgen tegen loskomen en verhindert zo dat het wiel loskomt.
De schrijfwijze Lynchpin is een commercieel handigheidje van een zekere Nathaniel Lynch, een Brits mecanicien die in 1727 een patent nam op linchpins, die zeker al veel langer bestonden.
In het Engels gebruikt men linchpin bijna uitsluitend in de vermelde figuurlijke betekenis, waarvoor een ander figuurlijk gebruikte technische term wellicht de beste vertaling is: hoeksteen.
Vijftien honderd jaar lang prijkten twee reusachtige Boeddhabeelden in hun nissen in een bergwand van de Bamiyan-vallei in Afghanistan. Het kleinste van de twee, toch nog vijfendertig meter hoog, werd in de zachte rotswand gehouwen in het jaar 507. Het was blauw geschilderd, met een gouden aangezicht. Het tweede, grotere beeld, mat vijfenvijftig meter en ontstond vijftig jaar later. De vallei vormde ooit de verbinding op de befaamde Zijderoute tussen Azië en India en dankte haar rijkdom, waarvan de enorme beelden getuigden, aan die drukke handelsweg. In dezelfde rotswand waren trappen, nissen, balkons, heilige plaatsen, altaren en verblijfplaatsen uitgekapt in de ruimte tussen de beide monumentale beelden. De Bamiyan-vallei was honderden jaren lang een erg populair bedevaartsoord voor vele boeddhisten, een echt religieus en cultureel wereldcentrum. De bewoners van de vallei waren trots op hun rijk boeddhistisch verleden, ook toen zij al vele eeuwen overgegaan waren tot de overheersende Islam-godsdienst.
In de lente van 2001 beval de leider van de Taliban, Mullah Omar, dat de beelden moesten vernietigd worden. Plots besefte de wereld, omwille van de onverwachte ontstellende bedreiging, de waarde en het belang van de beelden. Van alle kanten kwam er verzet en zelfs geld om de beelden desnoods te kopen. Het mocht niet baten. Ooggetuigen vertellen hoe de Taliban aanvankelijk de beelden en de wandschilderingen eromheen te lijf gingen met bijlen en houwelen. Daarna probeerden zij het met tanks, granaten en Sting-raketten. Toen dat nog niet snel genoeg het verhoopte resultaat opleverde, stapelden ze een massa munitie, bommen en landmijnen rond de voeten en de schouders van de beelden en bliezen die op. Ook dan hield de torso van het grote beeld nog stand. Na twintig dagen van uitzinnig geweld riep men er specialisten bij, die het zaakje op één dag professioneel klaarden op 21 maart 2001.
De wereld was, eventjes, geschokt. De Taliban hadden nu een reputatie, die ze enkele maanden later, op 11 september 2001 voorgoed in het geheugen van de mensheid zouden griffen met de vernietiging van twee andere iconen, de Twin Towers.
Onze verontwaardiging over zinloze vernieling van werelderfgoed is groot en terecht. Toch is het goed om even dieper in te gaan op precies die vermeende zinloosheid van de vernieling van de Boeddhabeelden.
Tussen 1530 en 1550, tijdens de strijd van Henry VIII tegen de katholieke kerk, werden honderden Engelse en Ierse kloosters en abdijen geplunderd, uitgebrand en gesloopt.
Van 10 augustus tot in oktober 1566 woedde in de Nederlanden, van Steenvoorde in Frans-Vlaanderen tot in Leeuwarden en Groningen in het noorden de Beeldenstorm. Honderden katholieke kerken, kapellen, abdijen en kloosters werden door woedende menigten grondig vernield met al hun kerkelijk meubilair en kunstwerken.
Met de Franse Revolutie werden de godsdiensten verboden en alle kerkelijke bezittingen in beslag genomen door de staat. Veel documenten en kunstwerken gingen toen reddeloos verloren.
Tijdens de Arabische veroveringen waren christelijke kerken bij hun omvorming tot moskeeën stelselmatig ontdaan van alle beelden en afbeeldingen van personen, als strijdig met de voorschriften van de Koran.
Ook ikzelf moet bekennen dat ik sinds vele jaren zeer gemengde gevoelens ervaar bij het betreden van kerken en kathedralen. Vanzelfsprekend ben ik onder de indruk van de monumentaliteit van de bouwwerken, van de immensiteit van de omsloten ruimte en van het vakmanschap van architecten, bouwmeesters, ambachtslui en handwerklieden. Maar tevens bekruipen me onvermijdelijk andere, bittere gevoelens: ten koste van welke inspanningen zijn deze enorme gebouwen opgericht? En waarvoor dienden ze? Had men al die vaardigheden en vooral ook al dat geld, al die energie niet beter kunnen gebruiken? Zelfs de schilderijen van Rubens in de Antwerpse kathedraal slagen er niet in om mij tot betere gevoelens te brengen: het zijn massale maar uiteindelijk negatieve getuigen van een uit de hand gelopen, bijgelovige, afgodische religie, waarin de mens een totaal ondergeschikte positie inneemt, niet alleen tegenover de Godheid, de engelen en de heiligen, maar ook tegenover een oppermachtige en wereldse clerus. De bouw van de immense St.-Pietersbasiliek in Rome was de rechtstreekse aanleiding voor het schisma in de Westerse kerk, dat tot op vandaag voortduurt. Als ik vandaag beelden zie vanuit Rome, dan durf ik, zoals Voltaire, wel eens denken: alleen een bom erop zou iets kunnen veranderen in de katholieke kerk.
Me dunkt dat precies dat de gedachte moet geweest zijn van Mullah Omar van de Taliban bij de aanblik van de majestueuze Bamiyan Boeddhas.
Wij maken het dezer dagen mee dat talloze leegstaande kerken en kapellen en kloosters een andere bestemming krijgen of met de grond gelijk gemaakt worden, niet door rabiate godsdiensthaters maar door professionele slopers, in opdracht van gehaaide zakenlui. Niemand die daar problemen mee heeft: een recent luxehotel in een Mechelse kerk was vanaf de eerste dag volgeboekt.
In Leuven heeft men de Sint-Pieterskerk van buiten steen voor steen gerestaureerd, evenals het hele koor, dat nu een museum is en een ruimte voor tentoonstellingen en optredens; het gedeelte dat voorbehouden is voor de eredienst ligt er troosteloos en verlaten bij.
Er zijn blijkbaar verscheidene manieren om met religieuze gebouwen en gewijde voorwerpen om te gaan en de scrupules die men daarbij vijftig jaar gelden nog had zijn vandaag totaal vergeten. De echt waardevolle zaken, vanuit kunsthistorisch standpunt bekeken, probeert men in stand te houden, soms met spectaculaire resultaten, maar dan buiten elk kerkelijk verband. Religieuze kunst van enige waarde bevindt zich nog slechts uitzonderlijk in cultusgebouwen (waar ze onvoldoende beveiligd is) en vrijwel steeds in musea of in privé verzamelingen. Trouwens, ook religieuze kunstmuziek wordt bijna uitsluitend buiten de cultus en de kerkgebouwen uitgevoerd.
Voor mij hoefden de Taliban (meervoud van Talib, Arabisch voor zoekende naar waarheid, zijn we dat niet allemaal?) de Bamiyan-Boeddhas niet te dynamiteren, ik kan er nogal mee leven dat ons verleden is wat het is, zelfs als dat vaak zelfs misselijk makend en pervers religieus was, op een manier die wij nu niet meer zouden dulden, zelfs niet als vrome gelovigen. Anderzijds zien we dat wij zelf niet steeds zeer zorgzaam of respectvol omspringen met ons religieuze erfgoed: verwaarlozing kan net zo vernietigend zijn als springstof en gebeurt oogluikend op een veel grotere schaal.
Het is natuurlijk wel zo dat een gewelddadige actie, vanuit ideologische religieuze overwegingen, veel meer opvalt en dan ook meer media-aandacht krijgt, ook al verschilt het resultaat niet: ik herinner mij de Sint-Jozefskerk in Leuven, op de plaats waar nu het moderne faculteitsgebouw van Letteren staat: geen mens die zich toen tegen de afbraak heeft verzet, ook niet vanuit godsdienstige principes.
De moraal van dit verhaal? Niets is heilig voor de mens. Steeds weer verbrandt hij wat hij (zelf, of iemand anders) aanbeden heeft. De oude goden sterven met de volkeren die ze verzonnen hebben, de tempels worden door de woestijn of het oerwoud, de mens of gewoon de tijd overwonnen. Onze beschaving, een van de oudste ondertussen, gaat op een wel zeer ambivalente manier om met haar sacraal erfgoed.
De ogenschijnlijk bizarre, onzinnige, verontwaardiging oproepende aanslag van de Taliban op hun eigen religieus verleden is in dat opzicht slechts een fait divers in dat lange, weinig fraaie verhaal, een detail van de geschiedenis.
Categorie:God of geen god? Tags:politiek, maatschappij
26-06-2009
zelfdoding
Zelfdoding is voor het nieuw samengesteld gezin waarvan ik deel uitmaak geen vrijblijvend onderwerp. Lut, mijn partner sinds meer dan tien jaar, heeft haar eerste echtgenoot en de vader van haar twee natuurlijke kinderen op die wijze uit het leven weten gaan. Haar zoon Arne verliet ons ook door zelfdoding, lees hier de tekst na die ik schreef voor de gedachtenisviering, een jaar na zijn dood: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=450. Wij nemen sindsdien maandelijks deel aan de bijeenkomsten van een gespreksgroep voor ouders die een kind verloren door zelfdoding.
Wanneer zelfdoding in het nieuws komt, spreekt ons dat dan ook meteen direct aan. Dat was zo bij de euthanasie van Hugo Claus. Euthanasie is immers ook een vorm van zelfdoding, een persoonlijke beslissing om, met medische hulp, een einde te maken aan het eigen leven. Bij Claus was dat een weloverwogen daad, aan het einde van het uitbundige leven waarvoor hij gekozen had, in het volle bewustzijn van de ontluisterende aftakeling van zijn lichaam en vooral dan zijn niet geringe verstandelijke vermogens, door een ongenadige ziekte. Ik was verontwaardigd over de kwetsende woorden die kardinaal Danneels daaraan meende te moeten wijden in een predicatie, je kan hier mijn reactie van toen nalezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=459.
Op 25 juni 2009 benam de mediafiguur Yasmine zich het leven, ze was 37, in de fleur van haar leven, begaafd, geliefd, bewonderd. Dat zijn andere omstandigheden, maar het is dezelfde beslissing om te sterven, onder welke pijnlijke of beklemmende omstandigheden die beslissing ook genomen is.
Mensen doen dat, hebben dat altijd gedaan. Statistieken geven geen opmerkelijk stijgende of dalende lijnen aan, hoogstens seizoengebonden pieken, kwetsbare groepen of min of meer opvallende concentraties. Zelfdoding gebeurt, meer dan een miljoen keer per jaar wereldwijd. Dat betekent helemaal niet dat we ons daarbij zomaar moeten neerleggen: alle eerlijke en op de juiste inzichten gesteunde initiatieven om zelfdoding te vermijden en te voorkomen verdienen aangemoedigd te worden. Maar ik vrees dat het vermetel zou zijn te verwachten dat zelfs met een veel grotere inzet van middelen en mensen het aantal zelfdodingen spectaculair zou gaan dalen. Wij moeten onze inspanningen voortzetten, wellicht verfijnen en zeker niet afbouwen. Maar wij moeten leren ermee rekening te houden dat zelfdoding altijd bij ons zal zijn.
Er zijn mensen voor wie het leven te veel is, de dood een bevrijding, de immer durende rust van het niet meer hoeven te leven. Het is best mogelijk, zelfs waarschijnlijk, zeker bij jonge mensen, dat zij zich vergissen, objectief gezien, dat zij handelen vanuit een totaal vertekend beeld van hun eigen situatie. Het is even aanneembaar dat zij op het moment van hun beslissing ik aarzel om hier van een keuze te spreken niet beschikken over al hun geestesvermogens, dat zij tijdelijk of definitief onder de invloed zijn van waanideeën. Dat is trouwens wat ons zo bedroeft bij jonge zelfdodingen: de onvoldragenheid van het leven, de vele kansen die ze nog hadden, de mogelijkheid om uit de depressie te geraken, om er weer bovenop te komen, zoals zoveel anderen, zoals wij allemaal, min of meer.
Maar wij mensen hebben nu eenmaal de mogelijkheid om zelf een einde te maken aan ons leven. Wij kunnen daartoe zelf beslissen en wij zijn, zoals blijkt uit de statistieken, tegelijkertijd opvallend stereotiep en erg vindingrijk in de uitvoering van die beslissing, eenmaal ze genomen is. Er zijn duidelijk nog veel (tien? twintig? keer) meer vastgestelde en onbekende niet-geslaagde pogingen, maar onderzoek naar de omstandigheden bij zelfdoding tonen aan dat men vrijwel steeds kiest voor uiterst efficiënte methodes, misschien ook wel omwille van eerdere misgelukte pogingen. Wie door zelfdoding om het leven komt, laat er zelden enige twijfel over bestaan dat zij niet meer wensen te leven.
Zelfdoding is een taboe, altijd geweest en ook nu nog, al komt daarin gelukkig heel stilaan enige verandering. Vandaag benadert men het fenomeen van de menselijke zelfdoding steeds meer als een medisch probleem, waarbij psychologische factoren onmiskenbaar een rol spelen, zoals depressies, angstpsychosen, maar ook diep fysisch en emotioneel leed, evenals mentale afwijkingen of verstoringen.
De katholieke kerk heeft, zeker in haar officiële leer en publieke standpunten, steeds een zeer negatieve houding aangenomen tegenover zelfdoding en is daardoor ongetwijfeld mede verantwoordelijk voor dat taboe. Van enige leerstellige versoepeling is nog steeds geen sprake, al bespeuren we af en toe, plaatselijk, in concrete gevallen soms een meer respectvolle houding tegenover de overledenen en enige elementaire naastenliefde tegenover de nabestaanden. De tijd dat het lichaam van een zelfmoordenaar niet eens in het kerkgebouw mocht voor een christelijke uitvaart en niet in gewijde grond mocht begraven worden is in de praktijk meestal voor goed voorbij.
Het heeft, me dunkt, geen zin om een moreel oordeel uit te spreken over zelfdoding: het is geen misdaad; zelfmoord heeft duidelijk die connotatie en zo was het ook juridisch vastgelegd, al kon men evident de dader niet vervolgen. Hulp bij zelfdoding, behalve in de gevallen beschreven in de euthanasiewetgeving, is echter nog steeds strafbaar.
Het is ook geen zonde, in de christelijke betekenis van het woord (is er een andere? Enkel een godsdienst die uitgaat van een bestraffing tijdens het leven of in een hiernamaals kent een dergelijk vernietigend zondebesef). Wie kiest voor de dood, wat ook de redenen daarvoor zij en wat ook de gemoedsgesteltenis of zelfs de geestelijke gezondheid van de betrokkene, oordeelt zelf en voor zichzelf over goed en kwaad op een radicale, onweerlegbare en definitieve manier. Wij allen, de meest nabije nabestaanden, vrienden en kennissen, en ook het op sensatie beluste publiek, kunnen en mogen niet anders dan die ontstellende daad van menselijke wanhoop aanvaarden in al zijn tergend onbegrijpelijke, afschuwwekkende, vreselijke, naakte waarheid. Troost is er enkel in de delicate steun die wij elkaar kunnen blijven betuigen en in de onuitwisbare maar door de tijd steeds minzamer getekende herinnering aan een dierbare, dierbare geliefde.
Categorie:levensbeschouwing Tags:zelfdoding
24-06-2009
procedurefouten
Ik heb hier al zo vaak gefulmineerd tegen flaters van het gerecht dat ik er stilaan genoeg van heb. Als we weer eens wakker worden met berichten over procedurefouten, vrijlating van misdadigers wegens geen plaats, berispingen voor poging tot moord, dan kunnen we hooguit nog een zucht slaken: ja, we weten het, het gaat niet goed bij justitie.
Maar waarom gaat het niet goed? Omdat ze er een spelleke van maken. Justitie is een spel geworden tussen juristen, waarbij er maar één waarheid is: de letter van de wet. Als het niet beschreven staat, dan bestaat het niet; als het in strijd is met de wet, dan mag het niet. Dus niet wat goed en slecht is, telt, maar wat de wet daarover vastgelegd heeft. Nu weet zelfs het kleinste kind dat onze wetten een onontwarbaar kluwen zijn van onleesbare teksten, die op duizend manieren kunnen uitgelegd worden. Als dat niet zo was, dan hadden we ook geen advocaten nodig om ze te betwisten, dan kon de rechter gewoon beslissen op basis van de wet. En toch blijft men bij justitie zweren bij die nooit volledig sluitende wetgeving en laat men zich gijzelen door de evidente beperkingen en onvolmaaktheden die nu eenmaal onvermijdelijk zijn bij menselijke wetten.
De recente blunders tonen nog maar eens aan waar het probleem bij Justitie echt ligt: bij de mensen die recht spreken; zij verschuilen zich achteloos achter wetten, waarvan zij overigens maar al te goed de relativiteit, ontoereikendheid, voorlopigheid, kortom menselijkheid inzien, maar die zij desondanks als absoluut beschouwen: dura lex, sed lex, wet is wet en: fiat justitia, et pereat mundus: recht moet geschieden, al vergaat de wereld.
In zijn tekst over de woede (De ira, I, 18) verhaalt Seneca (-4-65) een gebeurtenis waarbij een zekere Piso rechter was. Een soldaat kwam terug uit verlof, maar zonder zijn gezel. Piso veroordeelde hem prompt ter dood op beschuldiging van moord op die gezel. Toen een officier op het punt stond het vonnis uit te voeren, daagde plots de gezel op. Algemene vreugde! Samen trekken ze naar rechter Piso. Die ontsteekt echter in een Latijnse woede en veroordeelt ook de officier ter dood, omdat hij nagelaten heeft het vonnis uit te voeren en vervolgens ook de gezel, omdat hij door zijn afwezigheid de aanleiding was voor de veroordeling van zijn vriend en door zijn terug opduiken verantwoordelijk voor de fout van de officier (het niet uitvoeren van het vonnis) en dus voor de dood van de officier
In alle andere menselijke activiteiten houden we rekening met het menselijk falen, zijn we al blij met een goede benadering, met een meerderheid, desnoods een extra grote of een gekwalificeerde; zelfs bij de meest nauwkeurige berekeningen voor precisie-instrumenten staan we een tolerantie toe, een beperkte afwijking van de norm, van de volmaaktheid, die we niet van deze wereld achten. Alleen in de vervolging va misdadigers mag er niets fout gaan, of meteen is het hele dossier om zeep. Dat is onbegrijpelijk, en niet alleen voor de gewone mens. Want zelfs in de wetenschap aanvaardt men altijd en overal dat men niet tot het uiterste kan gaan, dat men vrede moet nemen met zo goed mogelijk, dat overweldigende bewijskracht kan aanvaard worden in plaats van absolute zekerheid, dat een minieme procentuele afwijking geen invloed heeft op het eindresultaat.
Bij procedurefouten in alle andere domeinen van het menselijk doen en laten is er een eenvoudige regel: begin opnieuw, en nu terdege! Niet zo bij het gerecht: één procedurefoutje, en de misdadiger gaat vrijuit, hoe zwaar de bewijslast ook is. Hier is duidelijk geen sprake van de proportionaliteit die we in andere gevallen steeds in acht nemen. Neem nu de zaak van cannabisplantage: er is geen twijfel over de grond van de zaak, maar er is iets niet in orde met de tekst van het huiszoekingsbevel. Die relatief kleine onnauwkeurigheid staat niet in proportie met de onweerlegbaar bewezen jarenlange misdadige praktijken van de drugsproducenten en zou dus niet de dramatische gevolgen van een vrijspraak mogen hebben. Akkoord, we mogen daar niet licht overgaan, maar er zijn alternatieven: men kan bijvoorbeeld een college van rechters laten oordelen of de procedurefout al dan niet een doorslaggevende invloed heeft gehad op het dossier, of men kan de procedure laten overdoen. Maar het is onaanvaardbaar dat men manifeste en belangrijke misdaden ongestraft laat wegens administratieve onnauwkeurigheden.
Er is dringende nood aan een grondig andere instelling bij magistraten, staand en zittend, bij de advocaten van alle partijen en vooral ook bij de rechtsfaculteiten, waarbij men zich in de eerste plaats bezig houdt met het zoeken naar de waarheid en het beschermen van de menselijke waardigheid en pas daarna, desnoods, met absurde casuïstiek, verachtelijk legalisme en het commercieel zoeken naar procedurefouten. Het behoren tot de advocatuur of justitie ontslaat niemand ervan in de eerste plaatsmens te zijn, met alle redelijke en emotionele verplichtingen die dat meebrengt. Wat wij nu elke dag zien en horen, doet ons Shakespeare bijtreden:The first thing we do, let's kill all the lawyers (Henry VI).
Op 22 juni 2009 heeft de Franse president, Nicolas Sarkozy de leden van de beide kamers bijeengeroepen in buitengewone gezamenlijke vergadering, niet in het parlement, maar in Versailles, nadat hij daartoe de grondwet had laten veranderen. Tijdens het nieuws konden we zien hoe hij door de met bladgoud beklede en met buitenmaatse ceremoniële wachten geflankeerde gangen van het paleis liep. Mijn democratisch hart schreeuwde het uit: schande! Waar is der ouderen fierheid gevaren? Is dit de Franse republiek, de erfgenaam van de Franse Revolutie, de wieg van de democratie in Europa en de wereld?
We hebben hetzelfde verschijnsel gezien in het nieuwe Rusland, met eerste minister of president Poetin in dezelfde rol, een burgerlijke kopie van de tsaar, in dat ander moederland van de opstand tegen de absolute monarchie, de wieg van het communisme en het volksbestuur.
De nieuwe prinsen. Ze hebben op vrij democratische wijze een leidende positie verworven in een democratisch bestel, maar hebben die vervolgens handig omgevormd tot een zetel van persoonlijke macht, die we nog het best met de absolute monarchieën kunnen vergelijken die aan de beide revoluties voorafgingen. De president spreekt de volksvertegenwoordigers toe, terwijl hij naar hen hoort te luisteren. De president bepaalt wat mag en niet, wat in overeenstemming is met de republikeinse beginselen en wat niet (de boerka), in plaats van aan het parlement te vragen wat zij daarover denken, hen te laten discuteren en vervolgens de wetten uit te vaardigen die zij hebben voorbereid.
Wij leren blijkbaar echt niet uit onze geschiedenis. Wij laten toe dat onze democratisch verkozen leiders zichzelf macht toe-eigenen die hen helemaal niet toekomt; dat zij hun persoonlijke wil doordrijven, zelfs tegen alle volksverzet in; dat zij hun veto stellen tegen democratisch genomen beslissingen van het parlement.
Het gebeurt in de superstaten: De Verenigde Staten, Rusland, China, maar ook in Italië en Frankrijk, terwijl het de gewone gang van zaken is in rabiaat laat-communistische staten als Cuba en Noord-Korea en volksdemocratieën zoals Chavez Venezuela, in bananen- en cocaïnerepublieken en, niet te vergeten, in de fundamentalistische religieuze republieken. Blijkbaar is het enkel in landen waarin de macht hopeloos of deskundig verdeeld is, bijvoorbeeld over de deelgebieden, zoals in Canada, Duitsland, Spanje en België, of tussen een groot aantal politieke partijen, zoals in Nederland, dat men erin slaagt om nieuwe prinsen van de macht te houden.
Wat is toch de machtsbasis van die mensen, kan men zich afvragen. Vroeger regeerde de vorst bij de genade Gods en was de macht erfelijk, de vorstenhuizen bezaten het land, ongeveer zoals wij onze moestuin of onze kamerplanten. Toen een aantal revoluties hen duidelijk maakten dat zoiets niet kon (bijvoorbeeld door hen te onthoofden, een erg efficiënte en definitieve methode, maar niet echt humaan), werd de macht weer aan het volk gegeven in de parlementaire democratieën die toen ontstonden. Het probleem daarmee is echter dat men niet echt komaf gemaakt heeft met de persoonlijke macht van het staatshoofd of de regeringsleider: een deel van de absolute macht van de vroegere vorst berust nog steeds daar. Adolf Hitler was (min of meer) democratisch verkozen, zelfs figuren als Stalin en Pol Pot hadden aanvankelijk een ruime basis van volgelingen, zoals vandaag de president van Iran.
Parlementaire democratieën zijn dat maar echt als het parlement regeert, collegiaal, zonder een haantje de voorste dat staat te kraaien in zijn kleurrijke veren. Wij mogen ons gelukkig prijzen met de (meeste) regeringsleiders die we sinds 1945 in België gehad hebben: zelfs een aristocratisch aandoende figuur als vader Eyskens is er nooit van verdacht geweest prinselijke ambities te hebben, en als een proletariër als Van Acker, een pensenbaron als Van den Boeynants of een partijtechnocraat als Martens zich daartoe had laten verleiden, zou het land in lachen zijn uitgebarsten, het ultieme wapen tegen zichzelf opblazende kikkers.
Het was met zeer gemengde gevoelens dat we de nieuwe tsaren in Rusland hebben zien opkomen; het is met diepe verontwaardiging dat we de koninklijke allures van de Franse president aanschouwen en met verbijstering dat we de verkozenen van het Franse volk zien oprijzen voor een staande royale ovatie, in Versailles, van een man die een paar jaar geleden nog gewoon een van hen was en nu niet meer dan de tijdelijke primusinterpares, de dienaar van de dienaren des volks.
Van op mijn zeer bescheiden plaats als meewarig toeschouwer wil ik aan al wie het wil horen met de meeste nadruk verklaren: dit is niet goed, dit gaat de verkeerde kant uit, dit is al eerder gebeurd en het is niet goed afgelopen!
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
18-06-2009
Een zeepaardje in je hoofd, Marianne Joëls
Marianne Joëls, Een zeepaardje in je hoofd. Over de rol van de hersenen van de conceptie tot de dood, 187 blz., Uitgeverij Bert Bakker, 2009³, isbn 978 90 351 3360 0, 17,95
Marianne Joëls is hoogleraar neurobiologie aan de Universiteit van Amsterdam en tevens verbonden aan het UMC Utrecht. Ze verricht onderzoek naar de werking van stress op de hersenen. In een Verantwoording achteraan in het boek deelt ze mee dat: Dit boek is gebaseerd op recente wetenschappelijke inzichten, hoewel nergens verwijzingen naar de literatuur in de tekst staan, met uitzondering van een passage die direct ontleend is aan een ander boek. De gebeurtenissen en personen die beschreven worden zijn fictief maar wel in hoge mate geïnspireerd door de werkelijkheid.
Het boek is ingedeeld in drieëntwintig korte stukjes, die elk een aspect van de werking van onze hersenen belichten, in de meeste gevallen vanuit de vraag wat er zoal kan verkeerd gaan en wat de gevolgen daarvan zijn.
Zoals de titel aangeeft, begint het verhaal van bij de conceptie of zelfs nog vroeger, bij de kinderwens: waarom willen mensen kinderen? Wat doet hen naar kinderen verlangen? Je kan daarop allerlei emotionele en zelfs rationele antwoorden geven, maar de auteur wijst ons erop dat het vooral het resultaat is van de inwerking van een hormoon, oxytocine op onze hersenen Meteen is de toon gezet, zoals je van een neurobiologe mag verwachten. In elk van de volgende hoofdstukjes, in elk van de levensfasen van de mens zal ze verwijzen naar de (neuro-)biologie achter de emoties, de ziektepatronen, de nevenwerkingen en ze vertelt zo het merkwaardige fysische verhaal van het menselijk lichaam.
Er is echter een tweede invalshoek, die ten minste evenveel aandacht krijgt. De auteur vertelt ons ook hoe mensen omgaan met hun lichaam, hoe ze hun lichaam beleven, hoe ze reageren op wat er met hun lichaam gebeurt, op de onderliggende neurobiologische verschijnselen en accidenten. En niet enkel de rechtstreeks betrokken mensen, de personen die het overkomt, maar ook hun omgeving: ouders, kinderen, de ruimere familie, de collegas op het werk, de buren, de leden van de vereniging, de artsen en de verzorgenden
Elk onderwerp krijgt een persoonlijke inkleding, alsof het een familielid van de auteur betreft, of een buur, een kennis, een toevallige voorbijganger. Uit de Verantwoording weten we dat Anton het Mongooltje, Tom de ADHD-er, Charles de dyslexist &c. fictieve figuren zijn, maar uit de diep doorleefde verhalen zien we in dat ze inderdaad heel dicht aanleunen bij gevallen waarbij de auteur van zeer nabij betrokken is geweest. Dat is ongetwijfeld de grote charme van dit boek: de eerlijke, fijngevoelige, geëngageerde, warme empathie van de auteur bij het lijden dat zij om zich heen ziet, professioneel als wetenschapper en als arts, maar niet minder als moeder van opgroeiende kinderen, als kind van aftakelende ouders, als familielid, vriendin, buur, kennis, collega, diensthoofd of gewoon als voorbijganger, als medemens.
Soms heeft de wetenschappelijke uitleg even de overhand, maar ook dan is er geen sprake van dorre opsommingen van gegevens of onbegrijpelijk jargon. Steeds is de auteur erop bedacht om enerzijds voldoende informatie te geven over de concrete werking van een of ander proces, maar anderzijds beperkt ze zich zeer bewust strikt tot wat je als leek daarover wil en moet weten om het te begrijpen en doet ze dat in een taal die zeer weinig mensen zal afschrikken, ook al moeten sommigen wellicht in zeldzame gevallen even een paragraaf herlezen.
Niet zelden is het vooral het anekdotische dat de aandacht wegdraagt en dan leest een passage als was het een cursiefje, een pagina uit een dagboek of een brief aan een goede vriendin. Stilistisch is de auteur dan op haar best, heel levendig, geamuseerd komisch, zacht mededogend of teder nostalgisch al naargelang het geval, met een fijn (Noord-Nederlands) taalgevoel en woordkeuze. Af en toe vang je als lezer dan glimpen op van haar eigen geschiedenis, vermoedens van het leed dat ook haar niet is voorbijgegaan, van diepe vreugde of teleurstelling, van bange verwachtingen, twijfels en zelfs wanhoop. Vele lezers zullen zichzelf of anderen daarin herkennen, want niets menselijks is deze fijngevoelige auteur vreemd.
Het is een warm boek, vol bemoediging voor patiënten en vooral ook voor hun omgeving, maar zonder een spoor van misplaatst medelijden en zonder ooit ook maar even de ernst van het menselijk lijden te onderschatten, te verdoezelen of te minimaliseren. Nooit laat zij zich verleiden tot het geven van valse hoop, nooit verwijst ze naar andere een vertroosting dan wat we zelf hier en nu mogen verwachten van en behoren te geven aan onze medemens. Het is een menselijk boek, dat de zwakke of lijdende mens in zijn volle waardigheid laat, ook als het nog maar om een foetus gaat, ook als veelbelovend jong leven brutaal geknakt of definitief afgebroken wordt, ook als uiteindelijk alle menselijkheid in de ultieme aftakeling verschrompeld blijkt en er nog slechts een schaduw overblijft van wat eens een geliefde was. Het is een eerlijk boek, dat ons zegt waarop het staat, onverbloemd, maar liefdevol; dat ons ernstig maar zonder overbodig drama waarschuwt dat de weg van ons lichaam, van de hele mens niet over rozen gaat, dat het leven kort is en vol onverklaarbaar, onverdiend lijden, dat het einde zelden zacht is. Maar het is ook een overtuigende boodschap van hoop, levenslust en vooral van warme, grootmenselijke waardigheid.
Deze boekbespreking maakte ik in opdracht van De Maakbare Mens, kritische vereniging voor bio-ethiek: http://www.demaakbaremens.org/
Categorie:ex libris Tags:filosofie, levensbeschouwing, actualiteit
17-06-2009
Collegianten
Soms vraag ik me af wat mensen doen die niet, zoals ik, de hele dag lezen en schrijven en opzoeken. Ik zie het natuurlijk wel om me heen: je hebt wielertoeristen, wandelaars en allerlei andere sportbeoefenaars; mensen maken toeristische uitstappen, bezoeken musea en gaan gewoon op reis ter ontspanning; uit eten gaan en terrasjes doen is ook heel populair; er is film en theater en opera en rockconcerten en boombals en nog veel meer. Je hoeft je dus niet te zitten vervelen als je niet leest. Maar voor wie liever thuis blijft en geen echte hobby heeft, is lezen toch wel de uitkomst; je krijgt er nooit genoeg van en het aanbod is werkelijk onuitputtelijk groot en danig interessant. En hoe meer je je verdiept in een onderwerp, hoe boeiender het wordt.
Zo is het met mijn belangstelling voor Benedictus Spinoza (1632-1677). Ik kwam hem op het spoor door mijn zoektocht naar de zin van godsdienst en mijn verkenning van het atheïsme enerzijds en mijn belangstelling voor de werking van onze hersenen anderzijds. Door over hem te lezen, kwam ik in contact met de ideeën en de beschavingsgeschiedenis van de 17de eeuw en met de Aufklärung, de Verlichting. Het is een periode die me vroeger nooit erg aangetrokken had en waarover ik dus ook vrijwel niets wist. Van het een kwam het ander en dat maakt dat ik nu al een kleine maar fijne bibliotheek heb die daaraan gewijd is en dat ik op het internet en in stads- en universiteitsbibliotheken op zoek ga naar meer. Het zoeken zelf vind ik al aangenaam, temeer daar er ook zoveel te vinden is.
Spinoza wordt vaak in verband gebracht met de Collegianten, een religieuze beweging in Nederland die ontstond rond 1620 en actief was tot zelfs rond 1800. Hier in Vlaanderen is die sekte totaal onbekend, denk ik, behalve bij enkele zeer gespecialiseerde geleerden. Als je in Google zoekt naar Belgische paginas, is het resultaat zeer beperkt. Een boek over dat onderwerp dat wel voortdurend opduikt, is Andrew C. Fix, Prophecy and Reason. The Dutch Collegiants in the Early Enlightenment, xiii + 277 pp., PUP, Princeton, 1991. Toen ik even rondkeek of dat ergens voor een schappelijk bedrag te koop was, viel mijn mond zowat open van verbazing: prijzen vanaf 160 tot 350 euro, ook tweedehands! Dat wekte mijn nieuwsgierigheid: wat maakt een boek zo schrikwekkend duur? Dan maar even gezocht in de databank van de Leuvense universiteitsbibliotheek en ja hoor: het was er, niet bij wijsbegeerte of theologie, maar bij Nederlandse letteren. Toen ik me aanmeldde om het te ontlenen leek de vriendelijke en behulpzame bediende zelf ook redelijk verbaasd dat boek daar aan te treffen. Hoe dan ook, en wat ook de reden moge zijn voor de buitensporige prijs van het boek, ik was blij dat ik het gevonden had, helemaal gratis en voor niets. Daaruit blijkt overigens nog eens het nut van dergelijke instellingen, die helemaal door de belastingbetaler gesubsidieerd worden: boeken van die prijs kan een privé persoon zich nu eenmaal niet permitteren.
Ook bij nadere inspectie werd het me niet duidelijk wat er zo speciaal is aan het boek. Het is keurig uitgegeven, met enkele gravures als illustratie, maar ook verder heel normaal, zelfs veeleer bescheiden van omvang. Het is, zoals de auteur in zijn inleiding aangeeft, het resultaat van een uit de hand gelopen onderzoeksproject: eerst een postgraduate paper, dan een masters thesis, dan een doctoraat. Het draagt ook de sporen van die wordingsgeschiedenis, vind ik: knippen en plakken komt soms in de plaats van echte tekst-verwerking, elementen uit de eerste versies zijn zonder meer overgenomen, vormen halve en hele doublures en zijn niet steeds afdoende geïntegreerd in de context. Ook de methode zorgde bij mij voor enige wrevel en enkele diepe zuchten die zelfs mijn gezellin deden opkijken.
De auteur heeft geopteerd voor een systematische ordening van zijn materiaal, in twee grote delen met elk vijf hoofdstukken, die telkens een bepaald thema behandelen, diachroon, dat wil zeggen in zijn historische ontwikkeling. Dat brengt mee dat je tien keer (bijna) hetzelfde verhaal te lezen krijgt, telkens vanuit een ander standpunt of rond een ander aspect. Dat leidt tot heel wat herhaling, vaak letterlijk, wat soms helaas doet denken aan de epitheta ornantia van bonus Homerus. De auteur (1955), een niet bepaald internationaal prominente professor aan Lafayette College, Easton, Pennsylvania, is ook geen groot stilist. Zijn stijl, indien we dat zo mogen noemen, is gortdroog zakelijk, zonder enige versiering of verademing. Hij vermeldt de gegevens zoals ze zich aandienen en als dat meebrengt dat hij een bepaald woord of terminologie twintig keer moet herhalen op één pagina, dan doet hij dat, liever dan te zoeken naar omschrijvingen, synoniemen, beeldspraak of een ander literair hulpmiddel. Hij citeert en parafraseert vaak de oorspronkelijke Nederlandse en Latijnse bronnen in de tekst en verwijst overvloedig naar Nederlandstalige en internationale publicaties.
Ik heb er dus mijn werk mee gehad. Maar ik moet toegeven, tegen het einde valt alles wel op zijn plaats, je hebt zeker het gevoel dat alle aspecten van de problematiek en alle elementen van de discussie ruimschoots aan bod zijn gekomen; je hebt ook niet meteen behoefte om onmiddellijk een volgend boek over de Collegianten ter hand te nemen.
Het standpunt dat Fix inneemt is bijzonder interessant. Voor hem is de geschiedenis van de Collegianten een sprekend voorbeeld van de beschavingsgeschiedenis van de 17de eeuw, zowel op religieus, filosofisch als op wetenschappelijk gebied. In de evolutie van de opvattingen tussen het ontstaan, de opbloei en de neergang van de beweging, ziet hij de opmerkelijke overgang weerspiegeld die zich in die periode voordeed in de Europese beschaving. Enerzijds is er de Reformatie, die zich legitimeert tegenover Rome en die haar eigen, veelvormige eigenheid zoekt; daarnaast is er de politieke onafhankelijkheidsstrijd van de Nederlandse Provinciën en het hoogtij van de Nederlandse Republiek; op filosofisch vlak is er de vernieuwende invloed van Descartes en Spinoza en op wetenschappelijk gebied de aanzet van de nieuwe wetenschappen; dat alles zorgt voor een spectaculaire mentaliteitswijziging in het Europese denken, zoals ook Hazard aangaf in zijn boek La crise de la conscience Européenne (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=359044).
Ik heb in die geschiedenis ook veel teruggevonden van het verloop van mijn eigen denken en voelen over God, kennis, waarheid en mens-zijn, waarvan de sporen zo overvloedig weer te vinden zijn in de teksten van mijn blog.
Toegegeven, de (noord- én zuid-) Nederlanders van rond 1650 geloofden allicht veel meer dan wij/ik nu in God, Christus, de Heilige Geest, de Bijbel, de Duivel, engelen, heiligen, geesten, mirakels, gebed, genade en dies meer. Maar sinds de Renaissance en het Humanisme begonnen ook zij zich vragen te stellen over een en ander, kregen zij het ook veel moeilijker om zomaar alles klakkeloos te aanvaarden wat Kerk en Vorst hen voorhielden. De Reformatie is ontstaan uit een reactie tegen de hemeltergende toestanden in de katholieke kerk (lees: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=437). Je hoefde geen godgeleerde of heiden te zijn om in te zien dat er een heus Gehenna gaaptetussen de theorie en de Roomse praktijk. En daarmee was het ijs gebroken: men kon en mocht twijfelen aan heel wat voormalige onomstotelijke waarheden, men kon over God, Christus etc. op verscheidene manieren spreken zonder op de brandstapel en/of in de hel te belanden. Luther en Calvijn en nog honderd anderen bleken ten minste even geloofwaardig als Rome en ook niet-katholieken konden eerbare burgers zijn.
Meer nog: je hoefde eigenlijk naar niemand meer te luisteren (= gehoorzamen), zoals Rome voorhield; Luther was de eerste om (zeker in zijn eerste bewogen ijver) te stellen dat elkeen volgens zijn eigen geweten moest handelen.
Dat toenemend belang van het individu is ongetwijfeld een van de meest belangrijke ontwikkelingen uit die periode, een machtige verworvenheid voor de toekomst van de mensheid. In de middeleeuwen ging men ervan uit dat de waarheid ons geopenbaard was door God, via zijn mensgeworden Zoon, de Heilige Geest, in de Bijbel, door de rechtstreekse instorting van de genade in elke mens en zoals toegelicht door de rechtstreekse en onfeilbare vertegenwoordigers van God op aarde: de kerk. Daarin was duidelijk geen plaats voor persoonlijke interpretatie. Maar die situatie bleek onhoudbaar. De Bijbel, toen men die echt begon te lezen, bleek vol onduidelijkheden en tegenspraken te staan. De kerk bleek veel minder één, heilig, katholiek en apostolisch dan men dacht. En wat met de Heilige Geest? De genade?
Zelfs met een beetje nadenken kwam de twijfel. De Waarheid werd een waarheid en elk zocht die op zijn manier. De mens gebruikte zijn verstand voor duizend wereldse zaken en bracht het er goed vanaf, ook zonder een beroep te doen op God of Kerk. Waarom dan niet verder denken over de grond van de zaak? De Bijbel kon men interpreteren op verscheidene manieren en de Protestanten deden dat volop en met groot succes. Toen ze daarbij op contradicties stuitten, zochten ze naar oplossingen. Je kan daarbij vele kanten uit: blijven vasthouden aan de (letterlijke) Bijbel, maar dat werd almaar moeilijker. Als de Bijbel botst met het gezond verstand, bijvoorbeeld bij de mirakels, dan kan je proberen om die mirakels uit te leggen met het gezond verstand: het zijn geen onnatuurlijke gebeurtenissen, maar dingen die ook zonder tussenkomst van God kunnen gebeuren; het uitzonderlijke ligt enkel in het feit dat ze juist dan gebeuren, bijvoorbeeld een genezing, een overstroming Sommigen gingen zo ver te stellen dat niets in de Bijbel in strijd kón zijn met het gezond verstand, omdat God ons verstand heeft gegeven. Anderen meenden dat heel wat teksten in de Bijbel echt niet letterlijk konden genomen worden, dat ze manifest in strijd waren met zelfs het meest elementaire gezond verstand. De Bijbel werd besproken, werd in vraag gesteld en zelfs de meest getrouwe gelovigen moesten inzien dat het Heilige Boek niet het Onveranderlijke Woord Van God kon zijn.
Was er dan een andere bron voor de Openbaring? Sprak God ook nu nog tot de mens? Velen geloofden dat vast: het was de stem van ons geweten. Dat geweten was ons samen met de ziel door God zelf ingestort en kon dus niet feilbaar zijn. De katholieke kerk hield niet zozeer van die gedachte, in de praktijk; ze wist maar al te goed dat het individuele geweten soms vreemde bokkensprongen maakt en dat je niet alles kan aannemen dat uit de mond komt van iemand die beweert door de Geest gegrepen te zijn. Ook aan Protestantse zijde moest men inzien dat niet alle individuele waarheden voor iedereen verteerbaar waren.
Als de openbaring niet de bron is van de waarheid, wat dan wel? Stilaan groeide het besef dat de mens zelfstandig kan nadenken, dat hij beschikt over verstandelijke vermogens, die op een vrij betrouwbare manier kunnen ingezet worden om een onderscheid te maken tussen waar en vals, goed en kwaad. Je kon tot een gezonde en verantwoorde levenshouding komen zonder de Bijbel, zonder de Kerk, zonder gebed, zelfs zonder God: de uiteindelijke ontvoogding van de mens.
Het boek van Andrew Fix leidt ons langs de vele wegen die de Collegianten hebben bewandeld in hun eerlijke zoektocht naar de Waarheid, met soms (voor ons, nu) subtiele verschillen die aanleiding gaven tot verhitte debatten, verbanningen, schismas, anathemas en burgerlijke processen. Wie de voorwaar niet geringe moeite wil doen om zich door de complexe redeneringen en toelichtingen te worstelen, wacht een verdiept inzicht in een cruciaal keerpunt in de evolutie van het menselijk denken, een leerproces dat althans voor mij ook een grondige verduidelijking bracht van mijn eigen worstelen met de eeuwige vragen die de mens zich stelt, zoals bijvoorbeeld Kant ze formuleerde: wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen?
Het werk waarmee hij bekend en beroemd werd, La crise de la conscience Européenne, 1680-1715, x + 474 pp., Paris, 1935, kocht ik in Brussel tweedehands via internet voor amper 10 euro. Mijn jongste zoon Luk werkt en woont in Brussel en hij is het boek voor mij gaan halen, dus geen verzendkosten, want hij is het ook komen brengen met de fiets, vanuit Holsbeek, waar hij tijdens de weekeinden woont in het voormalig ouderlijk huis.
Na mijn enthousiaste commentaren bij La pensée européenne au XVIIIe siècle. De Montesquieu à Lessing, 469 pp., Fayard, (1946) 1963, verwacht je niet anders dan weer volop lof en dat kan ik van ganser harte bevestigen. Dit is een boek waarvan je volop ongestoord kan genieten: geschreven in een florissant maar zonder moeite te volgen Frans; over een cruciale periode in onze beschavingsgeschiedenis, namelijk de aanzet van de Verlichting; gebaseerd op de bronnen zelf uit die periode; objectief, origineel en verhelderend, wat kan je nog meer verwachten? Maar het is het volgehouden eigen discours, de specifieke zegging van de auteur, zijn zeer eigen levendige, betogende, overtuigde en overtuigende, direct aansprekende manier van doen die je het meest bijblijft. Zeker, zijn gegevens zijn vanzelfsprekend minutieus nagekeken, dit is een gedegen historicus die zich niet laat verleiden tot frivole inbreuken op de historische kritiek; maar hij brengt ons geen zakelijk verslag, geen saaie wetenschappelijke opsomming, geen gortdroge artikels voor een encyclopedie of naslagwerk dat nutteloos de rekken van je boekenkast kreunend vult. Dit is een opgewekt, meeslepend verhaal, dat je spontaan aangrijpt, blijvend boeit zonder ooit te vermoeien en je niet meer loslaat voor je de laatste bladzijde hebt omgeslagen.
Hoewel de bijna vijfhonderd bladzijden slechts een beperkte periode behandelen, amper vijfendertig jaar, voelt het werk niet zozeer aan als analytisch, maar veeleer als een machtig panorama, een grootse synthese. Natuurlijk is het niet denkbaar dat na een eerste lezing de exuberante intellectuele rijkdom helemaal verwerkt is en diep genoeg doorgedrongen; je kan ook niet verwachten dat de brede stroom van informatie meteen deel gaat uitmaken van je parate kennis. Maar je bekijkt de wereld, zowel die van de beschreven periode als die van vandaag en morgen, wel blijvend met andere ogen, met meer kennis van zaken, met inzicht in hart en nieren van de mensen van toen en van de mens in het algemeen.
Wat me het meest is opgevallen is de moderniteit van die periode: de mensen die de auteur naar voren haalt, vorsten, prinsen, hun ministers en generaals, filosofen, wetenschappers, kerkvorsten en religieuze hervormers, dichters en romanschrijvers, theatermakers, componisten, ambachtslui, ontdekkingsreizigers, kooplieden en proletariërs uit heel Europa, zouden vaak evengoed in onze tijd kunnen leven en werken. De discussies die wij vandaag voeren, over de verhouding tussen kerk en staat; over de eenmaking van Europa en de manier waarop de Unie moet bestuurd worden; over de vrijheid van het individu en de macht van de staat, over de noodzaak van een rechtvaardige samenleving, over winsten uit werk en die uit bezit en de belasting ervan; over mode, technologie, ontspanning, economische crisis, oorlog en vrede: het waren ook toen de onderwerpen van de dag en wat men toentertijd als argumenten aanbracht, kan ons vandaag zeer van nut zijn.
Veel van de vragen die ik hier de voorbije drie jaar ter sprake gebracht heb, niet het minst die over religie, vormen de kern van de crisis die Paul Hazard onderkend heeft op de breuklijn van de 17de en de 18de eeuw. Hij trekt die krachtlijnen herhaaldelijk door, teruggaand in de tijd naar de Renaissance, maar ook in een dreigende flashforward naar de revoluties van de tweede helft van de 18de eeuw, die de wereld zo ingrijpend zouden veranderen. Those who cannot remember the past are condemned to repeat it. (George Santayana, "The Life of Reason", 1905-06). Maar het is niet voldoende dat we ons het verleden herinneren, al is dat wel een noodzakelijke voorwaarde; we moeten de gebeurtenissen uit het verleden ook nog kunnen duiden, ze begrijpen. Vergeten doen we al te gemakkelijk, zelfs onze eigen geschiedenis: de eerste wereldoorlog, de Spaanse burgeroorlog, het Nazisme, het Bolsjewisme, Korea, Vietnam, Cambodja, Rwanda, straks Irak, Darfoer, de Taliban Maar we schieten vooral schromelijk tekort in onze duiding: hoe waren die tragedies mogelijk? Hoe is het ooit zo ver kunnen komen? Misschien dat als we ze beter begrijpen, we ze gemakkelijker zouden onthouden en zo, hopelijk, minder kans lopen om in dezelfde verschrikkingen terecht te komen. Dat is voor mij de intrinsieke verlichtende waarde van het werk van Paul Hazard, zonder enige twijfel een van de coryfeeën van de beschavingsgeschiedenis. Laten we hem niet vergeten, ook niet als we genieten van fameus hedendaags werk van onder anderen Jonathan Israel en Steven Nadler, die in hun bibliografie maar veel meer nog in hun eigen kundig enthousiasme terecht eer betuigen aan deze Vlaamse meester.
Ik vermeld nogmaals de Nederlandse vertaling: P. Hazard, De crisis in het Europese denken, Agon, 1990. In die versie vind je ook de uitvoerige bibliografie en bronvermelding, die in mijn Frans exemplaar helaas ontbreekt, omdat ze nadien als een afzonderlijke publicatie is uitgebracht.
Gewoonlijk geven de verkiezingsuitslagen me onverdeeld ongelijk: ik heb er een handje van weg om feilloos de verliezers er uit te kiezen, keer op keer. Op 7 juni 2009 is daarin een stijlbreuk gekomen, een einde aan een lange reeks nederlagen: voor Europa was mijn stem voor Guy Verhofstadt een van de 534.067 die hij behaalde; voor het Vlaamse parlement kreeg de Nieuw Vlaamse Alliantie tien zetels bij de zes die ze hadden, een opmerkelijke vooruitgang voor lijsttrekker Bart De Wever en de zijnen. Mijn opluchting werd enkel getemperd door het gelijktijdige en althans mij verrassende succes van CD&V, enkel verhoogd door het massale verlies van Vlaams Belang.
Iedereen heeft het ingezien: de grote ommekeer is precies dit: de Vlaamsgezinden hebben de weg gevonden, nog meer dan bij de vorige verkiezingen, naar propere Vlaamse partijen, hebben eindelijk vaarwel gezegd aan het rabiaat racisme en plat populisme van het VB. Ze hadden daarvoor ruime keuze: Lijst Dedecker, N-VA, zelfs de CD&V, ze waren allemaal Vlaamser dan ooit en gebrand op een staatshervorming die voor Vlaanderen nieuwe perspectieven moet openen. Eindelijk hebben ze ingezien dat een stem voor het VB een verloren stem was, omdat niemand ooit met het vuile VB in zee zou gaan.
Bart De Wever is zichzelf gebleven. Hij is een intellectueel en wenst dat niet te verbergen, ook daarin verschilt hij van andere politici die hij ofwel ver achter zich laat als het op intelligentie, algemene cultuur en wetenschappelijke beslagenheid aankomt, of in hun blootje zet als hypocriete salonsocialisten of fundamentalistische groene, rode of blauwe ayatollahs. Hij is niet beschaamd om zijn overwinningsrede te beginnen en te eindigen met een spreuk of citaat in het Latijn, om de wijsheid van de klassieken te gebruiken om vergissingen te vermijden. Zei hij daar niet: vincere scis, victoria uti nescis!? Het zijn de gevleugelde woorden die historicus Titus Livius in de mond legde van Maharbal, een van de generaals van Hannibal, na de slag bij Cannae in -216; Hannibals leger had nog maar eens een klinkende overwinning behaald op de Romeinen, maar aarzelde om zijn militair overwicht en het succes van het ogenblik en de verwarring van de tegenstrever te gebruiken en Rome zelf aan te vallen; hij zou uiteindelijk door Rome overwonnen worden. Maharbal zei hem: overwinningen behalen, dat kan je wel, Hannibal, maar je overwinningen gebruiken, dat niet.
Dat doet ons ongetwijfeld denken aan de verkiezingen van 2007, toen een andere onhandige veldheer een monsterscore haalde, maar zijn verrassende en onverdiende populariteit en even tijdelijke suprematie niet kon omzetten in politieke macht: hij bleek een beter eendaags stemmenkanon en partijstrateeg dan een staatsman. Hij werd door vriend én tegenstander gewogen en te licht bevonden: te weinig diplomatisch, te onhandig, niet soepel genoeg, te onzeker, kwetsend, een man die verdeelt, niet verenigt of verzoent.
Dat is waar De Wever voor waarschuwt: het is een klinkende overwinning, die de stoutste verwachtingen overtreft, zelfs van De Wever zelf, maar wat ben je daarmee, als je buitenspel gezet wordt door je politieke tegenstrevers? En dat kan perfect: de drie oude partijen, oranje, blauw en rood houden genoeg stemmen over voor een meerderheid en kunnen dus hun coalitie verder zetten. Iedereen (op de socialisten en de liberalen na) hoopt dat het niet zo loopt, dat de oude bondgenoten en kartelpartners elkaar zullen vinden; wie er dan nog bij komt, de liberalen of de socialisten, allebei verliezers, doet er eigenlijk niet veel toe.
Vlaanderen heeft Vlaams gestemd, nu heel duidelijk zonder het leugenachtig en verwerpelijk racistisch, xenofoob en platvloers opportunisme van de geslepen volksmenners van het VB. We kunnen vandaag weer trots zijn dat we Vlaming zijn, trots op onze afkomst, op ons verleden, op onze taal en ons volk, op onze cultuur en onze eigenheid, zonder anderen uit te sluiten of te minachten. We kunnen ons nu met rechte rug, klare blik en open vizier richten tot onze landgenoten aan de overkant van de taalgrens, zonder complexen, zonder overmoed, maar als werkelijk gelijken, bewust van onze numerieke meerderheid en onze eigen kwaliteiten, zelfzeker van onze eisen op onafhankelijkheid, als het kan binnen België, zo niet zonder, zonder aarzelen. Aan België is ons nog weinig of niets gelegen, chanteren kan men ons daarmee niet meer. Wij hebben België niet nodig, rationeel noch emotioneel. Dat moet de basis zijn van de onderhandelingen over de definitieve boedelscheiding, voor minder doen we het niet. En als de volksvreemde liberalen, socialisten en vooral het ongelooflijk kortzichtig belgicistisch Groen dat niet begrijpen, dat ze dan eens even denken aan de komende federale en gemeenteraadsverkiezingen en aan de stemmen die ze dan nog zullen halen als ze Vlaanderen nog eens verraden. Er is in Vlaanderen geen politiek draagvlak voor een linkse arbeidersinternationale, een liberaal kapitalistisch globalisme of een universeel milieufundamentalisme. De Vlaamse mensen willen in de eerste plaats hun trots terug die België hen ontstolen heeft, hun waardigheid die politiek gekonkel hen al eeuwen ontzegt, hun zelfbeschikking waarop ze al zo lang wachten, een einde aan de historische vernedering. Is dat te veel gevraagd?
Categorie:samenleving Tags:Vlaanderen
04-06-2009
verkiezingen 7 juni 2009
De verkiezingen komen dichterbij: in Vlaanderen stemmen we zondag 7 juni 2009 voor onze vertegenwoordigers in het Vlaams Parlement en ook die voor het Europees parlement.
Voor we daarmee verder gaan, eerst een opmerking over data of datums, het meervoud van datum dus. Lang geleden heb ik geleerd om die altijd volledig te vermelden, dus de dag, de maand en het jaar. Je kan dat op verschillende manieren doen, maar de eenvoudigste is zeker de beste, al is dat afhankelijk van de omstandigheden: 4 juni 2009, 4/6/09, 04.06.2009 Onder invloed van het buitenland, vooral Amerika, en van buitenlandse computerproducten, wijzigt men wel eens de volgorde: ddmmjj wordt dan mmddjj; ik vind dat vervelend, maar je kan er niet omheen dat men in Amerika meestal schrijft June 6, 2009, al zegt iedereen wel the fourth of July. Het meest bekende recente voorbeeld is 9/11, niet de negende november maar de dag die in ons collectieve geheugen is opgeslagen, elf september. Weet je nog welk jaar? Ik ook niet en dat bewijst mijn stelling: vermeld altijd de volledige datum, want na enkele jaren weet geen mens nog in welk jaar iets gebeurde of van wanneer een document dateert als er geen jaartal bij de dag en de maand staat. De aanslag op de Twin Towers, de duizelingwekkende tweelingtorens in New York die ik lang geleden ook ooit bezocht, was in 2001, niet te geloven hoe de tijd vliegt!
In het boek dat ik hier onlangs besprak (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=344371) en dat uitgegeven was ter gelegenheid van Amsterdam Wereldboekenstad, zocht ik tevergeefs naar de publicatiedatum; gelukkig is er internet en kan je binnen de tien seconden daar het onbetwijfelbare antwoord vinden. Maar bedenk nog even wat we vroeger deden in dergelijke omstandigheden juist: niets, we lieten het erbij, noodgedwongen, omdat we wel moesten, omdat het antwoord enkel ergens in een ander boek te vinden was, in een bibliotheek, of misschien telefonisch, maar dat kost allemaal geld en moeite, dus Hoe gans anders gaan we nu met de dingen om, zoals ook ik hier in mijn teksten: ik kijk (bijna) alles na, zodat de kwaliteit van de informatie (meestal) stukken beter is dan wat vroeger menselijkerwijze mogelijk was. Enkel kranten en tijdschriften beschikten vroeger over de middelen, in de vorm van woordenboeken, encyclopedieën en andere gespecialiseerde naslagwerken om op een ernstige manier aan fact checking te doen. The New Yorker had zo een eigen dienst die vermaard en zelfs berucht was: geen woord ging er buiten dat niet nagekeken was, ook niet in de fictie: als een schrijver een gebeurtenis vermeldde of een of ander detail, werd dat nagekeken en wat niet klopte onverbiddelijk gecorrigeerd.
Maar dat allemaal terzijde, ik wou het immers over de nakende verkiezingen hebben. Op radio en tv en ook op internet worden we bestookt met informatie, reclame en duidingprogrammas, tot op Facebook toe. Ik houd me overigens afzijdig van dat laatste fenomeen, zoals ik ook wijselijk wegblijf van forums en chatboxen. Mijn website, mijn blog voldoet perfect aan mijn behoeften, samen met e-mail, meer moet dat niet zijn, al gun ik elk diertje zijn pleziertje, natuurlijk.
Ondanks die overvloed blijft het moeilijk om je een idee te vormen van het aanbod. Gisteren zag ik de Nederlandse rechtse politicus Wilders kort in actie. Ik weet verder niets van zijn programma, maar toen ik hem hoorde betogen dat Turkije nooit ofte nimmer, ook over duizend jaar niet bij de EU mocht, omdat het een islamitisch land is, toen dacht ik: tja, dat is een standpunt dat je perfect kan verdedigen, net zoals je ook het tegendeel kan aanvaarden; ongetwijfeld verdedigt Wilders het standpunt van heel wat van zijn medeburgers, zoals het Vlaams Belang hier bij ons ook meningen naar voren brengt waarin heel wat mensen zich vinden. Sommige daarvan zijn ronduit racistisch, maar dat kan je van de Turkije-kwestie in wezen niet zeggen, vind ik: of een land erbij mag of niet, zou moeten beslist worden door de landen die al lid zijn van de unie, het liefst na een grondige informatiecampagne en een volksraadpleging, en niet door een commissie of zelfs een parlement, al bestaat het uit 785 leden, 14 vice-presidenten, 39 fracties en 22 comités, een niet-werkbare mastodont, als je het mij vraagt.
Ik weet dus echt niet voor wie stemmen, Europees, ik kan ook enkel voor Vlaamse kandidaten stemmen, omdat het afgevaardigden zijn van nationaliteiten, zo Europees zijn we dus ook weer niet, Europa is nog altijd niet ons vaderland, voor ons is dat Vlaanderen, want we mogen ook niet voor Franstalige vertegenwoordigers stemmen, zo Belgisch-nationaal zijn we dan ook weer niet. Wellicht stem ik voor een of andere figuur die indruk gemaakt heeft op mij, zoals Guy Verhofstadt.
Voor het Vlaams parlement is het ook even zoeken, van de meeste Vlaamse ministers en van bijna alle parlementsleden kan ik echt niet zeggen tot welke partij ze behoren. Je moet dus voortgaan op de reclame in je bus en het nieuws en de meestal chaotische praatshows op tv. De politici laten daar zien wat we ook in parlementaire debatten voorgeschoteld krijgen: emoties, een bedenkelijk niveau van argumentatie en welsprekendheid, geschreeuw, elkaar in de rede vallen, het is niet fraai. De journalisten doen hun best om het een beetje in goede banen te leiden, maar daardoor missen ze kansen op een open debat en harde waarheden en stevige argumenten over de grond van de zaak, over de echte ideologische verschillen, niet over een stukje autosnelweg hier, een bijkomend dok of een kanaalverbreding ergens anders. Kortom: met de informatie waarover we beschikken, zelfs via de partijprogrammas, als we die al zouden lezen, kunnen we geen ernstige keuze maken tussen de kandidaten.
Dan maar denken aan de partijen. Ik verberg ook nu mijn afkeer niet van Vlaams Belang, al meen ik dat het beruchte cordon sanitaire een zware vergissing was en blijft: het is niet democratisch om een groot gedeelte van de kiezers definitief buitenspel te zetten, het heeft als strategie het VB enkel helpen groot maken en is als dusdanig een mislukking, en het heeft de Vlaamse zaak hopeloos vertraagd en ondermijnd, door een grote groep flaminganten in een verdomhoek van het racisme te dumpen. Lijst Dedecker is sympathiek, op een kwajongensachtige manier, maar kan nog niet op veel meer bogen dan wat soms bedenkelijk maar spectaculair oppositiewerk; ze hebben een beetje het probleem van allochtone werkzoekende jongeren: geen ervaring? geen werk! De hele kleintjes, SLP en PVDA, nu ook in een plus-versie, trekken me niet aan, al zijn hun programmas best interessant. Groen kan me als partij niet (meer) bekoren, ondanks het uitroepteken en de vestimentaire ommezwaai: het blijven predikanten, betweters en het kan me niet schelen dat ze gelijk hebben over het milieu, het klimaat of zelfs hun nieuw dada, de groene economie: ik hou niet van hun weinig vertrouwen inboezemende stijl, ze doen me te veel denken aan fundamentalistische idealisten, ik krijg er soms schrik van, ze werken op mijn zenuwen.
De drie traditionelen dan: de katholieken, de liberalen en de socialisten: nee, dank u feestelijk. Die hebben ons gebracht waar we nu zijn, al zo lang als ik leef en op alle punten hebben ze er een potje van gemaakt. Als het goed gaat, delen ze het geld uit, in plaats van te sparen, zoals een normale mens doet, voor de Bijbelse zeven magere jaren. Als het slecht gaat, durven ze geen maatregelen te nemen en laten ze liever de staatsschuld oplopen, zodat er geen kans is dat het uitdagend hoge Belgisch belastingsniveau ooit daalt; ze hebben het staatsapparaat tot een reusachtig kankergezwel laten uitgroeien en van iedereen een ambtenaar gemaakt met hun regelneverij. Ze hebben geen oog gehad voor de Vlaamse verzuchtingen, voor de nieuwe problemen van immigratie en globalisatie, noch voor de maatschappelijke verschuivingen en de nieuwe economische realiteiten, zoals het tweeverdieners-systeem. Ze laten de hollende vergrijzing voor wat ze is, stellen maatregelen uit en hopen dat er geen ongelukken gebeuren. Ze missen elke ethische en ideologische diepgang, troepen samen in een grijs centrum, waar zich misschien wel een meerderheid aan stemmen bevindt, maar zeker geen hartverheffende, diepe of originele gedachten, ondernemende geesten of vernieuwende durvers. Ze blijven teren op hun grijs verleden, dat ondertussen door de geschiedenis is uitgeveegd: het agressief liberalisme en het strijdend socialisme van de 19de-eeuwse klassenstrijd, het overtuigde standenkatholicisme van Rerum novarum. Voor hen is het alsof de 20ste eeuw niet heeft plaatsgevonden! De traditionele partijen bewijzen door hun gekibbel en uitstelgedrag elke dag dat ze noch het land noch Vlaanderen kunnen regeren op een ordentelijke manier. Ze zijn het probleem, niet de oplossing.
In arren moede zal ik mijn stem weggeven aan een partijtje dat ten minste één herkenbare figuur heeft, die niet afgaat in discussies, interviews, populaire tv-spelletjes en verkiezingsprogrammas. Ik heb het over Bart De Wever de N-VA, die zich vorige keer heeft laten vangen in een verlokkelijk kartel met de CD&V en zoals verwacht al heel snel het deksel op de neus kreeg van die trouweloze opportunisten: N-VA heeft Leterme de overwinning bezorgd waarmee hij paars kon breken, maar zelfs met 800.000 persoonlijke stemmen én N-VA was die totaal machteloos op elk gebied. Na het smadelijke debacle beleven we nu al maanden het machteloze interregnum, in afwachting van de stille dood van een geruisloze federale regering en een onzichtbare premier. Alle reden dus om zeker niet op machtsgeile maar evident onbekwame CD&V-kandidaten te stemmen en integendeel de rechtlijnige verschoppelingen te steunen: ik stem dus voor de gelegenheid eens overtuigd Vlaams voor het Vlaams parlement, omdat ik hopelijk nog tijdens mijn leven een einde wil zien aan de onwaarschijnlijke, beschamende onzin die België is.
(Franz) Joseph Haydn werd geboren in zuid-Oostenrijk op 31 maart 1732 en stierf in Wenen op 31 mei 1809, dus net 200 jaar geleden, reden genoeg om even stil te staan bij deze uitzonderlijke musicus. Ik doe dat voor de feitelijke gegevens aan de hand van het artikel dat Denis Arnold (1926-1986) aan hem wijdde in zijn onvolprezen tweedelige The New Oxford Companion to Music (1983) die sinds vele jaren mijn werktafel siert en me al zoveel genoegen en inzicht heeft verschaft. Een zeldzame foto van deze vooraanstaande musicoloog vind je hier: http://www3.humnet.unipi.it/galileo/fondazione/images/Vincitori/ARNOLD.JPG
Maar nu naar Haydn. Hij is, zeker na zijn dood, altijd veel minder bekend geweest dan Mozart of Beethoven, beide tijdgenoten. Tijdens zijn leven was hij een internationale beroemdheid, maar de stormachtige ontwikkelingen in de muziek en de radicale veranderingen in de muzikale smaak van het publiek hebben zijn roem snel doen verbleken. Zijn operas werden (en worden) zelden opgevoerd, hoewel ze muzikaal gezien niet voor de al te populaire kaskrakers van Mozart moeten onderdoen. Maar Papa Haydn, zoals men hem is gaan noemen, kwam over als een brave, rustige ambachtsman, geen rebel zoals Mozart of Beethoven en zijn reputatie is lang zo gebleven: hij was niet echt belangrijk. Haendel en Bach hebben hun revival gekend, maar voor Haydn is die er nooit helemaal gekomen, althans bij het grote publiek. Muzikanten, componisten en dirigenten daarentegen aarzelen niet om Haydn helemaal bovenaan hun lijstje te plaatsen: hij is a musicians musician, je moet een beetje muzikant zijn om hem te kennen en echt te waarderen en te smaken, maar als je dat bent of als je wat inspanning doet, dan is de bewondering volkomen en zonder enig voorbehoud of aarzeling: wie van muziek houdt om de muziek zelf, en niet omwille van haar boodschap of de verhalen die ze brengt, zal in Haydn een onuitputtelijke bron vinden van muzikale rijkdom. Veel van Mozarts (meest bekende) muziek is heel bewust geschreven voor (groot) publiek, het is moeilijk om je een voorstelling van Cosi fan tutte voor te stellen zónder publiek. Daarentegen kan ik me geen groter muzikaal genot voorstellen dan mocht ik daartoe de begaafdheid bezitten, quod non als lid van een strijkkwartet een intieme doorleefde uitvoering te brengen van bijvoorbeeld de Zon-kwartetten, opus 20, ergens in een bos of een salon, helemaal alleen met vier muzikanten.
Zoals bij velen voor en na hem, begon de muzikale opleiding van de jonge Haydn in het plaatselijke kerkkoor. Daar werd hij opgemerkt door de kapelmeester van de Dom in Wenen, die op het platteland op zoek was naar goede stemmen voor zijn koor. Toen zijn stem brak, werd hij aan zijn lot overgelaten, zoals nadien ook met Schubert gebeurde (klik hier voor mijn artikel over hem: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=38). Dank zij contacten met Metastasio, de beroemde librettoschrijver en met Porpora, de sterzanger van het ogenblik, kon Haydn zijn opleiding vervolmaken in ruil voor hand- en spandiensten voor de beide heren, en dat het leidde tot zijn eerste aanstelling, als muziekdirecteur en hofcomponist van graaf Morzin. Haydn was toen 26, had ondertussen al heel wat gecomponeerd en schreef zijn eerste symfonie in de dienst van de graaf.
In 1760 trouwde hij, niet met zijn geliefde, want die trok naar het klooster, maar met haar zus. Het is nooit een gelukkig huwelijk geweest en Haydn heeft vaak zijn blikken naar andere partners gewend, vooral wanneer die vooral zijn muzikale talenten beter wisten te appreciëren dan zijn echtgenote, die vooral geïnteresseerd bleek in wat het opbracht. In hetzelfde jaar ontbond Morzin zijn muziekkapel, maar Haydn werd overgenomen door Prins Paul Anton Esterhazy, die Haydns muziek had gehoord. Hij zou in actieve dienst blijven bij het huis Esterhazy tot bij de dood van de volgende prins in 1790. De Esterhazys verbleven in Wenen maar vooral in Eisenstadt, een goede 45 km meer naar het zuiden. Een van de prinsen kreeg het in zijn hoofd om helemaal in Hongarije een heus paleis te laten bouwen, op een schaal die vergelijkbaar was met dat van Versailles zelf. In de loop van de jaren werd het een indrukwekkend complex en de familie verbleef er allengs niet alleen in de zomermaanden, maar gedurende steeds langere perioden van het jaar.
De muzikanten die Haydn ter beschikking kreeg, waren eersterangs artiesten, maar toch moest de kapel onderdoen voor de prachtige en machtige orkesten die toen in de grote wereldsteden floreerden. Anderzijds hoefde Haydn nauwelijks rekening te houden met het publiek: hij was in vaste dienst en de prins was een echte kenner, speelde zelf ook muziek, de baryton. Hij kon zich dus uitleven in composities voor echte liefhebbers en waar hij zelf helemaal achter stond. Dat waren vooral orkestrale symfonische werken, vaak met solopartijen voor een van de instrumenten. Zijn werk was aanvankelijk niet vernieuwend, maar wel van een grote originaliteit, intensiteit en ernst. Hij componeerde toen ook zijn eerste kwartetten, die wel degelijk het genre grondig vernieuwden, lees daarover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=178. Later bouwde de prins ook een theater bij het paleis en Haydn kreeg de opdracht om daarvoor operas te schrijven en om er werken van andere componisten uit te voeren. In 1782 verschenen zijn volmaakte Russische strijkkwartetten (opus 33), zo bewonderd door Mozart dat die zelf zijn Haydn kwartetten schreef, opgedragen aan zijn voorbeeld.
Stilaan werd Haydn bekend, zijn werk voor de Esterhazys werd nu ook elders opgevoerd en hij kreeg bestellingen binnen van andere steden en mecenassen, tot in Parijs, Napels en Londen. Haydn leerde Mozart goed kennen, de twee componisten waren zeer onder de indruk van elkaars kwaliteiten; ze speelden samen hun kwartetten en hoewel Haydn 25 jaar ouder was dan Mozart, bewonderde hij het evidente genie van de jongeman ten zeerste. Er is zelfs een duidelijke invloed van Mozarts stijl te merken in Haydns symfonieën van die periode.
In 1790 stierf prins Nikolaus, de beschermheer van Haydn. Zijn opvolger, Anton, was nauwelijks geïnteresseerd in muziek en ontsloeg meteen bijna al de muzikanten. Haydn bleef in dienst met een bescheiden loon, maar kreeg nog nauwelijks opdrachten. Dat kwam hem goed uit. Hij had een pensioentje van de vorige prins en kon rekenen op zeer goed betaalde opdrachten in de grootste Europese steden. Hij kon zich pas dan ook losmaken uit de relatieve afzondering van het Hongaarse slot en een eigen sociaal leven uitbouwen. Hij maakte kennis met de begoede middenklasse in Wenen en onderhield wellicht amoureuze betrekkingen met bewonderende dames. Een eerste gelegenheid voor concertreizen bood zich aan toen de Londense impresario Salomon hem 1.200 £ aanbood voor een nieuwe opera, zes symfonieën en twintig kleinere werken, alle uit te voeren onder Haydns leiding in Londen. Haydn arriveerde er op 1 januari 1791, werd aan het Hof geïntroduceerd, kreeg een eredoctoraat in de muziek in Oxford (vandaar de naam van een van zijn symfonieën, die hij evenwel al vroeger had gecomponeerd) en floreerde in de society. Het beviel hem allemaal zo goed dat hij nog een tweede jaar bleef en zelfs overwoog om zich voorgoed in Londen te vestigen. Maar het liep anders en hij keerde naar Wenen terug in 1792.
Het was toen dat Beethoven bij hem in de leer kwam, maar hoewel ze elkaars werk zeer respecteerden, waren de lessen toch geen echt succes en Beethoven ging zijn eigen weg. Haydn keerde terug naar Londen in 1794 en schreef er de rest van zijn twaalf Londense symfonieën, die tot zijn beste werk behoren en samen met Mozarts latere symfonieën het hoogtepunt betekenen in dat genre in de 18de eeuw.
Haydn was terug in Wenen in 1795. Hij was 63, zoals ik nu. Hij was welgesteld en zelfs een beetje meer dan dat en genoot van een uitstekende internationale reputatie. Maar hij was officieel nog steeds in dienst bij de Esterhazys en de nieuwe prins, Nikolaus, vond dat hij zijn taken maar eens opnieuw moest opnemen. Haydn reisde over en weer tussen Eisenstadt en Wenen. De relaties met zijn werkgever waren grondig veranderd sinds het begin van zijn carrière, maar ze vonden een compromis waarbij Haydn niet al te zwaar belast werd en voldoende tijd overhield om te doen waar hij zelf zin in had. Voor het hof schreef hij verscheidene missen. Zijn belangstelling voor de inbreng van het koor was sterk toegenomen nadat hij in Londen had kennisgemaakt met de oratoria van Haendel. Dat leidde tot de compositie van Die Schöpfung in 1798, met heerlijke koren en prachtige partijen voor de solisten, met originele, levendige en suggestieve, zelfs programmatische muzikale vondsten die aan het beste van Mozart gewaagd zijn. In 1801 verscheen Die Jahreszeiten, een even meesterlijke compositie. Sinds zijn terugkeer uit Londen was hij kwartetten blijven schrijven en deze late werken staan veel dichter bij Beethoven dan men zou verwachten van een componist van de galante 18de eeuw.
Vanaf zijn zeventigste, in 1802, deed Haydn het kalmer aan. Hij werd vrijgesteld van dienst voor de Esterhazys, genoot van zijn faam en van de erkenning, ontving talrijke bewonderende bezoekers en woonde af en toe uitvoeringen bij van zijn muziek. Aan zijn rustige laatste levensjaren kwam een einde op 31 mei 1809, tijdens de invasie van Oostenrijk door Napoleon, zodat zijn uitvaart niet een echt plechtig karakter kreeg. Later werd hij op vraag van de Esterhazys herbegraven in Eisenstadt.
Zeker dit jaar, het tweehonderdste na zijn overlijden, en dezer dagen, rond de dag van zijn overlijden, krijgt Haydn wat meer aandacht, maar verder is het nog steeds zo dat Mozart en Beethoven veel meer bekendheid genieten en dat hun werken als belangrijker worden aangezien: een concert met de vijfde van Beethoven of de Jupiter van Mozart is een gebeurtenis, een uitvoering van om het even welke symfonie van Haydn is dat niet. Is dat omdat hij er in totaal 106 schreef? Zijn verbluffend oeuvre omvat daarnaast enkele tientallen concertos, veertien missen, bijna twintig operas, 45 pianotrios, ongeveer 70 werken voor piano solo, 103 strijkkwartetten, de twee oratoria en 175 werken voor baryton, een soort cello, het instrument van prins Nikolaus Joseph, waarvan 126 trios voor baryton, cello en altviool.
Ik wil hier nogmaals verwijzen naar de buitengewone kans die wij, mensen van de 21ste eeuw hebben om gans dit oeuvre in huis te halen: Brilliant Classics heeft een box met 150 cds, kostprijs: net geen 80 euro! Te koop bij Kruitvat en dat is voorwaar geen reden om te denken dat de kwaliteit minderwaardig zou zijn, het tegendeel is waar.
Haydn mag dan al zijn hele leven in dienst geweest zijn bij hoogadellijke werkgevers, de Esterhazys: de echte prins was Joseph Haydn, echte adel verwerf je niet door geboorte maar door die zeldzame combinatie van begenadigde begaafdheid en onverdroten werkkracht. Haydn was een mens zoals er maar enkele geweest zijn in onze (muziek-)geschiedenis, een werkelijk uniek kunstenaar. Als je dat nog niet wist, of als je daaraan zou twijfelen, luister dan eens rustig naar een strijkkwartet, een symfonie of een trio, het hoeft niet eens de hele Schöpfung te zijn, en geef dan toe: dit is de hemel op aarde, toch?
Categorie:muziek Tags:muziek
30-05-2009
zondebok
Zondebok: nog zon woord dat we af en toe wel eens gebruiken. We weten heel goed wat het betekent, maar waar komt het vandaan?
Van Dale meent dat het in 1844 voor het eerst in het Nederlands opdook, maar het beeld is veel, veel ouder. Het woord kwam niet voor in de eerste editie van Van Dale (1864), het staat ook niet in Kiliaan (1599). Vandaag vermoeden wij spontaan dat het uit de Bijbel komt: het is de bok die beladen wordt met al de zonden Israels en de woestijn ingejaagd. De Bijbeltekst, Leviticus 16, luidt als volgt:
Grote Verzoendag (Yom Kipoer, op veranderlijke data eind september-begin oktober)
16
1 Na de dood van de twee zonen van Aäron die stierven toen ze in de nabijheid van de HEER kwamen, 2 zei de HEER tegen Mozes: Zeg tegen je broer Aäron dat hij niet zomaar de heilige ruimte achter het voorhangsel mag binnengaan. Het zou zijn dood betekenen, want daar, boven de verzoeningsplaat die op de ark ligt, is de plaats waar ik in een wolk verschijn.
3 Dit moet Aäron bij zich hebben wanneer hij de heilige ruimte betreedt: een stier voor een reinigingsoffer en een ram voor een brandoffer. 4 Hij moet een heilige linnen tuniek aantrekken en een linnen broek dragen. Hij moet een linnen gordel om zijn middel binden en zijn hoofd met een linnen tulband bedekken. Dat is heilige kleding; voordat hij die aantrekt, moet hij zijn lichaam met water wassen. 5 Van de Israëlieten moet hij twee bokken voor een reinigingsoffer in ontvangst nemen en een ram voor een brandoffer.
6 De stier biedt Aäron aan als reinigingsoffer namens zichzelf, om voor zichzelf en zijn familie verzoening te bewerken. 7 De beide bokken moet hij naar de ingang van de ontmoetingstent brengen, en daar, ten overstaan van de HEER, 8 moet hij door loting vaststellen welke bok bestemd is voor de HEER en welke voor Azazel. 9 De bok die door het lot voor de HEER bestemd is, moet hij als reinigingsoffer opdragen; 10 de bok die door het lot bestemd is voor Azazel moet levend voor de HEER blijven staan om verzoening mee te bewerken, en daarna de woestijn in worden gestuurd, naar Azazel.
11 Aäron moet de stier voor zijn eigen reinigingsoffer aan de HEER opdragen, om voor zichzelf en zijn familie verzoening te bewerken. Hij moet de stier slachten 12 en een vuurbak vullen met gloeiende houtskool van het altaar dat bij de ingang van de ontmoetingstent staat. Hij moet twee handen fijngestampt geurig reukwerk nemen en dat alles naar de heilige ruimte achter het voorhangsel brengen. 13 Daar moet hij het reukwerk ten overstaan van de HEER op het vuur leggen opdat de wolk van het reukwerk de verzoeningsplaat op de ark met de verbondstekst aan het oog onttrekt, anders sterft hij. 14 Hij moet met zijn vinger wat bloed van de stier op de verzoeningsplaat sprenkelen en zevenmaal wat bloed op de grond ervoor. 15 Daarna moet hij de bok voor het reinigingsoffer van het volk slachten, en het bloed naar de heilige ruimte achter het voorhangsel brengen. Met het bloed moet hij hetzelfde doen als met het bloed van de stier: hij moet het op de verzoeningsplaat en op de grond ervoor sprenkelen. 16 Zo voltrekt hij aan de heilige ruimte de verzoeningsrite voor de onreinheden en overtredingen van de Israëlieten, voor al hun zonden. Hetzelfde moet hij doen met het voorste deel van de ontmoetingstent, die in hun kamp staat, te midden van alle onreinheid van het volk. 17 Er mag niemand in de ontmoetingstent zijn, vanaf het moment dat hij die binnengaat om de verzoeningsrite te voltrekken tot het ogenblik waarop hij de tent verlaat. Nadat hij voor zichzelf en zijn familie en voor de hele gemeenschap van Israël de verzoeningsrite heeft voltrokken, 18 moet hij naar buiten gaan, naar het altaar dat bij de ingang staat. Ook daaraan moet hij de verzoeningsrite voltrekken. Hij moet wat bloed van de stier en van de bok aan de horens van het altaar strijken, 19 en vervolgens met zijn vinger het altaar zevenmaal met het bloed besprenkelen. Zo reinigt hij het van de onreinheid van de Israëlieten en heiligt hij het weer.
20 Nadat Aäron de verzoeningsrite heeft voltrokken aan de heilige ruimte, het voorste deel van de ontmoetingstent en het altaar, moet hij de andere, nog levende bok laten brengen. 21 Hij legt dan zijn beide handen op de kop van de bok en spreekt alle wandaden en vergrijpen van de Israëlieten openlijk uit, alle zonden die ze hebben begaan. Zo legt hij alle zonden op de kop van de bok. Daarna moet hij het dier de woestijn in sturen, onder de hoede van iemand die daarvoor is aangewezen. 22 De bok neemt alle zonden van het volk met zich mee, naar een verlaten gebied.
Nadat de bok in de woestijn is losgelaten, 23 moet Aäron de ontmoetingstent binnengaan. Hij moet de linnen kleren uitdoen die hij had aangetrokken toen hij de heilige ruimte binnenging, en ze daar laten liggen. 24 Op een heilige plaats moet hij zijn lichaam met water wassen en zijn gewone kleren weer aantrekken. Dan gaat hij naar buiten en brengt zijn eigen brandoffer en het brandoffer van het volk, om voor zichzelf en voor het volk verzoening te bewerken. 25 Het vet van de reinigingsoffers moet hij op het altaar verbranden. 26 De man die de bok naar Azazel heeft gestuurd, moet zijn kleren en zijn lichaam met water wassen voordat hij het kamp weer in mag. 27 De stier en de bok voor het reinigingsoffer, waarvan het bloed het heiligdom is binnengebracht voor de verzoeningsrite, worden buiten het kamp gebracht, waar de huid en het vlees en de ingewanden moeten worden verbrand. 28 Degene die ze verbrand heeft, moet zijn kleren en zijn lichaam met water wassen voordat hij het kamp weer in mag.
29 De volgende bepaling blijft voor jullie voor altijd van kracht: De tiende dag van de zevende maand moeten jullie in onthouding doorbrengen en je mag dan geen enkele bezigheid verrichten, geboren Israëlieten evenmin als de vreemdelingen die bij jullie wonen. 30 Want op die dag wordt voor jullie de verzoeningsrite voltrokken opdat jullie van al je zonden gereinigd worden en de HEER weer rein tegemoet kunnen treden. 31 Die dag moet in volstrekte rust en onthouding worden doorgebracht; deze bepaling blijft voor altijd van kracht. 32 De priester die gezalfd is en tot opvolger van zijn vader is aangesteld, zal dan de verzoeningsrite voltrekken. Gehuld in zijn heilige linnen kleding 33 moet hij de verzoeningsrite voltrekken aan de heilige ruimte in het heiligdom, en ook aan het voorste deel van de ontmoetingstent en aan het altaar. Zo bewerkt hij verzoening voor de priesters en de hele gemeenschap. 34 Deze bepaling blijft voor jullie voor altijd van kracht: eenmaal per jaar moet voor de Israëlieten verzoening bewerkt worden voor al hun zonden.
Hoewel het woord zondebok blijkbaar niet letterlijk in de Bijbel staat, komt de uitdrukking evident wel daarvandaan.
Er is wat discussie over die Azazel, voor wie de ene bok bestemd is.
De Vulgaat, de eerste officiële Latijnse vertaling van de hele Bijbel, dus inclusief het Oude Testament, werd grotendeels door Hiëronimus (c. 347-420) geschreven of verzameld, op basis van bestaande vertalingen in het Latijn en het Grieks (de Septuagint), maar later ook op grond van de Hebreeuwse, Joodse teksten; in welke mate hij werkelijk de grondtekst heeft gebruikt, weten we niet. Wat Azazel betreft, dat heeft hij gelezen als ez ozel (wat niet zo vreemd is, als je bedenkt dat het Hebreeuws enkel de medeklinkers schrijft en als je niet weet wie of wat Azazel is) en dat betekent: de geit of bok die weggaat. Zo heeft hij het verhaal van de bok die weggezonden werd, gebruikt om het hem bevreemdende Azazel te vertalen. Later hebben Joodse schriftgeleerden er andere verklaringen voor gezocht en natuurlijk ook gevonden: az el betekent letterlijk de grote ruwte en zou verwijzen naar een specifieke bergachtige plaats die men ritueel gebruikte om de bok in los te laten; anderen zien er een verwijzing in naar de zonen van God uit het verhaal van Noë/Noach, of de gevallen engelen uit het boek Enoch; in de Joodse mythologie is Azazel een duivelse figuur geworden, een bietebauw, voorgesteld als of met een bok, zo verschijnt hij ook in de Kabbala. Azazel komt ook voor bij naburige volkeren, misschien hebben de Joden de naam en het beeld van de bok wel opgevangen tijden de ballingschap in Babylonië.
Om het even: ook los van de betekenis van Azazel is er duidelijk sprake van een bok die inderdaad op de grote jaarlijkse verzoendag figuurlijk beladen wordt met alle zonden Israels en vervolgens wordt weggejaagd naar de woestijn. Het is een zeer krachtig beeld, dat zeer goed de bedoeling weergeeft: de zuivering van de gemeenschap door een ritueel slachtoffer, dat geïdentificeerd wordt met al wat verkeerd is in die gemeenschap en dat weggestuurd, verwijderd wordt uit die gemeenschap. Ook in andere culturen komen dergelijke rituelen voor en dat is niet verwonderlijk: het is een heel menselijke reactie om de oorzaak van onheil, tegenslag en vreemde gebeurtenissen bij een of andere schuldige te zoeken en die dan te straffen of te verwijderen, door ballingschap, fysieke bestraffing of zelfs rituele moord. In het oude Griekenland koos men een pharmakos, meestal een gevangene, een slaaf of een mismaakte, die gestenigd, verjaagd of zelfs gedood werd als rituele schuldige voor natuurrampen, nederlagen en ander onheil. Denk aan farmacie, apotheek en je kent de betekenis: de pharmakos is een heler, een genezer.
Ook vandaag zoeken wij voor van alles en nog wat naar zondebokken, wijzen wij beschuldigend naar vermeende oorzaken van wat er verkeerd gaat in de maatschappij. De meest voor de hand liggende slachtoffers zijn die met afwijkende kenmerken: het zwart schaap, kleurlingen, zwervers, vreemdelingen, mensen met een ziekte (melaatsen of hun hedendaagse gelijken, Aidslijders) of handicap (bochel, dwerg); zonderlingen dus, uitzonderingen. Ook nu nog denken wij dat, als we die al dan niet vermeende schuldige verwijderen, ook het onheil dat hij meebracht zal verdwijnen: als de voetbalploeg slechte resultaten haalt, is de coach de eerste die valt, niet de spelers. Als er iets gebeurt waarvoor de betrokken minister verantwoordelijk is, bijvoorbeeld de ontsnapping uit de gevangenis van een (of meer!) misdadigers, dan moet de minister zelf opstappen, ook al heeft hij zelf rechtstreeks niets te maken met de feiten. Dat is de betekenis van onze zondebok: iemand die de schuld krijgt, maar eigenlijk ten onrechte, zoals ook de echte bok uit Leviticus 16 niets te maken had met de zonden Israels, maar toch de woestijn in moest.
En we weten allemaal dat dit systeem niet werkt: het is niets gekort om een zoenoffer te brengen, een onschuldige te bestraffen, een symbolische daad te stellen. Het geeft ons ten hoogste eventjes een goed gevoel, zoals de Joden zich wellicht ook opgelucht zullen gevoeld hebben op Yom Kipoer na het volbrengen van hun ritueel. Maar rituelen dienen voor de gemoedsrust, ze kunnen het onheil in de wereld niet verhinderen, noch het kwaad uitroeien dat in onze harten schuilt.
In het Engels zegt men scapegoat, een letterlijke vertaling (escape goat) door Tyndale (1494-1536, klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=228556), van ez ozel en van Hiëronymus caper emissarius, Martin Luthers der ledige Bock, Symmachus tragos aperkhomenos. Met de betekenis "one who is blamed or punished for the mistakes or sins of others" komt scapegoat voor het eerst voor in 1824; als werkwoord in 1943.
In het Frans heeft men eveneens de oorspronkelijke lezing van Azazel bewaard in bouc émissaire: wegzendbok; leuke synoniemen zijn: lâne du moulin, le souffre-douleur, le dindon de la farce, être le boeuf. Bij René Girard (°1923) is het een belangrijk thema in zijn sociaal-religieuze maatschappijverklaring. Hij ziet Christus als de zondebok bij uitstek: door zijn vrijwillige dood (als onschuldig slachtoffer) heeft hij de erfzonde van de mens weggenomen en het weer mogelijk gemaakt dat de mens het heil vindt.
Het Duits heeft ook Sündenbock, zelfs al sinds de 17de eeuw, op basis van het Bijbelverhaal; rond 1800 zouden zij al die uitdrukking gebruikt hebben om iemand aan te duiden die onschuldig moet boeten voor de fout van anderen. Het lijkt erop alsof wij daar de mosterd gehaald hebben.
Het zoeken naar een gemakkelijk onschuldig slachtoffer noemen we ook wel eens, figuurlijk, een heksenjacht. Het is meteen duidelijk dat de echte heksenvervolgingen, die vooral tussen 1560 en 1660 plaatsvonden, perfect passen in het zondebokprincipe. Lees hierover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=269.
Zo, dat was het. We weten nu waar onze zondebok vandaan komt en hoe we dat treffend Bijbels beeld hebben opgenomen in onze algemene cultuur, omdat het beantwoordt aan een zeer herkenbaar maar niet zo aantrekkelijk algemeen menselijk trekje, ook na 10.000 jaar beschavingsgeschiedenis.
23 april is een speciale dag voor boekenliefhebbers. Ons verhaal begint in Catalonië. Daar was het sinds de middeleeuwen de gewoonte dat de mannen op die dag rode rozen schonken aan hun geliefde (vrouw). 23 april is het feest van Sint-Joris, die van de draak. Er is weinig reden om aan te nemen dat hij of de draak werkelijk bestaan hebben, maar sinds de zesde eeuw is hij een van de meest populaire heiligen in heel christelijk Europa. Ontelbaar zijn de verhalen en legenden, maar ook de gilden en religieuze of folkloristische verenigingen die naar hem werden genoemd, de kerken en steden die hem als patroon hadden. Vooral in Engeland was zijn feest een van de sociale hoogdagen van het jaar, zelfs na de reformatie, toen heiligenverering op een laag pitje werd gezet. Hoe dan ook, in Catalonië bedachten de boekhandelaars in 1925 een handige commerciële campagne: in ruil voor de rozen zouden de dames aan hun geliefde (man) een boek geven: 23 april 1616 was immers de sterfdatum van Cervantes, de auteur van Don Quixote, natuurlijk. En zo geschiedde. Sindsdien verkoopt men in Catalonië op die dag alleen zon 400.000 boeken (naast 4 miljoen rozen ), ongeveer de helft van de jaarlijkse boekenverkoop in de streek.
Toen de Unesco op zoek was naar een datum voor een dag gewijd aan het boek, viel hun keuze wegens die bestaande traditie en de wereldwijde bekendheid van Cervantes Don Quixote, bijna vanzelfsprekend op die dag. Sinds 1995 is 23 april derhalve Wereld boeken- en copyrightdag. Toevallig zijn er nog wat andere literaire connotaties voor die dag: (waarschijnlijk) de geboortedag én (zeker) de sterfdag van William Shakespeare, de sterfdag van Inca Garcilaso de la Vega en Josep Pla, de geboortedag van Maurice Druon, Vladimir Nabokov, Manuel Mejía Vallejo en Halldór Laxness. Voor Shakespeare moeten we nog vermelden dat hij wel op 23 april geboren is in 1564 en gestorven in 1616, maar in de praktijk was zijn laatste uur toch niet op dezelfde als Cervantes: de kalenderhervorming van Gregorius (1582) werd in Engeland veel later ingevoerd dan in Spanje (lees hierover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=360) en zo komt het dat Shakespeare tien dagen voor Cervantes overleed, maar wel op dezelfde datum, volg je nog?
Er is niet alleen een wereldboekendag, maar ook een wereldboekenstad: sinds 2001 duidt de Unesco elk jaar een stad aan die een jaar lang, van 23 april natuurlijk, die titel mag dragen; het begon (natuurlijk) in Spanje:
Madrid (2001), dan Alexandria (2002), New Delhi (2003), Antwerpen (2004), Montréal (2005), Turijn (2006), Bogotá (2007), Amsterdam (2008), Beiroet (2009), Ljubljana (2010).
Ik kan me al niet goed meer herinneren wat voor speciale evenementen er toen in Antwerpen geweest zijn en ook Amsterdam is ongemerkt aan mij voorbijgegaan en dat vind ik wel een beetje spijtig, want een van de belangrijke aandachtspunten aldaar was de filosoof Spinoza. Ik ontleende net uit de bibliotheek van het Hoger Instituut Wijsbegeerte van de K.U.Leuven het bijzonder fraai uitgegeven (of wat had je gedacht!) boek dat te dier gelegenheid verscheen: Spinoza als gids voor een vrije wereld. Libertas philosophandi, Cis van Heertum red., Amsterdam, 2008, 336 blz., geïllustreerd. Het bevat dertien vrij korte maar van uitvoerige voetnoten voorziene en dus degelijke artikels over Spinoza, zijn tijd en zijn filosofie, met daarnaast de catalogus van de tentoonstelling die gewijd was aan dit onderwerp: honderd uitzonderlijke, zeldzame documenten en publicaties. Als je daarbij nog de knappe illustraties neemt en de prachtige typografie en het fijne boekbindwerk, dan heb je een van de mooiste commercieel uitgegeven boeken die ik in vele jaren heb mogen in handen nemen. Als povere paperback kost het boek 20.
In dit feestelijk boek moge onder meer de Amsterdamse burgemeester dan al trots de nadruk leggen op de grote vrijheid van meningsuiting die (vooral in de 17de en 18de eeuw) heerste in Amsterdam, maar dat mag ons niet doen vergeten dat Spinoza zelf er vrijwel niet aan publiceren toekwam en dat dissidente publicaties, ook die van Spinoza, van bij het verschijnen veroordeeld en verboden en in beslag genomen werden. Zeker, Amsterdam was een draaischijf voor dat soort boeken in het toenmalige Europa, maar de handel was grotendeels clandestien en de drukkers waren misschien af en toe wel overtuigde rebellen, hun inzet was allicht zo niet in de eerste plaats dan toch zeker niet in de laatste op commerciële overwegingen gesteund.
Een van de auteurs in bovenvermeld boek is de ter zake onvermijdelijke Steven Nadler, die de voorlopig definitieve biografie van Spinoza schreef. Ik las van hem Spinozas Ethics. An Introduction, Cambridge UP, 2006, xviii + 281 pp., tweedehands te koop voor ong. 20. Dit boek hoort thuis in de reeks Cambridge Introductions to Key Philosophical Texts, die bedoeld is voor de beginnende filosofiestudent. Dat mag dan wel zo zijn, maar het blijft toch een ernstige opdracht, want zoals ook Nadler toegeeft: de Ethica van Spinoza is een van de moeilijkere teksten uit de geschiedenis van de filosofie. Ik heb, zeker nadat ik hem persoonlijk mocht ontmoeten, een grote bewondering voor Steven Nadler, klik hier voor meer over hem: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=291989
http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=163740. Die appreciatie is alleen nog toegenomen na lezing van zijn handboek bij de Ethica. Ik was met het boek van Spinoza zelf begonnen, maar vond na een tijdje dat een goede inleiding toch wel nuttig zou zijn en dat is bewaarheid: met een goede gids zie je zo veel meer tijdens een rondleiding en je kan moeilijk in betere handen zijn dan bij prof. Steven Nadler. Dit is zijn eigen website: http://philosophy.wisc.edu/nadler/; daar leer je dat hij niet alleen een indrukwekkende bibliografie op zijn naam heeft staan: hij heeft ook twee keer meegedaan aan de IronManThriathlon! Ik zeg het nog: het is niet eerlijk verdeeld in de wereld
William Trevor, The News from Ireland & other stories, 285 pp., 1986
The News from Ireland * On the Zattere * Lunch in Winter The Property of Colette Nervi Running Away Cocktails at Doneys * Bodily Secrets Virgins * His Mothers Daughter Music Two More Gallants The Wedding in the Garden *
Van de gebruikelijke twaalf kortverhalen in deze verzameling verschenen er vijf eerst in The New Yorker en ik heb ze toen ook daar gelezen, al herinner ik ze me amper; ik heb ze met een asterisk gemerkt. Bodily Secrets verscheen in Antaeus, de andere in Encounter, Good Housekeeping, Grand Street, Irish Times, James Joyce and Modern Literature, The Atlantic Monthly, The Listener en waren dus helemaal nieuw voor mij. De hardcover, een Amerikaanse Viking editie, kocht ik via internet in de US, voor weinig geld, een proper exemplaar, tot ik op de laatste bladzijde deze tekst vond geschreven met een typisch Amerikaanse maar wat twijfelende, vermoedelijk enige ouderdom verradende hand: Please Return to en daaronder een label met dit adres: Mrs. E.S. Rogers, P.O.Box 4415 Dowling Park, FL 32060 en die 0 doorgehaald met een 4. Ik heb er het raden naar of dit exemplaar gestolen is, of ontleend, of door Mrs. Rogers verkocht, of door haar erfgenamen. Zal ik haar schrijven? Misschien, ooit.
Tijdens de voorbije maanden heb ik af en toe een van de verhalen tot mij genomen, een voor een, met ruime tussenpozen, niet omdat ik het persé zo wou of plande, maar omdat het niet anders ging: je kan geen twaalf verhalen van William Trevor na elkaar uitlezen, net zomin als je twaalf glazen van Ierlands beste whiskey kan of wil drinken, of twaalf belegen, bestofte flessen geuzelambiek. Ik ben elke keer zwaar ondersteboven van zon verhaal, om de inhoud, zeker, maar toch vooral voor de onvergelijkbaar subtiele manier waarop Trevor het brengt. Hij raakt me zo diep, beroert zo ongelooflijk behoedzaam maar trefzeker de teerste snaren van mijn gemoed, dat ik telkens de tranen in de ogen voel wellen. Wat een emoties weet die man los te maken met zijn onschuldig lijkende verhalen over eenvoudige mensen in alledaagse omgevingen! Ik heb nu al zo veel van hem gelezen en ik weet nog altijd niet hoe hij het doet, hij heeft geen systeem, geen vast patroon, hij is totaal onvoorspelbaar en onverwacht maar altijd totaal doeltreffend overtuigend. De man is een genie van menselijk doorzicht, hij leert je meer over wat het is mens te zijn dan honderd leerboeken. Mensenlief, wat kan die man toch vertellen, wat kan hij schrijven!
Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden, maar als je ook maar een beetje Engels verstaat, probeer dan toch zeker het origineel te lezen, traagzaam, traagzaam.